EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990D0267

90/267/EEG: BESLUIT VAN DE RAAD VAN 29 MEI 1990 TOT VASTSTELLING VAN EEN ACTIEPROGRAMMA VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE VOORTGEZETTE BEROEPSOPLEIDING IN DE EUROPESE GEMEENSCHAP ( FORCE )

OJ L 156, 21.6.1990, p. 1–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1994

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1990/267/oj

31990D0267

90/267/EEG: BESLUIT VAN DE RAAD VAN 29 MEI 1990 TOT VASTSTELLING VAN EEN ACTIEPROGRAMMA VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE VOORTGEZETTE BEROEPSOPLEIDING IN DE EUROPESE GEMEENSCHAP ( FORCE )

Publicatieblad Nr. L 156 van 21/06/1990 blz. 0001 - 0007


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 mei 1990

tot vaststelling van een actieprogramma voor de ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap (Force)

(90/267/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 128,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de fundamentele doelstellingen van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding, genoemd in het tweede beginsel van Besluit 63/266/EEG (4), in het bijzonder betrekking hebben op de noodzaak tijdens de verschillende fasen van het beroepsleven een behoorlijk aangepaste beroepsopleiding en voortgezette beroepsopleiding en, in voorkomende gevallen, een omscholing en een herscholing te bevorderen; dat uit hoofde van het tiende beginsel van Besluit 63/266/EEG speciale maatregelen mogen worden genomen met betrekking tot de speciale vraagstukken betreffende bepaalde sectoren van het bedrijfsleven of bepaalde groepen van personen;

Overwegende dat de Europese Raad in zijn op 27 en 28 juni 1988 te Hannover gehouden vergadering bevestigde dat de voltooiing van de interne markt gepaard moet gaan met een betere toegankelijkheid van de beroepsopleiding; dat hij er in zijn op 2 en 3 december 1988 te Rhodos gehouden vergadering op heeft gewezen dat het optreden van de Gemeenschap ertoe dient bij te dragen dat het beschikbare menselijke potentieel wordt ontwikkeld en dat de toekomstige verande-

ringen en technische aanpassingen worden voorbereid; dat de hervorming van opleidingssystemen, inclusief de voortgezette beroepsopleiding, een doorslaggevende rol zal spelen bij de verwezenlijking van deze doelstellingen; dat hij op 26 en 27 juni 1989 in Madrid heeft vastgesteld dat de Raad overeenstemming had bereikt over de voortgezette beroepsleiding;

Overwegende dat het Europese Parlement op 15 maart 1989 een resolutie over de sociale dimensie van de interne markt (5) heeft aangenomen waarin het de nadruk legt op investeringen in de opleiding en een optimale aanwending van het menselijke potentieel; dat het met name van oordeel is dat de beroepsopleiding en het beheer van het menselijke potentieel beslissende factoren zijn voor de aanpassing van de ondernemingen aan de veranderingen en voor hun vermogen om daarop te reageren; dat het derhalve van essentieel belang is het bedrijfsleven tot investeringen op die gebieden aan te moedigen;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 5 juni 1989 inzake voortgezette beroepsopleiding (6) de mening heeft uitgesproken dat deze beroepsopleiding, als belangrijke factor van een economisch en sociaal beleid, een grote rol speelt in de strategie voor de totstandbrenging vóór eind 1992 van de interne markt, met inbegrip van haar sociale dimensie, en de economische en sociale samenhang; dat hij van oordeel is dat alle werknemers, naar gelang daaraan behoefte bestaat, toegang tot de voortgezette beroepsopleiding moeten hebben en daarvan gebruik moeten kunnen maken; dat hij de Lid-Staten heeft verzocht, met inachtneming van de bevoegdheden van de betrokken partijen naar nationaal recht, een reeks passende maatregelen te nemen of te stimuleren; dat hij de Commissie heeft verzocht hem zo spoedig mogelijk een actieprogramma op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding voor te leggen;

Overwegende dat het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, aangenomen tijdens de Europese Raad van Straatsburg op 9 december 1989 door de Staatshoofden en Regeringsleiders van elf Lid-Staten in met name punt 15 daarvan verklaart:

"Alle werkenden van de Europese Gemeenschap moeten toegang kunnen hebben tot beroepsopleidingen en dit gedurende hun gehele beroepsleven. De voorwaarden voor toegang tot deze opleiding mogen geen discriminatie op grond van nationaliteit inhouden.

