Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016D0176

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 van de Commissie van 9 februari 2016 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd

    PB L 33 van 10.2.2016, p. 14–37 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2016/176/oj

    10.2.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 33/14


    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/176 VAN DE COMMISSIE

    van 9 februari 2016

    tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   GELDENDE MAATREGELEN

    (1)

    Naar aanleiding van een antidumpingonderzoek op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 („de basisverordening”) betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) zijn antidumpingmaatregelen ingesteld bij Verordening (EG) nr. 130/2006 van de Raad (2) („het oorspronkelijke onderzoek”). De maatregelen waren van toepassing op alle producenten-exporteurs van wijnsteenzuur van oorsprong uit de VRC, met uitzondering van Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd, waarvoor een nulrecht gold.

    (2)

    Overeenkomstig het verslag van de WTO-beroepsinstantie in de zaak Mexico — Definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van rundvlees en rijst (3) („het verslag van de WTO-beroepsinstantie”) werd de Chinese producent-exporteur Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 332/2012 van de Raad (4) uitgesloten van volgende nieuwe onderzoeken in verband met de bij Verordening (EG) nr. 130/2006 ingestelde maatregelen.

    (3)

    Vervolgens zijn de oorspronkelijke maatregelen aan verschillende nieuwe onderzoeken onderworpen (5). Bijgevolg bestaan de geldende maatregelen uit een voor het gehele land geldend recht van 34,9 % en twee individuele rechten van respectievelijk 4,7 % en 10,1 % voor twee individuele Chinese producenten-exporteurs (6).

    (4)

    Op 29 juli 2011 is een eerder onderzoek geopend, beperkt tot Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd (7). Naar aanleiding van de intrekking van de klacht is de procedure bij besluit van de Commissie van 4 juni 2012 (8) beëindigd zonder dat maatregelen werden ingesteld.

    1.2.   OPENING VAN HET ONDERZOEK

    (5)

    Op 4 december 2014 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot invoer in de Unie van wijnsteenzuur van oorsprong uit de VRC, beperkt tot Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd („Bioking” of „de producent-exporteur”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (9) („bericht van inleiding”).

    (6)

    De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 21 oktober 2014 werd ingediend door vier producenten van wijnsteenzuur in de Unie, Distillerie Bonollo S.r.l., Caviro Distillerie S.r.l., Industria Chimica Valenzana S.p.a. en Distilleries Mazzari S.p.a. („de klagers”), die meer dan 25 % van de totale productie van wijnsteenzuur in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

    (7)

    Na de inleiding heeft de producent-exporteur om een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures verzocht. De producent-exporteur stelde dat de Commissie door een nieuw antidumpingonderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening naar één onderneming te openen het algemene beginsel heeft geschonden dat is neergelegd in artikel VI van de GATT en artikel 5.8 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO („de WTO-ADO”) (10), namelijk dat antidumpingonderzoeken tegen derde landen als geheel moeten worden gevoerd. Hij heeft met name aangevoerd dat het onderhavige onderzoek de werking van een tussentijds nieuw onderzoek heeft en derhalve in strijd is met het in overweging 2 bedoelde verslag van de WTO-beroepsinstantie.

    (8)

    Handelsbeschermingsonderzoeken worden inderdaad gevoerd ten aanzien van derde landen als geheel, en niet ten aanzien van individuele ondernemingen. De onderhavige zaak is uitzonderlijk ingeleid tegen één onderneming, op grond van artikel 5 van de basisverordening en niet op grond van artikel 11, lid 3, van die verordening, in overeenstemming met het verslag van de WTO-beroepsinstantie, en niet in strijd met dit verslag. In het verslag van de beroepsinstantie werd verduidelijkt dat een producent-exporteur waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, moet worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de naar aanleiding van een dergelijk onderzoek ingestelde definitieve maatregelen en ook niet betrokken kan worden bij volgende nieuwe onderzoeken naar de oorspronkelijke maatregelen. Uit dit verslag volgt niet dat een dergelijke producent-exporteur en zijn invoer niet opnieuw kunnen worden onderzocht met het oog op bescherming tegen invoer met dumping, of dat er geen maatregelen kunnen worden ingesteld indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.

    (9)

    De Uniewetgeving moet voor zover mogelijk worden geïnterpreteerd op een wijze die in overeenstemming is met het internationale recht, in het bijzonder wanneer de bepalingen in kwestie zijn bedoeld om uitvoering te geven aan een door de Unie gesloten internationale overeenkomst. Omdat de WTO-ADO enerzijds toestaat maatregelen in te stellen om schade veroorzakende dumping te neutraliseren, maar anderzijds door de beroepsinstantie zodanig is geïnterpreteerd dat nieuwe onderzoeken van ondernemingen waarvoor bij het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, niet zijn toegestaan, moet de basisverordening noodzakelijkerwijs zo worden uitgelegd dat de Unie, mits er voorlopig bewijsmateriaal van schade veroorzakende dumping is, de mogelijkheid heeft in een zaak als de onderhavige een onderzoek uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening te openen.

    (10)

    De jurisprudentie van de rechterlijke instanties van de Unie bevestigt hoe dan ook dat geen enkele bepaling van de basisverordening zich verzet tegen een nieuwe antidumpingprocedure op grond van artikel 5 van de basisverordening, beperkt tot één onderneming waarvoor bij een andere procedure geen dumping werd vastgesteld, maar waarvoor momenteel voorlopig bewijsmateriaal van schade veroorzakende dumping is (11). Derhalve werden de argumenten van de producent-exporteur afgewezen.

    1.3.   BELANGHEBBENDEN

    (11)

    In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klagers, de overige haar bekende producenten in de Unie, de vereniging van producenten in de Unie, de producent-exporteur, de autoriteiten van de Volksrepubliek China en de haar bekende niet-verbonden importeurs, leveranciers en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd mee te werken.

    (12)

    Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken.

    1.4.   PRODUCENTEN IN HET REFERENTIELAND

    (13)

    De Commissie heeft ook producenten in Argentinië, Australië, Brazilië, Chili en India in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd mee te werken. In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij overwoog Argentinië als derde land met een markteconomie („referentieland”) te gebruiken in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    1.5.   STEEKPROEF

    (14)

    In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

    1.5.1.   Steekproef van producenten in de Unie

    (15)

    In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van het grootste verkoopvolume in de Unie en heeft er daarbij voor gezorgd dat beide producerende lidstaten, Italië en Spanje, in de steekproef waren vertegenwoordigd. De Commissie heeft zich gebaseerd op alle beschikbare gegevens over de bedrijfstak van de Unie, zoals de klacht en de informatie afkomstig van Associazione Nazionale Industriali Distillatori di Alcoli ed Acquaviti (AssoDistil) uit Italië en van de overige haar bekende producenten in de Unie wiens representativiteit werd onderzocht op grond van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. De voorlopige steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden ca. 56 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product.

    (16)

    De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht.

    (17)

    Eén producent in de Unie, die niet in de voorlopige steekproef was opgenomen, heeft aangevoerd dat de steekproef niet voldoende representatief was voor de situatie van kleinere producenten in de Unie. Hij voerde aan dat hij in de definitieve steekproef moest worden opgenomen omdat de invoer met dumping van Bioking voornamelijk voor kleinere ondernemingen schadelijke gevolgen had. Associazione Nazionale Industriali Distillatori di Alcoli ed Acquaviti (AssoDistil) voerde hetzelfde aan.

    (18)

    Alle producenten van wijnsteenzuur in de Unie zijn kmo's. De toevoeging van een kleinere producent in de Unie aan de steekproef zou aan de representativiteit ervan niets fundamenteels hebben gewijzigd en zou de aan de hand van de gegevens van de steekproef beoordeelde schade-indicatoren niet aanzienlijk hebben beïnvloed. Macro-economische indicatoren, zoals het verkoopvolume (zoals beschreven in overweging 109), zijn hoe dan ook gebaseerd op de gegevens van de gehele bedrijfstak van de Unie, dat wil zeggen alle producenten in de Unie, inclusief de betrokken producent in de Unie.

    (19)

    Daarnaast waren er andere niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, allemaal kmo's, die aanzienlijkere verkoopvolumes vertegenwoordigden en die bereid waren in de steekproef te worden opgenomen. De betrokken producent in de Unie heeft geen andere reden aangevoerd waarom deze producenten moeten worden afgewezen en in plaats daarvan zijn onderneming moet worden geselecteerd.

    (20)

    Er werden verder geen opmerkingen ingediend. Bijgevolg werd de voorlopige steekproef bevestigd. De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

    1.5.2.   Steekproef van importeurs

    (21)

    Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, verzocht de Commissie niet-verbonden importeurs de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

    (22)

    Tien ondernemingen hebben de gevraagde informatie verstrekt. Slechts één van hen was echter een niet-verbonden importeur/handelaar van het betrokken product. De overige negen ondernemingen werden geacht gebruikers te zijn en hebben de toepasselijke vragenlijsten ontvangen.

    (23)

    Gezien het geringe aantal medewerkende niet-verbonden importeurs/handelaren heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

    1.6.   AANVRAAGFORMULIEREN VOOR BEHANDELING ALS MARKTGERICHTE ONDERNEMING („BMO”)

    (24)

    Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie een BMO-aanvraagformulier toegezonden aan de producent-exporteur in de VRC, die daarom had verzocht.

    1.7.   BEANTWOORDING VAN DE VRAGENLIJST

    (25)

    De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de medewerkende niet-verbonden importeur/handelaar, negen gebruikers, dertien leveranciers, de producent-exporteur in de VRC en de producenten in vijf mogelijke referentielanden, namelijk Argentinië, Australië, Brazilië, Chili en India. Daarnaast werd per telefoon contact opgenomen met mogelijke producenten in de VS. Zij hebben echter bevestigd dat er geen productie van wijnsteenzuur is in de VS.

    (26)

    De vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de medewerkende niet-verbonden importeur, acht gebruikers, vier leveranciers in de Unie, de producent-exporteur in de VRC en één producent in Australië.

