EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Programma voor een leven lang leren (2007-13)

De onderwijs- en opleidingsprogramma's van de Europese Unie (EU) bereiken rechtstreeks een niet te verwaarlozen aantal burgers. Het algemene doel van het programma voor een leven lang leren is ertoe bij te dragen dat de Gemeenschap overeenkomstig de doelstellingen van de Lissabonstrategie een geavanceerde kennismaatschappij wordt. Het programma wil de maatregelen van de lidstaten ondersteunen en aanvullen en de uitwisselingen, de samenwerking en de mobiliteit tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels in de Gemeenschap bevorderen, zodat ze wereldwijd model voor kwaliteit kunnen staan.

BESLUIT

Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren [Zie wijzigingswet(ten)].

SAMENVATTING

De doelstelling van het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren 2007-13 bestaat erin de uitwisselingen, de samenwerking en de mobiliteit te ontwikkelen en te versterken, zodat de onderwijs- en opleidingsstelsels overeenkomstig de Lissabonstrategie model voor kwaliteit kunnen staan. Het actieprogramma draagt er ook toe bij dat de Gemeenschap een geavanceerde kennismaatschappij wordt met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.

Om deze algemene doelstelling te verwezenlijken streeft het programma specifieke doelstellingen op het gebied van een leven lang leren in de Europese Unie (EU) na:

  • de ontwikkeling van onderwijs en opleidingen van hoge kwaliteit stimuleren en kwalitatief hoogstaande prestaties, innovatie en de Europese dimensie van de bestaande stelsels en praktijken bevorderen;
  • de vorming van een Europese ruimte voor een leven lang leren lang leren bevorderen;
  • de kwaliteit, de aantrekkelijkheid en de toegankelijkheid van onderwijs en opleidingen helpen verbeteren;
  • de bijdrage van onderwijs en opleidingen aan de sociale samenhang, het actief burgerschap, de interculturele dialoog, de gelijkheid van mannen en vrouwen en de persoonlijke ontplooiing bevorderen;
  • de creativiteit, het concurrentievermogen, de inzetbaarheid en de ondernemingszin helpen bevorderen;
  • de deelname van mensen van alle leeftijden - met inbegrip van personen met speciale behoeften en kansarmen - vergroten;
  • het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen;
  • de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologieën helpen ontwikkelen;
  • een grotere rol aan een leven lang leren toekennen bij de ontwikkeling van een Europees burgerschap gebaseerd op tolerantie en respect voor Europese waarden, andere volkeren en culturen;
  • de samenwerking op het gebied van kwaliteitsborging in alle sectoren van onderwijs en opleiding bevorderen;
  • de kwaliteit verbeteren door optimaal van resultaten en vernieuwende producten en methoden gebruik te maken evenals de uitwisseling van goede praktijken te stimuleren.

De samenhang en de complementariteit met het beleid van de EU staan bij de uitvoering van het actieprogramma centraal. Het programma moet zo de horizontale beleidsmaatregelen van de EU helpen verwezenlijken. Daarbij is het zaak rekening te houden met de specifieke behoeften van de leerlingen en de leerlingen meer in het traditionele onderwijs- en opleidingsstelsel te integreren. Het programma moet ook de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderen en inzicht in de culturele en taalverscheidenheid en het multiculturalisme verschaffen om racisme, vooroordelen en xenofobie te bestrijden.

De uitvoering van het programma moet ook samenhangen en complementair zijn met het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2010, de geïntegreerde werkgelegenheidsrichtsnoeren in het kader van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid en andere beleidsgebieden, zoals cultuur, jeugdzaken en ondernemingen. Het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (Cedefop), de Europese Stichting voor opleiding (ESO) en het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding kunnen bij het programma worden betrokken en/of worden geïnformeerd over kwesties die onder hun bevoegdheden vallen.

Om deze doelstellingen uit te voeren verleent het programma steun aan de volgende activiteiten:

  • mobiliteit van personen die een leven lang leren;
  • bilaterale en multilaterale partnerschappen;
  • unilaterale, nationale en multilaterale projecten, met inbegrip van projecten die de kwaliteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels willen verbeteren door de transnationale overdracht van innovatie;
  • multilaterale netwerken;
  • studies en hervormingen van het beleid en de stelsels op het gebied van een leven lang leren;
  • exploitatiesubsidies om bepaalde operationele en administratieve kosten van instellingen en verenigingen te dekken;
  • flankerende maatregelen (d.w.z. andere initiatieven om de doelstellingen van het programma te bevorderen);
  • bezoeken ter voorbereiding van de bovenstaande activiteiten;
  • de organisatie van evenementen (seminars, colloquia en bijeenkomsten) om de uitvoering van het programma te vergemakkelijken, de voorlichtings-, publicatie-, bewustwordings- en verspreidingsactiviteiten, evenals monitoren en evalueren van het programma.