De bevoegde overheidsinstanties, de ondernemingen en de sociale partners dienen elk op het terrein van hun eigen bevoegdheid te zorgen voor maatregelen voor voortgezette en permanente opleiding die allen in staat stellen zich om te scholen, met name via opleidingsverlof, zich bij te scholen en nieuwe kennis te verwerven, in het bijzonder gelet op de technische ontwikkeling.'';

Overwegende dat de zich steeds sneller voltrekkende technische, economische en industriële veranderingen in een context van grotere concurrentie en het vooruitzicht van de voltooiing van de interne markt thans tot de ontwikkeling van de anticiperende en aanpassende rol van de voortgezette beroepsopleiding en tot de versterking van de bestaande voorzieningen nopen;

Overwegende dat voor het bevorderen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen effectieve gelijkheid inzake toegang tot de voortgezette beroepsopleiding een essentieel element is;

Overwegende dat samenwerking op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding eveneens gebaseerd dient te zijn op bestaande voorzieningen in de Lid-Staten en dat hierbij de verscheidenheid van de nationale rechtsstelsels en -praktijken, de bevoegdheden naar intern recht van de betrokken partijen alsmede hun contractuele autonomie moeten worden gerespecteerd;

Overwegende dat het volgen van de ontwikkeling van de vakbekwaamheden een onontbeerlijk element is voor het ontwikkelen van acties op het gebied van beroepsopleiding en voortgezette beroepsopleiding die op de eisen van de arbeidsmarkt afgestemd zijn;

Overwegende dat de Gemeenschap aan de samenwerking tussen de Lid-Staten een belangrijke bijdrage kan leveren door ontwikkeling van een actieprogramma dat erop is gericht de door en in de Lid-Staten inzake voortgezette beroepsopleiding ontwikkelde beleidsmaatregelen en activiteiten te ondersteunen en aan te vullen; dat dit programma dusdanig moet zijn opgezet dat er een daadwerkelijke wisselwerking tot stand komt met de taken en de bijstand van het Europees Sociaal Fonds (1), de programma's Eurotecnet (2) en Comett (3), het Iris-netwerk (4) voor beroepsopleiding voor vrouwen in het vooruitzicht van 1992, alsmede met de experimentele acties ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen (5);

Overwegende dat de sociale partners op communautair niveau in het kader van de sociale dialoog op 26 januari 1990 een nieuw gemeenschappelijk advies hebben aangenomen inzake onderwijs en opleiding;

Overwegende dat het dienstig is de sociale partners op nationaal niveau overeenkomstig de nationale praktijken nauw bij de tenuitvoerlegging van dit programma te betrekken,

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling en doel van het Force-programma

1. Er wordt een actieprogramma voor de ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap, hierna te noemen "Force-programma'', vastgesteld voor het tijdvak van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1994.

2. Het Force-programma heeft tot doel de door en in de Lid-Staten op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding ontwikkelde beleidsmaatregelen en activiteiten te ondersteunen en deze aan te vullen.

Artikel 2

Doelstellingen

De doelstellingen van het Force-programma zijn:

a) aanmoedigen van grotere en meer doeltreffende investeringen in de voortgezette beroepsopleiding en een beter rendement van deze investeringen, in het bijzonder door het ontwikkelen van partnerschappen om overheden, ondernemingen - vooral de kleine en middelgrote -, sociale partners en individuele werkenden meer ontvankelijk te maken voor de voordelen die uit het investeren in de voortgezette beroepsopleiding voortvloeien;

b)

ondersteunen van maatregelen op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding bij voorbeeld door goede voorbeelden op dit gebied te demonstreren en te verspreiden ten behoeve van economische sectoren of regio's van de Gemeenschap die momenteel een achterstand hebben voor wat betreft de deelneming aan en de investeringen in de voortgezette beroepsopleiding;

c)

stimuleren van innovaties op het gebied van het beheer van de voortgezette beroepsopleiding, de gebruikte methoden en de middelen;

d)

beter rekening houden met de gevolgen van de voltooiing van de interne markt, in het bijzonder door steun aan transnationale en grensoverschrijdende projecten inzake de voortgezette beroepsopleiding en door uitwisseling van gegevens en ervaringen;

e)

ertoe bijdragen dat de voorzieningen voor de voortgezette beroepsopleiding doeltreffender worden en dat daarmee beter kan worden ingespeeld op de veranderingen op de Europese arbeidsmarkt, zulks door het stimuleren van

de maatregelen op alle niveaus, met name om de ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding te volgen en te analyseren en een betere prognose van de behoeften op het vlak van de kwalificaties en van de beroepen te bewerkstelligen.