    1.8.   CONTROLEBEZOEKEN

    (27)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

     

    producenten in de Unie:

    Caviro Distillerie S.r.l, Faenza, Italië,

    Comercial Quimica Sarasa s.l., „Tydsa”, Girona, Spanje,

    Distillerie Mazzari S.p.a., Ravenna, Italië;

     

    niet-verbonden importeur:

    RFI Food Ingredients Handelsgesellschaft mbH, Düsseldorf, Duitsland;

     

    gebruikers:

    DuPont Nutrition Biosciences ApS, Aarhus, Denemarken,

    VG-Orth GmbH & Co. KG, Stadtoldendorf, Duitsland;

     

    producent-exporteur in de VRC:

    Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd, Tangqi Industrial Park, Yuhang District, Hangzhou, Zhejiang, China;

     

    producent in het referentieland:

    Australian Tartaric Products Pty Ltd, Colignan, Victoria, Australië.

    1.9.   ONDERZOEKTIJDVAK EN BEOORDELINGSPERIODE

    (28)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   BETROKKEN PRODUCT

    (29)

    Bij het betrokken product gaat het om wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, met uitzondering van D-(-)-wijnsteenzuur met een negatieve optische rotatie van ten minste 12,0 graden, gemeten in een wateroplossing volgens de in de Europese Farmacopee beschreven methode, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2918 12 00 (Taric-code 2918120090) („het betrokken product”).

    (30)

    Wijnsteenzuur wordt ofwel als een ingrediënt van eindproducten gebruikt, zoals wijn en andere dranken, voedingsmiddelen en farmaceutische producten, ofwel als een toevoegingsmiddel voor het versnellen of vertragen van bepaalde chemische processen, bijvoorbeeld in gebrand gips, waar het als een vertragend middel wordt gebruikt.

    (31)

    Het betrokken product kan hetzij uit de bijproducten van de wijnproductie, met name uit wijnmoer, worden verkregen, zoals het geval is voor alle producenten in de Unie („natuurlijk wijnsteenzuur”), hetzij, via chemische synthese, uit benzeen en maleïnezuuranhydride, waarbij die laatste stof de belangrijkste door Bioking gebruikte grondstof is („synthetisch wijnsteenzuur”).

    2.2.   SOORTGELIJK PRODUCT

    (32)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

    het betrokken product,

    het product dat door de producent-exporteur op de binnenlandse markt van de VRC wordt vervaardigd en verkocht,

    het product dat op de binnenlandse markt van het zoals in de overwegingen 63 tot en met 68 beschreven geselecteerde referentieland wordt vervaardigd en verkocht, en

    het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

    (33)

    De Commissie heeft besloten dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    2.3.   ARGUMENTEN BETREFFENDE DE PRODUCTOMSCHRIJVING

    (34)

    Een belanghebbende heeft aangevoerd dat synthetisch wijnsteenzuur en natuurlijk wijnsteenzuur geen soortgelijke producten zijn. Volgens deze partij zijn de twee soorten wijnsteenzuur verschillend op het gebied van grondstoffen, productieproces, productiekosten, behandeling uit het oogpunt van regelgeving, perceptie van de consument, fysieke kenmerken en eindgebruik. Deze verschillen zouden een eerlijke vergelijking tussen door Bioking geproduceerd synthetisch wijnsteenzuur en door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd natuurlijk wijnsteenzuur onmogelijk maken.

    (35)

    Er werd ook aangevoerd dat synthetisch wijnsteenzuur, gelet op de specifieke kenmerken ervan, beter voldoet aan de behoeften van bepaalde gebruikers. Synthetisch wijnsteenzuur wordt geproduceerd uit maleïnezuuranhydride, waarvan de beschikbaarheid niet afhankelijk is van klimatologische omstandigheden, terwijl natuurlijk wijnsteenzuur wordt geproduceerd uit calciumtartraat, dat uit wijnmoer wordt verkregen, waardoor de beschikbaarheid ervan afhankelijk is van de kwaliteit van de wijnoogst, en dus van klimatologische omstandigheden. Wegens de voorzieningszekerheid en de stabiliteit van de prijzen werd de concurrentie tussen de twee soorten wijnsteenzuur derhalve beperkt genoemd.

    (36)

    Artikel 1, lid 4, van de basisverordening bepaalt dat producten in het kader van een antidumpingonderzoek als soortgelijke producten worden beschouwd indien zij identiek zijn, in ieder opzicht gelijk zijn of kenmerken bezitten die grote overeenkomst vertonen. Er kan rekening worden gehouden met een aantal factoren, waaronder de fysieke, technische en chemische kenmerken van de producten, het gebruik ervan, de onderlinge uitwisselbaarheid, de perceptie van de consument, de distributiekanalen, het productieproces, de productiekosten en de kwaliteit.

    (37)

    Uit het onderzoek is gebleken dat door Bioking vervaardigd wijnsteenzuur, door de producent in het referentieland vervaardigd wijnsteenzuur en door de bedrijfstak van de Unie vervaardigd wijnsteenzuur een identieke chemische formule en dezelfde technische en fysieke kenmerken hebben, ondanks de verschillen op het gebied van grondstoffen, productieproces en productiekosten. Dergelijke verschillen met betrekking tot de productie kunnen geen afbreuk doen aan het feit dat de eindproducten gelijk zijn, aangezien die gelijkheid is vastgesteld op basis van de identieke chemische formule en de gelijke technische en fysieke kenmerken. Bovendien werden de producten in de handel gebracht in vergelijkbare klassen, hadden zij vergelijkbare eindtoepassingen en waren zij uitwisselbaar. Eén uitzondering heeft betrekking op de wijnproducerende bedrijfstak van de EU, waar het gebruik van synthetisch wijnsteenzuur overeenkomstig de regelgevingsmaatregelen van de EU niet is toegestaan (12), maar doet niets af aan de andere pertinente gelijkenissen. Alle andere marktsegmenten hebben te maken met open en rechtstreekse concurrentie. Uit het onderzoek is wel degelijk gebleken dat gebruikers in de voedingssector, de bouwsector en de farmaceutische sector zowel synthetisch als natuurlijk wijnsteenzuur kochten. De argumenten waren derhalve niet in overeenstemming met de bevindingen van het onderzoek en er wordt bevestigd dat de producten soortgelijk zijn.

    (38)

    Er wordt op gewezen dat de producten in alle in de overwegingen 1 tot en met 4 bedoelde voorgaande onderzoeken als soortgelijk werden beschouwd.

    3.   DUMPING

    3.1.   NORMALE WAARDE

    3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

    (39)

    De Commissie heeft de BMO-aanvraag van de producent-exporteur beoordeeld en een controlebezoek ter plaatse uitgevoerd.

    (40)

    Vervolgens heeft de Commissie de producent-exporteur, de autoriteiten van het betrokken land en de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van haar bevindingen met betrekking tot de BMO-aanvraag. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de bevindingen te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken. De Commissie heeft rekening gehouden met de uiteengezette standpunten. De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van haar definitieve besluit over de BMO-aanvraag.

    (41)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de producent-exporteur wel voldeed aan de vereisten van de andere criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, maar niet aan de vereisten van het eerste criterium („criterium 1”), aangezien de binnenlandse prijs van de belangrijkste basisgrondstof, maleïnezuuranhydride, die hij in het onderzoektijdvak betaalde, systematisch onder de internationale prijzen lag en de marktwaarde niet weerspiegelde. Bovendien kwam de door Bioking betaalde lage aankoopprijs van maleïnezuuranhydride overeen met de Chinese binnenlandse prijs van maleïnezuuranhydride, die ook systematisch lager lag dan de internationale prijzen. Het voor Bioking vastgestelde gemiddelde prijsverschil in het onderzoektijdvak bedraagt 14 %.

    (42)

    Het in overweging 41 bedoelde prijsverschil is het resultaat van een vergelijking van de door Bioking in het onderzoektijdvak in de VRC betaalde binnenlandse prijzen van maleïnezuuranhydride met de binnenlandse prijzen op andere markten. Om een dergelijke prijsvergelijking uit te voeren, heeft de Commissie eerst per land de beschikbaarheid van de binnenlandse prijzen van maleïnezuuranhydride (onderhevig aan marktkrachten) en van de in die landen aanwezige soorten maleïnezuuranhydride die vergelijkbaar zijn met het door Bioking gebruikte maleïnezuuranhydride bepaald, alsmede van maleïnezuuranhydride op de binnenlandse markt van de VRC als geheel. De Commissie was van oordeel dat de vergelijkbare markt zich met het oog op de vervoerskosten in hetzelfde geografische gebied moest bevinden. De Commissie heeft derhalve vastgesteld dat de kenmerken van de binnenlandse markt van Taiwan, die geografisch gezien het dichtst bij de VRC ligt, ervoor zorgden dat zij een deugdelijke vergelijking kon maken met de door Bioking betaalde prijzen en met de binnenlandse prijzen van maleïnezuuranhydride in de VRC in het algemeen.

    (43)

    De voor de vergelijking gebruikte gegevens met betrekking tot de binnenlandse prijzen in de VRC en de derde landen waren afkomstig van een onafhankelijke aanbieder van marktgegevens (13). Er werd een vergelijking gemaakt tussen de door Bioking betaalde aankoopprijs van maleïnezuuranhydride (gebaseerd op de gecontroleerde gegevens van Bioking), de Chinese binnenlandse prijs voor maleïnezuuranhydride (zonder btw) en de door de onafhankelijke aanbieder verstrekte binnenlandse prijs in Taiwan (zonder btw). De Commissie heeft ook de gegevens met betrekking tot de binnenlandse prijs van maleïnezuuranhydride op andere markten (de VS en de Unie) geanalyseerd, en uit de resultaten van de vergelijking tussen de binnenlandse prijs in de VRC en deze in de VS en de Unie bleek een gemiddeld prijsverschil dat nog aanzienlijk hoger lag dan het voor Taiwan vastgestelde prijsverschil.

