Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991TJ0043

    Sentencia del Tribunal de Primera Instancia (Sala Cuarta) de 17 de marzo de 1994.
    Paul Edwin Hoyer contra Comisión de las Comunidades Europeas.
    Agente temporal - Concurso-oposición interno - Composición y competencia del tribunal - Igualdad de trato.
    Asunto T-43/91.

    Recopilación de Jurisprudencia – Función Pública 1994 I-A-00091; II-00297

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1994:29

    ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

    17 maart 1994 ( *1 )

    „Tijdelijk functionaris — Intern vergelijkend onderzoek — Samenstelling en deskundigheid van jury — Gelijke behandeling”

    In zaak T-43/91.

    P. E. Hoyer, voormalig tijdelijk functionaris van de Commissie, wonende te Hoeilaart (België), vertegenwoordigd door G. van der Wal, advocaat te 's-Gravenliage, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Griesmar en door P. Lafili, lid van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 althans van het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek van 8 maart 1991 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen,

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, kamerpresident, H. Kirschner en C. P. Briët, rechters,

    griffier: H. Jung

    gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 30 juni 1993,

    het navolgende

    Arrest

    De feiten en het procesverloop

    1

    Nadat verzoeker, P. E. Hoyer, een versnelde opleidingsstage voor leerling-tolken bij de Gemeenschappelijke Tolken- en Conferentiedienst (hierna: „GTCD”) van de Commissie had voltooid, werd hij door de Commissie op 1 april 1984 voor de duur van twee jaar aangesteld als tijdelijk functionaris in de functie van tolk in de rang LA 7 bij de taalgroep Nederlands. Zijn aanstellingsovereenkomst werd diverse malen, bij brief van 10 mei 1988 ten slotte voor onbepaalde tijd, verlengd.

    2

    Op 26 juni 1989 publiceerde de Commissie de aankondiging van een intern vergelijkend onderzoek aan de hand van een examen (COM/LA/2/89) voor de vorming van een aanwervingsreserve van adjunct-tolken, met loopbaan in de rang LA 8. Dit vergelijkend onderzoek, dat betrekking had op het tolken vanuit en naar alle officiële talen van de Europese Gemeenschappen, moest leiden tot de vaststelling van één lijst van geschikte kandidaten, zonder beperking tot een tevoren vastgesteld aantal geslaagden. Voor het examen moest elke kandidaat drie werktalen kiezen, waaronder zijn moedertaal.

    3

    De Commissie organiseerde tegelijkertijd een intern vergelijkend onderzoek aan de hand van een examen (COM/LA/1/89) voor de vorming van een aanwervingsreserve van tolken, met loopbaan in de rangen LA 7 en LA 6.

    4

    Als tijdelijk functionaris in de rang LA 7 voldeed verzoeker aan alle voorwaarden voor aanmelding voor vergelijkend onderzoek COM/LA/1/89. In juli 1989 meldde hij zich evenwel aan voor vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89.

    5

    Volgens de aankondiging van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 moesten de kandidaten, naast een schriftelijk examen, zes mondelinge examenonderdelen afleggen. De eerste twee mondelinge examenonderdelen hadden betrekking op het consecutief tolken, het derde onderdeel op het consecutief of simultaan tolken, naar keuze van de kandidaat, en het vierde en vijfde onderdeel op het simultaan tolken. Het zesde mondelinge onderdeel bestond uit een onderhoud met de juryleden ter beoordeling van de algemene kennis van de kandidaat. Volgens de aankondiging zouden voor het schriftelijk examen ten hoogste 10 punten worden toegekend en voor elk verplicht mondeling examenonderdeel ten hoogste 20 punten, waarbij op straffe van uitsluiting voor de mondelinge onderdelen een minimumaantal punten moest worden behaald. Ook konden de kandidaten een facultatief mondeling examen afleggen ter beoordeling van de kennis van een vierde werktaal, waarvoor geen punten werden toegekend.

    6

    De jury van het vergelijkend onderzoek bestond uit de volgende personen:

    voorzitter: R. Van Hoof-Haferkamp, directeur-generaal van de GTCD (moedertaal: Frans);

    plaatsvervangende voorzitters: N. Muylle, directeur van de directie Tolken van de GTCD (moedertaal: Nederlands), en F. Pfloeschner, afdelingshoofd algemene zaken (moedertaal: Frans);

    leden: F. Klein, voormalig directeur-generaal Douane-unie (moedertaal: Duits), en N. Munro, hoofdtolk, aangewezen door het personeelscomité (moedertaal: Engels);

    plaatsvervangende leden: R. Gachot, ere-directeur-generaal (moedertaal: Frans), en J. Esteban Causo, tolk, aangewezen door het personeelscomité (moedertaal: Spaans).

    Voor het mondeling examen liet de jury zich bijstaan door 80 bijzitters.

    7

    Het verplichte schriftelijk examen vond plaats op 25 november 1989, na afloop waarvan 74 kandidaten tot het mondeling examen werden toegelaten.

