Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61995CJ0278

1997 m. gegužės 15 d. Teisingumo Teismo (ketvirtoji kolegija) sprendimas.
Siemens SA prieš Europos Bendrijų Komisiją.
Apeliacinis skundas - Valstybės pagalba.
Byla C-278/95 P.

ECLI-code: ECLI:EU:C:1997:240

61995J0278

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 mei 1997. - Siemens SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Steunmaatregelen van de staten - Algemene steunmaatregelen - Kwalificatie van de steunmaatregelen. - Zaak C-278/95 P.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-02507


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte

(EG-Verdrag, art. 190)

2 Steunmaatregelen van de staten - Algemene steunregeling goedgekeurd door Commissie - Individuele steunmaatregel die wordt aangemeld als vallend binnen kader van goedkeuring - Onderzoek door Commissie - Toetsing eerst aan goedkeuringsbeschikking en pas daarna aan artikel 92 van Verdrag

(EG-Verdrag, art. 92 en 93)

3 Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Steun die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Verwijzing naar communautair kader

(EG-Verdrag, art. 92, lid 3)

4 Hogere voorziening - Middelen - Verkeerde beoordeling van feiten - Niet-ontvankelijkheid - Afwijzing - Juridische kwalificatie van feiten - Ontvankelijkheid

(EG-Verdrag, art. 168 A; 's Hof Statuut-EG, art. 51, eerste alinea)

Samenvatting


5 Weliswaar moet de door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering de redenering van de gemeenschapsinstelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregelen kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen, doch het is niet noodzakelijk, dat alle gegevens, feitelijk of rechtens, daarin worden gespecificeerd. Bij de vraag, of de motivering van een besluit aan deze vereisten voldoet, moet immers niet alleen acht worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin het is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

6 Wanneer de Commissie te maken krijgt met een individuele steunmaatregel, waarvan wordt beweerd dat hij ingevolge een eerder goedgekeurde steunregeling is toegekend, kan zij deze niet zonder meer rechtstreeks aan het Verdrag toetsen. Zij moet zich om te beginnen, voor zij enige procedure inleidt, beperken tot een onderzoek of de steunmaatregel door de algemene regeling wordt gedekt en aan de in de beschikking tot goedkeuring van deze regeling gestelde voorwaarden voldoet. Zou de Commissie dit niet doen, dan zou zij bij het onderzoek van elke individuele steunmaatregel kunnen terugkomen op haar beschikking tot goedkeuring van de steunregeling, ten aanzien waarvan moet worden aangenomen dat zij reeds aan artikel 92 van het Verdrag is getoetst. Het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel zouden dan zowel voor de Lid-Staten als voor de marktdeelnemers in het gedrang komen, daar individuele steunmaatregelen die volstrekt in overeenstemming zijn met de beschikking tot goedkeuring van de steunmaatregel, op elk moment door de Commissie opnieuw ter discussie zouden kunnen worden gesteld.

7 In verband met de regels inzake steunmaatregelen van de staten dient de uitoefening van de aan de Commissie toegekende beoordelingsbevoegdheid in een communautair kader plaats te hebben, zoals ook de verenigbaarheid van de steunmaatregel met het Verdrag moet worden beoordeeld binnen het kader van de Gemeenschap.

8 Hogere voorziening kan weliswaar slechts gebaseerd worden op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling, doch voor zover het Gerecht de feiten niet enkel heeft beoordeeld, maar tevens heeft gekwalificeerd, kan het Hof een desbetreffend middel nochtans onderzoeken.

Partijen


In zaak C-278/95 P,

Siemens SA, vertegenwoordigd door M. Waelbroeck, J. Stuyck en O. Speltdoorn, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

requirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 8 juni 1995 in zaak T-459/93 (Siemens SA/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-1675), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J.-P. Keppenne, lid van haar juridische dienst, later door G. Rozet, juridisch adviseur, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. Murray, kamerpresident, P. J. G. Kapteyn en H. Ragnemalm (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. B. Elmer

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 7 november 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 december 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 augustus 1995, heeft Siemens SA krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 8 juni 1995 in zaak T-459/93 (Siemens/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-1675), waarbij haar beroep tot nietigverklaring van de artikelen 1, sub c, en 2 van beschikking 92/483/EEG van de Commissie van 24 juni 1992 betreffende steun van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (België) voor werkzaamheden van Siemens SA in de sectoren gegevensverwerking en telecommunicatie (PB 1992, L 288, blz. 25; hierna: de "bestreden beschikking") is verworpen.

2 De bestreden beschikking betreft steun die tussen november 1985 en januari 1988 is verleend door het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest krachtens de Belgische wet van 17 juli 1959 "tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën" (hierna: de "wet van 1959"). In de bestreden beschikking heeft de Commissie een deel van deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en het Koninklijk België gelast, zich te onthouden van uitkering van een bedrag van 28 694 000 BFR en tot terugvordering over te gaan van een bedrag van 227 751 000 BFR, vermeerderd met rente.