    (44)

    De prijsverschillen tussen de Chinese binnenlandse prijs en deze van andere derde landen kunnen worden verklaard door het feit dat het Chinese btw-stelsel in het geval van de uitvoer van maleïnezuuranhydride geen volledige terugbetaling van de voorbelasting toestaat. Dit btw-stelsel ontmoedigt dus de uitvoer van maleïnezuuranhydride uit de VRC. Krachtens het Chinese recht moeten ondernemingen die maleïnezuuranhydride uitvoeren uit de VRC 17 % btw betalen. Er wordt echter slechts een deel van de desbetreffende voorbelasting terugbetaald. In het onderzoektijdvak bedroeg de terugbetaling 9 % van de voorbelasting. Het door de VRC gevoerde beleid, bijvoorbeeld het onderwerpen van de uitvoer van een bepaalde grondstof aan ongunstige btw-voorwaarden (14), veroorzaakt in de eerste plaats een neerwaartse druk op de (netto-)uitvoerprijs van die grondstof uit de VRC (aangezien exporteurs uit de VRC op de internationale markten moeten concurreren met ondernemingen die doorgaans geen btw op uitvoer betalen) en vormt in de tweede plaats een prikkel om de verkoop naar de binnenlandse markt te verschuiven, wat voor een neerwaartse druk zorgt, waardoor de binnenlandse prijzen onder de internationale prijzen dalen.

    (45)

    Uit het onderzoek is verder gebleken dat maleïnezuuranhydride wordt verkregen uit benzeen of butaan en dat dit 90 % van de totale productiekosten vertegenwoordigt. Bovendien werd vastgesteld dat de prijsnoteringen van maleïnezuuranhydride in de VRC zich op hetzelfde niveau bevinden, ongeacht of het uit benzeen of butaan is verkregen. De uitvoer van benzeen uit de VRC is aan een uitvoerheffing van 40 % onderworpen en de betaalde btw wordt niet terugbetaald bij uitvoer. Derhalve kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat de benzeenmarkt in de VRC een onrechtstreekse invloed heeft op de markt voor uit butaan verkregen maleïnezuuranhydride, het maleïnezuuranhydride dat door Bioking wordt gebruikt, en verder bijdraagt tot de algemene verstoring van de maleïnezuuranhydridemarkt in de VRC.

    (46)

    Ten slotte is uit het onderzoek gebleken dat een aantal producenten van maleïnezuuranhydride in de VRC in staatsbezit waren en dat er op de Chinese markt een aanzienlijke overcapaciteit was. Er kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het voortbestaan van de overcapaciteit verband houdt met de beschermde status van de ondernemingen in staatsbezit, die belet dat deze overcapaciteit door normale marktmechanismen, zoals consolidaties en sluitingen, wordt aangepakt.

    (47)

    Gelet op het bovenstaande wordt de Chinese binnenlandse markt van maleïnezuuranhydride als geheel als verstoord beschouwd.

    (48)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de producent-exporteur aangevoerd dat de in de overwegingen 41 tot en met 44 bedoelde prijsvergelijking voor maleïnezuuranhydride op binnenlandse prijzen gebaseerd en derhalve ongeschikt was. De producent-exporteur was van mening dat in de plaats daarvan de uitvoerprijzen van de derde markten met de Chinese binnenlandse prijzen vergeleken hadden moeten worden. De producent-exporteur heeft alternatieve prijsvergelijkingen tussen de internationale uitvoerprijzen en de Chinese binnenlandse prijzen verstrekt. De producent-exporteur was eveneens van mening dat uit een vergelijking van zijn aankoopprijzen met de uitvoerprijzen van de VS op basis van de statistische databank van de douane van de VS zou blijken dat zijn aankoopprijs systematisch hoger was dan de uitvoerprijzen van de VS naar de markten van verschillende derde landen. De producent-exporteur heeft verder aangevoerd dat de grondstofkosten van maleïnezuuranhydride (de prijs van butaan) in Taiwan hoger zijn dan in de VRC of de VS, en dat de vergelijking met Taiwanese prijzen derhalve niet passend is.

    (49)

    De door de producent-exporteur verstrekte alternatieve vergelijkingen van de internationale uitvoerprijzen waren niet geschikt. Zoals uiteengezet in overweging 42 werden vergelijkbare binnenlandse prijzen met vergelijkbare leveringsvoorwaarden beschouwd als een geschikte grondslag voor een vergelijking. Er moet ook op worden gewezen dat Bioking geen redenen heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van zijn argument dat het gebruik van binnenlandse prijzen voor een vergelijking op zich niet passend zou zijn. Zoals uiteengezet in overweging 42, is uit het onderzoek eveneens gebleken dat de geografisch gezien meest nabijgelegen markt wegens de vervoerskosten waarschijnlijk de meest redelijke grondslag voor een vergelijking vormt. De argumenten dat Taiwan geen geschikte grondslag vormde voor een vergelijking of dat een andere grondslag voor een vergelijking, hetzij de uitvoerprijsgegevens van Bioking, hetzij de statistieken van de douane van de VS, geschikter zou zijn, werden afgewezen.

    (50)

    De producent-exporteur heeft verder aangevoerd dat de eventuele invloed van het in overweging 44 bedoelde btw-stelsel op de (netto-)uitvoerprijs en bijgevolg op de Chinese binnenlandse prijs van maleïnezuuranhydride werd overschat en dat er slechts een minimale invloed is. Dit argument was echter niet door feitelijk bewijs onderbouwd. Op basis van de tijdens het onderzoek beschikbare gegevens en zoals blijkt uit de in de overwegingen 41 tot en met 44 uiteengezette prijsverschillen is het verschil hoe dan ook aanzienlijk en groter dan de producent-exporteur beweert. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (51)

    De producent-exporteur heeft verder aangevoerd dat mogelijke verstoringen van de benzeenprijzen door staatsinmenging irrelevant zijn, aangezien butaan de voornaamste prijszetter aan het worden is en het uit benzeen verkregen maleïnezuuranhydride geleidelijk vervangt op de markt. Zoals uiteengezet in overweging 45, bevinden de uitvoerprijzen van maleïnezuuranhydride uit de VRC zich op hetzelfde niveau, ongeacht of het uit benzeen of butaan is verkregen. Dit wijst erop dat de benzeenmarkt in de VRC een onrechtstreekse invloed heeft op uit butaan verkregen maleïnezuuranhydride, het maleïnezuuranhydride dat door Bioking wordt gebruikt, en verder bijdraagt tot de algemene verstoring van de maleïnezuuranhydridemarkt. Hoe dan ook is de bevinding dat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen van Bioking de marktwaarde in wezen niet weerspiegelen, gebaseerd op de door de producent-exporteur verstrekte gegevens. Ten slotte heeft de producent-exporteur zijn argument niet gestaafd met bewijsmateriaal over de vermeende systematische materiële verschillen in dit verband. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (52)

    De producent-exporteur heeft eveneens aangevoerd dat de beschermde status van de ondernemingen in staatsbezit die maleïnezuuranhydride produceren, zoals door het BMO-onderzoek van de Commissie bevestigd en in de mededeling van feiten en overwegingen met betrekking tot de BMO aan de producent-exporteur uiteengezet, niet relevant is, aangezien de producent-exporteur zijn maleïnezuuranhydride voornamelijk bij particuliere leveranciers koopt. Wat dit argument betreft, werd geoordeeld dat de leveranciers, ook al zijn zij voornamelijk in particulier bezit, nog steeds onderhevig kunnen zijn aan de prijsdruk die wordt veroorzaakt door de grote overcapaciteit en de beschermde status van de ondernemingen in staatsbezit die maleïnezuuranhydride produceren. Bovendien heeft Bioking het tegendeel niet bewezen. Uit de vergelijking van de aankoopprijzen van Bioking met de internationale prijzen is hoe dan ook gebleken dat de prijzen van Bioking wel degelijk waren verstoord en dat dit overeenkwam met de algemene verstoring van de Chinese markt. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (53)

    De producent-exporteur heeft aangevoerd dat de vaststelling dat door de Chinese terugbetalingsregeling voor de btw niet is voldaan aan criterium 1 inconsistent is met de GATT/WTO-regels, aangezien verschillende terugbetalingsregelingen voor de btw krachtens deze regels zijn toegestaan en niet worden geacht de marktprijs te verstoren. Dit zou worden bevestigd door het feit dat de VRC in het kader van haar toetredingsprotocol tot de WTO geen bijzondere verbintenis is aangegaan inzake de terugbetalingsregeling voor de btw. Tot slot heeft de producent-exporteur aangevoerd dat in geen enkel eerder onderzoek een BMO is afgewezen als gevolg van de Chinese terugbetalingsregeling voor de btw en dat deze derhalve ook in dit onderzoek geen reden voor de afwijzing van een BMO kan zijn.

    (54)

    Ongeacht het feit dat krachtens de GATT/WTO-regels verschillende terugbetalingsregelingen voor de btw zijn toegestaan, werd in dit geval geoordeeld dat het Chinese btw-stelsel de Chinese (netto-)uitvoerprijzen wel degelijk drukt en de uitvoer van maleïnezuuranhydride uit de VRC ontmoedigt. Bijgevolg, en zoals beschreven in overweging 43, werd vastgesteld dat de Chinese binnenlandse prijzen eveneens worden gedrukt, wat een verstoring van de markt veroorzaakt. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

    (55)

    Wat betreft het argument dat in geen enkel eerder onderzoek een BMO is afgewezen als gevolg van de Chinese terugbetalingsregeling voor de btw, wordt eraan herinnerd dat de afwezigheid van een btw-terugbetaling in een eerder onderzoek (15) een argument ter ondersteuning van een negatieve BMO-beoordeling was. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (56)

    Het onderhavige onderzoek heeft uitgewezen dat noch de door Bioking betaalde prijzen van maleïnezuuranhydride, noch de algemene prijzen in de VRC de marktwaarde weerspiegelen, aangezien zij systematisch lager waren dan de internationale prijzen. De Chinese terugbetalingsregeling voor de btw is als verklaring van de verstoring geanalyseerd. Het BMO-besluit is voor elk onderzoek afzonderlijk genomen, op basis van de specifieke omstandigheden die relevant waren voor het onderzoek in kwestie. Op basis van de specifieke omstandigheden, zoals hierboven uiteengezet, heeft het onderhavige onderzoek uitgewezen dat niet is voldaan aan criterium 1 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (57)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben de klagers herhaald dat het twijfelachtig is dat de investeringen van de producent-exporteur in het onderzoektijdvak, inclusief grondgebruiksrechten, louter met de ingehouden winsten van de onderneming kunnen zijn gefinancierd, met name aangezien de onderneming in het boekjaar 2013 eveneens dividenden heeft uitgekeerd. De klagers hebben verder aangevoerd dat de ingehouden winsten kunnen zijn verkregen door voorafgaande preferentiële belastingtarieven in het kader van het Chinese afzetbevorderingsprogramma voor de hightechbedrijfstakken. Deze argumenten met betrekking tot het tweede criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening werden echter niet met bewijsmateriaal onderbouwd. Derhalve werden zij afgewezen.

