EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61993CC0293

Gulmann főtanácsnok indítványa, az ismertetés napja: 1994. június 9.
elleni büntetőeljárás Ludomira Neeltje Barbara Houtwipper.
Előzetes döntéshozatal iránti kérelem: Arrondissementsrechtbank Zutphen - Hollandia.
Áruk szabad mozgása.
C-293/93. sz. ügy

ECLI-code: ECLI:EU:C:1994:242

61993C0293

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 9 juni 1994. - STRAFZAAK TEGEN LUDOMIRA NEELTJE BARBARA HOUTWIPPER. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ZUTPHEN - NEDERLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - EDELE METALEN - VERPLICHT STEMPELMERK. - ZAAK C-293/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-04249


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. De Nederlandse Waarborgwet verbiedt de handel in platina, gouden of zilveren werken die niet door een onafhankelijk orgaan zijn voorzien van een stempelmerk waaruit het gehalte aan edelmetaal van het werk blijkt (hierna: "gehalte" van het werk).(1) Houtwipper is voor de Arrondissementsrechtbank te Zutphen gedagvaard ter zake van overtreding van dit verbod. Zij verzoekt vrijspraak op grond dat het verbod strijdig is met het EG-Verdrag. De Rechtbank heeft het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag, teneinde zich erover te kunnen uitspreken, of de bestreden wetsbepaling met deze bepalingen in strijd is.(2)

2. De edelmetalen goud, zilver en platina zijn in zuivere toestand te zacht om te worden bewerkt. Daarom bestaan alle werken van edelmetaal uit een mengsel van edel en onedel metaal (een legering). In verband met de hoge waarde van edelmetalen wordt in alle Lid-Staten geëist, dat werken van edelmetaal worden voorzien van verschillende stempelmerken, onder meer een stempelmerk waaruit het gehalte van het werk blijkt, in de regel uitgedrukt in duizendsten (hierna: "gehaltemerk").

3. De wettelijke regelingen van de Lid-Staten verschillen evenwel aanzienlijk, zowel ten aanzien van de aan te brengen stempelmerken (met name de vermelding door het stempelmerk van het nominale gehalte, dat wil zeggen het gehalte dat op het werk wordt gestempeld), als ten aanzien van de wijze waarop het gehalte wordt gecontroleerd en de stempelmerken worden aangebracht.

4. In verscheidene Lid-Staten (Engeland, Frankrijk, Nederland, Ierland, Portugal en Spanje) moet het gehaltemerk na keuring van het werk worden aangebracht door een onafhankelijk orgaan, terwijl het in andere Lid-Staten wordt aangebracht door de fabrikant of de importeur zelf (Duitsland, Griekenland, Italië en Luxemburg). In weer andere landen kan worden gekozen, of de fabrikant/importeur dan wel een onafhankelijk orgaan het edelmetalen werk van het gehaltemerk voorziet (België en Denemarken).

5. De nationale vereisten inzake stempeling veroorzaken ernstige belemmeringen voor de intracommunautaire handel in werken van edelmetaal, omdat een aantal staten eist, dat ook ingevoerde goederen aan de nationale bepalingen voldoen. Dit heeft ertoe geleid, dat, zoals de Portugese regering in haar opmerkingen stelt, er op dit ook economisch belangrijke terrein in wezen nog steeds geen gemeenschappelijke markt bestaat.

6. De tot dusver op het niveau van de Lid-Staten in het werk gestelde pogingen om de internationale handel in werken van edelmetaal te bevorderen, zijn niet bijzonder succesvol geweest. Het Verdrag van Wenen inzake onderzoek en stempeling van edelmetalen werken van 15 november 1972(3), waarbij de verdragsluitende staten zich ertoe hebben verbonden, geen nadere keuring of waarmerking voor te schrijven van werken van edelmetaal die overeenkomstig de in het verdrag neergelegde regels en procedures zijn gekeurd en gewaarmerkt door daartoe aangewezen onafhankelijke overheidsorganen, is slechts door enkele Lid-Staten(4) geratificeerd.

7. Dit is de reden waarom de Commissie ° overigens op aandringen van verscheidene Lid-Staten ° een voorstel voor een richtlijn betreffende werken van edelmetaal heeft uitgewerkt(5), dat in oktober 1993 werd voorgelegd aan de Raad.

