ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 175

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
7 mei 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

143e CvdR-zitting (op afstand via Interactio), 17.3.2021-19.3.2021

2021/C 175/01

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — Het Atlantisch actieplan 2.0 — Een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie

1

2021/C 175/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen

6

2021/C 175/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Actieplan inzake kritieke grondstoffen

10

2021/C 175/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Evaluatie van het handelsbeleid

17

2021/C 175/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit

23


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

143e CvdR-zitting (op afstand via Interactio), 17.3.2021-19.3.2021

2021/C 175/06

Advies van het Europees Comité van de Regio's — Een nieuw migratie- en asielpact

32

2021/C 175/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voorstel voor een verordening tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit

69

2021/C 175/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toereikende minimumlonen in de Europese Unie

89


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Comité van de Regio's

143e CvdR-zitting (op afstand via Interactio), 17.3.2021-19.3.2021

7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/1


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over een nieuwe aanpak van de maritieme strategie voor het Atlantische gebied — Het Atlantisch actieplan 2.0 — Een geactualiseerd actieplan voor een duurzame, veerkrachtige en concurrerende blauwe economie in het Atlantische gebied van de Europese Unie

(2021/C 175/01)

Rapporteur:

Paula FERNÁNDEZ VIAÑA (ES/RENEW), minister van Algemene Zaken, Interne Aangelegenheden, Justitie en Extern Beleid van de regio Cantabrië

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Pijlers en doelstellingen van het Atlantisch actieplan

1.

wijst erop dat de Atlantische regio’s onder een tweeledige economische crisis lijden. Ze hebben niet alleen te maken met de COVID-19-pandemie, maar ook met de brexit, waarvan de gevolgen voor de visserij, het toerisme, de handel en het vervoer nog niet in cijfers zijn uit te drukken. De drastische vermindering van de mobiliteit treft met name de infrastructuur, de maritieme verbindingen, de logistieke ketens en de toerismesector.

2.

Het Comité van de Regio’s (CvdR) dringt er daarom op aan dat er voor de Atlantische kust- en maritieme regio’s specifieke maatregelen worden genomen om de effecten van de crisis af te zwakken en dat er rekening wordt gehouden met de resultaten van de brexitonderhandelingen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de toekomst van de maritieme strategie en het bijbehorende actieplan voor het Atlantische gebied. In dit verband is het CvdR bezorgd over de mogelijke impact van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk op het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

3.

Het wijst erop dat de Atlantische Oceaan als zodanig een rol speelt om de klimaatverandering af te zwakken en het hoofd te bieden en dat het zaak is om de werking van het ecosysteem van de oceanen te observeren, te onderzoeken en beter te leren begrijpen en om op onderzoeksgebied samen te werken.

4.

De doelstellingen en acties in het kader van de vier pijlers zijn van transversale aard. De verwezenlijking ervan zal afhangen van goede samenwerking tussen de verschillende diensten van de Commissie, de nationale beheersautoriteiten en de projectcoördinatoren. Het CvdR beschouwt de huidige pijlers als adequaat, maar vindt wel dat ze opnieuw moeten worden gedefinieerd omdat ze juist in het licht van de herziening van de Europese sectorale beleidsmaatregelen tekortschieten. De Atlantische strategie en de pijlers moeten goed op elkaar worden afgestemd.

5.

Het CvdR betreurt het dat zeer belangrijke activiteiten in het kader van de blauwe economie, zoals scheepsbouw en scheepvaart, yachting, de desbetreffende dienstverlening en ondersteunende industrie, en duurzame toeristische activiteiten met betrekking tot het mariene milieu, waaronder watersportactiviteiten, cruisetoerisme en veerboten, zijn uitgesloten van het Atlantisch Actieplan (AAP) en dat hierin geen eigen plek is ingeruimd voor de visserij, de schaal- en schelpdiervisserij en de aquacultuur.

6.

De levering van voedsel van mariene oorsprong is een prioriteit in de Europese Green Deal en zou dan ook in het actieplan als pijler moeten worden opgenomen. Daarnaast moet plaats worden ingeruimd voor de ontwikkeling van mariene ecosystemen en de mogelijkheden daarvan om meer koolstof op te slaan.

7.

De pijlers I en III betreffen mogelijke activiteitensectoren in de blauwe economie (havens en hernieuwbare energie). Dat alleen deze sectoren als pijlers van het AAP zijn aangemerkt, beperkt het toepassingsgebied ervan; het is immers niet mogelijk om andere — bestaande én nieuwe — actiegebieden die voor de Atlantische regio’s van bijzonder belang zijn, in het plan op te nemen.

8.

Het CvdR stelt dan ook voor om deze twee pijlers samen te brengen in één enkele pijler die “Activiteiten in de blauwe economie als motor voor de duurzame ontwikkeling van kustgebieden” zou kunnen worden genoemd, en om daarbinnen vijf doelstellingen te formuleren: Havens als katalysatoren voor het regionale ecosysteem van de blauwe economie; Havens als innovatiecentra om nieuwe technologische oplossingen toe te passen; Verbetering en aanpassing van activiteiten in gevestigde sectoren (visserij, vervoer en maritieme logistiek, enz.) aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; Bevordering van activiteiten van opkomende blauwegroeisectoren, met name mariene hernieuwbare energie; Digitalisering van de activiteiten in de blauwe economie.

9.

Een ander belangrijk gebied is de connectiviteit van havens en hun verbindingen met het achterland. Het CvdR juicht het toe dat een van de pijlers van het AAP gewijd is aan de Atlantische havens. Het is van essentieel belang dat er een eind wordt gemaakt aan knelpunten op het spoor en op de aan- en afvoerwegen (“de laatste kilometer”), of die nu worden veroorzaakt door capaciteitsproblemen of door overslag. De Commissie merkt terecht op dat de havens fungeren als toegangspoorten voor de handel in het Atlantische gebied en als katalysatoren voor het bedrijfsleven, maar gaat eraan voorbij dat zij ook cruciaal zijn voor het creëren van welvaart en werkgelegenheid in het achterland dat zij bedienen.

10.

Het toepassingsgebied van de snelwegen op zee in het Atlantische gebied zou moeten worden verruimd om nieuwe verbindingen tussen havens in het uitgebreide TEN-T-netwerk mogelijk te maken. Of Europese havens in het algemeen en Atlantische havens in het bijzonder kunnen worden opgenomen in het TEN-T-netwerk moet afhangen van de vraag of zij voor de EU en haar regio’s van strategisch belang zijn. In dit verband zij erop gewezen dat de snelwegen op zee strategisch belangrijk zijn voor de verbinding van Ierland met het Europese vasteland in de post-brexit-context.

11.

Naar het oordeel van het CvdR zouden de Atlantische havens die voor de ondersteuning van het Europese vervoerssysteem van strategisch belang zijn en die momenteel buiten het TEN-T-kernnetwerk vallen, in dit kernnetwerk moeten worden opgenomen. Voorts pleit het CvdR voor het financieren van acties waarmee het mogelijk wordt om de snelwegen op zee verder te ontwikkelen en kortevaartdiensten te verbeteren als duurzame vervoersdiensten die de regionale integratie ten goede komen. Er moet in dit verband zowel geïnvesteerd worden in het havengebied als in de landverbindingen, m.i.v. de aan- en afvoerwegen (“de laatste kilometer”), en met name in de modernisering en verbetering van spoorlijnen, die essentieel zijn voor de totstandbrenging van een duurzaam vervoersnet en voor de samenhang van perifere gebieden.

12.

Het CvdR steunt de ontwikkeling van de “Atlantische ijzeren snelweg” en de spoor-havenverbindingen alsook belangrijke aan- en afvoerwegen (“de laatste kilometer”), zowel tussen bestaande infrastructuurvoorzieningen als tussen de TEN-T-corridors en andere lijnen in het Atlantische gebied.

13.

Hernieuwbare mariene energie is terecht een van de pijlers van het nieuwe AAP. De Atlantische regio’s beschikken op dit vlak over een enorm potentieel en praktische ervaring, en de ontwikkeling van mariene hernieuwbare energie in haar verschillende vormen is voor deze regio’s een prioriteit. Het CvdR vindt het daarom jammer dat belangrijke investeringen in de ontwikkeling van deze energie als gevolg van de huidige crisis zijn stopgezet.

14.

De strategie voor het Atlantische gebied moet prikkels bieden voor projecten op het vlak van mariene hernieuwbare energie in ruime zin, ook wat betreft het bevorderen van een concurrerende waardeketen en demonstratie en validering van nieuwe opkomende technologieën die bijdragen tot het plannen en coördineren van toekomstige energie-opwekkingsparken.

15.

Er bestaan al verschillende studies over energiebronnen zoals golfslag, stromingen en wind in het Atlantische gebied. Het CvdR stelt voor om met behulp van deze studies een kaart van potentiële energiebronnen op te stellen. Binnen de derde pijler moet er rekening mee worden gehouden dat het opwekken van hernieuwbare energie uit mariene bronnen of gebieden verenigbaar is met reeds bestaande activiteiten, zoals de visserij, de schaal- en schelpdierenvisserij en de aquacultuur, en moet ook oog zijn voor mariene ecosystemen en de biodiversiteit.

16.

Het CvdR hekelt het feit dat geen van de pijlers verwijst naar toerisme en cultureel erfgoed, zaken die toch een stempel op de identiteit van het Europese Atlantische gebied drukken en bijdragen aan de ontwikkeling van het imago van het Europese continent.

Bevoegdheden inzake de bevordering van blauwe groei op EU-niveau en fondsenprogramma’s

17.

Het CvdR is van mening dat er voor de Atlantische strategie een specifiek economisch en begrotingsinstrument in het leven moet worden geroepen om de implementatie van de strategie en de ontwikkeling van de desbetreffende acties op aantrekkelijkere wijze te bevorderen. De integratie van de doelstellingen van de strategie en het AAP in het meerjarig financieel kader (MFK) is in het bijzonder van belang in het licht van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om uit de EU te stappen.

18.

Het CvdR wijst er nog eens op dat het cohesiebeleid, via het EFRO en het ESF, in de afgelopen programmeringsperiode het belangrijkste investeringsinstrument van de EU is geweest. Voor het toekomstige succes van projecten in het kader van de Atlantische strategie is het van essentieel belang dat het cohesiebeleid samen met de financieringsmogelijkheden die via het EFMZVA en het Elfpo voorhanden zijn optimaal worden benut. De vereenvoudiging van de ESI-fondsen zal ertoe bijdragen dat er meer middelen beschikbaar komen voor lokale projecten.

19.

Het tijdschema voor het AAP is ontworpen om beheersautoriteiten van de lidstaten en kustgebieden te inspireren bij het opstellen van hun partnerschapsovereenkomsten en programma’s voor de periode 2021-2027. Vele van de in deze programma’s opgenomen acties in verband met het AAP zullen helpen om de klimaatdoelstellingen van de EU te verwezenlijken. Door de COVID-19-pandemie is er al vertraging opgelopen. Het CvdR benadrukt dat de Europese structuur- en investeringsfondsen en de nationale operationele programma’s aan het begin van de programmeringsperiode 2021-2027 beschikbaar en operationeel moeten zijn.

20.

De tenuitvoerlegging van het AAP zal in grote mate afhangen van investeringen met publieke en particuliere middelen. Bovendien moeten de vlaggenschipprojecten die voortvloeien uit de Atlantische strategie beter aansluiten op de programma's van de EU.

21.

In het licht van het groeiende aantal beschikbare financiële instrumenten wordt de Europese Commissie verzocht om eventueel samen met het Europees Comité van de Regio’s voorlichtingscampagnes voor lokale en regionale overheden te organiseren over goede praktijken bij de toegang tot en het gebruik van deze financiële instrumenten.

De blauwe economie en het belang van gegevens voor de methodologische ontwikkeling ervan op lokaal en regionaal niveau

22.

De impact van de blauwe economie op regionaal en lokaal niveau is nog niet volledig geëvalueerd. Er moet namelijk eerst een indicatorensysteem op basis van betrouwbare gegevens worden ontwikkeld om de precieze impact van activiteiten die direct of indirect van de zee afhankelijk zijn te meten.

23.

In de blauwe economie is er ook uitgebreide ervaring met andere dan de hierboven genoemde activiteiten, zoals scheepsbouw en scheepsvervoer, de totstandbrenging van structuren voor de productie van mariene energie, en de ontwikkeling van biocomponenten op basis van natuurlijke mariene elementen.

24.

Gezien de complexiteit en de aanzienlijke hoeveelheid bestaande hulpbronnen zou het volgens het CvdR goed zijn om regionale specialisatiestrategieën voor de methodologische ontwikkeling van de blauwe economie op lokaal en regionaal niveau vast te stellen. Dit kan helpen om te bepalen welke acties het meest geschikt zijn.

25.

Het CvdR zou een inventarisatie van de activiteiten van de blauwe economie in de verschillende EU-regio’s kunnen maken om aldus een echte kaart van de ontwikkeling van de blauwe economie in de EU op te stellen. Deze kaart zou dan in het kader van de commissie NAT regelmatig door de specifieke actoren in elke regio moeten worden geactualiseerd, zodat geslaagde praktijken op dit gebied onder de aandacht kunnen worden gebracht.

Multilevel governance in het Atlantische gebied

26.

Het CvdR kan zich vinden in de nieuwe beheersstructuur en het nieuwe monitoringkader en stelt voor dat er bij elke doelstelling specifieke routekaarten of mijlpalen worden opgenomen om de vermelde acties specifieker te maken.

27.

Een belangrijke bijdrage en ondersteuning wordt geboden door bij de ontwikkeling van de Atlantische strategie de Leader-aanpak toe te passen via de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD), gekoppeld aan de lokale actiegroepen (LAG’s) voor visserij. Dit specifieke instrument heeft betrekking op de kust en de desbetreffende economische en sociale actoren, die over de nodige ervaring en kennis beschikken.

28.

Het CvdR pleit met klem voor een doeltreffende multilevel governance, met inachtneming van het institutionele kader van elke lidstaat, en vindt dat de vernieuwde maritieme strategie de regio’s in staat moet stellen actief te participeren in het beheer van het Atlantische gebied.

29.

De agenda’s en doelstellingen van de vele processen en beleidsterreinen van de EU moeten op elkaar moeten worden afgestemd. Wat niet langer prioritair is in een agenda die op een bepaalde datum afloopt, wordt immers vaak een prioriteit in de agenda van een proces dat op een andere datum moet zijn afgerond. Dit governanceprobleem duidt op een gefragmenteerde structuur en laat zien dat de coördinatie tekortschiet en dat er een gebrek is aan correcte en actuele informatie.

Samenwerking in het Atlantische gebied

30.

De door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen en acties van de vier pijlers van het AAP worden weliswaar onvoldoende geacht, maar de verwezenlijking ervan zal toch positieve effecten hebben en gunstig uitpakken voor niet-Atlantische regio’s. Het CvdR beveelt ten zeerste aan om uitgebreid met deze regio’s samen te werken.

31.

Het CvdR pleit voor nauwere grensoverschrijdende samenwerking over de zeegrenzen heen en binnen de regio’s door het oproepen tot grensoverschrijdende projecten eenvoudiger te maken en Interregprogramma’s en andere begrotingsinstrumenten kracht bij te zetten.

32.

Programma’s voor territoriale samenwerking waarbij regio’s van het Atlantische gebied betrokken zijn, hebben op slimme wijze bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het nieuwe AAP en zullen dat blijven doen. Er zou voor meer effect kunnen worden gezorgd als er een specifieke oproep bestaat voor steun aan grensoverschrijdende projecten binnen een specifiek begrotingskader voor de maritieme strategie voor het Atlantische gebied, met welomschreven doelstellingen die passen bij het plan en met eigen meetindicatoren die eenvoudig te beheren zijn.

33.

Ter wille van een betere samenwerking is het daarom enerzijds zaak om de kennis over de “ander” te verbeteren; in dit verband zou het zeer nuttig zijn om een overzicht van actoren, problemen en mogelijkheden op te stellen en dit onder de betrokkenen in elk land en/of elke regio te verspreiden. Anderzijds moeten er voor de verschillende sectoren van de blauwe economie actielijnen of technologielijnen worden vastgesteld naargelang van de concrete specialisatie van elke regio, waarbij wederzijdse samenwerking wordt bevorderd en er gezamenlijk wordt ingeschreven, zodat er niet moet worden geconcurreerd.

34.

Om de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren moeten er voorwaarden worden geschapen die synergieën bevorderen en het werken in multidisciplinaire en multiculturele teams aanmoedigt door belangen en agenda’s bij de wetenschappelijke prioriteiten en de beheers- en bestuursinstrumenten op elkaar af te stemmen, eerlijke samenwerking tussen teams uit verschillende regio’s te stimuleren, eenvoudige en doorlopende financieringsmechanismen in te stellen om acties binnen realistische termijnen te kunnen uitvoeren en brede maatschappelijke deelname aan die acties aan te moedigen, wat het succes ervan ten goede komt.

35.

Het bestaan van een groot aantal parallelle, maar onderling niet verbonden programma’s werkt verwarrend en resulteert waarschijnlijk in een inefficiënt gebruik van overheidsmiddelen. Harmonisatie van de overheidsfinanciering van onderzoek en innovatie is geboden om de samenhang en het effect van investeringen te maximaliseren en ervoor te zorgen dat onderzoekers hun tijd optimaal kunnen benutten. Het CvdR zou graag zien dat regionale, nationale en Europese maatregelen en steunregelingen worden gebundeld teneinde een veel grotere impact te bereiken dan die welke met verschillende, niet aan elkaar gekoppelde programma’s wordt bereikt en aldus effectief bij te dragen aan een goed presterende Europese onderzoeksruimte op het gebied van de blauwe economie.

36.

De samenwerking mag niet beperkt blijven tot maritieme en havenaangelegenheden, maar moet ook rekening houden met de interactie tussen zee en land en aandacht schenken aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering (circulaire economie, duurzame mobiliteit, mariene ecosystemen enz.).

37.

Het CvdR benadrukt het belang van samenwerking op basis van de respectieve strategieën voor slimme specialisatie (S3) van de regio’s en de ontwikkeling van vlaggenschipprojecten inzake slimme maritieme specialisatie in het Atlantische gebied.

38.

In het kader van het herstel van de COVID-19-crisis en de post-brexit-context is samenwerking in het Atlantische gebied extra noodzakelijk vanwege de te verwachten verslechtering van de sociaal-economische situatie en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid en de blauwe groei, en vanwege de gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en het uiteindelijke bereik van de reserve voor de aanpassing aan de brexit.

39.

Het CvdR wil in dit verband vooruitkijken en meegeven dat de door de pandemie en de brexit veroorzaakte ontwrichting kan worden omgezet in een kans als onze sleutelsectoren hun technologische capaciteit moderniseren. Het is dan ook ingenomen met nieuwe instrumenten die een impuls kunnen geven aan nieuwe Europese waardeketens, op basis van de prioriteiten van de regionale strategieën voor slimme specialisatie.

40.

Rekening houdend met de conclusies van de Raad over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU is het tijd om een macroregionale strategie voor het Atlantische gebied vast te stellen en te ontwikkelen, met een specifiek begrotings- en uitvoeringskader dat is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van het gebied.

41.

Het creëren van een Atlantische macroregio is de aangewezen manier om de samenwerking te verdiepen, maritieme uitdagingen samen met andere regionale uitdagingen aan te gaan, de coördinatie tussen de regio’s en de lidstaten te verbeteren en het gebruik van financiële middelen te rationaliseren.

42.

De macroregio moet zijn maritieme karakter aanvullen met het innovatiepotentieel dat samenhangt met de slimme-specialisatiegebieden die de Atlantische regio’s gemeen hebben, en moet de trans-Atlantische samenwerking stimuleren door ook de deelname van ultraperifere regio’s, derde landen en regio’s mogelijk te maken, uitgaande van het model van multilevel governance van de macroregio Alpen, waaraan door de regio’s rechtstreeks en actief wordt deelgenomen.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/6


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen

(2021/C 175/02)

Rapporteur:

Emil BOC (RO/EVP), burgemeester van Cluj-Napoca

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen

COM(2020) 625 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

wijst erop dat onderwijs van wezenlijk belang is voor de harmonieuze ontwikkeling van lokale en regionale gemeenschappen, zeker in de nieuwe context waarin het een essentiële strategische factor is voor de opbouw van een kenniseconomie. Onderwijs heeft ook een cruciale invloed op andere zaken die van belang zijn voor gemeenten en regio’s, zoals braindrain of brain gain, sociale cohesie, de uitvoering van strategieën voor slimme specialisatie, digitale transformatie, (technologische en sociale) innovatie, groene gemeenschappen en samenwerking tussen de academische wereld en andere sectoren. Onderwijs is belangrijk om gemeenschappen weerbaar te maken, zodat ze gemakkelijker het hoofd kunnen bieden aan economische of andere crises en zich kunnen aanpassen aan nieuwe behoeften en omstandigheden. Op lokaal en regionaal niveau moet de bevordering van onderwijs en opleiding worden gezien als een belangrijke investering in onze toekomst.

2.

De lokale en regionale overheden spelen een essentiële rol bij de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte, omdat zij een rechtstreekse en organische band hebben met de gemeenschappen waarin het op Europees niveau vastgestelde onderwijsbeleid ten uitvoer wordt gelegd en waarop dit beleid vervolgens een directe impact heeft. De lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van 70 % van de EU-wetgeving. Uiteindelijk is onderwijs een lokale aangelegenheid en in dit opzicht is het zaak om, in overeenstemming met het beginsel van actieve subsidiariteit, naast het nationale en Europese niveau ook het lokale en regionale niveau bij het plan te betrekken, en wel vanaf de besluitvormingsfase. Het spreekt voor zich dat er wat dit belangrijke onderwerp betreft moet worden gezorgd voor een permanente en gestructureerde wisselwerking tussen de Commissie en het CvdR.

3.

Het is belangrijk om de strategische doelstellingen van de Europese onderwijsruimte zo goed mogelijk te koppelen aan duidelijke en herkenbare financiële middelen die toegankelijk zijn voor lokale en regionale overheden.

4.

De verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, het nastreven van milieuduurzaamheid en het versterken van de Europese, nationale en regionale identiteiten zouden kerndoelstellingen van de Europese onderwijsruimte moeten zijn.

5.

Het CvdR benadrukt dat er een stappenplan, mijlpalen en jaarlijkse indicatoren moeten worden vastgesteld om de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese onderwijsruimte op Europees, nationaal en, indien van toepassing, regionaal en lokaal niveau te kunnen beoordelen. Het is noodzakelijk om de beoordeling van de huidige lokale en regionale situaties te ondersteunen en de doelstellingen, streefcijfers en het ondersteuningssysteem dienovereenkomstig vast te stellen.

6.

Het wijst erop dat op Europees niveau een grondige discussie moet worden gevoerd over de verantwoordelijkheden van lokale en regionale overheden bij de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte, in aanmerking nemend dat de bevoegdheden van lokale en regionale overheden op het gebied van onderwijs aanzienlijk verschillen per lidstaat. Het is van essentieel belang om deze verantwoordelijkheden te koppelen aan de strategieën en maatregelen van de nationale regeringen. Elke stad, gemeente en regio moet in zijn strategie belangrijke onderwijsdoelstellingen opnemen die verband houden met de nationale en Europese doelstellingen.

7.

Hoewel de problemen en uitdagingen op onderwijsgebied gemeenschappelijk zijn, verschillen de instrumenten en middelen waarover lokale en regionale overheden beschikken. Bovendien hebben zij niet allemaal dezelfde administratieve capaciteit, wat rechtstreeks van invloed is op hun succes bij het vaststellen en uitvoeren van verschillende strategieën en maatregelen op onderwijsgebied. Het is van essentieel belang om regionale behoeften op onderwijsgebied in kaart te brengen en op basis hiervan specifieke maatregelen te treffen die rekening houden met de lokale omstandigheden. Een belangrijke factor in dit verband is de ontwikkeling van instrumenten die lokale en regionale overheden in staat stellen om van de goede praktijken van andere lokale en regionale gemeenschappen in de EU te leren. De ontwikkeling van een pan-Europees systeem met de middelen waarover de verschillende regio’s beschikken, en dat een flexibel en efficiënt gebruik mogelijk maakt, zal bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte. Samenwerking is essentieel voor de verstrekking van onderwijsdiensten en het voorkomen van dubbel werk. De Commissie moet deze aanpak ondersteunen en ervoor zorgen dat eventuele belemmeringen voor samenwerking worden weggenomen door actief een flexibel, toegankelijk en gebruiksvriendelijk samenwerkingskader te ontwikkelen en te bevorderen.

8.

De verschillen op onderwijsgebied tussen landelijke, stedelijke en geïsoleerde gebieden, tussen regio’s, tussen verschillende onderwijsniveaus (basis-, middelbaar en hoger onderwijs) en tussen verschillende onderwijsinstellingen moeten worden verkleind. Deze verschillen bestendigen ongelijkheden op het gebied van de toegang tot onderwijs, de mogelijkheden om in het onderwijs te blijven en de langetermijnresultaten van onderwijs, met name wat de integratie op de arbeidsmarkt en de kans op goed betaald werk betreft.

9.

Er moet een coherente aanpak komen voor de verschillende EU-programma’s en -financieringsinstrumenten voor onderwijs en opleiding. Een nieuwe aanpak moet naast Erasmus+ ook andere instrumenten zoals Horizon Europa en de structuurfondsen omvatten. Deze aanpak moet inclusief zijn. Alle EU-instrumenten moeten regio’s en lokale gemeenschappen ondersteunen in een flexibel en soepel transformatieproces dat rekening houdt met bestaande verscheidenheid, synergieën waarborgt en overlappingen in onderwijs en opleiding (zowel voor studenten als voor leerkrachten) voorkomt.

10.

Het CvdR benadrukt het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten. Armoede en een gebrek aan individuele middelen houden vaak verband met slecht onderwijs. Aanhoudende ontoereikende ondersteuning voor onderwijs creëert een vicieuze cirkel waarin ontoereikende prestaties en vaardigheden de lokale economische groei geheel en al afremmen en leiden tot nog schaarsere middelen. Het is van essentieel belang dat in de strategie/operationele programma’s ook rekening wordt gehouden met onbemiddelde burgers en andere kansarme mensen, voor wie onderwijs een van de weinige manieren is om zich aan armoede te ontworstelen.

11.

Slecht onderwijs is ook terug te voeren op belemmeringen door verschillende vormen van discriminatie, bijvoorbeeld vanwege geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap of seksuele geaardheid. Het is daarom van essentieel belang te zorgen voor inclusief en billijk onderwijs voor iedereen en passende maatregelen te nemen ter bestrijding van racisme en discriminatie in onderwijsinstellingen.

12.

Volgens het CvdR moeten uit de COVID-19-crisis lessen worden getrokken voor het onderwijs in lokale en regionale gemeenschappen. De COVID-19-crisis heeft een grote impact gehad op het onderwijs in lokale en regionale gemeenschappen en hen voor grote uitdagingen gesteld op het gebied van crisisbeheer, economische en sociale veerkracht, het gebruik van technologie in het onderwijs, aanpassing van de personele middelen aan de nieuwe realiteit, en de noodzaak om samen te werken en inclusief en kwalitatief hoogstaand onderwijs te bieden. Op onderwijsgebied waren de uitdagingen onder meer: digitale transitie en transformatie, nieuwe pedagogische methoden, het waarborgen van een klimaat van veiligheid en welzijn voor lerenden en leerkrachten, het garanderen en omvormen van de mobiliteit (van lerenden en leerkrachten). Het is belangrijk om vast te stellen voor welke uitdagingen onderwijsstelsels staan en wat er veranderd moet worden om ze weerbaar te maken tegen soortgelijke situaties in de toekomst. De veerkracht van onderwijsstelsels moet een prioriteit zijn voor de samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, onder meer door in het onderwijs gebruik te maken van innovatie en nieuwe technologieën (bijv. artificiële intelligentie, supercomputers en cyberbeveiliging). Er moet, mede gelet op de sociale, etnische en regionale verschillen en uitdagingen, voor worden gezorgd dat alle gemeenschappen gelijke toegang hebben tot digitaal onderwijs, met inbegrip van apparatuur, hulpmiddelen en digitale educatieve inhoud.

13.

Het beroep van leerkracht moet nieuwe waardering krijgen (ook financieel). Gemotiveerd en bekwaam personeel dat permanente bijscholing krijgt is een sleutelfactor voor de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte. Een succesvolle onderwijsstrategie is onmogelijk zonder een volledig inzicht in de fundamentele rol van leerkrachten. Investeren in onder meer de opleiding en bijscholing van leerkrachten, doeltreffende procedures voor de selectie, aanwerving en beoordeling van onderwijzend personeel en het aantrekkelijker maken van het beroep van leerkracht, met bijzondere aandacht voor het platteland, is essentieel om de kwaliteit en het concurrentievermogen van de onderwijsstelsels van de lidstaten op peil te houden en de internationaal vooraanstaande rol van de EU op dit gebied te consolideren.

14.

Het CvdR benadrukt dat het steeds belangrijker wordt om strategische partnerschappen op te zetten tussen lokale en regionale overheden en universiteiten op hun grondgebied (die als centrale actoren fungeren in de zogenaamde “kennisvierhoek” die gevormd wordt door onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke dienstverlening). Instellingen voor hoger onderwijs leveren een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van veerkrachtige lokale gemeenschappen en regio’s. Het universitair onderwijs kan brain gain en brain circulation stimuleren en Europa helpen om internationaal talent aan te trekken. Wat het universitair onderwijs betreft worden er op EU-niveau ingrijpende hervormingen voorgesteld, waarbij met name zij gewezen op het initiatief inzake Europese universiteiten, de mobiliteit van studenten, de Europese studentenkaart, het volgen van afgestudeerden en de wederzijdse erkenning van hogeronderwijsdiploma’s. Lokale en regionale overheden moeten strategische partnerschappen met de universiteiten kunnen aangaan en aan dit transformatieproces kunnen bijdragen.

15.

Het CvdR benadrukt de nauwe banden tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte en roept op tot een “nieuwe aanpak voor een Europese onderwijs- en onderzoeksruimte” met “een transversale aanpak […], in nauwe samenhang met in het bijzonder het regionaal beleid” (1).

16.

Het CvdR wijst op het belang van wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van diploma’s uit het hoger onderwijs, het hoger secundair onderwijs en opleidingscertificaten. Dit is onontbeerlijk om vooruitgang te kunnen boeken met wederzijdse erkenning, waarbij het beste kan worden uitgegaan van de verwachte leerresultaten, zoals ook in het Europese kwalificatiekader gebeurt.

17.

Het CvdR benadrukt het belang van flexibele curricula die gericht zijn op vaardigheden en het creëren van open leermiddelen die zijn afgestemd op een technologieondersteund leerproces. Flexibele leerplannen kunnen bovendien worden afgestemd op lokale en regionale omstandigheden door kwesties aan te pakken en vaardigheden te ontwikkelen die verband houden met de behoeften/uitdagingen van elke gemeenschap en regio.

18.

Het is van essentieel belang om succesverhalen op lokaal en regionaal niveau inzake de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese onderwijsruimte in kaart te brengen en onder de aandacht te brengen. Het bestuderen en verspreiden van deze beste praktijken kan de toegevoegde waarde van maatregelen van lokale en regionale overheden in de lidstaten vergroten.

19.

Het CvdR is van mening dat de prioriteiten voor de ontwikkeling van onderwijsinfrastructuur op lokaal niveau moeten worden bijgesteld en wijst erop dat de lokale en regionale overheden de overgang naar moderne, functionele, digitale en groene onderwijsinfrastructuur in hun gemeenschappen zullen ondersteunen. De nadruk moet liggen op de overgang van starre onderwijsstructuren naar flexibele modellen die het mogelijk maken de formele barrières, zowel tussen onderwijsinstellingen als tussen onderwijsniveaus, te overwinnen.

20.

Onderwijs is een sleutelfactor in de transformatie van het economisch model op lokaal en regionaalniveau (d.w.z. in de richting van een groene, op digitalisering gebaseerde kenniseconomie). De dubbele transitie — d.w.z. de groene en de digitale transitie — moet in alle onderwijsprocessen geïntegreerd worden en tot uiting komen in de transversale doelstellingen op het gebied van onderwijs en opleiding.

21.

Het CvdR is ingenomen met de lancering van de “Onderwijs voor het klimaat”-coalitie ter ondersteuning van de uitvoering van het Europees klimaatpact. Het is bereid nauw te worden betrokken bij dit vlaggenschipinitiatief van de Europese onderwijsruimte om een eerlijke, groene en digitale maatschappelijke transitie voor iedereen tot stand te brengen.

22.

Het CvdR verzoekt de Commissie om in de “Onderwijs voor het klimaat”-coalitie plaats in te ruimen voor de regio’s en lokale gemeenschappen en initiatieven zoals het wereldwijde Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie, om zo voor een koppeling te zorgen tussen bottom-upinitiatieven en maatregelen op EU-niveau, en toezeggingen en concrete acties ten behoeve van duurzaam gedrag in de hele EU te ondersteunen.

23.

Er moet meer aandacht worden besteed aan levensvaardigheden en transversale vaardigheden, om de Europese burgers beter in staat te stellen om zich aan te passen aan een dynamische arbeidsmarkt die voortdurend in beweging is.

24.

De kwaliteit van het onderwijs op lokaal en regionaal niveau moet worden verbeterd, aangezien dit de braindrain aanzienlijk kan afremmen. Het CvdR wijst op het belang van steun van de Commissie en de Europese Unie om de braindrain tegen te gaan en om te zetten in brain circulation.

25.

Het CvdR acht het noodzakelijk dat lokale en regionale overheden zo goed mogelijk steun verlenen aan digitaal onderwijs en digitale inclusie voor leerlingen/studenten, burgers en ambtenaren (in samenhang met het nieuwe, door de Commissie gepromote actieplan voor digitaal onderwijs).

26.

Het is belangrijk dat lokale overheden de kwaliteit van onderwijsprocessen verbeteren op gebieden als de ontwikkeling van basisvaardigheden, interculturaliteit, het leren van talen, en culturele en taaldiversiteit, en dat ervoor gezorgd wordt dat kansarme kinderen vaardigheden verwerven die andere kinderen thuis verwerven.

27.

Het CvdR is van mening dat lokale en regionale overheden, in samenwerking met formele en niet-formele onderwijs- en opleidingsinstellingen, broodnodige programma’s voor een leven lang leren kunnen aanbieden voor om- en bijscholing, om mensen in staat te stellen actief te blijven op, of toegang te vinden tot de arbeidsmarkt of andere onderdelen van de maatschappij die door de ecologische en digitale transitie een snelle verandering doormaken. Dergelijke programma’s kunnen ook zijn afgestemd op de behoeften van specifieke groepen, zoals ouderen, om de kwaliteit van het leven en de algemene tevredenheid en integratie van deze groepen te verbeteren. Universiteiten kunnen/moeten ook belangrijke partners van lokale en regionale overheden worden bij de ontwikkeling en uitvoering van innovatieve programma’s voor lokale actoren, overeenkomstig lokale en regionale bijzonderheden.

28.

Het CvdR moedigt lokale en regionale overheden aan om universiteiten, beroepsopleidingsinstellingen en andere instanties die de Erasmus+-programma’s uitvoeren te ondersteunen om niet alleen de mobiliteit van studenten, maar ook die van jonge ondernemers en vrijwilligers uit de lidstaten te bevorderen.

29.

Het benadrukt dat het zeer belangrijk is dat lokale en regionale overheden voor alle kinderen een veilige schoolomgeving bevorderen, vrij van geweld, pesterijen, kwetsend taalgebruik, desinformatie en iedere vorm van discriminatie.

30.

Het is belangrijk dat lokale en regionale overheden maatregelen treffen om onderwijs op alle niveaus inclusiever te maken voor mensen met een handicap en mensen uit kwetsbare groepen.

31.

Het CvdR wijst erop dat het van belang is dat de lokale en regionale overheden (via onderwijsinstellingen) veranderingen in het gedrag en de vaardigheden van burgers bevorderen met het oog op de ecologische en digitale transformatie, en de mobiliteit van leerkrachten en leerlingen/studenten stimuleren door middel van nationale en internationale partnerschappen met andere gemeenschappen. Deze mobiliteit kan de basis vormen voor de overdracht van knowhow over de ontwikkeling en uitvoering van doeltreffende onderwijsstrategieën. Uit de TALIS-studie van de OESO (The OECD Teaching and Learning International Survey, 2018) blijkt dat een aanzienlijk aantal leerkrachten voor zichzelf specifieke ontwikkelingsbehoeften ziet voor het lesgeven aan leerlingen met speciale behoeften, het gebruik van digitale technologie en meertalige of multiculturele klassen.

32.

Het CvdR moedigt de lokale en regionale overheden aan om (via partnerschappen tussen de publieke, particuliere en non-profitsector) de capaciteit van universiteiten te versterken met betrekking tot onderwijsprogramma’s die specifiek gericht zijn op geavanceerde digitale vaardigheden in spitstechnologieën zoals artificiële intelligentie, cyberbeveiliging en high performance computing.

33.

Het zou graag zien dat de lokale en regionale overheden de oprichting van supranationale onderwijscentra in de grote universiteitssteden van de EU aanmoedigen, zodat goede praktijken en overheidsmaatregelen inzake de mobiliteit van studenten en docenten kunnen worden ontwikkeld en werk kan worden gemaakt van de digitale transformatie van onderwijsprocessen.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  CvdR-advies over “Een nieuwe Europese onderzoeksruimte (EOR) voor onderzoek en innovatie” (COR-2020-04749).


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/10


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Actieplan inzake kritieke grondstoffen

(2021/C 175/03)

Rapporteur:

Isolde RIES (DE/PSE)

Eerste vicevoorzitter van het parlement van de deelstaat Saarland

Referentiedocument:

COM(2020) 474 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Algemene opmerkingen

1.

benadrukt dat moderne samenlevingen en economieën op de lange termijn niet kunnen functioneren zonder een betrouwbare, veilige, concurrerende en milieuvriendelijke grondstoffenvoorziening. Kritieke grondstoffen zijn grondstoffen die van groot economisch belang zijn. Er bestaat voor deze grondstoffen momenteel echter geen gewaarborgde en duurzame voorziening vanuit binnenlandse natuurlijke hulpbronnen in de Europese Unie.

2.

De EU heeft behoefte aan een sterke industriële basis, die in hoge mate afhankelijk is van een adequaat grondstoffenaanbod en van een efficiënt gebruik en een efficiënte recycling van deze grondstoffen vanwege de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de transitie naar een koolstofarmere economie en vanwege de toenemende digitalisering.

3.

