EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE0762

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toetsing van Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten COM(2007) 707 final

OJ C 211, 19.8.2008, p. 40–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toetsing van Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten

COM(2007) 707 final

(2008/C 211/10)

De Raad heeft op 14 november 2007 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de toetsing van Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten.

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 27 maart 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer ZBOŘIL.

Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 april 2008 gehouden 444e zitting (vergadering van 22 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 151 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is het met de Commissie eens dat het algemene kader voor milieu-inspectiesystemen in de lidstaten de vorm van een aanbeveling moet hebben. Wel dient de aanbeveling te worden aangepast om de uitvoering ervan te verbeteren en de doeltreffendheid ervan te vergroten. Krachtens de sectorale regelgeving zijn de inspectieactiviteiten, hun reikwijdte en uitvoering op belangrijke gebieden in de hele Gemeenschap juridisch bindend.

1.2

Een aanbeveling kan pas op doeltreffende wijze worden uitgevoerd als zij begrijpelijk en duidelijk is. Het is dan ook van essentieel belang dat het toepassingsgebied van de milieu-inspecties met betrekking tot de vastgestelde problemen goed wordt gedefinieerd.

1.3

De definitie, verduidelijking en uniformisering van de begrippen is van kapitaal belang om de inspectieactiviteiten op het grondgebied van de Gemeenschap te harmoniseren en voor alle ondernemingen gelijke voorwaarden te scheppen. In de communautaire regelgeving worden dikwijls begrippen gebruikt waarvan de definitie van geval tot geval kan variëren. De definitie van de begrippen moet over het algemeen dan ook aandachtiger worden bestudeerd.

1.4

Een duidelijke afbakening van de criteria voor de planning, uitvoering en follow-up van en rapportage over de inspecties is eveneens van groot belang.

1.5

Wat betreft het systeem voor het beheer van de inspectieactiviteiten is het zaak om het gebruik van moderne managementtechnieken aan te bevelen. Hiermee kunnen de inspectieactiviteiten worden geconcentreerd op cruciale gebieden die van belang zijn voor het milieu, kan de planning worden verbeterd en kan worden bijgedragen tot een duurzame verbetering van de milieubescherming.

1.6

Het is zaak de toegang tot informatie overeenkomstig het geldende Gemeenschapsrecht verder te uniformiseren. De verstrekte informatie zou een volledig beeld moeten geven van de met de inspectieactiviteiten vastgestelde feiten, van de corrigerende maatregelen en hun tenuitvoerlegging.

1.7

Om de internationale samenwerking verder te versterken is het zaak dat het IMPEL-netwerk wordt gesteund, en dat de normen voor inspectie en handhaving meer worden geharmoniseerd.

2.   Het Commissiedocument

2.1

Inspecties zijn een belangrijk instrument om de uitvoering en handhaving van de communautaire milieuwetgeving te garanderen. In 2001 hebben het Europees Parlement en de Raad Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten aangenomen (1).

2.2

De aanbeveling bevat niet-bindende criteria voor de planning, uitvoering en follow-up van en rapportage over milieu-inspecties. Doel is, de naleving van de communautaire milieuwetgeving te versterken en bij te dragen tot een meer uniforme uitvoering en handhaving ervan in alle lidstaten.

2.3

De Commissie heeft een onderzoek verricht naar de uitvoering en handhaving van deze aanbeveling, dat als uitgangspunt zal dienen voor een nieuwe versie van de aanbeveling, die in 2008 zal worden gepresenteerd.

2.4

Alle lidstaten hebben een verslag over de uitvoering van de aanbeveling en een verslag over de bij de toepassing ervan opgedane ervaringen ingediend. Daaruit kan worden opgemaakt dat de tenuitvoerlegging van de aanbeveling sterk varieert van lidstaat tot lidstaat. Weliswaar hebben bijna alle lidstaten de aanbeveling gedeeltelijk ten uitvoer gelegd, maar er is slechts in enkele gevallen sprake van volledige uitvoering. Er zijn nog steeds grote verschillen in de manier waarop milieu-inspecties in de Gemeenschap plaatsvinden. Voor het bedrijfsleven leidt dit onder meer tot concurrentievervalsing.