Het voorstel beoogt de bestaande belemmeringen voor de intracommunautaire handel op te heffen door harmonisering van de wettelijke regelingen van de Lid-Staten inzake waarmerking van edelmetalen. Het voorstel bevat gemeenschappelijke bepalingen voor een aantal vereisten ter verzekering van een correcte aanduiding van het gehalte en bepaalt, dat de Lid-Staten het in de handel brengen van werken van edelmetaal niet om met de aanduiding van het gehalte verband houdende redenen mogen belemmeren, indien deze werken zijn gewaarmerkt door de fabrikant of diens gemachtigde in overeenstemming met de in de richtlijn omschreven procedures (overeenstemmingscertificering), dan wel door een daartoe speciaal gemachtigd onafhankelijk orgaan na keuring (verificatie).

De Commissie heeft daarmee een meersporig stelsel voor het aanbrengen van het gehaltemerk voorgesteld, door waarmerking door een onafhankelijke instantie en waarmerking door de fabrikant zelf op één lijn te stellen, zij het dat aan de waarmerking door de fabrikant zelf gedetailleerde eisen worden gesteld.

Het richtlijnvoorstel bevat bovendien gemeenschappelijke bepalingen voor de bij waarmerking aan te geven nominale gehalten (b.v. voor zilver: 800, 835, 925 en 999) en voor de vorm van de gebruikte waarmerken (b.v. voor goud een ovaal waarin in het midden het gehalte is aangegeven).

8. De onderhavige zaak betreft, zoals gezegd, een overtreding van de Nederlandse Waarborgwet. Ingevolge deze wet moeten alle werken van edelmetaal, alvorens in de handel te worden gebracht, ter keuring en waarmerking worden aangeboden aan Waarborg Platina, Goud en Zilver NV (hierna: "Waarborg").(6)

9. De Waarborg werkt krachtens machtiging van de Nederlandse minister van Economische zaken en moet aan bepaalde, in de wet gestelde onafhankelijkheidsvereisten voldoen.(7)

10. De Waarborg voorziet ° indien de keuring hiertoe aanleiding geeft ° de voltooide edelmetalen werken van een van de volgende gehaltemerken: voor platina 950, voor goud 916, 833, 750 en 585, en voor zilver 925, 835 en 800.(8) Werken van edelmetaal die niet een van deze waarden hebben, worden gewaarmerkt met het nominale gehalte dat het dichtst onder het werkelijke gehalte ligt, zodat bij voorbeeld een werk met een werkelijk goudgehalte van 840 wordt gewaarmerkt met het nominale gehalte 833.

Indien het gehalte van een werk niet met zekerheid kan worden vastgesteld, geldt de waarborg binnen een grens van 20 duizendsten.(9)

11. Het is verboden, de aanduidingen edelmetaal, platina, goud of zilver te gebruiken voor werken die niet ten minste het laagste van bovengenoemde gehalten hebben.

12. Het vereiste van keuring en waarmerking geldt ongeacht of het edelmetalen werk is ingevoerd uit een andere Lid-Staat en aldaar overeenkomstig de wettelijke regeling van die Lid-Staat is gekeurd en gewaarmerkt.(10)

13. Houtwipper heeft allereerst gesteld, dat het bepaalde in de Waarborgwet de mededinging tussen de Nederlandse ondernemers en hun Europese collega' s verstoort, doordat de Nederlandse ondernemers aanzienlijke en ongerechtvaardigde onkosten moeten maken.

Ik wijs erop, dat een dergelijke verstoring van de mededinging op zichzelf niet voldoende is voor de toepasselijkheid van het in artikel 30 EG-Verdrag neergelegde verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen. De Nederlandse regering heeft er in dit verband op gewezen, dat uit het verwijzingsvonnis niet blijkt, of de werken die aanleiding hebben gegeven tot de strafzaak tegen Houtwipper, van binnenlandse of van buitenlandse herkomst waren. Het is evenwel duidelijk, dat de verwijzende rechter zich er terdege van bewust is, dat artikel 30 EG-Verdrag enkel betrekking heeft op belemmeringen van de invoer uit andere Lid-Staten (zie voetnoot 1).

