ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
60e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2017/C 277/01 |
|
V Bekendmakingen |
|
|
GERECHTELIJKE PROCEDURES |
|
|
Hof van Justitie |
|
2017/C 277/02 |
||
2017/C 277/03 |
||
2017/C 277/04 |
||
2017/C 277/05 |
||
2017/C 277/06 |
||
2017/C 277/07 |
||
2017/C 277/08 |
||
2017/C 277/09 |
||
2017/C 277/10 |
||
2017/C 277/11 |
||
2017/C 277/12 |
||
2017/C 277/13 |
||
2017/C 277/14 |
||
2017/C 277/15 |
||
2017/C 277/16 |
||
2017/C 277/17 |
||
2017/C 277/18 |
||
2017/C 277/19 |
||
2017/C 277/20 |
||
2017/C 277/21 |
||
2017/C 277/22 |
||
2017/C 277/23 |
||
2017/C 277/24 |
||
2017/C 277/25 |
||
2017/C 277/26 |
||
2017/C 277/27 |
||
2017/C 277/28 |
||
2017/C 277/29 |
||
2017/C 277/30 |
||
2017/C 277/31 |
||
2017/C 277/32 |
||
2017/C 277/33 |
||
2017/C 277/34 |
||
2017/C 277/35 |
||
2017/C 277/36 |
||
2017/C 277/37 |
||
2017/C 277/38 |
||
2017/C 277/39 |
||
2017/C 277/40 |
Zaak C-382/17: Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek |
|
2017/C 277/41 |
Zaak C-383/17: Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek |
|
2017/C 277/42 |
Zaak C-415/17: Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Commissie/Kroatië |
|
|
Gerecht |
|
2017/C 277/43 |
||
2017/C 277/44 |
||
2017/C 277/45 |
||
2017/C 277/46 |
||
2017/C 277/47 |
||
2017/C 277/48 |
||
2017/C 277/49 |
||
2017/C 277/50 |
||
2017/C 277/51 |
||
2017/C 277/52 |
||
2017/C 277/53 |
||
2017/C 277/54 |
||
2017/C 277/55 |
||
2017/C 277/56 |
||
2017/C 277/57 |
||
2017/C 277/58 |
||
2017/C 277/59 |
||
2017/C 277/60 |
||
2017/C 277/61 |
||
2017/C 277/62 |
||
2017/C 277/63 |
||
2017/C 277/64 |
||
2017/C 277/65 |
||
2017/C 277/66 |
||
2017/C 277/67 |
||
2017/C 277/68 |
Zaak T-282/17: Beroep ingesteld op 11 mei 2017 — UI ( *1 )/Raad |
|
2017/C 277/69 |
Zaak T-338/17: Beroep ingesteld op 30 mei 2017 — Air France/Commissie |
|
2017/C 277/70 |
||
2017/C 277/71 |
Zaak T-399/17: Beroep ingesteld op 28 juni 2017 — Dalli/Commissie |
|
2017/C 277/72 |
||
2017/C 277/73 |
||
2017/C 277/74 |
Zaak T-411/17: Beroep ingesteld op 30 juni 2017 — Landesbank Baden-Württemberg/SRB |
|
2017/C 277/75 |
Zaak T-413/17: Beroep ingesteld op 29 juni 2017 — Karl Storz/EUIPO (3D) |
|
2017/C 277/76 |
Zaak T-414/17: Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank/SRB |
|
2017/C 277/77 |
||
2017/C 277/78 |
||
2017/C 277/79 |
||
2017/C 277/80 |
Zaak T-419/17: Beroep ingesteld op 4 juli 2017 — Mendes/EUIPO — Actial Farmaceutica (VSL#3) |
|
2017/C 277/81 |
Zaak T-420/17: Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Portigon/GAR |
|
2017/C 277/82 |
Zaak T-425/17: Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Capo d’Anzio/Commissie |
|
2017/C 277/83 |
Zaak T-426/17: Beroep ingesteld op 5 juli 2017 — Item Industrietechnik/EUIPO (EFUSE) |
|
2017/C 277/84 |
Zaak T-427/17: Beroep ingesteld op 5 juli 2017 — Item Industrietechnik/EUIPO (EFUSE) |
|
2017/C 277/85 |
||
2017/C 277/86 |
||
2017/C 277/87 |
Zaak T-53/17: Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2017 — Austrian Power Grid/ACER |
|
|
NL |
Op grond van de bescherming van persoonsgegevens kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve werd een nieuwe authentieke versie gepubliceerd. |
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2017/C 277/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) — Eugenia Florescu e.a./Casa Judeţeană de Pensii Sibiu e.a.