2.5

De grote verschillen, die moeten worden gladgestreken, zijn met name te vinden op de volgende gebieden:

2.5.1   Omschrijving van de werkingssfeer

2.5.1.1

De thans gehanteerde omschrijving van de werkingssfeer is vooral toegespitst op industriële en afvalverwerkingsinstallaties en sluit allerlei activiteiten uit die krachtens de communautaire milieuwetgeving aan regels zijn onderworpen. Met name bevat de aanbeveling geen criteria voor inspecties van afvaltransporten. De grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen is op EU-niveau geregeld bij de afvaltransportverordening (2). De uitvoering van deze verordening is voor de Commissie een grote prioriteit.

2.5.1.2

De aanbeveling bevat evenmin criteria voor de inspectie van Natura 2000-gebieden. De Commissie verheugt zich dan ook over de oprichting van het Green Enforce Network, dat de samenwerking en de uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten wil stimuleren om de uitvoering van de wetgeving inzake natuurbehoud te vergemakkelijken. Het Green Enforce Network beraadt zich momenteel over de mogelijkheid om bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van milieu-inspecties door criteria voor de inspectie van Natura 2000-gebieden op te stellen.

2.5.1.3

Andere milieuwetgeving die buiten het bestek van de aanbeveling valt, betreft de registratie en toelating van chemische stoffen (REACH (3)), de beperking van de aanwezigheid van bepaalde gevaarlijke stoffen in producten (bijv. de richtlijn gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (4)), de handel in bedreigde soorten (5) alsook activiteiten in samenhang met genetisch gemodificeerde organismen en regelingen inzake de aansprakelijkheid van de producent.

2.5.2

Verduidelijking van definities: bepaalde in de aanbeveling gebruikte termen worden door de lidstaten op verschillende manieren uitgelegd. Met name de volgende termen worden verschillend geïnterpreteerd:

inspectie, controle, audit;

inspectie-instanties;

inspectieplan, inspectieprogramma;

grensoverschrijdend mechanisme;

routinematige en incidentele inspecties.

2.5.3

Criteria voor de planning, uitvoering en follow-up van en rapportage over inspecties: de aanbeveling heeft ten doel de naleving van de milieuwetgeving door de gecontroleerde installaties te verbeteren, en een hoog niveau van milieubescherming te bereiken. Om dit doel te bereiken wordt in de aanbeveling een reeks criteria aangereikt met betrekking tot de planning, uitvoering en follow-up van en rapportage over milieu-inspecties.

Planning van inspecties: de aanbeveling voorziet in het opstellen van inspectieplannen en geeft algemene criteria inzake de minimale inhoud van die plannen. In veel lidstaten omvatten de inspectieplannen geen strategische elementen maar alleen lijsten van installaties of sectoren die op termijn zullen worden geïnspecteerd. Er lijkt ruimte te zijn voor verdere verbetering van de planning van de inspecties in de lidstaten en om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Sommige lidstaten hebben nu al geavanceerde systemen voor de planning van inspecties opgezet, waarbij zij gebruik maken van een risicogerelateerde beleidsaanpak (6).

Uitvoering van inspecties: in de aanbeveling wordt gesteld dat de inspectie-instanties regelmatig bezoeken ter plaatse moeten afleggen als onderdeel van de routinematige inspecties, alsook in geval van klachten, ongevallen, incidenten of gevallen van niet-naleving van de voorschriften en na de verlening c.q. vóór de herverlening, hernieuwing of wijziging van een vergunning. Er worden criteria gegeven inzake de manier waarop deze bezoeken ter plaatse dienen te worden uitgevoerd. Hoewel de verschillen tussen de afzonderlijke lidstaten niet bijzonder groot zijn, is het toch zaak de praktijken op dit gebied te harmoniseren.