14. In wezen zijn allen die in deze zaak opmerkingen hebben gemaakt ° behalve Houtwipper zijn dat de Nederlandse, de Engelse, de Duitse, de Franse, de Portugese en de Griekse regering en de Commissie °, het erover eens, dat

° een regeling als de in geding zijnde een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag is, daar zij, door te bepalen dat ook goederen die in een andere Lid-Staat rechtmatig zijn vervaardigd(11), aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen en moeten worden gewaarmerkt, leidt tot belemmeringen van de intracommunautaire handel,

° de in geding zijnde regeling niet wordt gerechtvaardigd door een van de in artikel 36 EG-Verdrag limitatief opgesomde overwegingen die belemmeringen van de intracommunautaire handel bedoeld in artikel 30 kunnen rechtvaardigen, en

° dergelijke belemmeringen van de intracommunautaire handel, die berusten op verschillen in de nationale wettelijke regelingen, toch geoorloofd zijn te achten, indien de betrokken regeling zowel op binnenlandse als op ingevoerde goederen wordt toegepast, indien zij rechtvaardiging vindt in dwingende vereisten verband houdende met, bij voorbeeld, de bescherming van de consument en de eerlijkheid van de handelstransacties, en indien de erdoor veroorzaakte belemmeringen in redelijke verhouding staan tot de nagestreefde doeleinden en deze niet kunnen worden bereikt met maatregelen die de handel minder belemmeren.(12)

15. Aan de eerste twee vereisten om de in geding zijnde handelsbelemmeringen geoorloofd te achten, is in casu voldaan. De betrokken nationale wettelijke regelingen zijn nog niet geharmoniseerd en de Nederlandse regeling inzake waarmerking geldt zowel voor binnenlandse als voor ingevoerde produkten.

16. Derhalve moet worden onderzocht, of de toepassing van de omstreden regeling op ingevoerde goederen haar rechtvaardiging vindt in dwingende vereisten verband houdend met de consumentenbescherming en de eerlijkheid van de handelstransacties, zoals door de Nederlandse regering is betoogd.

17. Het Hof heeft zich over een soortgelijke vraag uitgesproken in een arrest van 22 juni 1982 (Robertson).(13)

In die zaak werd een aantal Belgische importeurs verdacht van de verkoop van verzilverde bestekken uit andere Lid-Staten, waarvan het stempelmerk ter aanduiding van het zilvergehalte niet voldeed aan de eisen van de destijds geldende Belgische regeling. Uit een vergelijking van de wettelijke regelingen van de Lid-Staten bleek, dat alle staten op een of andere wijze de verplichting kenden om werken van edelmetaal te waarmerken, maar dat de waarmerking van verzilverde voorwerpen alleen in België verplicht was gesteld.

Het Hof verklaarde in zijn arrest, dat de verplichting om op verzilverde voorwerpen die naar hun aard kunnen worden verward met artikelen van massief zilver, een stempelmerk aan te brengen, noodzakelijk kan worden geacht om een doeltreffende consumentenbescherming te verzekeren en de eerlijkheid van de handelstransacties te bevorderen, en dat "artikel 30 van het Verdrag zich er (derhalve) niet tegen verzet, dat een Lid-Staat een nationale regeling welke de verkoop van verzilverde voorwerpen zonder een aan de eisen van die regeling beantwoordend stempelmerk verbiedt, toepast op dit soort voorwerpen die zijn ingevoerd uit een andere Lid-Staat waar zij rechtmatig in het verkeer zijn gebracht".

Het Hof achtte daarbij van belang, dat het gehaltemerk een tweeledig doel dient, daar de consument dankzij dat merk niet alleen op voldoende nauwkeurige wijze de aard en de kwaliteit van het produkt kan kennen, maar ook het produkt kan onderscheiden van andere produkten waarmee het zou kunnen worden verward.

18. Het is duidelijk, dat er bij verzilverde voorwerpen een direct gevaar van verwarring met edelmetaal bestaat, aangezien het verschil tussen deze twee materialen, die aanzienlijk in waarde verschillen, niet onmiddellijk kan worden vastgesteld.

Het is echter evenzeer duidelijk, dat er een overeenkomstig gevaar bestaat bij werken van edelmetaal, aangezien het gehalte hiervan niet zonder technisch onderzoek kan worden vastgesteld en het gehalte voor de waarde van het werk doorslaggevend is.