    (58)

    De klagers hebben ook aangevoerd dat de producent-exporteur niet heeft voldaan aan de internationale standaarden voor jaarrekeningen, zoals bepaald in artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje, van de basisverordening, aangezien hij geen waardevermeerdering en/of -vermindering heeft geboekt bij een uitwisseling van activa waarbij een eerder verworven grondgebruiksrecht voor een geschikter recht werd gewisseld. Het rapporteren van de waarde van een bij een uitwisseling van activa verworven actief aan de hand van de boekwaarde van het opgegeven actief (in plaats van de reële waarde) is echter een boekhoudkundige behandeling die ook door de internationale standaarden voor jaarrekeningen wordt erkend. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (59)

    De klagers hebben verder aangevoerd dat niet aan artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje, van de basisverordening is voldaan, aangezien de rekeningen van de producent-exporteur zijn opgesteld en gecontroleerd overeenkomstig de Chinese standaarden voor jaarrekeningen, die zouden afwijken van de overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening vereiste internationale standaarden voor jaarrekeningen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat, hoewel de wettelijke verwijzing enkel betrekking heeft op de Chinese standaarden voor jaarrekeningen, de door de producent-exporteur toegepaste standaarden voor jaarrekeningen in overeenstemming zijn met de internationale standaarden. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (60)

    Tot slot hebben de klagers aangevoerd dat de Commissie de voor de grondgebruiksrechten betaalde prijs niet aan de referentieprijzen in de VRC had moeten toetsen, maar aan de grondprijzen in derde landen, zoals Taiwan, Indonesië en India. De klagers hebben voorts aangevoerd dat de voor de grondgebruiksrechten betaalde prijzen lager zouden kunnen zijn geweest dan de prijzen in een markteconomie. Het argument dat de voor de grondgebruiksrechten betaalde prijzen lager waren dan de marktprijzen werd echter niet gestaafd en was evenmin in overeenstemming met de bevindingen van het onderzoek, waaruit integendeel is gebleken dat de prijzen redelijke marktprijzen in de VRC weerspiegelen en in overeenstemming zijn met een onafhankelijk beoordelingsverslag. Wat betreft de suggestie van de klagers dat de grondgebruiksrechten aan prijzen in derde landen hadden moeten worden getoetst, wordt er ten slotte aan herinnerd dat een beoordeling overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening kan, maar niet moet, zijn gebaseerd op prijzen in derde landen. De klagers hebben hoe dan ook geen redenen aangevoerd om de geschiktheid van het gebruik van het onafhankelijke beoordelingsverslag in vraag te stellen. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (61)

    In het licht van de bovenstaande overwegingen en deze in de reeds aan de producent-exporteur verstrekte specifieke mededeling van feiten en overwegingen kon de producent-exporteur in dit onderzoek geen BMO worden toegekend.

    3.1.2.   Referentieland

    (62)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO was toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”).

    (63)

    In het bericht van inleiding heeft de Commissie belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij voornemens was Argentinië als passend referentieland te kiezen en heeft zij de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken.

    (64)

    De Commissie heeft contact opgenomen met de autoriteiten van vijf mogelijke referentielanden (Argentinië, Australië, Brazilië, Chili en India). Uit de contacten met mogelijke producenten in de VS is echter gebleken dat er geen productie van wijnsteenzuur is in de VS. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie 26 mogelijke producenten van het soortgelijke product in Argentinië, Australië, Brazilië, Chili en India om informatie verzocht.

    (65)

    Slechts één producent in Australië heeft geantwoord en heeft de Commissie de gevraagde informatie verstrekt.

    (66)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de binnenlandse productie in Australië concurreert met ingevoerd wijnsteenzuur uit ten minste de VRC. Op deze invoer van wijnsteenzuur werden geen rechten toegepast. Zoals vermeld in de overwegingen 36 en 37, is gebleken dat het door de enige medewerkende producent in Australië geproduceerde wijnsteenzuur en het door de VRC geproduceerde en uitgevoerde product, ondanks het verschil in productieproces, soortgelijke producten zijn. Op basis van de beschikbare gegevens werd de binnenlandse Australische markt derhalve passend geacht voor de vaststelling van de normale waarde.

    (67)

    De producent-exporteur heeft aangevoerd dat de uitvoerprijzen van wijnsteenzuur van Argentinië, Australië en de VS veel lager zijn dan de uitvoerprijzen van Bioking en dat het gebruik van deze prijzen de afwezigheid van dumping derhalve bevestigt. Het argument is irrelevant, aangezien een referentieland niet wordt geselecteerd op basis van het niveau van de uitvoerprijzen ervan. Bovendien heeft slechts één producent uit één mogelijk referentieland de nodige medewerking verleend. De producent-exporteur heeft voorts argumenten met betrekking tot de productomschrijving aangevoerd. Deze worden behandeld in de overwegingen 34 tot en met 38.

    (68)

    Gezien het feit dat slechts één producent in één mogelijk referentieland zijn medewerking heeft verleend en aangezien Australië als een passende referentiemarkt wordt beschouwd, heeft de Commissie Australië geselecteerd als referentieland overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    3.1.3.   Normale waarde

    (69)

    In het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek van de ten aanzien van de VRC, met uitzondering van Bioking, geldende maatregelen (16) is Argentinië geselecteerd als referentieland. De normale waarde was gebaseerd op een door berekening vastgestelde waarde die de objectieve verschillen tussen de Argentijnse en de Chinese productiemethode weerspiegelt, waarvan werd vastgesteld dat zij een aanzienlijke invloed op de prijzen en de kosten heeft. In het onderhavige geval speelt het verschil tussen de Australische en de Chinese productiemethode eveneens een rol. Uit het onderzoek zijn geen omstandigheden gebleken die een andere aanpak zouden rechtvaardigen dan deze die in het tussentijdse nieuwe onderzoek is gevolgd. Ook in dit verband hebben de belanghebbenden geen opmerkingen ingediend. Derhalve wordt geoordeeld dat de normale waarde moet worden gebaseerd op een door berekening vastgestelde normale waarde in Australië die de objectieve verschillen tussen de Australische en de Chinese productiemethode weerspiegelt.

    (70)

    Daartoe heeft de Commissie met het oog op het BMO-besluit (zie overweging 42) de prijs van maleïnezuuranhydride in Taiwan gebruikt als uitgangspunt voor haar berekening van de productiekosten. Op basis van de feitelijke gegevens van de producent in het referentieland werd een redelijk bedrag voor de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en voor de winst vastgesteld.

    (71)

    De enige medewerkende Australische producent produceerde en verkocht slechts één productsoort die identiek was aan een van de door de producent-exporteur voor uitvoer naar de Unie verkochte productsoorten. De Commissie heeft van de door berekening vastgestelde normale waarde van de in Australië geproduceerde en verkochte soort wijnsteenzuur gebruikgemaakt voor alle soorten wijnsteenzuur die in het onderzoektijdvak door Bioking zijn verkocht en naar de Unie zijn uitgevoerd. Deze aanpak werd in dit geval passend geacht, aangezien het productieproces voor alle in het onderzoektijdvak door Bioking verkochte en naar de Unie uitgevoerde soorten wijnsteenzuur in wezen hetzelfde was en aangezien uit het onderzoek van het productieproces is gebleken dat er nagenoeg geen verschil was op het gebied van hun productiekosten.

    3.1.4.   Uitvoerprijs

    (72)

    De producent-exporteur voerde rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Unie. Daarom was de uitvoerprijs gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    3.1.5.   Vergelijking

    (73)

    De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.

    (74)

    Waar dat voor het verkrijgen van een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid ervan. Er zijn correcties toegepast voor de niet-terugvorderbare btw op uitvoer, de kosten voor lading, overlading, lossing, vervoer en aanverwante kosten, kosten van verzekering van vervoer over zee, krediet, verpakking, garanties en bankkosten.

    (75)

    Wat de correctie voor de niet-terugvorderbare btw op uitvoer betreft, werd vastgesteld dat op de Chinese binnenlandse markt een lager btw-bedrag wordt terugbetaald bij uitvoer dan bij binnenlandse verkoop. Op grond hiervan werd de normale waarde in Australië vastgesteld door het niet-terugvorderbare btw-tarief op uitvoer uit de VRC toe te voegen.

    3.1.6.   Opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot dumping na de mededeling van feiten en overwegingen

    (76)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen zijn opmerkingen met betrekking tot dumping ontvangen van de producent-exporteur en de klagers.

    (77)

    De producent-exporteur heeft zijn eerdere argument herhaald dat Bioking een BMO moet worden toegekend.

    (78)

    Ten eerste heeft hij opnieuw aangevoerd dat de keuze van Taiwan met het oog op de vergelijking van de Chinese binnenlandse prijzen van maleïnezuuranhydride niet passend is, aangezien de prijzen van maleïnezuuranhydride in Taiwan te hoog zijn in vergelijking met andere derde landen. Zoals in de overwegingen 42 en 43 vermeld, wordt Taiwan echter beschouwd als de meest passende keuze en zoals uiteengezet in overweging 43, is het prijsverschil met de door de Commissie onderzochte alternatieve markten nog groter dan het prijsverschil met Taiwan. Aangezien er geen gefundeerde redenen waren om Taiwan af te wijzen, noch een relevant voorstel voor een beter alternatief, werd dit argument afgewezen.

    (79)

    Bioking heeft ook aangevoerd dat de geografische nabijheid geen doorslaggevende factor kan zijn bij de keuze van de vergelijkbare markt en dat de gegevens door rechtstreekse of onrechtstreekse overheidsinterventie kunnen zijn verstoord. Bioking heeft tot staving van de vermeende interventie door de Taiwanese overheid echter geen bewijsmateriaal verstrekt en derhalve werd zijn argument afgewezen.