Niet alleen de lidstaten kunnen aan het programma deelnemen, maar ook de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (IJsland, Liechtenstein en Noorwegen), Zwitserland, de kandidaat-lidstaten en de landen van de westelijke Balkan.

Verder kan de Commissie samenwerken met derde landen en internationale organisaties, zoals de Radd van Europa en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur (Unesco).

Het programma is bestemd voor:

  • leerlingen, studenten, leerling-werknemers en lerende volwassenen;
  • leerkrachten;
  • mensen op de arbeidsmarkt;
  • instellingen en organisaties die leermogelijkheden in het kader van het programma aanbieden;
  • personen en instanties die op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid;
  • ondernemingen, sociale partners en hun organisaties op alle niveaus, met inbegrip van belangenorganisaties en de kamers van koophandel en nijverheid;
  • instanties die voorzien in begeleiding, advies en voorlichting;
  • verenigingen van deelnemers, ouders en onderwijsgevenden;
  • onderzoekscentra;
  • organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo's).

De Commissie en de nationale agentschappen zorgen samen voor het beheer van het programma. De nationale agentschappen kunnen bepaalde soorten projecten selecteren (mobiliteit van personen, bilaterale en multilaterale partnerschappen, unilaterale en nationale projecten).

Bij de uitvoering van het programma wordt de Commissie bijgestaan door een beheerscomité van vertegenwoordigers van de lidstaten. De uitvoeringsmaatregelen moeten in comitéverband worden genomen, in overeenstemming met de beheersprocedure. Alleen beslissingen over het toekennen van bepaalde specifieke subsidies worden genomen zonder de bijstand van het comité. In het kader van communautaire sociale dialoog kunnen de sociale partners als waarnemers aan de werkzaamheden van het comité rond onderwijs en beroepsopleidingen deelnemen. Ze worden zo nauwer bij de uitvoering van het actieprogramma betrokken.

Er wordt een bedrag van 6,970 miljard euro voor de volledige duur van het programma uitgetrokken. Aan de sectorale programma's Comenius, Erasmus, Leonardo da Vinci en Grundtivig (zie hieronder) wordt respectievelijk minstens 13 %, 40 %, 25 % en 4 % van de financiële middelen toegewezen.

De Commissie zorgt regelmatig samen met de lidstaten voor monitoring en evaluatie van het actieprogramma. De lidstaten dienen bij de Commissie verslagen in over de uitvoering van het programma (uiterlijk 30 juni 2010) en het effect ervan (uiterlijk 30 juni 2015).

De Commissie dient een tussentijds evaluatieverslag over de resultaten en de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de uitvoering in (uiterlijk 31 maart 2011), evenals een mededeling over de voortzetting van het programma (uiterlijk 31 december 2011) en een verslag over de ex-post evaluatie (uiterlijk 31 maart 2016).

DE SECTORALE PROGRAMMA'S

Het actieprogramma bestaat uit zes subprogramma's (waarvan vier sectorale programma's). Alle programma's zijn identiek gestructureerd en beantwoorden aan de onderwijs- en opleidingsbehoeften van zowel de deelnemers als de instellingen en organisaties die het onderwijs in elke sector verzorgen of bevorderen. Mobiliteit, talen en nieuwe technologieën komen bij alle activiteiten aan bod.

Comenius

Het Comenius-programma heeft betrekking op het kleuteronderwijs en het onderwijs tot en met de tweede cyclus van het middelbaar onderwijs, evenals de instellingen en organisaties die dit onderwijs verzorgen.

Het programma heeft twee specifieke doelstellingen:

  • bij jongeren en leerkrachten begrip en waardering ontwikkelen voor de culturele verscheidenheid in Europa;
  • jongeren helpen essentiële basisvaardigheden en competenties te verwerven voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun toekomstige werk en een actief burgerschap.