Derhalve kan worden vastgesteld, dat de verplichting om werken van edelmetaal van een gehaltemerk te voorzien, kan worden geacht haar rechtvaardiging te vinden in dwingende vereisten verband houden met de consumentenbescherming en de eerlijkheid van de handelstransacties.

19. Daarnaast moet een standpunt worden bepaald over de vraag, of het tevens noodzakelijk is te eisen, dat het gehaltemerk door een van de fabrikant onafhankelijk orgaan wordt aangebracht op basis van een door dit orgaan uitgevoerde voorafgaande keuring.

20. Inleidend moet worden opgemerkt, dat Houtwipper en de Duitse regering hebben betoogd, dat de Waarborg de vorm heeft van een naamloze vennootschap, welke in handen is van de brancheorganisatie Federatie Goud en Zilver en daardoor dermate nauwe banden heeft met de Nederlandse branche, dat zij niet als onafhankelijk daarvan kan worden beschouwd.

Zoals gezegd, bevat de Nederlandse wettelijke regeling bepalingen die tot doel hebben, de onafhankelijkheid van de Waarborg te verzekeren. In casu is niet getracht aan te tonen, dat de Waarborg afhankelijk is van de ondernemingen die zij controleert, en eventuele suggesties in die richting zijn door de Nederlandse regering dan ook met klem van de hand gewezen. Overigens wijs ik erop, dat zelfs niet is gesuggereerd, dat de Waarborg ingevoerde goederen anders behandelt dan in Nederland geproduceerde goederen.

21. De Nederlandse, de Engelse, de Franse, de Portugese en de Griekse regering betogen, dat een door een onafhankelijk orgaan na keuring aangebracht gehaltemerk de consument een betere bescherming biedt dan een waarmerk dat door de fabrikant of de importeur zelf is aangebracht.

22. De Duitse regering daarentegen stelt, dat het weinig uitmaakt of het waarmerk is aangebracht door een onafhankelijke derde dan wel of de fabrikant daarvoor zelf verantwoordelijk is. Derhalve is sprake van een overbodige dubbele keuring, wanneer werken van edelmetaal die door een Duitse fabrikant zijn gewaarmerkt, bij invoer in Nederland nog eens door de Waarborg moeten worden gekeurd en gewaarmerkt.

23. Ik kan de zienswijze van de Duitse regering op dit punt niet delen.

24. Ongetwijfeld is het argument van de Duitse regering juist, dat een regeling als de Duitse, waarbij waarmerking door de fabrikant zelf wordt geaccepteerd, de intracommunautaire handel minder belemmert dan een regeling als de Nederlandse. Een regeling als de Duitse neemt ook de noodzaak van consumentenbescherming en eerlijkheid van de handelstransacties in aanmerking, aangezien niet alleen de fabrikant, maar ook de handelaar in werken van edelmetaal ingevolge, onder meer, het strafrecht, het mededingingsrecht en de branchevoorschriften aansprakelijk is indien het gehaltemerk niet juist is.

25. Eveneens is zeker ° zoals ook door de Duitse regering en Houtwipper is gesteld °, dat een regeling als de Nederlandse de handel in werken van edelmetaal aanzienlijk duurder maakt, doordat de ondernemer kosten moet maken voor het vervoer, de verzekering en dergelijke van de goederen die moeten worden gekeurd en gewaarmerkt, hetgeen overigens slechts op één plaats in Nederland mogelijk is. Deze kosten zullen door de betrokken ondernemers ongetwijfeld als onevenredig worden ondervonden, wanneer zij worden vergeleken met de hoeveelheid en de waarde van het gebruikte metaal (b.v. in het geval van antiek en breekbare werken).

26. Deze omstandigheid is evenwel niet doorslaggevend. De Lid-Staten mogen, zolang er geen andersluidende gemeenschapsvoorschriften op dit gebied bestaan, bepalingen vaststellen die berusten op de opvatting, dat de consumentenbescherming en de eerlijkheid van de handelstransacties het best worden gediend indien de keuring en waarmerking geschiedt door een onafhankelijk orgaan.