    (80)

    Ten tweede heeft Bioking zijn argument herhaald dat de uitvoerprijzen van maleïnezuuranhydride moeten worden gebruikt in plaats van de binnenlandse prijzen, zonder echter andere argumenten aan te voeren dan deze die in de overwegingen 48 en 49 reeds zijn besproken. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (81)

    Ten derde werd opnieuw aangevoerd dat de door de Commissie berekende invloed van het btw-stelsel werd overschat en dat indien deze anders zou worden berekend, het prijsverschil tussen de Chinese en de Taiwanese binnenlandse prijzen van maleïnezuuranhydride verwaarloosbaar zou zijn. Aangezien er echter geen nieuwe onderbouwde argumenten zijn aangevoerd, is de verklaring in overweging 50 nog steeds geldig en werd dit argument bijgevolg afgewezen.

    (82)

    Ten vierde werd de verstoring van de benzeenprijzen door staatsinmenging nogmaals betwist. Aangezien geen andere dan de in de overwegingen 50 tot en met 52 besproken elementen naar voren werden gebracht, werd dit argument afgewezen.

    (83)

    Wat de BMO-aanvraag betreft, heeft de producent-exporteur ten slotte opnieuw beweerd dat de Chinese terugbetalingsregeling voor de btw in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, zonder andere elementen te verstrekken dan deze die reeds in de overwegingen 53 tot en met 55 zijn besproken. Dit argument werd derhalve afgewezen en de Commissie heeft haar conclusie uit overweging 61 herhaald, namelijk dat de producent-exporteur in dit onderzoek geen BMO kon worden toegekend.

    (84)

    Dezelfde partij heeft haar argument nogmaals herhaald dat de prijs van maleïnezuuranhydride in Taiwan niet geschikt is voor de vaststelling van de door berekening vastgestelde normale waarde en dat de uitvoerprijs uit de VS naar Mexico een betere grondslag zou vormen. Zoals reeds besproken in overweging 49, is de prijsvergelijking uitgevoerd op de meest vergelijkbare grondslag, namelijk door een vergelijking met binnenlandse prijzen met soortgelijke leveringsvoorwaarden op soortgelijke en geografisch het meest nabijgelegen markten. De exporteur heeft geen bewijsmateriaal verstrekt om zijn argument te staven dat de uitvoerprijzen uit de VS naar Mexico een betere grondslag voor een vergelijking zouden vormen. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (85)

    De klagers hebben opmerkingen ingediend met betrekking tot de vermeende capaciteitsuitbreiding van Bioking na het onderzoektijdvak. Ten eerste moet erop worden gewezen dat deze ontwikkelingen na het onderzoektijdvak normaal gezien niet in aanmerking worden genomen. Aangezien tijdens het onderzoek de bouw van de nieuwe productiefaciliteit, die de bestaande fabriek zal vervangen, nog aan de gang was, zijn er geen gegevens over de totale capaciteit van Bioking na de voltooiing van de bouw. Derhalve kon dit argument niet in aanmerking worden genomen en werd het afgewezen.

    (86)

    De klagers hebben ook bezwaar gemaakt tegen de methode die is gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge van Hangzhou Bioking, die dezelfde was als deze die in het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek is toegepast en waarbij een door berekening vastgestelde normale waarde werd gebruikt in de plaats van werkelijke prijzen. Zij hebben verder aangevoerd dat indien de werkelijke prijzen van de producent in het referentieland zouden zijn gebruikt, de vastgestelde dumpingrechten voor Hangzhou Bioking nog hoger waren geweest. Zoals uiteengezet in overweging 69, zijn uit het onderzoek geen omstandigheden gebleken die een andere aanpak zouden rechtvaardigen dan deze die in het tussentijdse nieuwe onderzoek is gevolgd. De belanghebbenden hebben in dit verband evenmin argumenten aangevoerd. Derhalve wordt niets gewijzigd aan het oordeel dat de normale waarde moet worden gebaseerd op een door berekening vastgestelde normale waarde in Australië die de objectieve verschillen tussen de Australische en de Chinese productiemethode weerspiegelt.

    3.1.7.   Dumpingmarge

    (87)

    Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, vastgesteld zoals hierboven vermeld.

    (88)

    Op grond hiervan is de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs (kosten, verzekering en vracht), grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

    Onderneming

    Definitieve dumpingmarge

    Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd

    42,8 %

    4.   SCHADE

    4.1.   OPMERKING VOORAF

    (89)

    Zoals vermeld in overweging 1, waren in de beoordelingsperiode antidumpingrechten van kracht op wijnsteenzuur uit de VRC, met uitzondering van wijnsteenzuur van Bioking, waarvoor een nulrecht gold. De geldende maatregelen zijn laatstelijk gehandhaafd in 2012, na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, als bedoeld in overweging 3. Uit het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen is gebleken dat de geldende maatregelen de bedrijfstak van de Unie in grote mate tegen de gevolgen van de invoer met dumping hebben afgeschermd en dat er zich waarschijnlijk opnieuw schade zou voordoen indien de maatregelen zouden vervallen.

    (90)

    Het onderhavige onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de invoer met dumping van Bioking, alsmede op de omvang en de gevolgen ervan voor de prijzen op de markt van de Unie en voor de bedrijfstak van de Unie. De gevolgen van de invoer van Bioking werden echter beoordeeld in het kader van de gevolgen van de geldende maatregelen ter bescherming van de bedrijfstak van de Unie tegen de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit de rest van de VRC.

    (91)

    Gezien het feit dat bij het onderhavige onderzoek slechts één producent-exporteur is betrokken, moesten alle cijfers met betrekking tot vertrouwelijke bedrijfsgegevens worden geïndexeerd met het oog op de vertrouwelijkheid.

    4.2.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE EN DE PRODUCTIE IN DE UNIE

    (92)

    Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door negen producenten in de Unie. Op basis van de beschikbare informatie uit de klacht, zijn er geen andere producenten van het betrokken product in de Unie. Daarom vormen deze negen producenten de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    (93)

    De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 23 000 ton. De Commissie heeft de totale productie in de Unie vastgesteld op basis van de in de klacht verstrekte informatie, getoetst aan de gegevens die zijn verzameld in het kader van de controlebezoeken ter plaatse bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (94)

    Zoals vermeld in de overwegingen 15 tot en met 20, zijn in de steekproef drie producenten in de Unie opgenomen, die samen ca. 56 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen.

    4.3.   VERBRUIK IN DE UNIE

    (95)

    De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van: i) het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, gebaseerd op door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verstrekte gegevens en op gegevens afkomstig uit de klacht wat betreft de overige producenten in de Unie (werkelijke gegevens van de klagers en ramingen wat betreft de overige producenten in de Unie), ii) het totale invoervolume uit de VRC, gebaseerd op de Chinese exportdatabank en de betrokken producent-exporteur, en iii) het invoervolume uit andere derde landen, gebaseerd op gegevens van Eurostat.

    (96)

    De totale invoer uit de VRC kon in dit geval niet op betrouwbare wijze worden vastgesteld op basis van de gegevens van Eurostat. De door de betrokken producent-exporteur medegedeelde volumes waren voor elk jaar van de beoordelingsperiode aanzienlijk groter dan de totale invoer uit de VRC op basis van de Eurostat-gegevens. Daarom waren de gegevens van Eurostat met betrekking tot de VRC onbruikbaar. Anderzijds was het door de betrokken producent-exporteur medegedeelde volume in overeenstemming met het in de Chinese exportdatabank medegedeelde volume.

    (97)

    Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 1

    Verbruik in de Unie (kg)

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Totaal verbruik in de Unie

    29 112 425

    30 780 763

    30 053 279

    25 853 923

    Index

    100

    106

    103

    89

    Bron: de klacht, gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de producent-exporteur, de Chinese exportdatabank, Eurostat

    (98)

    Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie met 11 % gedaald. Het is eerst met 6 % gestegen tussen 2011 en 2012, maar vervolgens met 3 % gedaald in 2013 en met 14 % in het onderzoektijdvak.

    4.4.   INVOER MET DUMPING VAN BIOKING

    4.4.1.   Volume en marktaandeel van de invoer met dumping van Bioking

    (99)

    De Commissie heeft het totale volume van de invoer met dumping van Bioking vastgesteld op basis van de eigen gegevens van Bioking.

    (100)

    De invoer in de Unie van Bioking heeft zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 2

    Invoervolume en marktaandeel

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Invoervolume (index)

    100

    115

    136

    125

    Marktaandeel (index)

    100

    108

    132

    141

    Bron: gegevens van de producent-exporteur

    (101)

    Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product van Bioking in de Unie is in de beoordelingsperiode met 25 % gestegen: het is met 36 % gestegen tussen 2011 en 2013 en vervolgens in het onderzoektijdvak met 11 % gedaald ten opzichte van 2013.

    (102)

    De stijging van het invoervolume heeft geleid tot een aanzienlijke algemene stijging van het marktaandeel van Bioking tijdens de beoordelingsperiode, namelijk met 41 %.

    4.4.2.   Prijzen van de invoer met dumping van Bioking en prijsonderbieding

    (103)

    De Commissie heeft de gemiddelde invoerprijs van Bioking vastgesteld op basis van de eigen gegevens van Bioking, door de totale waarde van de invoer door het totale volume van deze invoer te delen.

    (104)

    De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping van Bioking in de Unie vanuit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

    Tabel 3

    Invoerprijzen (EUR/kg)

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Gemiddelde invoerprijs (Bioking)

    Index

    100

    124

    143

    135

    Bron: gegevens van de producent-exporteur

    (105)

    De gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van Bioking is met 35 % gestegen tijdens de beoordelingsperiode: hij is met 43 % gestegen tussen 2011 en 2013, maar vervolgens in het onderzoektijdvak met 8 % gedaald ten opzichte van 2013.

    (106)

    De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

    de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort, die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd berekend voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

    de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per productsoort van de invoer van Bioking aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer.

    (107)

    De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt in procenten van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van de invoer met dumping van Bioking op de markt van de Unie 10,3 % bedraagt.