Volgens een studie (1) van de Europese Commissie zal op basis van de momenteel beschikbare informatie de vraag naar kritieke grondstoffen voor strategische technologieën en sectoren tot 2030 resp. 2050 sterk toenemen. Zo zal de EU bijvoorbeeld in 2030 tot 18 keer meer lithium en 5 keer meer kobalt voor accu’s voor elektrische voertuigen en energieopslag nodig hebben dan nu, en in 2050 bijna 60 keer meer lithium en 15 keer meer kobalt dan vandaag.

4.

Wereldwijd wordt minder dan 5 % van de kritieke grondstoffen in de EU gedolven, terwijl de industrie in de EU ongeveer 20 % van het wereldwijde verbruik van kritieke grondstoffen voor haar rekening neemt. De EU is sterk afhankelijk van de invoer van kritieke grondstoffen, die een sleutelrol spelen in toekomstige technologieën en, zoals zeldzame metalen en elementen, van belang zijn voor innovatieve technische toepassingen. Ze zijn dus nodig voor de productie en waardeschepping op díe gebieden waar de Europese economie een belangrijke mondiale leidersrol wil spelen. Dit betreft bijvoorbeeld het gebruik van grondstoffen voor de overgang naar een veilige, schone en betaalbare energievoorziening op basis van hernieuwbare energiebronnen, de weg naar een schone en meer circulaire economie, of voor het gebruik ervan voor mobiliteit en bouwen op een energie- en hulpbronnenefficiëntere manier, zoals de Europese Green Deal beoogt.

5.

De gehele grondstoffensector in de EU is goed voor ongeveer 350 000 banen, terwijl meer dan 30 miljoen banen in de verwerkende industrie afhankelijk zijn van een betrouwbare en niet-discriminerende toegang tot grondstoffen.

6.

De COVID 19-crisis heeft onder meer aangetoond dat Europa voor kritieke grondstoffen te afhankelijk is van leveranciers van buiten de EU en dat storingen in de voorziening een negatief effect kunnen hebben op industriële waardeketens en andere sectoren.

Gevolgen voor de industrie

7.

Een te grote afhankelijkheid van niet-EU-landen voor kritieke grondstoffen moet worden tegengegaan en de veerkracht van kritieke toeleveringsketens moet worden vergroot om de continuïteit van de voorziening, de energietransitie en de overgang naar een digitale economie op betrouwbare wijze veilig te stellen.

8.

Vooral in veel belangrijke Europese sleutelindustrieën en industrieën van de toekomst zijn ook kritieke grondstoffen nodig, zoals de automobiel-, staal- en lucht- en ruimtevaartindustrie, de IT-sector en gezondheidssector en de sector hernieuwbare energiebronnen. Innovatieve producten en nieuwe technologieën zoals elektromobiliteit, digitalisering, Industrie 4.0 en de transitie naar schone energie veranderen en vergroten de vraag naar grondstoffen. Die vraag naar grondstoffen zal ook wereldwijd stijgen ten gevolge van bevolkingsgroei, industrialisering en het geleidelijk koolstofarm maken van de bedrijfstakken vervoer en energie.

9.

Een eerlijke en niet-discriminerende toegang tot grondstoffen, een veilige grondstoffenvoorziening en stabiele en voorspelbare grondstofprijzen zijn van essentieel belang voor de mogelijkheden tot ontwikkeling, het concurrentievermogen van de Europese industrie en het midden- en kleinbedrijf, de innovatie en het behoud van in de EU gevestigde industrieën.

10.

Een meer strategische aanpak is geboden om een aanhoudende levering van kritieke grondstoffen te garanderen en de afhankelijkheid van derden of van de invoer van grondstoffen te verminderen. Dit vereist dat er gediversifieerde waardeketens worden opgebouwd, dat de afhankelijkheid van grondstoffen afneemt, dat de circulaire economie wordt versterkt, dat innovatie voor alternatieven wordt bevorderd en dat wordt gezorgd voor een ecologisch en maatschappelijk verantwoord gelijk speelveld op de wereldmarkt.

11.

Het CvdR is ingenomen met het door de Europese Commissie voorgelegde actieplan inzake kritieke grondstoffen en met het eerste strategische prognoseverslag, dat de afhankelijkheid van de EU van de invoer van kritieke grondstoffen als een strategische zwakte blootlegt.

12.

Het CvdR onderschrijft de doelstellingen van het actieplan om veerkrachtige industriële waardeketens in de EU te ontwikkelen, de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen te verminderen door middel van circulair gebruik van hulpbronnen, duurzame producten en innovatie, de binnenlandse winning van grondstoffen in de EU te versterken, de aanvoer uit derde landen te diversifiëren en verstoringen van de internationale handel op een WTO-conforme manier aan te pakken.

13.

Regio’s zijn in verschillende mate afhankelijk van kritieke grondstoffen. Daarom moet de regionale afhankelijkheid van kritieke grondstoffen in kaart worden gebracht, evenals de daaruit voortvloeiende vereiste regionale maatregelen om duurzame en innovatieve waardeketens op te bouwen.

14.

Het lokale en regionale bestuursniveau is in het kader van het actieplan van essentieel belang om een draagvlak te creëren voor de strategische doelstellingen van de EU op het gebied van grondstoffen en industriële projecten.

15.

Met het oog op de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de taxonomische criteria van de EU tot economische sectoren die er nog niet onder vallen, pleit het CvdR ervoor dat de criteria die moeten worden toegepast op de mijnbouw, de winning en de verwerking van grondstoffen worden gebaseerd op een analyse van de gehele levenscyclus (cradle-to-cradle) en op sociaal-economische overwegingen. Bovendien moet bij de beoordeling van een onderneming een onderscheid worden gemaakt tussen investeringen in bestaande en in nieuwe productie-installaties, om te voorkomen dat zeer weinig investeringen als duurzaam worden aangemerkt, waardoor de financieringskosten voor de onontbeerlijke transformatie van de economie zouden stijgen.

Veiligstelling van industriële waardeketens in de EU

16.

Lacunes en zwakke punten in de bestaande toeleveringsketens van grondstoffen moeten met een strategischere benadering worden aangepakt. Adequate opslag is bijvoorbeeld nuttig om onverwachte onderbrekingen van de productie en de voorziening te voorkomen. Er is ook behoefte aan alternatieve toeleveringsbronnen in geval van verstoringen, alsook aan nauwere partnerschappen tussen actoren op het gebied van kritieke grondstoffen en gebruikerssectoren verderop in de keten, die investeringen in strategische ontwikkelingen aantrekken.

17.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie met de huidige lijst kritieke grondstoffen opnieuw heeft bevestigd dat cokeskolen een van de belangrijkste grondstoffen voor de staalindustrie zijn. Deze grondstof zal onmisbaar blijven voor de staalindustrie zolang er geen technologisch en economisch haalbare alternatieven op grote schaal kunnen worden toegepast. De Europese Commissie wordt voorts verzocht, met het oog op de ontwikkeling van de waterstofmetallurgie, te onderzoeken of warm gebriketteerd ijzer (HBI) en direct gereduceerd ijzer (DRI) in de EU-lijst van kritieke grondstoffen kunnen worden opgenomen.

18.

Het CvdR moedigt industriële allianties aan, zoals de Europese batterijalliantie, die aanzienlijke publieke en private investeringen zou moeten aantrekken die, waar mogelijk, in hoge mate kunnen voorzien in de Europese behoefte aan lithium. Bovendien moet steun worden verleend aan toekomstgerichte allianties voor de primaire industrieën.

19.

Het CvdR steunt met name de nieuwe Europese grondstoffenalliantie, die de veerkracht van de EU in de hele waardeketen van zeldzame aardmetalen en magneten moet versterken. Verheugend is het feit dat deze alliantie openstaat voor alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de regio’s, en dat het Comité van de Regio’s voor zijn startevenement (2) werd uitgenodigd.

20.

Het is positief dat de Europese Investeringsbank recent heeft aangekondigd dat zij financiële steun zal verlenen aan projecten om de aanvoer van kritieke grondstoffen die nodig zijn voor koolstofarmere processen in de EU veilig te stellen.

21.

Er moet voor worden gezorgd dat deze projecten de concurrentie niet verstoren, hulpbronnenefficiënt en duurzaam zijn en bijdragen tot de strategische veerkracht van de EU.

Recycling en vervanging van grondstoffen

22.

Europa’s eigen kritieke grondstoffen worden onvoldoende gebruikt en de capaciteit van de lidstaten voor verwerking, recycling, raffinage en sorteren is op dit moment ontoereikend.

23.

Vermindering van het verbruik, afvalpreventie en recycling moeten de kernelementen zijn van de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie. De consument moet transparant en adequaat worden geïnformeerd over de situatie van de grondstoffen in onze overvloed- en wegwerpmaatschappij en ook over de voor de recyclingindustrie geldende markteconomische voorwaarden. De consument draagt echter slechts secundaire verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan een hogere recycleerbaarheid van producten en een vermindering van de consumptie. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de producenten, die ter verantwoording moeten worden geroepen. Fabrikanten moeten ervoor zorgen dat hun in de Unie vervaardigde producten aan bepaalde eisen voldoen en diezelfde eisen moeten uiteraard ook gelden voor producten die worden ingevoerd en in de EU op de markt worden gebracht.

24.

Toegepast en praktisch onderzoek en ontwikkeling zijn van belang voor de winning en een efficiënt gebruik van grondstoffen.

25.

Er dient meer en duurzame steun te komen voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de grondstoffenwinning en de circulaire economie in haar geheel, met inbegrip van de metallurgie als zogeheten “key enabler”. Benadrukt zij dat voortaan, bij de ontwikkeling van nieuwe materialen, de recycleerbaarheid ervan een vast bestanddeel van de onderzoeksfinanciering wordt.

26.

In dat kader moet ook worden getracht om de levensduur van producten waarvoor kritieke grondstoffen nodig zijn, aanzienlijk te verlengen door middel van een duurzaam ontwerp en om kritieke grondstoffen te vervangen door gemakkelijker verkrijgbare grondstoffen, zeker als technologische ontwikkelingen en geplande veroudering de levensduur ervan beperken. De eisen voor de CE-markering dienen te worden aangevuld met ambitieuze recycleerbaarheidscriteria voor producten die kritische grondstoffen bevatten.

27.

Hiertoe kan een beroep worden gedaan op Horizon Europa, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de nationale onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s. Zo kon in dit kader een strategische onderzoeks- en innovatieagenda voor de Europese circulaire economie worden uitgewerkt (CICERONE — Circular economy platform for European priorities strategic agenda) en konden de Europese mijnbouwregio’s hun netwerken via het MIREU-project (Mining and Metallurgy Regions) verder uitbouwen en zich meer richten op de veiligstelling en prioritering van de grondstoffenvoorziening.

28.

De consument moet voortdurend worden geïnformeerd over de externe gevolgen van het veelvuldig kopen en vervangen van goedkope huishoudelijke artikelen van lage kwaliteit. Een geleidelijke terugkeer naar de cultuur van onderhoud en reparatie zou nieuwe werkgelegenheid kunnen creëren die niet kan worden verplaatst.

29.

Achter de term “afval” gaan in Europa vaak waardevolle hulpbronnen en kritieke grondstoffen schuil; in dit verband zij verwezen naar het onlangs goedgekeurde advies van het Comité van de Regio’s “Nieuw actieplan voor de circulaire economie” (3).

30.

Er zou veel meer gebruik moeten worden gemaakt van gerecycleerde materialen om het gebruik van primaire en kritieke grondstoffen te verminderen. De Europese Commissie zou concurrerende criteria kunnen overwegen waarbij nieuwe producten zo mogelijk een flink aandeel gerecycleerd materiaal moeten bevatten; zij zou met deze criteria rekening kunnen houden bij de aanpak van waardeketens voor belangrijke producten (4).

31.

De Commissie zou de terugwinning van kritieke grondstoffen uit stedelijk afval moeten onderzoeken met het oog op de toepasbaarheid en economische haalbaarheid ervan en om deze terugwinning, voor zover technisch en economisch mogelijk, uit te breiden. Met name grondstoffen die nodig zijn voor hernieuwbare energieën of innovatieve technische toepassingen, zoals zeldzame aardmetalen, gallium of indium, worden niet of slechts in geringe mate gerecycled, omdat recycling tot nu toe zowel technisch als economisch relatief duur is. Het is ook belangrijk om in te zetten op efficiënte energieterugwinning in combinatie met de terugwinning van metalen en zouten uit afval dat anders niet kan worden teruggewonnen, bijv. wegens vervuiling, materiaalmoeheid of de aanwezigheid van complexe materialen. De Europese Unie, de lidstaten, regio’s, met hun publieke onderzoeksinstanties, en bedrijven moeten daarom meer onderzoek op dit gebied verrichten en de benutting van de resultaten mogelijk maken om te voorkomen dat waardevolle grondstoffen als afval moeten worden gestort.

32.

Er worden forse hoeveelheden afval en schroot uitgevoerd, hoewel deze in de EU tot secundaire grondstoffen zouden kunnen worden gerecycled. Daarom moet de recyclingcapaciteit binnen de EU aanzienlijk worden versterkt, met name gezien de soms catastrofale milieuschade die wordt veroorzaakt door de uitvoer van afval en schroot naar ontwikkelings- en opkomende landen met een ontoereikende recyclingcapaciteit.

33.

Momenteel zijn er geen statistische gegevens beschikbaar over de hoeveelheid grondstoffen die in mineraal afval wordt gestort. De Europese Commissie wordt daarom verzocht om, met de hulp van de lidstaten, regio’s en gemeenten, de hoeveelheid opgeslagen materiaal te evalueren en in kaart te brengen.

34.

Het Comité benadrukt dat producenten een belangrijke rol hebben op weg naar een circulaire economie. Zij moeten innovatieve producten ontwikkelen die materiaalscheiding mogelijk maken, dus milieuvriendelijk zijn en zo min mogelijk gebruik maken van fossiele primaire grondstoffen. Fabrikanten moeten ook de bestaande bedrijfsmodellen herzien om het verbruik van hulpbronnen te verminderen. Tegelijkertijd heeft de overheid ook oorspronkelijke taken, bijvoorbeeld het scheppen van passende randvoorwaarden en bijbehorende wettelijke voorschriften, en het geven van economische prikkels.

Versterking van de duurzame winning en verwerking van grondstoffen in de EU

35.

Voor zover mogelijk moet de EU zich ook op lange termijn voorzien van grondstoffen uit eigen bronnen en toekomstgerichte ontwikkelingsstrategieën ontwikkelen, met inbegrip van de opbouw van nieuwe capaciteit voor de ontginning en verwerking van kritieke grondstoffen in de EU en de ontwikkeling van een duurzaam financieringsmodel voor het omzetten van de huidige mijnbouwactiviteiten in de winning van kritieke grondstoffen.

36.

Ruimere binnenlandse winning van grondstoffen in de EU moet plaatsvinden binnen het kader van deugdelijke en strenge normen op het gebied van milieu en arbeidsbescherming. In dit verband wordt in EU-projecten al rekening gehouden met voorbeelden van beste praktijken. Over het geheel genomen hebben deze projecten echter nog niet tot een significante toename van investeringsprojecten voor meer grondstoffenwinning en -verwerking geleid. Om de economie te voorzien van kritieke grondstoffen uit eigen bronnen zijn naast het veiligstellen van vroegere en huidige mijnbouwactiviteiten ook nieuwe mijnbouwactiviteiten nodig.

37.

Tegen deze achtergrond betreurt het CvdR het dat het nog steeds ontbreekt aan een aanzienlijk ruimere toepassing van de O&O-resultaten in de bedrijfspraktijk voor de winning en verwerking van grondstoffen; de nieuwe winning van hightech-grondstoffen in de EU moet gebaseerd zijn op de resultaten van O&O-projecten voor innovatieve mijnbouw met een geringe impact. Het is een goede zaak dat de Commissie vanaf 2021 in het kader van Horizon Europa de milieueffecten verder wil terugdringen; het CvdR stelt voor om in dit verband bijzondere aandacht te besteden aan waterbeheer en natuurherstel.

38.

Daarom moeten mijnbouwvergunningen, naast milieu- en arbeidsbeschermingsnormen, ook oplossingen bevatten om het verlies aan milieu- en recreatieve waarde te compenseren, zodat mijnbouwgebieden tijdens en na afloop van de mijnbouw gebruikt kunnen blijven worden voor recreatieve en andere doeleinden die van belang zijn voor de lokale bevolking.

39.

De regio’s spelen vanwege hun deskundigheid op dit gebied een fundamentele rol. De grondstofvoorraden van de EU voor batterijen komen in diverse steenkoolregio’s voor, maar ook in andere regio’s, terwijl veel mijnafval rijk is aan kritieke grondstoffen. Daarom zouden uit bedrijf genomen of nieuwe mijnen en dagbouwmijnen waar kritieke grondstoffen voorkomen, moeten worden onderzocht voor de winning van grondstoffen. De winning daarvan zou nieuwe banen kunnen opleveren, zowel in voormalige als in huidige mijnbouwregio’s.

40.

In de voormalige en actieve mijnbouwregio’s van de EU bestaat een aanzienlijke technische knowhow; ervaring en kennis moeten worden doorgegeven aan nieuwe generaties werknemers en de vaardigheden van geschoolde werknemers moeten door middel van doelgerichte opleidings- en bijscholingsmaatregelen uitgebreid worden.

41.

De ontginning van grondstofvoorraden en de opening van nieuwe mijnen en dagbouwmijnen kunnen de afhankelijkheid van de EU van derde landen verminderen, maar de noodzakelijke exploratie en winning binnen de EU wedijveren vaak met andere opties voor landgebruik en zijn dan ook onderworpen aan beperkingen op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarom wordt ervoor gepleit om gebruiksconflicten zo mogelijk in der minne op te lossen in het belang van de veiligstelling van de grondstofvoorziening.

42.

De publieke weerstand tegen mijnbouwprojecten neemt in veel EU-landen toe en de inspanningen van de industrie om haar ecologische voetafdruk te verkleinen worden nog onvoldoende erkend. De Europese Unie, de lidstaten, de regio’s en de lokale overheden worden daarom verzocht om de voor- en nadelen van heropende en nieuwe mijnen en dagbouwmijnen op transparante en actieve wijze bekend te maken, om de deelname van alle relevante belanghebbenden te waarborgen en zo te zorgen voor draagvlak en begrip in de samenleving.

43.

De (her)opening van mijnen en dagbouwmijnen brengt hoge investerings- en exploitatiekosten met zich mee, onder andere vanwege de in de EU geldende strenge milieu- en veiligheidsnormen, wat voor Europese mijnbouwregio’s wereldwijd gezien een economisch nadeel is. Daarom zouden de EU en haar lidstaten moeten nagaan of en in hoeverre dergelijke projecten op grond van Europese financiering of de regels inzake staatssteun voor financiële steun in aanmerking komen.

44.

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie moet helpen om de sociaal-economische gevolgen van de overstap naar klimaatneutraliteit in steenkool- en koolstofintensieve regio’s te verzachten en de economieën in de regio’s te diversifiëren, onder meer door middel van investeringen in de circulaire economie. Ook het beleidsvenster “duurzame infrastructuur” in het kader van InvestEU kan de regionale ontwikkeling van kritieke grondstoffen ondersteunen.

45.

Er moet in de EU voldoende expertise worden opgebouwd en toegepast om bepaalde kritieke grondstoffen, zoals lithium, te kunnen verwerken of te raffineren. De EU, de lidstaten en de regionale en lokale overheden zouden zich actief moeten inzetten voor de opbouw en uitbreiding van dergelijke vaardigheden.

46.

Er is behoefte aan betere coördinatie tussen de betrokken actoren op het gebied van exploratie, winning, distributie, verwerking, hergebruik en recycling; in dit verband is een fundamentele rol weggelegd voor de regionale en lokale overheden.

47.

Grondstofstrategieën en grondstofplanning door de lidstaten en de regionale en lokale overheden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het veiligstellen van binnenlandse grondstoffen.

48.

Om werk te maken van een nieuwe, innovatieve, geaccepteerde, veilige en milieuvriendelijke winning van kritieke grondstoffen in de EU zijn er vergunningen nodig die voor rechtszekerheid zorgen. Het CvdR zou graag zien dat er bij de oprichting, organisatie en uitrusting van de bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten en instanties rekening wordt gehouden met het toenemende belang van hun bevoegdheden en taken, zodat transparante, efficiënte en gecoördineerde administratieve procedures de winning van grondstoffen op het grondgebied van de EU mogelijk maken.

Regionale samenwerking

49.

Gewezen zij op het belang voor de duurzame mijnbouw in Europa van het bevorderen van nationale en regionale grondstoffenclusters waarin de industrie, de mijnbouwinstanties, de geologische diensten, toeleverende of verwerkende dienstverlenende bedrijven, producenten van apparatuur, en mijnbouw- en raffinageondernemingen alsmede de vervoersindustrie en de sociale partners zijn samengebracht en waarin ook gebruik wordt gemaakt van nieuwe mijnbouwtechnologieën.

50.

De lokale, regionale, nationale en Europese bestuursniveaus moeten samenwerken om de gevolgen ter plaatse het hoofd te bieden en om aan de noodzakelijke investeringsbehoeften te voldoen.

51.

De netwerken van Europese regio’s die sterk afhankelijk zijn van kritieke grondstoffen moeten worden versterkt om gezamenlijke oplossingen te vinden en om de regio’s een actieve rol te laten spelen in de Europese grondstoffenalliantie.

Aanvoer van grondstoffen uit derde landen

52.

Ondanks alle inspanningen zal de EU sterk afhankelijk blijven van de invoer van kritieke grondstoffen uit derde landen; opgemerkt zij dat er ondertussen onder tal van landen een felle concurrentie om kritieke grondstoffen heerst.

53.

De handelsbeperkingen en de concurrentievervalsing op het gebied van grondstoffen nemen toe. De Europese Commissie dient de export- en importbeperkingen voortdurend te controleren en deze op regionaal, bilateraal en multilateraal niveau aan te snijden. Maatregelen die de buitenlandse handel in grondstoffen, en met name kritieke grondstoffen, verstoren, moeten grondig worden onderzocht en zo nodig moeten verdere juridische stappen worden ondernomen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

54.

Een grondstoffenbeleid met diplomatieke middelen is voor de EU van groot belang, niet alleen waar het gaat om het industrie- en energiebeleid en de internationale handel, maar ook als een horizontaal thema dat verschillende onderdelen van het binnenlands, buitenlands en veiligheidsbeleid beïnvloedt.

55.

Voor de economische en financiële veerkracht van de EU zou het gunstig zijn als kritieke grondstoffen in Europese valuta werden verhandeld, aangezien dit de prijsvolatiliteit zou verminderen en de EU-importeurs en exporteurs uit derde landen minder afhankelijk zou maken van de financieringsmarkten in USD. De Europese Commissie en de lidstaten worden verzocht hun inspanningen voor de handel in Europese valuta op te voeren.

56.

De EU dient meer strategische partnerschappen te sluiten met derde landen die rijk zijn aan grondstoffen. Verheugend is de aanpak van de Europese Commissie om, alvorens in 2021 proefprojecten voor partnerschappen te starten, met de lidstaten en het bedrijfsleven overleg te plegen over de prioriteiten, ook in de betrokken landen, omdat deze over lokale expertise en een netwerk van ambassades van de lidstaten beschikken.

57.

Nauwere samenwerking met strategische partners moet gerelateerd worden aan verantwoorde winning en aanvoer. Een grote concentratie van het aanbod in landen met lagere sociale en milieunormen vormt niet alleen een risico voor de bevoorradingszekerheid, maar kan ook de sociale en milieuproblemen verergeren. Daarom moet in eerste instantie worden gestreefd naar een internationale overeenkomst op WTO-niveau die moet zorgen voor een hoog niveau van transparantie en consequente traceerbaarheid van de toeleverings- en handelsketens met betrekking tot de sociale en milieunormen die worden toegepast bij de winning van grondstoffen in derde landen. De onderhandelingen over de systematische verbetering van deze normen moeten vervolgens zo snel mogelijk van start gaan, zoals reeds het geval is in de bestaande vrijhandelsovereenkomsten van de EU. Het CvdR is daarom ingenomen met de verordening inzake conflictmineralen, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, en moedigt de Commissie aan om zo snel mogelijk een ambitieus voorstel voor zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketens in te dienen.

58.

Voor individuele bedrijven wordt de inkoop van grondstoffen op sterk geconsolideerde toeleveringsmarkten en in de concurrentie met markten met een grote vraag (met name China) steeds moeilijker. Zakelijke allianties, zoals inkoopcombinaties, moeten dan ook gericht ondersteund worden.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Critical Raw Materials for Strategic Technologies and Sectors in the EU — A Foresight Study: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/42881

(2)  Website van de European Raw Materials Alliance en aanmeldingsformulier: https://erma.eu/about-us/join-erma/

(3)  Advies van het CvdR over het Nieuwe actieplan voor de circulaire economie (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 107).

(4)  Advies van het CvdR over het Nieuwe actieplan voor de circulaire economie (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 107).


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/17


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Evaluatie van het handelsbeleid

(2021/C 175/04)

Rapporteur:

Willy BORSUS (BE/Renew Europe)

Viceminister-president van Wallonië, minister van Economie, Buitenlandse Handel, Onderzoek en Innovatie, Digitale Technologieën, Landbouw, Ruimtelijke Ordening, het IFAPME en de kenniscentra

Referentiedocument:

COM(2021) 66 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemene opmerkingen

1.

is in grote lijnen ingenomen met de op 18 februari verschenen mededeling van de Europese Commissie getiteld “Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” en neemt kennis van de in deze mededeling geformuleerde conclusies en aanbevelingen, maar merkt op dat die ook een aantal zwakke punten bevat waarop moet worden gereageerd.

2.

Het Comité is van mening dat een grondige herziening van het handelsbeleid nodig is om de samenhang te waarborgen met de Europese verbintenissen voor duurzame en inclusieve groei in het kader van de Green Deal, in te spelen op de uitdagingen van de digitale transitie, het concurrentievermogen van de Europese industrie te vergroten en bij te dragen aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Europa en de verbetering van de levensstandaard van alle burgers. Ten slotte moet het handelsbeleid de veerkracht van de EU verbeteren en ervoor zorgen dat zij in staat is huidige en toekomstige systeemschokken te verzachten, o.m. schokken die verband houden met klimaatverandering, toenemende geopolitieke spanningen en het risico op verdere pandemieën en gezondheidscrises.

3.

Handel speelt een centrale rol in de economie van de EU en miljoenen banen zijn afhankelijk van de uitvoer naar landen erbuiten. In Europa waren vóór de COVID-19-crisis 35 miljoen banen afhankelijk van de export en 16 miljoen van buitenlandse investeringen. Een op de zeven banen hield met andere woorden verband met de uitvoer.

4.

Het Comité is bezorgd over de schokgolf die de COVID-19-crisis op de internationale markten heeft veroorzaakt en heeft geleid tot een verdere verslechtering van de situatie, die vooraf al niet florissant was, met name als gevolg van de toegenomen geopolitieke spanningen. Volgens een recent onderzoek van DG Handel zal de internationale handel in 2020 naar verwachting met 10 à 16 % krimpen, terwijl de uitvoer van de EU-27 naar derde landen waarschijnlijk met 9 à 15 % zal afnemen, een daling met 282 à 470 miljard EUR (1). Zorgwekkend is tevens dat als gevolg van de COVID-19-pandemie alleen al in Europa volgens de IAO in 2020 12 miljoen banen verloren zullen gaan.

5.

Naast de sociaal-economische problemen die burgers ondervinden, hebben zij steeds meer bedenkingen bij de wijze waarop de baten van de globalisering worden verdeeld over de waardeketens, alle economische sectoren en de samenleving als geheel. Het is in dit verband van belang dat de lokale en regionale overheden, het bestuursniveau dat het dichtst bij de burger staat, door de Europese Commissie volledig betrokken worden bij en worden geraadpleegd over de handelsovereenkomsten van de EU. Het Comité is in dit licht bezorgd over de aanpak die de Europese Commissie bij recente handelsbesprekingen heeft gevolgd na het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak-Singapore (Advies 2/15 van mei 2017) om het “gemengde karakter” van de handelsbetrekkingen te omzeilen door te onderhandelen over handelsovereenkomsten die uitsluitend de exclusieve bevoegdheden van de EU weerspiegelen.

6.

Het Comité is er vast van overtuigd dat alleen een duurzaam handelsmodel waarin de waarden van de EU, de niet-onderhandelbare fundamentele wetgevingsnormen van de EU en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen in acht worden genomen, kan bijdragen aan het welzijn en de welvaart van iedereen, zowel binnen de EU als daarbuiten.

Versterking van de samenhang tussen het handelsbeleid en ander sectoraal beleid van de EU in het kader van het herstel

7.

Er moet worden gezorgd voor meer samenhang tussen het handelsbeleid en het landbouw-, industrie-, digitaal, concurrentie-, belasting-, sociaal, milieu-, vervoers-, klimaat-, energie-, ontwikkelings- en cohesiebeleid van de EU alsook de grondrechten van de EU. Het Comité betreurt dat de Europese Commissie in haar mededeling te weinig de nadruk legt op deze noodzakelijke samenhang tussen de verschillende sectorale beleidslijnen van de EU.

8.

Het Comité hecht fundamentele waarde aan de economische vrijheid van overheden om diensten van algemeen economisch belang te verstrekken, te laten verrichten en te financieren.

9.

Het is van groot belang dat openbare diensten en kritieke infrastructuur (openbare diensten van algemeen belang) in handelsovereenkomsten worden beschermd. Daarom dringt het Comité erop aan om ze op algemene en rechtszekere wijze uit te sluiten van het toepassingsgebied van alle vrijhandels- en investeringsovereenkomsten en daarmee ook van alle bepalingen inzake investeringsbescherming, bijvoorbeeld door het hanteren van een positieve lijst voor contractuele markttoegangsbepalingen, meestbegunstigingsbehandeling en nationale behandeling.

10.

De herziening van het handelsbeleid moet hand in hand gaan met gerichte hervormingen van sommige onderdelen van het Europese concurrentiebeleid en de herziening van het Europese industrie- en innovatiebeleid om de positionering van de EU als wereldleider op belangrijke gebieden te ondersteunen. Het Comité kijkt in dit verband met belangstelling uit naar de bijgewerkte strategie voor het industriebeleid van de EU, die voor april 2021 is aangekondigd.

11.

De EU zou moeten streven naar een mondiale oplossing voor een digitaledienstenbelasting, met een passend mondiaal governance- en regelgevingskader. Als zo’n internationale oplossing, met name in het kader van de OESO, de komende maanden niet kan worden bereikt, moet de EU overwegen alleen te handelen.

12.

Het Comité steunt de oproep om in de economische en handelsovereenkomsten van de EU overeenkomstig de beginselen en regels van de WTO een hoofdstuk op te nemen met clausules ter bestrijding van fiscale misdrijven, het witwassen van geld en agressieve fiscale planning, alsook betreffende samenwerking tussen belastingdiensten. De Europese Commissie zou zo’n hoofdstuk tijdens de lopende onderhandelingen moeten voorstellen en in de al van kracht zijnde overeenkomsten moeten integreren op het moment dat deze worden herzien.

13.

Wat het landbouwbeleid betreft, kan een handelsbeleid dat er niet voor zorgt dat externe markten aan de hoge Europese normen inzake duurzaamheid en voedselveiligheid voldoen, de eengemaakte markt ernstig ondermijnen en de landbouwsector in gevaar brengen, vooral als deze al in moeilijkheden verkeert. Dit kan een bedreiging vormen voor de voedselvoorziening in de EU, een fundamentele doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en voor het beheer van de Europese landbouwgronden, dat afhankelijk is van de werknemers in de sector. Het herziene handelsbeleid moet samen met het landbouwbeleid bijdragen aan het algemene behoud van de werkgelegenheid en aan de stabiliteit van de landbouwsector door de waarborging van een billijke beloning. Handelsbeleid moet voor de landbouwsector een gelijk speelveld garanderen tussen de interne en de externe markt, waarbij bevoorrading binnen de EU zelf voorrang krijgt boven productaanvoer van externe markten. Tegelijkertijd moeten interne regels voor het beheer van de markten de diversificatie van onze interne markt stimuleren om het concurrentievermogen te waarborgen. Dit mag echter niet ten koste gaan van de inspanningen om eerlijkere handelsbetrekkingen met de Afrikaanse landen te ontwikkelen.

14.

Het Comité betreurt dat in de mededeling van de Europese Commissie geen oplossingen worden voorgesteld om de negatieve gevolgen te verzachten die handelsovereenkomsten kunnen hebben voor bepaalde landbouwsectoren die al onder druk staan of intern zijn verzwakt. Daarom zou moeten worden nagedacht over de invoering van een steunmechanisme voor de zwaarst getroffen branches. In dit verband blijft het Comité zeer bezorgd over de consequenties die de voorgestelde associatieovereenkomst tussen de EU en Mercosur voor sommige takken van de landbouw zeker zal kunnen hebben.

15.

Het cohesiebeleid speelt een belangrijke rol in de verbetering van het concurrentievermogen van de EU-regio’s via gerichte investeringen op maat van de behoeften van de betrokken regio, met name van afgelegen en geïsoleerde regio’s, waarvoor de ontwikkeling en modernisering van de infrastructuur van essentieel belang zijn, en dit op cruciale gebieden zoals netwerkinfrastructuur, connectiviteit, onderzoek en innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), IT-diensten, milieu- en klimaatmaatregelen, hoogwaardige werkgelegenheid en sociale integratie.

16.

Het EU-handelsbeleid mag de inspanningen van de EU inzake ontwikkelingssamenwerking met derde landen niet in het gedrang brengen, en wanneer het gaat om de zwakste economieën is een evenwichtige, eerlijke aanpak van vrijhandel aan te bevelen.

17.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie een rechtsinstrument heeft gepresenteerd om verstoringen als gevolg van buitenlandse subsidies op de interne markt van de EU aan te pakken. Daarnaast moeten ook de Europese mededingingsregels worden gemoderniseerd en geactualiseerd.

18.

Het Comité dringt er bij de Europese Commissie op aan om te laten zien dat op korte termijn een ambitieuze modernisering van het Verdrag inzake het Energiehandvest kan worden gerealiseerd, teneinde dit verdrag op de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs af te stemmen en de gemoderniseerde aanpak van de EU op het gebied van bescherming van investeringen erin op te nemen. Zo niet, dan moet worden nagedacht over een ordelijke terugtrekking van de EU uit dit verdrag.

19.

De Europese Commissie moet alles in het werk stellen om te zorgen voor een snelle en ordelijke beëindiging van de resterende bilaterale investeringsverdragen binnen de EU.

Naar een model van open strategische autonomie

20.

Het is voor de EU van belang om een open economie te blijven en om vrije, eerlijke, duurzame, op regels gebaseerde internationale handel te blijven bevorderen die alle handelspartners ten goede komt. Het Comité steunt in dit verband de inspanningen van de Europese Commissie om de WTO te hervormen. Doel daarvan moet zijn om de WTO nieuw leven in te blazen en te versterken door onder meer haar functioneren op belangrijke gebieden te moderniseren en lacunes in haar regelgevingskader weg te werken, zodat zij adequaat kan reageren op actuele handelskwesties.

21.

Het Comité is ingenomen met het door de Europese Commissie voorgestelde model van open strategische autonomie, hetgeen moet worden vertaald in een open, duurzaam en sterk handelsbeleid dat onze economische troeven opwaardeert en beschermt, de toegang tot belangrijke markten en grondstoffen garandeert en tegelijkertijd de toegang tot vitale goederen en diensten veiligstelt. Daarnaast waarschuwt het Comité voor protectionistische tendensen en onderstreept het dat Europa een strategische speler op het wereldtoneel moet blijven die de internationale regels eerbiedigt en ook bereid is deze te handhaven.

22.

Met het oog daarop moeten onze waardeketens in kaart worden gebracht, samen met de bevoegde regionale instanties, teneinde de afhankelijkheid van strategische sectoren te inventariseren en te verminderen, en de veerkracht van de meest gevoelige industriële ecosystemen en specifieke gebieden zoals gezondheid, defensie, ruimtevaart, voedsel, digitalisering en kritieke grondstoffen te vergroten, met name in afgelegen en geïsoleerde gebieden, zoals de ultraperifere regio’s. Het Comité zal met belangstelling kennisnemen van de uitkomsten van het momenteel door de Europese Commissie uitgevoerde onderzoek naar de verschillende soorten strategische afhankelijkheid en de meest kwetsbare industriële ecosystemen.

23.

Dit kan o.m. betekenen dat de productie- en toeleveringsketens moeten worden gediversifieerd, dat strategische voorraden moeten worden aangelegd, dat investeringen en productie in Europa moeten worden aangemoedigd, dat alternatieve oplossingen worden moeten onderzocht en dat de industriële samenwerking tussen de lidstaten moet worden bevorderd.

24.

De COVID-19-crisis heeft het potentieel voor creativiteit en innovatie in regionale ecosystemen aan het licht gebracht en een impuls gegeven aan nieuwe samenwerkingsverbanden om een antwoord te bieden op de voorzieningsmoeilijkheden in bijvoorbeeld de sectoren medische hulpmiddelen en geneesmiddelen. De EU zou de versterking van de lokale economieën voor bepaalde bedrijfstakken moeten stimuleren en innovatieve Europese waardeketens moeten bevorderen, op basis van complementariteit tussen de ecosystemen, onder meer via maatregelen ter ondersteuning van de samenwerking tussen de actoren. Beleid gericht op clustering en samenwerking tussen clusters kunnen nuttige hefbomen zijn om een kritische massa op te bouwen en tegemoet te komen aan de behoeften van kmo’s. Door een kritische massa van de vraag naar bepaalde strategische producten op te bouwen en binnen de interne markt zichtbaar te maken kan ervoor worden gezorgd dat bepaalde producties naar Europa worden teruggehaald en dat in de EU een concurrerende productie wordt ontwikkeld, met name door de vermarkting van innovatieve oplossingen te versnellen.

25.

Voor elk van de strategische waardeketens die in de EU zijn geïdentificeerd moeten er specifieke actieplannen worden opgesteld met het oog op de uitvoering van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, aangezien die een belangrijk instrument vormen voor de groene en digitale transitie en voor de versterking van het technologische leiderschap van de EU, met name op gebieden als batterijen, micro-elektronica en waterstof.

Een duurzaam handelsmodel als enig model om bij te dragen aan het welzijn en de welvaart van iedereen, zowel binnen de EU als daarbuiten

26.

