EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011TJ0455

JUDGMENT OF THE GENERAL COURT (Appeal Chamber) 14 November 2013.
European Police Office (Europol) v Andreas Kalmár.
Appeal — Civil service — Europol staff — Fixed-term contract — Dismissal — Obligation to state reasons — Rights of the defence — Financial compensation.
Case T‑455/11 P.

Court reports – Reports of Staff Cases

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2013:595

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

14 november 2013 ( *1 )

„Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Personeel van Europol — Overeenkomst voor bepaalde tijd — Ontslag — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Schadevergoeding”

In zaak T‑455/11 P,

betreffende een hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 26 mei 2011, Kalmár/Europol (F‑83/09), strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest,

Europese Politiedienst (Europol), vertegenwoordigd door D. Neumann, D. El Khoury en J. Arnould als gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en E. Antypas, advocaten,

rekwirant,

andere partij in de procedure

Andreas Kalmár, voormalig functionaris van Europol, wonende te Wenen (Oostenrijk), vertegenwoordigd door D. Coppens, advocaat,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, president, S. Papasavvas en A. Dittrich (rapporteur), rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 juni 2013,

het navolgende

Arrest

1

Met deze krachtens artikel 9 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie ingestelde hogere voorziening verzoekt de Europese Politiedienst (Europol) om gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 26 mei 2011, Kalmár/Europol (F‑83/09; hierna: „bestreden arrest”), voor zover daarbij de besluiten van Europol waarbij de overeenkomst voor bepaalde tijd van Andreas Kalmár is opgezegd en betrokkene is ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, nietig zijn verklaard enerzijds, en Europol is veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan Kalmár anderzijds.

Feiten die ten grondslag liggen aan het geding

2

De feiten van het geding zijn in de punten 5 tot en met 27 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

„5

Verzoeker is een voormalig Europol-functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, die op 1 september 2006 was aangeworven voor een periode die op 31 augustus 2010 zou aflopen. Hij had de functie van onderdirecteur van de afdeling ‚Informatiebeheer en technologie’ (hierna: ‚afdeling IMT’) en stond uit dien hoofde O. bij, adjunct-directeur van Europol (hierna: ‚rechtstreekse meerdere’).

6

Op 19 september 2008 werd over verzoeker een bevredigende beoordeling uitgebracht. Uit deze beoordeling blijkt met name dat zijn werkwijze ‚het niveau bereikte dat voor de met zijn functie verband houdende taken, verantwoordelijkheden en gestelde doelstellingen verwacht werd’, maar dat het feit dat verzoeker moeilijk zijn standpunt en houding veranderde wanneer hij ervan overtuigd was gelijk te hebben, een ‚bijzonder conflictpunt’ vormde. Op 20 oktober 2008 heeft de directeur van Europol hem niettemin een salarisverhoging gegeven, gelet op de goede prestaties die hij had geleverd. In de brief waarbij hij van dit besluit op de hoogte werd gesteld, werd hij eveneens bedankt voor zijn inzet. Na een incident tussen verzoeker en een van zijn collega’s heeft de directeur van Europol op 24 oktober daaraanvolgend echter aangegeven, het jammer te vinden dat hij een gebrek aan samenwerking ten opzichte van de andere diensten van Europol had en de wens uitgesproken om in de toekomst een significante verbetering in zijn gedrag te kunnen vaststellen.

7

Inmiddels had S., een informaticadeskundige en administrateur van de eenheid ‚ICT Infrastructuur en operaties (IMT 1)’ (hierna: ‚eenheid IMT 1’) van de afdeling IMT, op 22 september 2008 de veiligheidscoördinator van Europol en het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken, ervan op de hoogte gesteld dat haar vader, hoofd van een inlichtingendienst van een lidstaat, ervan werd beschuldigd dat hij voor een derde land werkzaam was geweest en was gearresteerd.

8

Europol heeft eerst besloten om geen intern onderzoek naar S. in te stellen zolang hij geen nadere schriftelijke inlichtingen had ontvangen, maar niettemin een risicoanalyse te maken en een beperking van haar toegangsrechten tot de databanken te overwegen.

9

Nadat in de pers van 8 december 2008 een artikel over de zaak was gepubliceerd, heeft de leiding van Europol diezelfde dag besloten om het besluit om geen onderzoek in te stellen te handhaven, met name op grond dat de lidstaat waarvan de betrokkene onderdaan was haar veiligheidsmachtiging had bevestigd.

10

Op 15 december 2008 heeft verzoeker in een aan zijn rechtstreekse meerdere gerichte e-mail zijn ongerustheid uitgesproken over het feit dat S. werd gehandhaafd in een functie die haar toegang gaf tot alle informaticasystemen en databanken van Europol. Hem werd geantwoord dat er geen enkele aanwijzing was dat de betrokkene bij de zaak was betrokken.

11

Op 18 december 2008 heeft de lidstaat waarvan S. onderdaan is, Europol ervan op de hoogte gesteld dat zij eventueel betrokken kon zijn bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was.

12

Op 19 december 2008 heeft de directeur van Europol besloten om de betrokkene verlof te geven teneinde haar tijdelijk van de dienst te verwijderen. Verzoeker diende dat besluit op te stellen, dat S. diezelfde dag tijdens een door haar bijgewoonde vergadering werd overhandigd.

13

Op 21 december 2008 werd namens de directeur van Europol een mandaat opgesteld om een intern onderzoek naar S. in te stellen en een onderzoekscommissie op te richten. Volgens de Dienst werd dit mandaat bij afwezigheid van de directeur ondertekend door een voor hem waarnemende adjunct-directeur van Europol, nadat de directeur dit had besproken met de adjunct-directeuren.

14

Op 29 december 2008 heeft een van de leden van de onderzoekscommissie een functionaris van IMT 1 om inlichtingen over S. gevraagd. Die functionaris heeft verzoeker, die de afdeling IMT bij afwezigheid van zijn rechtstreekse meerdere leidde, op de hoogte gesteld van het bestaan van het bovengenoemde mandaat. Verzoeker heeft diezelfde dag een kopie van het mandaat ontvangen, dat namens de directeur van Europol was opgesteld, maar dat niet was ondertekend en dat op zondag 21 december 2008 was gedateerd. Eveneens op 29 december 2008 heeft verzoeker de wettigheid van dit mandaat ter discussie gesteld en zich op het standpunt gesteld dat het een probleem vormde met betrekking tot de bescherming van gegevens. Hij heeft de eenheid IMT 1 daarom verzocht het advies van de functionaris gegevensbescherming en hoofd van de eenheid ‚Bescherming van persoonsgegevens en geheimhouding (IMT 7)’ (hierna: ‚eenheid IMT 7’) in te winnen over de wettigheid van het administratieve onderzoek, gelet op de bescherming van persoonsgegevens, alvorens enige informatie te verstrekken.

15

Op 5 januari 2009 heeft verzoeker een kopie ontvangen van een e-mail van de onderzoekscommissie waarbij de eenheden IMT 1 en IMT 7 werden verzocht een reeks inlichtingen over S. te verstrekken. Overeenkomstig de haar door verzoeker gegeven instructies, heeft de eenheid IMT 1 geen gevolg gegeven aan dit verzoek, in afwachting van het advies van de eenheid IMT 7.

16

De functionaris gegevensbescherming heeft op 12 januari 2009 zijn advies uitgebracht. Rekening houdend met het feit dat het mandaat reeds was gegeven, nam hij als vaststaand aan dat dit overeenkomstig het besluit [van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken] was opgesteld, doch hij deed een aantal aanbevelingen om ervoor te zorgen dat de aan de onderzoekscommissie verstrekte informatie adequaat en relevant was. Zo stelde hij voor dat de eenheid IMT 1 eerst de algemene verzoeken van de onderzoekscommissie zou beantwoorden en dat die commissie vervolgens zou onderzoeken of het nodig was om over alle door haar gevraagde inlichtingen te beschikken.

17

Bij e-mail van 13 januari 2009 heeft verzoeker het hoofd van de eenheid verantwoordelijk voor de veiligheid en de interne onderzoeken, dat in casu belast was met de leiding van het onderzoek, meegedeeld dat hij, gelet op bovengenoemd advies, de eenheid IMT 1 geen opdracht kon geven om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Dit advies was gevoegd bij de e-mail, waarvan verzoekers rechtstreekse meerdere een kopie heeft ontvangen.

18

Op 15 januari 2009 is, gelet op het advies van de functionaris gegevensbescherming, een vergadering georganiseerd, waaraan verzoeker, zijn rechtstreekse meerdere, de veiligheidscoördinator van Europol en het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken hebben deelgenomen. Tijdens die vergadering werd verzoeker op de hoogte gesteld van het feit dat het onderzoeksmandaat was ondertekend door de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur, nadat de directeur dit met de adjunct-directeuren had besproken. Tijdens diezelfde vergadering drong de veiligheidscoördinator erop aan om het onderzoek uit te voeren. Verzoeker heeft echter volgehouden dat hij inzage wilde krijgen in de brief van 18 december 2008, waarbij de betrokken lidstaat Europol ervan op de hoogte had gesteld dat S. mogelijk betrokken was bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was, zodat de onderdirecteuren konden worden geraadpleegd, overeenkomstig het besluit [van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken]. Tijdens een andere vergadering die diezelfde dag werd gehouden, heeft de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur het hoofd van de eenheid IMT 1 rechtstreeks gelast de door de onderzoekscommissie gewenste informatie te verstrekken.

