EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0803

Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma)

PB L 143 van 30.4.2004, p. 1–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/07/2007; opgeheven door 32007D0779

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/803(1)/oj

32004D0803

Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma)

Publicatieblad Nr. L 143 van 30/04/2004 blz. 0001 - 0008


Besluit Nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 21 april 2004

tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [1],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [2],

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [3],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Fysiek, seksueel en psychologisch geweld, met inbegrip van het dreigen daarmee, alsmede dwang of arbitraire vrijheidsberoving, zowel in het openbare als in het privé-leven, tegen kinderen, jongeren en vrouwen vormen een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. De gevolgen van dergelijk geweld doen zich in de gehele Gemeenschap in zo sterke mate gevoelen dat zij een echte gezondheidsplaag zijn en een beletsel vormen voor een veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap.

(2) Het is belangrijk en noodzakelijk dat de ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen worden onderkend die geweld kan hebben voor de gezondheid, de psychologische en sociale ontwikkeling en de kansgelijkheid van de betrokkenen en voor individuele personen, gezinnen en gemeenschappen, alsmede de hoge sociale en economische kosten voor de maatschappij in haar geheel.

(3) Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden, en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de 49e Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie in 1996 in Genève werd goedgekeurd, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In het Wereldverslag over geweld en gezondheid dat door de Wereldgezondheidsorganisatie op 3 oktober 2002 in Brussel werd gepresenteerd, wordt aanbevolen elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking te intensiveren, evenals de uitwisseling van informatie over de preventie van geweld.

(4) Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldvrouwenconferenties en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen om commerciële redenen. Dit belangrijk werk van internationale organisaties moeten worden aangevuld met het werk van de Gemeenschap. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is immers bepaald dat het optreden van de Gemeenschap voorziet in een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid.

(5) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie herbevestigt onder meer het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit [4]. Het omvat een aantal specifieke bepalingen betreffende de bescherming en bevordering van de lichamelijke en geestelijke integriteit, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, kinderrechten en non-discriminatie, alsmede het verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid.

(6) Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht actieprogramma's op te stellen en uit te voeren ter bestrijding van deze vormen van geweld, onder andere in zijn resolutie van 19 mei 2000 inzake de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel" [5] en in de mededeling van 20 september 2001 inzake genitale verminking van vrouwen [6].

(7) Het actieprogramma dat is opgezet uit hoofde van Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne (2000-2003)) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen [7] heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot een grotere en hechtere samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

(8) Het Daphne-programma heeft een overweldigende respons gekregen, waaruit duidelijk blijkt dat het voorziet in een wezenlijke behoefte in de vrijwilligerssector. De gefinancierde projecten hebben reeds een multiplicatoreffect op activiteiten van niet-gouvernementele organisaties en instellingen in Europa. Gedurende de eerste fase heeft dit programma reeds in aanzienlijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van EU-beleid op het gebied van de bestrijding van geweld, mensenhandel, seksueel misbruik en pornografie, waarbij de gevolgen zich doen gevoelen tot ver buiten de grenzen van de Europese Unie, zoals ook staat vermeld in het tussentijds verslag van het Daphne-programma.

(9) In zijn resolutie van 4 september 2002 inzake het tussentijds overzicht van het Daphne-programma [8] benadrukt het Europees Parlement dat het Daphne-programma voldoet aan een basisbehoefte aan doeltreffende strategieën om geweld te bestrijden, en dat het na 2003 moet worden voortgezet. Voorts wordt de Commissie in deze resolutie opgeroepen een voorstel in te dienen voor een nieuw actieprogramma waarin de sedert 1997 opgedane ervaring wordt opgenomen en waarvoor de nodige kredieten zouden moeten worden toegekend.

(10) Het is wenselijk dat de continuïteit van de door het Daphne-programma (2000-2003) ondersteunde projecten wordt gegarandeerd, dat wordt voortgebouwd op de opgedane ervaring, dat de mogelijkheid wordt geboden de Europese toegevoegde waarde die uit deze ervaringen voortkomt, verder uit te dragen; hiertoe is het noodzakelijk een tweede fase van het programma vast te stellen, hierna "Daphne II-programma" te noemen.