Het programma streeft de volgende operationele doelstellingen na:

  • betere mobiliteit, vooral op het vlak van kwaliteit en kwantiteit;
  • bevorderen van meer en betere partnerschappen tussen scholen in de lidstaten, zodat minstens drie miljoen leerlingen tijdens de looptijd van het programma bij gezamenlijke onderwijsactiviteiten worden betrokken;
  • bevorderen van het leren van vreemde talen;
  • ontwikkelen van vernieuwende op ICT gebaseerde inhouden, diensten, pedagogische methoden en praktijken;
  • bevorderen van de kwaliteit en de Europese dimensie van de lerarenopleidingen;
  • bevorderen van betere pedagogische methoden en een efficiënter schoolmanagement.

Comenius kan steun verlenen aan de volgende activiteiten:

  • mobiliteit, zoals uitwisselingen van leerlingen en leerkrachten, opleidingen voor leerkrachten enz.;
  • partnerschappen, zoals de "Comenius-partnerschappen" tussen scholen met het oog op gemeenschappelijke leerprojecten, of de "Comenius-regiopartnerschappen" tussen organisaties voor schoolonderwijs met het oog op meer interregionale samenwerking (met name in grensgebieden);
  • multilaterale projecten met het oog op de verspreiding en de promotie van best practices, de uitwisseling van ervaringen of de ontwikkeling van nieuwe cursussen en cursusinhouden;
  • multilaterale netwerken met het oog op de ontwikkeling van het onderwijs, de verspreiding van goede praktijken en vernieuwingen, de ondersteuning van partnerschappen en projecten, evenals de ontwikkeling van behoeftenanalysen;
  • flankerende maatregelen.

Minstens 80 % van de begroting van Comenius wordt besteed aan activiteiten op het gebied van mobiliteit en partnerschappen.

Erasmus

Het Erasmus-programma heeft betrekking op formeel hoger onderwijs, hoger beroepsonderwijs en hogere beroepsopleidingen, ongeacht de duur van de opleiding of de kwalificatie en met inbegrip van opleidingen voor promovendi. Hogere beroepsopleidingen vallen niet meer onder Leonardo da Vinci (zoals bij eerdere programma's het geval was) maar onder Erasmus.

Het programma heeft twee specifieke doelstellingen:

Daartoe streeft het programma operationele doelstellingen na die moeten dienen ter bevordering, versterking en ontwikkeling van:

  • mobiliteit (inclusief kwaliteit), door in 2012 drie miljoen personen te bereiken;
  • de hoeveelheid samenwerking (inclusief kwaliteit) tussen instellingen voor hoger onderwijs onderling en tussen deze instellingen en ondernemingen;
  • de transparantie en compatibiliteit tussen verworven kwalificaties;
  • innoverende praktijken en de overdracht ervan tussen landen;
  • innovatieve, op ICT gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische methoden en praktijken.

Erasmus kan steun verlenen aan de volgende activiteiten:

  • mobiliteit van studenten (studies, opleidingen, stages), leerkrachten en andere personeelsleden van instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen met het oog op scholing of onderwijs; intensieve op multilaterale basis georganiseerde programma's in het kader van Erasmus; en steun voor instellingen in het eigen land of het gastland met het oog op de kwaliteitsborging van de mobiliteit. Minstens 80 % van de begroting van Erasmus wordt besteed aan activiteiten op het gebied van mobiliteit;
  • multilaterale projecten die de nadruk leggen op innovatie, experimenten en de uitwisseling van goede praktijken;
  • multilaterale netwerken (bijvoorbeeld de "thematische Erasmus-netwerken") die door consortia van instellingen voor hoger onderwijs worden geleid en een studierichting of een interdisciplinair terrrein bestrijken;
  • flankerende maatregelen.

Leonardo da Vinci

Het Leonardo da Vinci-programma heeft betrekking op beroepsonderwijs en beroepsopleidingen (met uitzondering van hoger beroepsonderwijs en hogere beroepsopleidingen).

Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

  • mensen die een opleiding volgen, helpen bij het verwerven en benutten van kennis, vaardigheden en kwalificaties die bijdragen aan hun persoonlijke ontplooiing, inzetbaarheid en deelname aan de Europese arbeidsmarkt;
  • bevorderen van kwaliteit en innovatie;
  • beroepsonderwijs, beroepsopleidingen en mobiliteit aantrekkelijker maken.

Het programma streeft daarvoor operationele doelstellingen na die zijn gericht op de ontwikkeling en versterking van:

  • mobiliteit (inclusief kwaliteit) op het gebied van beroepsonderwijs, beroepsopleiding en bijscholing, zodat tegen het eind van het programma jaarlijks 80.000 stages in ondernemingen worden gevolgd;
  • de hoeveelheid samenwerking (inclusief kwaliteit) tussen de verschillende betrokken partijen;
  • vernieuwende praktijken en de overdracht ervan tussen landen;
  • de transparantie en de erkenning van kwalificaties en competenties, met inbegrip van door niet-formeel en informeel leren verworven kwalificaties en competenties;
  • het leren van vreemde talen;
  • vernieuwende, op ICT gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische methoden en praktijken.