19

Op 19 januari 2009 heeft verzoeker via de mail het advies van de functionaris gegevensbescherming van 12 januari 2009 aan zijn rechtstreekse meerdere gezonden, waarbij hij ervoor zorgde dat hem toegang tot dat bestand werd verleend en zich ervoor verontschuldigde dat hij dat niet eerder had gedaan.

20

Vervolgens heeft de onderzoekscommissie de eenheid IMT 1 gevraagd om haar een omschrijving van de werkzaamheden van S. te geven. Bij e-mail van 21 januari 2009 heeft verzoeker de veiligheidscoördinator ervan op de hoogte gesteld dat de afdeling IMT dit verzoek als zodanig niet kon inwilligen, met name omdat de functieomschrijving niet was geactualiseerd en de commissie niet over de noodzakelijke kundigheid beschikte om deze te beoordelen.

21

Op 22 januari 2009 heeft de voor de directeur waarnemende adjunct-directeur verzoeker gelast om zich niet langer te mengen in het verloop van het interne onderzoek. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij had gehandeld in opdracht van zijn rechtstreekse meerdere.

22

Op 30 januari 2009 heeft de veiligheidscoördinator van Europol een rapport over de voorafgaande feiten aan de directeur van de Dienst gezonden.

23

Op 3 februari 2009 heeft de directeur van Europol verzoeker bij zich geroepen en hem het verwijt gemaakt dat hij had geweigerd om mee te werken aan het interne onderzoek, dat hij andere functionarissen ertoe had aangezet om hetzelfde te doen en zich op onaanvaardbare wijze had gedragen ten opzichte van het hoofd van de eenheid die verantwoordelijk is voor de veiligheid en de interne onderzoeken. Verzoeker heeft daarop zijn standpunt uiteengezet.

24

Bij het besluit van 4 februari 2009 heeft de directeur van Europol op basis van artikel 94, lid 1, sub b, van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol, dat bij het besluit van de Raad van 3 december 1998 is vastgesteld] verzoekers overeenkomst opgezegd. Als reden voor dit op 4 mei daaraanvolgend in werking getreden het besluit werd ‚verzoekers verstorende houding en het gebrek aan medewerking in het kader van het interne onderzoek’ alsmede zijn ‚respectloze en denigrerende’ houding ten opzichte van zijn collega’s aangevoerd.

25

Op 24 februari 2009 heeft de directeur van Europol besloten om verzoeker niet aan zijn opzeggingstermijn te houden, waarbij hij echter zijn recht op bezoldiging behield. Als reden voor dit besluit werd aangevoerd dat verzoeker zijn ontslagbrief aan de leden van de raad van bestuur van de Dienst had gezonden en dus ondanks het gevoelige karakter van het interne onderzoek waarnaar die brief verwees, gebruik had gemaakt van niet-beveiligde kanalen.

26

Het rapport van 30 januari 2009 waarop het besluit van 4 februari daaraanvolgend is gebaseerd, is bij schrijven van 5 maart 2009 aan verzoekers raadsman gezonden.

27

Op 6 april 2009 heeft verzoeker een klacht ingediend tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009. Deze klacht is afgewezen bij het besluit van 18 juli 2009, waarin, afgezien van de op 4 februari 2009 reeds geformuleerde grieven, werd opgemerkt dat verzoeker zijn twijfel over de geldigheid van het onderzoeksmandaat en zijn bezwaren tegen de gevraagde informatie niet aan zijn meerderen had gemeld.”

Procesverloop in eerste aanleg en bestreden arrest

3

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken op 15 oktober 2009, heeft Kalmár beroep ingesteld, dat is ingeschreven onder nummer F‑83/09.

4

Kalmár heeft in de procedure in eerste aanleg het Gerecht voor ambtenarenzaken verzocht (punt 28 van het bestreden arrest):

de besluiten van 4 en 24 februari 2009 alsmede het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht nietig te verklaren en Europol te gelasten om hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten;

Europol te veroordelen tot betaling van het salaris berekend vanaf de datum waarop de overeenkomst op onregelmatige wijze is beëindigd tot de datum waarop de overeenkomst rechtsgeldig zou worden beëindigd;

Europol te veroordelen tot betaling van het bedrag van 25000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade;

Europol te verwijzen in de kosten.

5

Europol heeft in de procedure in eerste aanleg het Gerecht voor ambtenarenzaken verzocht het beroep te verwerpen en Kalmár te verwijzen in de kosten (punt 29 van het bestreden arrest).

6

Betreffende het voorwerp van het verzoek tot nietigverklaring van het besluit van 4 februari 2009 waarbij de directeur van Europol de overeenkomst voor bepaalde tijd van Kalmár heeft opgezegd, van het besluit van 24 februari 2009 waarbij die directeur hem heeft ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, en van het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht (hierna: „litigieuze besluiten”), heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 31 tot en met 34 van het bestreden arrest het volgende gepreciseerd:

„31

Met betrekking tot het verzoek om nietigverklaring van het besluit van 18 juli 2009 moet worden opgemerkt dat de bij de artikelen 92 en 93 van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol] ingevoerde precontentieuze procedure in wezen dezelfde is als die van de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. Ook moet eraan worden herinnerd dat een vordering tot nietigverklaring die formeel is gericht tegen de afwijzing van een klacht, tot gevolg heeft dat bij het Gerecht [voor ambtenarenzaken] beroep wordt ingesteld tegen de handeling waartegen de klacht is ingediend, wanneer deze vordering als zodanig geen zelfstandige inhoud heeft (zie in die zin arrest Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, punt 8; arrest Gerecht van eerste aanleg van 6 april 2006, Camós Grau/Commissie, T‑309/03, punt 43; arrest Gerecht [voor ambtenarenzaken] van 11 december 2008, Reali/Commissie, F‑136/06, punt 37).

32

In casu is het van belang om erop te wijzen dat het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van verzoekers klacht de op 4 februari 2009 reeds aangevoerde grieven heeft bevestigd, waarbij eveneens is opgemerkt dat verzoeker zijn meerderen niet op de hoogte had gesteld van zijn twijfel over de geldigheid van het onderzoeksmandaat en van zijn bezwaren tegen de in dat kader gevraagde informatie.

33

Een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht dat slechts gedetailleerd de redenen weergeeft van de bevestiging van het eerdere besluit en dat, zoals in casu, slechts aanvullende preciseringen bevat, vormt echter geen bezwarend besluit (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 7 juni 2005, Cavallaro/Commissie, T‑375/02, punt 65), zodat de concrete vaststelling van de redenen van de administratie moet volgen uit een gezamenlijke lezing van het oorspronkelijke besluit en het besluit tot afwijzing van de klacht (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 10 juni 2004, Eveillard/Commissie, T‑258/01, punt 31).

34

Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de vordering tot nietigverklaring uitsluitend is gericht tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009, waarvan de redenen zijn gepreciseerd in het besluit van 18 juli 2009.”

7

Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft met betrekking tot de vordering tot nietigverklaring in de punten 37 en 38 van het bestreden arrest de hiernavolgende voorafgaande opmerkingen gemaakt over de tot staving van deze vordering aangevoerde middelen:

„37

Verzoeker voert drie middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan schending van artikel 94 van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol], het tweede aan ‚schending van de beleidsregels en procedurele voorschriften die gelden binnen Europol’ en het derde aan ontoereikende motivering.

38

Uit de uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt echter dat verzoeker de Dienst onder voorwendsel van die drie middelen verwijt dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de hem verweten feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken alsmede dat de rechten van de verdediging zijn geschonden.”

8

In de punten 63 tot en met 75 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken de grief onderzocht die was ontleend aan het feit dat Europol niet had voldaan aan zijn verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken. Het heeft daarover het volgende verklaard:

„63

Er zij aan herinnerd dat een jegens een ambtenaar getroffen maatregel alleen wettig is, indien deze is getroffen op basis van feiten waarvan vooraf is vastgesteld dat zij waar zijn (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 1998, V/Commissie, T‑40/95, punt 49). Bovendien dient elk gezag zich met volledige kennis van zaken uit te spreken (zie bijvoorbeeld arresten Gerecht van eerste aanleg van 30 november 1993, Perakis/Parlement, T‑78/92, punt 15, en 30 juni 2005, Branco/Commissie, T‑347/03, punt 108) en na een uitvoerig onderzoek van alle relevante elementen, zodat dit onderzoek zorgvuldig en onpartijdig dient te geschieden (arrest Perakis/Parlement, reeds aangehaald, punt 16; arresten Gerecht van eerste aanleg van 8 mei 2001, Caravelis/Parlement, T‑182/99, punt 32, en 13 juli 2006, Shandong Reipu Biochemicals/Raad, T‑413/03, punt 63).