(11) De Gemeenschap kan een toegevoegde waarde verschaffen aan de merendeels door de lidstaten op te zetten acties op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, jongeren en vrouwen, en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen door de verspreiding en uitwisseling van informatie en ervaringen, de bevordering van een innoverende benadering, de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten, de ontwikkeling van de nodige netwerken, de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap en het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen. Dit alles geldt ook vrouwen en kinderen die via de mensenhandel in de lidstaten zijn binnengebracht. Door de Gemeenschap kunnen tevens goede praktijken worden omschreven en gestimuleerd.

(12) Het Daphne II-programma kan toegevoegde waarde opleveren door goede praktijken vast te stellen en te stimuleren, innovatie aan te moedigen en relevante ervaringen betreffende de in de lidstaten uitgevoerde acties uit te wisselen, met inbegrip van uitwisseling van informatie over de diverse tot stand gekomen wettelijke bepalingen, sancties en de behaalde resultaten. Teneinde de doelstellingen van dit programma te verwezenlijken en de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken, moeten de gebieden waarop activiteiten worden uitgevoerd, met veel zorg worden gekozen door projecten te selecteren die een grotere communautaire toegevoegde waarde verschaffen en de weg openen voor het testen en verspreiden van innoverende ideeën op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld in het kader van een multidisciplinaire aanpak.

(13) Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is voor de totstandbrenging van transnationale structuren voor opleiding, informatie, studie en uitwisseling van goede praktijken en de selectie van projecten voor de gehele Gemeenschap, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14) Het Daphne II-programma zou een looptijd van vijf jaar moeten hebben opdat voldoende tijd beschikbaar is om de acties uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de gestelde doelen en om de getrokken lering en de opgedane ervaring te kunnen inventariseren en integreren in goede praktijken die in de gehele Europese Unie worden toegepast.

(15) De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [9].

(16) Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure [10],

BESLUITEN:

Artikel 1

Voorwerp en werkingssfeer

Er wordt een tweede fase vastgesteld van het Daphne-programma ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen ("het Daphne II-programma") voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008; deze periode kan worden verlengd.

Voor de toepassing van het Daphne II-programma bestrijkt de term "kinderen" personen tot 18 jaar in overeenstemming met de internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

Projectacties die in het bijzonder gericht zijn tot groepen begunstigden zoals personen van 13 tot 19 jaar (teenagers) of personen van 12 tot 25 jaar zullen evenwel worden beschouwd als bestemd voor de categorie "jongeren".

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1. Het Daphne II-programma draagt bij tot het algemene doel om aan de burgers een hoog niveau van bescherming tegen geweld te verschaffen, met inbegrip van de bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Het Daphne II-programma is erop gericht alle vormen van geweld, zowel in de openbare als in de privé-sfeer, tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden door preventieve maatregelen te nemen en slachtoffers en risicogroepen te helpen, waarbij er met name voor wordt gezorgd dat zij in de toekomst niet worden blootgesteld aan geweld. Het is tevens de bedoeling niet-gouvernementele organisaties en andere op dit gebied actieve organisaties bij te staan en aan te moedigen.

2. De acties die in het kader van het Daphne II-programma moeten worden uitgevoerd en die vermeld zijn in de bijlage, zijn bestemd om:

a) transnationale acties te bevorderen teneinde:

i) multidisciplinaire netwerken op te richten, in het bijzonder ter ondersteuning van slachtoffers van geweld en risicogroepen;

ii) de ontwikkeling te garanderen van de basiskennis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van goede praktijken, met name door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

iii) doelgroepen — zoals bepaalde beroepsbeoefenaars, bevoegde instanties en bepaalde delen van het grote publiek — meer bewust te maken van geweld, met als doel, enerzijds, het inzicht in geweld te verbeteren en de idee van nultolerantie tegenover geweld beter ingang te doen vinden, en anderzijds, de hulp aan slachtoffers en melding van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen;

iv) de verschijnselen in verband met geweld en mogelijke preventiemethoden te bestuderen, na te gaan welke elementen op alle niveaus van de maatschappij de diepste oorzaken zijn van geweld en deze te bestrijden;

b) op initiatief van de Commissie aanvullende acties uit te voeren zoals studies, het formuleren van indicatoren, het verzamelen van gegevens, het opstellen van naar geslacht en leeftijd uitgesplitste statistieken, het organiseren van studiebijeenkomsten en ontmoetingen van deskundigen of andere activiteiten om de kennisbasis van het programma uit te breiden en de in het kader van het programma verkregen informatie te verspreiden.