Leonardo da Vinci kan steun verlenen aan de volgende activiteiten:

  • mobiliteit (met inbegrip van maatregelen ter voorbereiding van mobiliteit);
  • partnerschappen rond thema's van wederzijds belang;
  • multilaterale projecten, en met name projecten die de opleidingsstelsels willen verbeteren door de overdracht en ontwikkeling van vernieuwing en goede praktijken, om in te spelen op nationale noden;
  • thematische netwerken van deskundigen en organisaties rond specifieke vraagstukken inzake beroepsonderwijs en beroepsopleidingen;
  • flankerende maatregelen.

Minstens 60 % van de begroting van Leonardo da Vinci wordt besteed aan activiteiten op het gebied van mobiliteit en partnerschappen.

Grundtvig

Het Grundtvig-programma heeft betrekking op alle vormen van volwassenenonderwijs.

Het programma wil:

  • binnen het onderwijs oplossingen aandragen voor de problemen van de vergrijzing in Europa;
  • volwassenen trajecten bieden om hun kennis en vaardigheden aan te scherpen.

Het programma streeft de volgende operationele doelstellingen na:

  • verbeteren van de kwaliteit en de toegankelijkheid van mobiliteit, zodat vóór het eind van het programma jaarlijks 7000 personen volwassenenonderwijs volgen;
  • bevorderen van de samenwerking (zowel kwalitatief als kwantitatief);
  • steun verlenen aan en alternatieven vinden voor achtergestelde en kwetsbare personen, zoals ouderen en mensen die het zonder basiskwalificaties moeten stellen omdat ze hun studies voortijdig hebben gestaakt;
  • bevorderen van innovatieve praktijken en de overdracht ervan tussen landen;
  • ondersteunen van de ontwikkeling van vernieuwende op ICT gebaseerde inhouden, diensten, pedagogische methoden en praktijken;
  • verbeteren van pedagogische methoden en van het management van organisaties op het gebied van volwassenenonderwijs.

Grundtvig kan steun verlenen aan de volgende activiteiten:

  • mobiliteit van personen (inclusief adequate voorbereiding, begeleiding en hulp);
  • "Grundtvig-partnerschappen" rond thema's van wederzijds belang;
  • multilaterale projecten die de stelsels voor volwassenenonderwijs willen verbeteren door de overdracht en de verdere ontwikkeling van vernieuwingen en goede praktijken;
  • "Grundtvig-netwerken", thematische netwerken van deskundigen en organisaties;
  • flankerende maatregelen.

Minstens 55 % van de begroting van Grundtvig wordt besteed aan activiteiten op het gebied van mobiliteit en partnerschappen.

Het transversale programma

Het transversale programma heeft betrekking op activiteiten die buiten de sectorale programma's vallen.

Het programma omvat vier kernactiviteiten op het gebied van een leven lang leren:

  • beleidssamenwerking en beleidsvernieuwing;
  • bevorderen van het leren van talen;
  • ontwikkelen van vernieuwende op ICT gebaseerde inhouden, diensten, pedagogische methoden en praktijken;
  • verspreiding en gebruik van de resultaten van het programma en eerdere programma's, evenals de uitwisseling van goede praktijken.

Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

  • bevorderen van de Europese samenwerking op gebieden die minstens twee sectorale programma's bestrijken;
  • bevorderen van de kwaliteit en de transparantie van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten.

Het programma streeft de volgende operationele doelstellingen na:

  • de ontwikkeling van een Europees beleid voor een leven lang leren ondersteunen en de Europese samenwerking stimuleren in het kader van het proces van Lissabon, het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", de processen van Bologna en Kopenhagen en de daarop aansluitende initiatieven;
  • voor vergelijkbare gegevens, statistieken en analysen zorgen met het oog op de ontwikkeling van beleidsmaatregelen; de vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen monitoren; en gebieden die specifieke aandacht vergen, opsporen;
  • het leren van talen bevorderen en de taalverscheidenheid in de lidstaten ondersteunen;
  • de ontwikkeling van op ICT gebaseerde vernieuwende inhouden, diensten, pedagogische methoden en praktijken ondersteunen;
  • ervoor zorgen dat de resultaten van het programma worden bekendgemaakt, verspreid en in acht genomen.

