EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32009D0339
2009/339/EC: Commission Decision of 16 April 2009 amending Decision 2007/589/EC as regards the inclusion of monitoring and reporting guidelines for emissions and tonne-kilometre data from aviation activities (notified under document number C(2009) 2887) (Text with EEA relevance)
2009/339/EG: Beschikking van de Commissie van 16 april 2009 tot wijziging van Beschikking 2007/589/EG teneinde daarin monitoring- en rapportagerichtsnoeren op te nemen voor de emissies en tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2887) (Voor de EER relevante tekst)
2009/339/EG: Beschikking van de Commissie van 16 april 2009 tot wijziging van Beschikking 2007/589/EG teneinde daarin monitoring- en rapportagerichtsnoeren op te nemen voor de emissies en tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2887) (Voor de EER relevante tekst)
PB L 103 van 23.4.2009, p. 10–29
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2012; stilzwijgende opheffing door 32012R0601
23.4.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/10 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 16 april 2009
tot wijziging van Beschikking 2007/589/EG teneinde daarin monitoring- en rapportagerichtsnoeren op te nemen voor de emissies en tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2887)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/339/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name op artikel 14, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 2008/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (2) zijn luchtvaartactiviteiten in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten opgenomen. |
(2) |
Krachtens artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG dient de Commissie richtsnoeren vast te stellen voor de bewaking en rapportage van de emissies uit luchtvaartactiviteiten en voor de bewaking en rapportage van tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten ter fine van aanvragen overeenkomstig de artikelen 3 sexies en 3 septies van die richtlijn. |
(3) |
De administrerende lidstaat moet ervoor zorgen dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde autoriteit in die lidstaat een monitoringplan indient met maatregelen voor de monitoring en rapportage van zijn jaarlijkse emissies en tonkilometergegevens ter fine van een verzoek om toewijzing van kosteloos toe te kennen emissierechten, en dat die plannen overeenkomstig de volgens artikel 14, lid 1, van die richtlijn aangenomen richtsnoeren door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd. |
(4) |
Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 23 van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde Comité klimaatverandering, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Beschikking 2007/589/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 komt als volgt te luiden: „Artikel 1 De richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de broeikasgasemissies van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten en van de activiteiten die krachtens artikel 24, lid 1, van die richtlijn zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met XIV bij deze beschikking. De richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten ter fine van aanvragen overeenkomstig de artikelen 3 sexies of 3 septies van Richtlijn 2003/87/EG zijn opgenomen in bijlage XV. Die richtsnoeren zijn gebaseerd op de beginselen van bijlage IV bij die richtlijn.”. |
2. |
In de lijst van bijlagen worden de volgende vermeldingen toegevoegd:
|
3. |
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig deel A van de bijlage bij deze beschikking. |
4. |
Bijlage XIV wordt toegevoegd overeenkomstig deel B van de bijlage bij deze beschikking. |
5. |
Bijlage XV wordt toegevoegd overeenkomstig deel C van de bijlage bij deze beschikking. |
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 april 2009.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(2) PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3.
(3) PB L 229 van 31.8.2007, blz. 1.