In de mededeling wordt gewezen op de herziening van het 15-puntenplan van de EU voor de doeltreffende toepassing en handhaving van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van handelsovereenkomsten. Tot tevredenheid van het Comité is het de bedoeling dat deze herziening betrekking zal hebben op alle relevante aspecten van die toepassing en handhaving, waaronder de reikwijdte van verbintenissen, toezichtmechanismen, mogelijke sancties in geval van niet-naleving, de “essentiële onderdelen”-clausule en de noodzakelijke institutionele regelingen en middelen. Het Comité betreurt dat de publicatie van de mededeling en de herziening niet op elkaar zijn afgestemd, maar is ermee ingenomen dat die laatste nu al eind 2021 zal worden afgerond en hoopt dat het hele proces zo transparant en inclusief mogelijk zal zijn.

27.

De Europese milieu-, klimaat- en sociale normen, zoals vermeld in de Europese Green Deal en de Europese pijler van sociale rechten, moeten in dit verband worden opgenomen in elke handelsovereenkomst waarover de EU onderhandelt en moeten de minimumeisen vormen waartoe de partijen zich verbinden. Dit zal de Europese kmo’s en de industrie die aan deze normen voldoen, helpen om te floreren en tegelijkertijd een stimulerend effect hebben op hun tegenhangers die met hen handeldrijven.

28.

De EU moet zich assertiever opstellen ten aanzien van de eerbiediging en bevordering van de mensenrechten enerzijds en de sociale, milieu- en klimaatnormen in haar handelsovereenkomsten anderzijds. Het Comité verwelkomt de instelling van een klachtenmechanisme om schendingen van de verbintenissen inzake handel en duurzame ontwikkeling te melden en is van mening dat elke partij bij een overeenkomst de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals gedefinieerd in de basisverdragen van de IAO, in haar wetgeving en praktijken op haar gehele grondgebied daadwerkelijk moet toepassen.

29.

Het Comité steunt het voorstel van de Europese Commissie om van de Klimaatovereenkomst van Parijs een essentieel onderdeel te maken van alle toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten en om in deze overeenkomsten voorrang te geven aan de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake biologische diversiteit.

30.

Het Comité is er voorstander van om een effectieve uitvoering van handelsovereenkomsten aan te moedigen door partnerlanden die de verbintenissen inzake handel en duurzame ontwikkeling nakomen, te belonen. De partijen moeten in voorkomend geval zorgen voor een geleidelijke tariefverlaging die gekoppeld is aan de effectieve uitvoering van de bepalingen van het hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling. Daarbij moeten de voorwaarden worden gespecificeerd waaraan landen voor zulke verlagingen geacht worden te voldoen en in geval van schending van voornoemde bepalingen moeten deze specifieke tarieflijnen kunnen worden geschrapt.

31.

Alleen door rechtvaardigheid en duurzaamheid voor iedereen te garanderen kan worden bijgedragen aan de wereldwijde veranderingen waarop door een aanzienlijk aantal burgers wordt aangedrongen.

32.

Het Comité kijkt in dit verband uit naar een voorstel dat de Europese Commissie in 2021 zal voorleggen m.b.t. de ontwikkeling van een doeltreffend mechanisme voor koolstofcorrectie aan de buitengrenzen dat in overeenstemming is met de WTO-regels, eerlijke concurrentie kan waarborgen voor op de interne markt actieve ondernemingen en kan bijdragen aan het concurrentievermogen van de Europese industrie. Zo’n mechanisme zou eerst een aanvulling moeten vormen op en vervolgens op lange termijn in de plaats moeten komen van de gratis toekenning van CO2-emissierechten en de compensatie van de elektriciteitsprijs voor primaire industrieën.

33.

Bijzondere aandacht moet ook uitgaan naar het bevorderen van verantwoord ondernemerschap en transparantie in de toeleveringsketens. Het Comité steunt in dit verband met name de initiatieven die thans op Europees niveau worden genomen ter versterking van de regelingen voor passende zorgvuldigheid. Dit is ook noodzakelijk om een gelijk speelveld op de interne markt van de EU tot stand te brengen.

34.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie een hoofd Handhaving voor de handel heeft aangesteld, die onder meer tot taak heeft toe te zien op de correcte uitvoering van de verbintenissen inzake duurzame ontwikkeling, met name wat de klimaatagenda en de arbeidsrechten betreft. Hopelijk zal dit hoofd Handhaving uitgebreide en permanente communicatiekanalen met de lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld tot stand brengen. Het Comité zal erop toezien dat voor deze nieuwe functie voldoende middelen worden uitgetrokken, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden verwezenlijkt.

Garanderen van een gelijk speelveld voor bedrijven in de EU

35.

In het kader van de ratificatie van de brede investeringsovereenkomst tussen de EU en China zijn aanvullende garanties nodig ten aanzien van de eerbiediging van de mensenrechten en de sociale normen.

36.

Voor bedrijven is het van belang dat gelijke concurrentievoorwaarden worden gehandhaafd om op de interne markt en internationaal in mondiale waardeketens te kunnen concurreren. De nadruk moet worden gelegd op de toepassing van de bestaande regels en de handelsbeschermingsinstrumenten moeten assertiever worden ingezet om marktverstorende praktijken in derde landen tegen te gaan.

37.

Het Comité is ingenomen met het akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad over het wetgevingsvoorstel voor een verordening ter versterking van de handhaving van de handelsregels, waarmee wordt ingespeeld op de huidige impasse in de werking van de WTO-beroepsinstantie. Deze verordening zal ook van toepassing zijn in het kader van bilaterale of regionale handelsovereenkomsten wanneer een partner eenzijdig sancties oplegt aan de EU en de procedure voor de regeling van geschillen waarin de overeenkomst voorziet, blokkeert. De verordening zal het vermogen van de EU om vergeldingsmaatregelen te treffen, zoals tarieven, kwantitatieve beperkingen en maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten, uitbreiden tot diensten en kwesties m.b.t. intellectuele eigendom. Het Comité steunt ook de oprichting door de Europese Commissie van een éénloketsysteem om alle schendingen van arbeidsrechten en bepalingen inzake klimaatverandering of mensenrechten op hetzelfde niveau te behandelen als klachten over de toegang tot de markten van onze handelspartners.

38.

De mededingingsregels moeten worden herzien in het licht van de uitdagingen m.b.t. de externe concurrentie, de praktijken van derde landen en de nieuwe realiteit van innovatie-ecosystemen. De concurrentie op de interne markt en de toegang van kmo’s tot Europese en mondiale waardeketens moeten in evenwichtige, doeltreffende en onafhankelijke Europese mededingingsregels centraal blijven staan.

39.

Het Comité is het ermee eens dat de EU naar een hogere versnelling moet schakelen om wederkerigheid te waarborgen en derde landen die hun markten voor overheidsopdrachten afschermen, aan te pakken.

40.

Directe buitenlandse investeringen zijn een belangrijke bron van groei, werkgelegenheid en innovatie, maar kunnen desondanks in gevoelige sectoren het risico inhouden dat de nationale veiligheid en de openbare orde in de EU in gevaar worden gebracht. Vandaar de noodzaak om op nationaal niveau systemen voor het screenen van investeringen op te zetten.

Beter anticiperen op en rekening houden met de negatieve externe effecten van deelname aan de internationale handel

41.

Het is zorgwekkend dat de voordelen van vrijhandelsovereenkomsten momenteel niet alle regio’s ten goede komen, dat sommige economische sectoren door vrijhandelsovereenkomsten vaak negatief worden beïnvloed en dat kmo’s het potentieel van vrijhandelsovereenkomsten niet ten volle benutten en zwaarder worden getroffen door oneerlijke concurrentie als gevolg van maatregelen van bepaalde derde landen. Het Comité betreurt dat in de mededeling van de Europese Commissie geen manieren worden voorgesteld om de eventuele negatieve gevolgen van handelsovereenkomsten te verzachten. Niettemin steunt het de plannen van de Commissie om een aantal speciale digitale instrumenten en onlineportalen voor kmo’s in het leven te roepen teneinde ze beter bij handelsovereenkomsten te betrekken, om voor kmo’s nieuwe kansen te creëren ten aanzien van de toegang tot overheidsopdrachten en om voornoemde oneerlijke concurrentie tegen te gaan.

42.

Het Comité kan zich vinden in het voornemen van de Europese Commissie om een specifieke, noodzakelijke wetgevingshandeling voor te stellen voor het toezicht op de naleving van onder meer de handelsgerelateerde bepalingen uit de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.

43.

Het Comité staat achter de ontwikkeling door de Europese Commissie van een antidwanginstrument.

44.

Kmo’s spelen een belangrijke rol in de internationale handelsbetrekkingen van de EU en zijn goed voor meer dan 58 % van de totale uitvoer uit de EU en meer dan 46 % van de totale invoer in de EU (2). In dit verband zij gewezen op de noodzaak van een doeltreffend EU-handelsbeleid ter bescherming van de kmo’s, die veel kwetsbaarder zijn en veel meer aan de volatiliteit van de internationale handelsbetrekkingen blootgesteld zijn dan grote ondernemingen. In dit verband is het Comité tevreden over de nadruk die de Europese Commissie in haar mededeling legt op kmo’s.

45.

Het Comité is ervan overtuigd dat het model voor effectbeoordeling moet worden herzien en dat van elke bestaande overeenkomst uitgebreide en grondige effectbeoordelingen moeten worden verricht (per sector en subsector, per geografisch gebied — land/regio — binnen de EU, m.b.t. de impact op kmo’s en op sociaal, milieu-, klimaat- en mensenrechtengebied), alsmede geaggregeerde effectbeoordelingen (op basis van dezelfde criteria) van alle bestaande overeenkomsten om ervoor te zorgen dat het EU-handelsbeleid ten goede komt van iedereen, zowel bedrijven als burgers. Het betreurt dat de Europese Commissie in haar mededeling hier niet over uitweidt en alleen spreekt over een beoordeling achteraf van de impact van de overeenkomsten van de EU voor belangrijke milieuaspecten, waaronder klimaat, over een betere analyse van de gevolgen op het vlak van gendergelijkheid van de verschillende onderdelen van het handelsbeleid en over verder onderzoek — zonder dat nader te preciseren — naar de effecten van het handelsbeleid op de werkgelegenheid en diverse socialeontwikkelingsaspecten.

46.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de moeilijkheden die kmo’s ondervinden. Het Comité steunt de inspanningen van de Europese Commissie om de instrumenten voor het interpreteren van handelsovereenkomsten te versterken, met name wat de oorsprongsregels betreft. Er moet worden tegemoetgekomen aan de behoefte aan deskundigheid bij kmo’s wat betreft de toegang tot derde markten, door de bestaande advies- en ondersteuningsdiensten van nationale overheden, regio’s en kamers van koophandel te benutten en het inroepen van externe deskundigen te vergemakkelijken.

47.

Het in 60 landen actieve Enterprise Europe Network (EEN) en het in 180 landen actieve netwerk van nationale en regionale instanties voor handelsbevordering die deel uitmaken van de European Trade Promotion Organisations” Association (ETPOA), kunnen verder worden ingezet in het kader van hun taak om kmo’s te helpen buitenlandse markten te betreden. Evenzo moeten door de EU “FTA-contactpunten” zo dicht mogelijk bij de kmo’s worden opgezet, rekening houdend met het principe “think small, act regional”, met een leidende rol voor de regionale instanties voor handelsbevordering.

48.

Een specifieke aanpak voor innovatieve kmo’s die zich internationaal willen positioneren, zou relevant zijn in het kader van het InvestEU-project, om de risico’s van dit soort ondernemingen adequaat te kunnen afdekken en hun internationale groei te bevorderen.

49.

In de context van de Green Deal van de EU zou het bestaande kader voor staatssteun voor “belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang” (IPCEI) moeten worden herzien om investeringen te vergemakkelijken en de operationele kosten van samenwerkingsprojecten/transnationale projecten van kmo’s te dekken. Het Comité vindt het dan ook positief dat de Europese Commissie op 23 februari jl. een openbare raadpleging heeft gelanceerd (die loopt tot 20 april 2021) en alle belanghebbenden heeft uitgenodigd hun mening te geven over een voorstel voor een gerichte herziening van de mededeling betreffende staatssteun voor IPCEI (3).

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2020/may/tradoc_158764.pdf

(2)  https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/International_trade_in_goods_by_enterprise_size#Share_of_SMEs_in_total_trade_.28intra_.2B_extra-EU.29

(3)  https://ec.europa.eu/competition/consultations/2021_ipcei/draft_communication_en.pdf — Link naar de openbare raadpleging: http://bit.ly/3dEFgeM


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/23


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit

(2021/C 175/05)

Rapporteur:

Enrico ROSSI (IT/PSE), lid van de gemeenteraad van Signa (Florence)

Referentiedocument:

COM(2020) 662 final Een renovatiegolf voor Europa — groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Renovatie van gebouwen stimuleren met het oog op klimaatneutraliteit en herstel

1.

is verheugd over de renovatiegolf, die, door zijn impact op een sector die verantwoordelijk is voor 40 % van het energieverbruik in Europa, bijdraagt tot het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050 en tot het verminderen van de energieafhankelijkheid van derde landen, wat de Europese energiezekerheid ten goede komt. Het CvdR acht het van essentieel belang dat dit beleid wordt opgenomen in de herstel- en veerkrachtprogramma’s (RRF) van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), zodat de acties worden gecoördineerd om afzonderlijke en inefficiënte maatregelen te vermijden. Het welslagen van deze strategie zal grotendeels afhangen van de duurzaamheid en de haalbaarheid ervan op lokaal en regionaal niveau, terwijl extra administratieve rompslomp moet worden vermeden. Voorts moeten alle maatregelen in verband met de renovatiegolf een duidelijk voordeel hebben en erop gericht zijn de economische levensvatbaarheid, de sociale duurzaamheid en de financierbaarheid — met name voor de overheidsbegrotingen op basis van de huidige begrotingsbepalingen, maar ook voor huurders en eigenaren — te handhaven.

2.

De renovatiegolf kan alleen volledig worden uitgevoerd als deze gepaard gaat met een grondige herziening van het pakket schone energie, te beginnen met de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPBD) en de verordening inzake de governance van de energie-unie, en door een tijdige en correcte omzetting op nationaal niveau. Er zou onmiddellijk begonnen moeten worden met de uitvoering van de strategie en de maatregelen daarvan door renovaties op te schalen en nieuwe methoden voor het uitvoeren van renovaties te testen, die op grote schaal zouden kunnen worden gerepliceerd. Hiertoe zou zo snel mogelijk een proefinitiatief van start moeten gaan voor het testen en uitwerken van een protocol dat voor de verschillende soorten interventies en economische, sociale en klimatologische omstandigheden moet worden gevolgd.

3.

Het is van belang dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht worden genomen. De concrete uitvoering en financiering vinden plaats in de regio’s, steden en gemeenten. Het Europese kader moet daarom flexibel genoeg zijn om rekening te kunnen houden met verschillen, bijvoorbeeld tussen plattelandsgebieden en grote steden.

4.

Het CvdR benadrukt dat het Klimaatpact lokaal gestuurde partnerschappen kan bevorderen, evenals gezamenlijke initiatieven van de openbare en de particuliere sector. Lokale en regionale overheden bevinden zich in een sleutelpositie om de burgers te informeren over de voordelen en bestaande steuninstrumenten voor de renovatie van hun huizen. Zij kunnen het goede voorbeeld geven, lokale, gemeentelijke en andere overheidsbedrijven met de nodige expertise op verschillende niveaus met elkaar in contact brengen en ondersteunen, en instrumenten ontwikkelen om toegang te krijgen tot nationale of Europese financiële steun. Voorts hebben lokale en regionale overheden een voorbeeldfunctie bij de renovatie van openbare gebouwen en met name de bevordering van de energierenovatie van sociale woningen en andere woningen in overheidsbezit, met het Klimaatpact als facilitator voor de toepassing en schaalvergroting van de meest succesvolle Europese initiatieven. Een sterkere koppeling tussen de Europese strategie voor de renovatiegolf, de nationale strategieën voor de renovatie van gebouwen (1) en de kostenoptimale methodologie (2) is wenselijk. In dit verband zou een gedeeltelijke herziening van de richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen op zijn plaats zijn.

5.

De renovatiegolf moet niet alleen worden opgevat als een technisch-regelgevend concept voor de uitvoering van de agenda van de Green Deal, maar dient ook om het transformatieproces naar een circulaire economie in een conceptueel, op esthetiek en design gericht kader te integreren. Het initiatief om een nieuwe Europese Bauhaus-beweging op gang te brengen en tegelijkertijd een apart Europees label in te voeren wordt dan ook uitdrukkelijk toegejuicht. Een dergelijk initiatief biedt de mogelijkheid om het creatieve potentieel van regio’s en gemeenten te benutten, burgers te benaderen en bij het transformatieproces te betrekken en zo gedeelde en duurzame oplossingen te creëren die de Green Deal tastbaar maken.

6.

Verheugend is de lancering van het klimaatpact als strategie voor de betrokkenheid bij en deelname aan de Green Deal en de aanwijzing van de renovatiegolf als een van de prioritaire initiatieven op dit gebied. Het CvdR is in dit verband bereid de samenwerking met de Commissie, de Europese Investeringsbank (EIB) en alle andere relevante actoren op te voeren om een gemeenschappelijk platform te bevorderen dat alle relevante informatie verzamelt voor de lokale en regionale overheden die de Green Deal ten uitvoer willen leggen.

7.

Het CvdR is ingenomen met de verwijzing naar een districts- en energiegemeenschapsbenadering, die bijvoorbeeld gemeenschappelijke voorzieningen voor de productie van hernieuwbare energie, stadsverwarming en -koeling en op de natuur gebaseerde oplossingen mogelijk maakt (3), en merkt op dat hiervoor instrumenten voor geïntegreerde energie- en klimaatplanning moeten worden gebruikt. Het CvdR benadrukt dat het Burgemeestersconvenant in dit verband een fundamentele referentie is en de actieplannen voor duurzame energie en klimaat (SECAP’s) het instrument kunnen worden om ervoor te zorgen dat de gebouwenrenovatie past in een breder kader van billijke en duurzame stadsvernieuwing, de bevordering van duurzame gewoonten en de harmonisatie met grootschalige beleidsmaatregelen voor de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Verder stelt het CvdR voor dat de impact naar behoren wordt gemonitord door middel van standaardsystemen voor energiebeheer, om de effecten van de planning te kunnen beoordelen (4).

8.

Positief is voorts de vermelding van het Level(s)-initiatief (5) voor circulariteit in gebouwen als ijkpunt voor de verspreiding van circulair bouwen. Het CvdR dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een bewustmakingscampagne over dit onderwerp te bevorderen en is bereid samen te werken. Tegelijkertijd wordt de Commissie verzocht bij toekomstige werkzaamheden voort te bouwen op de ruime ervaring met andere certificeringssystemen voor gebouwen (6). De Commissie wordt in dit verband verzocht steun te verlenen aan de ontwikkeling van levenscyclusbeoordelingen voor het klimaateffect van gebouwen, met passende normen, milieuproductverklaringen, databanken voor bouwmaterialen en -producten, en om te beoordelen of er een samenvattende indicator voor de levenscyclusprestaties van gebouwen als vrijwillige regeling kan worden geïntroduceerd.

9.

De renovatiegolf is een kans om een toekomstvisie op het gebouwde erfgoed te bevorderen, die in staat is om naast de eisen op het gebied van energie en milieu rekening te houden met aspecten als gezondheid, sociale evenwichtigheid, connectiviteit, circulariteit en veerkracht ten aanzien van hydrogeologische en seismische verschijnselen. Tevens dient er bijzondere aandacht uit te gaan naar dunbevolkte plattelandsgebieden waar veel ouderen wonen in bijzonder kwetsbare situaties.

10.

De uitstoot van broeikasgassen tijdens de bouw, de exploitatie en de sloop onder controle moet worden gehouden. Hiervoor is het nodig dat tegen 2050 hergebruik, recycling en, in sommige gevallen, het gebruik van bij sloop of renovatie gegenereerde materialen voor energieopwekking worden gemaximaliseerd. Het creëren van lokale en regionale waardeketens voor het hergebruik van bouwmaterialen is een belangrijke stap in dit proces; dit vereist planning, logistiek en nieuwe economische modellen, die het aanleggen van materiaalreserves voor nieuwe gebouwen omvatten. Ten gevolge van vele regelgevende, culturele en economische factoren zal een dergelijk nieuw circulair model slechts geleidelijk worden ingevoerd, te beginnen met een experimentele fase, gevolgd door tal van financiële prikkels voor grootschalige invoering.

11.

De tenuitvoerlegging van de renovatiegolf zal op lange termijn aanzienlijke energie- en economische besparingen opleveren op de onderhouds- en exploitatiekosten van gebouwen en zal het comfort, een gezond binnenklimaat en de levensstandaard verbeteren, terwijl de energiearmoede bestreden wordt. De EU-waarnemingspost voor het gebouwenbestand zou toezicht moeten houden op de aangebrachte wijzigingen en het effect ervan moeten beoordelen, door gebruik te maken van de indicatoren in zijn databank, door waar nodig nieuwe indicatoren te ontwikkelen, en door ervoor te zorgen dat de nodige gegevens in alle Europese regio’s beschikbaar worden gesteld. Dit zou het mogelijk maken om deze besparingen te kwantificeren, en zou de lokale en regionale overheden, de burgers en het bedrijfsleven helpen om terdege rekening kunnen houden met de levenscycluskosten van gebouwen.

12.

Verheugend is de toezegging van de Commissie om de Europese staatssteunregelingen voor renovatie op het gebied van energie-efficiëntie te herzien, en het CvdR ziet ernaar uit hieraan bij te dragen om deze regelingen duidelijker en gemakkelijker toepasbaar te maken, zodat zij geen belemmering voor investeringen vormen. Bovendien zal de voor 2021 geplande evaluatie van Besluit 2012/21/EU betreffende staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst ertoe leiden dat steunmaatregelen worden voorzien voor de energie-efficiënte renovatie van sociale woningen, die uitdrukkelijk binnen de werkingssfeer ervan vallen. Europese, nationale, regionale en lokale steunmaatregelen en -programma's moeten elkaar aanvullen, zonder parallelle en/of aanvullende structuren in het leven te roepen. Er is in dit verband behoefte aan een breed scala van instrumenten — subsidies, financiële instrumenten en combinaties — ondersteund door uitvoerende partners zoals nationale stimuleringsbanken en -instellingen, om projecten ter plaatse te financieren, aangepast aan de lokale, regionale en nationale behoeften. Het CvdR is in beginsel van mening dat fiscale stimulansen voor de energie-efficiënte renovatie van gebouwen een belangrijke rol kunnen spelen.

13.

Het CvdR is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling die zijn opgenomen in Richtlijn 2009/148/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk te herzien, om de bescherming van werknemers bij renovatie- en sloopwerkzaamheden te waarborgen. Het is van mening dat ook de Europese wetgeving inzake de blootstelling aan zeer gevaarlijke stoffen bij dit soort werkzaamheden moet worden geactualiseerd.

14.

Tegen deze achtergrond is het CvdR zeer ingenomen met het voorstel van de Commissie om een Europees initiatief voor betaalbare huisvesting te lanceren, waarbij middelen worden vrijgemaakt voor 100 innovatieve en participatieve gidsprojecten voor de grondige renovatie van sociale woonwijken; dit initiatief zou vervolgens kunnen fungeren als model voor de grootschalige uitrol van dergelijke projecten in de EU.

15.

De renovatiegolf moet bijdragen aan de uitvoering van het recht van eenieder op betaalbare, toegankelijke en gezonde huisvesting, overeenkomstig beginsel 19 van de Europese pijler van sociale rechten en SDG 11 van de VN: Duurzame steden en gemeenschappen. Energie-efficiëntiemaatregelen zijn een structurele maatregel ter bestrijding van energiearmoede en, bijgevolg, ter beperking van de kosten van onvrijwillige betalingsachterstanden.

Kernbeginselen voor de renovatie van gebouwen tegen 2030 en 2050

16.

De Commissie dient aan de hand van het EPBD-kader een classificatie te maken van het gebouwde erfgoed aan de hand van criteria die zijn afgestemd op de uitvoering van de in de renovatiegolf vermelde actielijnen, zoals:

eigendom: openbaar, particulier (één eigenaar, ondernemingen, stichtingen, lokale overheden, …);

bestemming: woning, niet voor bewoning bestemd, enz.;

ligging: stedelijke ruimten (historisch centrum, periferie), kleine dorpen, verspreide huizen;

klimaatzone;

ouderdom, energieprestatie van het gebouw, energie- en technologische systemen;

architectonisch/historisch/landschappelijk belang;

vitaliteit van de vastgoedmarkt (prijzen en aantal verkoop- of huurcontracten, bezettingsgraad enz.);

klimaatrisico: verband tussen sociale en economische blootstelling en kwetsbaarheid voor het klimaat.

Deze informatie dient door de EU-waarnemingspost voor het gebouwenbestand (7) te worden ingedeeld en kan vervolgens worden gebruikt voor specifieke richtsnoeren voor de renovatie van verschillende soorten gebouwen, ook door middel van de analyse van de belangrijkste bestaande belemmeringen. Dankzij de verzameling en verspreiding van goede praktijken zullen voor elk van de bovengenoemde categorieën “standaardmaatregelen” kunnen worden gedefinieerd.

17.

Het CvdR dringt aan op ambitieuze inspanningen om de verwarming en koeling van woningen, die goed zijn voor meer dan 80 % van het totale energieverbruik van gebouwen in de EU, koolstofvrij te maken. Het herhaalt in dit verband hoe belangrijk het is om het koolstofvrij maken van de gebruikte energiebronnen te bevorderen en bepleit dat hernieuwbare, en indien mogelijk lokale energiebronnen snel en samenhangend worden uitgebreid om de CO2-emissies van Europa aanzienlijk te verminderen. Oplossingen voor hernieuwbare verwarming en koeling kunnen divers zijn en moeten worden afgestemd op de specifieke behoeften van een bepaald huishouden of gemeenschap (8). Terecht stelt de Commissie dat regio’s die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, zullen moeten overschakelen op tijdelijke energiebronnen (9), zonder evenwel te investeren in niet-toekomstbestendige infrastructuur. Kernenergie mag niet tot de hernieuwbare energiebronnen worden gerekend.

18.

De Commissie zou een systeem met prioritaire maatregelen moeten uitwerken op basis van criteria zoals het potentieel om het verbruik en de emissies te verminderen, de financierbaarheid en de kwetsbaarheid van de bewoners. Ze zou ook op de regionale en lokale omstandigheden afgestemde negatieve prioriteitscriteria moeten vaststellen om na te gaan welke gebouwen bij voorkeur moeten worden gesloopt en heropgebouwd, zonder het pad te effenen voor gentrificatie van kwetsbare buurten.

19.

Het CvdR wijst erop dat de Commissie en de lidstaten met het oog op de uitvoering van de renovatiegolf aanzienlijke steun moeten verlenen aan de bouwsector, die zwaar wordt getroffen door de crisis en veelal wordt gekenmerkt door kleine bedrijven, die niet altijd goed toegerust zijn om de vereiste producten en diensten aan te bieden. De hele bouwsector moet worden geholpen om de kloof op het gebied van kennis, vaardigheden en technologie te dichten en om de oprichting van nieuwe toekomstbestendige bedrijven te bevorderen. De vereiste omschakeling naar een circulaire en plaatsgebonden aanpak, die erop gericht is de werkgelegenheid te beschermen en te zorgen voor een geleidelijke omschakeling van de beroepsbevolking, vergt stabiele steunmechanismen om de continuïteit van de maatregelen te waarborgen, het ontstaan van ‘zeepbellen’ te voorkomen en de ontwikkeling van vaardigheden op middellange tot lange termijn in de gehele EU mogelijk te maken.

20.

Het is van belang wettelijke voorschriften in te voeren voor de aankoop en renovatie van alle bestaande overheidsgebouwen, alsook minimumnormen inzake energieprestaties en verplichte streefcijfers voor het jaarlijkse renovatietempo van het gehele bestand van overheidsgebouwen en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Deze bepalingen zullen echter uitsluitend haalbaar zijn als de regels flexibel genoeg zijn om rekening te houden met de verschillende kenmerken (10) van gebouwen en als de LRO voldoende steun krijgen van de Commissie en de respectieve lidstaten, in de vorm van regels die zo eenvoudig en uniform mogelijk zijn en die ook betrekking hebben op routineonderhoud als dit verband houdt met en bijdraagt aan energie-efficiëntie en aardbevingsbestendigheid. Indien dergelijke verplichtingen worden opgelegd aan gebouwen in particulier bezit of aan woningen moet ervoor worden gezorgd dat er geen extra financiële lasten worden gecreëerd, met name voor huishoudens die risico lopen op energiearmoede. De Commissie en de lidstaten zouden daarom een grondige effectbeoordeling op subnationaal niveau uit moeten voeren, waarbij het potentieel en de kwetsbaarheid van de verschillende gebieden in dit verband worden beoordeeld, met inbegrip van een analyse van de huidige nationale beste praktijken en eerdere evaluaties van Europese projecten.

21.

Positief is het voorstel om het kader voor energieprestatiecertificaten (EPC’s) te actualiseren om de verspreiding van het instrument te verhogen, de vergelijkbaarheid van de gegevens op Europees niveau te vergemakkelijken en om de financiering te relateren aan een grondige renovatie. Deze herziening moet zorgen voor de nodige samenhang met de bestaande kaders in de lidstaten en geleid moet worden door het evenredigheidsbeginsel. Ook het voorstel om een uniform EU-formaat voor energieprestatiecertificaten uit te werken en digitale logboeken in te voeren, die gemakkelijk toegankelijke en gratis gegevensbanken data leveren, is nuttig. Zulke databanken moeten ten minste op NUTS 3-niveau beschikbaar zijn en gekoppeld zijn aan de waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU, ook met het oog op de toekomstige gemeenschappelijke Europese gegevensruimte (11).

22.

Verheugend is de gedelegeerde verordening van de Commissie inzake een indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (Smart Readiness Indicator, SRI), die meet in hoeverre gebouwen klaar zijn voor de integratie van slimme technologieën en eigenaars en bewoners van gebouwen hiervan bewustmaakt. De mate van digitalisering in de stedelijke en plattelandsgebieden van Europa loopt zeer uiteen en deze indicator moet worden gekoppeld aan de specifieke context, waarbij moet worden voorkomen dat gebieden die nog steeds achterlopen op het gebied van de digitale omschakeling worden benadeeld, met name de minder ontwikkelde regio’s en de dunbevolkte gebieden.

23.

De lokale en regionale overheden moeten, met het oog op een doeltreffende uitvoering van de renovatiegolf, voldoende worden versterkt met capaciteiten en instrumenten, om de in diverse Europese gebieden nog steeds bestaande kenniskloof te verkleinen. Gewezen zij in dit verband op de fundamentele rol van het klimaatpact bij het creëren van de mogelijkheden en instrumenten door middel van verbeterde mechanismen voor capaciteitsopbouw en een consistenter kader voor aan de Green Deal gerelateerde bottom-upinitiatieven. De lokale en nationale energieagentschappen kunnen en moeten aan dit proces een belangrijke bijdrage leveren door brede kennis en vaardigheden in de lokale overheden op te bouwen, zonder in hun plaats te treden.

Snellere en grondigere renovatie voor betere gebouwen

24.

De Commissie zou maximaal steun moeten verlenen aan onderzoek naar de renovatie van gebouwen in gebieden met landschappelijke of historische beperkingen, en zo zorgen voor een respectvolle integratie van hernieuwbare energiebronnen. Voorts zou deze kwestie een van de hoekstenen moeten worden in het initiatief voor het nieuwe Europese Bauhaus: dit initiatief moet de integratie van de verschillende ontwerpfasen, van gebouwen tot wijken en het hele grondgebied, nog verder bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de problematiek van duurzame mobiliteit, vermindering van het grondverbruik en bevordering van biodiversiteit in de stad (12). Een dergelijke systematische stadsvernieuwing moet waar nodig en waar dit haalbaar is en met respect voor kwetsbare groepen, het systematisch gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen bevorderen (13), geïntegreerd in energie- en milieumonitoringsystemen die de prestaties ervan valideren, aanzetten tot een nulvolume-beleid, de ingebedde energie (14) in gebouwen tot een minimum beperken en in laatste instantie kunnen kiezen voor de sloop van gebouwen zonder historische waarde. Het nieuwe Europese Bauhaus kan voorts geïntegreerd worden door het platform voor kennisuitwisseling (KEP (15)), om de uitwisseling van innovatieve concepten, interdisciplinaire benaderingen en vaardigheden tussen lokale en regionale overheden te versterken en de regionale en lokale dimensie in het ontwerp en de uitvoering ervan te benadrukken.

25.

Met het oog op de verwachte bevolkingsuittocht uit de stadscentra naar de buitenwijken van steden als gevolg van de COVID-19-pandemie, wijst het CvdR erop dat de Habitat III-conferentie van de VN (2016) stedelijke verdichting reeds heeft aangewezen als duurzaamheidsfactor. Een van de belangrijkste instrumenten daarvan is de uitbreiding van bestaande gebouwen in dunbevolkte stadskernen waar nog kan worden bijgebouwd.

26.

Het is van belang om de diverse beschikbare hernieuwbare energiebronnen systematisch te integreren. Naast de eventuele omschrijving van doelstellingen op subnationaal niveau is daartoe ook een gelijk speelveld voor de verschillende energiebronnen vereist. het gebruik van deze technologieën moet niet alleen rekening houden met de specifieke geografische en geologische kenmerken van de regio’s, maar moet ook zorgen voor een volledige bescherming van het milieu, de gezondheid en het natuurlijke en bebouwde landschap. Dit moet mede mogelijk worden gemaakt door de oprichting van zogenaamde hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers (zoals bepaald in de RED-II-richtlijn), die doelstellingen op het gebied van sociale en milieuduurzaamheid nastreven in plaats van financiële doelstellingen.

27.

Het is van belang dat steun wordt verleend aan projecten voor de grondige renovatie van woonblokken waarbij gebruik wordt gemaakt van standaardoplossingen en industrieel geprefabriceerde bouwelementen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan energie-efficiënte gebouwen en aan de doelstelling om het gebouwenbestand tegen 2050 koolstofvrij te maken. De toepassing van standaardoplossingen en geprefabriceerde onderdelen versnelt het gehele bouwproces, vermindert de impact op het milieu en maakt een hoger renovatietempo van woningen mogelijk. De industriële prefabricage van bouwelementen helpt de innovatiekracht van ondernemingen te vergroten, aangezien de renovatieprocessen gemoderniseerd en geautomatiseerd kunnen worden.

28.

Met name voor de publieke sector, die een voorbeeldfunctie vervult, zou de Commissie energiebeheersystemen zoals ISO 50001 of andere normen voor toepassing op zowel de particuliere als de publieke sector verder moeten verspreiden en moeten nagaan of de energieaspecten van het Europees milieubeheersysteem (EMAS) kunnen worden verbeterd. Het CvdR herinnert eraan dat deze systemen een aanzienlijk effect kunnen hebben op de vermindering van het energieverbruik van gebouwen tijdens de exploitatie ervan (16) en dat zij in staat zijn om goede en duurzame procedures in te voeren, onder meer voor het beheer en de monitoring.

29.

Het Building Information Modeling (BIM)-systeem (17) en de public sector comparator (PSC) (18) kunnen een sleutelrol vervullen bij de uitvoering van de renovatiegolf; het CvdR roept de Commissie op om samen met de lidstaten te werken aan de verspreiding van deze instrumenten, onder meer via openbare platforms (19), teneinde de digitale ontwikkeling van de vastgoedsector en het vastgoedbeheer op basis van Property Technology (PropTech) (20) te bevorderen.

30.

Beschikbare gegevens over het energieverbruik van gebouwen zijn van cruciaal belang voor de stedelijke energieplanning, de berekening van de investeringen en het besparingspotentieel en de controle daarop. De Europese Commissie zou er daarom samen met de lidstaten voor moeten zorgen dat deze gegevens, met inachtneming van de gegevensbescherming voor publieke doeleinden, op basis van bestaande databanken gratis en eenvoudig in alle gebieden beschikbaar zijn. De verkregen gegevens zouden door de eigenaar van het gebouw ook tegen betaling aan energieleveranciers kunnen worden verstrekt, hetgeen een gedeeltelijke financiering van de renovatie mogelijk zou maken.

31.

De systematische toepassing van criteria voor groene overheidsopdrachten in de bouwsector is een belangrijk instrument om het energieverbruik in gebouwen snel te laten dalen en om duurzamere beheersmodellen te verspreiden. Tegen deze achtergrond is het CvdR ingenomen met het voorstel om uitgebreide richtsnoeren te publiceren over duurzame overheidsinvesteringen door middel van aanbestedingen. De Commissie en de lidstaten zouden een coherent wetgevingskader moeten uitwerken om deze praktijk te ondersteunen door deze criteria in de relevante nationale regelgeving en in de gecentraliseerde platforms voor overheidsopdrachten op te nemen. De Commissie wordt tevens verzocht deze praktijk te bevorderen aan de hand van steun voor technologische ontwikkeling en innovatie, een goede dialoog met leveranciers, de vaststelling van relevante eisen en systemen om de eisen te controleren en toezicht te houden op de toepassing ervan.

32.

Voor een snellere uitvoering van de renovatiegolf zouden de Commissie en de lidstaten financieringsmechanismen moeten invoeren om de lokale en regionale overheden te ondersteunen bij het opstellen van haalbaarheidsplannen voor de energierenovatie van minder efficiënte wijken, te beginnen met een uitbreiding van de European City Facility, de stedelijke innovatieve acties en het Stedelijk Europa-initiatief, alsook het scheppen van nieuwe instrumenten, het verder uitwerken van de voorstellen in de bij het Werkdocument van de diensten van de Commissie gevoegde Strategie. De gebieden, steden en gemeenten zouden moeten worden gesteund, zodat zij een beroep kunnen doen op de middelen van de Next Generation EU, de middelen die via de Horizon Europa-missies, de operationele programma’s van het cohesiebeleid voor 2021-2027 en de kredietlijnen van de Europese Investeringsbank worden verstrekt. De administratieve procedure dient bovendien minder omslachtig te worden. Een dergelijke harmonisatie vergt een herziening van de procedures om een systematische aanpak en de traceerbaarheid ervan te waarborgen.

33.

De tenuitvoerlegging van de renovatiegolf moet worden ondersteund door een instrument voor technische bijstand dat voor alle lokale en regionale overheden toegankelijk is, bijvoorbeeld door een decentraler model van het ELENA-instrument te versterken, uitgaande van de bevordering en standaardisering van het One-Stop-Shop-model (21). Volgens het CvdR moet dit niet alleen gevolgen hebben voor financiële aspecten, maar ook de bewustmaking, capaciteitsopbouw en verspreiding van goede praktijken op lokaal en regionaal niveau daadwerkelijk aanjagen. Het CvdR verklaart zich bereid met de Europese Investeringsbank (EIB) samen te werken om dit initiatief te optimaliseren en het snel uit te voeren, zodat het instrument toegankelijker wordt en de uitvoeringstermijnen drastisch worden verkort. Het CvdR is ervan overtuigd dat een grotere synergie tussen ELENA en Horizon Europa het bovendien mogelijk kan maken om van afzonderlijke goede praktijken over te stappen op grootschalige investeringen. Tot slot vreest het CvdR dat de momenteel door het programma ELENA vereiste hefboomfactor voor duurzame woningen (10 keer het bedrag van de subsidie) voor sommige groepen begunstigden een forse belemmering is. Daarom worden de Commissie en de EIB verzocht mogelijke oplossingen voor dit soort situaties te bespreken.