Artikel 3

Toegang tot het programma

1. Het Daphne II-programma staat open voor particuliere en overheidsorganisaties en voor openbare instellingen (plaatselijke autoriteiten op het bevoegde niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van preventie en bestrijding van en bescherming tegen geweld jegens kinderen, jongeren en vrouwen, hulp verlenen aan slachtoffers, gerichte acties voeren om te bevorderen dat deze vormen van geweld worden afgewezen dan wel om te trachten een mentaliteits- en gedragswijziging ten aanzien van kwetsbare groepen en geweldslachtoffers te bewerkstelligen.

2. Dit programma staat ook open voor:

a) de toetredende staten die op 16 april 2003 het Toetredingsverdrag hebben ondertekend;

b) de EVA/EER-landen overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgelegde voorwaarden;

c) Roemenië en Bulgarije, voor welke landen de voorwaarden voor deelname moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken Europaovereenkomst, de aanvullende protocollen en de besluiten van de respectieve associatieraden;

d) Turkije, voor welk land de voorwaarden voor deelname moeten worden vastgesteld overeenkomstig de Kaderovereenkomst van 17 december 2001 tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's [11].

3. Wil een project in aanmerking komen voor financiering in het kader van het programma, dan moeten er ten minste twee lidstaten bij zijn betrokken, mag de looptijd ten hoogste twee jaar bedragen en moet het erop gericht zijn uitvoering te geven aan de in artikel 2 vermelde doelstellingen.

Artikel 4

Acties in het kader van het programma

Het Daphne II-programma omvat de volgende soorten acties:

a) inventarisering en uitwisseling van goede praktijken en opgedane werkervaring, in het bijzonder met het oog op de uitvoering van preventiemaatregelen en slachtofferhulp;

b) analytische studies per categorie en onderzoek;

c) werkzaamheden op het terrein waarbij de begunstigden, met name kinderen en jongeren, in alle fasen worden betrokken bij de opzet, uitvoering en evaluatie van het project;

d) oprichting van duurzame multidisciplinaire netwerken;

e) opleiding en samenstelling van didactisch materiaal;

f) ontwikkeling en uitvoering van programma's voor behandeling van en hulp aan slachtoffers en risicopersonen enerzijds en daders anderzijds, waarbij de veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd;

g) ontwikkeling en tenuitvoerlegging van acties voor de bewustmaking van specifieke doelgroepen, ontwikkeling van materiaal ter aanvulling van het reeds bestaande materiaal of aanpassing aan en gebruik van het reeds bestaande materiaal in andere geografische gebieden of ten behoeve van andere doelgroepen;

h) verspreiding van de in het kader van de twee Daphne-programma's verkregen resultaten, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;

i) evaluatie en ontwikkeling van acties die bijdragen tot een positieve behandeling van mensen die kwetsbaar zijn voor geweld, namelijk tot een aanpak die zowel aanzet tot respect voor hen als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert.

Artikel 5

Financiering

1. Het financieel kader voor de uitvoering van het Daphne II-programma voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 wordt vastgesteld op 50 miljoen EUR, waarvan 29 miljoen EUR voor de periode tot en met 31 december 2006.

Voor de periode vanaf 31 december 2006 wordt het bedrag geacht te zijn bevestigd indien het voor wat betreft deze fase overeenstemt met de financiële vooruitzichten die gelden voor de periode die in 2007 aanvangt.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit vastgesteld overeenkomstig de financiële vooruitzichten.

3. De financieringsbesluiten worden gevolgd door subsidieovereenkomsten tussen de Commissie en de begunstigden van de subsidies.

4. Het aandeel van de financiële steunverlening uit de Gemeenschapsbegroting bedraagt niet meer dan 80 % van de totale kosten van het project.

De in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde aanvullende acties kunnen evenwel tot 100 % worden gefinancierd, maar slechts tot maximaal 15 % van de kredieten die jaarlijks voor het programma worden toegekend.

Artikel 6

Uitvoering van het programma

1. De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en de uitvoering van het programma en zorgt ervoor dat alle uit dit programma gefinancierde resultaten of producten kosteloos en in elektronische vorm beschikbaar zijn.