3 Het Gerecht heeft in het bestreden arrest het volgende vastgesteld (r.o. 3-5):

- De wet van 1959 voert een algemene steunregeling in voor verrichtingen die, aldus artikel 1, sub a, "rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling, de modernisering van industriële of ambachtelijke ondernemingen, ongeacht of deze verrichtingen door de ondernemingen zelf of door andere natuurlijke personen of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen worden uitgevoerd, doch voor zover ze aan het algemeen economisch belang beantwoorden". Volgens artikel 3, sub a, kunnen aan de daartoe erkende kredietinstellingen subsidies worden verleend om dezen in staat te stellen leningen tegen verlaagde rentevoet te verstrekken voor de in artikel 1 bedoelde verrichtingen, mits deze leningen één van de vermelde doeleinden dienen, waaronder de rechtstreekse financiering van investeringen in gebouwde en ongebouwde onroerende goederen en in outillering of materieel, die voor de verwezenlijking van voornoemde verrichtingen nodig zijn.

- In beschikking 75/397/EEG van 17 juni 1975 betreffende de door de Belgische regering overeenkomstig de Belgische wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën, verleende steunmaatregelen (PB 1975, L 177, blz. 13; hierna: "beschikking 75/397") achtte de Commissie deze algemene steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. In artikel 1 van haar beschikking bepaalde de Commissie evenwel, dat krachtens de algemene regeling verleende steun die deel uitmaakte van een vooraf bij de Commissie aangemeld programma met een sectorieel of regionaal karakter, of die niet significant was, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was en dus niet vooraf behoefde te worden aangemeld overeenkomstig artikel 93, lid 3, EG-Verdrag. De drempels vanaf welke steunmaatregelen significant werden en moesten worden aangemeld, waren bepaald in artikel 2 van beschikking 75/397 alsmede in brief SG(79) D10478 van 14 september 1979 van de Commissie aan de Lid-Staten betreffende de "aanmelding van gevallen van toepassing van algemene investeringssteunregelingen".

- Wat de vorm van de steunverlening betreft, voorziet de wet van 1959 met name in rentesubsidies voor leningen van erkende kredietinstellingen. Artikel 176 van de wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978 (hierna: de "wet van 1977") voorziet in combinatie met het koninklijk besluit van 24 januari 1978 (hierna: het "koninklijk besluit van 1978") in de toekenning van niet-terugvorderbare kapitaalpremies tot een bedrag gelijk aan de rentesubsidie, wanneer de in artikel 1 van de wet van 1959 bedoelde verrichtingen worden gefinancierd met eigen middelen van de onderneming. Bij brief van 25 mei 1978 aan de Belgische autoriteiten heeft de Commissie deze maatregelen goedgekeurd. In casu bestaat de toegekende steun uit niet-terugvorderbare kapitaalpremies.

4 Ten aanzien van de bestreden beschikking heeft het Gerecht het volgende vastgesteld (r.o. 6-13):

- Naar aanleiding van berichten in de Belgische pers, dat het Belgische Rekenhof twijfelde aan de wettigheid van de betrokken steunmaatregelen, heeft de Commissie bij brief van 18 juli 1991 de procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag ingeleid. Na de opmerkingen van de Belgische autoriteiten te hebben ontvangen, heeft zij de bestreden beschikking gegeven.

- In de beschikking, die op verscheidene steunmaatregelen betrekking heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen zeven posten waarvoor steun is uitgetrokken, te weten aan derden geleasde apparatuur, voor eigen gebruik aangeschafte apparatuur, ontwikkelingskosten van programmatuur, opleidingskosten, verwerving van een gebouw, reclamecampagnes en marktonderzoek.

- De Commissie acht de steun voor investeringen in apparatuur voor eigen gebruik wettig, aangezien deze uitgaven overeenkomen met de soort investeringen die krachtens de wet van 1959 uitdrukkelijk voor steunverlening in aanmerking komen en voorts de omvang van deze investeringen teruggaat op onafhankelijke, individuele programma's die de bij brief aan de Lid-Staten van 14 september 1979 vastgestelde aanmeldingsdrempels niet overschrijden.

- Volgens de Commissie behoren daarentegen de uitgaven voor opleiding, reclamecampagnes en marktonderzoek niet tot de posten die volgens de wet van 1959 steun kunnen genieten, en is steunverlening voor dergelijke uitgaven een ad-hocmaatregel waarvan zij krachtens artikel 93, lid 3, EG-Verdrag op de hoogte had moeten worden gebracht. Ten aanzien van de steun voor de opleidingskosten is de Commissie evenwel van mening, dat deze onder de afwijking van artikel 92, lid 3, sub c, EG-Verdrag valt, omdat deze bestemd is om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken en de mededingingsvoorwaarden er niet ongunstig door worden beïnvloed.