27. Keuring en waarmerking door een onafhankelijk orgaan heeft ongetwijfeld een grotere preventieve werking en beschermt de consument beter dan waarmerking door de fabrikant zelf. Bedrog is op dit gebied een belangrijk risico en het moet de Lid-Staten zijn toegestaan, te menen dat de mogelijkheid van strafvervolging daartegen onvoldoende bescherming biedt.

28. Ook is van belang, dat keuring en waarmerking door een onafhankelijk orgaan in verschillende Lid-Staten eeuwenlang verplicht is geweest en dat aan dit vereiste moet zijn voldaan, willen de verdragsluitende staten ingevolge eerdergenoemd Verdrag van Wenen verplicht zijn, de invoer van edelmetalen werken uit de andere verdragsluitende staten toe te staan.

29. Het Hof zou zich naar mijn mening dan ook in die zin moeten uitspreken, dat het vereiste van keuring en waarmerking door een onafhankelijk orgaan geen ongeoorloofd dubbel vereiste is, wanneer het wordt gesteld aan goederen afkomstig uit Lid-Staten waar het waarmerk rechtmatig is aangebracht door de fabrikant zelf.

30. Vervolgens moet opnieuw worden onderzocht, of, en zo ja in hoeverre, kan worden verlangd, dat werken van edelmetaal die zijn ingevoerd uit een andere Lid-Staat en die aldaar zijn gekeurd en gewaarmerkt door een onafhankelijk orgaan, in de staat van invoer nog eens worden gekeurd en gewaarmerkt.

31. In het arrest Robertson verklaarde het Hof in een voor deze vraag relevante overweging: "De noodzaak van een dergelijke bescherming bestaat evenwel niet meer wanneer zulke voorwerpen zijn ingevoerd uit een andere Lid-Staat waar zij rechtmatig in het verkeer zijn gebracht en reeds overeenkomstig de wetgeving van die Staat zijn gewaarmerkt, mits evenwel de gegevens van de door die Staat voorgeschreven stempelmerken, ongeacht de vorm, informatie verschaffen die gelijkwaardig is aan die van de in de Lid-Staat van invoer voorgeschreven stempelmerken en begrijpelijk is voor de consument van die Staat."

32. De Nederlandse regering stelt, dat het Hof moet vasthouden aan de in het arrest Robertson aan artikel 30 gegeven uitlegging. Zij benadrukt het belang van juiste informatie aan de consument. In sommige Lid-Staten worden werken van edelmetaal toegelaten met een goudgehalte van 333, terwijl in andere een hoger minimumgehalte wordt geëist. Ook bestaan er grote onderlinge verschillen tussen de nominale gehalten die in de verschillende staten worden geëist, en kunnen de vorm en inhoud van de verschillende stempels sterk verschillen. Het kan van de ene Lid-Staat tot de andere verschillen of bepaalde negatieve toleranties in het aangegeven gehalte zijn toegestaan en, indien dit het geval is, hoe groot deze mogen zijn.

33. Kan het voor een ter zake kundige handelaar al moeilijk genoeg zijn, wijs te worden uit de in de verschillende staten gebruikte gehaltemerken, voor de gemiddelde consument is het helemaal onmogelijk, de gehaltemerken van alle Lid-Staten te kennen en te begrijpen. De Nederlandse regering acht het dan ook twijfelachtig, of toelating van buitenlandse werken zonder nieuwe waarmerking mogelijk is, zonder dat dit een ernstig gevaar van misleiding van de consument meebrengt.

34. De Franse, de Griekse, de Portugese en de Engelse regering zijn met de Nederlandse regering van mening, dat het Hof moet vasthouden aan de in het arrest Robertson aan artikel 30 gegeven uitlegging, ofschoon zij zich verschillend uitspreken over de vraag, welke praktische gevolgen dit heeft voor de verplichting van hun autoriteiten, de invoer van werken uit andere Lid-Staten zonder hernieuwde waarmerking toe te laten. De Britse regering sluit niet uit, dat er gevallen kunnen zijn waarin dit mogelijk is zonder gevaar voor misleiding van de consument, maar zij benadrukt in aansluiting op hetgeen de Nederlandse regering heeft betoogd, dat de gehaltemerken niet alleen variëren van de ene Lid-Staat tot de andere, maar ook in aantal en uiterlijk binnen één en dezelfde Lid-Staat, al naar gelang van de ouderdom van het betrokken voorwerp.