34.

Het CvdR herinnert eraan dat de financieringsmechanismen van de renovatiegolf betrekking hebben op zeer uiteenlopende situaties als het gaat om het eigendom van het onroerend goed en de sociaaleconomische kenmerken van de bewoners, en rekening moeten houden met het gemengde gebruik van gebouwen, als gevolg van het toegenomen telewerk. Het model voor kostenneutraliteit dient sociale en klimaatdoelen optimaal te combineren en moet voorkomen dat renovatie als excuus voor uitzetting wordt gebruikt. De bevoegde bestuursniveaus zouden dan ook moeten voorkomen dat renovatiekosten op de huurders kunnen worden afgewenteld. Volgens het CvdR zouden hogere huren afgestemd moeten worden op de verwachte energiebesparingen.

Specifieke aspecten van de renovatie van gebouwen

35.

Positief is het voorstel om in het kader van de herziening van de EPBD een norm voor “ingrijpende renovaties” in te voeren, teneinde aanzienlijke particuliere financiering te verankeren in transparante, meetbare en echt “groene” investeringen. Deze normen moeten rekening houden met alle eisen voor gebouwen in verschillende klimaatzones en, rekening houdend met de bescherming van monumenten, moeten voorzien in specifieke protocollen voor historische gebouwen, en tegelijkertijd voortbouwen op geconsolideerde beste praktijken in de verschillende gebieden (22).

36.

De Commissie wordt verzocht om samen met de lidstaten te zorgen voor flexibelere begrotingsregels voor lokale en regionale overheden, zodat deze kunnen investeren in de renovatie van het bestaande gebouwenbestand en de constructie van nieuwe openbare gebouwen van sociale aard, met bijzondere aandacht voor de mogelijkheden van energieprestatiecontracten buiten de begroting om (23).

37.

De huisvestingsomstandigheden zijn vaak een bron van grote ongelijkheid, waar overbevolkte gebouwen met inefficiënte energiesystemen en de bijbehorende kosten vaak een onhoudbare last op het huishoudbudget vormen. Daar zo’n 34 miljoen Europeanen in energiearmoede leven, zouden de lidstaten nauwkeurige ramingen op subregionaal niveau moeten opstellen. De Commissie zou haar activiteiten ter bevordering en uitwisseling van beste praktijken bij de bestrijding van energiearmoede moeten opvoeren, de bestaande waarnemingsposten tot een netwerk moeten vormen en de oprichting moeten steunen van waarnemingsposten in lidstaten die er nog niet over beschikken.

38.

Energie moet voor iedereen betaalbaar zijn en energiearmoede is een probleem met aanzienlijke gevolgen op sociaal, economisch en milieugebied. De vicieuze cirkel van energiearmoede treft niet alleen kwetsbare huishoudens en natuurlijke personen, maar ook bedrijven en kleine lokale overheden kunnen in een vergelijkbare situatie terechtkomen, omdat de beschikbare middelen niet toereikend zijn om de stijgende kosten van energiediensten op te vangen, die daardoor steeds zwaarder doorwegen op de algemene begroting. Het CvdR verzoekt de Commissie dan ook te bezien of de analyses van energiearmoede kunnen worden uitgebreid tot andere dan individuele huishoudens, en hiermee rekening te houden bij de vaststelling van de uitvoeringsmechanismen van de renovatiegolf. Het model van de “ecologisch uitgeruste productiegebieden” kan een nuttige referentie zijn voor de betrokkenheid van de productiesector bij de renovatiegolf en, meer in het algemeen, bij de uitvoering van de Green Deal. Het CvdR is bereid met de Europese Commissie samen te werken bij de activiteiten van het nieuwe Waarnemingscentrum voor energiearmoede.

39.

Lokale energiegemeenschappen en het concept “prosumenten” kunnen een sleutelrol spelen bij de verhoging van het renovatiepercentage, de bestrijding van energiearmoede en de energietransitie, door de uitvoering van modellen voor decentrale energieproductie en door de burgers geleide initiatieven. In dit verband moeten initiatieven voor zelfopwekking en zelfconsumptie in woningen worden bevorderd, waarbij de toepassing van technologieën als thermische zonne-energie, fotovoltaïsche en geothermische energie moet worden vergemakkelijkt en gestimuleerd, zowel in bestaande gebouwen die worden gerenoveerd als, vooral, in nieuwe gebouwen. Een andere mogelijkheid is het model waarbij de verwarmingskosten in de huurprijs zijn inbegrepen, dat onder meer in Zweden en Finland op grote schaal wordt gebruikt. In dit model garandeert de eigenaar van het pand de huurder een goed binnenklimaat, met een binnentemperatuur van doorgaans 20-21 graden. Dit is een succesvolle manier om energiearmoede te voorkomen en geeft de eigenaar sterke prikkels om energie te besparen, iets waarvoor huiseigenaren andere mogelijkheden hebben dan huurders, maar nog steeds afhankelijk zijn van hun medewerking. Daarom zou de Commissie samen moeten werken met de lidstaten om ervoor te zorgen dat de desbetreffende richtlijnen tijdig worden omgezet, met volledige inachtneming van de geest van de richtlijn en met eenvoudige uitvoeringsmechanismen. Het CvdR stelt voor dat de verplichting tot registratie en facturering van individueel energieverbruik niet mag opgaan als dit niet leidt tot een kosteneffectieve energiebesparing.

40.

Het is van belang wijkgerichte benaderingen te ondersteunen die het potentieel van lokale gemeenschappen benutten om lokale hernieuwbare energiebronnen te integreren in het lokale verbruik met behulp van innovatieve digitale oplossingen, die de kern van het concept slimme steden vormen. Het CvdR wijst erop dat adequate digitale connectiviteit (24) in zowel stedelijke als plattelandsgebieden het voor burgers gemakkelijker zal maken om in realtime toegang te krijgen tot informatie over hun energieverbruik, waardoor zij deze kunnen optimaliseren en efficiënter kunnen maken. Deze lokale concepten moeten verdergaan dan de fysieke grenzen van de lidstaten en aldus de uitwisseling mogelijk maken van hernieuwbare energie tussen aangrenzende gemeenten en buurten in grensregio’s.

41.

De Commissie en de lidstaten dienen de nodige voorwaarden te scheppen om de renovatiegolf ook in minder verstedelijkte en meer perifere gebieden en dunbevolkte plattelandsgebieden uit te voeren, zodat deze gebieden er niet minder aantrekkelijk op worden en de kwaliteit van het bestaan en de dienstverlening in de toekomst worden gewaarborgd. Er zij op gewezen dat energiegemeenschappen een belangrijke rol kunnen spelen bij de bevordering van hernieuwbare energie binnen stedelijke en plattelandsgemeenschappen, en bij de bevordering van territoriale samenhang.

42.

Er moet rekening worden gehouden met de bijzondere situatie van ultraperifere regio’s, die te lijden hebben onder ongunstige weersomstandigheden, zeer kwetsbaar zijn voor klimaatverandering en wat energie betreft geïsoleerd zijn, waardoor de renovatiekosten er hoger zullen uitvallen. Met het oog op de vergroening van gebouwen moeten de financiële steunregelingen voor projecten in deze regio’s worden aangepast om rekening te houden met de productiekosten die samenhangen met hun specifieke omstandigheden. In dit verband verwelkomt het CvdR de start van de tweede fase van het initiatief “Schone energie voor de EU-eilanden” en is het bereid de uitvoering ervan te ondersteunen.

43.

Het CvdR dringt aan op de consolidatie van certificeringsmechanismen die de keuze van bouwmaterialen en -technieken op basis van hun levenscyclus aanmoedigen, alsook de mogelijkheid om selectieve slooptechnieken te gebruiken en de scheiding van gevaarlijke en terugwinbare fracties. Het doel hiervan is om de herstructurering van de bouwsector te stimuleren, zodat deze in staat is om in de hele bouwketen circulaire processen uit te voeren, in overeenstemming met het EU-protocol voor het beheer van bouw- en sloopafval. In dit verband moeten aannemers worden gesteund bij het ontwikkelen van alternatieven, bijvoorbeeld via innovatie en samenwerkingsverbanden tussen aanbestedende diensten en leveranciers voor overheidsopdrachten. De Europese Commissie wordt tevens verzocht de lidstaten meer prikkels te bieden om deze aanbestedingsmethoden te ondersteunen.

44.

De Europese Commissie moet van de lidstaten eisen dat zij de regionale en lokale overheden volledig en effectief betrekken bij de opstelling en uitvoering van hun nationale plannen voor herstel en veerkracht. Alleen multilevel governance kan ervoor zorgen dat de energierenovatie van gebouwen tot stand komt in synergie met het territoriale systeem, waardoor de vele voordelen (op milieu-, sociaal en economisch gebied) maximaal worden benut. De meerlagige energie- en klimaatdialoog (25) moet verder worden bevorderd en de methoden voor de uitvoering ervan moeten zodanig worden vormgegeven dat een doeltreffende, coherente en systematische dialoog wordt gegarandeerd.

45.

Nadrukkelijk zij opgemerkt dat de lokale en regionale overheden van cruciaal belang zijn voor de samenhang tussen de renovatie van gebouwen en de ruimtelijke en stedelijke planning, voor de strijd tegen de ontvolking en voor de naleving van criteria omtrent sociale gelijkheid en milieu. De door de lidstaten gekozen financieringsmechanismen van de renovatiegolf mogen niet leiden tot een verzwakking van deze fundamentele coördinerende rol.

46.

De Commissie en de lidstaten worden verzocht om synergieën tussen verschillende actoren aan te moedigen, indien gezamenlijke interventies efficiënter zijn, alsook integratie tussen ESI-fondsen en rechtstreeks beheerde fondsen (Horizon Europa — Connecting Europe Facility, InvestEU, het nieuwe LIFE-programma voor de transitie naar schone energie (CET), EIB). Daartoe moeten beloningen worden toegekend aan degenen die dergelijke synergie tot stand brengen en die hun belangrijkste gesprekspartners in de lokale omgeving vinden (in de eerste plaats de regio’s). Zo kan met name de door de OESO gepropageerde logica van “impact investing” worden gevolgd voor de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, zodat de investeringen worden uitgevoerd met meetbare sociale en milieueffectdoelstellingen die bovendien verenigbaar zijn met de economische prestaties (26).

47.

De Commissie en de lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat bij de renovatie van gebouwen niet alleen wordt gekeken naar de bouwkundige aspecten van het gebouw of de woning zelf, maar dat ook aandacht wordt besteed aan aspecten die verband houden met de veranderende mobiliteit, vooral in stedelijke gebieden, door zich in te zetten voor de aanleg van gecombineerde parkeerterreinen voor fietsen en personenvoertuigen binnen of naast gebouwen en oplaadpunten voor elektrische voertuigen. Ook moeten de administratieve en wettelijke obstakels worden weggenomen. In een steeds meer geconnecteerde samenleving moet bovendien gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur (zoals ICT) beschikbaar zijn om de integratie van de mensen die in de gebouwen wonen, te bevorderen.

48.

Het CvdR dringt aan op verbeteringen van de financieringsmechanismen van deze strategie in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, het cohesiebeleid en de Europese Investeringsbank (EIB), zodat de regio’s een grotere rol kunnen spelen bij de toewijzing en het beheer van middelen.

49.

Het Comité van de Regio's is vastbesloten ervoor te zorgen dat de wettelijke regelingen voor de renovatiegolf het recht van de lidstaat om zelf zijn keuze van energiebronnen te bepalen, niet beknotten, zolang het in de EU-doelstellingen vastgelegde streven naar decarbonisatie wordt gewaarborgd.

50.

Verheugend is het voorstel van de Europese Commissie om in nauw partnerschap met het Europees Comité van de Regio’s te werken aan de renovatiegolf; het CvdR dringt aan op een specifieke overeenkomst die de basis legt voor een ruimere samenwerking op dit gebied in het herstel na de COVID-19-crisis.

51.

De Raad van de EU wordt verzocht om in samenwerking met andere instellingen en in nauw partnerschap met het Europees Comité van de Regio’s een communicatiecampagne op te zetten om tegelijk op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau mensen bewust te maken van de renovatiegolf en maatregelen ter zake te stimuleren.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  De richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen voorziet in nationale strategieën voor de energierenovatie van het nationale gebouwenbestand.

(2)  http://bpie.eu/wp-content/uploads/2015/10/Implementing_Cost_Optimality.pdf

(3)  Zie bijvoorbeeld het project Sharing cities op http://www.sharingcities.eu/

(4)  Er zijn verschillende handleidingen om de voorbereiding van geïntegreerde plannen te vergemakkelijken, zoals “How to develop a Sustainable Energy and Climate Action Plan (SECAP)” van het JRC, het “Smart Cities Guidance Package” en de samenvattende folder (Integrated Planning Policy and Regulation Action Cluster EIP Smart Cities), European Energy Award.

(5)  https://ec.europa.eu/environment/topics/circular-economy/levels_en

(6)  Zo heeft Level(s) geen indicator voor het maximaal gevraagd vermogen van gebouwen (kW) en ook niet voor de belasting van het elektriciteitsnet, die een steeds belangrijkere factor is geworden in veel gebieden waar de elektriciteitsnetten zwaarder worden belast.

(7)  EU Building Stock Observatory: https://ec.europa.eu/energy/topics/energy-efficiency/energy-efficient-buildings/eu-bso_en

(8)  Zulke opties omvatten onder meer: rechtstreekse elektrificatie en het gebruik van warmtepompen, stadsverwarmingsnetwerken, het hergebruik van het bestaande gasnet en het gebruik van waterstof.

(9)  Bijvoorbeeld op aardgas gebaseerde oplossingen.

(10)  Gebouwenkenmerken als leeftijd, vorm, gebruik, historische/architectonische waarde, eigendom, bestemming, lokale vastgoedmarkt, alternatieve waarde, onderaannemingskosten en eerdere renovatiewerkzaamheden.

(11)  Zie bijvoorbeeld het project X-tendo https://x-tendo.eu, het project U-Cert https://u-certproject.eu en het project QualDEEPC https://qualdeepc.eu

(12)  Zie bijvoorbeeld het project GROWGREEN: http://growgreenproject.eu

(13)  Zoals daktuinen, groene daken en blauwe infrastructuur.

(14)  Ingebedde energie is de energie die wordt verbruikt bij alle processen die verband houden met de totstandkoming van een gebouw, van de winning en verwerking van natuurlijke hulpbronnen tot de productie, het vervoer en de levering van producten.

(15)  Het KEP is ontwikkeld door het Comité van de Regio’s en de Europese Commissie (DG Onderzoek en Innovatie).

(16)  Zie bijvoorbeeld het project Compete4SECAP: https://compete4secap.eu

(17)  Zie bijvoorbeeld blz. 91 van de publicatie “Smart City Guidance Package” op https://www.researchgate.net/publication/343615678_Smart_City_Guidance_Package

(18)  Zie bijvoorbeeld blz. 92 van de publicatie “Smart City Guidance Package” https://www.researchgate.net/publication/343615678_Smart_City_Guidance_Package

(19)  Zie bijvoorbeeld het project NET- ubiep: http://www.net-ubiep.eu

(20)  Enabling Positive Energy Districts across Europe: energy efficiency couples renewable energy | EU Science Hub (europa.eu)

(21)  Zie bijvoorbeeld het project OKTAVE https://www.oktave.fr (uitsluitend Frans), het project INTERREG ReeHub https://reehub.italy-albania-montenegro.eu en het project PADOVA FIT https://www.padovafit.eu/home.html

(22)  Zie bijvoorbeeld het project ENERGIESPRONG op https://energiesprong.org/

(23)  Zie bijvoorbeeld het project Guarantee: www.guarantee-project.eu

(24)  Bijvoorbeeld: de 5G-technologie is in staat om duizenden monitoringsapparaten in de dichtstbevolkte gebieden met elkaar te verbinden, en om ultrasnelle verbindingen tot stand te brengen in de dunstbevolkte gebieden, waarvan sommige met ontvolking worden bedreigd.

(25)  Zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie.

(26)  https://www.oecd.org/dac/financing-sustainable-development/development-finance-topics/social-impact-investment-initiative.htm


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

143e CvdR-zitting (op afstand via Interactio), 17.3.2021-19.3.2021

7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/32


Advies van het Europees Comité van de Regio's — Een nieuw migratie- en asielpact

(2021/C 175/06)

Rapporteur:

Antje GROTHEER (DE/PSE), vicevoorzitter van het parlement van Bremen

Referentiedocumenten:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een nieuw migratie- en asielpact

(COM(2020) 609 final)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende asiel- en migratiebeheer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 109/2003 en de voorgestelde Verordening (EU) XXX/XXX (asiel- en migratiefonds)

(COM(2020) 610 final)

Gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU

(COM(2020) 611 final)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817

(COM(2020) 612 final)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van crisis- en overmachtsituaties op het gebied van migratie en asiel

(COM(2020) 613 final)

Gewijzigd voorstel voor een Eurodac-verordening

(COM(2020) 614 final) (op het moment van vertaling alleen beschikbaar in het Engels)

Aanbeveling van de Commissie betreffende legale trajecten voor bescherming in de EU: bevordering van hervestiging, toelating op humanitaire gronden en andere aanvullende trajecten

(C(2020) 6467 final)

Aanbeveling van de Commissie betreffende samenwerking tussen lidstaten met betrekking tot operaties die worden uitgevoerd door vaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door particuliere entiteiten met het oog op opsporings- en reddingsactiviteiten

(C(2020) 6468 final)

Aanbeveling van de Commissie over een EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie (Blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie)

(C(2020) 6469 final)

Mededeling van de Commissie over de richtsnoeren van de Commissie voor de uitvoering van de EU-regels inzake de omschrijving en bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf

(C(2020) 6470 final)

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027

(COM(2020) 758 final)

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende asiel- en migratiebeheer en tot wijziging van Verordening (EG) 2003/109 en de voorgestelde Verordening (EU) XXX/XXX (asiel- en migratiefonds)

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2020) 610 final — overweging 26

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Alleen personen die met een grotere mate van waarschijnlijkheid een recht op verblijf in de Unie hebben, mogen worden herplaatst. Daarom moet de herplaatsing van personen die om internationale bescherming verzoeken, zich beperken tot degenen die niet aan de grensprocedure van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] zijn onderworpen.

Alleen personen die met een grotere mate van waarschijnlijkheid een recht op verblijf in de Unie hebben, mogen worden herplaatst. Daarom moet de herplaatsing van personen die om internationale bescherming verzoeken, zich beperken tot degenen die niet aan de grensprocedure van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] zijn onderworpen. De Europese Commissie stelt een lijst op van veilige landen voor mogelijke terugkeerprocedures en werkt deze regelmatig bij.

Motivering

Ter wille van een correcte toepassing van dit criterium moet worden bepaald dat de Commissie voor mogelijke terugkeerprocedures een lijst van veilige landen opstelt en deze regelmatig aanpast.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2020) 610 final — overweging 36

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze verordening moet van toepassing zijn op personen die om subsidiaire bescherming verzoeken en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, teneinde te zorgen voor gelijke behandeling van alle personen die om internationale bescherming verzoeken en personen die die bescherming genieten, en voor samenhang met het huidige asielacquis van de Unie, in het bijzonder met Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen].

Deze verordening moet van toepassing zijn op personen die om subsidiaire bescherming verzoeken en personen die andere door de lidstaten geboden vormen van bescherming aanvragen en genieten , teneinde te zorgen voor gelijke behandeling van alle personen die om internationale bescherming verzoeken en personen die die bescherming genieten, en voor samenhang met het huidige asielacquis van de Unie, in het bijzonder met Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen].

Motivering

Het wordt noodzakelijk geacht de toepassing van de verordening niet alleen uit te breiden tot personen die internationale en subsidiaire bescherming aanvragen en genieten, maar ook tot personen die andere door de lidstaten geboden vormen van bescherming aanvragen en genieten.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2020) 610 final — overweging 47

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in deze verordening gehanteerde definitie van een gezinslid moet ook de broer(s) en zus(sen) van de verzoeker omvatten. Het herenigen van broers en zussen is van bijzonder belang om de kans op integratie van verzoekers te vergroten en om aldus niet-toegestane verplaatsingen tegen te gaan. De definitie van gezinslid moet ook de realiteit van de huidige migratietrends weerspiegelen, waarbij verzoekers vaak op het grondgebied van de lidstaten aankomen na een langere periode van doorreis. De definitie moet bijgevolg ook gezinnen die buiten het land van herkomst, maar vóór de aankomst op het grondgebied van de lidstaat zijn gevormd, omvatten. Deze beperkte en gerichte verruiming van de definitie zal naar verwachting ontmoedigend werken voor bepaalde niet-toegestane verplaatsingen van asielzoekers binnen de EU.

De in deze verordening gehanteerde definitie van een gezinslid moet ook de broer(s) en zus(sen) van de verzoeker omvatten. Het herenigen van broers en zussen is van bijzonder belang om de kans op integratie van verzoekers te vergroten en om aldus niet-toegestane verplaatsingen tegen te gaan. De definitie van gezinslid moet ook de realiteit van de huidige migratietrends weerspiegelen, waarbij verzoekers vaak op het grondgebied van de lidstaten aankomen na een langere periode van doorreis. De definitie moet bijgevolg ook gezinnen die buiten het land van herkomst vóór en na de aankomst op het grondgebied van de lidstaat zijn gevormd, omvatten. Deze beperkte en gerichte verruiming van de definitie zal naar verwachting ontmoedigend werken voor bepaalde niet-toegestane verplaatsingen van asielzoekers binnen de EU.

Motivering

Huishoudens worden vaak gevormd in de gastlidstaten, zodat het recht op eenheid van het gezin bij terugkeer moet worden gewaarborgd, ongeacht wanneer en waar het huishouden is gevormd. Anders bestaat er een risico op discriminerende bepalingen.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2020) 610 final — overweging 63

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Ter ondersteuning van lidstaten die herplaatsing als solidariteitsmaatregel uitvoeren, moet financiële steun uit de Uniebegroting worden verleend. Om de lidstaten ertoe aan te zetten prioriteit te geven aan de herplaatsing van niet-begeleide minderjarigen moet een hogere stimuleringsbijdrage worden verstrekt.

Ter ondersteuning van lidstaten die herplaatsing als solidariteitsmaatregel uitvoeren, moet financiële steun uit de Uniebegroting worden verleend. Om de lidstaten ertoe aan te zetten prioriteit te geven aan de herplaatsing van minderjarigen en alleenreizende vrouwen moet een hogere stimuleringsbijdrage worden verstrekt.

Motivering

Er moet een hogere stimuleringsbijdrage worden verstrekt voor de herplaatsing van alle kinderen (samen met hun ouders, broers en zussen), niet alleen voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. Voorts moet dit ook voor alleenreizende vrouwen gelden. Volgens tal van berichten lopen vrouwen en meisjes in opvangcentra grote kans op gendergerelateerd geweld. Overbevolking in sommige Griekse hotspots heeft geleid tot een aanzienlijke groter risico op seksueel en gendergerelateerd geweld, met name voor alleenstaande vrouwen, die vaak niet apart worden ondergebracht. Volgens de Commissie lopen bijzonder kwetsbare migrantenvrouwen, vrouwelijke vluchtelingen en niet-begeleide minderjarigen ook een groter risico om te worden verhandeld. Om deze risico’s tot een minimum te beperken, moeten ook daarom hogere financiële prikkels worden verstrekt om vrouwen te herplaatsen.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2020) 610 final, artikel 2, onder w)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“migratiedruk”: een situatie waarin een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aankomt, of een risico op dergelijke aankomsten bestaat, eventueel voortvloeiend uit aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties, als gevolg van de geografische ligging van een lidstaat en de specifieke ontwikkelingen in derde landen die leiden tot migratiebewegingen die zelfs voor goed voorbereide asiel- en opvangstelsels een belasting vormen en onmiddellijke actie vereisen;

“migratiedruk”: een situatie waarin op lokaal, regionaal en/of nationaal niveau een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aankomt, of een risico op dergelijke aankomsten bestaat, eventueel voortvloeiend uit aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties, als gevolg van de geografische ligging van een lidstaat of de regio’s daarvan en de specifieke ontwikkelingen in derde landen die leiden tot migratiebewegingen die zelfs voor goed voorbereide asiel- en opvangstelsels een belasting vormen en onmiddellijke actie vereisen;

Motivering

In het geval van migratiebewegingen die niet van invloed zijn op het gehele nationale asiel- en opvangstelsel, kunnen er niettemin regio's en plaatsen zijn die onder bijzondere druk staan en daardoor het risico lopen overbelast te raken.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2020) 610 final — artikel 6, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten beschikken over nationale strategieën zodat er voldoende capaciteit is om een doeltreffend asiel- en migratiebeheersysteem uit te voeren overeenkomstig de in dit deel vastgestelde beginselen. Deze strategieën omvatten noodplannen op nationaal niveau, waarbij rekening wordt gehouden met de noodplannen op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], Verordening (EU) 2019/1896 (Europees Grens- en kustwachtagentschap) en Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] en de verslagen van de Commissie die zijn uitgebracht in het kader van de blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie. Deze nationale strategieën omvatten informatie over de wijze waarop de lidstaat de in dit deel omschreven beginselen en de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen op nationaal niveau toepast. Zij houden rekening met andere relevante strategieën en bestaande steunmaatregelen, met name in het kader van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] en Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], en sluiten aan bij en vormen een aanvulling op de nationale strategieën voor geïntegreerd grensbeheer die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896. In deze strategieën moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en de Europese grens- en kustwacht, de resultaten van de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad en de resultaten van de evaluaties die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening].

De lidstaten streven naar nationale strategieën zodat er voldoende capaciteit is om een doeltreffend asiel- en migratiebeheersysteem uit te voeren overeenkomstig de in dit deel vastgestelde beginselen. Deze strategieën moeten lokale, regionale en nationale noodplannen omvatten , waarbij rekening wordt gehouden met de noodplannen op grond van Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], Verordening (EU) 2019/1896 (Europees Grens- en kustwachtagentschap) en Richtlijn XXX/XXX/EU [richtlijn opvangvoorzieningen] en de verslagen van de Commissie die zijn uitgebracht in het kader van de blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie. Deze nationale strategieën moeten gebaseerd zijn op samenwerking op verschillende niveaus tussen belanghebbenden van lokale en regionale overheden, de openbare en particuliere sector en het maatschappelijk middenveld en informatie omvatten over de wijze waarop de lidstaat de in dit deel omschreven beginselen en de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen op nationaal niveau toepast. Zij moeten rekening houden met andere relevante strategieën en bestaande steunmaatregelen, met name in het kader van Verordening (EU) XXX/XXX [Fonds voor asiel en migratie] en Verordening (EU) XXX/XXX [Asielagentschap van de Europese Unie], en aan sluiten bij en een aanvulling vormen op de nationale strategieën voor geïntegreerd grensbeheer die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896. In deze strategieën moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en de Europese grens- en kustwacht, de resultaten van de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad en de resultaten van de evaluaties die zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) XXX/XXX [screeningverordening].

Motivering

Volgens het CvdR kan een verplichting om nationale strategieën in te voeren problemen opleveren met betrekking tot de evenredigheid van de maatregel. Tegelijkertijd verdient het lokale en regionale aspect meer nadruk, aangezien de praktische uitvoering van de strategieën op dit niveau moet plaatsvinden.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2020) 610 final, artikel 11, onder h)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

het feit dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten en het Asielagentschap persoonsgegevens van de verzoeker verwerken, onder meer om gegevens over hem uit te wisselen, uitsluitend om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen;

het feit dat de bevoegde autoriteiten van lidstaten en het Asielagentschap persoonsgegevens van de verzoeker verwerken, onder meer om gegevens over hem uit te wisselen, uitsluitend om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen en dat deze gegevens niet aan het land van herkomst zullen worden meegedeeld ;

Motivering

Het zou verboden moeten worden om gegevens over asielzoekers door te geven aan de landen van herkomst. Deze gegevens zouden absoluut geheim moeten worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2020) 610 final — artikel 12, lid 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, stelt daarvan een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. De samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen. De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker of de juridisch adviseur of andere raadsman die de verzoeker vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft.

De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, stelt daarvan een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. De samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen op basis van een checklist . De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker of de juridisch adviseur of andere raadsman die de verzoeker vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft.

Motivering

Verduidelijking.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2020) 610 final, artikel 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 21

Binnenkomst

1.     Wanneer is vastgesteld, aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, van deze verordening bedoelde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening], dat een verzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar de verzoeker het eerst op deze wijze is binnengekomen. Die verantwoordelijkheid eindigt indien het verzoek meer dan 3 jaar na de datum waarop die grensoverschrijding heeft plaatsgevonden, wordt geregistreerd.

2.     De regel van lid 1 is ook van toepassing wanneer de verzoeker na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied is ontscheept.

3.     De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs, zoals omschreven in de twee in artikel 30, lid 4, van deze verordening bedoelde lijsten, inclusief de gegevens zoals bedoeld in Verordening (EU) XXX/ XXX [Eurodac-verordening], kan worden vastgesteld dat de verzoeker na de grens te hebben overschreden overeenkomstig artikel 57 van deze verordening is herplaatst naar een andere lidstaat. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

 

Motivering

Het voorgestelde solidariteitsmechanisme en de grotere operationele verantwoordelijkheid van de Europese grens- en kustwacht Frontex in het nieuwe asiel- en migratiepakket, alsook de lasten die de verplichte grensprocedures met zich meebrengen voor de lokale en regionale overheden in de grensregio's, rechtvaardigen niet langer de toekenning van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag via het criterium van onregelmatige binnenkomst over een buitengrens. Veeleer is het een criterium dat een op solidariteit gebaseerde verdeling verhindert. Bovendien kan de toewijzing van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat van binnenkomst voor tijdens opsporings- en reddingsoperaties ontscheepte personen de doeltreffendheid van deze operaties in gevaar brengen, aangezien de lidstaten in het verleden al ontschepingen hebben geweigerd om verantwoordelijkheid te ontlopen. De schrapping van artikel 21 van het voorstel (= verantwoordelijkheid van de lidstaat van eerste binnenkomst) zou in de meeste gevallen van ontdekte onregelmatige binnenkomst de verantwoordelijkheid van de buitengrensstaat niet veranderen. Artikel 9, lid 1, van het voorstel verplicht verzoekers immers om bescherming aan te vragen in de lidstaat van eerste binnenkomst. Deze staat blijft overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het voorstel verantwoordelijk voor de asielprocedure, tenzij een ander criterium van toepassing is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de beschermingsprocedure. De schrapping zou echter de nationale overheden ontlasten en kosten besparen doordat onnodige administratieve lasten komen te vervallen. Nu al hebben pogingen om personen terug te sturen zeer weinig kans van slagen als de onregelmatige binnenkomst niet aan de hand van Eurodac-gegevens kan worden aangetoond. Als artikel 21 wordt geschrapt, zouden deze pogingen overbodig worden.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2020) 610 final — artikel 29, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is geregistreerd en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, verzoekt die andere lidstaat onverwijld en in ieder geval binnen twee maanden na de registratie van het verzoek, om overname. Niettegenstaande de eerste alinea wordt in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig de artikelen 13 en 14 bis van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] of een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008, het verzoek tot overname verzonden binnen een maand na ontvangst van die treffer. Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, verantwoordelijk voor de behandeling ervan. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, kan de met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat, indien hij van oordeel is dat dit in het belang van de minderjarige is, de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voortzetten en een andere lidstaat verzoeken de verzoeker over te nemen, ondanks het verstrijken van de in de eerste en tweede alinea vastgestelde termijnen.

De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming is geregistreerd en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, verzoekt die andere lidstaat onverwijld en in ieder geval binnen twee maanden na de registratie van het verzoek, om overname. Niettegenstaande de eerste alinea wordt in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig de artikelen 13 en 14 bis van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] of een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008, het verzoek tot overname verzonden binnen een maand na ontvangst van die treffer. Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, verantwoordelijk voor de behandeling ervan. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, kan de met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat belaste lidstaat, na de minderjarige waar mogelijk gehoord te hebben , de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voortzetten en een andere lidstaat verzoeken de verzoeker over te nemen, ondanks het verstrijken van de in de eerste en tweede alinea vastgestelde termijnen.

Motivering

Wat de procedure betreft om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, lijkt de in het artikel gebruikte terminologie te discretionair en verdient het de voorkeur te bepalen dat de niet-begeleide minderjarige waar mogelijk zelf wordt gehoord.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2020) 610 final — artikel 55, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een lidstaat zich ertoe verbindt terugkeersponsoring te verstrekken en de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tegen wie door de begunstigde lidstaat een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, niet terugkeren of niet binnen 8 maanden worden verwijderd, brengt de lidstaat die de terugkeersponsoring verstrekt, de betrokken personen over naar zijn eigen grondgebied overeenkomstig de in de artikelen 57 en 58 bedoelde procedure. Deze termijn vangt aan bij de vaststelling van de in artikel 53, lid 1, of, in voorkomend geval, artikel 49, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling.

Wanneer een lidstaat zich ertoe verbindt terugkeersponsoring te verstrekken en de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tegen wie door de begunstigde lidstaat een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, niet terugkeren of niet binnen 8 maanden worden verwijderd, brengt de lidstaat die de terugkeersponsoring verstrekt, nadat de lokale en/of regionale overheden in het gebied waarvan de overdracht dient plaats te vinden, geraadpleegd zijn over de uitvoerbaarheid, de betrokken personen over naar zijn eigen grondgebied overeenkomstig de in de artikelen 57 en 58 bedoelde procedure. Deze termijn vangt aan bij de vaststelling van de in artikel 53, lid 1, of, in voorkomend geval, artikel 49, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling.

Motivering

De voorgestelde wijziging moet ervoor zorgen dat de lokale en/of regionale overheden die personen moeten opvangen die in het kader van terugkeersponsoring aankomen, zich zo goed mogelijk op deze taak kunnen voorbereiden.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2020) 610 final — artikel 55, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten een of meer van de volgende, door de sponsorende lidstaat uit te voeren activiteiten:

De in lid 1 bedoelde maatregelen omvatten een of meer van de volgende, door de sponsorende lidstaat uit te voeren activiteiten , in voorkomend geval na overleg met de bevoegde lokale en/of regionale instantie van de begunstigde lidstaat :

a)

illegaal verblijvende onderdanen van derde landen begeleiding bij terugkeer en re-integratie aanbieden;

a)

illegaal verblijvende onderdanen van derde landen begeleiding bij terugkeer en re-integratie aanbieden;

b)

gebruikmaken van het nationale programma en de nationale middelen om logistieke, financiële en andere materiële bijstand of bijstand in natura, met inbegrip van re-integratie, te verlenen aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die bereid zijn vrijwillig te vertrekken;

b)

gebruikmaken van het nationale programma en de nationale middelen om logistieke, financiële en andere materiële bijstand of bijstand in natura, met inbegrip van re-integratie, te verlenen aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die bereid zijn vrijwillig te vertrekken;

c)

leiding geven of steun verlenen aan de beleidsdialoog en de gedachtewisselingen met de autoriteiten van derde landen om overname te faciliteren;

c)

leidinggeven of steun verlenen aan de beleidsdialoog en de gedachtewisselingen met de autoriteiten van derde landen om overname te faciliteren;

d)

contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van derde landen om de identiteit van onderdanen van derde landen te verifiëren en een geldig reisdocument te verkrijgen;

d)

contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van derde landen om de identiteit van onderdanen van derde landen te verifiëren en een geldig reisdocument te verkrijgen;

e)

namens de begunstigde lidstaat de praktische regelingen treffen voor de tenuitvoerlegging van de terugkeer, bijvoorbeeld via chartervluchten, lijnvluchten of andere vervoerswijzen naar het derde land van terugkeer.

e)

namens de begunstigde lidstaat de praktische regelingen treffen voor de tenuitvoerlegging van de terugkeer, bijvoorbeeld via chartervluchten, lijnvluchten of andere vervoerswijzen naar het derde land van terugkeer.

Deze maatregelen laten de in Richtlijn 2008/115/EG vastgestelde verplichtingen en verantwoordelijkheden van de begunstigde lidstaat onverlet.

Deze maatregelen laten de in Richtlijn 2008/115/EG vastgestelde verplichtingen en verantwoordelijkheden van de begunstigde lidstaat onverlet.

Motivering

De voorgestelde wijziging moet ervoor zorgen dat de lokale en/of regionale overheden die de overgedragen personen op basis van hun opvang kennen, ook worden betrokken bij de maatregelen inzake terugkeersponsoring, teneinde de rechten van deze personen en de vlotte overdracht van de verantwoordelijkheid te waarborgen.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2020) 610 final — artikel 57, lid 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De betrokken persoon wordt overeenkomstig het nationale recht van de begunstigde lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de begunstigde lidstaat aan de lidstaat van herplaatsing, zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk vier weken vanaf de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit, wanneer dit overeenkomstig artikel 33, lid 3, opschortende werking heeft.

De betrokken persoon wordt overeenkomstig het nationale recht van de begunstigde lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de begunstigde lidstaat aan de lidstaat van herplaatsing, zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk vier weken vanaf de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit, wanneer dit overeenkomstig artikel 33, lid 3, opschortende werking heeft. Er moet voor worden gezorgd dat de lokale en regionale overheden die verantwoordelijk zijn voor de voorgestelde locatie van de herplaatsing vroegtijdig worden geïnformeerd en geraadpleegd.

Motivering

Met het oog op een doeltreffende opvang moeten de bevoegde lokale en regionale autoriteiten ook rechtstreeks worden geïnformeerd en geraadpleegd, zodat zij zich adequaat kunnen voorbereiden op de opvang.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2020) 610 final, artikel 72

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

Artikel 16 wordt vervangen door:

1.

Artikel 16 wordt vervangen door:

 

[…]

 

[…]

 

2.   In voorkomend geval kunnen de lidstaten ook in aanmerking komen voor een aanvullend bedrag van 10 000  EUR voor gezinsleden van de in lid 1 bedoelde personen, indien die personen zijn toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen.