- Ten slotte voldoen volgens de Commissie de uitgaven voor aan derden geleasde apparatuur niet aan de in de artikelen 1 en 3, sub a, van de wet van 1959 bepaalde en door de Commissie goedgekeurde voorwaarden, daar zij niet bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van de structuur van Siemens. Bovendien is de steun voor de financiering van die verrichtingen evenmin steun aan ondernemingen die cliënt zijn, aangezien deze de door Siemens naar eigen goeddunken vastgestelde volle huurprijs betalen. Deze steun bezit dus het karakter van een permanente bedrijfssteun aan deze onderneming. Ook al was de wet van 1959 van toepassing geweest op deze subsidies, hadden zij krachtens artikel 93, lid 3, EG-Verdrag moeten worden aangemeld, omdat de in de brief aan de Lid-Staten van 14 september 1979 vastgestelde drempels worden overschreden.

- Anderzijds is de Commissie van mening, dat de steun die buiten de werkingssfeer van beschikking 75/397 valt, niet in aanmerking komt voor een van de in artikel 92 EG-Verdrag genoemde uitzonderingen. Het tweede lid van dit artikel is in casu niet toepasselijk, omdat de steunmaatregelen niet op de daarin genoemde doelstellingen zijn gericht. Tevens hebben de betrokken steunmaatregelen geen regionaal of sectorieel oogmerk en komen dus niet in aanmerking voor de onder de in sub a en c van lid 3 van dit artikel genoemde uitzonderingen. Artikel 92, lid 3, sub b, is evenmin toepasselijk, aangezien deze steunmaatregelen niet zijn bestemd om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de Belgische economie op te heffen.

- Op basis van deze overwegingen heeft de Commissie in artikel 1 van de beschikking bepaald:

"Van het totale onderzochte steunbedrag van 335,980 miljoen BFR dat in de vorm van subsidies door de Executieve van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest werd toegekend in het kader van de bij de Wet op de economische expansie van 17 juli 1959 ingestelde steunregeling voor uitgaven van Siemens SA van in totaal 2 647,294 miljoen BFR.

(...)

c) is de steun van 256,445 miljoen BFR voor kosten van apparatuur die aan cliënten werd geleasd, reclamecampagnes en marktonderzoek op onregelmatige wijze en in strijd met artikel 93, lid 3, van het Verdrag verleend en blijkt deze steun na toetsing niet aan de voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor een van de in artikel 92, leden 2 en 3, genoemde uitzonderingen; mitsdien is de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag."

- Artikel 2 van de beschikking verbiedt de Executieve over te gaan tot uitkering van de onrechtmatig toegekende en nog niet uitbetaalde steun, en verplicht haar de reeds betaalde, met het Verdrag onverenigbare steun terug te vorderen overeenkomstig de procedures en bepalingen van Belgisch recht, met name overeenkomstig die welke betrekking hebben op de moratoire interesten over schulden aan de staat. Deze interest is volgens de beschikking verschuldigd vanaf de datum waarop de onrechtmatig toegekende steun is verleend.

5 Siemens heeft voor het Gerecht nietigverklaring gevorderd van artikel 1, sub c, en, subsidiair, van artikel 2 van de bestreden beschikking.

6 Het Gerecht heeft het beroep van Siemens verworpen en haar in de kosten verwezen.

7 In hogere voorziening vordert Siemens vernietiging van het bestreden arrest alsmede nietigverklaring van de artikelen 1, sub c, en 2 van de bestreden beschikking, met verwijzing van de Commissie in de op beide procedures gevallen kosten.

8 De Commissie concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening en verwijzing van Siemens in de kosten.

9 In hogere voorziening heeft Siemens vier middelen aangevoerd, ertoe strekkende dat het Gerecht het recht heeft geschonden, althans dat zijn oordelen geen steun vinden in het recht, door te beslissen dat:

- de bestreden beschikking naar behoren en afdoende is gemotiveerd;

- indien de door de Belgische autoriteiten in het kader van de algemene steunregeling, ingesteld bij de wet van 1959, verleende steun niet bestemd was voor investeringen in de zin van het gemeenschapsrecht, hij niet kon worden geacht te zijn gedekt door beschikking 75/397 en de brief van 25 mei 1978 en derhalve had moeten worden aangemeld krachtens artikel 93, lid 3, van het Verdrag;

- de betrokken verrichtingen geen investeringen in de zin van het gemeenschapsrecht betroffen, terwijl het had moeten nagaan, of zij niet in feite binnen de materiële werkingssfeer van de wet van 1959 vielen;

- de bezwaren van Siemens betreffende de overschrijding van de aanmeldingsdrempels niet relevant waren, "aangezien de betrokken steun, naar is komen vast te staan, wegens zijn aard van bedrijfssteun niet onder de goedkeuring kon vallen die bij beschikking 75/397 en bij brief van 25 mei 1978 voor de algemene regeling is verleend".