Evaluatie van de inspectieplannen: de evaluatie van het succes van de inspectieplannen wordt gezien als een belangrijk instrument om de planning van de inspecties te verbeteren. Sommige lidstaten beschikken over verfijnde systemen om het succes van hun inspectieplannen te meten. Die systemen zijn van pas gekomen bij het vormgeven van hun toekomstige plannen.

2.5.4

Rapportage: de eerste rapportageronde heeft een grote hoeveelheid informatie opgeleverd over de manier waarop de aanbeveling in de lidstaten wordt uitgevoerd en toegepast. Deze informatie is evenwel niet altijd vergelijkbaar. Om de vergelijkbaarheid van de gegevens te garanderen moet voor dat verslagleggingssysteem een zeer duidelijk, uniform format worden vastgesteld.

2.5.5

Toegang tot informatie: in de aanbeveling wordt gesteld dat de inspectieplannen en inspectierapporten overeenkomstig de geldende communautaire richtlijnen openbaar zouden moeten worden gemaakt. Uit de verslagen blijkt dat een aantal lidstaten noch de inspectieplannen noch de rapporten bekendmaakt. Op de informatie met betrekking tot milieu-inspecties zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van toepassing, zodat de wettelijke verplichting tot bekendmaking van deze informatie reeds bestaat. Die richtlijn voorziet ook in voldoende ontheffingsgronden op basis waarvan de toegang tot bedoelde informatie kan worden geweigerd als de bescherming van enig hoger belang dit vereist. Voor de uitvoering van deze regelgeving zullen geschikte mechanismen moeten worden gevonden.

2.6   Voorstellen voor mogelijke verbeteringen

Aangezien de aanbeveling niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, moet volgens de Commissie worden overwogen om juridisch bindende voorschriften inzake milieu-inspecties vast te stellen. Voorts is het noodzakelijk de algemene criteria voor milieu-inspecties te verduidelijken en te zorgen voor aanvullende richtsnoeren en uitwisseling van informatie m.b.t. de uitvoering ervan. Daarom worden de volgende acties voorgesteld:

2.6.1

Herziening van de aanbeveling: de aanbeveling moet worden gezien als een algemeen kader voor milieu-inspectiesystemen in de lidstaten. De daarin vermelde criteria zijn van algemene aard. Deze criteria lijken wegens hun zeer algemene en beschrijvende karakter niet geschikt om in juridisch bindende voorschriften te worden omgezet. Wel dient de aanbeveling te worden aangepast om de uitvoering ervan te verbeteren en de doeltreffendheid ervan te vergroten.

2.6.2

Sectorale inspectievoorschriften: naast de in de aanbeveling vastgestelde algemene criteria voor milieu-inspecties moeten specifieke, juridisch bindende voorschriften voor de inspectie van bepaalde installaties of activiteiten in sectorale wetgevingsinstrumenten worden opgenomen. Juridisch bindende voorschriften zijn noodzakelijk om te garanderen dat aan de inspecties een hogere politieke prioriteit wordt toegekend en dat de milieuwetgeving overal in de Gemeenschap beter wordt gehandhaafd. Sectorale inspectievoorschriften kunnen een aanvulling vormen op de aanbeveling, maar kunnen ook betrekking hebben op installaties of activiteiten waarop de aanbeveling niet van toepassing is.

2.6.2.1

Als onderdeel van de toetsing van de IPPC-richtlijn (7), die deel uitmaakt van het wetgevingsprogramma van de Commissie voor 2007, en op basis van een analyse van de uitvoering van deze wetgeving zal de Commissie onderzoeken hoe kan worden gezorgd voor een beter nalevingskader dat de inspectie van IPPC-installaties in de lidstaten consistenter en betrouwbaarder kan maken.