64

De in het vorige punt genoemde eisen gelden eveneens voor het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegd gezag, wanneer het de aan artikel 94, lid 1, sub b, van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol] ontleende bevoegdheid uitoefent om de overeenkomst van een functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, voortijdig op te zeggen.

65

Het Gerecht [voor ambtenarenzaken] stelt dienaangaande vast dat Europol het besluit van 4 februari 2009 in feite op twee grieven heeft gebaseerd. Europol heeft verzoeker in de eerste plaats verweten dat hij tijdens het interne onderzoek naar S. op eigen initiatief een formalistische houding heeft aangenomen, die onverenigbaar is met de krachtens artikel 17, lid 1, van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol] op de functionarissen rustende samenwerkings‑ en bijstandsplicht. In de tweede plaats heeft Europol hem verweten dat hij zich onheus heeft gedragen ten opzichte van zijn met dit onderzoek belaste collega’s.

66

Met betrekking tot verzoekers vermeende formalistische houding moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat hij op 29 december 2008 de functionarissen van de eenheid IMT 1 opdracht heeft gegeven om geen informatie aan de onderzoekscommissie te verstrekken, aangezien niet was vastgesteld dat het mandaat waarbij deze commissie was ingesteld in overeenstemming was met de interne regels, en het niet zeker was of het verzoek van de onderzoekscommissie in overeenstemming was met de regels op het gebied van de gegevensbescherming. In de tweede plaats heeft verzoeker op 13 januari 2009 opnieuw geweigerd om de eenheid IMT 1 opdracht te geven, de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen te verstrekken, ofschoon de functionaris gegevensbescherming had voorgesteld om de algemene verzoeken van die commissie in elk geval in te willigen, waarbij laatstgenoemde vervolgens zou beoordelen of het nodig was om over alle andere, door haar gevraagde inlichtingen te beschikken. In de derde plaats heeft verzoeker op 15 januari 2009, omdat hij van mening was dat de onderdirecteuren vóór een administratief onderzoek geraadpleegd moesten worden, inzage gevraagd in de brief van 18 december 2008 waarbij de betrokken lidstaat Europol had meegedeeld dat S. mogelijk betrokken was bij de spionagezaak waarin haar vader verwikkeld was. In de vierde plaats heeft verzoeker op 21 januari 2009 nogmaals zijn medewerking geweigerd, door zich ertegen te verzetten dat de functieomschrijving van S. als zodanig aan de onderzoekscommissie werd gezonden.

67

Opgemerkt zij echter dat, zelfs al vond het interne onderzoek plaats in een buitengewone context die de veiligheid van de databanken van Europol kon aantasten, verzoeker, gelet op de aard van de door de onderzoekscommissie verrichte naspeuringen, die met name betrekking hadden op de uitwisseling van e-mails en telefoongesprekken met derden, op 29 december 2008 terecht vraagtekens zette bij de wettigheid van de procedure, aangezien hij, in strijd met het besluit [van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken], niet was geraadpleegd over het interne onderzoek en het aanvankelijk aan hem overgelegde mandaat niet was ondertekend en op een zondag was gedateerd.

68

Niettemin moet worden vastgesteld dat verzoeker zich rigoureuzer heeft gedragen dan de functionaris gegevensbescherming in zijn advies van 12 januari 2009 had voorgesteld en dat hij zijn bezwaren tegen het onderzoek heeft gehandhaafd, ondanks de uitleg die hem tijdens een vergadering van 15 januari 2009 was gegeven.

69

Met betrekking tot het feit dat verzoeker heeft gehandeld zonder instructies aan zijn rechtstreekse meerdere te vragen, moet eraan worden herinnerd dat de functionaris die een opdracht krijgt welke hem onregelmatig voorkomt, op grond van artikel 17, derde alinea, van het [Statuut voor de personeelsleden van Europol] zijn hiërarchieke meerdere daarvan op de hoogte moet stellen, doch dat hij dit niet schriftelijk [hoeft] te doen.

70

Verzoeker stelt dienaangaande dat hij tijdens het verlof van zijn rechtstreekse meerdere laatstgenoemde regelmatig telefonisch op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in de zaak S. Ofschoon het Gerecht [voor ambtenarenzaken] deze niet-onderbouwde bewering niet voor vast kan aannemen, moet worden opgemerkt dat Europol ter terechtzitting heeft erkend dat de adjunct-directeur, die verantwoordelijk was voor de afdeling IMT en verzoekers rechtstreekse meerdere was, op 29 december 2008 telefonisch met verzoeker heeft gesproken over de situatie van de dienst. Voorts blijkt uit het dossier dat de rechtstreekse meerdere aanwezig was bij de vergaderingen van 15 januari 2009, tijdens welke verzoeker zijn standpunt heeft uiteengezet en heeft gevraagd om inzage in de brief van 18 december 2008 waarbij Europol op de hoogte werd gesteld van de mogelijke betrokkenheid van S. Bovendien heeft verzoeker zijn rechtstreekse meerdere op 19 januari 2009 het advies van de functionaris gegevensbescherming gegeven, waarbij hij zich ervoor verontschuldigde dat hij er niet eerder voor had gezorgd dat hem toegang tot dat bestand werd verleend. Hij had zijn rechtstreekse meerdere eveneens een kopie van de e-mail van 13 januari 2009 gezonden, waarin hij uiteenzette dat hij, gelet op dit advies, de eenheid IMT 1 geen opdracht kon geven om de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen te verstrekken. Uit het dossier blijkt voorts dat verzoeker zijn rechtstreekse meerdere eveneens een kopie van de e-mail van 21 januari 2009 had gezonden, waarbij hij de veiligheidscoördinator meedeelde dat de afdeling IMT als zodanig geen functieomschrijving van S. kon geven.

71

Het is juist dat verzoeker zijn meerderen nooit formeel om instructies heeft gevraagd, ofschoon Europol met een buitengewone situatie was geconfronteerd. Verzoeker heeft zich echter gesterkt kunnen voelen in zijn manier van optreden, aangezien zijn rechtstreekse meerdere niet op bovengenoemde e-mails heeft gereageerd, ofschoon de situatie zijn bijzondere aandacht verdiende, en hij het tijdens de door hem bijgewoonde vergaderingen niet oneens leek te zijn met verzoekers houding. Overigens moet worden opgemerkt dat Europol ter terechtzitting heeft uiteengezet dat er naar aanleiding van de zaak S. geen enkele maatregel jegens die adjunct-directeur is getroffen. Voorts blijkt uit het dossier niet dat een van verzoekers rechtstreekse meerderen het door hem tijdens een vergadering van 15 januari 2009 gedane verzoek heeft betwist om de brief waarbij Europol op de hoogte werd gesteld van de mogelijke betrokkenheid van S., overeenkomstig het besluit [van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken] aan de onderdirecteuren te zenden.

72

Wat verzoekers gedrag ten opzichte van zijn met het interne onderzoek belaste collega’s betreft, moet worden toegegeven dat hij bij de verstrekking van de gevraagde informatie eenvoudigweg zijn voorbehoud had kunnen maken over de betrouwbaarheid van de omschrijving van de door S. uitgeoefende taken. Opgemerkt zij echter dat hij in zijn e-mail van 21 januari 2009 slechts zijn twijfels heeft geuit over hun kundigheid om de zeer gespecialiseerde werkzaamheden van S. te beoordelen, zonder hen echter te denigreren. Verzoeker gaf in die e-mail immers aan dat de functieomschrijving van de betrokkene niet was bijgewerkt en dat hij van mening was dat een vergelijking van deze functieomschrijving met de daadwerkelijk verrichte taken tot een verkeerde beoordeling van de feiten zou leiden. Verzoeker voegde hieraan toe dat hij volledig vertrouwen had in het professionalisme en de onpartijdigheid van de onderzoekscommissie en dat hij slechts van mening was dat de commissieleden niet over de nodige kundigheid beschikten om op basis van haar functieomschrijving het door S. verrichte werk te beoordelen.

73

Uit het besluit van 4 februari 2009 blijkt dat dit eveneens is gebaseerd op verzoekers houding tijdens de vergadering van 15 januari 2009. Verzoeker betwist deze grief niet en Europol merkt terecht op dat de directeur van de Dienst verzoeker op 24 oktober 2008 reeds had gewaarschuwd wegens zijn gebrek aan teamgeest, doch dat voor een dergelijke oproep tot de orde geen tuchtprocedure nodig was.