35. Ongetwijfeld terecht benadrukken de regeringen de in de Gemeenschap bestaande verscheidenheid aan gehaltemerken en wijzen zij erop, dat de gemeenschappelijke markt op dit gebied niet volledig zal kunnen functioneren, zolang de desbetreffende nationale regelingen niet van gemeenschapswege zijn geharmoniseerd.

Dit betekent evenwel niet, dat zich geen gevallen kunnen voordoen waarin de Lid-Staten op grond van de in het arrest Robertson geformuleerde criteria verplicht zijn, de invoer van in andere Lid-Staten geproduceerde werken van edelmetaal zonder hernieuwde waarmerking toe te staan.

36. Zoals de Duitse regering stelt, wordt in verreweg de meeste Lid-Staten het gehalte van werken van edelmetaal aangegeven in duizendsten. Dit moet voor de consument begrijpelijk zijn, ongeacht of juist dit nominale gehalte in het eigen land van de consument wordt gebruikt. Het lijkt niet waarschijnlijk, dat enkel op grond van dergelijke verschillen een gevaar van misleiding bestaat dat voldoende zwaar weegt om hernieuwde waarmerking in de Lid-Staat van invoer te kunnen rechtvaardigen. De consument zal mijns inziens ongetwijfeld zonder te worden misleid de betekenis kunnen begrijpen van de in andere Lid-Staten aangebrachte stempelmerken, ook als deze op bepaalde punten afwijken van de in zijn of haar eigen Lid-Staat gebruikte stempelmerken.

37. Zeker gezien de opmerkingen van de Nederlandse en de Britse regering ter terechtzitting moet worden benadrukt, dat bescherming van de consument tegen misleiding weliswaar een belangrijke doelstelling is, maar dat deze doelstelling moet worden bereikt op een wijze die de in het Verdrag geformuleerde fundamentele beginselen inzake het vrije goederenverkeer tussen de Lid-Staten niet illusoir maakt.

38. Te dezen hebben de Lid-Staten de positieve verplichting om werken die in de Lid-Staat van uitvoer onder betrouwbare omstandigheden zijn gekeurd en gewaarmerkt, toe te laten, en de in het arrest Robertson geformuleerde uitzondering niet verder uit te breiden dan strikt noodzakelijk is.

De autoriteiten van de Lid-Staten moeten zich loyaal inspannen om aan deze verplichting te voldoen. Dit veronderstelt, dat zij edelmetalen werken uit een andere Lid-Staat, die aldaar zijn gekeurd en gewaarmerkt door een onafhankelijk orgaan, alleen dan niet toelaten, indien er goede gronden zijn om aan te nemen, dat de consument zal worden misleid indien het werk niet opnieuw wordt gekeurd en gewaarmerkt. Daarbij moeten de autoriteiten de in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde fundamentele beginselen in aanmerking nemen, volgens welke maatregelen die belemmeringen voor de handel meebrengen, alleen dan geoorloofd zijn, indien zij gerechtvaardigd zijn uit hoofde van dwingende vereisten, in redelijke verhouding staan tot de nagestreefde doeleinden en deze doeleinden niet kunnen worden bereikt met maatregelen die de handel minder belemmeren.

39. Het Hof verklaarde in het arrest Robertson, dat het aan de nationale rechter staat om te beoordelen, of aan de voorwaarden voor verhandeling van ingevoerde goederen zonder hernieuwde waarmerking is voldaan. Deze constatering betekent evenwel niet, dat dit uitsluitend de taak van de nationale rechter is.

40. In dit verband wijs ik erop, dat de nationale autoriteiten zich ingevolge artikel 5 EG-Verdrag voortdurend moeten inspannen om hun regelingen aldus op te stellen en uit te voeren, dat de bepalingen van het Verdrag inzake het vrij verkeer van goederen worden nageleefd. Zij kunnen niet volstaan met louter het moment af te wachten waarop de nationale regelingen of administratieve praktijken door erdoor geraakte ondernemingen ter toetsing worden voorgelegd aan de nationale rechter.