 

2.   In voorkomend geval kunnen de lidstaten ook in aanmerking komen voor een aanvullend bedrag van 10 000  EUR voor gezinsleden van de in lid 1 bedoelde personen, indien die personen zijn toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen. Er moet met name voor worden gezorgd dat een deel van dit bedrag rechtstreeks wordt betaald aan de lokale of regionale overheid in het gebied waarvan de personen worden toegelaten door middel van hervestiging of door toelating op humanitaire gronden.

2.

Artikel 17 wordt vervangen door:

2.

Artikel 17 wordt vervangen door:

 

[…]

 

[…]

 

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen aan te passen om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van de overdracht van verzoekers om internationale bescherming en personen die internationale bescherming genieten naar een andere lidstaat, alsook factoren die bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met die bedragen wordt gegeven.”.

 

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen aan te passen om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van de overdracht van verzoekers om internationale bescherming en personen die internationale bescherming genieten naar een andere lidstaat, alsook factoren die bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met die bedragen wordt gegeven. Er moet met name voor worden gezorgd dat een deel van dit bedrag rechtstreeks wordt betaald aan de lokale of regionale overheid in het gebied waarvan de personen worden toegelaten.”.

Motivering

De voorgestelde toevoegingen moeten ervoor zorgen dat de betrokken lokale of regionale overheden de nodige financiële steun ontvangen.

Gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2020) 611 final, punt 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

i)

Overweging 10 wordt vervangen door:

“(10)

Er moet gebruik worden gemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met specifieke en onevenredige druk op hun asiel- en opvangstelsels worden geconfronteerd. Er moeten ook voldoende middelen ter beschikking worden gesteld van de lokale en regionale overheden, met inbegrip van de mogelijkheid om rechtstreeks toegang te krijgen tot het Fonds voor asiel, migratie en integratie. Ook is het noodzakelijk dat de EU gericht middelen toewijst om regio’s die een grotere migratiedruk voor hun rekening nemen, met name regio’s die aan de buitengrenzen van de EU gelegen zijn, in staat te stellen niet-begeleide minderjarigen die op hun grondgebied aankomen op te vangen en bij te staan.

Overweging 31 wordt vervangen door:

ii)

Overweging 31 wordt vervangen door:

 

(31)

Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien de beslissing geen internationale bescherming toekent, moet de verzoeker op de hoogte worden gebracht van de feitelijke en de rechtsgronden, de gevolgen van de beslissing en de wijze waarop die beslissing kan worden aangevochten.

 

“(31)

Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien de beslissing geen internationale bescherming toekent, moet de verzoeker op de hoogte worden gebracht van de feitelijke en de rechtsgronden, de gevolgen van de beslissing en de wijze waarop die beslissing kan worden aangevochten.

 

(31 bis)

Om de procedures efficiënter te maken en het risico op onderduiken en de waarschijnlijkheid van niet-toegestane verplaatsingen te beperken, mogen er geen procedurele leemten zijn tussen de uitvaardiging van een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming en van een terugkeerbesluit. Ten aanzien van verzoekers van wie het verzoek is afgewezen, moet onmiddellijk een terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Onverminderd het recht op een doeltreffende voorziening in rechte moet het terugkeerbesluit deel uitmaken van de negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming of, als het om afzonderlijke handelingen gaat, tegelijkertijd en samen met de negatieve beslissing worden uitgevaardigd.”.

 

(31 bis)

Om de procedures efficiënter te maken en het risico op onderduiken en de waarschijnlijkheid van niet-toegestane verplaatsingen te beperken, mogen er geen procedurele leemten zijn tussen de uitvaardiging van een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming en van een terugkeerbesluit. Ten aanzien van verzoekers van wie het verzoek is afgewezen en voor wie de lidstaat niet heeft besloten hun vanwege een schrijnend geval, om humanitaire of om andere redenen een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven, moet onmiddellijk een terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Onverminderd het recht op een doeltreffende voorziening in rechte moet het terugkeerbesluit deel uitmaken van de negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming of, als het om afzonderlijke handelingen gaat, tegelijkertijd en samen met de negatieve beslissing worden uitgevaardigd.”.

Motivering

Deze aanbeveling versterkt de regionaal en lokaal structuren en strookt met eerdere verzoeken van het CvdR op dit gebied. Voorts is het van essentieel belang dat de EU specifieke middelen uittrekt voor de regio’s waar de migratiedruk het grootst is.

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2020) 611 final, punt 5, overweging 40 nonies

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij de uitvoering van de grensprocedure voor het uitvoeren van terugkeer moeten sommige bepalingen van [de herschikte terugkeerrichtlijn] van toepassing zijn, aangezien daarin elementen van de terugkeerprocedure worden geregeld die niet in deze verordening zijn bepaald, met name met betrekking tot definities, gunstiger bepalingen, non-refoulement, het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand, het risico op onderduiken, de verplichting tot medewerking, de termijn voor vrijwillig vertrek, het terugkeerbesluit, de verwijdering, het uitstel van verwijdering, de terugkeer en de verwijdering van niet-begeleide minderjarigen, inreisverboden, waarborgen in afwachting van terugkeer, bewaring, de omstandigheden van bewaring, de bewaring van minderjarigen en gezinnen en noodsituaties. Om het risico op niet-toegestane binnenkomsten en verplaatsingen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die worden onderworpen aan de grensprocedure voor het uitvoeren van terugkeer, te beperken, kan aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen een termijn voor vrijwillig vertrek van ten hoogste 15 dagen worden toegekend, onverminderd de mogelijkheid om op elk moment vrijwillig te voldoen aan de verplichting om terug te keren.

Bij de uitvoering van de grensprocedure voor het uitvoeren van terugkeer moeten sommige bepalingen van [de herschikte terugkeerrichtlijn] van toepassing zijn, aangezien daarin elementen van de terugkeerprocedure worden geregeld die niet in deze verordening zijn bepaald, met name met betrekking tot definities, gunstiger bepalingen, non-refoulement, het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand, het risico op onderduiken, de verplichting tot medewerking, de termijn voor vrijwillig vertrek, het terugkeerbesluit, de verwijdering, het uitstel van verwijdering, de terugkeer en de verwijdering van niet-begeleide minderjarigen, inreisverboden, waarborgen in afwachting van terugkeer, bewaring, de omstandigheden van bewaring, en noodsituaties. Om het risico op niet-toegestane binnenkomsten en verplaatsingen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die worden onderworpen aan de grensprocedure voor het uitvoeren van terugkeer, te beperken, kan aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen een termijn voor vrijwillig vertrek van ten hoogste 15 dagen worden toegekend, onverminderd de mogelijkheid om op elk moment vrijwillig te voldoen aan de verplichting om terug te keren.

Motivering

Het Comité van de Regio's pleit ervoor dat zonder meer wordt afgezien van de detentie van kinderen.

Wijzigingsvoorstel 17

COM(2020) 611 final, punt 13, artikel 35 bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Afwijzing van een verzoek en uitvaardiging van een terugkeerbesluit

Afwijzing van een verzoek en uitvaardiging van een terugkeerbesluit

Wanneer een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond ten aanzien van zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus, of als impliciet of expliciet ingetrokken, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit dat in overeenstemming is met Richtlijn XXX/XXX/EU [terugkeerrichtlijn]. Het terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als onderdeel van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming, of in een afzonderlijke handeling. Een terugkeerbesluit dat als een afzonderlijke handeling wordt uitgevaardigd, wordt tegelijkertijd en samen met de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming uitgevaardigd.

Wanneer een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond ten aanzien van zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus, of als impliciet of expliciet ingetrokken, en heeft de lidstaat niet besloten de betrokkene vanwege een schrijnend geval, om humanitaire of om andere redenen een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven, vaardigen de lidstaten een terugkeerbesluit uit dat in overeenstemming is met Richtlijn XXX/XXX/EU [terugkeerrichtlijn]. Het terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd als onderdeel van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming, of in een afzonderlijke handeling. Een terugkeerbesluit dat als een afzonderlijke handeling wordt uitgevaardigd, wordt tegelijkertijd en samen met de beslissing tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming uitgevaardigd.

Motivering

Het Commissievoorstel belet de lidstaten bescherming te verlenen op andere humanitaire of gezinsgronden die buiten de werkingssfeer van de internationale bescherming vallen, zonder een terugkeerprocedure in te leiden. Dit is in strijd met artikel 3, lid 2, van voorstel COM(2016) 466 final (“erkenningsverordening”), dat juist dit recht van de lidstaten waarborgt (“Deze verordening heeft geen betrekking op andere nationale humanitaire statussen die de lidstaten op grond van het nationaal recht kunnen toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus”). Bovendien zijn de lidstaten in bepaalde omstandigheden zelfs verplicht bescherming te bieden, bijvoorbeeld in geval van gezondheidsrisico's, zoals het Hof van Justitie in zijn jurisprudentie sinds de zaak M'Bodj duidelijk heeft gemaakt. Voorts lijkt deze bepaling overbodig vanwege de verplichting uit hoofde van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2008/115/EG (“terugkeerrichtlijn”) om een terugkeerbesluit te nemen in geval van illegaal verblijf. Het wijzigingsvoorstel strookt met artikel 6, lid 4, van de terugkeerrichtlijn.

Wijzigingsvoorstel 18

COM(2020) 611 final, punt 14, artikel 40, onder l), i)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

a)

aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

 

“(1)

de verzoeker heeft de nationaliteit van of, in het geval van een staatloze, had zijn gewone verblijfplaats in een derde land waarvoor volgens de meest recente beschikbare jaargemiddelden van Eurostat voor de gehele Unie de beslissingsautoriteit in 20 % of minder van de gevallen internationale bescherming heeft verleend, tenzij zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens in het betrokken derde land een belangrijke wijziging heeft voorgedaan of de verzoeker behoort tot een categorie van personen voor wie het erkenningspercentage van 20 % of minder niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd.”.

 

“i)

Op basis van de bevindingen van een eerste gesprek kan in het individuele geval binnen korte tijd een beslissing over de aanvraag van de asielzoeker worden genomen en indien de aanvraag wordt afgewezen, is er een redelijk vooruitzicht op een spoedige terugkeer naar het land van herkomst of een derde land dat bereid is de asielzoeker op te nemen. ”.

[…]

[…]

Motivering

De koppeling van sancties aan nationaliteit, die voortvloeit uit de koppeling aan beschermingspercentages, is niet verenigbaar met de door het internationaal en het Europees recht opgelegde discriminatieverboden indien daarvoor in het individuele geval geen rechtvaardiging bestaat. Het CvdR stelt daarom een procedure voor die gebaseerd is op de mogelijkheid van terugkeer en de waarschijnlijkheid van een snelle beslissing in elk individueel geval, zoals die sinds 2019 in de Zwitserse asielprocedure van toepassing is. Hierdoor zouden binnen korte tijd heel wat meer besluiten kunnen worden genomen dan wanneer van een op beschermingspercentages gebaseerde aanpak wordt uitgegaan. Dit draagt ook en vooral bij tot geringere lasten voor de lokale en regionale overheden in grensgebieden. Dit model maakt ook snelle beslissingen mogelijk over het verlenen van bescherming en kan zo de integratie versnellen van personen die duidelijk bescherming behoeven, bijvoorbeeld personen die recht hebben op internationale bescherming en in noodsituaties op zee worden gered.

Wijzigingsvoorstel 19

COM(2020) 611 final, punt 14, artikel 40, lid 5, onder c)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

[…]

[…]

b)

aan lid 5 wordt het volgende punt toegevoegd:

b)

aan lid 5 wordt het volgende punt toegevoegd:

 

“c)

de verzoeker heeft de nationaliteit van of, in het geval van een staatloze, had zijn gewone verblijfplaats in een derde land waarvoor volgens de meest recente beschikbare jaargemiddelden van Eurostat voor de gehele Unie de beslissingsautoriteit in 20 % of minder van de gevallen internationale bescherming heeft verleend, tenzij zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens in het betrokken derde land een belangrijke wijziging heeft voorgedaan of de verzoeker behoort tot een categorie van personen voor wie het erkenningspercentage van 20 % of minder niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd.”;

 

“c)

Op basis van de bevindingen van een eerste gesprek kan in het individuele geval binnen korte tijd een beslissing over de aanvraag van de asielzoeker worden genomen en indien de aanvraag wordt afgewezen, is er een redelijk vooruitzicht op een spoedige terugkeer naar het land van herkomst of een derde land dat bereid is de asielzoeker op te nemen.”;

Motivering

De koppeling van sancties aan nationaliteit, die voortvloeit uit de koppeling aan beschermingspercentages, is niet verenigbaar met de door het internationaal en het Europees recht opgelegde discriminatieverboden indien daarvoor in het individuele geval geen rechtvaardiging bestaat. Het CvdR stelt daarom een procedure voor die gebaseerd is op de mogelijkheid van terugkeer en de waarschijnlijkheid van een snelle beslissing in elk individueel geval, zoals die sinds 2019 in de Zwitserse asielprocedure van toepassing is. Hierdoor zouden binnen korte tijd heel wat meer besluiten kunnen worden genomen dan wanneer van een op beschermingspercentages gebaseerde aanpak wordt uitgegaan. Dit draagt ook en vooral bij tot geringere lasten voor de lokale en regionale overheden in grensgebieden. Dit model maakt ook snelle beslissingen mogelijk over het verlenen van bescherming en kan zo de integratie versnellen van personen die duidelijk bescherming behoeven, bijvoorbeeld personen die recht hebben op internationale bescherming en in noodsituaties op zee worden gered.

Wijzigingsvoorstel 20

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In de in lid 1 bedoelde gevallen behandelen de lidstaten het verzoek in een grensprocedure als de in artikel 40, lid 1, onder  c), f) of i), bedoelde omstandigheden zich voordoen.

In de in lid 1 bedoelde gevallen behandelen de lidstaten het verzoek in een grensprocedure als de in artikel 40, lid 1, onder f) of i), bedoelde omstandigheden zich voordoen en onder c), alleen indien de omstandigheden erop wijzen dat in het individuele geval een snel besluit en een snelle terugkeer te verwachten zijn .

Motivering

Dit zou de lasten verlichten voor lokale en regionale overheden waar de aanvragers tijdens grensprocedures verblijven.

Wijzigingsvoorstel 21

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De grensprocedure mag alleen op niet-begeleide minderjarigen en op minderjarigen jonger dan twaalf jaar en hun gezinsleden worden toegepast in de in artikel 40, lid 5, onder b), bedoelde gevallen.

De grensprocedure mag alleen op minderjarigen en de hen begeleidende gezinsleden worden toegepast in de in artikel 40, lid 5, onder b), bedoelde gevallen of in gevallen waarin waarschijnlijk snel internationale bescherming zal worden verleend na een onderzoek overeenkomstig artikel 40, lid 5, onder c) . Minderjarigen mogen in grensprocedures niet in bewaring worden gesteld.

Motivering

De bescherming van minderjarigen uit hoofde van het internationaal recht geldt in gelijke mate voor alle personen onder de leeftijd van 18 jaar. Bijzondere procedures mogen daarom alleen worden toegepast wanneer dit in een specifiek geval in het belang is van de minderjarige of gerechtvaardigd is om ernstige redenen in de zin van artikel 40, lid 5, onder b), van het voorstel (“gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde”). Inbewaringstelling om procedurele redenen mag niet mogelijk zijn. Deze benadering, gericht op het welzijn van minderjarigen en de veiligheidsbelangen van de lidstaten, sluit aan bij eerdere standpunten van het CvdR.

Wijzigingsvoorstel 22

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 9, onder b)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten passen de grensprocedure niet toe of zetten die procedure stop indien in enige fase van de procedure:

De lidstaten passen de grensprocedure niet toe of zetten die procedure stop indien in enige fase van de procedure:

[…]

[…]

b)

verzoekers met bijzondere procedurele behoeften niet de nodige ondersteuning kan worden geboden in de in lid 14 bedoelde locaties;

b)

personen die een verzoek indienen bijzondere procedurele behoeften hebben, tenzij in het specifieke geval vaststaat dat de nodige ondersteuning kan worden geboden in de in lid 14 bedoelde locaties;

Motivering

Personen met bijzondere procedurele behoeften moeten in specifieke gevallen toegang hebben tot de relevante bijstandsmaatregelen, anders mogen zij niet naar een grensprocedure worden doorverwezen.

Wijzigingsvoorstel 23

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De grensprocedure wordt zo kort mogelijk gehouden, terwijl tegelijkertijd een volledig en eerlijk onderzoek van de verzoeken mogelijk wordt gemaakt. Zij omvat de in de leden 2 en 3 bedoelde beslissing en, in voorkomend geval, elke beslissing over een beroep en wordt voltooid binnen twaalf weken na de registratie van het verzoek. Na die termijn krijgt de verzoeker toegang tot het grondgebied van de betrokken lidstaat, behalve wanneer artikel 41 bis, lid 1, van toepassing is.

In afwijking van de in artikel 34, artikel 40, lid 2, en artikel 55 vastgestelde termijnen stellen de lidstaten bepalingen betreffende de duur van de behandelingsprocedure en van de beroepsprocedure vast die ervoor zorgen dat, in het geval van een beroep tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek in het kader van de grensprocedure, de beslissing over dat beroep binnen twaalf weken na de registratie van het verzoek wordt uitgevaardigd.

De grensprocedure wordt zo kort mogelijk gehouden om de lasten van de grensregio’s te helpen verlichten , terwijl tegelijkertijd een volledig en eerlijk onderzoek van de verzoeken mogelijk wordt gemaakt. Zij omvat de in de leden 2 en 3 bedoelde beslissing en, in voorkomend geval, elke beslissing over een beroep en wordt voltooid binnen acht weken na de registratie van het verzoek. Na die termijn mag de verzoeker doorreizen naar het grondgebied van de betrokken lidstaat, behalve wanneer artikel 41 bis, lid 1, van toepassing is. In afwijking van de in artikel 34, artikel 40, lid 2, en artikel 55 vastgestelde termijnen stellen de lidstaten bepalingen betreffende de duur van de behandelingsprocedure en van de beroepsprocedure vast die ervoor zorgen dat, in het geval van een beroep tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek in het kader van de grensprocedure, de beslissing over dat beroep binnen acht weken na de registratie van het verzoek wordt uitgevaardigd.

Motivering

De termijn van twintig weken is onredelijk lang en verplicht verzoekers in transitzones te blijven, hetgeen grensregio's onevenredig zwaar belast. In zijn arrest over de Hongaarse transitzone van 14 mei 2020 stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) dat de “specifieke procedures [aan de grens] binnen een redelijke termijn moeten worden uitgevoerd” en stelt het dat reeds na vier weken toegang tot de normale procedure moet worden verleend. Aangezien in de situatie in de transitzone sprake is van vrijheidsberoving moeten de grensprocedures in transitzones snel worden afgewikkeld. Een termijn van meer dan acht weken, die reeds het dubbele is van de termijn die momenteel geldt conform artikel 43 van de richtlijn asielprocedures (vier weken) zou zowel door het Hof van Justitie van de Europese Unie als door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hoogstwaarschijnlijk als onredelijk worden beschouwd. In de meeste gevallen volstaat een termijn van acht weken om een asielprocedure uit te voeren. Indien de procedure met een negatieve beslissing eindigt, geldt een extra termijn van acht weken voor de terugkeerprocedure. Indien de procedure in totaal meer dan drie maanden duurt, is een snelle terugkeer niet waarschijnlijk, zoals bepaald in de grensprocedure.

Wijzigingsvoorstel 24

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 13

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Tijdens de behandeling van verzoeken in een grensprocedure worden de verzoekers aan of in de nabijheid van de buitengrens of in transitzones gehouden. Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk [twee maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van de locaties aan de buitengrens, in de nabijheid van de buitengrens of in de transitzones waar de grensprocedure wordt uitgevoerd, ook voor de toepassing van lid 3, en zorgen ervoor dat die locaties voldoende capaciteit hebben om de onder dat lid vallende verzoeken te verwerken. Elke wijziging van de locaties waar de grensprocedure wordt toegepast, wordt twee maanden vóór de inwerkingtreding van die wijziging aan de Commissie meegedeeld.

Tijdens de behandeling van verzoeken in een grensprocedure worden de verzoekers aan of in de nabijheid van de buitengrens of in transitzones gehouden. Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk [twee maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van de locaties aan de buitengrens, in de nabijheid van de buitengrens of in de transitzones waar de grensprocedure wordt uitgevoerd, ook voor de toepassing van lid 3, en zorgen ervoor dat die locaties voldoende capaciteit hebben om de onder dat lid vallende verzoeken te verwerken. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van een verslag over de raadpleging van de bevoegde lokale en regionale autoriteit in het gebied waarvan deze procedures ten uitvoer worden gelegd. Elke wijziging van de locaties waar de grensprocedure wordt toegepast, wordt twee maanden vóór de inwerkingtreding van die wijziging aan de Commissie meegedeeld.

Motivering

Bij het plannen van locaties voor de uitvoering van grensprocedures is het belangrijk terdege rekening te houden met de behoeften van de bevoegde lokale en regionale overheden.

Wijzigingsvoorstel 25

COM(2020) 611 final, punt 15, artikel 41, lid 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In situaties waarin de capaciteit van de door de lidstaten overeenkomstig lid 14 gemelde locaties tijdelijk ontoereikend is om de onder lid 3 vallende verzoeken te verwerken, kunnen de lidstaten andere locaties op hun grondgebied aanwijzen en daar na kennisgeving aan de Commissie op tijdelijke basis en voor de kortst mogelijke tijd verzoekers opvangen.”.

In situaties waarin de capaciteit van de door de lidstaten overeenkomstig lid 14 gemelde locaties tijdelijk ontoereikend is om de onder lid 3 vallende verzoeken te verwerken, kunnen de lidstaten na voorafgaand overleg met de bevoegde lokale en regionale instanties andere locaties op hun grondgebied aanwijzen en daar na kennisgeving aan de Commissie op tijdelijke basis en voor de kortst mogelijke tijd verzoekers opvangen.

Motivering

Bij het plannen van locaties voor de uitvoering van grensprocedures is het belangrijk terdege rekening te houden met de behoeften van de bevoegde lokale en regionale overheden.

Wijzigingsvoorstel 26

COM(2020) 611 final, punt 16, artikel 41 bis, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 bedoelde personen worden gedurende ten hoogste twaalf weken op locaties aan of in de buurt van de buitengrens of in transitzones gehouden; als zij niet op die locaties kunnen worden opgevangen, kan de lidstaat andere locaties op zijn grondgebied gebruiken. De termijn van twaalf weken vangt aan wanneer de verzoeker, de onderdaan van een derde land of de staatloze niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming heeft om te blijven.

De in lid 1 bedoelde personen worden gedurende ten hoogste acht weken op locaties aan of in de buurt van de buitengrens of in transitzones ondergebracht ; als zij niet op die locaties kunnen worden opgevangen, kan de lidstaat , na overleg met de bevoegde lokale en regionale overheden, andere locaties op zijn grondgebied gebruiken. De termijn van acht weken vangt aan wanneer de verzoeker, de onderdaan van een derde land of de staatloze niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming heeft om te blijven.

Motivering

Bij het plannen van locaties voor de uitvoering van grensprocedures is het belangrijk terdege rekening te houden met de behoeften van de bevoegde lokale en regionale overheden. Evenzo mogen niet meer dan acht weken beschikbaar zijn voor de uitvoering van de terugkeerprocedure om de druk op grensregio’s te verlichten. In zijn arrest over de Hongaarse transitzone van 14 mei 2020 stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) dat de “specifieke procedures [aan de grens] binnen een redelijke termijn moeten worden uitgevoerd” en stelt het dat reeds na vier weken toegang tot de normale procedure moet worden verleend. Aangezien in de situatie in de transitzone sprake is van vrijheidsberoving moeten de grensprocedures in transitzones snel worden afgewikkeld. Een termijn van meer dan acht weken, die reeds het dubbele is van de termijn die momenteel geldt conform artikel 43 van de richtlijn asielprocedures (vier weken) zou zowel door het Hof van Justitie van de Europese Unie als door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hoogstwaarschijnlijk als onredelijk worden beschouwd. In de meeste gevallen volstaat een termijn van acht weken om een asielprocedure uit te voeren. Indien de procedure met een negatieve beslissing eindigt, geldt een extra termijn van acht weken voor de terugkeerprocedure. Indien de procedure in totaal meer dan drie maanden duurt, is een snelle terugkeer niet waarschijnlijk, zoals bepaald in de grensprocedure. Volgens artikel 34 van het voorstel voor een verordening inzake asielprocedures uit 2016 moeten beslissingen over ontvankelijkheid en over het gebruik van overeenkomsten met derde landen binnen een maand worden genomen. Een termijn van meer dan twee maanden voor een besluit in de grensprocedure zou dus vanuit juridisch oogpunt onredelijk zijn. Er moet ook worden voorzien in een korte termijn, aangezien terugkeer waarschijnlijker is na een snelle procedure met geringe wachttijden. Bovendien moet de terminologie in het voorstel consistent zijn en moeten dubbelzinnige termen die kunnen duiden op de facto detentie, zoals “gehouden”, worden vermeden en vervangen door juridisch precieze bewoordingen zoals “ondergebracht”, in overeenstemming met de herziene richtlijn opvangvoorzieningen.

Wijzigingsvoorstel 27

COM(2020) 611 final, punt 18, artikel 53, lid 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten voorzien in slechts één niveau van beroep tegen een in het kader van de grensprocedure genomen beslissing.

Met betrekking tot een in het kader van de grensprocedure genomen beslissing voorzien de lidstaten in een rechtsmiddel overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten . Voor het instellen van beroep gelden de in de nationale wetgeving bepaalde termijnen overeenkomstig artikel 55. Verzoekers hebben het recht om gedurende de periode van het beroep en in afwachting van de uitkomst ervan overeenkomstig artikel 54 op het grondgebied te blijven.

Motivering

De starre beperking tot slechts één beroepsniveau en de strikte termijn voor grensprocedures belemmert de bevoegdheden van de lidstaten, die procedureel autonoom zijn waar het gaat om het bieden van een rechtsmiddel in het kader van grensprocedures. Zij moeten echter artikel 47 van het Handvest van de grondrechten naleven, volgens de rechtspraak van het HvJ-EU, dat bepaalt dat regels inzake rechtsmiddelen moeten stroken met het non-discriminatiebeginsel en de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Dit betekent dat discriminatie van andere asielzoekers en ongelijke behandeling ten opzichte van andere vergelijkbare administratieve procedures niet zijn toegestaan. Het wijzigingsvoorstel zorgt ervoor dat aan deze eisen wordt voldaan. Evenzo kan de termijn waarbinnen een antwoord op een beroep moet worden gegeven niet uniform op EU-niveau worden vastgesteld; deze kan derhalve het best worden gekoppeld aan nationale bestuursrechtelijke bepalingen.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817

Wijzigingsvoorstel 28

COM(2020) 612 final — overweging 12

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De screening moet aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan worden uitgevoerd , voordat de betrokken personen tot het grondgebied worden toegelaten . De lidstaten moeten op grond van het nationale recht maatregelen nemen om te voorkomen dat de betrokken personen tijdens de screening het grondgebied binnenkomen . In individuele gevallen kan het daarbij, indien nodig, gaan om inbewaringstelling, met inachtneming van de nationale wetgeving terzake.

De screening moet aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan worden uitgevoerd. De lidstaten moeten op grond van het nationale recht maatregelen nemen om te voorkomen dat de betrokken personen tijdens de screening verder reizen op het grondgebied. In individuele gevallen kan het daarbij, indien nodig, behalve indien het minderjarigen betreft, gaan om inbewaringstelling, met inachtneming van de nationale wetgeving terzake, behalve bij minderjarigen. Indien als gevolg van de screeningprocedure verder reizen wordt geweigerd, is artikel 14 van de Schengengrenscode van toepassing.

Motivering

Het internationale recht verzet zich ertegen dat kinderen op administratieve gronden van hun vrijheid worden beroofd en volgens het HvJ-EU kunnen minderjarigen in de migratiecontext niet systematisch als volwassenen worden behandeld. De weigering om verder te reizen na screening moet volledig worden gemotiveerd, overeenkomstig de Schengengrenscode.

Wijzigingsvoorstel 29

COM(2020) 612 final — overweging 20

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan geschikte locaties voor de screening aanwijzen, rekening houdend met de geografie en de bestaande infrastructuur, om ervoor te zorgen dat zowel aangehouden onderdanen van derde landen als personen die zich bij een grensdoorlaatpost melden, snel aan de screening kunnen worden onderworpen. De taken in verband met de screening kunnen worden uitgevoerd in hotspotgebieden zoals bedoeld in artikel 2, onder 23, van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad 23.

De lidstaten moeten geschikte locaties voor de screening aanwijzen, rekening houdend met het advies van de bevoegde lokale en regionale instanties, de geografie en de bestaande infrastructuur, om ervoor te zorgen dat zowel aangehouden onderdanen van derde landen als personen die zich bij een grensdoorlaatpost melden, snel aan de screening kunnen worden onderworpen. De taken in verband met de screening kunnen worden uitgevoerd in hotspotgebieden zoals bedoeld in artikel 2, punt  23, van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad 23.

Motivering

De lidstaten moeten de geschikte locaties kunnen kiezen naar gelang van hun nationale omstandigheden en mogelijkheden. Zij moeten met name rekening kunnen houden met de bijzondere druk op regio's aan of nabij de buitengrenzen ten gevolge van decentralisatie. Het is van belang dat bij de planning van locaties voor de uitvoering van screening terdege rekening wordt gehouden met de behoeften van de betrokken lokale of regionale autoriteiten.

Wijzigingsvoorstel 30

COM(2020) 612 final — overweging 24

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aan het einde van de screening moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening een informatieformulier invullen. Het formulier moet worden toegezonden aan de autoriteiten die verzoeken om internationale bescherming behandelen of aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor terugkeer, naargelang de procedure waarnaar de betrokkene wordt doorverwezen. In het eerste geval moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening onder meer wijzen op alle elementen die van belang lijken te zijn om te bepalen of de bevoegde autoriteiten een versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure moeten toepassen op het verzoek van de betrokken onderdaan van een derde land.

Aan het einde van de screening moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening een informatieformulier invullen. Het formulier moet worden toegezonden aan de autoriteiten die verzoeken om internationale bescherming behandelen of aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor terugkeer, naargelang de procedure waarnaar de betrokkene wordt doorverwezen, en, in voorkomend geval, ook aan de autoriteiten die krachtens de nationale wetgeving bevoegd zijn voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid, en/of aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor bijzonder kwetsbare personen, zoals niet-begeleide minderjarigen of alleenreizende vrouwen. In het eerste geval moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de screening onder meer wijzen op alle elementen , met name eventuele bijzondere beschermingsbehoeften, die van belang lijken te zijn om te bepalen of de bevoegde autoriteiten een versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure moeten toepassen op het verzoek van de betrokken onderdaan van een derde land.

Motivering

Is er sprake van gegronde zorgen over de gezondheid of de veiligheid, dan moet de zaak aan de relevante bevoegde autoriteiten worden doorgestuurd. Zelfs als deze autoriteiten aan het screeningproces deelnemen, moet er ook voor worden gezorgd dat zij alle relevante informatie ontvangen. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin tijdens het screeningsproces speciale beschermingsbehoeften worden vastgesteld en waarvoor krachtens de nationale wetgeving een andere autoriteit dan de genoemde verantwoordelijk is, zoals regelmatig voorkomt bij kinderen, maar mogelijk ook bij slachtoffers van mensenhandel en andere groepen. Het is met name belangrijk om oog te hebben voor kwetsbaardere groepen met een risico op misbruik tijdens het migratieproces, zoals niet-begeleide minderjarigen of alleenreizende vrouwen.

Wijzigingsvoorstel 31

COM(2020) 612 final — artikel 3, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 3

Artikel 3

Screening aan de buitengrens

Screening aan de buitengrens

1.   Deze verordening is van toepassing op onderdanen van derde landen:

1.   Deze verordening is van toepassing op onderdanen van derde landen:

a)

die zijn aangehouden in verband met een onrechtmatige overschrijding van de buitengrens van een lidstaat over land, over zee of door de lucht, met uitzondering van onderdanen van derde landen van wie de lidstaat geen biometrische gegevens hoeft te verzamelen op grond van artikel 14, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 603/2013 om andere redenen dan hun leeftijd, of

a)

die zijn aangehouden in verband met een onrechtmatige overschrijding van de buitengrens van een lidstaat over land, over zee of door de lucht, met uitzondering van onderdanen van derde landen van wie de lidstaat geen biometrische gegevens hoeft te verzamelen op grond van artikel 14, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 603/2013 om andere redenen dan hun leeftijd, of

b)

die na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied van een lidstaat zijn ontscheept.

b)

die na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied van een lidstaat zijn ontscheept.

De screening is op die personen van toepassing ongeacht of zij om internationale bescherming hebben verzocht.

De screening door de autoriteit die overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2016/399 (“Schengengrenscode”) bevoegd is om de toegang te weigeren op grond van het nationale recht is op die personen van toepassing ongeacht of zij om internationale bescherming hebben verzocht.

Motivering

De screeningprocedure voegt een extra stap toe aan het proces van migratiebeheer, dat voor veel lidstaten aan de buitengrenzen al belastend is. Om te voorkomen dat hiervoor een afzonderlijke procedure nodig is, die met name voor de landen aan de buitengrenzen een forse extra last met zich meebrengt, stelt het Comité van de Regio's voor om deze procedure te integreren in de grenscontroles en toe te vertrouwen aan de respectieve nationale autoriteiten die op grond van artikel 14, lid 2, tweede zin, van Verordening (EU) 2016/399 (“Schengengrenscode”) verantwoordelijk zijn voor het weigeren van toegang wanneer de screening wordt uitgevoerd in verband met een binnenkomst zonder aan de inreisvoorwaarden aan de buitengrens te voldoen. Deze integratie in het grenscontroleproces en de taken van de grensautoriteiten zorgen er beter voor dat de screening de gewenste functie kan vervullen, namelijk dat aangehouden personen zo snel mogelijk naar de juiste procedures worden geleid en dat deze procedures zonder vertraging of onderbreking kunnen worden gestart. Aangezien er voor onderdanen van derde landen die onder artikel 3 vallen drie mogelijkheden in aanmerking komen (weigering van toegang, verwijzing naar de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de terugkeerprocedure, verwijzing naar de asielautoriteiten of naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielprocedure op basis van een solidariteitsmechanisme), waarvan er één refoulement aan de grens is overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/399 (“Schengengrenscode”), zorgt deze opname van de screening voor een uniforme aanpak en een verband tussen de screening en de mogelijke weigering van toegang, wat de efficiënte uitvoering van de procedure aanzienlijk vergemakkelijkt. Bovendien kan dan het resultaat van de screening zonder verdere tussenstappen in het besluit tot weigering van toegang worden meegewogen.

Wijzigingsvoorstel 32

COM(2020) 612 final, artikel 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Screening op het grondgebied

Lidstaten onderwerpen onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten worden aangetroffen aan de screening wanneer er geen aanwijzingen zijn dat zij op reguliere wijze een buitengrens hebben overschreden om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen.

Screening op het grondgebied

Lidstaten onderwerpen onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten worden aangetroffen aan de screening wanneer er geen aanwijzingen zijn dat zij op reguliere wijze een buitengrens hebben overschreden om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen. Om de druk op de autoriteiten van de lidstaten te verlichten, moet overlapping van delen van de screeningfuncties, zoals in het geval van een verzoek om internationale bescherming, worden vermeden.

Motivering

Screening moet alleen afzonderlijk worden uitgevoerd als dat nodig is. Bij het aanvragen van internationale bescherming vallen sommige screeningfuncties (identificatie, speciale beschermingsbehoeften) onder de verplichtingen in het kader van Eurodac en de richtlijn opvangvoorzieningen; screening moet deel uitmaken van deze procedures.

Wijzigingsvoorstel 33

COM(2020) 612 final, artikel 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6

Artikel 6

Voorschriften voor de screening

Voorschriften voor de screening

1.   In de in artikel 3 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op locaties die zich aan de buitengrenzen of in de nabijheid daarvan bevinden .

1.   In de in artikel 3 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op geschikte locaties in de betrokken lidstaat . Deze locaties worden vastgesteld na overleg met de bevoegde lokale of regionale autoriteiten.

2.   In de in artikel 5 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op een geschikte locatie op het grondgebied van een lidstaat.

2.   In de in artikel 5 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op een geschikte locatie op het grondgebied van een lidstaat. Deze locaties worden vastgesteld na overleg met de bevoegde lokale of regionale autoriteiten.

3.   In de in artikel 3 bedoelde gevallen wordt de screening onverwijld uitgevoerd en in elk geval binnen vijf dagen nadat de persoon in het buitengrensgebied werd aangehouden, nadat hij op het grondgebied van de betrokken lidstaat is ontscheept of zich bij de grensdoorlaatpost heeft gemeld. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen tegelijk aan de screening moet worden onderworpen waardoor het in de praktijk onmogelijk wordt de screening binnen die termijn af te ronden, kan de termijn van vijf dagen met maximaal vijf dagen worden verlengd.

3.   In de in artikel 3 bedoelde gevallen wordt de screening onverwijld uitgevoerd en in elk geval binnen vijf dagen nadat de persoon in het buitengrensgebied werd aangehouden, nadat hij op het grondgebied van de betrokken lidstaat is ontscheept of zich bij de grensdoorlaatpost heeft gemeld. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer een onevenredig groot aantal onderdanen van derde landen tegelijk aan de screening moet worden onderworpen waardoor het in de praktijk onmogelijk wordt de screening binnen die termijn af te ronden, kan de termijn van vijf dagen met maximaal vijf dagen worden verlengd.

Met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde personen op wie artikel 14, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van toepassing is, wordt de periode voor de screening beperkt tot twee dagen wanneer zij langer dan 72 uur fysiek aan de buitengrens blijven.

Met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde personen op wie artikel 14, leden 1 en 3, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van toepassing is, wordt de periode voor de screening beperkt tot twee dagen wanneer zij langer dan 72 uur fysiek aan de buitengrens blijven.

Hoe dan ook moet gewaarborgd zijn dat elk geval adequaat wordt beoordeeld om discriminerend gedrag in de procedure te voorkomen.

4.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in lid 3 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. Zij brengen de Commissie eveneens op de hoogte zodra er geen redenen meer zijn om de duur van de screening te verlengen.

4.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in lid 3 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. Zij brengen de Commissie eveneens op de hoogte zodra er geen redenen meer zijn om de duur van de screening te verlengen.

5.   De in artikel 5 bedoelde screening wordt onverwijld uitgevoerd en wordt in elk geval binnen drie dagen na de aanhouding voltooid.

5.   De in artikel 5 bedoelde screening wordt onverwijld uitgevoerd en wordt in elk geval binnen drie dagen na de aanhouding voltooid.