    4.5.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

    4.5.1.   Algemene opmerkingen

    (108)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met dumping een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

    (109)

    Voor de schadevaststelling maakte de Commissie een onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens uit de klacht, de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verstrekte antwoorden op de vragenlijst, de Chinese exportdatabank en Eurostat. De gegevens over de macro-economische indicatoren hadden betrekking op alle producenten in de Unie. Bij het beoordelen van de micro-economische indicatoren ging de Commissie uit van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. De gegevens over de micro-economische indicatoren hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (110)

    De geanalyseerde macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping. De geanalyseerde micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

    4.5.2.   Macro-economische indicatoren

    4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (111)

    De totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 4

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Productievolume (kg)

    27 290 291

    25 626 300

    22 837 500

    22 808 454

    Index

    100

    94

    84

    84

    Productiecapaciteit (kg)

    37 464 000

    37 482 000

    37 464 000

    37 464 000

    Index

    100

    100

    100

    100

    Bezettingsgraad

    73 %

    68 %

    61 %

    61 %

    Index

    100

    94

    84

    84

    Bron: de klacht, gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (112)

    In de beoordelingsperiode is het productievolume met 16 % gedaald: het is met 6 % gedaald tussen 2011 en 2012 en nog eens met 10 % in 2013, terwijl het in het onderzoektijdvak stabiel is gebleven ten opzichte van 2013.

    (113)

    De productiecapaciteit werd geraamd door het totale productievolume te delen door de bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Op grond hiervan is de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode stabiel gebleven.

    (114)

    De bezettingsgraad van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 12 procentpunten gedaald. De lagere bezettingsgraad weerspiegelde de negatieve gevolgen van de gedaalde productie. Op grond hiervan is het waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Unie op lange termijn moeilijkheden zal ondervinden bij het dekken van zijn vaste kosten.

    4.5.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

    (115)

    Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 5

    Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Verkoopvolume

    Index

    100

    103

    79

    70

    Marktaandeel

    Index

    100

    97

    76

    79

    Bron: de klacht, gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (116)

    De verkoop van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode met 30 % gedaald: hij is met 3 % gestegen tussen 2011 en 2012 en vervolgens met 33 % gedaald tussen 2012 en het onderzoektijdvak. Deze negatieve ontwikkeling kwam overeen met het dalende verbruik, zoals beschreven in overweging 97, maar was aanzienlijk meer uitgesproken.

    (117)

    Als gevolg hiervan is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode kleiner geworden en in totaal met 21 % gedaald. In dezelfde periode is het uitvoervolume van Bioking met 25 % gestegen en het overeenkomstige marktaandeel met 41 %, zoals beschreven in de overwegingen 101 en 102.

    4.5.2.3.   Groei

    (118)

    Het verbruik in de Unie daalde vanaf 2012 tot het einde van het onderzoektijdvak. Ondanks deze daling is het volume van de invoer met dumping van Bioking gestegen, wat in dezelfde periode tot een groeiend marktaandeel heeft geleid. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode dus een belangrijk deel van zijn marktaandeel verloren, terwijl het marktaandeel van de betrokken invoer sterk is gestegen, bij een dalend verbruik op de markt van de Unie. Tegelijkertijd is het productievolume van de bedrijfstak van de Unie sterker gedaald dan het verbruik.

    4.5.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (119)

    De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 6

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Aantal werknemers

    178

    173

    185

    184

    Index

    100

    97

    104

    104

    Productiviteit (kg/werknemer)

    153 367

    147 785

    123 598

    123 793

    Index

    100

    96

    81

    81

    Bron: de klacht, gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (120)

    Het niveau van de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel gebleven: het is met 3 % gedaald tussen 2011 en 2012, vervolgens is het met 7 % gestegen tussen 2012 en 2013 en het is stabiel gebleven tot het einde van het onderzoektijdvak.

    (121)

    De productiviteit, uitgedrukt in kilogram productie per werknemer, is aanzienlijk gedaald wegens de lagere productieniveaus en de relatief stabiele werkgelegenheid. De productiviteit is in de beoordelingsperiode met 19 % gedaald.

    4.5.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

    (122)

    De in overweging 88 vastgestelde dumpingmarge lag boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer van de betrokken producent-exporteur.

    (123)

    Er werd voor Bioking geen dumping vastgesteld tijdens het oorspronkelijke onderzoek, waarbij Bioking een BMO was toegekend, wat tot de toepassing van een nulrecht heeft geleid, zoals uiteengezet in overweging 1. Aangezien er voor Bioking geen schade veroorzakende dumping is vastgesteld, is eventueel herstel van eerdere dumping enkel relevant voor zover het verwijst naar de dumpingpraktijken van andere Chinese producenten-exporteurs, waartegen de maatregelen naar aanleiding van verschillende nieuwe onderzoeken werden verlengd en gewijzigd, zoals vermeld in overweging 3. Deze maatregelen gelden momenteel, zoals in overweging 3 beschreven.

    4.5.3.   Micro-economische indicatoren

    4.5.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (124)

    De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 7

    Verkoopprijzen en productiekosten in de Unie

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid

    Index

    100

    149

    175

    119

    Productiekosten per eenheid

    Index

    100

    141

    165

    109

    Bron: gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (125)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is met 75 % gestegen tussen 2011 en 2013 en vervolgens met 56 procentpunten gedaald tussen 2013 en het onderzoektijdvak. De invoerprijzen met dumping van Bioking vertoonden een soortgelijke ontwikkeling als de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, zoals aangegeven in overweging 105.

    (126)

    De beschikbaarheid van de grondstof calciumtartraat, die uit wijnmoer wordt geproduceerd en voor de bedrijfstak van de Unie ongeveer 60 % van de totale productiekosten van wijnsteenzuur vertegenwoordigt, is afhankelijk van de kwaliteit van de wijnoogst. Gunstige of slechte weersomstandigheden in de Unie hebben dan ook gevolgen voor het totale aanbod van calciumtartraat, wat op zijn beurt gevolgen heeft voor de jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs. In dit verband moet worden opgemerkt dat 2012 en 2013 voor de wijnoogst in de Unie geen gunstige jaren waren, wat vervolgens leidde tot een stijging van de grondstoffenkosten en, na de productieperiode van wijn, van de verkoopprijzen (daar het om een seizoengebonden product gaat, worden de gevolgen pas maanden na de oogstperiode merkbaar). Aangezien het onderzoektijdvak daarentegen een goed wijnoogstjaar was in de Unie, was de jaarlijkse gemiddelde verkoopprijs in het onderzoektijdvak lager dan in het voorgaande jaar.

    (127)

    De stijging van de gemiddelde verkoopprijs per eenheid (19 % in de beoordelingsperiode) was meer uitgesproken dan de stijging van de productiekosten in dezelfde periode (een stijging met 9 %).

    4.5.3.2.   Loonkosten

    (128)

    De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

    Tabel 8

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

    41 048

    41 418

    40 542

    40 914

    Index

    100

    101

    99

    100

    Bron: gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (129)

    Tijdens de beoordelingsperiode zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stabiel gebleven. De algemene stijging van de loonkosten (4,6 %) (17) en het inflatiepercentage (4,7 %) (18) in de Unie in dezelfde periode kwamen niet tot uiting in de gemiddelde loonkosten.

    4.5.3.3.   Voorraden

    (130)

    De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 9

    Voorraden

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Eindvoorraden (kg)

    438 640

    285 995

    674 065

    633 550

    Index

    100

    65

    154

    144

    Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

    3 %

    2 %

    5 %

    5 %

    Index

    100

    68

    181

    169

    Bron: gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (131)

    Het niveau van de eindvoorraden is in de beoordelingsperiode met 44 % gestegen: het is met 35 % gedaald tussen 2011 en 2012 en vervolgens aanzienlijk gestegen tussen 2012 en het einde van het onderzoektijdvak.

    (132)

    Het niveau van de voorraden vertegenwoordigde in 2011 3 % van het productievolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, terwijl het aan het einde van het onderzoektijdvak tot 5 % was gestegen.

    4.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (133)

    De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 10

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2011

    2012

    2013

    Onderzoektijdvak

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

    2

    8

    8

    10

    Index

    100

    310

    327

    430

    Kasstroom (EUR)

    1 267 809

    4 185 410

    4 316 300

    2 481 985

    Index

    100

    330

    340

    196

    Investeringen (EUR)

    539 710

    474 594

    409 323

    500 659

    Index

    100

    88

    76

    93

    Rendement van investeringen

    16 %

    80 %

    72 %

    47 %

    Index

    100

    508

    456

    300

    Bron: gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (134)

    De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. In de beoordelingsperiode is de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie aan niet-verbonden afnemers met 8 % gestegen.

    (135)

    Het onderzoek heeft uitgewezen dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie deels afhankelijk is van externe factoren, zoals de klimatologische omstandigheden. Niettemin is uit het onderzoek gebleken dat de winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is gestegen, namelijk tot 10 % in het onderzoektijdvak, wat meer is dan de streefwinst van 8 % van deze bedrijfstak.

    (136)

    De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. Deze is in de beoordelingsperiode gestegen: de nettokasstroom is tussen 2011 en 2013 gestegen en in het onderzoektijdvak gedaald.

    (137)

    De investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de productie van het soortgelijke product zijn met 7 % gedaald tijdens de beoordelingsperiode: zij zijn met 24 % gedaald tussen 2011 en 2013 en vervolgens met 22 % gestegen in het onderzoektijdvak.

    (138)

    Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het is gestegen tussen 2011 en 2012 en gedaald tussen 2012 en het einde van het onderzoektijdvak.

    (139)

    Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat de meeste in de steekproef opgenomen producenten geïntegreerde ondernemingen waren.

    4.5.4.   Conclusie inzake schade

    (140)

    De schade-indicatoren, zoals productie, verkoopvolume en marktaandeel, vertoonden in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling. Deze ontwikkeling had echter geen negatieve gevolgen voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Integendeel, de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vertoonde in de beoordelingsperiode een gelijkmatige positieve ontwikkeling en was in het onderzoektijdvak zelfs groter dan de streefwinst. Bovendien zijn andere financiële indicatoren, zoals kasstroom en rendement van investeringen, ook gestegen in de beoordelingsperiode. De bedrijfstak van de Unie is er ook in geslaagd de werkgelegenheid te verhogen, zij het niet erg aanzienlijk.