(Zaak C-258/14) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 143 VWEU - Moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat - Financiële bijstand van de Europese Unie - Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en de begunstigde lidstaat - Sociale politiek - Beginsel van gelijke behandeling - Nationale wetgeving die verbiedt om naast een overheidspensioen inkomsten te ontvangen uit het verrichten van werkzaamheden bij een publieke instelling - Verschil in behandeling tussen personen voor wie de duur van het mandaat grondwettelijk is vastgelegd en beroepsmagistraten))
(2017/C 277/02)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Alba Iulia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Eugenia Florescu, Ioan Poiană, Cosmina Diaconu (als erfgename van Mircea Bădilă), Anca Vidrighin (als erfgename van Mircea Bădilă), Eugenia Elena Bădilă (als erfgename van Mircea Bădilă)
Verwerende partijen: Casa Judeţeană de Pensii Sibiu, Casa Națională de Pensii și alte Drepturi de Asigurări Sociale, Ministerul Muncii, Familiei și Protecției Sociale, Statul român, Ministerul Finanțelor Publice
Dictum
1) |
Het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, gesloten te Boekarest en te Brussel op 23 juni 2009, is te beschouwen als een handeling van een instelling van de Europese Unie in de zin van artikel 267 VWEU, die voor uitlegging aan het Hof kan worden voorgelegd. |
2) |
Het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, gesloten te Boekarest en te Brussel op 23 juni 2009, moet aldus worden uitgelegd dat het niet de vaststelling gebiedt van nationale wettelijke bepalingen als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het netto-overheidspensioen niet mag worden gecumuleerd met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen hoger is dan het landelijke gemiddelde brutoloon op basis waarvan de staatsbegroting voor de sociale zekerheid is vastgesteld. |
3) |
Artikel 6 VEU en artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale wettelijke bepalingen als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het netto-overheidspensioen niet mag worden gecumuleerd met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen een bepaalde drempel overschrijdt. |
4) |
Artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is op de uitlegging van nationale wettelijke bepalingen zoals in het hoofdgeding, volgens welke het daarin vervatte verbod om het netto pensioen te cumuleren met inkomsten uit werkzaamheden bij openbare instellingen indien dat pensioen hoger is dan het landelijke gemiddelde brutoloon op basis waarvan de staatsbegroting voor de sociale zekerheid is vastgesteld, geldt voor beroepsmagistraten maar niet voor personen aan wie een in de nationale grondwet voorzien mandaat is verleend. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/3 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door Ilves Jakelu Oy
(Zaak C-368/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 97/67/EG - Artikel 9 - Vrij verrichten van diensten - Postdiensten - Begrippen „universele dienst” en „essentiële eisen” - Algemene machtigingen en individuele vergunningen - Machtiging om postdiensten aan te bieden ter uitvoering van overeenkomsten waarover individueel is onderhandeld - Opgelegde voorwaarden))
(2017/C 277/03)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Ilves Jakelu Oy
in tegenwoordigheid van: Liikenne- ja viestintäministeriö
Dictum
1) |
Artikel 9, lid 1, van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst voor postzendingen als aan de orde in het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van de universele dienst valt, indien deze dienst niet inhoudt dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn. Aan het aanbieden van postzendingsdiensten die buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallen, kan alleen de voorwaarde worden verbonden dat een algemene machtiging is verleend. |
2) |
Artikel 9, lid 1, van richtlijn 97/67, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6, moet aldus worden uitgelegd dat het aanbieden van postdiensten die buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallen, afhankelijk kan worden gesteld van vereisten zoals die welke zijn bedoeld in artikel 9, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van deze richtlijn, zoals gewijzigd. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/4 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — Lietuvos Respublikos aplinkos ministerijos Aplinkos projektų valdymo agentūra/ „Alytaus regiono atliekų tvarkymo centras” UAB
(Zaak C-436/15) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 3, lid 1 - Financiering uit het Cohesiefonds - Project voor de ontwikkeling van een regionaal afvalbeheersysteem - Onregelmatigheden - Begrip „meerjarig programma” - Definitieve afsluiting van het meerjarig programma - Verjaringstermijn])
(2017/C 277/04)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lietuvos Respublikos aplinkos ministerijos Aplinkos projektų valdymo agentūra
Verwerende partij:„Alytaus regiono atliekų tvarkymo centras” UAB
In tegenwoordigheid van: Lietuvos Respublikos finansų ministerija, „Skirnuva” UAB, „Parama” UAB, „Alkesta” UAB, „Dzūkijos statyba” UAB
Dictum
1) |
Een project zoals het project dat in het hoofdgeding aan de orde is, dat bestaat in de ontwikkeling van een afvalbeheersysteem in een bepaalde regio en waarvan de uitvoering zich over meerdere jaren zou uitstrekken en werd gefinancierd met middelen van de Europese Unie, valt onder het begrip „meerjarig programma” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. |
2) |