Artikel 3

Inhoud

Het Force-programma omvat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, twee elkaar aanvullende delen:

a) een in artikel 5 gepreciseerd gemeenschappelijk kader van richtsnoeren dat bestemd is ter ondersteuning en aanvulling van het beleid en de maatregelen van de Lid-Staten, met inachtneming van de bevoegdheden naar intern recht van de betrokken partijen, ten einde de coherente ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding in de Lid-Staten te bevorderen;

b) een reeks op communautair vlak ten uitvoer gelegde transnationale maatregelen die in artikel 6 en in de bijlage worden omschreven en die bestemd zijn ter ondersteuning en aanvulling van de door en in de Lid-Staten ontwikkelde activiteiten.

Artikel 4

Functies en definities

1. Voortgezette beroepsopleiding heeft vier functies binnen of buiten de onderneming, naar gelang van het geval, die elkaar aanvullen:

- een functie gericht op permanente aanpassing aan de ontwikkeling van de beroepen en de inhoud van de functies en aldus op verbetering van de vakbekwaamheden en kwalificaties, hetgeen onontbeerlijk is om de concurrentiepositie van de Europese ondernemingen en hun personeel te versterken;

- een functie gericht op maatschappelijke opwaardering ten einde grote aantallen werkenden in staat te stellen

uit de impasse van een tekortschietende kwalificatie te geraken en hun situatie te verbeteren;

- een preventieve functie ten einde vooruit te lopen op de eventuele negatieve gevolgen van de totstandbrenging van de interne markt en de moeilijkheden te overwinnen waaraan de sectoren en ondernemingen die economische of technologische herstructureringen ondergaan, het hoofd moeten bieden;

- een functie gericht op de integratie van werklozen en met name van langdurig werklozen.

2. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder:

a) "voortgezette beroepsopleiding'': in algemene zin elke beroepsopleidingsactie waaraan door werkenden van de Europese Gemeenschap tijdens hun beroepsleven wordt deelgenomen;

b)

"onderneming'': niet alleen grote maar ook kleine en middelgrote ondernemingen, ongeacht de rechtsvorm

ervan en de bedrijfstak waartoe zij behoren, en alle soorten economische bedrijvigheid;

c)

"opleidingsinstelling'': alle soorten overheids-, semi-

overheids- of particuliere instellingen die zich bezig houden met beroepsopleiding, bijscholing, nascholing of omscholing, ongeacht de daaraan in de Lid-Staten gegeven benaming. Hieronder worden ook verstaan autonome economische organisaties, in het bijzonder Kamers van Koophandel en Industrie en/of de equivalenten daarvan, en beroepsverenigingen;

d)

"werkende'': een ieder die behoort tot de beroepsbevolking en die bindingen heeft met de arbeidsmarkt, zelfstandigen inbegrepen.

Artikel 5

Gemeenschappelijk kader van richtsnoeren

1. Het gemeenschappelijk kader van richtsnoeren alsmede de in artikel 6 opgenomen transnationale maatregelen dragen ertoe bij dat de initiatieven van de Lid-Staten beter op elkaar worden afgestemd; deze initiatieven beogen het volgende:

a) bevorderen van de Europese dimensie van de voortgezette beroepsopleiding, ten einde de voorwaarden voor de mobiliteit van de werkenden te verbeteren;

b)

vergemakkelijken van de constante aanpassing aan de nieuwe eisen en van een maatschappelijke opwaardering door middel van de voortgezette beroepsopleiding en versterking van de preventieve functie van deze opleiding;

c)

in aanmerking laten komen van de minst geschoolde werkenden, ongeacht hun rechtspositie, voor acties inzake voortgezette beroepsopleiding, zodat zij een basiskwalificatie kunnen bereiken;

d)

bevorderen van effectief gelijke kansen voor mannen en vrouwen bij de toegang tot de voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig de door elke Lid-Staat vast te stellen voorwaarden;

e)

versterken van de mechanismen die het bedrijfsleven, met name de kleine en middelgrote ondernemingen, stimuleren om te investeren in voortgezette beroepsopleiding;

f)