De motivering van de bestreden beschikking

10 Het Gerecht heeft in rechtsoverweging 34 van het bestreden arrest geoordeeld, "dat de Commissie (...) de feiten en rechtsoverwegingen heeft uiteengezet die van wezenlijk belang zijn in het bestek van de beschikking", en heeft in rechtsoverweging 35 daaruit afgeleid, dat "de beschikking (...) dus geen motiveringsgebrek [vertoont], zodat dit middel moet worden verworpen".

11 Siemens klaagt, dat het Gerecht ten onrechte geen motiveringsgebrek heeft aangenomen op het punt van de steun voor de ontwikkeling van marketingconcepten en voor marktonderzoek en ten aanzien van de gestelde overschrijding van de aanmeldingsdrempels.

12 Wat in de eerste plaats de uitgaven voor de ontwikkeling van marketingconcepten en voor marktonderzoek betreft, betoogt Siemens dat de enkele conclusie in de bestreden beschikking, dat deze "geen deel uitmaken van de lijst van posten die op grond van de wet (...) voor steun in aanmerking komen" en dat de desbetreffende steunmaatregelen "onder de categorie bedrijfssteun [vallen], aangezien deze uitgaven typisch algemene exploitatiekosten zijn die een onderneming in het kader van haar normale werkzaamheden zelf moet dragen", noch de partijen in staat stelt om voor hun rechten op te komen en het Hof om zijn toezichthoudende taak uit te oefenen, noch de Lid-Staten en andere belanghebbenden de mogelijkheid biedt inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de Commissie het Verdrag heeft toegepast. Bovendien heeft de Commissie in de bestreden beschikking niet uitgelegd, waarom bedrijfssteun in de zin van het gemeenschapsrecht buiten de werkingssfeer van de wet van 1959 viel.

13 In de tweede plaats had de Commissie ten aanzien van de uitgaven voor de aanschaf van apparatuur bestemd voor verhuur moeten aantonen, dat Siemens alle betrokken dossiers kunstmatig had opgesplitst en dat zonder een dergelijke opsplitsing de aanmeldingsdrempels in alle gevallen waren overschreden.

14 Volgens de Commissie was Siemens op grond van de motivering van de bestreden beschikking volkomen in staat haar gedachtengang te begrijpen, te weten dat de steunmaatregelen normale exploitatiekosten van de begunstigde onderneming dekten en daarom niet konden vallen onder de posten die op grond van de door haar goedgekeurde Belgische regelgeving subsidiabel waren.

15 De Commissie wijst er eveneens op, dat de uitdrukking "subsidiabele posten" helder was in het kader van de regeling van de wet van 1959 en het koninklijk besluit van 1978. Voor de toekenning van de in de wet van 1959 voorziene rentesubsidies was vereist, dat de betrokken verrichting onder een van de in artikel 3, sub a, van deze wet opgesomde subsidiabele posten viel. Bij het koninklijk besluit van 1978 hebben de Belgische autoriteiten enkel de vorm waarin deze steun kon worden verleend, uitgebreid. Voor de Commissie is het duidelijk, dat Siemens haar redenering heeft begrepen, aangezien zij de toepasselijkheid van artikel 3, sub a, van de wet van 1959 op het onderhavige geval in haar inleidend verzoekschrift heeft bestreden.

16 In rechtsoverweging 31 van het bestreden arrest heeft het Gerecht onder verwijzing naar zijn arrest van 24 januari 1992 (zaak T-44/90, La Cinq, Jurispr. 1992, blz. II-1) opgemerkt, dat de Commissie niet verplicht is in haar beschikkingen op alle argumenten in te gaan die belanghebbenden hebben aangevoerd en dat zij kan volstaat met een uiteenzetting van de feitelijke en juridische omstandigheden die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn.

17 Weliswaar moet de door artikel 190 EG-Verdrag vereiste motivering de redenering van de gemeenschapsinstelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregelen kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen, doch het is niet noodzakelijk, dat alle gegevens, feitelijk of rechtens, daarin worden gespecificeerd. Bij de vraag, of de motivering van een besluit aan deze vereisten voldoet, moet immers niet alleen acht worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin het is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 29 februari 1996, zaak C-122/94, Commissie/Raad, Jurispr. 1996, blz. I-881, r.o. 29).

18 Het Gerecht heeft de bestreden beschikking terecht voldoende gemotiveerd geacht in zoverre daarin wordt uiteengezet, enerzijds dat de betrokken steun bedrijfssteun was omdat hij typisch algemene exploitatiekosten dekte die een onderneming in het kader van haar normale werkzaamheden zelf moet dragen, en anderzijds dat de steun voor de aanschaf van apparatuur voor verhuurdoeleinden was gesplitst over meerdere aanvragen, terwijl deze aanvragen, gezien het homogene karakter van de uitgaven en het gelijke tijdstip waarop deze plaatsgrepen, door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als één gezamenlijk programma van uitgaven hadden moeten worden behandeld. De gegeven motivering stelde Siemens immers voldoende in staat om de grondslagen van de beschikking te begrijpen.