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 moet aldus worden uitgelegd dat de verjaringstermijn voor een onregelmatigheid die is begaan in het kader van een „meerjarig programma”, zoals het project dat in het hoofdgeding aan de orde is, begint te lopen vanaf de dag waarop de betrokken onregelmatigheid is begaan, overeenkomstig artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2988/95, met dien verstande dat wanneer het een „voortdurende of voortgezette” onregelmatigheid betreft, de verjaringstermijn begint te lopen vanaf de dag waarop de onregelmatigheid is geëindigd, overeenkomstig artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 2988/95. Voorts moet een „meerjarig programma” als „definitief afgesloten” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, tweede volzin, van verordening nr. 2988/95 worden aangemerkt, op de voor dat programma voorziene einddatum, volgens de daarvoor geldende regels. Meer bepaald moet een meerjarig programma dat wordt geregeld door verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994, tot oprichting van een Cohesiefonds, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1264/1999 van de Raad van 21 juni 1999 en bij verordening (EG) nr. 1265/1999 van de Raad van 21 juni 1999, en bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, als „definitief afgesloten” in de zin van die bepaling worden aangemerkt, op de datum die in de beschikking van de Europese Commissie tot goedkeuring van dat project is aangegeven als uiterste datum voor de voltooiing van de werkzaamheden en voor de uitvoering van de betalingen van de daarmee samenhangende subsidiabele uitgaven, onverminderd een eventuele verlenging bij een nieuwe beschikking in die zin van de Commissie. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/5 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas — Litouwen) — procedure ingeleid door „Agrodetalė” UAB
(Zaak C-513/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Interne markt - EG-typegoedkeuring - Richtlijn 2003/37/EG - Toepassingsgebied - Landbouw- of bosbouwtrekkers - In de handel brengen en registreren in de Europese Unie van tweedehands of gebruikte voertuigen die zijn ingevoerd vanuit een derde land - Begrippen „nieuw voertuig” en „ingebruikneming”))
(2017/C 277/05)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas
Partijen in het hoofdgeding
„Agrodetalė” UAB
Dictum
1) |
Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van richtlijn 74/150/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/44/EU van de Commissie van 18 maart 2014, moet aldus worden uitgelegd dat voor het voor het eerst in de handel brengen en de registratie in een lidstaat van uit een derde land ingevoerde gebruikte of tweedehands tractoren de in die richtlijn neergelegde technische vereisten gelden. |
2) |
Artikel 23, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/37, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/44, moet aldus worden uitgelegd dat de bepalingen ervan gelden voor onder de categorieën T1, T2 en T3 vallende tweedehands voertuigen die in de Europese Unie zijn ingevoerd uit een derde land, wanneer zij in de Unie voor het eerst in gebruik worden genomen vanaf 1 juli 2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Förvaltningsrätt i Linköping — Zweden) — E.ON Biofor Sverige AB/Statens energimyndighet
(Zaak C-549/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen - Voor vervoer gebruikte biobrandstoffen - Richtlijn 2009/28/EG - Artikel 18, lid 1 - Massabalanssysteem, dat moet garanderen dat biogas voldoet aan de voorgeschreven duurzaamheidscriteria - Geldigheid - Artikelen 34 en 114 VWEU - Nationale regeling die voorschrijft dat de massabalans op een duidelijk bepaalde locatie wordt uitgevoerd - Praktijk waarmee de bevoegde nationale autoriteit erkent dat aan die voorwaarde kan worden voldaan wanneer duurzaam biogas wordt getransporteerd via het nationale gasnet - Bevel van die autoriteit dat uitsluit dat aan die voorwaarde kan worden voldaan bij invoer van duurzaam biogas uit andere lidstaten via gekoppelde nationale gasnetten - Vrij verkeer van goederen))
(2017/C 277/06)
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Förvaltningsrätt i Linköping
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: E.ON Biofor Sverige AB
Verwerende partij: Statens energimyndighet
Dictum
1) |
Artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling er niet toe strekt voor de lidstaten een verplichting in het leven te roepen om toe te staan dat biogas dat voldoet aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van die richtlijn en bestemd is om te worden gebruikt als biobrandstof, wordt ingevoerd via hun gekoppelde nationale gasnetten. |
2) |
Bij beoordeling van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/28. |
3) |
Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bevel als in het hoofdgeding, waarmee een nationale overheidsinstantie beoogt uit te sluiten dat een marktpartij een massabalanssysteem in de zin van artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/28 kan toepassen met betrekking tot duurzaam biogas dat wordt getransporteerd via gekoppelde nationale gasnetten, op grond van een door die overheidsinstantie vastgestelde bepaling volgens welke een dergelijke massabalans moet worden uitgevoerd „op een duidelijk bepaalde locatie”, terwijl die instantie op grond van die bepaling erkent dat een massabalanssysteem kan worden toegepast met betrekking tot duurzaam biogas dat wordt getransporteerd via het nationale gasnet van de lidstaat waaronder de instantie ressorteert. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Lietuvos Respublikos transporto priemonių draudikų biuras/Gintaras Dockevičius, Jurgita Dockevičienė
(Zaak C-587/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen - Ongeval in 2006 tussen voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van verschillende lidstaten zijn gestald - Algemeen Reglement van de Raad van nationale bureaus van verzekeraars van de lidstaten - Onbevoegdheid van het Hof - Richtlijn 2009/103/EG - Niet-toepasselijkheid ratione temporis - Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG en 2000/26/EG - Niet-toepasselijkheid ratione materiae - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Niet-toepasselijkheid - Geen uitvoering van het Unierecht))
(2017/C 277/07)
Procestaal: Litouws
Verwijzende rechter
Lietuvos Aukščiausiasis Teismas
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Lietuvos Respublikos transporto priemonių draudikų biuras
Verwerende partij: Gintaras Dockevičius, Jurgita Dockevičienė
Dictum
Het Hof is niet bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de door de verwijzende rechter gestelde vragen die zien op de uitlegging van het Algemeen Reglement van de Raad van bureaus, vastgesteld bij overeenkomst van 30 mei 2002 tussen de nationale bureaus van verzekeraars van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en andere geassocieerde staten, die voorkomen in de bijlage bij beschikking 2003/564/EG van de Commissie van 28 juli 2003 betreffende de toepassing van richtlijn 72/166/EEG van de Raad wat betreft de controle op de verzekering tegen de aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven.