    8

    Het mondeling examen voor de 74 kandidaten werd gespreid over 21 dagen in de periode tussen 13 september 1990 en 8 februari 1991. Het examen voor de kandidaten met als moedertaal Nederlands (hierna: „taalgroep Nederlands”) vond plaats op 29 november 1990, 6 en 7 december 1990 en 8 februari 1991. Blijkens de stukken kozen de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek 58 verschillende talencombinaties en gaven 70 verschillende sprekers meer dan 200 verschillende voordrachten.

    9

    Verzoeker had als werktalen Nederlands (moedertaal), Frans en Duits gekozen. Hij werd op 25 oktober 1990 opgeroepen voor het mondeling examen op 6 december 1990. De eerste twee mondelinge examenonderdelen bestonden uit consecutief tolken. Voor het derde onderdeel, het naar keuze van de kandidaat consecutief of simultaan tolken, had hij gekozen voor consecutief tolken.

    10

    Na afloop van het derde mondelinge examen deelde de secretaris van de jury verzoeker mee, dat hij niet tot de andere mondelinge examens kon worden toegelaten.

    11

    Bij brief van 8 maart 1991 deelde het hoofd van de eenheid Aanwerving van het directoraat Personeelszaken/rechten en verplichtingen, van het directoraat-generaal Personeelszaken en algemeen beheer van de Commissie verzoeker mee, dat hij niet was geplaatst op de na afloop van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 vastgestelde lijst van geschikte kandidaten, op grond dat hij niet het minimumaantal punten had behaald.

    12

    Blijkens de stukken werden 34 kandidaten op de lijst van geschikte kandidaten geplaatst, waarbij elk van de negen gemeenschapstalen als moedertaal was vertegenwoordigd.

    13

    Bij brief van 11 maart 1991 deelde de Commissie verzoeker mee, dat zijn arbeidsovereenkomst per 14 juni 1991 zou worden beëindigd.

    14

    In deze omstandigheden heeft verzoeker bij op 7 juni 1991 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

    15

    Het Gerecht (Vierde kamer) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij brief van de griffier van 26 mei 1993 heeft het Gerecht partijen vragen gesteld, die deze binnen de gestelde termijnen hebben beantwoord. Op verzoek van het Gerecht heeft de Commissie het volledige dossier van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 overgelegd, met inbegrip van de bandopname van het mondeling examen van verzoeker en de notulen van de daaropvolgende beraadslagingen van de jury. Het Gerecht heeft de band niet beluisterd.

    16

    Op 30 juni 1993 heeft de president van de Vierde kamer, partijen gehoord, besloten de onderhavige zaak voor de mondelinge behandeling te voegen met de eveneens door verzoeker aanhangig gemaakte zaak T-51/91, betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beëindiging door de Commissie van zijn aanstellingsovereenkomst, nadat hij niet voor vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 was geslaagd, en met de door C. Smets aanhangig gemaakte zaken T-44/91 en T-52/91, betreffende een beroep tot nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, respectievelijk de beëindiging door de Commissie van haar aanstellingsovereenkomst, nadat zij niet voor voornoemd vergelijkend onderzoek was geslaagd.

    17

    Partijen zijn ter terechtzitting van 30 juni 1993 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

    18

    Bij brief van 8 juli 1993 heeft de Commissie geantwoord op een ter terechtzitting door het Gerecht gestelde vraag. Bij brief van 14 juli 1993 heeft verzoeker zijn opmerkingen over het antwoord van de Commissie kenbaar gemaakt. Bij besluit van 17 juli 1993 heeft de kamerpresident de mondelinge behandeling gesloten verklaard.

    Conclusies van partijen

    19

    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

    1)

    het beroep ontvankelijk te verklaren;

    2)

    nietig te verklaren intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, althans het besluit van de jury van 8 maart 1991 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen;

    3)

    verweerster in de kosten te verwijzen.

    20

    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

    1)

    het door verzoeker bij verzoekschrift van 7 juni 1991 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en in elk geval ongegrond te verklaren;

    2)

    te beslissen over de kosten naar recht.

    De ontvankelijkheid

    21

    Volgens de Commissie ontbreekt in het verzoekschrift elke verwijzing naar een rechtsregel die zou zijn geschonden en naar de wijze waarop dit zou zijn gebeurd. Op de grondslag van artikel 44, lidi, sube, van het Reglement voor de procesvoering, bepalende dat het verzoekschrift „het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen” moet bevatten, concludeert zij tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

    22

    Het Gerecht stelt vast, dat verzoeker in zijn verzoekschrift zijn middelen voldoende duidelijk en nauwkeurig heeft voorgedragen om verweerster gelegenheid te bieden doeltreffend verweer te voeren en het Gerecht in staat te stellen zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen. Overeenkomstig vaste rechtspraak kan derhalve worden gesteld, dat het verzoekschrift voldoet aan de minimumvereisten van artikel 19, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EEG en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (zie arrest van het Hof van 15 december 1961, gevoegde zaken 19/60, 21/60, 2/61 en 3/61, Société Fives Lille Caii e.a., Jurispr. 1961, blz. 591).

    23

    Het beroep dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard.