6.   De screening bestaat uit de volgende verplichte elementen:

6.   De screening bestaat uit de volgende verplichte elementen:

a)

een voorafgaande medische controle en beoordeling van de kwetsbaarheid zoals bedoeld in artikel 9;

b)

identificatie zoals bedoeld in artikel 10;

c)

registratie van biometrische gegevens in de toepasselijke databanken zoals bedoeld in artikel 14, lid 6, voor zover dit niet eerder heeft plaatsgevonden;

d)

veiligheidscontroles zoals bedoeld in artikel 11;

e)

invulling van een informatieformulier zoals bedoeld in artikel 13;

f)

doorverwijzing naar de passende procedure zoals bedoeld in artikel 14.

a)

een voorafgaande medische controle en beoordeling van de kwetsbaarheid zoals bedoeld in artikel 9;

b)

identificatie zoals bedoeld in artikel 10;

c)

registratie van biometrische gegevens in de toepasselijke databanken zoals bedoeld in artikel 14, lid 6, voor zover dit niet eerder heeft plaatsgevonden;

d)

veiligheidscontroles zoals bedoeld in artikel 11;

e)

invulling van een informatieformulier zoals bedoeld in artikel 13;

f)

doorverwijzing naar de passende procedure zoals bedoeld in artikel 14.

7.   De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de screening uit te voeren.

7.   De lidstaten wijzen overeenkomstig de artikelen 3 en 5 de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de screening uit te voeren.

De lidstaten wijzen gekwalificeerd medisch personeel aan om de in artikel 9 bepaalde medische controle uit te voeren. In voorkomend geval worden hierbij ook de nationale kinderbeschermingsautoriteiten en de nationale rapporteurs voor de bestrijding van mensenhandel betrokken.

De lidstaten wijzen gekwalificeerd medisch personeel aan om de in artikel 9 bepaalde medische controle uit te voeren. In voorkomend geval worden hierbij ook de nationale kinderbeschermingsautoriteiten en de nationale rapporteurs voor de bestrijding van mensenhandel betrokken.

De bevoegde autoriteiten kunnen bij de uitvoering van de screening worden bijgestaan of ondersteund door deskundigen of verbindingsofficieren en teams die door het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het [Asielagentschap van de Europese Unie] worden ingezet, binnen de grenzen van hun respectieve mandaat.

De bevoegde autoriteiten kunnen bij de uitvoering van de screening worden bijgestaan of ondersteund door deskundigen of verbindingsofficieren en teams die door het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het [Asielagentschap van de Europese Unie] worden ingezet, binnen de grenzen van hun respectieve mandaat.

Motivering

De lidstaten moeten de geschikte locaties kunnen kiezen naar gelang van hun nationale omstandigheden en mogelijkheden. Zij moeten met name rekening kunnen houden met de bijzondere druk op regio's aan of nabij de buitengrenzen ten gevolge van decentralisatie. Bij de planning van locaties voor de uitvoering van de screening moet terdege rekening worden gehouden met de behoeften van de betrokken lokale en regionale autoriteiten.

De procedure mag niet op discriminerende wijze worden uitgevoerd. Om overlapping van verantwoordelijkheden te voorkomen, moet de aanwijzing van bevoegde autoriteiten voldoen aan de voorgestelde bepalingen van de artikelen 3 en 5.

Wijzigingsvoorstel 34

COM(2020) 612 final — artikel 9, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Indien er aanwijzingen zijn dat een persoon zich in een kwetsbare situatie bevindt of bijzondere opvang- of procedurele behoeften heeft, krijgt de betrokken onderdaan van een derde land tijdige en passende ondersteuning met het oog op zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Minderjarigen worden ondersteund door personeel dat opgeleid en gekwalificeerd is om met minderjarigen om te gaan, in samenwerking met de kinderbeschermingsautoriteiten.

Indien er aanwijzingen zijn dat een persoon zich in een kwetsbare situatie bevindt of bijzondere opvang- of procedurele behoeften heeft, krijgt de betrokken onderdaan van een derde land tijdige en passende ondersteuning van gekwalificeerde gespecialiseerde adviesdiensten of de bevoegde autoriteiten met het oog op zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Er zijn ook professionals beschikbaar die kunnen voorzien in de specifieke behoeften van bepaalde groepen onderdanen van derde landen, zoals zwangere vrouwen, slachtoffers van gendergerelateerd of seksueel geweld en lhbtiq’ers. Minderjarigen worden ondersteund door personeel dat opgeleid en gekwalificeerd is om met minderjarigen om te gaan, in samenwerking met de kinderbeschermingsautoriteiten. Daartoe wordt de aanwezigheid van minderjarigen onverwijld gemeld bij de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de kinderbescherming. Niet-begeleide minderjarigen worden niet gescreend en worden onmiddellijk doorverwezen naar de bevoegde instanties voor de kinderbescherming. Zijn er aanwijzingen voor ernstige veiligheidsproblemen, zoals bedoeld in artikel 40, lid 5, onder b), dan worden de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis gesteld.

Motivering

In geval van bijzondere beschermingsbehoeften dienen professionele adviesdiensten of de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van dergelijke personen bijstand te verlenen, teneinde tijdige gespecialiseerde bijstand te waarborgen. Voorts moet de aanwezigheid van minderjarigen rechtstreeks worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten voor de kinderbescherming. Niet-begeleide minderjarigen moeten worden doorverwezen naar de bevoegde autoriteiten opdat laatstgenoemde de beschermings- en bijstandsmaatregelen kunnen treffen waarin het internationale, Europese en nationale recht voorziet, en met name een voogd of een verzorger kunnen aanwijzen. Tegelijkertijd hebben lhbtiq’ers bescherming nodig omdat zij de laatste uiterst kwetsbare groep migranten vormen. Zij komen momenteel in groten getale in Europa aan en we hebben geen voorzieningen om hen echt te beschermen.

Wijzigingsvoorstel 35

COM(2020) 612 final, artikel 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 14

Artikel 14

Uitkomst van de screening

Uitkomst van de screening

[…]

[…]

2.   Onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, worden doorverwezen naar de in artikel XY van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] bedoelde autoriteiten, samen met het in artikel 13 van deze verordening bedoelde formulier. Daarbij wijzen de autoriteiten die de screening uitvoeren in het informatieformulier op alle elementen die op het eerste gezicht relevant lijken om de betrokkene naar de versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure door te verwijzen.

2.   Onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, worden doorverwezen naar de in artikel XY van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] bedoelde autoriteiten, samen met het in artikel 13 van deze verordening bedoelde formulier. Daarbij wijzen de autoriteiten die de screening uitvoeren in het informatieformulier op alle elementen die er op het eerste gezicht voor of tegen pleiten om de betrokkene naar de versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure door te verwijzen. In het bijzonder moet worden verwezen naar bevindingen of vermoedens betreffende speciale beschermingsbehoeften, met name in het geval van niet-begeleide minderjarigen.

[…]

[…]

7.    Indien de in artikel 3, lid 1, en artikel 5 bedoelde onderdanen van derde landen naar een passende procedure inzake asiel of terugkeer worden doorverwezen, wordt de screening beëindigd. Indien niet alle controles binnen de in artikel 6, leden 3 en 5, bedoelde termijnen zijn voltooid, wordt de screening van die persoon toch beëindigd en wordt de betrokkene naar een passende procedure doorverwezen.

7 .     De autoriteiten die bevoegd zijn voor de bescherming van de gezondheid, de veiligheid of speciale groepen worden in voorkomend geval op de hoogte gebracht, en de betrokken personen worden naar deze autoriteiten doorverwezen indien de nationale wetgeving daarin voorziet.

 

8 .   Indien de in artikel 3, lid 1, en artikel 5 bedoelde onderdanen van derde landen naar een passende procedure inzake asiel of terugkeer worden doorverwezen, wordt de screening beëindigd. Indien niet alle controles binnen de in artikel 6, leden 3 en 5, bedoelde termijnen zijn voltooid, wordt de screening van die persoon toch beëindigd en wordt de betrokkene naar een passende procedure doorverwezen.

Motivering

Om te voorkomen dat degenen met bijzondere beschermingsbehoeften worden doorverwezen naar de grensprocedure of een versnelde procedure, die in deze gevallen slechts met aanzienlijke juridische en praktische moeilijkheden zou kunnen worden uitgevoerd, moet duidelijk worden gemaakt dat zij aan de beslissingsautoriteit worden doorgezonden voordat deze een beslissing neemt over het soort procedure. Met name in geval van gezondheids- en veiligheidsproblemen moet verwijzing niet alleen mogelijk zijn naar de beslissingsautoriteiten of naar de voor de terugkeerprocedure verantwoordelijke instanties. Daarnaast moeten de lidstaten de mogelijkheid behouden om voor bepaalde groepen met bijzondere beschermingsbehoeften in specifieke verantwoordelijkheden te voorzien. Het is met name van essentieel belang dat rekening wordt gehouden met de speciale maatregelen die noodzakelijk zijn om niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te beschermen.

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanpak van crisis- en overmachtsituaties op het gebied van migratie en asiel

Wijzigingsvoorstel 36

COM(2020) 613 final — overweging 11

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De procedureregels voor herplaatsing en terugkeersponsoring die bij Verordening (EU) XXX/XXX [asiel- en migratiebeheer] zijn vastgesteld, moeten worden toegepast met het oog op de correcte uitvoering van de solidariteitsmaatregelen in een crisissituatie, zij het in aangepaste vorm om rekening te houden met de ernst en de urgentie van die situatie.

De procedureregels voor herplaatsing en terugkeersponsoring die bij Verordening (EU) XXX/XXX [asiel- en migratiebeheer] zijn vastgesteld, moeten worden toegepast met het oog op de correcte uitvoering van de solidariteitsmaatregelen in een crisissituatie, zij het in aangepaste vorm om rekening te houden met de ernst en de urgentie van die situatie. In het bijzonder moeten niet-begeleide minderjarigen zo spoedig mogelijk worden overgebracht naar de lidstaten die voor hen verantwoordelijk zijn, alsook naar andere delen van de EU indien die minderjarigen familieleden in andere lidstaten hebben.

Motivering

Het CvdR pleit al geruime tijd voor een betere toegang tot de rechten van niet-begeleide minderjarigen; dit vloeit voort uit de (wettelijke) noodzaak om het belang van het kind voorop te stellen. De EU moet helpen niet-begeleide minderjarigen over te brengen naar andere lidstaten als zij familieleden in die lidstaten hebben, om de druk op grensregio’s te verlichten en als uiting van de solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid die in het nieuwe pact moet worden voorgestaan.

Wijzigingsvoorstel 37

COM(2020) 613 final — overweging 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om te waarborgen dat de lidstaten over de nodige flexibiliteit beschikken wanneer zij geconfronteerd worden met een grote toestroom van migranten die het voornemen uiten om asiel aan te vragen, moet de toepassing van de grensprocedure van artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] worden uitgebreid en moet een crisisbeheerprocedure voor asiel de lidstaten de mogelijkheid bieden om in het kader van een grensprocedure ook een beslissing te nemen over de gegrondheid van een verzoek in gevallen waarin de verzoeker de nationaliteit heeft van of, in het geval van staatlozen, zijn gewone verblijfplaats had in een derde land, waarvoor volgens de gegevens voor de hele Unie in 75 % of minder van de gevallen internationale bescherming wordt verleend . Als gevolg daarvan moeten de lidstaten bij de toepassing van de crisisgrensprocedure de grensprocedure blijven toepassen zoals vastgesteld in artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures], maar kunnen zij de toepassing van de grensprocedure uitbreiden tot onderdanen van derde landen waarvoor het gemiddelde erkenningspercentage voor de hele Unie meer dan 20 % maar minder dan 75 % bedraagt.

Om te waarborgen dat de lidstaten over de nodige flexibiliteit beschikken wanneer zij geconfronteerd worden met een grote toestroom van migranten die het voornemen uiten om asiel aan te vragen, moet de toepassing van de grensprocedure van artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] worden uitgebreid en moet een crisisbeheerprocedure voor asiel de lidstaten de mogelijkheid bieden om in overleg met de Commissie de reguliere asielprocedure toe te passen om de impact op de grensregio's die met migratiedruk geconfronteerd worden, te verlichten .

Motivering

In gespannen situaties leiden grensprocedures tot extra lasten voor de grensregio’s. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om in overleg met de Commissie af te zien van grensprocedures met het oog op een doeltreffend beheer van de aankomsten, en asielprocedures te volgen op niet aan de grens gelegen locaties op hun grondgebied.

Wijzigingsvoorstel 38

COM(2020) 613 final — overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In een crisissituatie moeten de lidstaten, gezien de mogelijke druk op het asielstelsel, de mogelijkheid hebben om de toegang tot hun grondgebied van verzoekers ten aanzien van wie een grensprocedure loopt, niet toe te staan voor langere perioden dan die welke zijn vastgesteld in artikel 41, leden 11 en 13, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]. De procedures moeten echter zo snel mogelijk worden afgerond en de termijnen mogen in ieder geval slechts met een extra periode van ten hoogste acht weken worden verlengd; indien die procedures niet kunnen worden afgerond voor de verlengde termijn verstrijkt, moeten verzoekers toegang krijgen tot het grondgebied van een lidstaat om de procedure voor internationale bescherming af te ronden.

In een crisissituatie moeten de lidstaten, gezien de mogelijke druk op het asielstelsel, maar rekening houdend met de door een dergelijke crisis ontstane druk op de regio’s, de mogelijkheid hebben om verdere verplaatsingen op hun grondgebied van verzoekers ten aanzien van wie een grensprocedure loopt, niet toe te staan voor langere perioden dan die welke zijn vastgesteld in artikel 41, leden 11 en 13, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]. De procedures moeten echter zo snel mogelijk worden afgerond en de termijnen mogen in ieder geval slechts met een extra periode van ten hoogste acht weken worden verlengd; indien de procedures niet kunnen worden afgerond voor de verlengde termijn verstrijkt, mogen verzoekers zich verplaatsen op het grondgebied van de lidstaat om de procedure voor internationale bescherming af te ronden.

Motivering

De grensprocedure mag pas worden verlengd als rekening is gehouden met de gevolgen voor de regio’s.

Wijzigingsvoorstel 39

COM(2020) 613 final — overweging 23

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In een crisissituatie moeten de lidstaten de behandeling kunnen opschorten van verzoeken om internationale bescherming van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren omdat zij daar een groot risico zouden lopen op willekeurig geweld in uitzonderlijke situaties van gewapend conflict. In dat geval moet aan die personen de onmiddellijke beschermingsstatus worden verleend. De lidstaten moeten de behandeling van hun aanvraag uiterlijk één jaar na de opschorting hervatten.

In een crisissituatie moeten de lidstaten de behandeling kunnen opschorten van verzoeken om internationale bescherming van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren omdat zij daar een groot risico zouden lopen op willekeurig geweld in uitzonderlijke situaties van gewapend conflict. In dat geval moet aan die personen de onmiddellijke beschermingsstatus worden verleend. In een crisissituatie moet de lidstaat ook de bevoegdheid hebben om de onmiddellijke beschermingsstatus te verlenen aan kinderen en bijzonder kwetsbare personen, alsook aan andere groepen personen die onmiddellijke bescherming behoeven, indien de nationale wetgeving daarin voorziet. De lidstaten moeten de behandeling van hun aanvraag uiterlijk één jaar na de opschorting hervatten.

Motivering

In situaties die onder de crisisverordening vallen, hebben kinderen en mensen met bijzondere beschermingsbehoeften een minimumniveau van verblijfszekerheid nodig. Conform het subsidiariteitsbeginsel moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om onderdanen van derde landen op andere gronden op hun grondgebied te laten verblijven, zoals bepaald in de nationale wetgeving.

Wijzigingsvoorstel 40

COM(2020) 613 final — artikel 1, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 1

Artikel 1

Onderwerp

Onderwerp

[…]

[…]

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “crisissituatie”:

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “crisissituatie”:

a)

een uitzonderlijke situatie van massale toestroom van onderdanen van derde landen of staatlozen die irregulier in een lidstaat aankomen of op het grondgebied van die lidstaat ontscheept worden na opsporings- en reddingsoperaties, die van een zodanige omvang — in verhouding tot de bevolking en het bbp van de betrokken lidstaat — en van zodanige aard is, dat het asiel-, opvang- of terugkeersysteem van de lidstaat erdoor buiten werking wordt gesteld, met potentieel ernstige gevolgen voor de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel of het gemeenschappelijk kader als bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [asiel- en migratiebeheer], of

a)

een uitzonderlijke situatie van massale toestroom van onderdanen van derde landen of staatlozen die irregulier in een lidstaat aankomen of op het grondgebied van die lidstaat ontscheept worden na opsporings- en reddingsoperaties, die van een zodanige omvang — in verhouding tot de bevolking en het bbp van de betrokken lidstaat — en van zodanige aard is, dat het asiel-, opvang- of terugkeersysteem van de lidstaat op lokaal, regionaal en/of nationaal niveau erdoor buiten werking wordt gesteld, met potentieel ernstige gevolgen voor de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel of het gemeenschappelijk kader als bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [asiel- en migratiebeheer], of

b)

een dreigend risico van een dergelijke situatie.

b)

een dreigend risico van een dergelijke situatie.

Motivering

De lasten ten gevolge van de grote aantallen aankomsten en verzoeken zijn vaak regionaal van aard en hangen met name af van (in)reisroutes. Het niet-functioneren op lokaal of regionaal niveau moet ook als crisissituatie worden aangemerkt indien dit voor de betrokkenen dezelfde gevolgen heeft, om te benadrukken dat het asielstelsel van een lidstaat op nationaal niveau als geheel procentueel gezien nog wel functioneel kan zijn, maar dat er gemeenten en regio's kunnen zijn waar dit niet het geval is en dat dit niet-functioneren op lokaal niveau tot grote problemen kan leiden bij het verlenen of wegvallen van diensten.

Wijzigingsvoorstel 41

COM(2020) 613 final, artikel 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   In een crisissituatie als bedoeld in artikel 1, lid 2, en overeenkomstig de procedures van artikel 3, kunnen de lidstaten met betrekking tot verzoeken die worden ingediend binnen de periode waarin dit artikel wordt toegepast, als volgt afwijken van artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]:

1.   In een crisissituatie als bedoeld in artikel 1, lid 2, en overeenkomstig de procedures van artikel 3, kunnen de lidstaten met betrekking tot verzoeken die worden ingediend binnen de periode waarin dit artikel wordt toegepast, als volgt afwijken van artikel 41 van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures]:

a)

in afwijking van artikel 41, lid 2, onder b), van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] kunnen de lidstaten in een grensprocedure, in aanvulling op de in artikel 40, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] bedoelde gevallen, een beslissing nemen over de gegrondheid van een verzoek in gevallen waarin de verzoeker de nationaliteit heeft van of, in het geval van staatlozen, zijn gewone verblijfplaats had in een derde land waarvoor volgens de meest recente beschikbare jaargemiddelden van Eurostat voor de gehele Unie de beslissingsautoriteit in 75 % of minder van de gevallen internationale bescherming heeft verleend;

a)

in afwijking van artikel 41, lid 2, onder b), van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] kunnen de lidstaten, in overleg met de Commissie, afzien van de toepassing van grensprocedures ;

b)

in afwijking van artikel 41, leden 11 en 13, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] kan de in dat artikel vastgestelde maximumduur van de grensprocedure voor de behandeling van verzoeken met ten hoogste acht weken worden verlengd. Na deze termijn wordt de verzoeker toegestaan het grondgebied van de lidstaat binnen te komen met het oog op de voltooiing van de procedure voor internationale bescherming.

b)

in afwijking van artikel 41, leden 11 en 13, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] kan de in dat artikel vastgestelde maximumduur van de grensprocedure voor de behandeling van verzoeken met ten hoogste zes weken worden verlengd. Na deze termijn wordt de verzoeker toegestaan het grondgebied van de lidstaat binnen te komen met het oog op de voltooiing van de procedure voor internationale bescherming.

Motivering

In crisissituaties kan de toepassing van de grensprocedure de grensregio’s extra belasten. Daarom moeten de lidstaten, in overleg met de Europese Commissie, kunnen afzien van de grensprocedure om de aankomsten efficiënter te beheren. Verlenging van de grensprocedure mag slechts voor zes weken mogelijk zijn om (extra) druk aan de grens te vermijden.

Wijzigingsvoorstel 42

COM(2020) 613 final — artikel 10, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 10

Artikel 10

Verlening van de onmiddellijke beschermingsstatus

Verlening van de onmiddellijke beschermingsstatus

1.   In een crisissituatie als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), kunnen de lidstaten, op grond van een door de Commissie overeenkomstig lid 4 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling, de behandeling van verzoeken om internationale bescherming opschorten overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] en Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen] ten aanzien van ontheemden uit derde landen die een groot risico lopen op willekeurig geweld in uitzonderlijke situaties van gewapend conflict, en niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren. In een dergelijk geval verlenen de lidstaten de betrokken personen de onmiddellijke beschermingsstatus, tenzij zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat. Deze status laat het lopende verzoek om internationale bescherming in de betrokken lidstaat onverlet.

1.   In een crisissituatie als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), kunnen de lidstaten, op grond van een door de Commissie overeenkomstig lid 4 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling, de behandeling van verzoeken om internationale bescherming opschorten overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielprocedures] en Verordening (EU) XXX/XXX [verordening asielnormen] ten aanzien van ontheemden uit derde landen die een groot risico lopen op willekeurig geweld in uitzonderlijke situaties van gewapend conflict, en niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren. In een dergelijk geval verlenen de lidstaten de betrokken personen de onmiddellijke beschermingsstatus, tenzij zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat. In een crisissituatie moet de lidstaat ook de bevoegdheid hebben om de onmiddellijke beschermingsstatus te verlenen aan kinderen en bijzonder kwetsbare personen, alsook aan andere groepen personen die onmiddellijke bescherming behoeven, indien de nationale wetgeving daarin voorziet. Deze status laat het lopende verzoek om internationale bescherming in de betrokken lidstaat onverlet.

Motivering

In situaties die onder de crisisverordening vallen, hebben kinderen en mensen met bijzondere beschermingsbehoeften een minimumniveau van verblijfszekerheid nodig. Conform het subsidiariteitsbeginsel moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om onderdanen van derde landen op andere gronden op hun grondgebied te laten verblijven, zoals bepaald in de nationale wetgeving.

Gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van biometrische gegevens ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende asiel- en migratiebeheer] en van Verordening (EU) XXX/XXX [hervestigingsverordening] voor de identificatie van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land of staatloze en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818

Wijzigingsvoorstel 43

COM(2020) 614 final, punt 14, artikel 10, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat neemt van elke persoon van zes jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt, de biometrische gegevens op tijdens de in Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende screening] bedoelde screening of, indien de biometrische gegevens tijdens de screening niet konden worden opgenomen of de verzoeker niet is gescreend, bij de registratie van het verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [asielprocedureverordening] en zendt deze samen met de in artikel 12, onder c) tot en met p), van deze verordening bedoelde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na het opnemen van de biometrische gegevens, toe aan het centraal systeem en aan het CIR, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Elke lidstaat neemt van elke persoon van twaalf jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt, de biometrische gegevens op tijdens de in Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende screening] bedoelde screening of, indien de biometrische gegevens tijdens de screening niet konden worden opgenomen of de verzoeker niet is gescreend, bij de registratie van het verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [asielprocedureverordening] en zendt deze samen met de in artikel 12, onder c) tot en met p), van deze verordening bedoelde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na het opnemen van de biometrische gegevens, toe aan het centraal systeem en aan het CIR, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Wanneer artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende screening] van toepassing is en de betrokkene tijdens de screening om internationale bescherming verzoekt, gebruikt elke lidstaat voor elke persoon van zes jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt, de biometrische gegevens opgenomen tijdens de screening en zendt deze samen met de gegevens bedoeld in artikel 12, onder c) tot en met p), van deze verordening uiterlijk 72 uur na de registratie van het in artikel 27 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] bedoelde verzoek, toe aan het centraal systeem en aan het CIR, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Wanneer artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende screening] van toepassing is en de betrokkene tijdens de screening om internationale bescherming verzoekt, gebruikt elke lidstaat voor elke persoon van twaalf jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt, de biometrische gegevens opgenomen tijdens de screening en zendt deze samen met de gegevens bedoeld in artikel 12, onder c) tot en met p), van deze verordening uiterlijk 72 uur na de registratie van het in artikel 27 van Verordening (EU) XXX/XXX [asielprocedureverordening] bedoelde verzoek, toe aan het centraal systeem en aan het CIR, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 4, lid 2.

Niet-inachtneming van de termijn van 72 uur ontslaat de lidstaten niet van hun verplichting de biometrische gegevens op te nemen en toe te zenden aan het CIR. Wanneer het als gevolg van de toestand van de vingertoppen niet mogelijk is vingerafdrukken te nemen van een voldoende kwaliteit om een passende vergelijking in de zin van artikel 26 mogelijk te maken, neemt de lidstaat van oorsprong opnieuw de vingerafdrukken van de verzoeker en zendt hij deze zo spoedig mogelijk en uiterlijk 48 uur nadat zij met succes zijn genomen opnieuw toe.

Niet-inachtneming van de termijn van 72 uur ontslaat de lidstaten niet van hun verplichting de biometrische gegevens op te nemen en toe te zenden aan het CIR. Wanneer het als gevolg van de toestand van de vingertoppen niet mogelijk is vingerafdrukken te nemen van een voldoende kwaliteit om een passende vergelijking in de zin van artikel 26 mogelijk te maken, neemt de lidstaat van oorsprong opnieuw de vingerafdrukken van de verzoeker en zendt hij deze zo spoedig mogelijk en uiterlijk 48 uur nadat zij met succes zijn genomen opnieuw toe.

Motivering

Volgens de Visumcode moeten van visumaanvragers vanaf de leeftijd van twaalf jaar vingerafdrukken worden genomen; hetzelfde geldt voor kinderen die de EU voor een kort verblijf binnenkomen in het kader van het inreis-/uitreissysteem (EES). Het afstemmen van de Eurodac-leeftijdsdrempel op die van de Visumcode en het EES zorgt voor samenhang en betrouwbare gegevens op middellange en lange termijn.

Wijzigingsvoorstel 44

COM(2020) 614 final, punt 17, artikel 13, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat neemt onverwijld de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van zes jaar of ouder die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het irregulier over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat, en die niet is teruggezonden of die fysiek op het grondgebied van de lidstaten blijft en niet in afzondering of bewaring wordt gehouden gedurende de gehele periode tussen de aanhouding en de verwijdering op grond van de beslissing hem terug te zenden.

Elke lidstaat neemt onverwijld de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van twaalf jaar of ouder die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het irregulier over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat, en die niet is teruggezonden of die fysiek op het grondgebied van de lidstaten blijft en niet in afzondering of bewaring wordt gehouden gedurende de gehele periode tussen de aanhouding en de verwijdering op grond van de beslissing hem terug te zenden.

Motivering

Volgens de Visumcode moeten van visumaanvragers vanaf de leeftijd van twaalf jaar vingerafdrukken worden genomen; hetzelfde geldt voor kinderen die de EU voor een kort verblijf binnenkomen in het kader van het inreis-/uitreissysteem (EES). Het afstemmen van de Eurodac-leeftijdsdrempel op die van de Visumcode en het EES zorgt voor samenhang en betrouwbare gegevens op middellange en lange termijn.

Wijzigingsvoorstel 45

COM(2020) 614 final, punt 18, artikel 14, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat neemt onverwijld de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van zes jaar of ouder die illegaal op zijn grondgebied verblijft.

Elke lidstaat neemt onverwijld de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van twaalf jaar of ouder die illegaal op zijn grondgebied verblijft.

Motivering

Volgens de Visumcode moeten van visumaanvragers vanaf de leeftijd van twaalf jaar vingerafdrukken worden genomen; hetzelfde geldt voor kinderen die de EU voor een kort verblijf binnenkomen in het kader van het inreis-/uitreissysteem (EES). Het afstemmen van de Eurodac-leeftijdsdrempel op die van de Visumcode en het EES zorgt voor samenhang en betrouwbare gegevens op middellange en lange termijn.

Wijzigingsvoorstel 46

COM(2020) 614 final, punt 19, artikel 14 bis, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat neemt de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van zes jaar of ouder die is ontscheept na een opsporings- en reddingsoperatie als bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende asiel- en migratiebeheer].

Elke lidstaat neemt de biometrische gegevens op van elke onderdaan van een derde land of staatloze van twaalf jaar of ouder die is ontscheept na een opsporings- en reddingsoperatie als bedoeld in Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende asiel- en migratiebeheer].

Motivering

Volgens de Visumcode moeten van visumaanvragers vanaf de leeftijd van twaalf jaar vingerafdrukken worden genomen; hetzelfde geldt voor kinderen die de EU voor een kort verblijf binnenkomen in het kader van het inreis-/uitreissysteem (EES). Het afstemmen van de Eurodac-leeftijdsdrempel op die van de Visumcode en het EES zorgt voor samenhang en betrouwbare gegevens op middellange en lange termijn.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een nieuw migratie- en asielpact, waarmee zij de blokkade voor een gemeenschappelijk asiel- en migratiestelsel die de lidstaten de afgelopen vijf jaar hebben opgeworpen, wil doorbreken. Terecht streeft de Commissie ernaar een alomvattend systeem te ontwikkelen voor het langetermijnbeheer van migratie, met inbegrip van migratie van vluchtelingen, op basis van Europese waarden, in het bijzonder de waarden van solidariteit en waardigheid, alsmede het EU- en het internationaal recht (1);

2.

vreest dat de voorstellen van het nieuwe pakket onvoldoende rekening houden met de lokale en regionale dimensie en dat de lidstaten aan de buitengrenzen opnieuw in eerste instantie verantwoordelijk zullen zijn voor aankomst en registratie. In dit verband staat het CvdR kritisch tegenover de handhaving van het criterium voor eerste binnenkomst. Het verzoekt daarom, met het oog op echte solidariteit, om asielzoekers snel en billijk over de andere lidstaten te verdelen en om het nieuwe Asielagentschap van de Europese Unie en lokale en regionale overheden, alsook maatschappelijke actoren hier nauwer bij te betrekken, met het oog op samenwerking op verschillende niveaus en met inbreng van publieke en particuliere belanghebbenden;

3.

herhaalt zijn eis om een langetermijnoplossing voor de uitdagingen met betrekking tot illegale binnenkomsten en de huisvesting van kwetsbare personen in overeenstemming met het internationale en het EU-recht, waarbij moet worden gewaarborgd dat het beginsel van non-refoulement wordt geëerbiedigd en dat bij alle beslissingen en maatregelen rekening wordt gehouden met het belang van kwetsbare personen. Het CvdR stelt daarom voor dat de verordening betreffende asiel- en migratiebeheer en het nieuwe migratie- en asielpact rekening houden met de bestaande beste praktijken omtrent vrijwillige territoriale spreiding op regionaal niveau, die een verdeelsleutel hanteren aan de hand van gegevens over bevolking, werkloosheid en inkomen (2);

4.

stelt vast dat een vast quotum voor de verdeling van asielzoekers over de EU niet uitvoerbaar is gebleken; verwelkomt in beginsel echter het voorstel van de Commissie om een solidariteitsmechanisme in te voeren waaraan alle lidstaten moeten deelnemen, maar waarbij zij de keuze hebben uit verschillende vormen van bijdragen; wijst erop dat dit mechanisme slechts kan werken als er sprake is van een evenwicht tussen het aantal plaatsen dat beschikbaar is voor de opvang van vluchtelingen en andere vormen van bijdragen. Het is dus cruciaal om ervoor te zorgen dat het aantal lidstaten dat vluchtelingen opvangt in adequate verhouding staat tot het aantal lidstaten dat voor een andere vorm van bijdragen kiest, alsook tot het aantal asielgerechtigde asielzoekers en het aantal personen dat moet terugkeren;

5.

is evenwel sceptisch over de praktische haalbaarheid van het systeem van “terugkeersponsoring”, gezien de complexiteit van de voorgestelde procedure. In dit verband stelt het CvdR voor een systeem van economische stimulansen en sancties in te voeren om de toepassing van het solidariteitsmechanisme te waarborgen;

6.

onderstreept het belang van beginselen op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat (bijv. vrije toegang tot onafhankelijk advies en rechtsbijstand en tot het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR)), die ook aan de buitengrenzen van Europa gelden. Dit geldt met name met betrekking tot de voorgestelde grensprocedures, die in overeenstemming zijn met de Europese waarden en de rechtsstaat en moeten waarborgen dat er geen discriminatie op grond van nationaliteit plaatsvindt; voor de grensprocedures moet een ander model worden gekozen dan een model dat gebaseerd is op de graad van bescherming. De nieuwe grensprocedures moeten deze normen ook in de praktijk waarborgen;

7.

stelt voor dat de medewetgevers de bepalingen van de artikelen 53 en 54 van het voorstel voor een verordening inzake asielprocedures onderzoeken op de verenigbaarheid met de jurisprudentie van het HvJ-EU inzake doeltreffende rechtsbescherming en de noodzaak om bij de ontwikkeling van de rechtsbescherming in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten andere beginselen van het Europees recht en de rechtsstaat in acht te nemen;

8.

dringt erop aan dat de voorgestelde screeningprocedure zo wordt uitgevoerd dat “bijzondere kwetsbaarheden” vroegtijdig doeltreffend kunnen worden vastgesteld. Dit omvat de vaststelling en passende behandeling van categorieën personen die in de richtlijn opvangvoorzieningen en de voorgestelde verordening asielprocedures als bijzonder kwetsbaar zijn aangemerkt;

9.

merkt op dat de maximumtermijn van vijf dagen waarin voor deze screening is voorzien in veel gevallen niet zal volstaan om bijzondere beschermingsbehoeften daadwerkelijk vast te stellen. Er zullen meer middelen moeten worden toegewezen in grensregio’s om een passend verloop van de procedure en de daadwerkelijke vaststelling van bijzondere behoeften te waarborgen en om discriminerende praktijken zoals profilering op grond van ras te voorkomen;

10.

onderstreept dat doublures in de screeningprocedure moeten worden vermeden en dat de doeltreffendheid ervan moet worden verhoogd;

11.

tekent aan dat succesvol crisisbeheer vooral op lokaal en regionaal niveau begint en dat coördinatie met de lokale en regionale overheden daarom de hoogste prioriteit moet hebben;

12.

stelt voor dat in crisissituaties, en ter beoordeling van de lidstaten, onmiddellijke bescherming wordt geboden: niet alleen aan vluchtelingen van gewapende conflicten, maar ook aan andere kwetsbare groepen, met name kinderen en slachtoffers van foltering, trauma en mensenhandel, waarvan de tekenen niet altijd met het blote oog zichtbaar zijn;

13.

herinnert eraan dat de algemene verordening gegevensbescherming en de algemene beginselen inzake gegevensverwerking moeten worden nageleefd, en verzoekt de medewetgevers terdege rekening te houden met de voorbehouden van de Europees toezichthouder voor gegevensbescherming, met name wat betreft de voorstellen inzake de screeningverordening en de Eurodac-verordening;

14.

stelt voor de leeftijdsgrens voor het verzamelen van biometrische gegevens in het kader van Eurodac vast te stellen op twaalf jaar, om deze in overeenstemming te brengen met de leeftijdsvereisten van de Visumcode en het inreis-uitreissysteem. De opslag van biometrische gegevens gaat altijd gepaard met risico’s ten aanzien van de gegevensbeschermingswetgeving. Daarom wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat de gegevens van personen die de onderhavige kwestie nog niet begrijpen, niet mogen worden opgeslagen voor rechtshandhavingsdoeleinden;

15.

is ingenomen met het streven van de Commissie om veilige toegangswegen naar Europa te creëren. Dit vormt een aanvullende Europese bijdrage aan de internationale vluchtelingenhulp en kan de individuele asielprocedures niet vervangen;

16.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om hervestigingsprogramma’s verder uit te werken, meer humanitaire opvangprogramma’s zoals programma’s met gemeenschapssponsoring, op te zetten en de aanwerving van gekwalificeerde en getalenteerde arbeidskrachten uit derde landen te bevorderen;

17.

benadrukt dat tal van lokale en regionale overheden overal in de EU bereid zijn om zich actief in te zetten voor de opvang en integratie van kwetsbare personen, en verwijst naar het potentieel van het CvdR-initiatief “Steden en regio’s voor integratie”. Het CvdR stelt voor dat de Europese Commissie kijkt naar de goede praktijken in regio’s en steden op het gebied van integratie om navolging daarvan aan te moedigen, nieuwe initiatieven te stimuleren en bij te dragen aan een constructiever publiek debat over migratie en het recht op asiel;

18.

dringt aan op het opzetten en verder ontwikkelen van een doeltreffende samenwerking met derde landen. Daartoe moet de EU een nieuwe strategie uitwerken ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van derde landen, met name in Afrika. Zij moet een duurzame economische ontwikkeling en de democratie in die landen bevorderen door middel van initiatieven op het vlak van gezondheid, productie, onderwijs, opleiding, opbouw van de infrastructuur, duurzame economische ontwikkeling en democratie zodat burgers van die landen zich niet langer genoodzaakt zien te migreren;

19.

hoopt dat in het kader van het nieuwe Europese migratie- en asielpakket meer aandacht zal worden besteed aan vrijwillige aanbiedingen op lokaal en regionaal niveau om kwetsbare personen op te vangen dan tot nu toe het geval was;

20.

verwelkomt het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027 als noodzakelijke aanvulling op het nieuwe migratie- en asielpakket en de daar uitgesproken erkenning van de rol van lokale en regionale overheden; ziet uit naar de uitvoering van het integratiepartnerschap dat tussen de Europese Commissie en het Europees Comité van de Regio’s is overeengekomen;

21.

meent dat de maatregelen vóór vertrek en vóór aankomst onlosmakelijk verbonden zijn met de doeltreffende ontwikkeling van legale migratieroutes, zodat het actieplan zijn ambitie kan waarmaken om alle verschillende fasen van het integratieproces succesvol te doen verlopen;

22.

onderstreept dat lokale en regionale overheden, ook op macroregionaal niveau, gemakkelijker en duidelijker toegang moeten krijgen tot EU-financiering voor integratie en inclusie;

23.

benadrukt het belang van de bestrijding van desinformatie over integratie en migratie door middel van concrete feiten en cijfers om discriminatie, vooroordelen, racisme en vreemdelingenhaat tegen te gaan. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie dan ook om in haar jaarlijkse strategische prognoseverslag de resultaten op te nemen van de jaarlijkse Europese regionale en lokale barometer van het CvdR, die een empirisch onderbouwd instrument is om onder meer de impact van migratie en integratie op steden en regio’s te illustreren. Ook verzoekt het CvdR de Europese Commissie aan te dringen op humanistisch getinte communicatiemaatregelen en voorlichtingscampagnes die zijn gericht op de gastsamenlevingen en waarin de noodzaak van een correcte aanpak en beheer van de migratiestromen wordt uitgelegd;

24.

steunt uitdrukkelijk het streven van de Commissie om de strijd tegen migrantensmokkel op te voeren en om migranten te ontraden de levensgevaarlijke oversteek te wagen. Het CvdR wijst er in dit verband met klem op dat de rol van de Europese agentschappen moet worden versterkt en het EU-actieplan tegen migrantensmokkel moet worden herzien, hetgeen ook duidelijkheid verschaft over de rol van particuliere reddingsdiensten op zee. Voorkomen moet worden dat de naleving van wettelijke verplichtingen (zoals de verplichting om op zee te redden) strafbaar wordt gesteld. Volgens het CvdR moet de samenwerking op het gebied van redding op zee op Europees niveau worden gecoördineerd en ontwikkeld, in partnerschap en met wederzijds respect tussen gouvernementele en niet-gouvernementele actoren;

25.