BIJLAGE
A. |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
B. |
De volgende bijlage XIV wordt toegevoegd: „BIJLAGE XIV Activiteitspecifieke richtsnoeren voor de bepaling van de emissies van luchtvaartactiviteiten zoals genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG 1. GRENZEN EN VOLLEDIGHEID De activiteitspecifieke richtsnoeren in deze bijlage moeten worden toegepast voor de monitoring en rapportage van de emissies van luchtvaartactiviteiten zoals vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. Bijlage II betreffende de verbranding van brandstoffen is niet van toepassing op mobiele bronnen zoals vliegtuigen. De verplichting tot monitoring en rapportage geldt voor alle onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vallende vluchten die in de loop van de verslagperiode door een vliegtuigexploitant worden uitgevoerd. Om de voor een vlucht verantwoordelijke vliegtuigexploitant, als omschreven in artikel 3, onder o), van Richtlijn 2003/87/EG, eenduidig te identificeren, wordt gebruikgemaakt van de roepnaam die voor de luchtverkeersleiding (ATC) wordt gebruikt. De roepnaam is de ICAO-aanduiding in vak 7 van het vluchtplan of, bij ontbreken daarvan, de registratiemarkering van het vliegtuig. Indien de identiteit van de vliegtuigexploitant onbekend is, wordt de eigenaar van het vliegtuig als de vliegtuigexploitant beschouwd, tenzij hij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont wie de vliegtuigexploitant was. 2. BEPALING VAN CO2-EMISSIES De CO2-emissies van luchtvaartactiviteiten worden berekend met behulp van de volgende formule: CO2-emissies = brandstofverbruik * emissiefactor 2.1. KEUZE VAN DE METHODIEK De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan welke monitoringmethodiek voor ieder vliegtuigtype wordt gebruikt. Indien de vliegtuigexploitant voornemens is gebruik te maken van geleasede of andere vliegtuigtypen die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan bij de bevoegde autoriteit nog niet in dat plan zijn opgenomen, neemt de vliegtuigexploitant in het monitoringplan een beschrijving op van de procedure aan de hand waarvan de monitoringmethodiek voor die extra vliegtuigtypen zal worden bepaald. De vliegtuigexploitant zorgt ervoor dat een eenmaal geselecteerde monitoringmethodiek op een consistente manier wordt toegepast. De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan voor ieder vliegtuigtype:
Wanneer zulks wegens bijzondere omstandigheden noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat brandstofleveranciers niet alle voor een bepaalde methodiek vereiste gegevens kunnen verstrekken, kan deze lijst van toegepaste methodieken, wat de punten b) en c) betreft, een lijst van afwijkingen van de algemene methodiek voor welbepaalde luchtvaartterreinen bevatten. 2.2. BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik wordt uitgedrukt als de hoeveelheid brandstof, in massa-eenheden (ton), die in de loop van de verslagperiode is verbruikt. De hoeveelheid verbruikte brandstof wordt voor elke vlucht en voor elke brandstof afzonderlijk gemonitord; bedoelde hoeveelheid omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat, overeenkomstig de onderstaande berekeningsformules. De hoeveelheid getankte brandstof kan worden bepaald op basis van metingen van de brandstofleverancier, zoals gedocumenteerd in de brandstofleveringsnota’s of -facturen voor elke vlucht. In plaats daarvan kan de hoeveelheid getankte brandstof ook worden bepaald met behulp van meetsystemen aan boord van het vliegtuig. De gegevens worden verstrekt door de brandstofleverancier, geregistreerd in de documentatie over massa en zwaartepunt of in het technisch logboek van het vliegtuig, of elektronisch doorgeseind van het vliegtuig naar de vliegtuigexploitant. De hoeveelheid brandstof in de tank kan worden bepaald met behulp van meetsystemen aan boord van het vliegtuig en worden geregistreerd in de documentatie over massa en zwaartepunt of in het technisch logboek van het vliegtuig, of elektronisch worden doorgeseind van het vliegtuig naar de vliegtuigexploitant. De exploitant kiest de methode die de meest volledige en actuele gegevens en de kleinste onzekerheid oplevert zonder dat dit leidt tot onredelijke kosten. 2.2.1. BEREKENINGSFORMULES Het reële brandstofverbruik wordt berekend met behulp van een van de volgende twee methoden:
2.2.2. KWANTIFICERINGSEISEN Niveau 1 Het brandstofverbruik over de verslagperiode wordt bepaald met een maximale onzekerheid van minder dan ± 5,0 %. Niveau 2 Het brandstofverbruik over de verslagperiode wordt bepaald met een maximale onzekerheid van minder dan ± 2,5 %. Vliegtuigexploitanten waarvan de gemiddelde gerapporteerde jaarlijkse emissie over de voorgaande handelsperiode (of een conservatieve schatting of prognose daarvan indien de gerapporteerde emissies niet beschikbaar of niet langer toepasselijk zijn) ten hoogste 50 kt fossiel CO2 bedraagt, passen voor grote bronstromen ten minste niveau 1 toe. Alle andere vliegtuigexploitanten passen voor grote bronstromen niveau 2 toe. 2.2.3. BRANDSTOFDICHTHEID Indien de hoeveelheid getankte brandstof of de resterende hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks wordt bepaald in volume-eenheden (liter of m3), rekent de vliegtuigexploitant deze hoeveelheid om van volume naar massa aan de hand van de reële dichtheidswaarden. Onder „reële dichtheid” wordt verstaan de in kg/liter uitgedrukte dichtheid zoals bepaald bij de temperatuur die voor de meting in kwestie relevant is. Tenzij meetsystemen aan boord van het vliegtuig kunnen worden gebruikt, is de reële dichtheid die welke door de leverancier bij het tanken van de brandstof wordt gemeten en op de brandstoffactuur of leveringsnota wordt geregistreerd. Als deze informatie niet beschikbaar is, wordt de reële dichtheid bepaald op basis van de brandstoftemperatuur tijdens het tanken zoals meegedeeld door de brandstofleverancier of vastgesteld voor het luchtvaartterrein waar de brandstof wordt getankt, met gebruikmaking van standaard-dichtheid/temperatuur-correlatietabellen. Alleen in gevallen waarin ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat de reële waarden niet beschikbaar zijn, wordt een standaarddichtheidswaarde van 0,8 kg/liter toegepast. 2.3. EMISSIEFACTOR Voor de onderscheiden vliegtuigbrandstoffen worden de volgende in t CO2/t brandstof uitgedrukte referentiefactoren gebruikt, die zijn gebaseerd op de in deel 11 van bijlage I vastgestelde referentiewaarden van de calorische onderwaarden en emissiefactoren. Tabel 1 Emissiefactoren voor vliegtuigbrandstoffen
Ten behoeve van de rapportage wordt dit als een methode van niveau 1 aangemerkt. Voor alternatieve brandstoffen waarvoor geen referentiewaarden zijn vastgesteld, worden de activiteitspecifieke emissiefactoren bepaald zoals uiteengezet in paragraaf 5.5 en hoofdstuk 13 van bijlage I. In die gevallen wordt de calorische onderwaarde bepaald en pro memorie gerapporteerd. Als de alternatieve brandstof biomassa bevat, zijn de eisen inzake monitoring en rapportage van het biomassagehalte van bijlage I bij toepassing. Voor in de handel verkrijgbare brandstoffen kunnen de emissiefactor (of het koolstofgehalte waarop deze is gebaseerd), het biomassagehalte en de calorische onderwaarde worden ontleend aan de door de brandstofleverancier voor de betrokken brandstof afgegeven aankoopbescheiden, voor zover die waarden zijn verkregen overeenkomstig aanvaarde internationale normen. 3. BEOORDELING VAN DE ONZEKERHEID De vliegtuigexploitant dient inzicht te hebben in de belangrijkste bronnen van onzekerheid bij de berekening van de emissies. Van vliegtuigexploitanten wordt niet verlangd dat zij een gedetailleerde beoordeling van de onzekerheid overeenkomstig paragraaf 7.1 van bijlage I uitvoeren, mits zij de bronnen van onzekerheid en de daarmee samenhangende onzekerheidsniveaus in kaart brengen. Van die informatie wordt gebruikgemaakt bij de keuze van de monitoringmethodiek overeenkomstig paragraaf 2.2. Wanneer de hoeveelheden getankte brandstof uitsluitend worden bepaald aan de hand van de gefactureerde brandstofhoeveelheid of andere passende door de brandstofleverancier verstrekte informatie zoals leveringsnota’s voor de per vlucht getankte brandstof, behoeft het daarmee samenhangende onzekerheidsniveau niet nader te worden gestaafd. Wanneer systemen aan boord van het vliegtuig worden gebruikt om de hoeveelheid getankte brandstof te meten, wordt het met die metingen samenhangende onzekerheidsniveau gestaafd door kalibratiecertificaten. Als dergelijke certificaten niet voorhanden zijn, moet de vliegtuigexploitant:
De onzekerheid in samenhang met alle andere onderdelen van de monitoringmethodiek kan worden gebaseerd op een conservatieve inschatting door deskundigen, rekening houdend met het geraamde aantal vluchten tijdens de verslagperiode. Het is niet nodig rekening te houden met het cumulatieve effect van alle componenten van het meetsysteem op de onzekerheid van de jaarlijkse activiteitsgegevens. De vliegtuigexploitant controleert regelmatig of de hoeveelheden getankte brandstof zoals vermeld op de facturen en de hoeveelheden getankte brandstof zoals gemeten aan boord van het vliegtuig overeenstemmen, en neemt, als een afwijking wordt vastgesteld, corrigerende maatregelen overeenkomstig paragraaf 10.3.5. 4. VEREENVOUDIGDE PROCEDURES VOOR KLEINE EMITTENTEN Vliegtuigexploitanten die in de loop van drie opeenvolgende perioden van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren en vliegtuigexploitanten waarvan de vluchten resulteren in een totale uitstoot van minder dan 10 000 t CO2 per jaar, worden als kleine emittenten aangemerkt. Vliegtuigexploitanten die kleine emittenten zijn, mogen hun brandstofverbruik ramen met behulp van door Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie gebruikte instrumenten waarmee alle relevante luchtverkeersinformatie — zoals die waarover Eurocontrol beschikt — kan worden verwerkt. De instrumenten in kwestie mogen alleen worden gebruikt als zij door de Commissie zijn goedgekeurd, met inbegrip van de toepassing van correctiefactoren ter compensatie van eventuele onnauwkeurigheden van de modellen. Vliegtuigexploitanten die gebruikmaken van de vereenvoudigde procedure en de drempelwaarde voor kleine emittenten in enig verslagjaar overschrijden, brengen dit feit ter kennis van de bevoegde autoriteit. Tenzij de vliegtuigexploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de drempelwaarde in de volgende verslagperiode en daarna niet weer zal worden overschreden, actualiseert de vliegtuigexploitant zijn monitoringplan teneinde aan de monitoringvoorschriften van de hoofdstukken 2 en 3 te voldoen. Het herziene monitoringplan wordt onverwijld ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit voorgelegd. 5. WERKWIJZE MET BETREKKING TOT ONTBREKENDE GEGEVENS De vliegtuigexploitant neemt alle nodige maatregelen om hiaten in de gegevens te voorkomen door de toepassing van passende controleactiviteiten als omschreven in de paragrafen 10.2 en 10.3 van bijlage I bij deze richtsnoeren. Indien een bevoegde autoriteit, vliegtuigexploitant of verificateur vaststelt dat voor een onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vallende vlucht een gedeelte van de ter bepaling van de emissies noodzakelijke gegevens ontbreekt als gevolg van omstandigheden waarop de vliegtuigexploitant geen vat heeft en deze gegevens niet via een andere, in het monitoringplan omschreven methode kunnen worden verkregen, mogen de emissies voor die vlucht door de exploitant worden geraamd met behulp van de in hoofdstuk 4 vermelde instrumenten. De hoeveelheid emissies waarvoor een dergelijke aanpak is gevolgd, wordt in het emissiejaarverslag vermeld. 6. MONITORINGPLAN De vliegtuigexploitanten dienen hun monitoringplan ten minste vier maanden voor het begin van de eerste verslagperiode ter goedkeuring bij de bevoegde autoriteit in. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat elke vliegtuigexploitant zijn monitoringplan voor de aanvang van elke handelsperiode herbeziet en indien passend een herzien monitoringplan indient. Na de indiening van het monitoringplan voor de rapportage van de emissies vanaf 1 januari 2010 vindt een toetsing van het monitoringplan plaats vóór de aanvang van de handelsperiode die in 2013 begint. In het kader van die toetsing onderzoekt de vliegtuigexploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit of de monitoringmethodiek zodanig kan worden veranderd dat de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens verbetert zonder dat dit leidt tot onredelijk hoge kosten. Eventuele voorstellen tot wijziging van de monitoringmethodiek worden ter kennis van de bevoegde autoriteit gebracht. Voor substantiële wijzigingen van de monitoringmethodiek die een bijwerking van het monitoringplan noodzakelijk maken, is de toestemming van de bevoegde autoriteit vereist. Substantiële wijzigingen zijn onder meer:
In afwijking van paragraaf 4.3 van bijlage I bevat het monitoringplan de volgende informatie: Voor alle vliegtuigexploitanten:
Naast de items 1 tot en met 7 bevat het monitoringplan voor alle vliegtuigexploitanten met uitzondering van de kleine emittenten die gebruik wensen te maken van de vereenvoudigde procedure als omschreven in hoofdstuk 4, de volgende informatie:
Naast de items 1 tot en met 7 bevat het monitoringplan voor kleine emittenten die gebruik wensen te maken van de vereenvoudigde procedure als omschreven in hoofdstuk 4, de volgende informatie:
De bevoegde autoriteit kan van de vliegtuigexploitant verlangen dat hij voor de indiening van zijn monitoringplan gebruikruimaakt van een elektronisch standaardformulier. De Commissie kan een elektronisch standaardformulier bekendmaken of een bestandsformat specificeren. In dat geval dient de bevoegde autoriteit te accepteren dat de vliegtuigexploitant dat formulier gebruikt of die specificatie toepast, tenzij op het formulier van de bevoegde autoriteit ten minste dezelfde gegevens moeten worden ingevuld. 7. RAPPORTAGEFORMAT Vliegtuigexploitanten gebruiken het in hoofdstuk 8 gespecificeerde format voor de rapportage van hun jaarlijkse emissies. De bevoegde autoriteit kan van de vliegtuigexploitant verlangen dat hij voor de indiening van zijn jaarlijkse emissieverslag gebruikmaakt van een elektronisch standaardformulier. De Commissie kan een elektronisch standaardformulier bekendmaken of een bestandsformat specificeren. In dat geval dient de bevoegde autoriteit te accepteren dat de vliegtuigexploitant dat formulier gebruikt of die specificatie toepast, tenzij op het formulier van de bevoegde autoriteit ten minste dezelfde gegevens moeten worden ingevuld. Emissies moeten afgerond in ton CO2 worden gerapporteerd. Emissiefactoren worden, zowel ten behoeve van de emissieberekeningen als ten behoeve van de rapportage, zo afgerond dat zij alleen significante cijfers bevatten. Van het brandstofverbruik per vlucht worden bij de berekeningen alle significante cijfers meegenomen. 8. INHOUD VAN HET JAARLIJKSE EMISSIEVERSLAG Elke vliegtuigexploitant neemt in zijn jaarlijkse emissieverslag de volgende informatie op:
Tabel 2 Rapportageformat voor de jaarlijkse emissies van luchtvaartactiviteiten
Elke vliegtuigexploitant neemt in een bijlage bij zijn jaarlijkse emissieverslag de volgende informatie op:
De exploitant kan vragen dat de inhoud van deze bijlage als vertrouwelijk wordt behandeld. 9. VERIFICATIE Naast de verificatievoorschriften van paragraaf 10.4 van bijlage I houdt de verificateur ook rekening met:
|
C. |