    Ten gronde

    24

    Ter ondersteuning van zijn conclusies voert verzoeker vijf grieven aan. In de eerste plaats is hij van mening, dat de procedure van het vergelijkend onderzoek buitensporig lang heeft geduurd; in de tweede plaats zou de jury tijdens de mondelinge examens onevenredig veel belang hebben gehecht aan het consecutief tolken; in de derde plaats zou de moeilijkheidsgraad van het mondeling examen van kandidaat tot kandidaat sterk hebben verschild; in de vierde plaats zou het de jury aan objectiviteit en deskundigheid hebben ontbroken; in de vijfde en laatste plaats zou verzoeker onwettig zijn uitgesloten van de laatste onderdelen van het mondeling examen.

    25

    Het Gerecht is van oordeel, dat de eerste, de derde en de vierde grief verzoekers voornaamste middel ondersteunen, te weten dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geëerbiedigd. Derhalve dienen zij gezamenlijk vanuit deze invalshoek te worden onderzocht.

    Schending van het beginsel van gelijke behandeling

    Argumenten van partijen

    —  In de loop van de schriftelijke behandeling aangevoerde argumenten

    26

    Verzoeker stelt in de eerste plaats, dat de duur van het vergelijkend onderzoek in het algemeen en het tijdsverloop van meer dan één jaar tussen het schriftelijk examen en het mondeling examen in het bijzonder, buitensporig lang en arbitrair waren. In repliek heeft hij hieraan toegevoegd, dat het tijdsverloop van meer dan twee maanden voor de afwikkeling van het mondeling examen van de kandidaten van de taalgroep Nederlands, de jury een objectieve en gelijke beoordeling van de kandidaten onmogelijk heeft gemaakt. Dienaangaande verwijst hij naar de conclusie van advocaat-generaal Gulmann in zaak Búrban (arrest van het Hof van 31 maart 1992, zaak C-255/90 P, Jurispr. 1992, blz. I-2253, inz. blz. I-2263). Deze buitensporig lange duur van het vergelijkend onderzoek vormt niet alleen een schending van het beginsel van gelijke behandeling, maar ook van de bepalingen van bijlage III bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) en van de regel neergelegd in het door de Commissie in bijlage bij haar verweerschrift overgelegde interne document met het opschrift „Recrutement des interprètes”, volgens welke het bij vergelijkende onderzoeken voor tolken „de bedoeling is, dat de onderzoeken binnen een termijn van maximaal twaalf maanden worden afgerond”.

    27

    Volgens de Commissie was het tijdsverloop tussen het schriftelijk examen en het mondeling examen noch buitensporig lang noch arbitrair, wanneer rekening wordt gehouden met de volgende praktische moeilijkheden: het organiseren van twee parallelle vergelijkende onderzoeken (COM/LA/1/89 en COM/LA/2/89); het grote aantal kandidaten voor beide vergelijkende onderzoeken (51 kandidaten voor het eerste en 74 voor het tweede); de logistieke problemen bij het organiseren van mondelinge examens voor kandidaten van negen verschillende taalgroepen; het feit dat de jury voor elke kandidaat tot zeven mondelinge examens moest afnemen en beoordelen; de noodzaak om rekening te houden met de dienstverplichtingen van zowel de juryleden als de kandidaten. De Nederlandstalige kandidaten werden voor het mondeling examen opgeroepen op 29 november en 6 en 7 december 1990; slechts bij wijze van uitzondering werd het twee kandidaten wegens familieomstandigheden toegestaan, het mondeling examen op 8 februari 1991 af te leggen. In bijlage III bij het Statuut is geen termijn gesteld voor de afwikkeling van een vergelijkend onderzoek. De Commissie brengt in herinnering, dat zij aanvankelijk van plan was zestien afzonderlijke vergelijkende onderzoeken te houden, georganiseerd per taalgroep, alvorens zij voor twee globale vergelijkende onderzoeken koos. Zij stelt dat het document „Recrutement des interprètes”, waarnaar verzoeker verwijst, alleen geldt voor vergelijkende onderzoeken die voor één bepaalde taalgroep worden georganiseerd.

    28

    Verzoeker stelt in de tweede plaats, dat de moeilijkheidsgraad van het mondeling examen per kandidaat sterk verschilde. Behalve dat de jury in de loop van de examens van samenstelling wisselde (zie hierna r.o. 39 e.v.), moesten de kandidaten door verschillende sprekers uitgesproken teksten met verschillende inhoud (waarvan hij voorbeelden aanhaalt) en van wisselende complexiteit en wisselend technisch karakter vertolken. Ervaring, voorbereiding en/of uitspraak van de sprekers varieerden sterk, met name omdat enkele sprekers hun tekst hadden voorbereid en op schrift hadden gesteld, terwijl anderen uit het hoofd spraken. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 14 juli 1983 (zaak 144/82, Detti, Jurispr. 1983, blz. 2421) stelt verzoeker, dat niets erop wijst dat de jury ter opheffing van deze ongelijkheden een correctiefactor heeft toegepast en dat - zo een dergelijke correctiefactor al is toegepast — dit hoe dan ook op volstrekt oncontroleerbare wijze is geschied. Verzoeker concludeert, dat al deze aspecten een goede vergelijking van de bekwaamheden van de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek onmogelijk hebben gemaakt.