Er dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de potentiële slachtoffers van mensenhandel (vrouwen, jongeren, minderjarigen), waarbij het belang wordt onderstreept van een correcte identificatie, een stadium waarin — door ontoereikende beoordeling — slachtoffers van mensenhandel de mensenrechten kunnen worden ontzegd, of in ieder geval een reeks beschermingsmaatregelen die in plaats daarvan aan hen moeten worden toegekend op grond van de schendingen waarvan zij het slachtoffer zijn. Coördinatie met de lokale en regionale overheden is in dit verband van essentieel belang, evenals samenwerking tussen verschillende instanties — voor het uit de anonimiteit treden, de snelle identificatie en eerste bijstand met het oog op volledige inclusie en integratie — om de risico's van ernstige uitbuiting van kwetsbare personen, zoals potentiële slachtoffers van mensenhandel, te voorkomen. Om te zorgen voor een adequate opvang die beantwoordt aan de individuele behoeften van de slachtoffers van mensenhandel moet hun opvang vorm krijgen op basis van individuele projecten met het oog op de eerbiediging van hun identiteit, hun verwachtingen en hun individuele capaciteiten en prerogatieven. Samenwerking tussen verschillende instanties, waarbij de empowerment van slachtoffers centraal staat, is van essentieel belang voor het bereiken van hun sociale integratie, voorafgaand aan volledige autonomie;

26.

is van mening dat de doelstellingen van het migratie- en asielpakket, met name de totstandbrenging van solidariteit tussen de lidstaten en een alomvattende aanpak waarin maatregelen op het gebied van migratie, asiel, integratie en grensbeheer worden samengebracht, alleen door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt als zij gezamenlijk optreden in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en wanneer de belangen en capaciteiten van alle lidstaten beter worden erkend in het solidariteitsmechanisme. Het CvdR bevestigt dat de voorstellen in het pact stroken met het in artikel 5 VEU verankerde subsidiariteitsbeginsel, aangezien de doelstelling(en) van de voorgestelde maatregel, een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, niet toereikend door de lidstaten kan (kunnen) worden bereikt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van dit optreden beter door de EU kan (kunnen) worden verwezenlijkt en het voorgestelde optreden een duidelijk voordeel oplevert ten opzichte van maatregelen op nationaal, regionaal of lokaal niveau. Het CvdR wijst er voorts op dat het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Verklaring van het bureau van het CvdR over de situatie van migranten in Moria (COR-2020-02499), punt 9.

(2)  Dit geldt voor het Share-voorstel, een door de Baskische regering bepleit initiatief dat door verscheidene regionale regeringen wordt gesteund, en dat solidariteit en medeverantwoordelijkheid tracht te bevorderen voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers door de toepassing van een territoriale verdeelsleutel op basis van de drie vermelde parameters.


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/69


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Voorstel voor een verordening tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit

(2021/C 175/07)

Algemeen rapporteur:

Loïg CHESNAIS-GIRARD (FR/PSE)

Voorzitter van de regioraad van Bretagne

Referentiedocument:

COM(2020) 854 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“Euratom”), hierna samen “de Unie” genoemd, verlaten, en is een overgangsperiode ingegaan. Die in de tijd beperkte overgangsperiode is overeengekomen in het kader van het terugtrekkingsakkoord (1) en loopt tot en met 31 december 2020. Tijdens de overgangsperiode zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk formele onderhandelingen over hun toekomstige betrekkingen begonnen.

Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“Euratom”), hierna samen “de Unie” genoemd, verlaten, en is een overgangsperiode ingegaan. Die in de tijd beperkte overgangsperiode is overeengekomen in het kader van het terugtrekkingsakkoord (1) en is geëindigd op 31 december 2020. Tijdens de overgangsperiode zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk formele onderhandelingen over hun toekomstige betrekkingen begonnen.

Wijzigingsvoorstel 2

Een overweging 2 bis invoegen

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Op 24 december 2020 hebben de onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geleid tot de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna “handels- en samenwerkingsovereenkomst” genoemd) (1), waarin hun toekomstige betrekkingen worden vastgelegd en die voorlopig in werking is getreden op 1 januari 2021. De tenuitvoerlegging van de handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet voor de visserijcomponent in een overgangsperiode van vijf en een half jaar, eindigend op 30 juni 2026, waarin de visserijactiviteit in de Britse wateren wordt afgebouwd. Dit zal naar verwachting ingrijpende veranderingen voor de hele waardeketen in de visserij en de structurering van de kusteconomie van sommige regio’s met zich meebrengen.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Unie verbindt zich ertoe de economische gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te verzachten en solidariteit te betonen met alle lidstaten , met name de lidstaten die in deze uitzonderlijke omstandigheden het zwaarst getroffen zijn.

De Unie verbindt zich ertoe de negatieve economische en sociale gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te verzachten en solidariteit te betonen met alle lidstaten en alle regio’s en economische sectoren die in deze uitzonderlijke omstandigheden getroffen zijn.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om bij te dragen tot economische, sociale en territoriale samenhang is het passend dat de lidstaten zich bij het opzetten van steunmaatregelen met name richten op de regio’s, gebieden en lokale gemeenschappen, met inbegrip van die welke afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, die naar verwachting het zwaarst door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zullen worden getroffen. Het is mogelijk dat de lidstaten specifieke maatregelen moeten nemen om met name bedrijven en economische sectoren te ondersteunen die nadeel ondervinden van de terugtrekking. Daarom is het passend een niet-uitputtende lijst op te stellen van het soort maatregelen dat met de meeste waarschijnlijkheid deze doelstelling zal verwezenlijken.

Om bij te dragen tot economische, sociale en territoriale samenhang is het passend dat de lidstaten zich bij het opzetten van steunmaatregelen met name richten op de regio’s, gebieden en lokale gemeenschappen, met inbegrip van die welke afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, die naar verwachting het zwaarst door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zullen worden getroffen , waarbij zorg wordt gedragen voor een evenwichtige verdeling over alle getroffen regio’s . Het is mogelijk dat de lidstaten specifieke maatregelen moeten nemen om met name bedrijven en economische sectoren te ondersteunen die nadeel ondervinden van de terugtrekking. Daarom is het passend een niet-uitputtende lijst op te stellen van het soort maatregelen dat met de meeste waarschijnlijkheid deze doelstelling zal verwezenlijken.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Bepaalde economische sectoren verkeren in een bijzonder kwetsbare positie. In sommige gebieden, die sterk afhankelijk zijn van de Britse klandizie, valt een forse afname van de toeristische activiteiten te verwachten. Door de regels inzake het verblijf van burgers kunnen van oudsher bestaande verkeers- en handelsstromen tussen gebieden alsook het demografische evenwicht in bepaalde gebieden worden aangetast. Handelsactiviteiten worden beïnvloed door het vermogen van bedrijven en waardeketens om te voldoen aan de nieuwe eisen die in de overeenkomst zijn vastgelegd. In bepaalde sectoren, zoals sectoren waar dagverse producten in omgaan, zijn de gevolgen van de brexit al zichtbaar. Vaak is dat echter nog niet het geval omdat de gevolgen nog gemaskeerd worden door de gezondheidssituatie in verband met COVID-19 of doordat nog niet alle bepalingen worden toegepast.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Tegelijkertijd is het belangrijk om de uitsluitingen van steun uit de reserve duidelijk te vermelden. Belasting over de toegevoegde waarde moet van steun uit de reserve worden uitgesloten, aangezien het gaat om inkomsten van de lidstaten die de daarmee gepaard gaande kosten voor de begroting van de lidstaat compenseren. Om het gebruik van beperkte middelen zo efficiënt mogelijk te concentreren, mag technische bijstand die is geleverd aan de organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de reserve, niet in aanmerking komen voor steun uit de reserve. Overeenkomstig de algemene aanpak voor het cohesiebeleid mogen uitgaven die verband houden met verplaatsingen of die strijdig zijn met het toepasselijke Unierecht of nationaal recht, niet worden ondersteund.

Tegelijkertijd is het belangrijk om de uitsluitingen van steun uit de reserve duidelijk te vermelden. Belasting over de toegevoegde waarde moet van steun uit de reserve worden uitgesloten, tenzij zij niet terugvorderbaar is volgens de nationale btw-wetgeving, aangezien het bij de btw gaat om inkomsten van de lidstaten die de daarmee gepaard gaande kosten voor de begroting van de lidstaat compenseren. Overeenkomstig de algemene aanpak voor het cohesiebeleid mogen uitgaven die verband houden met verplaatsingen of die strijdig zijn met het toepasselijke Unierecht of nationaal recht, niet worden ondersteund.

Wijzigingsvoorstel 7

Overweging 14

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Uit hoofde van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet de reserve worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Deze voorschriften moeten in voorkomend geval meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de reserve.

Uit hoofde van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet de reserve worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten en voor de lokale en regionale autoriteiten , moeten worden vermeden. Deze voorschriften moeten in voorkomend geval meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de reserve.

Wijzigingsvoorstel 8

Overweging 15

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om een gelijke behandeling van alle lidstaten en een consistente beoordeling van de aanvragen te waarborgen, moet de Commissie de aanvragen als pakket beoordelen. Daarbij moet zij met name de subsidiabiliteit en de correctheid van de gedeclareerde uitgaven, het rechtstreekse verband tussen de uitgaven en de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de terugtrekking aan te pakken en de maatregelen die de betrokken lidstaat heeft genomen om dubbele financiering te voorkomen, verifiëren. Na de beoordeling van de aanvragen van een financiële bijdrage uit de reserve moet de Commissie de betaalde voorfinanciering vereffenen en de ongebruikte bedragen terugvorderen. Om de steun te concentreren op de lidstaten die het zwaarst door de terugtrekking worden getroffen, moet, wanneer de door de Commissie als subsidiabel aanvaarde uitgaven in de betrokken lidstaat het als voorfinanciering betaalde bedrag en 0,06  % van het nominale bruto nationaal inkomen (bni) voor 2021 van de betrokken lidstaat overschrijdt, een verdere toewijzing uit de reserve aan die lidstaat mogelijk zijn binnen de grenzen van de beschikbare financiële middelen. Gezien de omvang van de te verwachten economische schok moet de mogelijkheid worden geboden om de van de voorfinanciering teruggevorderde bedragen te gebruiken voor de terugbetaling van extra uitgaven van de lidstaten.

Om een gelijke behandeling van alle lidstaten en een consistente beoordeling van de aanvragen te waarborgen, moet de Commissie de aanvragen als pakket beoordelen. Daarbij moet zij met name de subsidiabiliteit en de correctheid van de gedeclareerde uitgaven, het rechtstreekse verband tussen de uitgaven en de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de terugtrekking aan te pakken en de maatregelen die de betrokken lidstaat heeft genomen om dubbele financiering te voorkomen, verifiëren. Voorts moet worden toegezien op de sectorale en geografische uitsplitsing van de uitgaven op NUTS 2-niveau, waarbij ook moet worden gekeken naar de ultraperifere gebieden. Na de beoordeling van de aanvragen van een financiële bijdrage uit de reserve moet de Commissie de betaalde voorfinanciering vereffenen en de ongebruikte bedragen terugvorderen. Om de steun te concentreren op de lidstaten die het zwaarst door de terugtrekking worden getroffen, moet, wanneer de door de Commissie als subsidiabel aanvaarde uitgaven in de betrokken lidstaat het als voorfinanciering betaalde bedrag en 0,06  % van het nominale bruto nationaal inkomen (bni) voor 2021 van de betrokken lidstaat overschrijdt, een verdere toewijzing uit de reserve aan die lidstaat mogelijk zijn binnen de grenzen van de beschikbare financiële middelen. Gezien de omvang van de te verwachten economische schok moet de mogelijkheid worden geboden om de van de voorfinanciering teruggevorderde bedragen te gebruiken voor de terugbetaling van extra uitgaven van de lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 9

Overweging 16

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Om de deugdelijke werking van het gedeeld beheer te waarborgen, moeten de lidstaten een beheers- en controlesysteem opzetten, de organen die voor het beheer van de reserve verantwoordelijk zijn en een afzonderlijk onafhankelijk auditorgaan aanwijzen en de Commissie daarvan in kennis stellen. Om redenen van vereenvoudiging kunnen de lidstaten gebruikmaken van bestaande organen die zijn aangewezen en systemen die zijn opgezet voor het beheer en de controle van financiering in het kader van het cohesiebeleid of het Solidariteitsfonds van de Europese Unie. Het is noodzakelijk de verantwoordelijkheden van de lidstaten nader te omschrijven en de specifieke vereisten voor de aangewezen organen vast te stellen.

Om de deugdelijke werking van het gedeeld beheer te waarborgen, moeten de lidstaten een beheers- en controlesysteem opzetten, de organen die op nationaal of regionaal niveau voor het beheer van de reserve verantwoordelijk zijn en een afzonderlijk onafhankelijk auditorgaan aanwijzen en de Commissie daarvan in kennis stellen. Om redenen van vereenvoudiging zouden de lidstaten gebruik moeten maken van bestaande organen die zijn aangewezen en systemen die zijn opgezet voor het beheer en de controle van financiering in het kader van het cohesiebeleid of het Solidariteitsfonds van de Europese Unie. Het is noodzakelijk de verantwoordelijkheden van de lidstaten nader te omschrijven en de specifieke vereisten voor de aangewezen organen vast te stellen. De lidstaten zorgen ervoor dat de relevante lokale en regionale autoriteiten worden betrokken bij de tenuitvoerlegging en monitoring van het fonds, met name via de toezichthoudende instanties als zij daar nog geen lid van zijn.

Wijzigingsvoorstel 10

Overweging 19

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(19)

Om de transparantie over het gebruik van de bijdrage van de Unie te vergroten, moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindverslag indienen met betrekking tot de uitvoering van de reserve.

(19)

Om de transparantie over het gebruik van de bijdrage van de Unie te vergroten, moet de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad , het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité een eindverslag indienen met betrekking tot de uitvoering van de reserve.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“referentieperiode”: de in artikel 63, lid 5, punt a), van het Financieel Reglement bedoelde referentieperiode, die loopt van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022;

1)

“referentieperiode”: de in artikel 63, lid 5, punt a), van het Financieel Reglement bedoelde referentieperiode, die loopt van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022;

2)

“toepasselijk recht”: het Unierecht en het nationale recht betreffende de toepassing van deze verordening;

2)

“toepasselijk recht”: het Unierecht en het nationale recht betreffende de toepassing van deze verordening;

3)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het Unierecht of op het nationale recht betreffende de toepassing daarvan, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van de reserve betrokken publieke of particuliere entiteit, met inbegrip van de autoriteiten van de lidstaten, waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld;

3)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het Unierecht of op het nationale recht betreffende de toepassing daarvan, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van de reserve betrokken publieke of particuliere entiteit, met inbegrip van de autoriteiten van de lidstaten, waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld;

4)

“totaal foutenpercentage”: totale aantal in de steekproef geconstateerde fouten gedeeld door de controlepopulatie;

4)

“totaal foutenpercentage”: totale aantal in de steekproef geconstateerde fouten gedeeld door de controlepopulatie;

5)

“resterend foutenpercentage’: het totale foutenpercentage verminderd met financiële correcties die zijn toegepast door de lidstaat die voornemens is de risico’s te beperken die zijn vastgesteld door het onafhankelijke auditorgaan in het kader van de audits van de gefinancierde maatregelen, gedeeld door de uitgaven die door de financiële bijdrage uit de reserve moeten worden gedekt;

5)

“resterend foutenpercentage’: het totale foutenpercentage verminderd met financiële correcties die zijn toegepast door de lidstaat die voornemens is de risico’s te beperken die zijn vastgesteld door het onafhankelijke auditorgaan in het kader van de audits van de gefinancierde maatregelen, gedeeld door de uitgaven die door de financiële bijdrage uit de reserve moeten worden gedekt.

6)

“verplaatsing”: overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit (of een deel daarvan) in de zin van artikel 2, punt 61 bis, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie.

 

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Alle lidstaten komen in aanmerking voor steun uit de reserve.

1.   Alle lidstaten komen in aanmerking voor steun uit de reserve.

2.   De maximale middelen voor de reserve bedragen 5 370 994 000  EUR in lopende prijzen.

2.   De maximale middelen voor de reserve bedragen 6 370 994 000  EUR in lopende prijzen.

3.   De in lid 2 genoemde middelen worden als volgt toegewezen:

3.   De in lid 2 genoemde middelen worden als volgt toegewezen:

a)

in 2021 wordt overeenkomstig artikel 8 een bedrag van 4 244 832 000  EUR voor voorfinanciering beschikbaar gesteld;

b)

daarnaast wordt overeenkomstig artikel 11 in 2024 1 126 162 000  EUR beschikbaar gesteld.

a)

in 2021 wordt overeenkomstig artikel 8 een bedrag van 4 244 832 000  EUR voor voorfinanciering beschikbaar gesteld;

b)

daarnaast wordt overeenkomstig artikel 11 in 2026  2 126 162 000  EUR beschikbaar gesteld.

De in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde bedragen worden beschouwd als voorfinanciering in de zin van artikel 115, lid 2, punt b), i), van het Financieel Reglement.

De in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde bedragen worden beschouwd als voorfinanciering in de zin van artikel 115, lid 2, punt b), i), van het Financieel Reglement.

 

4.     De op basis van het visserijcriterium en als voorfinanciering toegewezen middelen (bijlage I, punt 2) worden uitsluitend gebruikt voor maatregelen ter ondersteuning van lokale en regionale ondernemingen en gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren die tot de exclusieve economische zone van het Verenigd Koninkrijk behoren, zoals bepaald in artikel 5, lid 1, onder c).

5.     Bij de vaststelling van de steunmaatregelen die worden gefinancierd met de op grond van het criterium van het handelsverkeer met het Verenigd Koninkrijk toegewezen middelen (bijlage I, punt 2) houden de lidstaten rekening met het relatieve belang van de nettohandel voor elke regio (NUTS 2). Deze handel omvat in ieder geval toeristische diensten.

Wijzigingsvoorstel 13

Een artikel 4 bis invoegen

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Raadplegingsproces

1.     Elke lidstaat brengt overeenkomstig het nationale rechtskader een dialoog op meerdere niveaus tot stand, onder meer ten minste met de lokale en regionale autoriteiten in de zwaarst getroffen gebieden. Dit raadplegingsproces is gebaseerd op het partnerschapsbeginsel in kader van het cohesiebeleid en heeft betrekking op de vaststelling en uitvoering van de door de reserve ondersteunde maatregelen.

2.    De wijze waarop de lokale en regionale autoriteiten geraadpleegd en betrokken worden, zal door de lidstaat worden aangegeven in [nieuwe bijlage IV].

Motivering

Een raadplegingsproces dient een essentieel onderdeel te zijn van de besluitvorming over de toewijzing van de middelen. De lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij het raadplegingsproces, in overeenstemming met de procedures in het kader van het cohesiebeleid.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Subsidiabiliteit

Subsidiabiliteit

1.   De financiële bijdrage uit de reserve ondersteunt alleen de overheidsuitgaven die rechtstreeks verband houden met maatregelen die de lidstaten specifiek hebben genomen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, en kan met name dienen ter dekking van:

1.   De financiële bijdrage uit de reserve ondersteunt alleen de overheidsuitgaven die rechtstreeks verband houden met maatregelen die de lidstaten specifiek hebben genomen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, en kan met name dienen ter dekking van:

a)

maatregelen om bedrijven en lokale gemeenschappen die nadeel ondervinden van de terugtrekking bij te staan;

a)

maatregelen om bedrijven (met name kleine en middelgrote ondernemingen), regio’s en lokale gemeenschappen die nadeel ondervinden van de terugtrekking bij te staan , met inbegrip van compensatiemaatregelen voor ondernemingen die hun omzet als gevolg van de beperking van hun toegang tot de Britse markt door de invoering van niet-tarifaire belemmeringen substantieel hebben zien dalen ;

b)

maatregelen ter ondersteuning van de zwaarst getroffen economische sectoren;

b)

maatregelen ter ondersteuning van de zwaarst getroffen economische sectoren , met inbegrip van investeringen die noodzakelijk zijn voor de reorganisatie van waardeketens ;

c)

maatregelen ter ondersteuning van bedrijven en lokale gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk;

c)

maatregelen ter ondersteuning van bedrijven en lokale en regionale gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk , met inbegrip van investeringen die noodzakelijk zijn voor de herstructurering van de sector ;

d)

maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid, met name door middel van arbeidstijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding in de getroffen sectoren;

d)

maatregelen ter verzachting van de economische en sociale gevolgen van de brexit voor andere zwaar getroffen sectoren, zoals de toeristische sector, de export van landbouwproducten en onderzoek en innovatie;

e)

maatregelen om het functioneren van de grens-, douane-, sanitaire en fytosanitaire, veiligheids- en visserijcontroles, alsmede de inning van indirecte belastingen en bijkomend personeel en infrastructuur te waarborgen;

e)

maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid, met name door middel van arbeidstijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding voor de getroffen sectoren;

f)

maatregelen om regelingen voor certificering en vergunningen voor producten te faciliteren, om bijstand te verlenen bij het voldoen aan vestigingseisen, om etikettering en merking te vergemakkelijken, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieunormen, en om bijstand te verlenen voor wederzijdse erkenning;

f)

maatregelen ten behoeve van de re-integratie op de arbeidsmarkt van de EU van onderdanen die als gevolg van beperkingen van het vrije verkeer van werknemers het Verenigd Koninkrijk hebben moeten verlaten;

g)

maatregelen voor communicatie, voorlichting en bewustmaking van burgers en bedrijven over veranderingen in hun rechten en plichten als gevolg van de terugtrekking.

g)

maatregelen om het functioneren van de grens-, douane-, sanitaire en fytosanitaire, veiligheids- en visserijcontroles, alsmede de inning van indirecte belastingen en bijkomend gekwalificeerd personeel en fysieke en immateriële infrastructuur te waarborgen;

h)

maatregelen om regelingen voor certificering en vergunningen voor producten te faciliteren, om bijstand te verlenen bij het voldoen aan vestigingseisen, om etikettering en merking te vergemakkelijken, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieunormen, en om bijstand te verlenen voor wederzijdse erkenning;

i)

maatregelen voor communicatie, voorlichting en bewustmaking van burgers en bedrijven , in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, over veranderingen in hun rechten en plichten als gevolg van de terugtrekking;

j)

maatregelen om verstoringen als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit samenwerkings- en uitwisselingsprogramma’s te verzachten;

k)

maatregelen om een dialoog en overleg tussen de zwaarst getroffen gebieden en sectoren te waarborgen, teneinde de onverwachte gevolgen van verstoringen tussen Europese en Britse partners te beperken en een gunstig klimaat te scheppen voor een kalme en concrete tenuitvoerlegging van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

l)

maatregelen ter beoordeling van de gevolgen en ter beoordeling van de in het kader van de reserve uitgevoerde maatregelen.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 5, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De uitgaven zijn subsidiabel indien zij tijdens de referentieperiode zijn gedaan en betaald voor maatregelen die in de betrokken lidstaat of ten behoeve van de betrokken lidstaat worden uitgevoerd.

2.   De uitgaven zijn subsidiabel indien zij tijdens de referentieperiode zijn gedaan en betaald voor maatregelen die in de getroffen regio’s en sectoren van de betrokken lidstaat worden uitgevoerd.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 5, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij het ontwerpen van steunmaatregelen houden de lidstaten rekening met de uiteenlopende gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de verschillende regio’s en lokale gemeenschappen en concentreren zij de steun uit de reserve in voorkomend geval op de zwaarst getroffen gebieden.

Bij het ontwerpen van steunmaatregelen houden de lidstaten rekening met de uiteenlopende gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de verschillende regio’s en lokale gemeenschappen en concentreren zij de steun uit de reserve in voorkomend geval op de zwaarst getroffen gebieden , waarbij zorg wordt gedragen voor een evenwichtige verdeling van middelen gebaseerd op de economische impact op elke regio .

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel heeft als doel ervoor te zorgen dat bij de toewijzing van de middelen van de reserve rekening wordt gehouden met de economische impact van de brexit op elke getroffen regio en de middelen evenwichtig worden verdeeld op basis van de daadwerkelijke economische schade.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 5, lid 4

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 genoemde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht.

De in lid 1 bedoelde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht , behoudens de in artikel [nieuw artikel 6] bedoelde uitzonderingen .

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 5, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor op grond van lid 1 subsidiabele maatregelen kan steun uit andere programma’s en instrumenten van de Unie worden ontvangen, voor zover deze steun niet dezelfde kosten dekt.

Voor op grond van lid 1 subsidiabele maatregelen kan steun uit andere programma’s en instrumenten van de Unie worden ontvangen, voor zover deze steun niet dezelfde kosten dekt. De betrokken regionale en lokale autoriteiten die de taken van beheersautoriteit of intermediaire instantie bij de toewijzing van Europese middelen verrichten, worden volledig betrokken en geraadpleegd in het kader van de werkzaamheden om overlappingen bij de financiering te voorkomen. Over de keuze om de structuurfondsen in plaats van de reserve in te zetten wordt overleg gevoerd met de betrokken actoren gezien de gevolgen die dit kan hebben voor de uitvoering van andere Europese en financieringsprogramma’s.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 5 bis invoegen

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Staatssteun

1.     Voor de visserijsector en de primaire productie van landbouwproducten zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van deze verordening en binnen de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor steun die tijdens de referentieperiode strikt uit hoofde van artikel 5 wordt verleend.

2.     Nationale bepalingen voor overheidsfinanciering die verder reiken dan de bepalingen van deze verordening voor de in lid 1 bedoelde betalingen, worden op basis van de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als één geheel beoordeeld.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 6

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Uitsluiting van steun

Uitsluiting van steun

Uit de reserve wordt geen steun verleend aan:

Uit de reserve wordt geen steun verleend aan:

a)

belasting over de toegevoegde waarde;

a)

belasting over de toegevoegde waarde , tenzij deze niet terugvorderbaar is volgens de nationale btw-wetgeving ;

b)

technische bijstand voor beheer, monitoring, voorlichting en communicatie, afhandeling van klachten en controle en audit met betrekking tot de reserve;

b)

uitgaven ter ondersteuning van verplaatsingen in de zin van artikel 2, lid 6;

c)

uitgaven ter ondersteuning van verplaatsingen in de zin van artikel 2, lid 6;

c)

uitgaven ter ondersteuning van verplaatsingen overeenkomstig artikel 2, punt 61 bis, en artikel 14, lid 16, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, als een bijdrage uit de reserve staatssteun vormt;

d)

uitgaven ter ondersteuning van verplaatsingen overeenkomstig artikel 14, lid 16, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, als een bijdrage uit de reserve staatssteun vormt.

d)

begunstigden die hun hoofdkantoor in een derde land hebben .

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 7, lid 5

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In afwijking van artikel 12 van het Financieel Reglement worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten uit hoofde van deze verordening automatisch overgedragen en kunnen zij worden gebruikt tot en met 31 december 2025 . De overgedragen kredieten worden als eerste in het volgende begrotingsjaar gebruikt.

In afwijking van artikel 12 van het Financieel Reglement worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten uit hoofde van deze verordening automatisch overgedragen en kunnen zij worden gebruikt tot en met 31 december 2026 . De overgedragen kredieten worden als eerste in het volgende begrotingsjaar gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 8, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie keert de voorfinanciering binnen 60  dagen na de datum van vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling uit. De voorfinanciering wordt vereffend overeenkomstig artikel 11.

De Commissie keert de voorfinanciering binnen 45  dagen na de datum van vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling uit. De voorfinanciering wordt vereffend overeenkomstig artikel 11.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 10, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De aanvraag is gebaseerd op het model in bijlage II. Zij bevat informatie over de totale overheidsuitgaven die de lidstaten hebben gedaan en betaald en over de waarden van de outputindicatoren voor de ondersteunde maatregelen. Zij gaat vergezeld van de in artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement bedoelde documenten en van een uitvoeringsverslag.

De aanvraag is gebaseerd op het model in bijlage II. Zij bevat informatie over de totale overheidsuitgaven die de lidstaten hebben gedaan en betaald , met inbegrip van de territoriale uitsplitsing van de uitgaven op NUTS 2-niveau, en over de waarden van de outputindicatoren voor de ondersteunde maatregelen. Zij gaat vergezeld van de in artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement bedoelde documenten en van een uitvoeringsverslag.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 10, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   Het verslag over de uitvoering van de reserve omvat:

2.   Het verslag over de uitvoering van de reserve omvat:

a)

een beschrijving van de economische en sociale gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, met vermelding van de meest getroffen regio’s, gebieden en sectoren;

a)

een beschrijving van de economische en sociale gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, met vermelding van de meest getroffen regio’s, gebieden en sectoren; de financiële evaluatie wordt verricht in constante euro’s;

 

(a bis)

overeenkomstig [het nieuwe artikel 5] een beschrijving van het overleg dat is gevoerd met de zwaarst getroffen regio’s en sectoren, zowel bij het uitwerken als bij het uitvoeren van de maatregelen;

b)

een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tegen te gaan, van de mate waarin die maatregelen de in punt a) bedoelde regionale en sectorale gevolgen hebben verzacht, en van de wijze waarop zij zijn uitgevoerd;

b)

een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tegen te gaan, van de mate waarin die maatregelen de in punt a) bedoelde regionale en sectorale gevolgen hebben verzacht, en van de wijze waarop zij zijn uitgevoerd;

c)

een rechtvaardiging van de subsidiabiliteit van de gedane en betaalde uitgaven en het rechtstreekse verband tussen deze uitgaven en de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

c)

een rechtvaardiging van de subsidiabiliteit van de gedane en betaalde uitgaven en het rechtstreekse verband tussen deze uitgaven en de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

d)

een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om dubbele financiering te voorkomen en te zorgen voor complementariteit met andere instrumenten van de Unie en nationale financiering;

d)

een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om dubbele financiering te voorkomen en te zorgen voor complementariteit met andere instrumenten van de Unie en nationale financiering;

e)

een beschrijving van de bijdrage van de maatregelen aan de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering.

e)

een beschrijving van de bijdrage van de maatregelen aan de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 13, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Beheer en controle

Beheer en controle

1.   De lidstaten nemen, wanneer zij taken met betrekking tot de uitvoering van de reserve uitoefenen, alle nodige maatregelen, met inbegrip van wetgevende, regelgevende, en administratieve maatregelen, ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name door:

1.   De lidstaten nemen, wanneer zij taken met betrekking tot de uitvoering van de reserve uitoefenen, alle nodige maatregelen, met inbegrip van wetgevende, regelgevende, en administratieve maatregelen, ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name door:

(a)

een orgaan aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het beheer van de financiële bijdrage uit de reserve, alsmede een onafhankelijk auditorgaan overeenkomstig artikel 63, lid 3, van het Financieel Reglement, en toezicht te houden op deze organen;

(a)

op het passende bestuursniveau een of meerdere organen aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de financiële bijdrage uit de reserve, alsmede een onafhankelijk auditorgaan overeenkomstig artikel 63, lid 3, van het Financieel Reglement, en toezicht te houden op deze organen;

(b)

beheers- en controlesystemen voor de reserve op te zetten overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer en een doeltreffende werking van deze systemen te waarborgen;

(b)

beheers- en controlesystemen voor de reserve op te zetten overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer en een doeltreffende werking van deze systemen te waarborgen;

(c)

een beschrijving van het beheers- en controlesysteem op te stellen overeenkomstig het model in bijlage III, de beschrijving actueel te houden en deze op verzoek ter beschikking te stellen van de Commissie;

(c)

een beschrijving van het beheers- en controlesysteem op te stellen overeenkomstig het model in bijlage III, de beschrijving actueel te houden en deze op verzoek ter beschikking te stellen van de Commissie;

(d)

de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis te stellen van de identiteit van de aangewezen organen en van het orgaan waaraan de voorfinanciering zal worden betaald, en te bevestigen dat de systeembeschrijvingen zijn opgesteld;

(d)

de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis te stellen van de identiteit van de aangewezen organen en van het orgaan waaraan de voorfinanciering zal worden betaald, en te bevestigen dat de systeembeschrijvingen zijn opgesteld;

(e)

ervoor te zorgen dat uitgaven waarvoor in het kader van andere programma’s en instrumenten van de Unie steun wordt verleend, niet in aanmerking komen voor steun uit de reserve;

(e)

ervoor te zorgen dat uitgaven waarvoor in het kader van andere programma’s en instrumenten van de Unie steun wordt verleend, niet in aanmerking komen voor steun uit de reserve;

(f)

onregelmatigheden en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en belangenconflicten te vermijden , onder meer door gebruik te maken van één enkel datamininginstrument dat door de Commissie ter beschikking wordt gesteld ;

[…]

(f)

onregelmatigheden en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en belangenconflicten te vermijden;

[…]

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 13, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het orgaan dat verantwoordelijk is voor het beheer van de financiële bijdrage uit de reserve:

Het orgaan of de organen dat /die verantwoordelijk is /zijn voor het beheer van de financiële bijdrage uit de reserve:

a)

ziet toe op de werking van een doeltreffend en efficiënt interne-auditsysteem;

a)

ziet /zien toe op de werking van een doeltreffend en efficiënt interne-auditsysteem;

b)

stelt criteria en procedures vast voor de selectie van de te financieren maatregelen en bepaalt de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit de reserve;

b)

stelt /stellen criteria en procedures vast voor de selectie van de te financieren maatregelen en bepaalt de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit de reserve;

c)

controleert of de uit de reserve gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig het toepasselijke recht en de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit de reserve, en of de uitgaven zijn onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken;

c)

controleert /controleren of de uit de reserve gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig het toepasselijke recht en de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit de reserve, en of de uitgaven zijn onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken;

d)

stelt doeltreffende maatregelen vast om dubbele financiering van dezelfde kosten door de reserve en andere bronnen van financiering door de Unie te voorkomen;

d)

stelt /stellen doeltreffende maatregelen vast om dubbele financiering van dezelfde kosten door de reserve en andere bronnen van financiering door de Unie te voorkomen;

e)

zorgt voor bekendmaking achteraf overeenkomstig artikel 38, leden 2 tot en met 6, van het Financieel Reglement;

e)

zorgt /zorgen voor bekendmaking achteraf overeenkomstig artikel 38, leden 2 tot en met 6, van het Financieel Reglement;

f)

gebruikt een boekhoudsysteem om gegevens over de gedane uitgaven die door de financiële bijdrage uit de reserve moeten worden gedekt, in elektronische vorm vast te leggen en op te slaan, dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt;

f)

gebruikt /gebruiken een boekhoudsysteem om gegevens over de gedane uitgaven die door de financiële bijdrage uit de reserve moeten worden gedekt, in elektronische vorm vast te leggen en op te slaan, dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt;

g)

bewaart alle bewijsstukken met betrekking tot de door de financiële bijdrage uit de reserve te dekken uitgaven gedurende een periode van vijf jaar na de uiterste datum voor indiening van de aanvraag van een financiële bijdrage en zet deze verplichting om in overeenkomsten met andere entiteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van de reserve;

g)

bewaart /bewaren alle bewijsstukken met betrekking tot de door de financiële bijdrage uit de reserve te dekken uitgaven gedurende een periode van vijf jaar na de uiterste datum voor indiening van de aanvraag van een financiële bijdrage en zet /zetten deze verplichting om in overeenkomsten met andere entiteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van de reserve;

h)

verzamelt voor de toepassing van lid 1, punt f), informatie in een gestandaardiseerd elektronisch formaat aan de hand waarvan de ontvangers van een financiële bijdrage uit de reserve en hun uiteindelijk begunstigden kunnen worden geïdentificeerd overeenkomstig bijlage III.

h)

verzamelt /verzamelen voor de toepassing van lid 1, punt f), informatie in een gestandaardiseerd elektronisch formaat aan de hand waarvan de ontvangers van een financiële bijdrage uit de reserve en hun uiteindelijk begunstigden kunnen worden geïdentificeerd overeenkomstig bijlage III.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 16, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2027 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van de reserve.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2027 bij het Europees Parlement, de Raad , het Europees Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de uitvoering van de reserve.

Wijzigingsvoorstel 28

Bijlage I (3)

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.

De factor die gekoppeld is aan de visserij wordt bepaald aan de hand van het volgende criterium en door de volgende stappen te volgen:

3.

De factor die gekoppeld is aan de visserij wordt bepaald aan de hand van het volgende criterium en door de volgende stappen te volgen:

a)

aandeel van elke lidstaat in de totale waarde van de in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk gevangen vis;

a)

aandeel van elke lidstaat in de totale waarde van de tussen 2015 en 2018 in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk gevangen vis;

b)

dit aandeel wordt verhoogd voor lidstaten waar de visserij meer dan gemiddeld afhankelijk is van de vis die in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk wordt gevangen, en verlaagd voor lidstaten die daarvan minder afhankelijk zijn, en wel als volgt:

i)

voor elke lidstaat wordt de waarde van de in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk gevangen vis als percentage van de totale waarde van de door die lidstaat gevangen vis uitgedrukt als een index van het EU-gemiddelde (afhankelijkheidsindex);

ii)

het oorspronkelijke aandeel van de waarde van de in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk gevangen vis wordt aangepast door het te vermenigvuldigen met de afhankelijkheidsindex van de lidstaat;

iii)

de schaal van dit aangepaste aandeel wordt herzien om ervoor te zorgen dat de som van de aandelen van alle lidstaten gelijk is aan 100 %.

b)

de schaal van het resulterende aandeel wordt herzien om ervoor te zorgen dat de som van de aandelen van alle lidstaten gelijk is aan 100 %.

4.

De factor die gekoppeld is aan de handel wordt verkregen door de volgende stappen te volgen:

4.