74

Uit het voorgaande blijkt dat Europol, ook al was verzoekers gedrag op een aantal punten laakbaar, niet zorgvuldig rekening heeft gehouden met het feit dat de betrokkene, in strijd met het besluit [van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken], niet was geraadpleegd over de noodzaak om een intern onderzoek in te stellen, het feit dat het hem aanvankelijk overhandigde mandaat niet was ondertekend en op een zondag was gedateerd, alsmede met de omvang van de door de onderzoekscommissie gevraagde inlichtingen, welke omstandigheden alle bij verzoeker korte tijd twijfel hebben kunnen doen ontstaan over de wettigheid van het onderzoek. Bovendien en vooral heeft Europol geen rekening gehouden met het feit dat verzoekers rechtstreekse meerdere op geen enkele wijze had gereageerd op de e-mails die hij hem als kopie had gezonden en waarin hij melding maakte van zijn reserves met betrekking tot het betrokken onderzoek. Voorts heeft verzoekers e-mail van 21 januari 2009 volgens Europol een smadelijk karakter, dat kennelijk niet is aangetoond. Ten slotte heeft Europol wel rekening gehouden met de op 24 oktober 2008 aan verzoeker gegeven waarschuwing, maar niet met het feit dat verzoeker op 19 september 2008 een bevredigende beoordeling had gekregen en dat hem op 20 oktober daaraanvolgend, gelet op zijn prestaties, een salarisverhoging was toegekend.

75

Hieruit volgt dat Europol bij de vaststelling van het besluit om verzoeker te ontslaan, relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht.”

9

Ten slotte heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 77 van het bestreden arrest geoordeeld dat het besluit van 4 februari 2009 nietig moest worden verklaard zonder dat het nodig was om de tweede grief, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, te onderzoeken. Volgens het Gerecht voor ambtenarenzaken moest derhalve het besluit van 24 februari 2009, waarbij de directeur van Europol Kalmár had ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, eveneens nietig worden verklaard, daar dit besluit was gebaseerd op het voormelde besluit van 4 februari 2009 (punt 78 van het bestreden arrest).

10

Bijgevolg heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken het besluit van 4 februari 2009 waarbij de Directeur van Europol de overeenkomst voor bepaalde tijd van Kalmár had opgezegd, het besluit van 24 februari 2009 waarbij de Directeur van Europol de betrokkene had ontslagen van de verplichting om de opzeggingstermijn te voltooien, en het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht, nietig verklaard.

11

Wat de schadevergoedingsvordering betreft, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 83 van het bestreden arrest geoordeeld dat de opzegging van verzoekers overeenkomst had plaatsgevonden na zware verwijten en dat deze opzegging door de gevolgen ervan gelijkstond aan de zwaarste tuchtmaatregel. In deze omstandigheden heeft de opzegging van verzoekers overeenkomst hem in diskrediet kunnen brengen. Bovendien is de beproeving die elk ontslag vormt verergerd door het feit dat tot deze opzegging is besloten zonder dat Europol de zaak zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht, ofschoon deze door de ernst van de gevolgen ervan juist bijzondere aandacht verdiende.

12

Bijgevolg heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken Europol veroordeeld tot betaling aan Kalmár van een bedrag van 5000 EUR als schadeloosstelling voor de geleden immateriële schade.

13

Het beroep is verworpen voor het overige.

Procesverloop voor het Gerecht en conclusies van partijen

14

Bij op 11 augustus 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft Europol de onderhavige hogere voorziening ingesteld. Op 21 oktober 2011 heeft Kalmár de memorie van antwoord ingediend.

15

Bij op 31 oktober 2011 neergelegd schrijven heeft Europol een verzoek om indiening van een memorie van repliek ingediend.

16

Bij beslissing van 25 november 2011 heeft de president van de Kamer voor hogere voorzieningen dit verzoek ingewilligd.

17

Op 12 januari 2012 heeft Europol de memorie van repliek ingediend.

18

Op 27 februari 2012 heeft Kalmár de memorie van dupliek ingediend.

19

Bij op 30 maart 2012 neergelegd schrijven heeft Europol op grond van artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering gevraagd om in het kader van de mondelinge fase van de procedure te worden gehoord.

20

Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) dit verzoek ingewilligd en de mondelinge behandeling geopend.

21

Partijen zijn ter terechtzitting van 25 juni 2013 gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de door het Gerecht gestelde mondelinge vragen.

22

Europol verzoekt het Gerecht:

het bestreden arrest te vernietigen en de zaak ten gronde af te doen, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken:

de litigieuze besluiten nietig heeft verklaard;

Europol heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 5000 EUR aan Kalmár;

Europol heeft veroordeeld tot het dragen van alle kosten;

Kalmár te verwijzen in alle kosten van de procedure in eerste aanleg en de procedure in hogere voorziening.

23

Kalmár verzoekt het Gerecht:

de vorderingen van Europol niet-ontvankelijk te verklaren;

de vorderingen van Europol hoe dan ook af te wijzen en het bestreden arrest te bevestigen;

Europol te verwijzen in de kosten van beide instanties.

Hogere voorziening

24

Ter onderbouwing van zijn hogere voorziening voert Europol zes middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan overtreding van het verbod om ultra petita te beslissen en aan schending van de rechten van de verdediging. Het tweede middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de wettigheid van de litigieuze besluiten. Het derde middel is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting inzake de kwalificatie van het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van de klacht van Kalmár. Het vierde middel is ontleend aan verschillende fouten bij de oordeelsvorming die aan het bestreden arrest ten grondslag ligt. Het vijfde middel is ontleend aan schending van de motiveringsplicht. Het zesde middel is ontleend aan het feit dat ten onrechte schadevergoeding is toegekend.

Eerste middel: overtreding van het verbod om ultra petita te beslissen en schending van de rechten van de verdediging

25

Europol betoogt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 37 en 38 van het bestreden arrest het verbod om ultra petita te beslissen en zijn rechten van verdediging heeft geschonden doordat het zich over de rechtmatigheid van het ontslagbesluit heeft uitgesproken op basis van andere grieven dan die welke Kalmár had aangevoerd. Terwijl deze laatste om nietigverklaring van de litigieuze besluiten verzocht op grond dat Europol de onderliggende feiten beweerdelijk onjuist had beoordeeld, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken zich uitgesproken over de vraag of Europol bij het nemen van zijn ontslagbesluit alle relevante factoren zorgvuldig, volledig en gedetailleerd heeft onderzocht. Aangezien de grieven van Kalmár voor het eerst in het bestreden arrest zijn geherkwalificeerd, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.

26

Vastgesteld moet worden dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zich niet ultra petita heeft uitgesproken en evenmin de rechten van verdediging van Europol heeft geschonden door in punt 38 van het bestreden arrest te oordelen dat Kalmár Europol verweet dat deze laatste niet had voldaan aan zijn verplichting om de hem verweten feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken. Kalmár heeft in zijn verzoekschrift in eerste aanleg als derde middel immers aangevoerd dat het ontslagbesluit ontoereikend was gemotiveerd. Hij heeft in dit verband gepreciseerd dat dit besluit niet werd gedragen door de feiten en feitelijke grondslag alsook een voldoende draagkrachtige motivering miste. Vervolgens heeft hij aangevoerd dat de motivering van het ontslagbesluit in zijn algemeenheid had moeten zijn gebaseerd op zorgvuldig en correct vastgestelde feiten. Volgens hem had Europol zich bediend van argumenten die bezijden de waarheid lagen, althans die niet strookten met de feiten. Hij stelde dat Europol daartoe een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven. Voorts heeft hij met betrekking tot zijn handelen benadrukt dat Europol bijzonder onzorgvuldig was geweest bij het vaststellen van de feiten. Bovendien heeft hij zich op het standpunt gesteld dat Europol de exacte toedracht had kunnen onderzoeken middels een intern onderzoek teneinde de exacte omstandigheden van de onderhavige zaak te analyseren, wat evenwel niet is gebeurd. Daardoor was volgens hem sprake van een flagrante schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Wat verder het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van zijn klacht betreft, heeft Kalmár onderstreept dat dit besluit niet werd gedragen door correct vastgestelde feiten en hoe dan ook feitelijke grondslag miste.

27

Uit het in het verzoekschrift in eerste aanleg geformuleerde betoog waarnaar in punt 26 supra is verwezen, blijkt dus duidelijk dat Kalmár niet enkel heeft aangevoerd dat de verplichting tot motivering van de litigieuze besluiten niet was nagekomen, maar ook dat niet was voldaan aan de verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd te onderzoeken.

28

Anders dan Europol beweert, wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door het gebruik van het woord „echter” tussen de opsomming, in punt 37 van het bestreden arrest, van de middelen die zijn aangevoerd in de in het verzoekschrift in eerste aanleg gebruikte bewoordingen, en de in punt 38 van het bestreden arrest gegeven samenvatting van deze middelen. Door het gebruik van de term „echter” heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken immers terecht aangegeven dat de in het verzoekschrift in eerste aanleg gebruikte bewoordingen waarnaar in punt 37 van het bestreden arrest is verwezen, de in dat verzoekschrift geformuleerde overwegingen onvoldoende weergaven.