nastreven, op alle niveaus, van een betere prognose van de ontwikkelingen op het gebied van kwalificaties alsmede van meer convergentie tussen de doelstellingen van beroepsopleiding en werkgelegenheid;

g)

bevorderen, via methoden die op de nationale wetten en gebruiken zijn afgestemd, en zo nodig gefaseerd, van het aanbod aan voortgezette beroepsopleiding en uitbreiden van de bestaande voorzieningen inzake voortgezette beroepsopleiding, ten einde in de specifieke behoeften van de kleine en middelgrote ondernemingen te voorzien en te beantwoorden aan de behoeften van personeel en management op alle niveaus;

h)

garanderen van gelijke behandeling ten aanzien van de toegang tot de voortgezette beroepsopleiding voor elke werkende die onderdaan is van een Lid-Staat;

i)

daadwerkelijk voor alle belanghebbenden openstellen van de voortgezette beroepsopleiding en het gebruik ervan, afhankelijk van de behoeften.

2. De sociale partners worden, overeenkomstig de nationale gewoonten, volledig betrokken bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk kader van richtsnoeren.

Artikel 6

Transnationale maatregelen

De Commissie legt de in de bijlage vermelde transnationale maatregelen, die gericht zijn op werkenden in ondernemingen, ten uitvoer, ter ondersteuning van, en aanvulling op, de door en in de Lid-Staten ontwikkelde activiteiten voor het bevorderen van de ontwikkeling van de voortgezette beroepsopleiding; daarbij houdt zij rekening met de verscheidenheid aan behoeften en situaties in de Lid-Staten, met name wat betreft het niveau van de voortgezette beroepsopleiding in elke Lid-Staat en de bestaande regelingen ter zake.

Artikel 7

Financiering

1. Het bedrag dat noodzakelijk wordt geacht voor de financiering in de eerste twee jaar van de in artikel 1, lid 1, bedoelde periode van vier jaar van het Force-programma beloopt 24 miljoen ecu.

2. De nodige jaarlijkse kredieten worden toegestaan in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure overeenkomstig de door het Europese Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk vastgestelde financiële vooruitzichten en afhankelijk van de ontwikkeling van die vooruitzichten.

Artikel 8

Samenhang en complementariteit

1. De Commissie ziet toe op samenhang en complementariteit van de communautaire acties in het kader van het Force-programma met de andere communautaire programma's op het gebied van de beroepsopleiding.

2. Bij de uitvoering van het Force-programma laat de Commissie zich door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) bijstaan onder de voorwaarden van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (1).

Artikel 9

Informeren van het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding

De Commissie houdt het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding regelmatig op de hoogte van de ontwikkeling van het Force-programma.

Artikel 10

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité, bestaande uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Twaalf vertegenwoordigers van de sociale partners, die door de Commissie worden benoemd op voordracht van de organisaties die de sociale partners op communautair niveau vertegenwoordigen, zullen als waarnemer aan de werkzaamheden van het Comité deelnemen.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité ontwerp-maatregelen voor betreffende:

a) de algemene beleidsmaatregelen voor het Force-programma;

b)

de algemene beleidsmaatregelen betreffende de financiële steun die door de Gemeenschap wordt verstrekt (bedragen, looptijd en begunstigden);

c)

de vraagstukken inzake het algemene evenwicht van het Force-programma, met inbegrip van de uitsplitsing daarvan over de verschillende acties.

3. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

4. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft elke Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

5. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 11

Evaluatie en verslagen

1. De resultaten van de transnationale maatregelen die overeenkomstig artikel 6 en de bijlage zijn genomen, worden extern en objectief aan de hand van in overleg tussen de Commissie en de Lid-Staten bepaalde criteria geëvalueerd:

a) voor de eerste maal, in de loop van de eerste helft van 1993;

b) voor de tweede maal, in de loop van de eerste helft van 1995.

2. De Lid-Staten leggen om de twee jaar, te rekenen vanaf de datum van aanneming van dit besluit, aan de Commissie een verslag voor over de maatregelen die zijn genomen voor de tenuitvoerlegging van het in artikel 5 vastgestelde gemeenschappelijk kader van richtsnoeren, en delen tevens alle nuttige informatie mee over de bestaande regelingen voor de bevordering en de financiering van de voortgezette beroepsopleiding.

3. De Commissie legt aan het Europese Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend

Comité voor de beroepsopleiding vóór 30 juni 1993 een tussentijds verslag voor over de aanloopfase en vóór 30 juni 1995 een eindverslag over de tenuitvoerlegging van het Force-programma.