2. De Commissie zorgt bij de uitvoering van het programma voor een evenwichtige benadering ten aanzien van de drie doelgroepen, te weten kinderen, jongeren en vrouwen.

3. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot het jaarlijkse werkprogramma worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

4. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle andere aangelegenheden worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 7

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

Monitoring en evaluatie

1. De Commissie neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om te zorgen voor monitoring en doorlopende evaluatie van het Daphne II-programma, rekening houdend met de in artikel 1 en in de bijlage vermelde algemene en specifieke doelstellingen.

2. Uiterlijk per 1 juni 2006 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in waarin de relevantie, het nut, de duurzaamheid, de doelmatigheid en de efficiëntie van de tot dan toe in het kader van het Daphne II-programma uitgevoerde activiteiten worden beoordeeld. Dit verslag omvat een ex ante evaluatie ter ondersteuning van eventuele toekomstige acties. Bovendien doet de Commissie, wanneer zij het voorontwerp van begroting voor 2007 indient, de begrotingsautoriteit het resultaat toekomen van de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van de prestaties tegen de achtergrond van het jaarlijkse uitvoeringsplan.

In het kader van de begrotingsprocedure voor 2007 zal de Commissie uiterlijk op 1 juni 2006 verslag uitbrengen over de vraag of het bedrag voor 2007/2008 strookt met de nieuwe financiële vooruitzichten. De Commissie treft in het kader van de begrotingsprocedures voor 2007/2008 in voorkomend geval de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met de nieuwe financiële vooruitzichten.

3. Bij de voltooiing van het Daphne II-programma dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindverslag in. Dit verslag omvat onder meer informatie over de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de onder punt II, c), van de bijlage genoemde acties, die als basis zal dienen voor de beoordeling van de behoefte aan nadere politieke acties.

4. De Commissie zendt de onder de leden 2 en 3 bedoelde verslagen tevens toe aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

D. Roche

[1] PB C 208 van 3.9.2003, blz. 52.

[2] PB C 256 van 24.10.2003, blz. 85.

[3] Advies van het Europees Parlement van 3 september 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 1 december 2003 (PB C 54 E van 2.3.2004, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 maart 2004.

[4] PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

[5] PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

[6] PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

[7] PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

[8] PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 390.

[9] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[10] PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

[11] PB L 61 van 2.3.2002, blz. 29.

--------------------------------------------------

BIJLAGE

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN ACTIES

I. TRANSNATIONALE ACTIES

1. Inventarisering en uitwisseling van goede praktijken en opgedane ervaring

Doelstelling:

de uitwisseling, de aanpassing en het gebruik van goede praktijken ondersteunen en aanmoedigen zodat deze in een ander kader of in andere geografische gebieden kunnen worden toegepast.

Op Gemeenschapsniveau de uitwisseling bevorderen van goede praktijken op het gebied van bescherming en ondersteuning van kinderen, jongeren en vrouwen — slachtoffers of risicogroepen — waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op de volgende punten:

a) preventie (algemeen of gericht op specifieke groepen);

b) bescherming van en hulp aan slachtoffers (psychologisch, medisch, sociaal, op onderwijs- en juridisch gebied, huisvesting, overbrenging en bescherming van slachtoffers, opleiding en reïntegratie in het sociale beroepsleven);

c) procedures ter bescherming van de belangen van kinderen, met name wanneer zij het slachtoffer zijn van prostitutie, en van jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld;

d) het meten van de daadwerkelijke gevolgen van de verschillende soorten geweld in Europa om op passende wijze daarop te kunnen reageren.

2. Analytische studies per categorie en onderzoek

Doelstelling:

de aan geweld gerelateerde verschijnselen bestuderen.

Onderzoeksactiviteiten, op geslacht en leeftijd gebaseerde studies en analytische studies per categorie op het gebied van geweld ondersteunen om onder andere:

a) na te gaan welke oorzaken, omstandigheden en mechanismen aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van het geweld alsmede de evaluatie daarvan, met inbegrip van het dwingen tot handelingen als bedelen of stelen;

b) bestaande preventie- en beschermingsmodellen te analyseren en te vergelijken;

c) preventie- en beschermingspraktijken te ontwikkelen;

d) de gevolgen van het geweld te evalueren — ook uit het oogpunt van de gezondheid — zowel voor de slachtoffers als voor de maatschappij in haar geheel, met inbegrip van de economische kosten;

e) de mogelijkheden nagaan om filters te ontwikkelen ter voorkoming van de doorgifte van pedofiel materiaal via internet;

f) studies te verrichten betreffende kinderen die het slachtoffer zijn van prostitutie, teneinde dit verschijnsel door een betere kennis van de risicofactoren te helpen voorkomen.