41. Ik ben dan ook van mening, dat het Hof de gestelde vraag op dezelfde wijze kan beantwoorden als de vraag in het arrest Robertson, zij het met de precisering, dat de Lid-Staten keuring en waarmerking door een onafhankelijk orgaan kunnen verlangen, en mits tevens wordt benadrukt, dat uit dit antwoord voor de nationale autoriteiten een positieve verplichting voortvloeit om loyaal te onderzoeken, of uit andere Lid-Staten afkomstige werken overeenkomstig de criteria van het arrest Robertson moeten worden toegelaten.

Conclusie

42. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, de door de Arrondissementsrechtbank te Zutphen gestelde vraag te beantwoorden als volgt:

"Artikel 30 van het Verdrag verzet zich er niet tegen, dat een nationale regeling welke de verkoop van werken van edelmetaal die niet door een in die staat gevestigd onafhankelijk orgaan zijn gekeurd en voorzien van een stempel betreffende het gehalte van het werk, verbiedt, toepast op werken van edelmetaal die zijn ingevoerd uit een andere Lid-Staat waar zij rechtmatig in het verkeer zijn gebracht. Een dergelijke regeling mag evenwel niet worden toegepast op werken die zijn ingevoerd uit een andere Lid-Staat waar zij rechtmatig in het verkeer zijn gebracht, indien zij in die staat door een onafhankelijk orgaan zijn gekeurd en voorzien van een stempelmerk dat even informatief is als de door de wetgeving van de Lid-Staat van invoer voorgeschreven stempelmerken, en voor de consument van die staat even goed te begrijpen is."

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° In het op 18 oktober 1993 door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende werken van edelmetaal (PB 1993, C 318, blz. 5) wordt de term gehalte omschreven als volgt: gehalte aan fijn edelmetaal, uitgedrukt in duizendsten van de totale massa van de betrokken legering (artikel 1, lid 2, sub f).

(2) ° De prejudiciële vraag luidt als volgt: Is een regeling als vervat in artikel 30 van de Waarborgwet 1986 (Stb. 38/1987) geldig in het licht van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ? (Verdrag van 25 maart 1957, Trb. 1957, 74 en 91) en er wordt aan toegevoegd, dat genoemde Nederlandse wetsbepaling meebrengt, dat het verboden is gouden en zilveren voorwerpen na invoer in Nederland te verhandelen, voor zover deze voorwerpen niet zijn voorzien van een Nederlands, Belgisch of Luxemburgs gehaltemerk, ook indien zij zijn voorzien van een gehaltemerk van een andere Lid-Staat.

(3) ° Dit verdrag is op 15 november 1972 in Wenen ondertekend door Finland, Noorwegen, Portugal, Zwitserland, Groot-Brittannië, Zweden en Oostenrijk.

(4) ° Voor zover mij bekend Denemarken, Portugal, Groot-Brittannië en Ierland.

(5) ° Zie voetnoot 1.

(6) ° Artikel 30 Waarborgwet.

(7) ° Artikel 7 Waarborgwet.

(8) ° Artikel 1 Waarborgwet.

(9) ° Artikel 3 Waarborgwet.

(10) ° In artikel 48 Waarborgwet wordt evenwel op dit vereiste een uitzondering gemaakt voor werken die in België en Luxemburg van staatswege zijn gestempeld na de harmonisering van de regelingen van de betrokken landen bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 18 februari 1950 tussen Nederland, België en Luxemburg (Trb. 1951, blz. 159). Door de Nederlandse regering is evenwel opgemerkt, dat deze uitzondering in de praktijk vrijwel geen betekenis meer heeft, aangezien in Luxemburg geen keuring van staatswege meer plaatsvindt en een dergelijke keuring in België slechts sporadisch wordt verricht.

(11) ° Zie in dit verband de arresten van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5; 20 februari 1979, zaak 120/78, Rewe (Cassis de Dijon), Jurispr. 1976, blz. 649, en met name het arrest van 24 november 1993, gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, Jurispr. 1993, blz. I-6097.

(12) ° Zie te dezen de laatste twee arresten uit de voorgaande voetnoot en het arrest van 18 mei 1993, zaak C-126/91, Yves Rocher, Jurispr. 1993, blz. I-2361, r.o. 12.

(13) ° Zaak 220/81, Jurispr. 1982, blz. 2349.

Naar boven