De factor die gekoppeld is aan de handel wordt verkregen door de volgende stappen te volgen:

a)

de handel van elke lidstaat met het Verenigd Koninkrijk wordt uitgedrukt als het aandeel in de handel van de EU met het Verenigd Koninkrijk (de handel is de som van de invoer en de uitvoer van goederen en diensten);

a)

de handel van elke lidstaat met het Verenigd Koninkrijk wordt uitgedrukt als het aandeel in de handel van de EU met het Verenigd Koninkrijk (de handel is de som van de invoer en de uitvoer van goederen en diensten , met inbegrip van de toeristische sector, met uitzondering van financiële diensten );

Wijzigingsvoorstel 29

Toevoeging van bijlage III bis

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

 

1.

Identificatie van de zwaarst getroffen economische sectoren:

 

2.

Identificatie van de zwaarst getroffen regio’s op NUTS 2-niveau:

Voor elke regio (met inbegrip van regio’s zoals bedoeld in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie):

NUTS 2-classificatie

Naam van de regio

Regionale bevolking (datum)

Regionaal bbp

Volume van de handel met het Verenigd Koninkrijk in 2019

 

3.

Beschrijving van de toegepaste partnerschapsbenadering:

 

4.

Vaststelling van strategieën:

(gelieve de opgestelde strategische documenten te vermelden)

Algemene strategie:

Regionale strategieën:

Sectorale strategieën:

 

5.

Beschrijving van de ingevoerde instrumenten voor monitoring en evaluatie:

 

6.

Uitsplitsing van de uitgaven

Betaald bedrag

Visserijsector

Handelsgerelateerde sectoren

 

7.

Geografische uitsplitsing van de uitgaven

i.

Zwaarst getroffen NUTS 2-regio’s:

NUTS 2-classificatie Bedrag €/inwoner

ii.

Bedrag zonder geografische toespitsing:

 

8.

Bijdrage aan de klimaatdoelen

Percentage van de uitgaven:

 

9.

Bijdrage aan de doelstellingen van de digitale transitie

Percentage van de uitgaven:

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is ingenomen met de instelling van een reserve voor aanpassing aan de brexit (“de reserve”), die bedoeld is om de territoriale gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie te verzachten. Met de reserve wordt concreet uiting gegeven aan de solidariteit binnen de EU en wordt beoogd bij te dragen tot economische, sociale en territoriale samenhang, zoals blijkt uit de rechtsgrondslag (artikel 175 VWEU) van het Commissievoorstel.

2.

Met de sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK hebben de brexitonderhandelingen een positief resultaat opgeleverd. Dit neemt echter niet weg dat het nieuwe kader voor de betrekkingen met het VK ingrijpende territoriale gevolgen heeft. Omdat de handels- en samenwerkingsovereenkomst niet volledig neerkomt op een vrijhandelsovereenkomst zullen veel Europese regio’s de economische en sociale gevolgen van de brexit nog altijd aan den lijve ondervinden. De weerslag is vooral groot voor regio’s die nabij het VK zijn gelegen of zeer nauwe betrekkingen met Britse partners onderhouden. Lokale en regionale overheden, economische actoren, zoals de toeristische sector, onderwijs- en onderzoekssectoren, maar ook burgers en het maatschappelijk middenveld worden geconfronteerd met de consequenties van nieuwe grenzen, nieuwe administratieve procedures, complexere waardeketens en stopzetting van samenwerkingsprogramma’s.

3.

De handels- en samenwerkingsovereenkomst heeft ook concrete geopolitieke gevolgen voor lokale en regionale overheden langs de nieuwe buitengrenzen van de EU. Het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) is dan ook zeer te spreken over het feit dat maatregelen om de controles en het personen- en goederenverkeer vlotter te laten verlopen voor steun in aanmerking komen. De lokale en regionale investeringen in controles die in deze nieuwe grensregio’s worden gedaan, zijn in het belang van de bescherming van alle Europese burgers binnen die nieuwe buitengrenzen van de EU. Het CvdR verzoekt het Europees Parlement en de Raad om een billijke minimumsteundrempel voor deze regio’s vast te stellen.

4.

In samenhang met zijn verzoek om de in de reserve voorziene subsidiabiliteitsperiode te verlengen dringt het CvdR erop aan dat de aanvullende bedragen die in overeenstemming met artikel 11 in de tweede fase ter beschikking worden gesteld, met 1 miljard EUR worden verhoogd om beter tegemoet te kunnen komen aan de behoeften op middellange termijn.

5.

De sector visserij en visserijproducten, waarvoor een overgangsperiode van vijf en een half jaar geldt, verkeert in een zeer kwetsbare positie. Niet alleen moet de visserijsector het hoofd bieden aan de nieuwe beperkingen die voor alle Europese sectoren gelden, maar ook dreigt een hele tak van activiteiten direct in gevaar te komen. Indexering op lidstaatniveau is hier uit den boze: de beoordeling van de gevolgen dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de werkelijke situatie op regionaal niveau. Het is zaak te komen tot een eerlijkere verdeling van de financiële middelen tussen de getroffen Europese regio’s, ongeacht de grootte van de lidstaat.

6.

De lokale en regionale overheden moeten centraal komen te staan bij de invoering van dit nieuwe financieringsinstrument. Het CvdR pleit voor invoering van criteria op basis waarvan rekening gehouden wordt met de mate waarin regio’s getroffen worden, en voor een eerlijke verdeling van de middelen op basis van de omvang van de economische impact op elke regio. Zoals uit onderzoek van het CvdR naar de gevolgen van de brexit is gebleken, is niet te zien hoe groot de impact op zeer lokale schaal is als alleen naar de effecten op nationaal niveau wordt gekeken. De lokale overheden moeten worden betrokken bij het beoordelen van de gevolgen en het uitwerken van maatregelen. Dit is des te belangrijker omdat het, afhankelijk van hun bevoegdheden, aan de lokale en regionale overheden is om zelf bepaalde maatregelen voor te financieren, territoriale strategieën te ontwikkelen om de gevolgen van de brexit te verlichten en een deel van de EU-middelen die zij in beheer hebben, in te zetten. Door de lokale en regionale overheden bij de reserve te betrekken kunnen de maatregelen beter worden afgestemd op de behoeften en kunnen de middelen efficiënter worden ingezet.

7.

Het CvdR wijst erop dat regio’s in een kwetsbare situatie terecht zijn gekomen doordat er minder mogelijkheden zijn om handel te drijven met het VK en doordat de handels- en samenwerkingsovereenkomst niet volledig neerkomt op een vrijhandelsovereenkomst. De impact hiervan treft een breed scala aan sectoren en doorkruist hele waardeketens, bijvoorbeeld in het toerisme, de horeca en de agrovoedingssector, met als gevolg dat er banen verloren gaan. Het CvdR acht het waarschijnlijk dat gemeenschappen in de verschillende regio’s nog lang gebukt zullen gaan onder de sociaal-economische gevolgen. Hier moet dan ook onmiddellijk iets aan worden gedaan. Het CvdR wijst er voorts op dat de reserve het enige financieringsinstrument van de EU is dat is gericht op lidstaten, regio’s en sectoren die te lijden hebben onder de negatieve gevolgen van de brexit.

8.

Bovendien moet de subsidiabiliteitsperiode verlengd worden tot juni 2026; er zijn geen middelen voorzien om de gevolgen van de brexit vanaf 2023 te verzachten, en de Europese solidariteit mag niet beperkt blijven tot 2021 en 2022.

Het CvdR wijst erop dat de in de reserve voorziene subsidiabiliteitsperiode helemaal niet is afgestemd op de duur van de overgangsperiode voor de visserijsector. Van een passende ondersteuning van de visserij kan alleen sprake zijn als de subsidiabiliteitsperiode wordt verlengd tot juni 2026. Complementariteit met het EFMZVA is weliswaar onontbeerlijk, maar het EFMZVA is en blijft het structuurinstrument om het gemeenschappelijk visserijbeleid ten uitvoer te leggen, waarin geen rekening kan worden gehouden met de asymmetrische territoriale gevolgen van de brexit.

Wat betreft de uitrol van een permanente controle-infrastructuur merkt het CvdR op dat het vanwege de huidige gezondheidssituatie in verband met COVID-19 niet mogelijk is om de werkelijke stromen te meten en de investeringen onmiddellijk te doen.

Bepaalde maatregelen of investeringen kunnen een dusdanige voorbereidings- of uitvoeringstermijn vergen dat vastleggingen en betalingen vóór 31 december 2022 niet haalbaar zijn. In dit verband moet niet alleen worden gedacht aan openbare aanbestedingsprocedures maar ook aan procedures die moeten waarborgen dat de maatregelen of investeringen in overeenstemming zijn met de vigerende nationale of EU-regels (milieueffectbeoordelingen, stedenbouwkundige vergunningen, inspraakprocedures, procedures voor het melden van staatssteun enz.).

Het CvdR benadrukt dat de gevolgen van de brexit in de EU van regio tot regio verschillen en is dan ook zeer verheugd dat de lidstaten speelruimte krijgen om maatregelen uit te werken die zo veel mogelijk aansluiten bij de behoeften. Voor zowel de industrie, het toerisme, het vervoer, onderzoek en innovatie als de landbouw- en agrovoedingssector moeten, afhankelijk van de lokale en regionale behoeften, maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Ter wille van een goed begrip en een correcte uitvoering moet in de verordening expliciet worden aangegeven dat de reserve op allerlei verschillende terreinen kan worden ingezet.

9.

De reserve zal een belangrijke ondersteunende rol spelen bij de uitvoering van het nieuwe rechtskader voor de betrekkingen tussen de EU en het VK, waarvan de consequenties nog niet helemaal in kaart kunnen worden gebracht, met name omdat de brexit en de COVID-19-pandemie gecombineerde gevolgen hebben. Dit geldt ook voor de specifieke kwesties waarover nog onderhandeld moet worden, zoals financiële diensten of de deelname van het VK aan Horizon Europa. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen moeten in aanmerking worden genomen.

10.

Het CvdR vraagt zich af of de openbare raadpleging over de reserve (1), die door de Europese Commissie op 24 februari 2021 is gepubliceerd en acht weken zal lopen, uit het oogpunt van goed bestuur wel een meerwaarde biedt. Het wetgevingsvoorstel is immers twee maanden daarvoor al ingediend en de interinstitutionele onderhandelingen die in de eerste helft van 2021 in een akkoord moeten uitmonden, verkeren inmiddels in een vergevorderd stadium.

11.

Het CvdR is van mening dat de brexit een unieke situatie is en dat er slechts in beperkte mate parallellen getrokken kunnen worden met bestaande regelingen zoals het Europees Solidariteitsfonds. Het valt te betreuren dat het partnerschapsbeginsel dat van toepassing is op het cohesiebeleid niet tot uiting komt in het voorstel van de Commissie, want er worden geen garanties gegeven ten aanzien van de rol van lokale en regionale overheden bij de governance. De manier waarop de maatregelen ontworpen en beheerd worden, moet beter aansluiten bij de gewenste focus op territoriale effecten.

12.

De lidstaten moeten een zekere flexibiliteit krijgen bij de inrichting van hun beheerssystemen, voor wat betreft aantal organen en bestuursniveaus (nationaal, regionaal of interregionaal). Daar staat tegenover dat de lidstaten hun keuze moeten onderbouwen uit oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel en vooral ook van hun capaciteit om tegemoet te komen aan de in sommige zwaarder getroffen gebieden en/of economische sectoren geconcentreerde behoeften. In ieder geval moet de deelname van het regionale niveau aan de beheersprocedure worden gewaarborgd.

13.

De brexit is van groot belang voor de meest uiteenlopende gebieden, zoals visserij en visserijproducten, mobiliteit van burgers, opleiding, samenwerkingsprojecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, kennisoverdracht, bestrijding van klimaatverandering, behoud van ecosystemen en publiek-private partnerschappen. Gezien de verschillende mate van decentralisatie in de lidstaten kan samenwerking tussen de diverse bestuurlijke niveaus nuttig of noodzakelijk zijn om regio’s te helpen de negatieve externe effecten van de brexit te boven te komen. Het CvdR dringt erop aan dat het partnerschapsbeginsel daadwerkelijk wordt toegepast en dat de reserve wordt beheerd volgens de algemene criteria die gelden voor de programma’s die onder gedeeld beheer van de Europese Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden worden uitgevoerd.

14.

Het CvdR stelt voor dat de lidstaten de invoering bevorderen van regionale strategieën om te anticiperen op het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen en op veranderingen op middellange termijn. Dat moet gebeuren op een manier die in overeenstemming is met alle relevante lokale en regionale beleidsmaatregelen. Op het moment dat de voorfinanciering wordt uitbetaald zouden de lidstaten de Europese Commissie moeten aangeven hoe zij zorg zullen dragen voor de participatie van en het overleg met regionale en lokale overheden in het kader van een “partnerschapsverplichting”.

15.

Het CvdR stelt voor dat alle bepalingen die voorzien in de participatie van de lokale en regionale overheden worden afgedekt met een mechanisme waarbij de Europese Commissie informatie moet worden verstrekt. Concreet zouden de lidstaten, wanneer de uitgaven stijgen, de Europese Commissie hiervan in kennis moeten stellen en een nieuwe bijlage moeten verstrekken met een sectorale en geografische uitsplitsing van de uitgaven op NUTS 2-niveau, waarbij ook wordt aangegeven in hoeverre aan de klimaatdoelen en de doelstellingen van de digitale transitie wordt bijgedragen. Deze kwantitatieve en kwalitatieve gegevens zijn ook nuttig bij de evaluatie van de reserve en maken het mogelijk om voorafgaand aan de uitbetaling van de aanvullende bedragen die in de tweede fase in overeenstemming met artikel 11 ter beschikking worden gesteld het gebruik van de reserve in elke lidstaat te beoordelen en vast te stellen of de aanbevolen partnerschapsbenadering ook echt is gevolgd.

16.

Er moet voor worden gezorgd dat de lokale en regionale overheden die verantwoordelijk zijn voor beheersautoriteiten of intermediaire instanties die Europese middelen beheren, worden betrokken bij de inspanningen om overlappingen bij de financiering te voorkomen. Omgekeerd moet over de keuze om de structuurfondsen in plaats van de reserve in te zetten overleg worden gevoerd met de betrokken actoren gezien de gevolgen die dit kan hebben voor de verwezenlijking van andere Europese doelstellingen.

17.

Het CvdR dringt erop aan dat een percentage van de middelen na goedkeuring van de verdeelsleutel voor de voorfinanciering naar de lidstaten en de regio’s kan worden overgeheveld zodat deze de desbetreffende steunmaatregelen kunnen financieren zonder dat zij eerst hun eigen middelen hoeven aan te spreken.

18.

Wat staatssteun betreft, moet flexibiliteit worden geboden om ervoor te zorgen dat de maatregelen snel uitgevoerd kunnen worden en de nodige capaciteit voorhanden is om de zwaarst getroffen economische actoren snel te helpen. Gedurende de gehele subsidiabiliteitsperiode van de reserve moeten de tijdelijke COVID-regelingen ook voor de rechtstreekse gevolgen van de brexit gelden. In de visserij- en landbouwsector moeten de bepalingen die van toepassing zijn op het EFMZVA en het Elfpo ook gelden voor de reserve.

19.

Voor kleine en middelgrote ondernemingen die handel drijven met het VK wegen kosten van nieuwe administratieve procedures in verband met de uitvoer naar het VK onevenredig zwaar in verhouding tot hun omzet. Bij de verdeling van de reserve dient dan ook te worden gekeken naar de relatieve kosten voor bedrijven.

20.

Het CvdR zou graag zien dat niet-terugvorderbare btw subsidiabel is, net als bij het Europees Solidariteitsfonds, omdat anders veel maatregelen die door lokale en regionale overheden worden gefinancierd, niet voor 100 % zouden kunnen profiteren van de Europese solidariteit.

21.

De uitbetaling van aanvullende steun in 2023 zou gedeeltelijk moeten worden gekoppeld aan een Europese beoordeling van de werkelijke effecten van de brexit in de periode 2021-2022. Dan kan niet alleen de steunverlening nog beter worden gericht op de regio’s en sectoren die het zwaarst getroffen zijn, maar ook worden nagegaan welke regio’s en sectoren veerkrachtiger zijn geweest of van de veranderingen hebben geprofiteerd.

22.

Het CvdR wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is dat de samenwerking tussen Britse en Europese actoren wordt voortgezet en dringt erop aan dat de Europese partners ondersteuning uit de reserve krijgen voor de dialoog met hun Britse tegenhangers, die in stand gehouden moet worden om geschillen als gevolg van de uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst te voorkomen en om te bouwen aan samenwerking in de toekomst.

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “terugtrekkingsakkoord” genoemd) (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).

(1)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “terugtrekkingsakkoord” genoemd) (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).

(1)   Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds ( PB L 444 van 31.12.2020, blz. 14 ).

(1)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12917-Proposal-for-a-Regulation-Regional-and-urban-Policy


7.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/89


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Toereikende minimumlonen in de Europese Unie

(2021/C 175/08)

Rapporteur:

Peter KAISER (AT/PSE), minister-president van Karinthië

Referentiedocument:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie

COM(2020) 682 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 21

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Minimumlonen worden als toereikend beschouwd als ze billijk zijn in verhouding tot de loonverdeling in het land en een waardige levensstandaard waarborgen. De toereikendheid van de wettelijke minimumlonen wordt bepaald door de nationale sociaal-economische omstandigheden, met inbegrip van de groei van de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en regionale en sectorale ontwikkelingen. De toereikendheid ervan moet ten minste worden beoordeeld in verhouding tot de koopkracht, de ontwikkelingen van de productiviteit, het brutoloon, de loonverdeling en de groei. Internationaal vaak gebruikte indicatoren — zoals 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon — kunnen worden gebruikt om de toereikendheid van de minimumlonen in verhouding tot de brutolonen te beoordelen.

Minimumlonen worden als toereikend beschouwd als ze billijk zijn in verhouding tot de loonverdeling in het land en een waardige levensstandaard waarborgen. De toereikendheid van de wettelijke minimumlonen wordt bepaald door de nationale sociaal-economische omstandigheden, met inbegrip van de groei van de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en regionale en sectorale ontwikkelingen. De toereikendheid ervan moet ten minste worden beoordeeld in verhouding tot de koopkracht, de ontwikkelingen van de productiviteit, het brutoloon, de loonverdeling en de groei. De internationaal erkende indicatoren van 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon worden als richtsnoer gebruikt om de toereikendheid van de minimumlonen in verhouding tot de brutolonen te beoordelen.

Motivering

Tijdens het raadplegingsproces is gebleken dat de genoemde indicatoren richtwaarden zijn waarin iedereen zich kan vinden.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 3, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

“collectieve onderhandelingen”: alle onderhandelingen tussen een werkgever, een groep werkgevers of een of meer werkgeversorganisaties enerzijds en een of meer werknemersorganisaties anderzijds, om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden vast te stellen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers te regelen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers of hun organisaties en een werknemersorganisatie of werknemersorganisaties te regelen;

“collectieve onderhandelingen”: alle onderhandelingen tussen een werkgever, een groep werkgevers of een of meer werkgeversorganisaties enerzijds en een of meer vakbonden anderzijds, om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden vast te stellen; en/of de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers te regelen, en/of de betrekkingen tussen werkgevers of hun organisaties en vakbonden te regelen;

Motivering

Volgens de sociale wetgeving van de EU en de verplichtingen van de EU uit hoofde van het internationaal recht zijn vakbonden de partners van de sociale dialoog bij collectieve onderhandelingen. Ondernemingsraden bijvoorbeeld beschikken niet over voldoende institutionele legitimiteit.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 4, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Lidstaten waar de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen minder dan 70 % van de werknemers in de zin van artikel 2 bedraagt, voorzien bovendien in een kader om de voorwaarden voor collectieve onderhandelingen te creëren — hetzij bij wet na raadpleging van de sociale partners, hetzij in het kader van een overeenkomst met hen — en stellen een actieplan op ter bevordering van collectieve onderhandelingen. Het actieplan wordt openbaar gemaakt en ter kennis van de Europese Commissie gesteld.

Lidstaten waar de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen minder dan 70 % van de werknemers in de zin van artikel 2 bedraagt, voorzien bovendien in een kader om de voorwaarden voor collectieve onderhandelingen te creëren — hetzij bij wet na raadpleging van de sociale partners, hetzij in het kader van een overeenkomst met hen — en stellen een actieplan op ter bevordering van collectieve onderhandelingen en om de capaciteit van de sociale partners op te bouwen en uit te breiden . Het actieplan wordt openbaar gemaakt en ter kennis van de Europese Commissie gesteld.

Motivering

Ten behoeve van de samenhang met artikel 4, lid 1.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 5, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op waardige arbeids- en levensomstandigheden, sociale cohesie en opwaartse convergentie nemen lidstaten met wettelijke minimumlonen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaststelling en de aanpassing van de wettelijke minimumlonen gebaseerd zijn op criteria ter bevordering van de toereikendheid. De lidstaten stellen die criteria vast overeenkomstig hun nationale praktijken, hetzij in relevante nationale wetgeving, hetzij in besluiten van de bevoegde instanties, hetzij in tripartiete overeenkomsten. De criteria worden op duurzame en duidelijke wijze vastgesteld.

Met het oog op waardige arbeids- en levensomstandigheden, sociale en territoriale cohesie en opwaartse convergentie nemen lidstaten met wettelijke minimumlonen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vaststelling en de aanpassing van de wettelijke minimumlonen gebaseerd zijn op criteria ter bevordering van de toereikendheid. Die criteria worden op het niveau van de lidstaten vastgesteld overeenkomstig de praktijken in die lidstaten , hetzij in relevante wetgeving, hetzij in besluiten van de bevoegde instanties, hetzij in tripartiete overeenkomsten. De criteria worden op duidelijke wijze vastgesteld en zijn voorzien van een tijdschema .

Motivering

Om de territoriale dimensie te benadrukken.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 5, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in lid 1 bedoelde nationale criteria omvatten ten minste de volgende elementen:

De in lid 1 bedoelde nationale criteria moeten ten minste de volgende elementen omvatten :

a)

de koopkracht van de wettelijke minimumlonen, rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud en de bijdrage van belastingen en sociale uitkeringen ;

a)

de koopkracht van de wettelijke minimumlonen, rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud in het kader van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (HICP) overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792 ;

b)

het algemene niveau van de brutolonen en de verdeling ervan;

b)

het algemene niveau van de brutolonen en de verdeling ervan per sector en per NUTS 2-regio ;

c)

het groeipercentage van de brutolonen;

c)

het groeipercentage van de brutolonen.

d)

de ontwikkelingen van de arbeidsproductiviteit .

 

Motivering

De bijdrage van belastingen en sociale uitkeringen alsook arbeidsproductiviteit zijn doorgaans ondernemingsspecifieke parameters, die zich niet lenen voor een beoordeling van de toereikendheid van minimumlonen.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 5, lid 3

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten gebruiken indicatieve referentiewaarden — zoals die welke gewoonlijk internationaal worden gebruikt — als basis voor hun beoordeling van de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen in verhouding tot het algemene niveau van de brutolonen .

De lidstaten blijven bevoegd voor de vaststelling van de hoogte van de wettelijke minimumlonen. Hoe dan ook zorgen de lidstaten ervoor dat de wettelijke minimumlonen toereikend zijn en dat er een jaarlijks te controleren convergentieproces op gang wordt gebracht om zo snel mogelijk een ondergrens van minimum 60 % van het nationale mediane voltijds brutoloon en 50 % van het nationale gemiddelde voltijds brutoloon te bereiken.

Motivering

Ten behoeve van de samenhang met wijzigingsvoorstel 1, dat betrekking heeft op overweging 21.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 6, lid 1

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen verschillende wettelijke minimumlonen toestaan voor specifieke groepen werknemers . De lidstaten beperken deze variaties tot een minimum en zorgen ervoor dat elke variatie niet-discriminerend, evenredig en — indien relevant — in de tijd beperkt is, alsmede objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigd door een legitiem doel.

De lidstaten zorgen ervoor dat er geen categorieën werknemers zijn die worden uitgesloten van de bescherming die gegarandeerd wordt door hun wettelijke minimumlonen.

Motivering

Er mogen geen stimulansen zijn voor subminimumniveaus van het wettelijke minimumloon voor specifieke groepen werknemers.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 6, lid 2

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten kunnen bij wet inhoudingen toestaan die de beloning van werknemers verlagen tot onder het wettelijk minimumloon. De lidstaten zorgen ervoor dat deze inhoudingen op de wettelijke minimumlonen noodzakelijk, objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn.

De lidstaten kunnen bij wet inhoudingen toestaan  — door het verstrekken van sociale voorzieningen of giften in natura — die de beloning van werknemers verlagen tot onder het wettelijk minimumloon. De lidstaten zorgen ervoor dat deze inhoudingen op de wettelijke minimumlonen noodzakelijk, objectief gerechtvaardigd en evenredig zijn. Ook zorgen de lidstaten ervoor dat fooien, overuren en andere extra betalingen niet bij de berekening van de wettelijke minimumlonen worden meegenomen en dat ze in aanvulling hierop worden betaald.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 9

Door de Europese Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheidsopdrachten

Overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU, Richtlijn 2014/25/EU en Richtlijn 2014/23/EU nemen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan de lonen die zijn vastgesteld in collectieve arbeidsovereenkomsten voor de betrokken sector en het betrokken geografische gebied, en aan de wettelijke minimumlonen — waar wettelijke minimumlonen bestaan.

Overheidsopdrachten

Overeenkomstig Richtlijn 2014/24/EU, Richtlijn 2014/25/EU en Richtlijn 2014/23/EU nemen de lidstaten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan salaris- en andere arbeidsvoorwaarden die zijn vastgesteld in collectieve arbeidsovereenkomsten voor de betrokken sector en het betrokken geografische gebied, en aan de wettelijke minimumlonen — waar wettelijke minimumlonen bestaan  — en dat zij het recht op collectieve onderhandelingen eerbiedigen . De lidstaten zorgen er eveneens voor dat ondernemers, als voorwaarde voor de gunning van overheidsopdrachten, zich houden aan de bij wet en/of collectieve overeenkomsten bepaalde lonen en andere arbeidsvoorwaarden en dat zij het recht op collectieve onderhandelingen en op erkenning van en onderhandelen met vakbonden eerbiedigen.

Motivering

Spreekt voor zich.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

juicht het toe dat de Commissie ten aanzien van het minimumloon van koers is veranderd door toereikende minimumlonen te beschouwen als een grondrecht en als een essentiële voorwaarde voor een sociale, rechtvaardige en duurzame markteconomie waarop de Europese interne markt is gebaseerd. De economische, sociale en maatschappelijke kosten van loondumping en de loonkloof in de Europese Unie zijn veel hoger dan eventuele bedrijfswinsten op korte termijn.

2.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat er met het Commissievoorstel een Europees kader voor de versterking van de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen en voor eerlijke en toereikende minimumlonen kan worden gecreëerd dat er met name toe dient om armoede onder werkenden te bestrijden. Het CvdR onderstreept het in het Commissievoorstel geformuleerde streven om een kader voor adequatere minimumlonen en voor een betere toegang van werknemers tot gegarandeerde minimumlonen te creëren dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van de nationale systemen, de vrijheid van collectieve onderhandelingen en de contractuele autonomie van de sociale partners. In overeenstemming met waar het CvdR eerder om heeft gevraagd, is het Commissievoorstel geen one-size-fits-all-oplossing. Het is gebaseerd op het volgende, door het CvdR verwoorde uitgangspunt: “Goed werkende collectieve onderhandelingen en uitgebreide collectieve arbeidsovereenkomsten vormen de belangrijkste methode om tot billijke lonen te komen en andere arbeidsvoorwaarden af te spreken. Werknemers en werkgevers kennen hun eigen sector en regio immers het best.” (1)

3.

Op 21 januari 2021, die als uiterste datum gold, hadden drie van de twintig nationale parlementen die zich over het Commissievoorstel hebben gebogen, gemotiveerde adviezen in het kader van het subsidiariteitscontrolemechanisme ingediend.

4.

Het CvdR is van mening dat het Commissievoorstel past bij het Europese streven om de sociale en territoriale samenhang te vergroten en concurrentievervalsing te vermijden (artikel 3 VEU) en dat ermee wordt voortgebouwd op de Europese pijler van sociale rechten (beginsel 6) (2), alsook op het Handvest van de grondrechten (artikel 31), het Europees Sociaal Handvest (artikel 4) en IAO-verdrag nr. 131. Dit is vooral belangrijk voor regio’s waar verschillen in minimumlonen in de EU leiden tot onevenwichtige migratiestromen binnen de EU, waardoor de plaatselijke gemeenschap kan worden gedestabiliseerd en de demografische situatie in de regio van herkomst ongunstig kan worden beïnvloed.

5.

“Opwaartse convergentie” van de minimumlonen is ook noodzakelijk in het licht van de constatering dat lage lonen nog altijd een kenmerk van de arbeidsmarkt van de Europese Unie zijn. Naar schatting heeft een op de zes werknemers een laag loon. De laatste jaren hebben lage lonen in veel lidstaten geen gelijke tred gehouden met de andere lonen, waardoor de loonongelijkheid alleen maar groter is geworden. Het aantal met armoede bedreigde werknemers is gestegen van 8,3 % in 2010 naar 9,3 % in 2018. Daarnaast heeft ook de uitbraak van COVID-19 een negatief effect gehad op de lonen van werknemers, met name werknemers met de laagste lonen, zoals in de schoonmaaksector, de detailhandel en in de gezondheids-, de langdurige en de residentiële zorg. Dit zijn sectoren die geheel of gedeeltelijk onder de bevoegdheid van lokale en regionale overheden vallen. In een Eurofound-enquête van 2020 geeft bijna 40 % van de respondenten uit de EU aan dat hun financiële situatie ten opzichte van die van vóór de pandemie is verslechterd, en bijna de helft (47 %, in april 2020) dat hun huishouden moeite heeft om rond te komen. Bovendien maken vrouwen in de EU 59 % van de minimumloners uit, terwijl zij maar 48 % van de werknemers in het algemeen vertegenwoordigen. Dit draagt bij tot de genderloonkloof en de genderpensioenkloof en tot armoede onder werkende vrouwen (3). Opwaartse convergentie zou dus helpen om de armoede onder werkenden en de loon- en pensioenkloven tussen mannen en vrouwen te verminderen.

6.

Het CvdR is van oordeel dat de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag artikel 153 VWEU overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-268/06 Impact, 2008) geen directe inmenging in de vastlegging van de beloningen binnen de Europese Unie toelaat. Het Commissievoorstel kan slechts zorgen voor doelstellingen in het kader van een proces dat ten volle rekening moet houden met de bestaande nationale wetgeving inzake minimumlonen en de rol van de sociale partners.

7.

Het CvdR wijst de Commissie erop dat de bestrijding van armoede onder werkenden een meersporenaanpak vereist. Uit de analyse van de Commissie zelf blijkt dat de bestrijding van armoede onder werkenden een complexe uitdaging is, waarbij ook andere factoren, zoals het belastingstelsel, opleidingsmaatregelen, de hoogte van de sociale uitkeringen en het werkgelegenheidsbeleid alsook de monitoring van het positieve recht, een cruciale rol spelen. Dit zijn gebieden die in de eerste plaats onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De slaagkans van een Europees proces voor toereikende minimumlonen hangt dan ook in hoge mate af van de bereidheid van de lidstaten om deze parameters zelf aan te passen.

8.

Voordat de Commissie haar voorstel heeft ingediend, heeft ze overeenkomstig artikel 154 VWEU de sociale partners in twee fasen geraadpleegd over mogelijke EU-maatregelen op het gebied van minimumlonen. In de eerste fase, tussen 14 januari en 25 februari 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de noodzaak van een initiatief inzake minimumlonen en de mogelijke opzet ervan. In de tweede fase, tussen 3 juni en 4 september 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de inhoud en het rechtsinstrument van het beoogde voorstel. In het richtlijnvoorstel is rekening gehouden met de bijdragen van de partijen, met name wat betreft de autonomie van de sociale partners bij collectieve onderhandelingen. Het is dan ook zeer belangrijk dat de Commissie de toekomstige capaciteitsopbouw en de autonomie van de sociale partners op Europees en nationaal niveau ondersteunt, aangezien de wetgeving geen sterke sociale partners garandeert. De standpunten van het publiek werden ook verzameld via de antwoorden op de Standard Eurobarometer 92 (najaar 2019), die vragen bevatte over de prioriteiten van de Europese Unie (waaronder het minimumloon).

9.

Een waardig loon behelst meer dan alleen maar het uitroeien van extreme armoede. Het moet garanderen dat mensen zich een elementaire levensstijl kunnen veroorloven en aan het sociale en culturele leven kunnen deelnemen. Het is contextspecifiek en moet ervoor zorgen dat mensen niet in armoede hoeven te leven en dat ze in hun basisbehoeften kunnen voorzien.

10.

Het CvdR wijst erop dat op grond van artikel 153, lid 1, onder b), VWEU en met volledige eerbiediging van artikel 153, lid 5, reeds een aantal richtlijnen is aangenomen die bepalingen inzake de beloning bevatten (4).

11.

In gevallen waarin minimumlonen per sector worden vastgesteld, dient het beginsel van gelijke beloning voor gelijkwaardig werk in acht te worden genomen.

12.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de ontwerprichtlijn niet voorziet in sociale minimumharmonisatie. Het voorstel van de Commissie lijkt te voorzien in vrijwaring van het beschermingsniveau (non-regressie) voor het geval dat het in de lidstaten bestaande beschermingsniveau hoger is dan wat in de voorgestelde richtlijn wordt gewaarborgd (artikel 16).

13.

Het CvdR erkent dat hoofdstuk II van de door de Commissie voorgestelde richtlijn, dat betrekking heeft op wettelijke minimumlonen, niet van toepassing is op lidstaten waarin minimumlonen in collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd.

14.

De Europese meerwaarde van het Commissievoorstel schuilt er volgens het CvdR in dat het een basis biedt om in samenspraak met de lidstaten een opwaartse convergentie van de minimumlonen in gang te zetten.

15.

Het vraagstuk van toereikende minimumlonen heeft een sterk regionale dimensie, maar deze komt in het Commissievoorstel onvoldoende tot uitdrukking. De regionale dimensie vloeit voort uit het bestaan van regionale collectieve arbeidsovereenkomsten, uit de sterke wisselwerking tussen het minimumloon en de sociale en territoriale samenhang, en uit het feit dat regionale overheden als werkgever de eindverantwoordelijkheid dragen voor de loonvorming naargelang van de lokale en regionale omstandigheden.

16.

De aandacht zij gevestigd op de studie “Fair Minimum Wages — The Local and Regional Perspective” (5), die in opdracht van het CvdR is verricht. Vooral belangrijk hierin is de conclusie dat een algemene invoering van regionale minimumlonen om diverse redenen niet kan worden ondersteund, onder meer omdat de vaststelling van minimumlonen op grond van de institutionele kaders, bevoegdheden en tradities in de eerste plaats een zaak is van het nationale niveau, maar dat er tegelijkertijd wel mogelijkheden voor lokale en regionale overheden bestaan om een rol te spelen bij de handhaving, bevordering en monitoring van minimumlonen.

17.

Het CvdR wijst er met bezorgdheid op dat er tussen stedelijke en landelijke gebieden aanzienlijke verschillen bestaan in het aantal mensen dat rond moet zien te komen met een minimumloon. Om werk te maken van het streven naar toereikendere minimumlonen moeten er innovatieve benaderingen worden gevonden om lokale en regionale overheden te helpen de beschikking te krijgen over de nodige budgettaire middelen, die door de COVID-19-pandemie ernstig zijn aangetast.

18.

De bepaling inzake het opstellen van nationale actieplannen ter bevordering van collectieve onderhandelingen in lidstaten (artikel 4, lid 2) had concreter kunnen worden gemaakt door mogelijke aspecten van dergelijke actieplannen te noemen.

19.

Principieel is het de vraag of het aan de richtlijn ten grondslag liggende begrip “werknemer” op EU-niveau moet worden hervormd. De verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie uit 1986 (zaak Lawrie Blum) houdt in ieder geval geen rekening met het ontstaan van nieuwe arbeidsvormen, met name precaire vormen van arbeid in het kader van de platformeconomie.

20.

Wat overheidsopdrachten betreft, herinnert het CvdR aan het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-115/14 (van 17 november 2015) op grond waarvan inschrijvers krachtens het EU-recht niet kunnen worden uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures wanneer zij weigeren het betrokken personeel het minimumloon te betalen (6).

21.

In de voorgestelde richtlijn komt niet expliciet aan de orde dat het toezicht op de omzetting ervan zou kunnen worden gekoppeld aan het proces van het Europees Semester, bijvoorbeeld door het sociale scorebord aan te passen. Het CvdR staat kritisch tegenover een dergelijke optie zolang het Europees Semester in het algemeen geen ingrijpende hervorming ondergaat in de richting van meer transparantie, democratisering (inspraak van het Europees Parlement) en deelname van decentrale overheden en sociale partners in het kader van een partnerschapsaanpak.

22.

Het proces van convergentie naar eerlijkere minimumlonen zou gepaard moet gaan met een Commissievoorstel voor maatregelen inzake loontransparantie, die onder meer ook een belangrijk middel is om de genderloonkloof te dichten en discriminerende praktijken op grond van ras, levensovertuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid te voorkomen (7).

Brussel, 19 maart 2021.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Zie paragraaf 31 van het advies van het Europees Comité van de Regio’s over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (rapporteur Anne Karjalainen) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 42).

(2)  6. Loon: Werknemers hebben recht op een billijk loon waarmee zij een fatsoenlijke levensstandaard kunnen genieten. Het beginsel bepaalt ook dat voor toereikende minimumlonen moet worden gezorgd, die voorzien in de behoeften van de werknemer en zijn of haar gezin in het licht van de nationale economische en sociale omstandigheden, maar waarbij tegelijkertijd de toegang tot werk en de prikkel om werk te zoeken worden gewaarborgd. Armoede onder werkenden wordt voorkomen.

Lonen worden op een transparante en voorspelbare manier vastgesteld, volgens nationale gebruiken en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners.

(3)  Eurofound (2017), In-work poverty in the EU, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(4)  Zie onder andere 1) Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23); 2) Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283 van 28.10.2008, blz. 36), en 3) Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).

(5)  https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/6f084eaa-879e-11eb-ac4c-01aa75ed71a1

(6)  Wettelijke regelingen van een lidstaat op grond waarvan inschrijvers en hun onderaannemers zich ertoe moeten verbinden om het voor de uitvoering van de overheidsopdracht ingezette personeel een minimumloon te betalen werden verenigbaar met het EU-recht geacht.

(7)  Zie paragraaf 32 van het advies van het Europees Comité van de Regio’s over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (rapporteur Anne Karjalainen) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 42).