19 Dit middel moet derhalve worden verworpen.

De aard van de steun die door de goedkeuringsbesluiten van de Commissie wordt gedekt

20 In rechtsoverweging 45 van het bestreden arrest onderzoekt het Gerecht, "of krachtens de betrokken bepalingen steun voor andere doeleinden dan investeringen kon worden verleend. Daartoe moeten de nationale bepalingen betreffende de goedgekeurde algemene regeling worden uitgelegd in het licht van de gemeenschapsregels op dit gebied. Meer bepaald moeten de wet van 1959 en artikel 176 van de wet van 1977, ten uitvoer gelegd bij het koninklijk besluit van 1978, worden uitgelegd overeenkomstig de inhoud van beschikking 75/397 en de brief van 25 mei 1978 alsmede de tekst van de relevante verdragsbepalingen."

21 In rechtsoverweging 46 herinnert het Gerecht eraan, dat volgens artikel 3, sub a, van de wet van 1959 de steun bestemd is ter financiering van investeringen, dat de Commissie in beschikking 75/397 van mening was, dat de bij de wet van 1959 ingestelde regeling een stelsel van steunverlening was "ten behoeve van investeringen, die de ondernemingen uit dezen hoofde doen" (blz. 13 van beschikking 75/397), en dat de Commissie bij haar brief van 25 mei 1978 betreffende het koninklijk besluit van 1978 deze steunmaatregelen voor "investeringen" had goedgekeurd, mits de "controleprocedure" van beschikking 75/397 werd geëerbiedigd (blz. 2 van de brief).

22 Het Gerecht heeft daarop eerst overwogen (r.o. 47), "dat indien de in het kader van de betrokken algemene regeling door de Belgische autoriteiten toegekende steun niet bestemd is voor investeringen, hij niet onder de door de Commissie verleende goedkeuring valt en dus krachtens artikel 93, lid 3, EG-Verdrag moet worden aangemeld".

23 Vervolgens heeft het in rechtsoverweging 48 opgemerkt, dat "bedrijfssteun, dit wil zeggen steun waardoor een onderneming wordt bevrijd van de kosten die zij in het kader van haar gewone bedrijfsvoering of van haar normale werkzaamheden normaliter zelf zou moeten dragen, in beginsel niet binnen de werkingssfeer van voormeld artikel 92, lid 3, valt en dus ook niet kan worden geacht te zijn goedgekeurd bij beschikking 75/397 en bij de brief van 25 mei 1978".

24 Ten slotte heeft het Gerecht in rechtsoverweging 49 Siemens' argument, dat artikel 3, sub a, van de wet van 1959, waarin de investeringen worden opgesomd die voor algemene steun in aanmerking komen, in het kader van het koninklijk besluit van 1978 niet toepasselijk zou zijn, verworpen.

25 Volgens Siemens heeft de Commissie de bij de wet van 1959 ingevoerde algemene steunregeling niet goedgekeurd; zij had immers het voorbehoud gemaakt, dat de in het kader van deze regeling verleende steun, steun voor investeringen in de zin van het gemeenschapsrecht moest zijn. In beschikking 75/397 had de Commissie daarentegen wel haar onvoorwaardelijke goedkeuring gehecht aan de niet-significante individuele gevallen van toepassing van de algemene steunregeling van de wet van 1959. Zelfs had zij ten aanzien van steun die de aanmeldingsdrempels overschreed, genoegen genomen met voorafgaande aanmelding, zonder a priori een afwijzend standpunt in te nemen over bepaalde soorten van steunverlening, van welke aard ook.

26 In plaats van na te gaan, of de onderhavige steun investeringssteun was, had het Gerecht derhalve moeten toetsen, of deze laatste binnen de materiële werkingssfeer viel van de wet van 1959 zoals deze in het Belgische recht is uitgelegd en door de Commissie was goedgekeurd.

27 Voor het geval dat de nationale bepalingen in het licht van de gemeenschapssregels moeten worden uitgelegd, betoogt Siemens, dat de Commissie zich in beschikking 75/397 nu juist had uitgesproken over de strekking van de wet van 1959 in verhouding tot de gemeenschapsregels ter zake zoals die destijds werden opgevat. Het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel zouden meebrengen, dat de Commissie niet later van die uitlegging kan terugkomen.

28 Volgens de Commissie daarentegen heeft het Gerecht de werkingssfeer van de Belgische regeling terecht getoetst aan de goedkeuringsbesluiten van de Commissie. Dit zou de enige methode zijn waarbij een samenhangende toepassing van het gemeenschapsrecht is gewaarborgd.

29 Het feit dat de Belgische regeling van 1959 en de wijziging ervan in 1978 een investeringssteunregeling vormden, volgt zowel uit de bepalingen van deze regeling als uit haar desbetreffende besluiten, aldus de Commissie. Om in aanmerking te komen voor steunverlening volgens het koninklijk besluit van 1978 moeten de te financieren operaties gericht zijn op ten minste een van de doeleinden van artikel 3, sub a, van de wet van 1959, dat wil zeggen dat het materiële of immateriële investeringen moeten betreffen.