29

Wat meer bepaald de stelling van Europol betreft dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn rechten van verdediging, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor, heeft geschonden, aangezien de vastgestelde schending van de verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en uitvoerig te onderzoeken, niet in het voorbereidend rapport ter terechtzitting is opgenomen, is het juist dat het Gerecht voor ambtenarenzaken partijen in dit rapport heeft verzocht om hun pleidooien toe te spitsen op de grief die was ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout. Uit dat rapport blijkt evenwel dat Kalmár zich volgens het Gerecht voor ambtenarenzaken met name beriep op de materiële onjuistheid van de hem verweten feiten en op een kennelijke beoordelingsfout. Niets belette partijen om ter terechtzitting in eerste aanleg hun standpunt uiteen te zetten over alle aspecten betreffende de materiële onjuistheid van de feiten en de kennelijke beoordelingsfout waarvan melding was gemaakt in de loop van de schriftelijke procedure in eerste aanleg.

30

Bijgevolg moet het eerste middel worden afgewezen.

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de wettigheid van de litigieuze besluiten

31

Europol stelt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 37 en 38 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het is nagegaan of Europol de feiten zorgvuldig, volledig en gedetailleerd had onderzocht. Aangezien de administratie op dit gebied immers over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, kunnen enkel gevallen waarin de zorgplicht kennelijk niet is nageleefd, worden bestraft.

32

Met dit middel voert Europol in wezen dus aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het de grenzen van zijn controlebevoegdheid heeft overschreden.

33

In dit verband moet erop worden gewezen dat wanneer een instelling over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, het toezicht op de inachtneming van de door de rechtsorde van de Unie in administratieve procedures verleende waarborgen van fundamenteel belang is. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (zie in die zin arrest Gerecht van 8 september 2009, ETF/Landgren, T-404/06 P, Jurispr. blz. II-2841, punt 163 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

In casu blijkt uit de punten 63 en 75 van het bestreden arrest dat het Gerecht voor ambtenarenzaken is nagegaan of Europol bij de vaststelling van het besluit om Kalmár te ontslaan, een uitvoerig onderzoek van alle relevante elementen had verricht. Aldus heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken – op goede gronden – onderzocht of Europol zijn beoordelingsbevoegdheid niet had overschreden (zie in die zin arrest Gerecht van 12 december 2000, Dejaiffe/BHIM, T-223/99, JurAmbt. blz. I-A-277 en II-1267, punt 54).

35

Bovendien moet worden vastgesteld dat het Gerecht voor ambtenarenzaken ter motivering van zijn onderzoek in punt 63 van het bestreden arrest onder meer naar de arresten van het Gerecht van 8 mei 2001, Caravelis/Parlement (T-182/99, Jurispr. blz. II-1313, punt 32), en 13 juli 2006, Shandong Reipu Biochemicals/Raad (T-413/03, Jurispr. blz. II-2243, punt 63), heeft verwezen. In de zaken die aanleiding hebben gegeven tot die arresten, beschikte de betrokken administratie juist over een ruime beoordelingsvrijheid (reeds aangehaalde arresten Caravelis/Parlement, punt 30, en Shandong Reipu Biochemicals/Raad, punt 63).

36

Ten slotte stelt Europol dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zich bij de beoordeling van de vraag of Europol al dan niet alle relevante factoren had overwogen, heeft gesteund op het gebrek aan vermelding van deze factoren in de motivering van het ontslagbesluit zelf, ofschoon de administratie niet verplicht was om op alle argumenten te antwoorden die de functionaris had aangevoerd en het gebrek aan antwoord in de motivering van die beslissing geen voldoende grond was om tot een onzorgvuldige motivering te besluiten.

37

Dienaangaande zij opgemerkt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn vaststelling van ontoereikende motivering en de nietigverklaring van de litigieuze besluiten niet heeft gebaseerd op de niet-inachtneming van het wezenlijke vormvoorschrift dat de motiveringsplicht is, maar wel op het feit dat geen zorgvuldig, volledig en uitvoerig onderzoek van de relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen was verricht. Bijgevolg dient dit betoog van Europol – en dus het tweede middel – te worden afgewezen.

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting bij de kwalificatie van het besluit tot afwijzing van de klacht

38

Europol voert aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 30 tot en met 34 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het heeft geoordeeld dat het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van de klacht op zich geen bezwarend besluit vormde. Aangezien dit besluit een nieuw element bevatte – te weten het feit dat Kalmár het initiatief heeft genomen om S. op de hoogte te stellen van het naar haar ingestelde administratieve onderzoek – op basis waarvan de situatie van Kalmár opnieuw is onderzocht, had het Gerecht voor ambtenarenzaken dit besluit als een bezwarend besluit moeten kwalificeren. Het besluit van 18 juli 2009 had dus niet hetzelfde lot moeten ondergaan als de besluiten van 4 en 24 februari 2009 en het had moeten worden onderzocht in het licht van dit nieuwe feit, dat op zichzelf reeds een voldoende grondslag vormde voor het ontslag van Kalmár.

39

Opgemerkt zij dat Europol de punten 30 tot en met 34 van het bestreden arrest verkeerd opvat door er in wezen van uit te gaan dat het besluit van 18 juli 2009 hetzelfde lot heeft ondergaan als de besluiten van 4 en 24 februari 2009 en dat de inhoud ervan door het Gerecht voor ambtenarenzaken niet is onderzocht.

40

Zo het immers juist is dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 34 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de in eerste aanleg ingestelde vordering tot nietigverklaring uitsluitend was gericht tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009, heeft het in datzelfde punt van het bestreden arrest evenwel erop gewezen dat de redenen van die besluiten waren gepreciseerd in het besluit van 18 juli 2009. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft bij zijn onderzoek van het ontslagbesluit dus eveneens rekening gehouden met de redenen die in het besluit van 18 juli 2009 waren geformuleerd.

41

Aldus heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken terecht de rechtspraak gevolgd volgens welke vorderingen die gericht zijn tegen de afwijzing van een klacht tot gevolg hebben dat bij de rechter beroep wordt ingesteld tegen de handeling waartegen de klacht is ingediend en als zodanig geen zelfstandige betekenis hebben. Uit deze rechtspraak volgt dat de vordering tot nietigverklaring van de besluiten van 4 en 24 februari 2009 en de vordering tot nietigverklaring van het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van de klacht als enige voorwerp een vordering tot nietigverklaring van de besluiten van 4 en 24 februari 2009 hadden (zie in die zin arrest van het Gerecht van 6 april 2006, Camós Grau/Commissie, T-309/03, Jurispr. blz. II-1173, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aangezien het besluit van 18 juli 2009 tot afwijzing van de klacht een aantal preciseringen betreffende de uiteindelijk jegens Kalmár geformuleerde verwijten bevatte, moesten de tegen hem aangevoerde grieven volgens deze rechtspraak bovendien op basis van een gezamenlijke lezing van de besluiten van 4 en 24 februari 2009 en het besluit van 18 juli 2009 concreet worden geïdentificeerd (zie in die zin arrest Gerecht van 10 juni 2004, Eveillard/Commissie, T-258/01, JurAmbt. blz. I-A-167 en II-747, punt 31).

42

Gelet op het voorgaande dient de stelling van Europol volgens welke het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 18 juli 2009 geen bezwarend besluit vormde, geen doel. Gesteld al dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 33 van het bestreden arrest ten onrechte zou hebben geoordeeld dat dit besluit geen bezwarend besluit vormde, blijkt uit punt 34 van het bestreden arrest duidelijk dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de gronden van de besluiten van 4 en 24 februari 2009 heeft onderzocht zoals die zijn gepreciseerd in het besluit van 18 juli 2009. De vraag of het besluit van 18 juli 2009 een bezwarend besluit vormde, zou enkel relevant zijn indien het beroep tegen de besluiten van 4 en 24 februari 2009 zou zijn afgewezen omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingesteld. In dat geval zou de kwalificatie van het besluit tot afwijzing van de klacht de termijnen voor het instellen van een beroep in rechte dus opnieuw hebben kunnen doen ingaan (zie in die zin arresten Gerecht van 12 december 2002, Morello/Commissie, T-338/00 en T-376/00, JurAmbt. blz. I-A-301 en II-1457, punten 34 en 35, en 14 oktober 2004, Sandini/Hof van Justitie, T-389/02, JurAmbt. blz. I-A-295 en II-1339, punt 49). Dat is in casu echter niet het geval.

43

Bovendien moet worden vastgesteld dat uit het dossier in eerste aanleg en inzonderheid uit punt 58 van het bestreden arrest – dat door Europol niet wordt betwist – blijkt dat deze laatste het besluit om Kalmár te ontslaan, niet heeft gebaseerd op het feit dat Kalmár het initiatief had genomen om S. op de hoogte te stellen van het naar haar ingestelde administratieve onderzoek, maar dat Europol Kalmár dit feit voor het eerst in de afwijzing van de klacht heeft verweten en daarbij alleen rekening heeft gehouden met een in de klacht opgenomen bewering.