    (141)

    Zoals vermeld in overweging 1, waren in de beoordelingsperiode reeds antidumpingrechten van kracht op wijnsteenzuur uit de VRC, met uitzondering van wijnsteenzuur van Bioking. Deze rechten schermden de bedrijfstak van de Unie grotendeels af van de gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC en hadden derhalve een invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Unie; een feit dat in het onderhavige onderzoek in aanmerking is genomen. In dit specifieke geval leek de bedrijfstak van de Unie zich evenwel te hebben hersteld van de eerdere dumping en ondanks de relevante stijging van de invoer en het marktaandeel van de betrokken producent-exporteur heeft de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak grote winstmarges behaald. Ondanks de daling van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en zonder afbreuk te doen aan het feit dat de bedrijfstak van de Unie in zekere mate negatief werd beïnvloed door de invoer met dumping van Bioking is derhalve niet uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. Dit is vooral gebaseerd op het feit dat alle financiële indicatoren een positieve ontwikkeling vertoonden en dat de bedrijfstak van de Unie in staat was de prijzen sterker te laten stijgen dan de productiekosten, ondanks de prijzen van de invoer met dumping van Bioking, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

    (142)

    Op grond hiervan werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

    4.5.5.   Opmerkingen van belanghebbenden na de mededeling van feiten en overwegingen

    (143)

    De belanghebbenden hebben aangevoerd dat de Commissie bepaalde schade-indicatoren (bv. winstgevendheid) ten onrechte zwaarder heeft laten meewegen, ten koste van andere, even relevante indicatoren. Er werd aangevoerd dat grote zorgvuldigheid moet worden betracht bij het uitvoeren van de schadeanalyse van een bedrijfstak die volledig uit kmo's bestaat, zoals dat bij de wijnsteenzuurbedrijfstak van de Unie het geval is.

    (144)

    De Commissie heeft haar schadeanalyse uitgevoerd op basis van de beschikbare gegevens, inclusief de gecontroleerde antwoorden van de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen, die specifieke vragenlijsten voor kmo's hebben ontvangen. In dit verband wordt benadrukt dat de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening een beoordeling heeft opgesteld van alle economische indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, zonder bepaalde indicatoren zwaarder te laten meewegen.

    (145)

    Er werd aangevoerd dat de dumpingmarge van 42,8 % van Bioking, die hoger is dan het residuele recht van 34,9 % dat momenteel voor alle Chinese producenten is ingesteld en dan de individuele rechten van 13,1 % en 8,3 % die op twee andere ondernemingen van toepassing zijn, zodanig had moeten worden geïnterpreteerd dat zij overeenkomt met aanzienlijke schade, met name wanneer zij wordt bevestigd door een voortdurend stijgend invoervolume en marktaandeel. Verder werd aangevoerd dat Bioking een „ongerechtvaardigde vrijstelling” genoot van het toepassingsgebied van de krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2012 geldende antidumpingmaatregelen.

    (146)

    De dumpingmarge van een producent-exporteur is op zich geen doorslaggevende economische indicator voor de schade. Het feit dat invoer met dumping plaatsvindt, betekent niet noodzakelijkerwijs dat deze invoer tot schade voor de binnenlandse bedrijfstak leidt. Het betreft louter een instrument waarmee een producent-exporteur een grotere marktpenetratie kan bereiken (groter marktaandeel en invoervolume). De Commissie heeft verder opgemerkt dat de invoer in de Unie van Bioking bij een rechtsgeldige handeling van de Unie, namelijk Uitvoeringsverordening (EU) nr. 332/2012, van het toepassingsgebied van de huidige maatregelen is uitgesloten. Op basis hiervan werd het argument afgewezen.

    (147)

    Dezelfde belanghebbenden hebben benadrukt dat, terwijl de verkoop en het marktaandeel in de Unie van de bedrijfstak van de Unie met respectievelijk 30 % en 21 % zijn gedaald, Bioking er in dezelfde periode in is geslaagd om zijn verkoop met dumping met 25 % te doen stijgen en zijn marktaandeel met 41 %, wat duidelijk op aanmerkelijke schade wijst.

    (148)

    Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat het volume en het marktaandeel van de invoer van Bioking zijn gestegen. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode echter op een relatief hoog niveau gebleven. Niettemin zijn marktaandeel en invoervolume niet de enige elementen die zijn onderzocht om te kunnen vaststellen of de bedrijfstak van de Unie al dan niet aanmerkelijke schade heeft geleden. Zoals aangegeven in overweging 144, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening een beoordeling opgesteld van alle economische indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, zonder bepaalde indicatoren zwaarder te laten meewegen. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (149)

    Verder werd aangevoerd dat de daling van het productievolume (16 % in de beoordelingsperiode) en van de bezettingsgraad (16 % in de beoordelingsperiode) de winstgevendheid beïnvloedt, hetgeen voor de gehele bedrijfstak van de Unie op lange termijn onhoudbaar is gezien het onvermogen van de bedrijfstak om zijn vaste kosten te dekken; een ontwikkeling die door de Commissie in overweging 114 wordt erkend. De belanghebbenden hebben ook aangevoerd dat Bioking zijn positie als marktleider doeltreffend heeft versterkt door middel van een prijsbeleid dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op agressieve wijze onderbood, waardoor de bedrijfstak van de Unie werd verdreven uit belangrijke sectoren, zoals die van de bouw, de levensmiddelenadditieven of de emulgatoren. Zij hebben voorts aangevoerd dat hun weigering om deel te nemen aan een agressieve prijsconcurrentie met de invoer met dumping van Bioking en hun keuze om een product van hogere kwaliteit te verkopen aan afnemers die bereid zijn om meer te betalen voor betere kwaliteit een legitieme verdedigingsstrategie vormde. Tegelijkertijd hebben deze partijen benadrukt dat deze strategie, gezien de overcapaciteit van Bioking, niet op lange termijn kon worden volgehouden, aangezien wordt verwacht dat Chinese invoer met dumping de markt steeds meer zal overspoelen, wat zelfs de zakelijke kansen van de meest winstgevende in de steekproef opgenomen producent in de Unie zal fnuiken.

    (150)

    Uit het onderzoek is gebleken dat Bioking zijn marktaandeel heeft vergroot en de prijzen heeft onderboden, wat voor de bedrijfstak van de Unie heeft geleid tot een daling van het productievolume en de bezettingsgraad, alsmede tot het feit dat de bedrijfstak van de Unie belangrijke afnemers heeft verloren in bepaalde industriële sectoren. Zoals door de klagers zelf wordt erkend, is deze situatie echter het gevolg van een rationeel zakelijk besluit van de bedrijfstak van de Unie, namelijk de keuze voor grotere winstmarges, ten koste van marktaandeel. Dit kan niet worden opgevat als een indicator van aanmerkelijke schade. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (151)

    De klagers hebben ook aangevoerd dat het winstgevendheidspercentage, zoals berekend door de Commissie, de echte ontwikkeling van de winstniveaus van de bedrijfstak van de Unie verborg, aangezien niet alle in de steekproef opgenomen ondernemingen in staat waren om positieve winstcijfers in te dienen. Deze belanghebbenden betwistten de methode die door de Commissie is gebruikt om het winstgevendheidspercentage te berekenen en stelden dat de door de Commissie met het oog op het uitvoeren van de schadeanalyse vastgestelde niveaus van winstgevendheid duidelijk verstoord waren door de aanwezigheid in de steekproef van een relatief grote producent in de Unie, namelijk een producent die in staat was om schaalvoordelen te creëren, in tegenstelling tot de kleinere in de steekproef opgenomen ondernemingen.

    (152)

    Hierbij moet worden opgemerkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in haar geheel is geanalyseerd en dat de micro-indicatoren met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie derhalve representatief zijn voor de economische situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie. De samenstelling van de definitieve steekproef is niet betwist door de klagers en de steekproef wordt door de Commissie geacht representatief te zijn voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 20. Tijdens de hoorzitting van 13 januari 2016 hebben de klagers hun bedenkingen met betrekking tot de representativiteit van de steekproef herhaald, zonder deze echter verder te onderbouwen. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kunnen hoe dan ook niet afzonderlijk worden geanalyseerd en evenmin kan één onderneming zwaarder doorwegen dan andere in de steekproef opgenomen ondernemingen, gezien het feit dat de gehele bedrijfstak van de Unie uit kmo's bestaat (zie overweging 18). Het argument werd derhalve afgewezen.

    (153)

    Er werd ook aangevoerd dat de Commissie in het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen de daling van de winstgevendheid sinds het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek had moeten constateren. Tussen 2010 en 2011 heeft een dramatische daling van de winstgevendheid plaatsgevonden die niet in aanmerking is genomen. Voorts werd benadrukt dat Bioking net in 2011 zijn marktpenetratie heeft verhoogd door zijn invoervolume met ongeveer 33 % te vergroten.

    (154)

    Er wordt aan herinnerd dat de Commissie met het oog op het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling gewoonlijk een periode van drie jaar voorafgaand aan het onderzoektijdvak analyseert. Deze periode wordt bij het begin van het onderzoek vastgesteld en wordt gebruikt om economische gegevens te verzamelen die aan een controle worden onderworpen. De door de Commissie met het oog op het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling geselecteerde periode begint in dit geval, zoals uiteengezet in overweging 28, op 1 januari 2011 en eindigt op 30 september 2014, en het gebruik van deze periode is door de klagers op geen enkel ogenblik tijdens het onderzoek betwist. Het jaar 2010 valt dus buiten het temporele toepassingsgebied van dit onderzoek, en dit jaar op selectieve basis voor sommige, door de klagers geselecteerde schade-indicatoren gebruiken, zou discriminerend en niet objectief zijn. Uit het onderzoek is hoe dan ook geen duidelijke correlatie gebleken tussen de ontwikkelingen van de winstgevendheidsmarges van de bedrijfstak van de Unie en de ontwikkelingen van het marktaandeel van Bioking in de beoordelingsperiode. Ten slotte merkt de Commissie op dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen herstructureringskosten hadden. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (155)

    Er werd aangevoerd dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om te investeren in de toekomst op het spel staat, aangezien de dalende productievolumes en bezettingsgraad ertoe zullen leiden dat de bedrijfstak van de Unie op lange termijn zijn vaste kosten niet meer zal kunnen dekken. De huidige winstgevendheidsniveaus zouden derhalve onvermijdelijk instorten.