30 In beschikking 75/397 had zij omtrent de Belgische regeling gesteld, dat "de Belgische regering krachtens genoemde wet ten behoeve van investeringen, die de ondernemingen uit dezen hoofde doen, een aantal voordelen kan toekennen". Volgens artikel 2 van de beschikking moesten de significante gevallen vooraf worden aangemeld - "de gevallen waarin de investering een bedrag van 2 miljoen rekeneenheden bereikt of overschrijdt" en die "waarin de omvang van de steun in netto-subsidie-equivalent 15 % bereikt of overschrijdt van het bedrag van de investering". De brief van 25 mei 1978, waarbij zij de wijziging van 1978 goedkeurde, handelde over "investeringen" en wees er expliciet op, dat de gedekte operaties dezelfde waren als die waarop de wet van 1959 betrekking had. Ten slotte werd de Belgische regeling mede bestreken door haar brief van 14 september 1979 aan de Lid-Staten betreffende "de aanmelding van gevallen van toepassing van algemene investeringssteunregelingen".

31 Zoals het Hof heeft uitgemaakt in het arrest van 5 oktober 1994 (zaak C-47/91, Italië/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4635, r.o. 24), kan de Commissie wanneer zij te maken krijgt met een individuele steunmaatregel, waarvan wordt beweerd dat hij ingevolge een eerder goedgekeurde steunregeling is toegekend, deze niet zonder meer rechtstreeks aan het Verdrag toetsen. Zij moet zich om te beginnen, voor zij enige procedure inleidt, beperken tot een onderzoek of de steunmaatregel door de algemene regeling wordt gedekt en aan de in de beschikking tot goedkeuring van deze regeling gestelde voorwaarden voldoet. Zou de Commissie dit niet doen, dan zou zij bij het onderzoek van elke individuele steunmaatregel kunnen terugkomen op haar beschikking tot goedkeuring van de steunregeling, ten aanzien waarvan moet worden aangenomen dat zij reeds aan artikel 92 van het Verdrag is getoetst. Het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel zouden dan zowel voor de Lid-Staten als voor de marktdeelnemers in het gedrang komen, daar individuele steunmaatregelen die volstrekt in overeenstemming zijn met de beschikking tot goedkeuring van de steunmaatregel, op elk moment door de Commissie opnieuw ter discussie zouden kunnen worden gesteld.

32 Bijgevolg heeft het Gerecht terecht onderzocht, of de betrokken steun binnen de werkingssfeer van de Belgische algemene regeling viel zoals die door de Commissie was goedgekeurd.

33 De algemene regeling was door de Commissie goedgekeurd bij beschikking 75/397, en de later bij het koninklijk besluit van 1978 aangebrachte wijzigingen bij de brief van 25 mei 1978. Uit beschikking 75/397 blijkt duidelijk, dat de Commissie de wet van 1959 heeft opgevat als een algemene steunregeling voor investeringen en haar als zodanig gedeeltelijk heeft goedgekeurd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de brief van 25 mei 1978, waarin wordt gesproken van "investeringen" en wordt aangegeven dat de gedekte operaties die zijn waarop de wet van 1959 betrekking heeft.

34 Thans dient nog te worden onderzocht, of - zoals Siemens betoogt - het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat de Commissie bij de goedkeuring van de Belgische algemene regeling is uitgegaan van het gemeenschapsrechtelijke investeringsbegrip.

35 In verband met de regels inzake steunmaatregelen van de staten heeft het Hof beslist, dat de uitoefening van de aan de Commissie toegekende beoordelingsbevoegdheid in een communautaire kader dient plaats te hebben zoals ook de verenigbaarheid van de steunmaatregel met het Verdrag moet worden beoordeeld binnen het kader van de Gemeenschap (zie arrest van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris, Jurispr. blz. 2671, r.o. 24 en 26).

36 Er zijn geen aanwijzingen, dat de Commissie bij de goedkeuring van de Belgische algemene regeling een ander dan het gemeenschapsrechtelijke investeringsbegrip heeft toegepast.

37 Ten aanzien van de strekking van het investeringsbegrip in de zin van het gemeenschapsrecht dient met de advocaat-generaal (punt 7 van zijn conclusie) erop te worden gewezen, dat de Commissie in een mededeling van 21 december 1978 inzake regionale steunregelingen (PB 1979, C 31, blz. 9), dus zes jaar voordat de eerste subsidies in deze zaak werden toegekend, de beginselen heeft bekendgemaakt die zij conform de haar bij artikel 92 e.v. van het Verdrag verleende bevoegdheden zou toepassen op regionale steunregelingen die in de regio's van de Gemeenschap reeds van kracht waren of zouden worden ingevoerd. In deze mededeling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen bedrijfssteun en investeringssteun en principiële reserves geuit wat betreft de verenigbaarheid van eerstgenoemde met de gemeenschappelijke markt.