3. Werkzaamheden op het terrein waarbij de begunstigden zijn betrokken

Doelstelling:

actieve toepassing van op het gebied van preventie en bescherming tegen geweld beproefde methoden.

Ondersteunen van de toepassing van methoden, opleidingsmodules en ondersteunende acties (zowel op psychologisch, medisch, sociaal en juridisch gebied als op dat van onderwijs en reïntegratie), waarbij de begunstigden actief betrokken zijn.

4. Oprichting van duurzame multidisciplinaire netwerken

Doelstelling:

de samenwerking ondersteunen en stimuleren van zowel niet-gouvernementele organisaties (NGO's) als van andere organisaties, met inbegrip van de plaatselijke autoriteiten (op het bevoegde niveau), die actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

De oprichting en versterking van multidisciplinaire netwerken ondersteunen en de samenwerking tussen NGO's en verschillende organen en overheidsinstanties stimuleren en steunen teneinde de kennis van en het inzicht in de rol van elkeen te verbeteren en veelomvattende multidisciplinaire steun te verstrekken aan slachtoffers van geweld en risicopersonen.

Om de problemen op het gebied van het geweld aan te pakken, voeren de netwerken met name acties uit om:

a) een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen voor de analyse van geweld, met inbegrip van de definitie van de verschillende soorten geweld, de oorzaken en de gevolgen ervan, en voor de tenuitvoerlegging van passende multisectorale maatregelen;

b) de verschillende soorten maatregelen en praktijken te evalueren die bestemd zijn om geweld te voorkomen en op te sporen en de slachtoffers van geweld te steunen, teneinde met name ervoor te zorgen dat zij nooit meer worden blootgesteld aan dit verschijnsel, en om de doeltreffendheid van deze maatregelen en praktijken te beoordelen;

c) acties te bevorderen om dit probleem zowel op internationaal als nationaal niveau aan te pakken.

5. Opleiding en samenstelling van didactisch materiaal

Doelstelling:

didactisch materiaal ontwikkelen met het oog op de preventie van geweld en een positieve behandeling.

Didactisch materiaal en acties ontwikkelen en testen die betrekking hebben op de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, op een positieve behandeling en op het beheer van conflicten, voor gebruik op scholen en in onderwijsinstellingen voor volwassenen, verenigingen, ondernemingen, overheidsinstellingen en NGO's.

6. Ontwikkeling en toepassing van behandelingsprogramma's

Doelstelling:

behandelingsprogramma's ontwikkelen en toepassen voor slachtoffers en risicopersonen, zoals kinderen en jongeren die getuige zijn van huiselijk geweld enerzijds en daders anderzijds, teneinde geweld te voorkomen.

Het opsporen van de mogelijke oorzaken, omstandigheden en mechanismen die aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van geweld, met inbegrip van het karakter en de motivering van de daders en van degenen die geweld gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals bij seksuele of niet-seksuele uitbuiting.

Behandelingsprogramma's ontwikkelen, testen en toepassen die gebaseerd zijn op de hieruit getrokken conclusies.

7. Op specifieke groepen gerichte bewustmakingsacties

Doelstelling:

een grotere bewustmaking van en meer inzicht in het verschijnsel "geweld", alsmede preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen teneinde het beginsel van de nultolerantie te bevorderen, slachtoffers en risicogroepen te helpen en het melden van geweld te stimuleren.