— |
Aangezien richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding, |
— |
richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14, en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad ratione materiae niet van toepassing zijn op dit geding, en bijgevolg |
— |
artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat er geen uitvoering van het Unierecht is in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest, ook niet van toepassing is op het geding, |
moeten die richtlijnen en artikel 47 van het Handvest aldus worden uitgelegd dat zij in casu niet in de weg staan aan de gevolgen die voortvloeien uit de rechtspraak van de verwijzende rechter volgens welke het aan het Lietuvos Respublikos transporto priemonių draudikų biuras (bureau van autoverzekeraars van de Republiek Litouwen) staat om bij het instellen van een regresvordering alle factoren aan te tonen waaruit blijkt dat verweerders in het hoofdgeding wettelijk aansprakelijk zijn voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 20 juli 2006.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/7 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 13 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — The Queen, op verzoek van: The Gibraltar Betting and Gaming Association Limited/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs, Her Majesty’s Treasury
(Zaak C-591/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 355, punt 3, VWEU - Status van Gibraltar - Artikel 56 VWEU - Vrijheid van dienstverrichting - Zuiver interne situatie - Niet-ontvankelijkheid))
(2017/C 277/08)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: The Queen, op verzoek van: The Gibraltar Betting and Gaming Association Limited
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs, Her Majesty’s Treasury
Dictum
Artikel 355, punt 3, VWEU juncto artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van diensten door in Gibraltar gevestigde exploitanten aan in het Verenigd Koninkrijk woonachtige personen voor het Unierecht een situatie betreft waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Stichting Brein/Ziggo BV, XS4ALL Internet BV
(Zaak C-610/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten - Artikel 3, lid 1 - Mededeling aan het publiek - Begrip - Online platform voor de uitwisseling van bestanden - Uitwisseling van beschermde bestanden zonder toestemming van rechthebbende))
(2017/C 277/09)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Stichting Brein
Verwerende partij: Ziggo BV, XS4ALL Internet BV
Dictum
Het begrip „mededeling aan het publiek”, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, het beschikbaar stellen en het beheer, op internet, van een platform voor de uitwisseling van bestanden dat, door de indexering van meta-informatie inzake beschermde werken en de verstrekking van een zoekmotor, de gebruikers van dit platform in staat stelt deze werken te vinden en deze in het kader van een peer-to-peernetwerk te delen, hieronder valt.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/8 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — N. W, L. W, C. W/Sanofi Pasteur MSD SNC, Caisse primaire d’assurance maladie des Hauts-de-Seine, Carpimko
(Zaak C-621/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 85/374/EEG - Aansprakelijkheid voor producten met gebreken - Artikel 4 - Farmaceutische laboratoria - Vaccin tegen hepatitis B - Multiple sclerose - Bewijs van gebrek van het vaccin en van het oorzakelijke verband tussen het gebrek en de geleden schade - Bewijslast - Bewijsmiddelen - Geen wetenschappelijke consensus - Ernstige, precieze en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen die aan de beoordeling van de feitenrechter worden overgelaten - Toelaatbaarheid - Voorwaarden))
(2017/C 277/10)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour de cassation
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: N. W, L. W, C. W
Verwerende partijen: Sanofi Pasteur MSD SNC, Caisse primaire d’assurance maladie des Hauts-de-Seine, Carpimko
Dictum
1) |
Artikel 4 van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale bewijsregeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de feitenrechter bij wie een vordering is ingesteld die ertoe strekt de producent van een vaccin aansprakelijk te stellen wegens een gebrek dat dit vaccin beweerdelijk vertoont, in het kader van de beoordelingsbevoegdheid waarover hij in dit verband beschikt, kan oordelen dat bepaalde feitelijke gegevens waarop verzoeker zich beroept, ernstige, precieze en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen vormen waaruit kan worden geconcludeerd dat het vaccin een gebrek vertoont en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen dit gebrek en de ziekte waaraan de gelaedeerde lijdt, ook al wordt het bestaan van een verband tussen de toediening van het vaccin in kwestie en het optreden van die ziekte door medisch onderzoek bevestigd noch ontkend. De nationale rechterlijke instanties dienen er echter voor te zorgen dat de concrete wijze waarop zij die bewijsregeling toepassen, niet tot gevolg heeft dat de in artikel 4 van richtlijn 85/374 neergelegde regels inzake de bewijslast worden geschonden of dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de door deze richtlijn ingevoerde aansprakelijkheidsregeling. |
2) |
Artikel 4 van richtlijn 85/374 moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een op vermoedens gebaseerde bewijsregeling volgens welke in het geval waarin het bestaan van een verband tussen de toediening van het vaccin en het optreden van de ziekte waaraan de gelaedeerde lijdt, door medisch onderzoek bevestigd noch ontkend wordt, het bestaan van een oorzakelijk verband tussen het aan een vaccin toegeschreven gebrek en de door de gelaedeerde geleden schade steeds bewezen wordt geacht wanneer er bepaalde vooraf vastgestelde feitelijke aanwijzingen van causaliteit voorhanden zijn. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/9 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Mohammad Zadeh Khorassani/Kathrin Pflanz
(Zaak C-678/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/39/EG - Markten voor financiële instrumenten - Artikel 4, lid 1, punt 2 - Begrip „beleggingsdiensten” - Bijlage I, deel A, punt 1 - Ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten - Bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst eventueel daaronder begrepen))
(2017/C 277/11)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Mohammad Zadeh Khorassani