    29

    Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 16 oktober 1990 (zaak T-132/89, Gallone, Jurispr. 1990, blz. II-549) betoogt de Commissie, dat de inhoud van het mondeling examen van een vergelijkend onderzoek, dat niet voor alle kandidaten op hetzelfde moment kan plaatsvinden, niet noodzakelijkerwijs voor alle kandidaten dezelfde behoeft te zijn. Zij bestrijdt niet, dat diverse sprekers verschillende teksten met wellicht verschillende moeilijkheidsgraad hebben uitgesproken, maar is van mening, dat deze verschillen - zowel wat de sprekers als wat de uitgesproken teksten betreft - niet alleen onvermijdelijk waren aangezien negen taalgroepen gelijktijdig zes mondelinge examens moesten afleggen, maar ook rechtmatig waren. Voor gelijke behandeling moest niet alleen binnen elke taalgroep, maar ook tussen de negen taalgroepen onderling worden gezorgd, waardoor de examens onmogelijk volledig identiek konden zijn. Zelfs binnen elke taalgroep bestonden noodzakelijkerwijs aan tolkenexamens inherente verschillen. Alleen al voor de taalgroep Nederlands waren 28 talencombinaties mogelijk. In deze omstandigheden kon niet worden verlangd, dat voor elk examen door dezelfde spreker dezelfde tekst werd uitgesproken.

    30

    Volgens de Commissie is er hoe dan ook niets dat erop wijst, dat de door verzoeker gekritiseerde verschillen ertoe zouden hebben geleid, dat kandidaten naar gelang het geval anders, discriminatoir of gunstiger zouden zijn beoordeeld. Dank zij de grote deskundigheid van de juryleden was de jury in staat om, ondanks de aan mondelinge examens noodzakelijkerwijs verbonden verschillen, met name bij tolkenexamens voor kandidaten met verschillende talencombinaties, de kandidaten vergelijkend te beoordelen. Corrigerend optreden van de jury in verband met de moeilijkheidsgraad van het examen en de linguïstische eigenschappen van de spreker, valt onder haar discretionaire bevoegdheid.

    31

    Verzoeker stelt in de derde plaats, dat de samenstelling van de jury niet voldeed aan de vereisten van objectiviteit en deskundigheid die nodig zijn om een goed verloop van haar werkzaamheden te waarborgen.

    32

    Met betrekking tot het gestelde gebrek aan objectiviteit van de jury betoogt verzoeker, dat de meeste juryleden deel uitmaakten van de dienst waar hij bijna zeven jaar werkzaam was geweest, en dat bovendien vijf leden van de jury hiërarchisch ondergeschikt waren aan de voorzitter van de jury, de directeur-generaal van de GTCD. Gezien de hiërarchische en autoritaire wijze waarop de directeur-generaal, aldus verzoeker, leiding geeft aan de GTCD, voldeed de jury niet aan de door het Hof in het arrest van 28 februari 1980 (zaak 89/79, Bonu, Jurispr. 1980, blz. 553) geformuleerde voorwaarde van onafhankelijkheid en objectiviteit.

    33

    Dienaangaande merkt de Commissie op, dat geen statutaire bepaling eraan in de weg staat, dat ambtenaren van de dienst waarvoor een vergelijkend onderzoek wordt georganiseerd, als juryleden worden aangewezen. Bovendien zijn, met name gelet op de door het Gerecht in het arrest van 22 juni 1990 (gevoegde zaken T-32/89 en T-39/89, Marcopoulos, Jurispr. 1990, blz. II-281) geformuleerde vereisten en artikel 3 van bijlage III bij het Statuut, in casu terecht ervaren conferentietolken en meerderen van verzoeker als juryleden aangewezen. Voorts was Van Hoof-Haferkamp, gelet op haar ervaring als conferentietolk, haar kennis van alle uitgangs- en doeltalen van het door verzoeker in het kader van het vergelijkend onderzoek afgelegde examen en haar grote ervaring als jurylid, de geschikte persoon om als voorzitter van de jury te worden aangewezen. Het feit, aldus de Commissie, dat geen van de juryleden of van de 80 bijzitters ook maar één opmerking of voorbehoud met betrekking tot het regelmatig verloop van de jury werkzaamheden heeft geformuleerd, bewijst dat de werkzaamheden van de jury als collegiaal en volkomen onafhankelijk orgaan een regelmatig verloop hebben gehad.

    34

    Wat de deskundigheid van de jury betreft, stelt verzoeker, dat de juryleden niet of onvoldoende deskundig waren om de mondelinge tolkenexamens te beoordelen. De jury bezat met name geen deskundigheid om het examen naar het Nederlands te beoordelen, omdat er slechts één Nederlandstalig lid was, te weten Muylle. Volgens verzoeker volgt uit het arrest Marcopoulos, reeds aangehaald, dat de slechts gedeeltelijke kennis van het Nederlands van juryvoorzitter Van Hoof-Haferkamp niet kon worden gecompenseerd door de aanwezigheid van twee Nederlandse bijzitters, die geen beslissende stem hadden.