2.6.2.2

De Commissie overweegt specifieke, juridisch bindende regels voor inspecties van afvaltransporten voor te stellen. Er moeten specifieke criteria worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat er goed en vaak genoeg wordt geïnspecteerd, dat de betrokkenen adequaat worden opgeleid en dat de instanties goed met elkaar samenwerken.

2.6.3

Ontwikkeling van richtsnoeren en samenwerking tussen de lidstaten: het IMPEL-netwerk heeft een lange reeks projecten uitgevoerd ter versterking van de samenwerking en ter bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten inzake milieu-inspecties (8). De Commissie heeft aan deze projecten deelgenomen en deze actief ondersteund. Al deze initiatieven hebben een gunstig effect gehad op de verbetering van de inspecties in de Gemeenschap, en IMPEL moet worden aangemoedigd om door te gaan met dit type projecten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de toetsing van Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten, en waardeert de inspanningen (9) die zijn verricht om de toepassing van de aanbeveling te bestuderen.

3.2

Milieu-inspecties zijn een essentieel onderdeel van de uitvoerende macht van iedere lidstaat op het gebied van milieubescherming. Zij moeten niet alleen betrekking hebben op de uitvoering van het nationale milieubeleid, maar ook op de uitvoering van de gemeenschappelijke beginselen van het EU-milieubeleid, en wel op een zo uniform mogelijke wijze, ongeacht de vraag welke rechtspersoon met de uitvoering van de nationale inspecties wordt belast.

3.3

Het EESC is zich ervan bewust dat de naleving van de communautaire milieuwetgeving moet worden verbeterd en dat moet worden bijgedragen tot een meer uniforme uitvoering en handhaving ervan in alle lidstaten, zodat de vastgestelde en toegepaste minimumcriteria in de toekomst helpen gelijke voorwaarden te creëren, met name vanuit mededingingsoogpunt.

3.4

Het EESC is van mening dat een extra debat over de mededeling met de belanghebbende partijen zeer belangrijke informatie zal opleveren op grond waarvan een optimaal kader voor de inspectieactiviteiten kan worden geschapen, dat duidelijk is en in de hele Gemeenschap kan worden toegepast.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1

Een aanbeveling kan pas op doeltreffende wijze worden uitgevoerd als zij begrijpelijk en duidelijk is. Het EESC is derhalve zeer ingenomen met het feit dat de Commissie de aandacht op dit punt wenst te vestigen.

4.1.1

Het EESC acht het absoluut zaak dat het toepassingsgebied van de milieu-inspecties met betrekking tot de vastgestelde problemen goed wordt gedefinieerd, zonder dat de flexibiliteit van de inspectiesystemen of bepaalde specifieke nationale benaderingen in het gedrang komen. Deze laatste zouden echter alleen mogen worden toegepast indien specifieke nationale milieubeschermingsdoelstellingen dat vereisen.

4.1.2

Daar waar specifieke EU-wetgevingshandelingen bepaalde inspectieactiviteiten voorschrijven, zouden deze activiteiten moeten worden vastgelegd in een enkele wetgevingshandeling, zodat er geen ruimte ontstaat voor verschillende interpretaties.

4.1.3

Uit de mededeling blijkt dat de definitie, verduidelijking en uniformisering van de begrippen van kapitaal belang is om de inspectieactiviteiten op het grondgebied van de Gemeenschap te harmoniseren en gelijke voorwaarden voor ondernemingen te scheppen. Voor een uniforme tenuitvoerlegging van de aanbeveling is het van essentieel belang dat de basisbegrippen nauwkeuriger worden gedefinieerd, om zo een harmonisatie en een aansluiting op andere wetgevingshandelingen mogelijk te maken.

4.1.4

Het EESC onderstreept in dit verband dat in het Gemeenschapsrecht dikwijls begrippen worden gebruikt waarvan de definitie van geval tot geval kan variëren. De definitie van de begrippen moet over het algemeen dan ook aandachtiger worden bestudeerd.