Verwerende partij: Kathrin Pflanz
Dictum
Artikel 4, lid 1, punt 2, van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad, in samenhang met bijlage I, deel A, punt 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de beleggingsdienst die bestaat in het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten niet mede bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst omvat.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/10 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich — Oostenrijk) — Online Games Handels GmbH e.a./Landespolizeidirektion Oberösterreich
(Zaak C-685/15) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Kansspelen - Beperkende regeling van een lidstaat - Punitieve bestuurlijke sancties - Dwingende vereisten van algemeen belang - Evenredigheid - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Nationale regeling op grond waarvan de rechter in het kader van de vervolging van bestuursrechtelijk bestrafte overtredingen de bij hem aanhangige feiten ambtshalve moet onderzoeken - Verenigbaarheid))
(2017/C 277/12)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Oberösterreich
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Online Games Handels GmbH, Frank Breuer, Nicole Enter, Astrid Walden
Verwerende partij: Landespolizeidirektion Oberösterreich
Dictum
De artikelen 49 en 56 VWEU, zoals met name uitgelegd in het arrest van 30 april 2014, Pfleger e.a. (C-390/12, EU:C:2014:281), gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale procedurele regeling op grond waarvan de rechter die in het kader van een bestuursrechtelijke strafprocedure een uitspraak moet doen over de verenigbaarheid met het Unierecht van een regeling waarbij de uitoefening van een fundamentele vrijheid van de Europese Unie wordt beperkt, zoals de vrijheid van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting binnen de Europese Unie, de feiten van de bij hem aanhangige zaak ambtshalve moet onderzoeken in het kader van de vaststelling van het bestaan van bestuursrechtelijke overtredingen, mits een dergelijke regeling er niet toe leidt dat die rechter zich in de plaats moet stellen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat, die het nodige bewijs moeten overleggen teneinde die rechter in staat te stellen na te gaan of die beperking gerechtvaardigd is.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/10 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Kehl — Duitsland) — Strafzaak tegen A
(Zaak C-9/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 562/2006 - Communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) - Artikelen 20 en 21 - Overschrijding van de binnengrenzen - Controles binnen het grondgebied - Nationale regeling op grond waarvan controles mogen worden uitgevoerd om de identiteit vast te stellen van personen die worden aangehouden binnen een gebied van 30 km vanaf de gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst - Mogelijkheid om controles uit te voeren los van het gedrag van de betrokkene of van het bestaan van bijzondere omstandigheden - Nationale regeling op grond waarvan personen in spoorwegstations aan bepaalde controlemaatregelen kunnen worden onderworpen])
(2017/C 277/13)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Amtsgericht Kehl
Partij in de strafzaak
A
In tegenwoordigheid van: Staatsanwaltschaft Offenburg
Dictum
1) |
Artikel 67, lid 2, VWEU alsook de artikelen 20 en 21 van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend de identiteit van iedere persoon te controleren in een gebied tot 30 km landinwaarts vanaf de landgrens van deze lidstaat met andere staten die partij zijn bij de op 19 juni 1990 te Schengen (Luxemburg) ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, om de illegale binnenkomst of het illegale verblijf op het grondgebied van die lidstaat te voorkomen of te bestrijden dan wel om bepaalde strafbare feiten te voorkomen die de veiligheid van de grenzen aantasten, los van het gedrag van de betrokken persoon of van het bestaan van bijzondere omstandigheden, tenzij de regeling in kwestie die bevoegdheid zodanig inkadert dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan. |
2) |
Artikel 67, lid 2, VWEU alsook de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 610/2013, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is — op grond waarvan de politiediensten van de betrokken lidstaat aan boord van treinen en op de terreinen van de spoorwegen van die lidstaat de identiteit of de grensoverschrijdingsdocumenten van iedere persoon mogen controleren, alsook hem daartoe korte tijd staande mogen houden en mogen ondervragen, voor zover deze controles zijn gebaseerd op terreinkennis of op de ervaring van de grenspolitie — op voorwaarde dat de uitvoering van die controles in het nationale recht is onderworpen aan nadere regels en beperkingen die de intensiteit, de frequentie en de selectiviteit ervan regelen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/11 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 juni 2017 — Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd/Europese Commissie, Raad van de Europese Unie
(Zaak C-19/16 P) (1)
([Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) - Terrorismebestrijding - Specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban - Verordening (EG) nr. 881/2002 - Bevriezing van tegoeden en economische middelen van natuurlijke en rechtspersonen die zijn opgenomen in een lijst van het Sanctiecomité van de Verenigde Naties - Heropname van de namen van deze personen in de lijst in bijlage I bij verordening nr. 881/2002 na nietigverklaring van de oorspronkelijke opname - Verdwijning van de rechtspersoon in de loop van het geding - Bekwaamheid om in rechte op te treden])
(2017/C 277/14)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwiranten: Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah, Taher Nasuf, Sanabel Relief Agency Ltd (vertegenwoordigers: N. Garcia-Lora, solicitor, E. Grieves, barrister)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Ronkes Agerbeek, D. Gauci en J. Norris-Usher, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Étienne, J.-P. Hix en H. Marcos Fraile, gemachtigden)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Al-Bashir Mohammed Al-Faqih, Ghunia Abdrabbah en Taher Nasuf worden verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/12 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Wolfram Bechtel, Marie-Laure Bechtel/Finanzamt Offenburg