Gedaan te Brussel, 29 mei 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

B. AHERN

(1) PB nr. C 12 van 18. 1. 1990, blz. 16.

(2) PB nr. C 96 van 17. 4. 1990, blz. 71.

(3) PB nr. C 124 van 21. 5. 1990, blz. 31.

(4) PB nr. 63 van 20. 4. 1963, blz. 1338/63.

(5) PB nr. C 96 van 17. 4. 1989, blz. 61.

(6) PB nr. C 148 van 15. 6. 1989, blz. 1.

(1) PB nr. L 185 van 15. 12. 1988, blz. 9, en PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 21.

(2) PB nr. L 393 van 30. 12. 1989, blz. 29.

(3) PB nr. L 13 van 17. 1. 1989, blz. 28.

(4) PB nr. L 342 van 4. 12. 1987, blz. 35.

(5) PB nr. L 239 van 16. 8. 1989, blz. 33.

(1) PB nr. L 39 van 13. 2. 1975, blz. 1.

BIJLAGE

TRANSNATIONALE MAATREGELEN (Artikel 6)

III. ACTIE I - Steun voor innovatie bij de voortgezette beroepsopleiding

1. Synergie bij de innovatie

De Gemeenschap ondersteunt de activiteiten van het Europees netwerk voor transnationale acties ten einde het opzetten, organiseren en evalueren van de acties inzake de voortgezette beroepsopleiding te verbeteren en de overdracht van kennis en know-how in de Gemeenschap te bevorderen.

De inbreng van de Gemeenschap in het kader van het Force-programma bestaat er met name in op communautair niveau de aansluiting tussen de acties te bevorderen via stimulerende en samenwerkingsmaatregelen en door de verspreiding van informatie en ervaring.

Bijstand van de Gemeenschap wordt verleend voor:

a) een uitwisselingsprogramma ter bevordering van een snelle verspreiding van innovaties op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding en van een aanzienlijke verbetering van de toegang hiertoe. De Gemeenschap verleent beurzen voor stages in ondernemingen of in opleidingsinstellingen in een andere Lid-Staat, ten behoeve van:

- full-time opleiders,

- medewerkers van afdelingen personeelszaken,

- personeelsvertegenwoordigers binnen ondernemingen en

- opleidingsspecialisten van regionale consortia;

b) werkzaamheden ter voorbereiding van het opzetten en uitwerken door ondernemingen, groepen van ondernemingen en opleidingsinstellingen in verschillende Lid-Staten, van transnationale of grensoverschrijdende proefprojecten op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding met het oog op de bevordering van de overdracht van informatie en know-how in de Gemeenschap, waarbij prioriteit wordt verleend aan de behoeften van de kleine en middelgrote ondernemingen en waarbij met de mogelijkheden en gevolgen van de voltooiing van de interne markt rekening wordt gehouden.

2. Europees sectorieel onderzoek naar programma's voor voortgezette beroepsopleiding

De Gemeenschap verleent steun aan sectorieel onderzoek naar programma's op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding, waarbij de volgende punten onderzocht worden:

- methoden voor het opstellen van programma's voor voortgezette beroepsopleiding binnen de onderneming;

- kosten/batenanalyse van de voortgezette beroepsopleiding binnen de onderneming;

- overeenkomsten en gewoonten binnen de ondernemingen en collectieve arbeidsovereenkomsten;

- overeenkomsten tussen ondernemingen;

- overeenkomsten tussen ondernemingen en overheidsinstanties;

- technieken die worden gebruikt voor het ontwikkelen van de voortgezette beroepsopleiding en het verbeteren van de toegang hiertoe voor werkenden die laaggeschoold zijn, deeltijds en op een onzekere basis werken.

III. ACTIE II - Analyse, observatie, evaluatie en prognose

1. Uitwisseling van vergelijkbare gegevens betreffende de voortgezette beroepsopleiding

De Gemeenschap steunt regelmatige uitwisselingen van vergelijkbare gegevens betreffende de voortgezette beroepsopleiding.