44

Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

Vierde middel: verschillende fouten in de oordeelsvorming die de grondslag vormt van het bestreden arrest

45

Europol stelt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 65 tot en met 67 van het bestreden arrest verschillende fouten heeft gemaakt waar het heeft vastgesteld dat Europol bij het nemen van het ontslagbesluit geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met bepaalde relevante en niet te verwaarlozen feiten.

Eerste onderdeel, betreffende de voorafgaande raadpleging van Kalmár over het onderzoeksmandaat

46

Europol betoogt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting inzake de in de punten 67 en 74 van het bestreden arrest geformuleerde bevinding dat Kalmár twijfels kon hebben over de wettigheid van het onderzoeksmandaat, aangezien hij als onderdirecteur, in strijd met het besluit van de directeur van Europol van 1 april 2008 betreffende de uitvoering van interne administratieve onderzoeken (hierna: „het besluit van 1 april 2008”), niet was geraadpleegd over het interne onderzoek. Europol benadrukt dat in casu geen voorafgaande raadpleging van de onderdirecteuren vereist was en dat een dergelijke raadpleging hoe dan ook had plaatsgevonden.

47

Wat in de eerste plaats de stelling van Kalmár betreft dat dit betoog niet-ontvankelijk is, zij eraan herinnerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 67 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat Kalmár terecht vraagtekens zette bij de wettigheid van de procedure, met name aangezien hij, in strijd met het besluit van 1 april 2008, niet was geraadpleegd over het interne onderzoek. In punt 74 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken geoordeeld dat Europol niet zorgvuldig rekening had gehouden met het feit dat de betrokkene, in strijd met het besluit van 1 april 2008, niet was geraadpleegd over de noodzaak om een intern onderzoek in te stellen. Door aan te voeren dat deze feiten aldus kennelijk onjuist zijn beoordeeld, komt Europol niet op tegen de beoordeling van de feiten, maar verwijt hij het Gerecht voor ambtenarenzaken in wezen blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten te hebben verdraaid. Anders dan Kalmár stelt, is dit betoog van Europol dan ook ontvankelijk.

48

In de tweede plaats heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat volgens het bij het verzoekschrift in eerste aanleg gevoegde besluit van 1 april 2008 de onderdirecteuren moesten worden geraadpleegd voordat een administratief onderzoek kon worden geopend. Blijkens artikel 3, lid 1, van dit besluit, waarnaar het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 4 van het bestreden arrest heeft verwezen, wordt de vraag of een dergelijk onderzoek moet worden ingesteld, immers vooraf ter beoordeling aan de onderdirecteuren voorgelegd. Anders dan Europol beweert, is een dergelijke raadpleging van de onderdirecteuren niet uitgesloten krachtens artikel 4 van dat besluit. Laatstgenoemde bepaling verlangt in het bijzonder dat het onderzoeksmandaat wordt goedgekeurd door de directeur van Europol.

49

In de derde plaats moet het betoog van Europol worden afgewezen volgens hetwelk het Gerecht voor ambtenarenzaken geen rekening heeft gehouden met het feit dat een voorafgaande raadpleging van de onderdirecteuren had plaatsgevonden in december 2008. Europol verwijst dienaangaande naar het voorbereidend rapport ter terechtzitting in eerste aanleg waaruit zou blijken dat Europol eerst had besloten om geen intern onderzoek te voeren zolang geen aanvullende schriftelijke gegevens voorhanden waren. Er zij op gewezen dat in punt 8 van het bestreden arrest deze in dat rapport geformuleerde overweging is overgenomen in de vorm van de precisering dat Europol aanvankelijk had besloten om geen intern onderzoek naar S. in te stellen zolang hij geen nadere schriftelijke inlichtingen had ontvangen, maar om niettemin een risicoanalyse te maken en een beperking van haar toegangsrechten tot de databanken te overwegen. Geconstateerd moet evenwel worden dat noch uit het voorbereidend rapport ter terechtzitting in eerste aanleg noch uit punt 8 van het bestreden arrest kan worden afgeleid dat Kalmár en de andere onderdirecteuren van Europol zijn geraadpleegd overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het besluit van 1 april 2008.

50

Wat in de vierde plaats het argument van Europol betreft dat het niet aan het Gerecht voor ambtenarenzaken stond om zich over de wettigheid van het onderzoeksmandaat uit te spreken door in punt 67 van het bestreden arrest te verklaren dat Kalmár op 29 december 2008 twijfels kon hebben over de wettigheid van de procedure, moet worden vastgesteld dat Europol dit punt van het arrest onjuist opvat. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft zich in het voornoemde punt namelijk niet uitgesproken over de wettigheid van de procedure. Zoals uit punt 74 van het bestreden arrest blijkt, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken zich uitgesproken over de vraag of de in punt 67 van het bestreden arrest vermelde omstandigheden bij Kalmár twijfels hadden kunnen doen ontstaan over de wettigheid van de procedure. Het desbetreffende betoog van Europol moet dan ook worden verworpen.

51

Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het onderhavige middel te worden afgewezen.

Tweede onderdeel, betreffende het ontbreken van enige reactie van de rechtstreekse meerdere van Kalmár

52

Europol stelt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 74 van het bestreden arrest te oordelen dat Europol geen rekening heeft gehouden met het feit dat de rechtstreekse meerdere van Kalmár op geen enkele wijze had gereageerd op de e-mails die hij hem als kopie had gezonden en waarin hij melding maakte van zijn reserves met betrekking tot het betrokken onderzoek. Tevens is de motivering van het bestreden arrest op dit punt ontoereikend.

53

In de eerste plaats betoogt Europol dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beginsel te schenden volgens hetwelk het verboden is om van een partij te verlangen dat zij een louter negatief bewijs levert. In casu is Europol verzocht om te bewijzen dat het onderzoeksmandaat niet is besproken tijdens het telefoongesprek tussen Kalmár en zijn rechtstreekse meerdere op 29 december 2008, hetgeen echter niet kan worden aangetoond.

54

In dit verband moet worden vastgesteld dat dit argument van Europol op een verkeerde lezing van het bestreden arrest is gebaseerd. In punt 74 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken immers geoordeeld dat Europol geen rekening had gehouden met het feit dat de rechtstreekse meerdere van Kalmár op geen enkele wijze had gereageerd op de e-mails die hij hem als kopie had gezonden en waarin hij melding maakte van zijn reserves met betrekking tot het betrokken onderzoek. Zoals uit punt 70 van het bestreden arrest blijkt, dateerden deze e-mails van 13 en 21 januari 2009. Daar het telefoongesprek heeft plaatsgevonden op 29 december 2008, dus vóórdat Kalmár die e-mails aan zijn rechtstreekse meerdere heeft gezonden, was de vraag waarover toen is gesproken vanzelfsprekend irrelevant voor de vaststelling dat deze rechtstreekse meerdere niet had gereageerd op de betrokken e-mails. Aangezien punt 74 van het bestreden arrest geenszins op de inhoud van dat telefoongesprek is gebaseerd, doet dit argument van Europol dan ook kennelijk niet ter zake en moet het worden afgewezen.

55

In de tweede plaats voert Europol aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door disproportioneel veel belang te hechten aan het vastgestelde gebrek aan duidelijke instructies van de rechtstreekse meerdere van Kalmár, aangezien deze laatste duidelijke instructies heeft ontvangen van twee in de hiërarchie van Europol hoger geplaatste personen, te weten de waarnemende directeur van Europol alsook de adjunct-directeur van de afdeling „Corporate Governance” en veiligheidscoördinator van Europol. Op 15 januari 2009 heeft Kalmár namelijk een afschrift van het ondertekende mandaat ontvangen en heeft deze adjunct-directeur erop aangedrongen om een aanvang te nemen met het onderzoek. Diezelfde dag heeft ook de waarnemende directeur Kalmár opdracht gegeven om het onderzoek te openen. Verder heeft de waarnemende directeur bij e-mail van 22 januari 2009 Kalmár gelast om zich niet langer te mengen in het verloop van het interne onderzoek.

56

Geconstateerd moet worden dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 63 tot en met 75 van het bestreden arrest heeft onderzocht of Europol had voldaan aan zijn verplichting om de feiten volledig en uitvoerig te onderzoeken. In punt 75 van het bestreden arrest heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken verklaard dat Europol bij de vaststelling van het besluit om Kalmár te ontslaan, relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig had onderzocht. Het heeft daartoe onder meer besloten op basis van de vaststelling, in punt 74 van het bestreden arrest, dat Europol geen rekening had gehouden met het feit dat de rechtstreekse meerdere van Kalmár op geen enkele wijze had gereageerd op de e-mails die hij hem als kopie had gezonden en waarin hij melding maakte van zijn reserves met betrekking tot het betrokken onderzoek. De precisering van Europol dat Kalmár instructies van twee in de hiërarchie van Europol hoger geplaatste personen zou hebben ontvangen, doet niet af aan de vaststelling van het Gerecht voor ambtenarenzaken dat Europol geen rekening heeft gehouden met een relevant en niet te verwaarlozen feit, namelijk dat de rechtstreekse meerdere van Kalmár geenszins had gereageerd op die e-mails. Bijgevolg moet het desbetreffende argument van Europol worden afgewezen.