(Zaak C-20/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Inkomsten die zijn verworven in een andere lidstaat dan de woonlidstaat - Vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud in de woonlidstaat - Pensioen- en ziektekostenverzekeringspremies die zijn ingehouden op de in een andere lidstaat dan de woonlidstaat ontvangen inkomsten - Aftrek van deze premies - Voorwaarde inzake het ontbreken van een rechtstreeks verband met vrijgestelde opbrengsten))
(2017/C 277/15)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Wolfram Bechtel, Marie-Laure Bechtel
Verwerende partij: Finanzamt Offenburg
Dictum
Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel zich verzet tegen regelgeving in een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in die lidstaat wonende en in de overheidsdienst van een andere lidstaat werkzame belastingplichtige de pensioen- en ziektekostenverzekeringspremies die zijn ingehouden op zijn in de werklidstaat ontvangen loon — anders dan vergelijkbare socialezekerheidspremies die zijn betaald in zijn woonlidstaat — niet kan aftrekken van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting in zijn woonlidstaat, wanneer het loon op grond van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen de beide lidstaten niet mag worden belast in de woonlidstaat van de werknemer en enkel het op overige inkomsten toe te passen belastingtarief verhoogt.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/12 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 14 juni 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) — Portugal] — Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis Lda/Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-26/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 138, lid 2, onder a) - Voorwaarden voor vrijstelling van een intracommunautaire levering van een nieuw vervoermiddel - Verblijfplaats van de afnemer in de lidstaat van bestemming - Voorlopige inschrijving in de lidstaat van bestemming - Risico van belastingfraude - Goede trouw van de verkoper - Zorgvuldigheidsplicht van de verkoper])
(2017/C 277/16)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Santogal M-Comércio e Reparação de Automóveis Lda
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Dictum
1) |
Artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, staat eraan in de weg dat nationale wettelijke bepalingen aan de vrijstelling van een intracommunautaire levering van een nieuw vervoermiddel de voorwaarde koppelen dat de afnemer van dat vervoermiddel gevestigd of woonachtig is in de lidstaat van bestemming van dat vervoermiddel. |
2) |
Artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat de vrijstelling van een levering van een nieuw vervoermiddel in de lidstaat van levering niet kan worden geweigerd op de enkele grond dat dat vervoermiddel slechts tijdelijk wordt ingeschreven in de lidstaat van bestemming. |
3) |
Artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112 staat eraan in de weg dat de verkoper van een nieuw vervoermiddel, dat door de afnemer wordt getransporteerd naar een andere lidstaat en in die laatste staat tijdelijk wordt ingeschreven, nadien btw moet betalen wanneer niet komt vast te staan dat de regeling voor tijdelijke inschrijving is vervallen en dat de btw in de lidstaat van bestemming is of zal worden betaald. |
4) |
Artikel 138, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112 alsook het rechtszekerheids-, het evenredigheids- en het vertrouwensbeginsel staan eraan in de weg dat de verkoper van een nieuw vervoermiddel, dat door de afnemer naar een andere lidstaat wordt getransporteerd en in die laatste staat tijdelijk wordt ingeschreven, nadien btw moet betalen in geval van belastingfraude door de afnemer, tenzij gelet op objectieve gegevens komt vast te staan dat die verkoper wist of had moeten weten dat de handeling betrokken was bij fraude door de afnemer en hij niet alle hem ter beschikking staande redelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat hij bij die fraude betrokken raakte. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, op basis van een globale beoordeling van alle gegevens en feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding na te gaan of dat het geval is. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/13 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juni 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Compass Contract Services Limited/Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs
(Zaak C-38/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Teruggaaf van ten onrechte betaalde btw - Recht op btw-aftrek - Modaliteiten - Gelijkheidsbeginsel en beginsel van fiscale neutraliteit - Doeltreffendheidsbeginsel - Nationale wettelijke regeling die een verjaringstermijn invoert])
(2017/C 277/17)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
First-tier Tribunal (Tax Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Compass Contract Services Limited
Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs
Dictum
Het beginsel van fiscale neutraliteit, het gelijkheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel verzetten zich niet tegen een nationale wettelijke regeling als in het hoofdgeding, die in het kader van de verkorting van de verjaringstermijn voor verzoeken om teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting over de toegevoegde waarde en voor verzoeken om aftrek van voorbelasting, in verschillende overgangsperiodes voorziet, waardoor de verzoeken met betrekking tot twee belastingtijdvakken van drie maanden aan verschillende verjaringstermijnen worden onderworpen naargelang zij betrekking hebben op de teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting over de toegevoegde waarde dan wel op de aftrek van voorbelasting.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/14 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság -Hongarije) — Unibet International Ltd./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Központi Hivatala
(Zaak C-49/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van dienstverrichting - Beperkingen - Voorwaarden voor de verlening van een concessie voor de organisatie van online kansspelen - Praktische onmogelijkheid voor in andere lidstaten gevestigde particuliere aanbieders om een dergelijke vergunning te verkrijgen))
(2017/C 277/18)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Unibet International Ltd.