    35

    Volgens verzoeker woonde Van Hoof-Haferkamp hoe dan ook slechts een klein gedeelte van het mondeling examen bij; zij verliet herhaaldelijk voor lange tijd de zaal waar het vergelijkend onderzoek plaatsvond, ook tijdens het mondeling examen van verzoeker. Verweerster kan zich derhalve noch op de deskundigheid noch op de inbreng van Van Hoof-Haferkamp beroepen.

    36

    Met betrekking tot de deskundigheid van de jury stelt de Commissie, dat de juryleden over de nodige talenkennis beschikten om verzoekers talencombinaties deskundig te kunnen beoordelen. Volgens de classificatie van de Association internationale des interprètes de conférence (hierna: „AIIC”) bezitten juryvoorzitter Van Hoof-Haferkamp en plaatsvervangend voorzitter Muylle een perfecte kennis van het Frans, het Nederlands en het Duits. De Commissie concludeert hieruit, dat alleen al in de personen van Van Hoof-Haferkamp en Muylle aan de in het arrest Marcopoulos, reeds aangehaald, gestelde vereisten van deskundigheid is voldaan. Bovendien bezaten andere juryleden en enkele bijzitters eveneens een professionele kennis van het Nederlands.

    37

    Wat de afwezigheden van Van Hoof-Haferkamp betreft, erkent de Commissie in dupliek, dat deze een aantal malen om dienstredenen de zaal waar de examens plaatsvonden moest verlaten, maar bestrijdt zij dat Van Hoof-Haferkamp voortdurend zou zijn in- en uitgelopen, zoals verzoeker wil doen geloven. De jury was tijdens de hele duur van het vergelijkend onderzoek, zelfs tijdens de afwezigheid van haar voorzitter, geldig samengesteld. De definitieve beoordeling van de kandidaten werd steeds overgelaten aan de juryleden die de betrokken examens hadden afgenomen.

    38

    In een brief van 10 juni 1993 heeft de Commissie in antwoord op een door het Gerecht vóór de terechtzitting gestelde schriftelijke vraag verklaard, dat Van Hoof-Haferkamp afwezig was toen verzoeker het derde verplichte mondelinge examen aflegde (consecutief tolken vanuit het Nederlands naar het Duits). Tijdens haar afwezigheid werd de jury voorgezeten door plaatsvervangend voorzitter Muylle.

    — Ter terechtzitting afgelegde verklaringen

    39

    Ter terechtzitting heeft verzoekers advocaat een lijst overgelegd waaruit blijkt, dat de jury slechts gedurende 4 van de 21 dagen in de vijf maanden waarover de mondelinge examens waren gespreid, dezelfde samenstelling heeft gekend. In deze omstandigheden zou de jury niet garant hebben kunnen staan voor een daadwerkelijke gelijke behandeling van alle kandidaten, vooral wanneer de wisselende moeilijkheidsgraad van de door de verschillende sprekers uitgesproken teksten eveneens in aanmerking wordt genomen.

    40

    De gemachtigde van de Commissie heeft in hoofdzaak geantwoord, dat de Commissie in dit „mammoet-vergelijkend onderzoek” alles heeft gedaan wat in haar vermogen lag om met het oog op de complexe organisatie van dit vergelijkend onderzoek de kandidaten gelijk te behandelen, rekening houdend met onder meer het aantal uitgangs- en doeltalen, de volgorde van de talencombinaties en de dienstverplichtingen van de sprekers. Alle sprekers hadden dezelfde instructies gekregen. De correctiefactor was gelegen in de beoordeling door de jury, die rekening moest houden met de kenmerken van de taal en de moeilijkheidsgraad van de tekst om zich een oordeel te vormen over de bekwaamheid om te tolken. De door de spreker uitgesproken tekst was niet van groot belang in het kader van het vergelijkend onderzoek, dat ertoe strekte te beoordelen of de kandidaat de techniek van het tolken beheerste, dat wil zeggen de bekwaamheid om een boodschap over te brengen en de aandacht van de toehoorder vast te houden.

    41

    Aangaande de gestelde wisselende samenstelling van de jury heeft de gemachtigde van de Commissie het Gerecht meegedeeld, dat hij de bandopnamen van de mondelinge examens heeft beluisterd. Met betrekking tot de aanwezigheid van Van Hoof-Haferkamp heeft hij verklaard, dat uit de opnamen onder meer het volgende blijkt:

    i)

    zij heeft de zaal tijdens het mondeling examen van de kandidaten verscheidene malen verlaten in verband met onder meer een medaille-uitreiking voor 20 dienstjaren of telefoongesprekken;

    ii)

    zij was niet aanwezig tijdens het derde mondelinge examen van verzoeker.

    42

    De gemachtigde van de Commissie heeft vervolgens beklemtoond, dat ook al is Van Hoof-Haferkamp tijdens de beraadslagingen van de jury in de zaal gebleven, zij zich niet heeft uitgelaten over de bekwaamheid van kandidaten wanneer zij niet hun hele mondelinge examen had bijgewoond.