De activiteiten van het programma concentreren zich op de kernactiviteiten van het transversale programma. In het kader van de kernactiviteit "beleidssamenwerking en -vernieuwing" kan bijvoorbeeld steun worden verleend aan de observatie van beleidsmaatregelen en stelsels (zoals het Eurydice-netwerk) en de transparantie van kwalificaties en competenties, evenals aan voorlichting en begeleiding met het oog op mobiliteit en aan samenwerking op het gebied van kwaliteitsborging (bijvoorbeeld Euroguidance, de nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC), Ploteus of het initiatief Europass).

Het Jean Monnet-programma

Het Jean Monnet-programma schenkt op universitair vlak aandacht aan de Europese integratie en verleent steun aan instellingen en verenigingen die Europees actief zijn op het gebied van onderwijs en opleiding.

Het programma omvat drie kernactiviteiten:

  • de Jean Monnet-actie. Minstens 16 % van het budget van het programma is voor deze actie bestemd, waaraan ook instellingen uit derde landen kunnen deelnemen;
  • exploitatiesubsidies voor bepaalde instellingen die een doelstelling van Europees belang nastreven. Het gaat om de volgende instellingen: het , het Europees Universitair Instituut in Florence, het Europees Instituut voor bestuurskunde in Maastricht, de Academie voor Europees recht () in Trier, het Europees Agentschap Ontwikkeling van onderwijs voor leerlingen met specifieke behoeften in Middelfart en het Internationaal Centrum voor Europese vorming () in Nice. Minstens 65 % van het budget gaat naar deze subsidies;
  • exploitatiesubsidies voor andere Europese instellingen en verenigingen op het gebied van onderwijs en opleiding. (minstens 19 % van het budget).

Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

  • stimuleren van onderwijs, onderzoek en denkprocessen in het kader van de studies over de Europese integratie;
  • ondersteunen van een passend aantal instellingen en verenigingen die zich bezighouden met de Europese integratie en met onderwijs en opleiding vanuit een Europees perspectief.

Het programma streeft de volgende operationele doelstellingen na: uitstekende kwaliteit stimuleren; de kennis van en het inzicht in de Europese integratie verbeteren; Europese instellingen die zich met de Europese integratie bezighouden, bijstand verlenen; en kwalitatief hoogwaardige instellingen en verenigingen ondersteunen.

Er kan steun worden verleend aan unilaterale en nationale projecten (bijvoorbeeld Jean Monnet-leerstoelen, -expertisecentra en -onderwijsmodules en projecten voor steun aan jonge onderzoekers) en multilaterale projecten en netwerken.

CONTEXT

Het programma voor een leven lang leren 2007-13 omvat alle Europese programma's op het gebied van een leven lang leren. Het is gebaseerd op de programma's uit de periode 2000-06: Socrates, Leonardo da Vinci, eLearning en de Jean Monnet-actie.

Eén enkel programma voor communautaire steun aan onderwijs en opleiding staat borg voor meer rationaliteit, samenhang en efficiëntie. Het waarborgt een intensievere wisselwerking tussen de verschillende gebieden, meer zichtbaarheid en een nauwere samenwerking (vooral om op ontwikkelingen te reageren).

Het programma kan zo ook de doelstellingen (inclusief de milieudoelstellingen) van de Lissabonstrategie en van de Europese ruimte voor hoger onderwijs (proces van Bologna) helpen verwezenlijken. Het is vooral zaak ervoor te zorgen dat onderwijs en opleiding uiterlijk 2010 wereldwijd model staan voor kwaliteit. Voorts moet de nadruk worden gelegd op het leren van vreemde talen (overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Barcelona in 2002). Het programma beantwoordt ook aan de concrete doelstellingen van de onderwijsstelsels voor de toekomst, het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit en het actieplan ter bevordering van het leren van talen en de taalverscheidenheid.

Referenties

Besluit

Inwerkingtreding – Vervaldatum

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Besluit nr. 1720/2006/EG

1.1.2007 – 31.12.2013

-

L 327 van 24.11.2006

Wijzigingswet(ten)

Inwerkingtreding – Vervaldatum

Uiterste datum voor omzetting in nationaal recht

Publicatieblad

Besluit nr. 1357/2008/EC

31.12.2008 – 31.12.2013

-

L 350 van 30.12.2008

See also

  • Nadere informatie vindt u op de site van het directoraat-generaal Onderwijs en cultuur: Lifelong Learning Programme (DE) (EN) (FR)

Laatste wijziging: 29.01.2009

Top