De volgende bijlage XV wordt toegevoegd: „BIJLAGE XV Activiteitspecifieke richtsnoeren voor de bepaling van tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten ter fine van aanvragen overeenkomstig de artikelen 3 sexies en 3 septies van Richtlijn 2003/87/EG 1. INLEIDING Deze bijlage bevat de algemene richtsnoeren voor de monitoring, rapportage en verificatie van tonkilometergegevens van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vermelde luchtvaartactiviteiten. Bijlage I is op overeenkomstige wijze van toepassing op de monitoring, rapportage en verificatie van tonkilometergegevens. Daartoe worden de verwijzingen naar emissies gelezen als verwijzingen naar tonkilometergegevens. De paragrafen 4.1, 4.2, 5.1 en 5.3 tot en met 5.7 en de hoofdstukken 6, 7 en 11 tot en met 16 van bijlage I zijn niet van toepassing op tonkilometergegevens. 2. GRENZEN EN VOLLEDIGHEID De activiteitspecifieke richtsnoeren in deze bijlage moeten worden toegepast voor de monitoring en rapportage van tonkilometergegevens van luchtvaartactiviteiten zoals vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. De verplichting tot monitoring en rapportage geldt voor alle onder bijlage I bij die richtlijn vallende vluchten die in de loop van de verslagperiode door een vliegtuigexploitant worden uitgevoerd. Om de voor een vlucht verantwoordelijke vliegtuigexploitant, als omschreven in artikel 3, onder o), van Richtlijn 2003/87/EG, eenduidig te identificeren, wordt gebruikgemaakt van de roepnaam die voor de luchtverkeersleiding (ATC) wordt gebruikt. De roepnaam is de ICAO-aanduiding in vak 7 van het vluchtplan of, bij ontbreken daarvan, de registratiemarkering van het vliegtuig. Indien de identiteit van de vliegtuigexploitant onbekend is, wordt de eigenaar van het vliegtuig beschouwd als de vliegtuigexploitant, tenzij hij aantoont welke andere persoon de vliegtuigexploitant was. 3. HET MONITORINGPLAN Overeenkomstig artikel 3 octies van Richtlijn 2003/87/EG dienen vliegtuigexploitanten een monitoringplan in met maatregelen voor de monitoring en rapportage van hun tonkilometergegevens. De vliegtuigexploitanten dienen hun monitoringplan ten minste vier maanden voor het begin van de eerste verslagperiode ter goedkeuring bij de bevoegde autoriteit in. De vliegtuigexploitant omschrijft in het monitoringplan welke monitoringmethodiek voor ieder vliegtuigtype wordt gebruikt. Indien de vliegtuigexploitant voornemens is gebruik te maken van geleasede of andere vliegtuigtypen die op het tijdstip van indiening van het monitoringplan bij de bevoegde autoriteit nog niet in dat plan zijn opgenomen, neemt de vliegtuigexploitant in het monitoringplan een beschrijving op van de procedure aan de hand waarvan de monitoringmethodiek voor die extra vliegtuigtypen zal worden bepaald. De vliegtuigexploitant zorgt ervoor dat een eenmaal geselecteerde monitoringmethodiek op een consistente manier wordt toegepast. In afwijking van paragraaf 4.3 van bijlage I bevat het monitoringplan de volgende informatie:
De bevoegde autoriteit kan van de vliegtuigexploitant verlangen dat hij voor de indiening van zijn monitoringplan gebruikmaakt van een elektronisch standaardformulier. De Commissie kan een elektronisch standaardformulier bekendmaken of een bestandsformat specificeren. In dat geval dient de bevoegde autoriteit te accepteren dat de vliegtuigexploitant dat formulier gebruikt of die specificatie toepast, tenzij op het formulier van de bevoegde autoriteit ten minste dezelfde gegevens moeten worden ingevuld. 4. METHODIEKEN VOOR DE BEREKENING VAN TONKILOMETERGEGEVENS 4.1. BEREKENINGSFORMULE Voor de monitoring en rapportage van tonkilometergegevens passen de vliegtuigexploitanten een op berekening gebaseerde methodiek toe. De berekening van tonkilometergegevens is gebaseerd op de volgende formule: aantal tonkilometer (t km) = afstand (km) * lading (t) 4.2. AFSTAND De afstand wordt met behulp van de volgende formule berekend: afstand [km] = orthodromische afstand [km] + 95 km Onder orthodromische afstand wordt verstaan de kortste afstand tussen twee punten op het aardoppervlak, als gemeten over het aardoppervlak, waarvan de benaderde waarde wordt bepaald middels het in artikel 3.7.1.1 van bijlage 15 van het Verdrag van Chicago (WGS 84) bedoelde systeem. De lengte- en breedteligging van luchtvaartterreinen wordt ontleend aan de gegevens over de ligging van luchtvaartterreinen die op grond van bijlage 15 van het Verdrag van Chicago in de „Aeronautical Information Publications” (hierna „AIP”) worden gepubliceerd, dan wel aan een bron die dergelijke AIP-gegevens gebruikt. Ook met behulp van software of door een derde partij berekende afstanden mogen worden gebruikt, mits de berekeningsmethodiek gebaseerd is op bovenstaande formule en op AIP-gegevens. 