Onder meer de volgende acties komen in aanmerking voor financiering:

a) ontwikkeling en tenuitvoerlegging van voorlichtings- en bewustmakingsacties die gericht zijn op kinderen, jongeren en vrouwen, met name op het gebied van potentieel dreigend geweld en de manier waarop dit kan worden voorkomen; andere doelgroepen zijn bijvoorbeeld specifieke beroepscategorieën zoals docenten, opleiders, artsen, jeugdwerkers en sociaal werkers, advocaten, politiediensten en de media;

b) ontwikkeling van informatiebronnen op Gemeenschapsniveau om NGO's en overheidsorganisaties te helpen en te informeren over voor het publiek toegankelijke informatie op het gebied van geweld, middelen om geweld te voorkomen en de reïntegratie van slachtoffers, die wordt verzameld door gouvernementele, niet-gouvernementele, academische en andere instanties; op die manier kan deze informatie worden opgenomen in alle relevante informatiesystemen;

c) bevorderen dat maatregelen en specifieke diensten worden ingevoerd teneinde ervoor te zorgen dat geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de verschillende vormen van handel in vrouwen, jongeren en kinderen met het oog op seksuele en niet-seksuele uitbuiting vaker bij de autoriteiten worden gemeld;

d) organiseren van publiciteitscampagnes, met gebruikmaking van de massamedia, waarin de veroordeling van geweld en slachtofferhulp in de vorm van psychologische, morele en praktische hulp centraal staan.

De ontwikkeling zal worden gestimuleerd van materiaal om het reeds bestaande materiaal aan te vullen of daaraan aan te passen zodat het in andere geografische gebieden of voor andere doelgroepen kan worden gebruikt.

II. AANVULLENDE ACTIES

Teneinde te garanderen dat alle door het programma bestreken gebieden ten volle aan bod komen, zelfs indien voor een bepaald gebied geen voorstellen of geen geschikte voorstellen worden ingediend, zal de Commissie meer proactieve activiteiten uitvoeren om de lacunes aan te vullen.

Bijgevolg zullen in het kader van het programma op initiatief van de Commissie aanvullende acties worden gefinancierd op onder andere de volgende gebieden:

a) de ontwikkeling mogelijk maken van geweldindicatoren zodat de resultaten van het beleid en van de projecten kunnen worden gemeten. Hierbij moet worden uitgegaan van de bestaande ervaring met alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen;

b) de invoering van een procedure voor regelmatige en duurzame gegevensvergaring, bij voorkeur met de hulp van Eurostat, zodat het geweld in de Europese Unie nauwkeuriger kan worden gekwantificeerd;

c) het inventariseren, waar mogelijk, van de beleidsaspecten van de in het kader van de gefinancierde projecten uitgevoerde werkzaamheden teneinde op Gemeenschapsniveau gemeenschappelijke beleidslijnen inzake geweldbestrijding voor te stellen en de justitiële praktijken te versterken;

d) het analyseren en evalueren van de gefinancierde projecten ter voorbereiding van een Europees jaar tegen geweld;

e) het op Europees niveau verspreiden van goede praktijken die voortvloeien uit de gefinancierde projecten; zulks is mogelijk aan de hand van verschillende middelen:

i) het produceren en verspreiden van schriftelijk materiaal, cd-rom's, video's, het opzetten van internetsites en het bevorderen van campagnes en reclamespots;

ii) het detacheren van ervaren personeel of het organiseren van de uitwisseling daarvan tussen verschillende organisaties teneinde te helpen bij de tenuitvoerlegging van nieuwe oplossingen of praktijken die elders doeltreffend zijn gebleken;

iii) een enkele NGO in staat stellen gebruik te maken van de resultaten van de twee Daphne programma's, deze aan te passen of over te dragen naar een ander actiegebied van de Unie of naar een andere categorie van begunstigden;

iv) het oprichten van een steunpunt voor assistentie aan non-gouvernementele organisaties, met name die welke voor het eerst meedoen, om hun projecten te ontwikkelen, banden aan te knopen met andere partners en gebruik te maken en te profiteren van het Daphne-acquis;

v) zo nauw mogelijke samenwerking met de massamedia.

f) de organisatie van studiebijeenkomsten voor alle bij de gefinancierde projecten betrokken partijen teneinde het beheer en de netwerkvormingscapaciteiten te verbeteren en de informatie-uitwisseling te ondersteunen;

g) het uitvoeren van studies en organiseren van vergaderingen van deskundigen en studiebijeenkomsten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de actie waarvan zij een integrerend deel uitmaken.

Daarnaast kan de Commissie voor de uitvoering van het programma een beroep doen op organisaties die technische bijstand verlenen. De financiering hiervoor komt uit het algemeen financieel kader. Ook op deskundigen kan zij, onder dezelfde voorwaarden, een beroep doen.

--------------------------------------------------

Top