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Központi Hivatala
Dictum
1) |
Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van online kansspelen wordt ingesteld, wanneer zij regels bevat die discrimineren ten aanzien van in andere lidstaten gevestigde aanbieders, of wanneer zij niet-discriminerende regels bevat die op niet-transparante wijze worden toegepast of aldus ten uitvoer worden gelegd dat bepaalde in andere lidstaten gevestigde inschrijvers zich niet of moeilijker kandidaat kunnen stellen. |
2) |
Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen sancties zoals die in het hoofdgeding, die worden opgelegd wegens schending van de nationale wettelijke regeling waarbij een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van kansspelen wordt ingesteld, ingeval een dergelijke nationale wettelijke regeling in strijd met dat artikel blijkt te zijn. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/15 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Ordinario di Verona — Italië) — Livio Menini, Maria Antonia Rampanelli/Banco Popolare — Società Cooperativa
(Zaak C-75/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Alternatieve beslechting van consumentengeschillen (ADR) - Richtlijn 2008/52/EG - Richtlijn 2013/11/EU - Artikel 3, lid 2 - Verzet van de consument in het kader van een door een kredietinstelling ingeleide procedure tot verkrijging van een betalingsbevel - Recht op toegang tot de rechter - Nationale wetgeving die het gebruik van een bemiddelingsprocedure verplicht stelt - Verplichte bijstand van een advocaat - Voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de vordering in rechte])
(2017/C 277/19)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Ordinario di Verona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Livio Menini, Maria Antonia Rampanelli
Verwerende partij: Banco Popolare — Società Cooperativa
Dictum
Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en richtlijn 2009/22/EG (richtlijn ADR consumenten), moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die met betrekking tot geschillen die onder artikel 2, lid 1, van deze richtlijn vallen, het volgen van een procedure van bemiddeling/mediation oplegt als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de vordering in rechte met betrekking tot die geschillen, voor zover die verplichting partijen niet belet hun recht van toegang tot de rechter uit te oefenen.
Daarentegen moet de voornoemde richtlijn aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die erin voorziet dat de consument in het kader van een dergelijke bemiddeling/mediation moet worden bijgestaan door een advocaat en hij zich enkel uit de bemiddelingsprocedure kan terugtrekken indien hij aantoont dat daarvoor een geldige reden bestaat.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/15 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland) — Federatie Nederlandse Vakvereniging e.a./Smallsteps BV
(Zaak C-126/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/23/EG - Artikelen 3 tot en met 5 - Overgang van ondernemingen - Behoud van de rechten van de werknemers - Uitzonderingen - Insolventieprocedure - „Pre-pack” - Voortbestaan van een onderneming))
(2017/C 277/20)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Midden-Nederland
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Federatie Nederlandse Vakvereniging, Karin van den Burg-Vergeer, Lyoba Tanja Alida Kukupessy, Danielle Paase-Teeuwen, Astrid Johanna Geertruda Petronelle Schenk
Verwerende partij: Smallsteps BV
Dictum
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, en met name artikel 5, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de door de artikelen 3 en 4 van die richtlijn gegarandeerde bescherming van werknemers behouden blijft in een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de overgang van een onderneming plaatsvindt na een faillietverklaring in de context van een vóór de faillietverklaring voorbereide en onmiddellijk daarna uitgevoerde pre-pack, in het kader waarvan een door een rechtbank aangestelde „beoogd curator” met name de mogelijkheden onderzoekt van een eventuele voortzetting van de activiteiten van die onderneming door een derde en zich voorbereidt op handelingen die onmiddellijk na de faillietverklaring moeten worden verricht teneinde die voortzetting te verwezenlijken. In dat verband is niet relevant dat de pre-pack tevens de maximalisatie van de opbrengst van de overdracht voor alle schuldeisers van die onderneming beoogt.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/16 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Saale Kareda/Stefan Benkö
(Zaak C-249/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 1 - Begrippen „verbintenissen uit overeenkomst” en „overeenkomst tot levering van diensten” - Regresvordering tussen hoofdelijke medeschuldenaren van een kredietovereenkomst - Bepaling van de plaats van uitvoering van de kredietovereenkomst))
(2017/C 277/21)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Oberster Gerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Saale Kareda
Verwerende partij: Stefan Benkö
Dictum
1) |
Artikel 7, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een regresvordering tussen hoofdelijke medeschuldenaren van een kredietovereenkomst onder het in die bepaling bedoelde begrip „verbintenissen uit overeenkomst” valt. |
2) |
Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat een kredietovereenkomst, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die is gesloten tussen een kredietinstelling en twee hoofdelijke medeschuldenaren, moet worden aangemerkt als een in die bepaling bedoelde „overeenkomst voor de verstrekking van diensten”. |
3) |
Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer een kredietinstelling een krediet heeft toegekend aan twee hoofdelijke medeschuldenaren, de „plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden” in de zin van deze bepaling, tenzij anders is overeengekomen, de vestigingsplaats van deze instelling is, mede om de relatieve bevoegdheid te bepalen van de rechter bij wie de regresvordering wordt ingesteld. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/17 |
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 juni 2017 — Spanje/Commissie en Letland
(Zaak C-279/16 P) (1)
((Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - EOGFL, ELGF en Elfpo - Aan financiering door de Europese Unie onttrokken uitgaven - Door het Koninkrijk Spanje gedane uitgaven))
(2017/C 277/22)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: M. J. García-Valdecasas Dorrego en V. Ester Casas, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en I. Galindo Martín, gemachtigden) en Republiek Letland
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/17 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 15 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel — België) — T.KUP SAS/Belgische Staat
(Zaak C-349/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Dumping - Verordening (EG) nr. 1472/2006 - Invoer van bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit China en Vietnam - Geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 - Procedure van nieuw onderzoek bij het vervallen van antidumpingmaatregelen - Niet-verbonden importeurs - Steekproeven - Belang van de Europese Unie])