In nauwe samenwerking met de Eurostat-groep Onderwijs- en opleidingsstatistieken zal de Gemeenschap de in de Lid-Staten voorhanden zijnde gegevens inzamelen, vergelijkbare concepten op basis van reeds op nationaal niveau verrichte werkzaamheden verder ontwikkelen, een in alle Lid-Staten bruikbaar gemeenschappelijk methodologisch kader vaststellen en een specifiek onderzoek uitvoeren op basis van vragenlijsten die voor een steekproef aan een aantal ondernemingen zullen worden toegezonden, zulks in samenwerking met de bevoegde organisaties in de Lid-Staten.

De in te winnen inlichtingen hebben betrekking op:

- het aantal personen dat aan een opleiding deelneemt;

- het aantal deelnemers per soort activiteit en per bedrijfsgrootteklasse;

- de kosten van de opleiding;

- opleidingen binnen en buiten de onderneming;

- opleidingen buiten de onderneming per soort opleidingsinstelling;

- opleidingen naar vakgebied binnen de onderneming;

- de duur van de opleiding binnen de onderneming;

- het percentage mannelijke en vrouwelijke deelnemers.

2. Analyse van het contractuele beleid op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding

De Gemeenschap ondersteunt de ontwikkeling van een coherente analyse van overeenkomsten binnen ondernemingen en van collectieve overeenkomsten inzake de voortgezette beroepsopleiding in de Lid-Staten.

Ter aanmoediging van de verspreiding van vernieuwende overeenkomsten stimuleert de Gemeenschap het uitwisselen van ervaringen tussen de vertegenwoordigers van beroepsgroepenorganisaties, van werkgevers- en werknemersorganisaties en van de overige betrokken personen.

Ten einde de verspreiding van vernieuwende overeenkomsten te stimuleren verleent de Gemeenschap aan organisaties van sociale partners of paritaire organen in verschillende Lid-Staten beurzen ter ondersteuning van de uitwisseling van personen die een rol spelen in het maatschappelijk proces (leden van beroepsgroepenorganisaties).

3. Prognose omtrent de ontwikkelingen op het gebied van beroepskwalificaties en beroepen

Uitgaande van de werkzaamheden die het Cedefop op dit gebied reeds heeft verricht en met hulp van dit Centrum, ondersteunt de Gemeenschap de transnationale samenwerking tussen deskundigen voor het analyseren en voorspellen van de ontwikkelingen op het gebied van de eisen inzake kwalificaties en beroepen.

Deze deskundigen worden onder andere belast met het verbeteren van de vergelijkbaarheid van de methoden voor het analyseren van de behoeften op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding en de veranderingen op de arbeidsmarkt. Daartoe moeten zij onderzoeken of er gemeenschappelijke analysemodellen kunnen worden ontwikkeld.

III. ACTIE III - Begeleidende maatregelen

De werkzaamheden in het kader van het Force-programma krijgen de nodige technische bijstand op communautair niveau met het oog op een goed verloop, met name wat betreft de begeleiding en de permanente evaluatie van het programma en de verspreiding en overdracht van de behaalde resultaten.

IV. Financiele bijdrage van de Gemeenschap

De Gemeenschap financiert de uitgaven in verband met de maatregelen van de acties I, II en III.

De Gemeenschap draagt maximaal 80 % van de kosten van het statistisch onderzoek naar de voortgezette beroepsopleiding.

De Gemeenschap draagt tot 100 % van de kosten van:

- de analysemodellen voor collectieve arbeidsovereenkomsten;

- de prognoses op het gebied van de vereisten inzake beroepskwalificaties en beroepen;

- de begeleidende maatregelen.

De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor beurzen in verband met uitwisselingen blijft beperkt tot de rechtstreekse mobiliteitskosten en mag voor uitwisselingen van ten hoogste drie maanden per beurs en per begunstigde niet meer dan 7 500 ecu bedragen.

De Gemeenschap draagt tot 100 % van de kosten van:

- het beheer van het netwerk;

- de samenwerkingsactiviteiten (conferenties, seminars, werkgroepen);

- de verspreiding van de resultaten van het Force-programma.

De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de werkzaamheden ter voorbereiding van het opzetten en uitwerken van transnationale proefprojecten op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding blijft beperkt tot 50 % van de uitgaven voor de voorbereiding van transnationale proefprojecten op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding; voor transnationale proefprojecten van ten hoogste twee jaar mag zij per jaar en per project niet meer dan 100 000 ecu belopen.

De Gemeenschap draagt tot 100 % van de kosten van het opzetten, uitvoeren en evalueren van sectorieel onderzoek, met een maximum van 0,5 miljoen ecu per onderzoek voor de volledige duur ervan.

Top