    43

    In antwoord op vragen van het Gerecht over het aantal personen dat in de zaal tijdens elk mondeling examen aanwezig was, heeft de gemachtigde van de Commissie verklaard dat de juryleden, de bijzitters en/of de sprekers voor het examen in kwestie, alsmede de bijzitters en/of de sprekers voor het volgende of voorafgaande mondeling examen, zich in de zaal bevonden. Hoewel er voor verzoeker geen probleem was, omdat zijn basistalen Frans, Engels en Nederlands waren, waren binnen de jury niet alle mogelijke talencombinaties gedekt. Dit vereiste de aanwezigheid van andere personen om de jury in staat te stellen, alle mogelijke combinaties te beoordelen.

    44

    De gemachtigde van de Commissie heeft niet bestreden, dat verzoeker onmiddellijk na afloop van het derde mondelinge examen is meegedeeld dat hij niet was geslaagd. De jury had toen niet de gelegenheid gehad de bandopnamen te beluisteren.

    45

    Volgens een door verzoeker ter terechtzitting afgelegde verklaring was een groot aantal personen, waaronder een groot aantal sprekers, in de zaal aanwezig toen hij zijn mondeling examen aflegde. Van Hoof-Haferkamp was in gesprek met P. toen hij zijn eerste mondelinge examen aflegde. Zij zou een deel van zijn vertolking hebben gemist, waarna zij hem zou hebben verzocht luider te spreken. Met betrekking tot het tweede mondelinge examen heeft verzoeker verklaard zich te herinneren, dat Van Hoof-Haferkamp gedurende een deel van zijn exposé niet in de zaal aanwezig was. Tijdens het derde mondelinge examen (de zogenaamde „retour”) zou Van Hoof-Haferkamp de zaal hebben verlaten om een medaille-uitreiking bij te wonen. Muylle zou het voorzitterschap hebben overgenomen, doch was daarop volgens verzoeker duidelijk niet voorbereid, omdat hij dacht dat verzoeker vanuit het Nederlands naar het Engels moest tolken, terwijl deze vanuit het Nederlands naar het Duits moest tolken. Ten slotte zouden mensen de zaal zijn binnengekomen terwijl hij zijn mondeling examen aflegde.

    46

    Wat verzoekers tweede mondelinge examen betreft, bestrijdt de Commissie hetgeen verzoeker met betrekking tot de afwezigheid van Van Hoof-Haferkamp heeft verklaard.

    Beoordeling door het Gerecht

    47

    Er zij aan herinnerd, dat de jury er nauwgezet op moet toezien, dat het beginsel van gelijke behandeling - een fundamenteel beginsel van het gemeenschapsrecht -tijdens het verloop van een vergelijkend onderzoek wordt geëerbiedigd (zie arrest Detti, reeds aangehaald; arrest van het Gerecht van 27 juni 1991, zaak T-156/89, Valverde Mordt, Jurispr. 1991, blz. II-407, r.o. 123). Ofschoon de jury van het vergelijkend onderzoek ten aanzien van de modaliteiten en de precieze inhoud van de examens over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, dient het Gerecht niettemin zijn toezicht uit te oefenen voor zover dat noodzakelijk is om de gelijke behandeling van de kandidaten en de objectiviteit van de door de jury russen hen gemaakte keuze te waarborgen (zie arrest van het Hof van 24 maart 1988, zaak 228/86, Goossens, Jurispr. 1988, blz. 1819, r.o. 14).

    48

    Het Gerecht brengt eveneens in herinnering dat in casu, anders dan wanneer een vergelijkend onderzoek wordt georganiseerd voor de aanwerving van tolken met een specifieke moedertaal, intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, dat werd georganiseerd met het oog op de aanwerving van adjunct-tolken, betrekking had op het tolken vanuit en naar elk van de negen officiële talen van de Europese Gemeenschappen. Het vergelijkend onderzoek mondde uit in de vaststelling van één lijst van geschikte kandidaten. In deze omstandigheden moest het beginsel van gelijke behandeling, gelijk de Commissie in dupliek ook heeft erkend, niet alleen toepassing vinden tussen de kandidaten van iedere afzonderlijke taalgroep, maar ook tussen alle deelnemers aan het vergelijkend onderzoek, ongeacht hun moedertaal.

    49

    Het Gerecht is er zich van bewust, dat de organisatie van een vergelijkend onderzoek als het onderhavige ingewikkeld is. Het is niettemin van oordeel dat de Commissie zich op dit ingewikkelde karakter van het vergelijkend onderzoek. waaraan zij zelf debet is door niet één vergelijkend onderzoek per taalgroep te organiseren, niet kan beroepen om een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht als het gelijkheidsbeginsel opzij te zetten.