38 Gezien het voorgaande moet dit middel worden verworpen.

De aard van de betrokken verrichtingen

39 Het Gerecht heeft in dit verband in rechtsoverweging 53 van het bestreden arrest geoordeeld, dat moest worden nagegaan, of de steunmaatregelen bestemd waren ter financiering van investeringen, en dat de daartoe noodzakelijke afwegingen dienden te geschieden in een communautair kader.

40 Met betrekking tot de steun voor reclamecampagnes en marktonderzoek heeft het Gerecht in rechtsoverweging 55 beslist, dat "deze steun was bestemd voor het in de handel brengen van de produkten van Siemens, wat voor haar een gewone activiteit is. Hij kan bijgevolg niet worden beschouwd als investeringssteun en kan niet onder de beschikking van de Commissie van 25 mei 1978 vallen, waarbij de toekenning van kapitaalpremies als investeringssteun werd goedgekeurd."

41 Wat de steun voor de aanschaf van apparatuur voor verhuur betreft, heeft het Gerecht in rechtsoverweging 57 vastgesteld, dat deze verrichting "geen enkele technische of structurele wijziging impliceert en enkel een puur commerciële ontwikkeling (...) ondersteunt. Verzoekster kon (...) met die steun gedurende een bepaalde tijd haar cliënten kunstmatig gunstige voorwaarden aanbieden en haar winstmarge ongerechtvaardigd verhogen." Ten slotte heeft het Gerecht in rechtsoverweging 58 geoordeeld, dat Siemens niet kan stellen, "dat de betrokken steun bijdraagt tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van derde ondernemingen waaraan de apparatuur word geleasd, en derhalve onder de goedgekeurde algemene steunregeling valt. Deze ondernemingen betalen namelijk een huurprijs die geheel naar eigen goeddunken door Siemens wordt vastgesteld. Zij blijft derhalve de enige begunstigde van deze steun die haar in staat stelt de huurprijs te verminderen en aldus de mededinging met concurrerende ondernemingen te vervalsen."

De ontvankelijkheid

42 De Commissie acht het middel betreffende de aard van de betrokken verrichtingen niet-ontvankelijk, aangezien het is gericht tegen een feitelijk oordeel van het Gerecht, dat na onderzoek van de concrete kenmerken van de betrokken steun besliste dat het bedrijfssteun voor de begunstigde onderneming betrof. Dit feitelijk oordeel kan in hogere voorziening niet worden aangetast.

43 Siemens heeft hierop geantwoord, dat zij het Gerecht verwijt, enerzijds, een onjuiste maatstaf te hebben aangelegd, namelijk het gemeenschapsrechtelijke investeringsbegrip, en, anderzijds, uit het feit dat zij de huurprijs van de betrokken apparatuur naar eigen goeddunken vaststelde, te hebben afgeleid dat zij de enige begunstigde van de steun bleef.

44 Er zij op gewezen, dat hogere voorziening weliswaar slechts gebaseerd kan worden op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling, doch voor zover het Gerecht de feiten niet enkel heeft beoordeeld, maar tevens heeft gekwalificeerd, het Hof dit middel nochtans kan onderzoeken (zie beschikking van 11 juli 1996, zaak C-325/94 P, An Taisce en WWF UK, Jurispr. 1996, blz. I-3727, r.o. 28 en 30).

45 In casu heeft het Gerecht na onderzoek van de feiten geoordeeld, dat de betrokken steunmaatregelen wegens hun aard niet onder de door de Commissie goedgekeurde algemene steunregeling vielen. Deze kwalificatie kan derhalve door het Hof worden getoetst.

46 Het onderhavige middel is derhalve ontvankelijk.

Ten gronde

47 Ten aanzien van de steun voor de ontwikkeling van marketingconcepten en voor marktonderzoek stelt Siemens, dat deze wel degelijk onder de wet van 1959 viel, aangezien de desbetreffende uitgaven immateriële investeringen vertegenwoordigden. Artikel 3, sub a, van de wet van 1959 nu vermeldt onder de doeleinden die de gesubsidieerde verrichtingen moeten nastreven: "de rechtstreekse financiering van immateriële investeringen, zoals de organisatiestudiën, en het onderzoek naar of de afwerking van prototypen, nieuwe producten en nieuwe fabricageprocédés".

48 Bovendien werd in mededeling van het Ministerie van Economische zaken van 2 februari 1977 opgemerkt, dat op grond van de regelgeving inzake de economische expansie de steun ter zake van immateriële investeringen mede betrekking kon hebben op: "marktonderzoek, onderzoek ter verbetering van de salespromotion, vooronderzoek ten behoeve van de opening van verkooppunten, enz. (...) peilingen en acquisitiestudies".

49 Wat de steun voor de aanschaf van apparatuur bestemd voor verhuur betreft, deze valt volgens Siemens eveneens onder de bij beschikking 75/397 goedgekeurde steunregeling. Een van de in artikel 3, sub a, van de wet van 1957 genoemde doeleinden is immers: "de rechtstreekse financiering van de investeringen in (...) outillage of materieel, welke voor de verwezenlijking van voornoemde verrichtingen nodig zijn".