57

In de derde plaats betoogt Europol dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd wat het ontbreken van elke reactie van de rechtstreekse meerdere van Kalmár betreft.

58

Om te beginnen stelt Europol dat het Gerecht voor ambtenarenzaken niet uitlegt waarom de afwezigheid van enige reactie van de rechtstreekse meerdere van Kalmár in relevantie zwaarder moet wegen dan de duidelijke instructies die hem werden gegeven, zowel door de waarnemende directeur van Europol als door een adjunct-directeur die eveneens beveiligingscoördinator was.

59

Dienaangaande hoeft slechts eraan te worden herinnerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geoordeeld dat Europol bij de vaststelling van het besluit om Kalmár te ontslaan, bepaalde relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig heeft onderzocht, aangezien Europol met name geen rekening heeft gehouden met het feit dat de rechtstreekse meerdere van Kalmár op geen enkele wijze op voornoemde e-mails had gereageerd. Daardoor hoefde het Gerecht voor ambtenarenzaken zich niet uit te spreken over de relevantie van de afwezigheid van enige reactie van die rechtstreekse meerdere ten opzichte van instructies van andere, hiërarchiek hoger geplaatste personen.

60

Voorts stelt Europol dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, ofschoon het in punt 71 van het bestreden arrest heeft geconstateerd dat Europol met een buitengewone situatie was geconfronteerd en dat de betrokken situatie de bijzondere aandacht van de rechtstreekse meerdere van Kalmár verdiende, niet heeft geoordeeld dat die situatie tot een grotere verantwoordelijkheid van Kalmár leidde waardoor deze formeel om instructies had moeten vragen.

61

In dit verband zij erop gewezen dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 71 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat Kalmár zijn meerderen nooit formeel om instructies heeft gevraagd, hoewel Europol met een buitengewone situatie was geconfronteerd. Door in datzelfde punt echter te verklaren dat Kalmár zich gesterkt had kunnen voelen in zijn manier van optreden, aangezien zijn rechtstreekse meerdere niet op bovengenoemde e-mails had gereageerd, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken beoordeeld hoe de houding van deze rechtstreekse meerdere kon worden opgevat. Deze overwegingen zijn geenszins tegenstrijdig. Het betrokken argument van Europol moet dan ook worden verworpen.

62

Bijgevolg moet het tweede onderdeel van dit middel worden afgewezen.

Derde onderdeel, betreffende de bevredigende beoordeling van Kalmár en zijn salarisverhoging

63

Europol betoogt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken een kennelijk onjuiste beoordeling heeft gemaakt door in punt 74 van het bestreden arrest te oordelen dat Europol geen rekening heeft gehouden met het feit dat verzoeker op 19 september 2008 een bevredigende beoordeling had gekregen en dat hem op 20 oktober daaraanvolgend, gelet op zijn prestaties, een salarisverhoging was toegekend. Europol verklaart zijn besluit te hebben genomen op basis van de documenten die beschikbaar waren in het persoonlijke dossier van Kalmár, zoals uit het besluit van 18 juli 2009 blijkt. Verder heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken volgens Europol buitensporig veel belang gehecht aan de „bevredigende” beoordeling van 2008, aangezien in deze beoordeling ook was vermeld dat Kalmár moeilijk zijn standpunt en houding veranderde wanneer hij ervan overtuigd was gelijk te hebben en dat dit een bijzonder conflictpunt vormde. Bovendien is de administratie niet verplicht om alle door de functionaris aangevoerde argumenten te beantwoorden en vormt het ontbreken van een antwoord in de motivering van het besluit geen voldoende grondslag om te concluderen dat sprake is van een ontoereikende motivering.

64

Aangaande de stelling van Kalmár dat dit betoog niet-ontvankelijk is, moet eraan worden herinnerd dat de rechter in eerste aanleg volgens vaste rechtspraak als enige bevoegd is om, enerzijds, de feiten vast te stellen – tenzij uit de hem overgelegde stukken blijkt dat zijn bevindingen materieel onjuist zijn – en, anderzijds, deze vervolgens te beoordelen. De beoordeling van de feiten door de rechter in eerste aanleg levert dus geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Gerecht, behoudens in het geval van een verkeerde opvatting van de aan die rechter overgelegde bewijselementen. Die onjuiste opvatting moet duidelijk blijken uit de stukken van het dossier, zonder dat de feiten en het bewijsmateriaal opnieuw beoordeeld moeten worden (zie arrest Gerecht van 8 september 2008, Kerstens/Commissie, T-222/07 P, JurAmbt. blz. I-B-1-37 en II-B-1-267, punten 60‑62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65

In casu blijkt uit de punten 74 en 75 van het bestreden arrest dat het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geoordeeld dat Europol zijn verplichting om alle relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen zorgvuldig, volledig en uitvoerig te onderzoeken, niet is nagekomen, onder meer omdat Europol wel rekening heeft gehouden met de waarschuwing die Kalmár op 24 oktober 2008 is gegeven, maar niet met de bevredigende beoordeling die hij op 19 september 2008 had gekregen en met de salarisverhoging die hem op 20 oktober daaraanvolgend, gelet op zijn prestaties, was toegekend. Door aan te voeren dat uit het besluit van 18 juli 2009 blijkt dat hij de in het persoonlijke dossier van Kalmár beschikbare documenten in aanmerking heeft genomen, verwijt Europol het Gerecht voor ambtenarenzaken in wezen dat het de feiten onjuist heeft opgevat. Anders dan Kalmár beweert, is het betoog van Europol dus ontvankelijk.

66

In dit verband moet worden gepreciseerd dat het juist is dat volgens het besluit van 18 juli 2009 het ontslagbesluit is genomen op basis van de documenten die beschikbaar waren in het persoonlijke dossier van Kalmár en op basis van de feiten en omstandigheden waarmee zowel de directeur van Europol als Kalmár bekend waren. Op basis van deze vaststelling alleen kan echter niet worden geconcludeerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de feiten onjuist heeft opgevat door zijn bevinding dat Europol geen rekening heeft gehouden met het feit dat Kalmár op 19 september 2008 een bevredigende beoordeling had gekregen en hem op 20 oktober daaraanvolgend, gelet op zijn prestaties, een salarisverhoging was toegekend. Zoals uit de punten 24, 59 en 61 van het bestreden arrest blijkt, heeft Europol het ontslagbesluit met name immers op het gedrag van Kalmár gebaseerd en heeft hij – in het kader van het onderzoek van dat gedrag – omstandig gerefereerd aan diens gedrag in het verleden. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft dienaangaande in punt 74 van het bestreden arrest terecht aangegeven dat Europol wél rekening had gehouden met de op 24 oktober 2008 aan Kalmár gegeven waarschuwing maar niet met de positieve elementen die uit het persoonlijke dossier bleken. Aldus kon het Gerecht voor ambtenarenzaken – zonder dat het de feiten onjuist heeft opgevat – tot de slotsom komen dat Europol de relevante en niet te verwaarlozen feitelijke elementen niet zorgvuldig, volledig en uitvoerig had onderzocht aangezien geen rekening was gehouden met de bevredigende beoordeling van 19 september 2008 en met de salarisverhoging van 20 oktober 2008.

67

Anders dan Europol betoogt, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken geen fout gemaakt door te stellen dat de bevredigende beoordeling van 19 september 2008 een relevant en niet te verwaarlozen feitelijk element betreffende het gedrag van Kalmár vormde. Blijkens de punten 5 tot en met 24 van het bestreden arrest betrof deze beoordeling immers de eerste en enige beoordeling van Kalmár als functionaris van Europol. Ook al bevat deze beoordeling, zoals Europol aanvoert, tevens een aantal negatieve aspecten betreffende het gedrag van Kalmár, neemt dit niet weg dat zij – in haar geheel bezien – bevredigend was. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft dus niet buitensporig veel belang gehecht aan de beoordeling van 19 september 2008.

68

Voor zover Europol stelt dat hij niet verplicht was om alle door Kalmár aangevoerde argumenten te beantwoorden en het gebrek aan antwoord in de motivering van het besluit geen voldoende grond was om te besluiten tot een onzorgvuldige motivering ervan, hoeft er bovendien slechts aan te worden herinnerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn vaststelling van ontoereikende motivering alsook de nietigverklaring van de litigieuze besluiten niet heeft gebaseerd op de niet-inachtneming van het wezenlijke vormvoorschrift die de motiveringsplicht is (zie punt 37 supra). Dat argument is dus irrelevant.

69

Bijgevolg moet het derde onderdeel van het onderhavige middel worden afgewezen.