    50

    Dienaangaande is het Gerecht van oordeel, dat voldoende juryleden de talen van waaruit en waarnaar de kandidaten de tolkenexamens hebben afgelegd, perfect moesten beheersen om de prestaties van de kandidaten gelijk te kunnen beoordelen. Ofschoon de jury zich kan laten bijstaan door bijzitters die de betrokken talen beheersen, staat het volgens vaste rechtspraak immers aan de jury, en niet aan derden die een raadgevende stem uitbrengen, in laatste instantie toezicht te houden op de gang van zaken en zijn beoordelingsvrijheid uit te oefenen (zie arrest Marcopoulos, reeds aangehaald, r.o. 31-41).

    51

    In casu blijkt uit de stukken, dat geen enkel lid of plaatsvervangend lid van de jury alle officiële talen van de Europese Gemeenschappen perfect beheerste, hoewel het vergelijkend onderzoek betrekking had op het tolken vanuit en naar deze negen talen. Het Gerecht stelt voorts vast, dat geen enkel lid of plaatsvervangend lid van de jury het Grieks, het Portugees, het Italiaans of het Deens perfect beheerste, en dat geen enkel jurylid het Spaans perfect beheerste.

    52

    Hieruit volgt derhalve, dat de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet zodanig was samengesteld, dat een objectieve en gelijke beoordeling van, enerzijds, verzoeker - die vanuit het Duits en het Frans naar het Nederlands (eerste en tweede mondelinge examen) en vanuit het Nederlands naar het Duits (derde mondelinge examen) heeft getolkt — en, anderzijds, de andere deelnemers aan het vergelijkend onderzoek, die voor hun mondeling examen een of meer uitgangs- of doeltalen hadden gekozen die geen enkel jurylid met beslissende stem beheerste, verzekerd was. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid, dat de jury zich heeft laten bijstaan door verscheidene bijzitters-tolken (arrest Marcopoulos, reeds aangehaald, r.o. 41). Subsidiair stelt het Gerecht bovendien vast, dat ook de vele bijzitters die de mondelinge examens hebben bijgewoond, elkaar regelmatig hebben afgewisseld, zodat een bijzitter die zijn oordeel over een bepaalde kandidaat moest geven, noch de prestaties van de andere kandidaten kende, noch de tijdens de andere examenonderdelen gebruikte teksten, noch de door de andere bijzitters toegepaste criteria.

    53

    Verder stelt het Gerecht vast, dat 30 van de 34 geslaagde kandidaten van het vergelijkend onderzoek ten minste één talencombinatie hadden gekozen die geen enkel jurylid perfect beheerste, hetgeen slechts bevestigt dat aan de voorwaarden voor een objectieve en gelijke beoordeling door de jury van de prestaties van de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek, kennelijk niet was voldaan.

    54

    Blijkens de stukken hadden vier van de twaalf kandidaten van de taalgroep Nederlands voor het mondeling examen een uitgangs- of doeltaal gekozen die geen enkel jurylid perfect beheerste, te weten het Deens, het Grieks of het Portugees, en hadden drie andere kandidaten van deze taalgroep als uitgangs- of doeltaal het Spaans gekozen, dat slechts door een plaatsvervangend jurylid werd beheerst. Bovendien hadden drie van de vier kandidaten van deze taalgroep die op de lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, ten minste één talencombinatie gekozen die geen enkel jurylid perfect beheerste.

    55

    In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat de jury zelfs geen gelijke behandeling van de kandidaten binnen de taalgroep Nederlands kon waarborgen. Gesteld al dat de juryleden de talen waaruit en waarnaar verzoeker de tolkenexamens heeft afgelegd, perfect beheersten, bracht naar het oordeel van het Gerecht de omstandigheid dat de jury verschillende van de door de andere kandidaten van de taalgroep Nederlands gebruikte talen niet beheerste, een groot gevaar mee, dat gelijke criteria niet coherent op alle kandidaten konden worden toegepast.

    56

    Het Gerecht stelt vast, dat er tussen het begin en het einde van het mondeling examen van het vergelijkend onderzoek, dat gespreid over 21 dagen tussen13 september 1990 en 8 februari 1991 plaatsvond, bijna vijf maanden zijn verstreken.

    57

    Ten slotte stelt het Gerecht op basis van de door de Commissie overgelegde stukken vast, dat leden van de jury tijdens het mondeling examen verschillende malen afwezig zijn geweest. Zo was juryvoorzitter Van Hoof-Haferkamp zes van de 21 dagen waarop het mondeling examen heeft plaatsgevonden, afwezig. Muylle, een van de twee plaatsvervangend voorzitters, Klein, lid van de jury, en Gachot, plaatsvervangend lid, waren respectievelijk twaalf, twee en zes van de 21 examendagen afwezig.

    58

    Aangaande de afwezigheden van de voorzitter van de jury, bestrijdt de Commissie diens afwezigheid tijdens verzoekers tweede mondelinge examen. In zijn brief van 8 juli 1993 stelt verzoekers raadsman, dat verzoeker noch de Commissie in staat was het bewijs te leveren, dat Van Hoof-Haferkamp tijdens het tweede mondelinge examen aanwezig of afwezig was. Verzoeker heeft op dit punt evenwel geen nadere instructie gewenst. Bijgevolg stelt het Gerecht vast, dat verzoekers stelling met betrekking tot de afwezigheid van de juryvoorzitter tijdens zijn tweede mondelinge examen, niet bewezen is. Niettemin zijn partijen het erover eens, dat Van Hoof-Haferkamp tijdens verzoekers derde mondelinge examen afwezig was en dat de jury tijdens haar afwezigheid werd voorgezeten door plaatsvervangend voorzitter Muylle.