4.3. LADING De lading wordt berekend met de volgende formule: lading (t) = massa van vracht en post (t) + massa van de passagiers en de geregistreerde bagage (t) 4.3.1. MASSA VAN VRACHT EN POST Voor de berekening van de lading wordt gebruikgemaakt van de reële massa of de standaardmassa als vermeld in de documentatie over massa en zwaartepunt voor de betrokken vluchten. Vliegtuigexploitanten die niet verplicht zijn om over documentatie over massa en zwaartepunt te beschikken, dienen in hun monitoringplan een passende methodiek ter bepaling van de massa van vracht en post voor te stellen, die door de bevoegde autoriteit moet worden goedgekeurd. De reële massa van vracht en post is exclusief het leeggewicht van alle laadborden en containers die geen deel uitmaken van de lading en exclusief het eigen gewicht van het vliegklare toestel. 4.3.2. Massa van de passagiers en de geregistreerde bagage Voor de bepaling van de massa van de passagiers kunnen vliegtuigexploitanten een van de volgende twee niveaus kiezen. De vliegtuigexploitant past voor de bepaling van de massa van de passagiers en de geregistreerde bagage ten minste niveau 1 toe. In de loop van één handelsperiode wordt voor alle vluchten hetzelfde niveau toegepast. Niveau 1 Er wordt gebruikgemaakt van een standaardwaarde van 100 kg voor elke passagier en zijn geregistreerde bagage. Niveau 2 Er wordt gebruikgemaakt van de massa van de passagiers en de geregistreerde bagage zoals vermeld in de documentatie over massa en zwaartepunt voor elke vlucht. 5. BEOORDELING VAN DE ONZEKERHEID De vliegtuigexploitant dient inzicht te hebben in de belangrijkste bronnen van onzekerheid bij de berekening van de tonkilometergegevens. Een gedetailleerde onzekerheidsanalyse zoals beschreven in hoofdstuk 7 van bijlage I is in het kader van de methodiek ter bepaling van de tonkilometergegevens niet vereist. De vliegtuigexploitant voert regelmatig passende controleactiviteiten uit als omschreven in de paragrafen 10.2 en 10.3 van bijlage I en neemt, als een onregelmatigheid wordt vastgesteld, onverwijld corrigerende maatregelen overeenkomstig paragraaf 10.3.5. 6. RAPPORTAGE Ter fine van aanvragen overeenkomstig de artikelen 3 sexies en 3 septies van Richtlijn 2003/87/EG is rapportage van tonkilometergegevens alleen vereist met betrekking tot de in de aanvraag gespecificeerde monitoringjaren. Vliegtuigexploitanten gebruiken het in hoofdstuk 7 gespecificeerde format voor de rapportage van hun tonkilometergegevens. De bevoegde autoriteit kan van de vliegtuigexploitant verlangen dat hij voor de indiening van het verslag over de tonkilometergegevens gebruikmaakt van een elektronisch standaardformulier. De Commissie kan een elektronisch standaardformulier bekendmaken of een bestandsformat specificeren. In dat geval dient de bevoegde autoriteit te accepteren dat de vliegtuigexploitant dat formulier gebruikt of die specificatie toepast, tenzij op het formulier van de bevoegde autoriteit ten minste dezelfde gegevens moeten worden ingevuld. De tonkilometergegevens worden gerapporteerd als afgeronde waarden in [t km]. Van alle gegevens voor een vlucht worden bij de berekeningen alle significante cijfers meegenomen. 7. INHOUD VAN HET VERSLAG OVER DE TONKILOMETERGEGEVENS Elke vliegtuigexploitant neemt in zijn verslag over de tonkilometergegevens de volgende informatie op:
8. VERIFICATIE Naast de verificatievoorschriften van paragraaf 10.4 van bijlage I houdt de verificateur ook rekening met:
Voor tonkilometergegevens bedraagt het materialiteitsniveau 5 %.”. |
(1) Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en de bijlagen daarbij, ondertekend te Chicago op 7 december 1944.”.
(2) Niet van toepassing op de in tabel 1 van deze bijlage opgevoerde commercieel verhandelbare standaardbrandstoffen die voor luchtvaartactiviteiten worden gebruikt.
(3) Geaggregeerde emissies per derde land.