50 Bovendien kan krachtens de wet van 1959 steun worden verleend aan een onderneming die bijdraagt tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van deze of een andere onderneming.

51 Het feit dat de steun aan haar is betaald, betekent volgens Siemens geenszins dat zij als enige was gebaat. De ondernemingen die de apparatuur huren, zouden er eveneens en zelfs hoofdzakelijk van hebben geprofiteerd. Zij hadden de apparatuur ook rechtstreeks kunnen kopen van Siemens of een andere leverancier van dit type materieel en bij de Belgische autoriteiten steun kunnen aanvragen in het kader van de wet van 1959. Wanneer zij hebben gekozen voor het huren van de apparatuur bij Siemens, dan is dat omdat de condities die hun werden geboden minstens even gunstig waren, zodat zij voordeel hebben genoten van de aan Siemens verleende steun.

52 De Commissie heeft ter terechtzitting betoogd, dat volgens de rechtspraak van het Hof de betrokken steunmaatregelen moeten worden beoordeeld naar hun concrete effecten. Zo gezien, valt geen ervan onder de subsidiabele posten.

53 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat om de redenen uiteengezet in de rechtsoverwegingen 35 tot en met 37 van dit arrest de steunmaatregelen, teneinde onder de goedgekeurde algemene steunregeling te vallen, moeten kunnen worden geacht bestemd te zijn voor investeringen in de zin van het gemeenschapsrecht. Een verklarende mededeling van een nationaal orgaan kan dan ook niet van invloed zijn op de omvang van de goedgekeurde algemene regeling.

54 In de tweede plaats volgt uit de door het Gerecht vastgestelde feiten in rechtsoverweging 54 van het bestreden arrest, dat de steun voor reclamecampagnes en marktonderzoek was bestemd bij te dragen aan de marketing en promotie van nieuwe Siemens-produkten en aan de handhaving of zelfs vergroting van haar marktaandeel in België in de sector kantoorautomatisering. Wat betreft de steun voor de aanschaf van apparatuur bestemd voor verhuur heeft het Gerecht in rechtsoverweging 56 op grond van de bij de steunaanvragen gevoegde bewijsstukken beslist, dat Siemens zelf deze operatie gelijkstelt met de "klassieke verkoop" en beweert dat zij "dank zij deze verkoopmethode (...) [haar] marktaandeel in de sector informatica en burotica sterk [kon] uitbreiden".

55 Bijgevolg heeft het Gerecht terecht geoordeeld, dat alle onderhavige steun bestemd was voor het in de handel brengen van de produkten van Siemens, wat een van haar gewone activiteiten is. Het betrof derhalve geen investeringssteun, noch voor Siemens, noch - wat de aanschaf van apparatuur bestemd voor verhuur betreft - voor andere ondernemingen.

56 Dit middel moet derhalve worden verworpen.

De overschrijding van de drempels

57 Dienaangaande heeft het Gerecht in rechtsoverweging 62 van het bestreden arrest geoordeeld: "Verzoeksters bezwaren (...) zijn niet relevant. Aangezien de betrokken steun, naar is komen vast te staan, wegens zijn aard van bedrijfssteun niet onder de goedkeuring kon vallen die bij beschikking 75/397 en bij brief van 25 mei 1978 voor de algemene regeling is gegeven, behoeft niet te worden nagegaan, of is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden, zoals die betreffende de aanmeldingsdrempels".

58 Op de grond dat een steunmaatregel geacht moet worden binnen de werkingssfeer van de wet van 1959 te vallen ook al kan zij gemeenschapsrechtelijk als bedrijfssteun worden gekwalificeerd, heeft het Gerecht naar de mening van Siemens het recht miskend door niet in te gaan op de kwestie van de vermeende overschrijding van de aanmeldingsdrempels.

59 De Commissie stelt, dat nadat het Gerecht had aanvaard dat de goedgekeurde regeling de financiering van bedrijfssteun niet toeliet, het terecht de aard van de litigieuze steun heeft getoetst en op grond van zijn oordeel, dat het bedrijfssteun betrof, heeft beslist dat hij niet binnen de werkingssfeer van de regeling viel. Het was derhalve ad-hoc-steun die had moeten worden aangemeld. De kwestie van de overschrijding van de aanmeldingsdrempels is niet van belang, daar deze drempels enkel voor de toepassing van bestaande steunmaatregelen golden.

60 Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat het Gerecht de kwestie van de overschrijding van de drempels terecht buiten beschouwing heeft gelaten nadat het eenmaal had geoordeeld, dat de litigieuze steun niet binnen de werkingssfeer van de goedgekeurde regeling viel.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

61 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van overeenkomstige toepassing is op de hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien Siemens in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten van de onderhavige procedure te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst Siemens in de kosten.

Naar boven