4.2

Het EESC acht het bovendien zaak dat de criteria voor de planning, uitvoering en follow-up van en rapportage over de inspecties duidelijk worden afgebakend, wederom met instandhouding van de nodige flexibiliteit voor de uitvoering van specifieke inspectieactiviteiten. Er dient een zo eenvoudig en helder mogelijk verslagleggingssysteem te worden ingesteld dat vergelijkbare informatie oplevert over de manier waarop de inspectiesystemen functioneren en over de vraag of zij hun doel — de naleving van de milieuwetgeving verbeteren — inderdaad bereiken.

4.3

Wat betreft het systeem voor het beheer van de inspectieactiviteiten is het zaak om het gebruik van moderne managementtechnieken aan te bevelen, waar sommige lidstaten reeds goede ervaringen mee hebben. Hiermee kunnen de inspectieactiviteiten worden geconcentreerd op cruciale gebieden die van belang zijn voor het milieu, kan de planning worden verbeterd en kan worden bijgedragen tot een duurzame verbetering van de milieubescherming.

4.4

Het EESC beveelt aan de toegang tot informatie overeenkomstig het geldende Gemeenschapsrecht verder te uniformiseren, met inachtneming van het specifieke niveau van toegang tot informatie in de lidstaten. De verstrekte informatie zou geen afbreuk mogen doen aan de doeltreffendheid van de inspectieactiviteiten, en zou een volledig beeld moeten geven van de met de inspectieactiviteiten vastgestelde feiten, van de corrigerende maatregelen en hun tenuitvoerlegging.

4.5

Het EESC is het met de Commissie eens dat het algemene kader voor milieu-inspectiesystemen in de lidstaten de vorm van een aanbeveling moet hebben. Wegens hun zeer algemene en beschrijvende karakter lijken deze criteria immers niet geschikt om in juridisch bindende voorschriften te worden omgezet. Wel dient de aanbeveling te worden aangepast om de uitvoering ervan te verbeteren en de doeltreffendheid ervan te vergroten.

4.6

Het onderhavige advies is onder meer gebaseerd op het feit dat tal van bestaande en in voorbereiding zijnde EU-wetgevingshandelingen voorwaarden en criteria bevatten voor de uitvoering van inspecties in een specifieke sector. Krachtens deze wetgeving zijn de inspectieactiviteiten, hun reikwijdte en uitvoering in de hele Gemeenschap juridisch bindend.

4.7

Om de internationale samenwerking verder te verbeteren is het volgens het EESC noodzakelijk steun te verlenen aan het IMPEL-netwerk, dat immers talrijke documenten met richtsnoeren over de planning en uitvoering van inspecties heeft opgesteld. Ook heeft het netwerk gezorgd voor uitwisseling van informatie en ervaringen tussen inspecteurs. Dankzij zijn deskundigheid kan het IMPEL-netwerk een aanzienlijke bijdrage leveren door met name specifieke projecten uit te voeren, zoals het in het verleden al heeft gedaan. Het IMPEL-netwerk zou een nuttige rol kunnen spelen op het gebied van gemeenschappelijke trainingen en beroepsontwikkeling. Het zou tevens nuttig kunnen zijn voor de ontwikkeling van een centrale eenheid voor de verzameling van pan-Europese statistieken en andere instrumenten op het gebied van inspectie- en handhavingsactiviteiten in Europa.

Brussel, 22 april 2008.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS


(1)  PB L 118 van 27.4.2001, blz. 4.

(2)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(4)  Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

(5)  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.

(6)  Een voorbeeld van een dergelijke benadering is het OPRA-systeem („Operator and Pollution Risk Appraisal”) in het Verenigd Koninkrijk.

(7)  Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.

(8)  Voor meer details, zie de website van het IMPEL-netwerk:

http://ec.europa.eu/environment/impel/index.htm.

(9)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, Verslag over de uitvoering van Aanbeveling 2001/331/EG betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten, SEC(2007) 1493.


Top