Vierde onderdeel, betreffende het kennelijk smadelijke karakter van de e-mail van Kalmár van 21 januari 2009

70

Europol stelt allereerst dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de feiten verkeerd heeft opgevat door in punt 74 van het bestreden arrest te oordelen dat Europol niet had aangetoond dat de e-mail van Kalmár van 21 januari 2009 kennelijk een smadelijk karakter had. Volgens Europol is het ontslagbesluit niet op basis van deze e-mail genomen. Europol verklaart dat hij in het ontslagbesluit naar die e-mail heeft verwezen als één van de talrijke gevallen waarin Kalmár heeft geweigerd om aan het betrokken interne onderzoek mee te werken, maar dat die e-mail nergens in verband is gebracht met het gedrag van Kalmár. Vervolgens voert Europol aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de motiveringsplicht heeft geschonden. Volgens Europol betrof de vaststelling dat hij kennelijk had nagelaten om aan te tonen dat de e-mail van Kalmár van 21 januari 2009 duidelijk een smadelijk karakter had, niet de vraag of hij bij de vaststelling van het ontslagbesluit alle relevante feiten volledig en uitvoerig had onderzocht, maar wel de onjuiste beoordeling van de daaraan ten grondslag liggende feiten. Europol betoogt dienaangaande dat het Gerecht voor ambtenarenzaken niet heeft uitgelegd waarom het op dit punt is overgegaan tot een inhoudelijke toetsing, terwijl het voor het overige enkel is nagegaan of Europol alle relevante factoren had overwogen.

71

Wat in de eerste plaats het betoog van Europol betreffende een onjuiste opvatting van de feiten betreft, moet erop worden gewezen dat uit het besluit van 4 februari 2009 blijkt dat Europol zijn argument betreffende het ongeschikte gedrag van Kalmár onder meer heeft gebaseerd op de inhoud van de e-mail van 21 januari 2009, zoals het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 72 van het bestreden arrest heeft geconstateerd. Volgens dat besluit heeft Kalmár in deze e-mail zijn twijfels geuit over de kundigheid van het team dat met het betrokken interne onderzoek was belast. Voorts heeft Europol in dat besluit geoordeeld dat Kalmár zich herhaaldelijk onheus had gedragen tegenover zijn collega’s door hen respectloos te behandelen en zich denigrerend uit te laten over hun beroepsvaardigheden en de kwaliteit van hun werk. In die context blijkt niet kennelijk uit het dossier dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de feiten onjuist heeft opgevat door in punt 74 van het bestreden arrest te oordelen dat die e-mail volgens Europol een smadelijk karakter had.

72

Wat in de tweede plaats het betoog van Europol aangaande een onjuiste rechtsopvatting en schending van de motiveringsplicht betreft, zij eraan herinnerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 63 tot en met 75 van het bestreden arrest is nagegaan of Europol zijn verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en uitvoerig te onderzoeken, niet was nagekomen. In dit verband heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 63 van het bestreden arrest herinnerd aan de rechtspraak volgens welke een jegens een ambtenaar getroffen maatregel alleen wettig is, indien deze is getroffen op basis van feiten waarvan vooraf is vastgesteld dat zij waar zijn en elk gezag zich met volledige kennis van zaken dient uit te spreken, na een uitvoerig onderzoek van alle relevante elementen, zodat dit onderzoek zorgvuldig en onpartijdig dient te geschieden. Door in deze context na te gaan of Europol ter beoordeling van de houding van Kalmár de inhoud van de e-mail van 21 januari 2009 correct had benaderd, is het Gerecht voor ambtenarenzaken niet buiten de grenzen van zijn onderzoek getreden. Derhalve moet het betoog van Europol betreffende een vermeende onjuiste rechtsopvatting en schending van de motiveringsplicht worden verworpen.

73

Derhalve moet het vierde onderdeel van het onderhavige middel worden afgewezen en is dat bijgevolg ook het geval voor dit middel in zijn geheel.

Vijfde middel: schending van de motiveringsplicht

74

Europol voert aan dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de op hem rustende motiveringsplicht heeft geschonden. Ten eerste heeft het besloten om na te gaan of alle relevante factoren in aanmerking waren genomen, terwijl het op verscheidene plaatsen in het bestreden arrest dit beoordelingscriterium heeft verlaten en heeft onderzocht of een juiste beoordeling was gemaakt van bepaalde factoren. Ten tweede zijn de punten 38 en 44 van het bestreden arrest tegenstrijdig, aangezien Kalmár volgens het Gerecht voor ambtenarenzaken enerzijds enkel de naleving van de zorgplicht aanvocht en anderzijds stelde dat het ontslagbesluit op een kennelijk onjuiste beoordeling berustte.

75

Wat in de eerste plaats het betoog van Europol betreft dat het Gerecht voor ambtenarenzaken op verscheidene plaatsen in het bestreden arrest het onderzoek van de vraag of Europol alle relevante factoren in aanmerking had genomen, heeft verlaten en heeft onderzocht of Europol een juiste beoordeling had gemaakt van bepaalde factoren, volstaat het erop te wijzen dat dit argument reeds in het kader van het onderzoek van het vierde onderdeel van het vierde middel is verworpen (zie de punten 70 en 72 supra). Aangezien Europol in het kader van het onderhavige middel geen enkel aanvullend gegeven aandraagt, moet dit betoog eveneens worden afgewezen. Door te gewagen van verscheidene plaatsen in het bestreden arrest zonder de betwiste onderdelen van het bestreden arrest echter precies aan te geven, voldoet het betoog van Europol bovendien niet aan de vereisten van artikel 11, lid 1, van bijlage I bij het Statuut van het Hof en artikel 138, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, en moet het dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard (zie in die zin arrest ETF/Landgren, punt 33 supra, punt 140).

76

Wat in de tweede plaats de stelling van Europol betreft dat de punten 38 en 44 van het bestreden arrest tegenstrijdig zijn, moet erop worden gewezen dat de verplichting om zijn arresten te motiveren die volgens artikel 36 van het Statuut van het Hof en artikel 7, lid 1, van bijlage I bij dit Statuut op het Gerecht voor ambtenarenzaken rust, volgens vaste rechtspraak aan laatstgenoemde voorschrijft om zijn arresten te motiveren teneinde de belanghebbenden in staat te stellen, de redenen te kennen waarom het Gerecht voor ambtenarenzaken hun argumenten heeft afgewezen en het Gerecht voldoende elementen ter beschikking te stellen om zijn toezicht uit te oefenen (zie naar analogie arrest Hof van 16 juli 2009, Commissie/Schneider Electric, C-440/07 P, Jurispr. blz. I-6413, punt 135 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

77

Vastgesteld moet worden dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de door Kalmár aangevoerde middelen in punt 38 van het bestreden arrest heeft geherkwalificeerd en dat het in punt 44 van dat arrest heeft verwezen naar argumenten die door Kalmár waren aangevoerd ter ondersteuning van de grief dat Europol zijn verplichting om de feiten zorgvuldig, volledig en uitvoerig te onderzoeken, niet was nagekomen. In dit verband hoeft er slechts op te worden gewezen dat de redenering die het Gerecht voor ambtenarenzaken in de punten 63 tot en met 74 van het bestreden arrest heeft ontwikkeld, als zodanig klaar en duidelijk is en dat deze redenering de in punt 75 van het bestreden arrest geformuleerde vaststelling voldoende motiveert. Bijgevolg heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken een toereikende motivering verstrekt, aangezien deze enerzijds Europol in staat stelt om de redenen te kennen waarom het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn argumenten betreffende die grief heeft afgewezen en anderzijds het Gerecht in staat stelt om zijn toezicht uit te oefenen.

78

Derhalve moet het vijfde middel worden afgewezen.

Zesde middel: foutieve toekenning van schadevergoeding

79

Europol stelt dat de veroordeling tot betaling van schadevergoeding dient te worden vernietigd, aangezien de toekenning van de schadevergoeding volgens de punten 81 tot en met 85 van het bestreden arrest enkel op de nietigverklaring van de litigieuze besluiten steunt.

80

Opgemerkt zij dat Europol enkel vernietiging van de veroordeling tot betaling van schadevergoeding vordert op grond dat het bestreden arrest moet worden vernietigd voor zover de litigieuze besluiten daarbij nietig zijn verklaard.

81

Aangezien uit het voorgaande volgt dat het bestreden arrest niet moet worden vernietigd voor zover de litigieuze besluiten daarbij nietig zijn verklaard, dient dat arrest evenmin te worden vernietigd voor zover Europol daarbij is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Kalmár.

82

Mitsdien moet het zesde middel worden verworpen.

83

Bijgevolg moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

Kosten

84

Overeenkomstig artikel 148, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

85

Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van hetzelfde Reglement, dat ingevolge artikel 144 daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

86

Aangezien Europol in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van Kalmár te worden verwezen in zijn eigen kosten alsook in de kosten van Kalmár in de onderhavige procedure.

 

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

De Europese Politiedienst (Europol) wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in de kosten van Kalmár in de onderhavige procedure.

 

Jaeger

Papasavvas

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 november 2013.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.

Top