    (156)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode heeft geïnvesteerd. Hoewel het niveau van de investeringen in de beoordelingsperiode in totaal met 7 % is gedaald, moet dit worden gezien in samenhang met het productieproces van wijnsteenzuur, dat eerder eenvoudig is en niet noodzakelijk aanzienlijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling vereist. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (157)

    Er werd ook aangevoerd dat de stijging van de kasstroom had moeten worden geanalyseerd vanaf 2010, en niet vanaf 2011, aangezien de kasstroom zich in 2011 op een zeer laag niveau bevond. Volgens de belanghebbenden zou de Commissie, indien zij 2010 als beginpunt had genomen, hebben geconstateerd dat de bedrijfstak van de Unie een extra kasstroom van 6,8 miljoen EUR had. Voorts werd aangevoerd dat de kasstroom in het onderzoektijdvak aanzienlijk is verslechterd ten opzichte van 2013 en op korte tijd met 43 % is gedaald. De Commissie had ook de verstorende effecten van de sterkste in de steekproef opgenomen onderneming nader moeten onderzoeken, met name in het licht van het feit dat de kasstroom van twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen tussen 2012 en het onderzoektijdvak op een kritiek niveau is gebleven.

    (158)

    Zoals uiteengezet in overweging 154, wordt de situatie van de bedrijfstak van de Unie normaal gezien beoordeeld over een periode van drie jaar voorafgaand aan het onderzoektijdvak, en het jaar 2010 maakt geen deel uit van het temporele toepassingsgebied van dit onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat de winstmarges van de bedrijfstak van de Unie voldoende waren om in de beoordelingsperiode een kasstroom te genereren. De kasstroom bevond zich in 2012 en 2013 op zijn hoogste niveau en is in de beoordelingsperiode in totaal aanzienlijk gestegen. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (159)

    Er werd aangevoerd dat de ontwikkeling van de kasstroom en het rendement van investeringen afweken van de ontwikkeling van de winstgevendheid, waaruit het belang van het verkoopvolume voor de beoordeling van de winstgevendheid en het algemene welzijn van een bedrijfstak blijkt. Er werd aangevoerd dat de Commissie ten onrechte heeft verklaard dat alle financiële indicatoren een positieve ontwikkeling vertonen, gezien de sterke daling van de investeringen tussen 2011 en 2013 (24 %) en de totale daling in de beoordelingsperiode (7 %).

    (160)

    Winstgevendheid, kasstroom en rendement van investeringen zijn verschillende economische indicatoren en kennen niet noodzakelijk dezelfde ontwikkeling. Deze drie indicatoren, ook al kenden zij een verschillende ontwikkeling, zijn in de beoordelingsperiode in totaal hoe dan ook aanzienlijk gestegen, wat een sterke indicator is dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak geen schade heeft geleden.

    (161)

    De belanghebbenden hebben de nadruk gelegd op het feit dat de conclusie met betrekking tot het herstel van de bedrijfstak van de Unie van eerdere dumping in strijd is met de conclusie van het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, namelijk dat de Commissie de situatie van de bedrijfstak van de Unie nog steeds als kwetsbaar beschouwt. Er werd aangevoerd dat de meeste indicatoren die in het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zijn gebruikt om de kwetsbaarheid van de bedrijfstak van de Unie aan te tonen in de loop van de beoordelingsperiode verder zijn verslechterd. Zij betwistten eveneens de benadering van de Commissie, volgens welke een eventueel herstel van eerdere dumping enkel relevant is voor zover het verwijst naar de dumpingpraktijken van andere Chinese producenten-exporteurs, waartegen de maatregelen naar aanleiding van verschillende nieuwe onderzoeken werden verlengd en gewijzigd. Er werd aangevoerd dat de basisverordening niet voorziet in een rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie een dergelijk onderscheid kan maken.

    (162)

    Het feit dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen nog steeds als kwetsbaar werd beschouwd, heeft geen invloed op de conclusie van het onderhavige onderzoek. De financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie is, zoals bevestigd door het onderzoek, in de beoordelingsperiode wel degelijk verder verbeterd, wat in 2012, 2013 en het onderzoektijdvak tot hoge winstgevendheidsniveaus heeft geleid. Verder bevestigt de Commissie de in overweging 123 beschreven benadering met betrekking tot de analyse van het herstel van eerdere dumping. Het argument werd derhalve afgewezen. Deze factor zou de algemene conclusie van de Commissie over de afwezigheid van aanmerkelijke schade in de specifieke omstandigheden van deze zaak hoe dan ook niet beïnvloeden.

    (163)

    Wat de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie betreft, hebben de belanghebbenden de Commissie verzocht de desbetreffende gegevens opnieuw te controleren. Verder hebben dezelfde belanghebbenden kritiek geuit op de Commissie omdat zij niet erkent dat er vóór het begin van de beoordelingsperiode reeds ontslagen waren gevallen.

    (164)

    De Commissie bevestigt de medegedeelde cijfers met betrekking tot de werkgelegenheid in overweging 119, die tijdens het onderzoek zijn gecontroleerd. Wat betreft het feit dat voorafgaand aan de beoordelingsperiode ontslagen zijn gevallen, moet worden opgemerkt dat dit buiten het temporele toepassingsgebied van het onderhavige onderzoek blijft. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (165)

    Ten slotte hebben deze partijen ook hun bezorgdheid geuit met betrekking tot de aanzienlijke productieovercapaciteit van Bioking en hebben zij erop gewezen dat het geheel en al niet in acht nemen van de vraag in de Unie enkel kan leiden tot de volledige vernietiging van de wijnsteenzuurbedrijfstak van de Unie op korte termijn, ongeacht de winstgevendheid ervan. Tijdens de hoorzitting van 13 januari 2016 hebben deze partijen herhaald dat de gegevens van na het onderzoektijdvak relevant zijn met het oog op een correcte beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie, en met name van de winstgevendheid ervan.

    (166)

    Op grond van de tijdens het onderzoek verzamelde en gecontroleerde gegevens kon niet worden vastgesteld of de productiecapaciteit van Bioking in de nabije toekomst zal stijgen en of de nieuwe faciliteiten in aanbouw de bestaande, oude faciliteiten zullen vervangen. De door de klagers in hun opmerkingen op het algemene informatiedocument verstrekte gegevens bevatten in dit opzicht geen specifiek bewijsmateriaal. Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak worden bovendien, zoals vermeld in overweging 85, normaal gezien niet in aanmerking genomen en kunnen in dit late stadium van het onderzoek hoe dan ook niet meer worden gecontroleerd. Het argument werd derhalve afgewezen.

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    (167)

    Aangezien werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden, was het niet nodig om het oorzakelijke verband te onderzoeken.

    6.   BELANG VAN DE UNIE

    (168)

    Aangezien werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden, was het niet nodig om het belang van de Unie te onderzoeken.

    7.   BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

    (169)

    Gezien de conclusies met betrekking tot de afwezigheid van door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade moet de procedure overeenkomstig artikel 9 van de basisverordening worden beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld.

    (170)

    Alle betrokken partijen werden in kennis gesteld van de definitieve bevindingen en van het voornemen om de procedure te beëindigen en kregen de gelegenheid opmerkingen te maken.

    (171)

    Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2918 12 00 (Taric-code 2918120090), wordt beëindigd.

    Artikel 2

    Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, 9 februari 2016.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  Verordening (EG) nr. 130/2006 van de Raad van 23 januari 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van wijnsteenzuur uit de Volksrepubliek China (PB L 23 van 27.1.2006, blz. 1).

    (3)  WT/DS295/AB/R van 29 november 2005, AB-2005-6.

    (4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 332/2012 van de Raad van 13 april 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 130/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot uitsluiting van de onderneming Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd van de definitieve maatregelen (PB L 108 van 20.4.2012, blz. 1).

    (5)  Verordening (EG) nr. 150/2008 van de Raad van 18 februari 2008 tot wijziging van het toepassingsgebied van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 130/2006 inzake de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 48 van 22.2.2008, blz. 1). Uitvoeringsverordening (EU) nr. 349/2012 van de Raad van 16 april 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 110 van 24.4.2012, blz. 3). Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 349/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 182 van 13.7.2012, blz. 1).

    (6)  In het kader van het in juli 2012 bekendgemaakte tussentijdse nieuwe onderzoek werd aan alle producenten in de VRC (met uitzondering van Bioking, dat geen deel uitmaakte van dit nieuwe onderzoek) een BMO geweigerd. De weigering was gebaseerd op verstoringen van de grondstofprijzen. Bijgevolg zijn de individuele dumpingmarges van deze ondernemingen het resultaat van een individuele behandeling.

    (7)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd (PB C 223 van 29.7.2011, blz. 11).

    (8)  Besluit 2012/289/EU van de Commissie van 4 juni 2012 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd (PB L 144 van 5.6.2012, blz. 43).

    (9)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co. Ltd (PB C 434 van 4.12.2014, blz. 9).

    (10)  Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994.

    (11)  Arrest van het Gerecht van 18 september 2012 in zaak T-156/11, Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd/Raad.

    (12)  Verordening (EG) nr. 2244/2002 van de Commissie van 16 december 2002 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1622/2000 ten aanzien van het gebruik van wijnsteenzuur in wijnbouwproducten (PB L 341 van 17.12.2002, blz. 27).

    (13)  Tecnon Orbichem (http://www.orbichem.com).

    (14)  Werkdocument: „Trade policy and industrial policy in China: What motivates public authorities to apply restrictions on exports?” (http://www.cepii.fr/CEPII/en/publications/wp/abstract.asp?NoDoc=7886). Dit werkdocument voert onder meer aan dat er naast officiële doelstellingen „zoals het bevorderen van hoogtechnologische productie of milieubescherming” ook andere doelstellingen zijn, „zoals het subsidiëren van downstreamsectoren”.

    (15)  Zie overweging 18 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2012.

    (16)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2012.

    (17)  Eurostat: EU-28 Loonkostenindex, jaarlijkse gegevens (NACE herz. 2) — cumulatief jaarlijks gemiddeld wijzigingspercentage (%) van 2011 tot 2014.

    (18)  Eurostat: EU-28 GICP — inflatie — cumulatief jaarlijks gemiddeld wijzigingspercentage (%) van 2011 tot 2014.


    Top