    59

    Naar het oordeel van het Gerecht duidt de omstandigheid dat het tot aanstelling bevoegde gezag twee plaatsvervangende juryvoorzitters en twee plaatsvervangende juryleden heeft aangewezen, erop dat het de continuïteit van de werkzaamheden van de jury tijdens het verloop van de examens van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 heeft willen waarborgen. Volgens het Gerecht kan de plaatsvervangend voorzitter evenwel slechts als voorzitter van de jury fungeren wanneer de voorzitter is afgetreden of wanneer blijkt dat de voorzitter, als gevolg van gebeurtenissen waarop de administratie geen invloed heeft, niet in staat is het voorzitterschap te bekleden. In het onderhavige geval heeft de Commissie echter geen enkel gegeven verschaft aan de hand waarvan kan worden aangenomen, dat Van Hoof-Haferkamp om geldige redenen niet in staat was, tijdens verzoekers derde mondelinge examen het voorzitterschap te bekleden. In die omstandigheden had de jury haar werkzaamheden moeten opschorten totdat Van Hoof-Haferkamp terug was.

    60

    Voor het overige geeft een situatie als de onderhavige, waarin de juryvoorzitter tijdens het mondeling examen van een en dezelfde kandidaat de zaal verlaat en weer binnenkomt, en tijdens de beraadslagingen van de jury in de zaal blijft, op zijn minst aanleiding tot verwarring omtrent de werkelijke samenstelling waarin de jury beraadslaagt, en biedt zij niet de aan de kandidaten toekomende waarborg, dat de jury geheel volgens de regels te werk is gegaan.

    61

    Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel, dat uit de verschillende hierboven aan de orde gestelde factoren in hun onderlinge samenhang beschouwd blijkt, dat de jury niet in staat is geweest, een gelijke behandeling van alle kandidaten tijdens de gehele duur van het vergelijkend onderzoek te waarborgen. In aanmerking nemende dat de juryleden verschillende van de tijdens het mondeling examen gebruikte talen niet perfect beheersten, dat een of meer juryleden tijdens de mondelinge examenonderdelen afwezig waren en dat de bijzitters elkaar afwisselden, gezien het grote aantal kandidaten, talencombinaties en teksten, met verschillende inhoud en uitgesproken door verschillende sprekers, en rekening houdend met het aanzienlijke tijdsverloop tussen het begin en het einde van het mondeling examen, is de jury naar het oordeel van het Gerecht niet in staat geweest te waarborgen, dat zij haar beoordeling van alle kandidaten objectief en gelijk heeft uitgebracht, met name dat de voor de beoordeling van alle kandidaten gebruikte criteria uniform waren en coherent zijn toegepast.

    62

    Bovendien vormen de niet-betwiste afwezigheden van de voorzitter van de jury, waarover ter terechtzitting uitvoerig is gedebatteerd, een schending van wezenlijke vormvoorschriften.

    63

    Ofschoon de aard van het vergelijkend onderzoek wellicht gedeeltelijk de oorzaak is geweest van enkele van de hierboven vastgestelde onregelmatigheden, is het Gerecht niettemin van oordeel dat deze zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan. Derhalve behoefde verzoeker niet tegen de aankondiging van het vergelijkend onderzoek op te komen (arrest van het Hof van 8 maart 1988, gevoegde zaken 64/86, 71/86, 72/86, 73/86 en 78/86, Sergio, Jurispr. 1988, blz. 1399, r.o. 15).

    64

    Mitsdien is het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de niet-plaatsing van verzoeker op de lijst van geschikte kandidaten.

    65

    Zonder dat de overige middelen en argumenten van verzoeker behoeven te worden onderzocht, moet het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, derhalve nietig worden verklaard. Hoewel verzoeker primair nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 heeft gevorderd, worden zijn rechten afdoende beschermd indien het tot aanstelling bevoegde gezag voor hem een billijke oplossing zoekt; daarvoor is het niet nodig, de gehele uitslag van het vergelijkend onderzoek op losse schroeven te zetten of de daarop gevolgde aanstellingen nietig te verklaren (zie arresten Detti, reeds aangehaald, r.o. 33, en Marcopoulos, reeds aangehaald, r.o. 44; arrest van het Hof van 6 juli 1993, zaak C-242/90 P, Albani e.a., Jurispr. 1993, blz. I-3839, r.o. 13 en 14).

    Kosten

    66

    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

     

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer)

    rechtdoende:

     

    1)

    Verklaart nietig het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen.

     

    2)

    Verwerpt het beroep voor het overige.

     

    3)

    Verwijst de Commissie in de kosten.

     

    Bellamy

    Kirschner

    Briët

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 maart 1994.

    De griffier

    H. Jung

    De president

    C. W. Bellamy


    ( *1 ) Procesual Nederlands

    Top