(2017/C 277/23)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: T.KUP SAS
Verwerende partij: Belgische Staat
Dictum
Bij het onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/18 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 14 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Trier — Duitsland) — Verband Sozialer Wettbewerb eV/TofuTown.com GmbH
(Zaak C-422/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten - Verordening (EU) nr. 1308/2013 - Artikel 78 en bijlage VII, deel III - Besluit 2010/791/EU - Definities, aanduidingen en verkoopbenamingen - „Melk” en „Zuivelproducten” - Benamingen gebruikt voor de afzetbevordering en de afzet van zuiver plantaardige levensmiddelen])
(2017/C 277/24)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Trier
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Verband Sozialer Wettbewerb eV
Verwerende partij: TofuTown.com GmbH
Dictum
Artikel 78, lid 2, van en bijlage VII, deel III, bij verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, dienen aldus te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de benaming „melk” en de door deze verordening uitsluitend aan zuivelproducten voorbehouden benamingen, worden gebruikt om bij de afzet of in reclame een zuiver plantaardig product aan te duiden, zelfs wanneer deze benamingen worden vervolledigd door verduidelijkende of beschrijvende aanvullingen die wijzen op de plantaardige oorsprong van het betrokken product, tenzij dit product is vermeld in bijlage I bij besluit 2010/791/EU van de Commissie van 20 december 2010 tot vaststelling van de lijst van producten bedoeld in punt III.1, tweede alinea, van bijlage XII bij verordening nr. 1234/2007 van de Raad.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/19 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 15 juni 2017 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Mons — België) — Immo Chiaradia SPRL (C-444/16), Docteur De Bruyne SPRL (C-445/16)/Belgische Staat
(Gevoegde zaken C-444/16 en C-445/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 78/660/EEG - Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen - Beginsel van het getrouwe beeld - Voorzichtigheidsbeginsel - Vennootschap die een aandelenoptie schrijft en de voor de optie ontvangen prijs boekt in het boekjaar waarin de optie is gelicht, of bij het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan))
(2017/C 277/25)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour d’appel de Mons
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Immo Chiaradia SPRL (C-444/16), Docteur De Bruyne SPRL (C-445/16)
Verwerende partij: Belgische Staat
Dictum
Het beginsel van het getrouwe beeld en het voorzichtigheidsbeginsel, die zijn neergelegd in artikel 2, lid 3, respectievelijk artikel 31, lid 1, onder c), van richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel [50, lid 2, onder g), VWEU] betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een boekingsmethode volgens welke een vennootschap die een optierecht op aandelen uitgeeft, de voor die optie ontvangen prijs als winst boekt in het boekjaar waarin die optie is gelicht, of bij het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/19 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juni 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Genova — Italië) — Kerly Del Rosario Martinez Silva/Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), Comune di Genova
(Zaak C-449/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 3 - Gezinsbijslagen - Richtlijn 2011/98/EU - Artikel 12 - Recht op gelijke behandeling - Onderdanen van derde landen die houder zijn van een gecombineerde vergunning])
(2017/C 277/26)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Corte d’appello di Genova
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Kerly Del Rosario Martinez Silva
Verwerende partijen: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), Comune di Genova
Dictum
Artikel 12 van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan een onderdaan van een derde land met een gecombineerde vergunning in de zin van artikel 2, onder c), van deze richtlijn geen recht heeft op een uitkering als de toelage aan huishoudens met ten minste drie minderjarige kinderen zoals ingesteld bij legge n. 448 — Misure di finanza pubblica per la stabilizzazione e lo sviluppo (wet nr. 448 houdende begrotingsmaatregelen voor stabilisering en groei) van 23 december 1998.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2016 door Laboratoire de la mer tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 18 oktober 2016 in zaak T-109/16, Laboratoire de la mer/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-662/16 P)
(2017/C 277/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Laboratoire de la mer (vertegenwoordiger: J. Blanchard, avocat)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Bij beschikking van 20 juni 2017 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 januari 2017 door Rudolf Keil tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 15 december 2016 in zaak T-330/15, Rudolf Keil/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
(Zaak C-37/17 P)
(2017/C 277/28)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Rudolf Keil (vertegenwoordiger: J. Sachs, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft bij beschikking van 31 mei 2017 de hogere voorziening afgewezen en rekwirant verwezen in zijn eigen kosten.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2017 door CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 19 december 2016 in zaak T-655/16, CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH/Hof van Justitie van de Europese Unie
(Zaak C-87/17 P)
(2017/C 277/29)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: CBA Spielapparate- und Restaurantbetriebs GmbH (vertegenwoordiger: A. Schuster, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft de hogere voorziening bij beschikking van 5 juli 2017 afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 5 april 2017 — Demarchi Gino S.a.s./Ministero della Giustizia
(Zaak C-177/17)
(2017/C 277/30)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Demarchi Gino S.a.s.
Verwerende partij: Ministero della Giustizia
Prejudiciële vraag
Staat het beginsel dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onpartijdig gerecht wordt behandeld, zoals verankerd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 6, lid 1, EVRM, dat in het recht van de Unie is neergelegd in artikel 6, lid 3, [VEU], gelezen in samenhang met het beginsel dat voortvloeit uit artikel 67 VWEU, volgens hetwelk de Unie een gemeenschappelijke ruimte van recht tot stand brengt waarin de grondrechten worden geëerbiedigd, alsook met het beginsel dat voortvloeit uit de artikelen 81 en 82 VWEU, dat de Unie een justitiële samenwerking ontwikkelt in burgerlijke en strafrechtelijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken, in de weg aan een nationale regeling als de Italiaanse regeling die is vervat in artikel 5 sexies van wet nr. 89/2001, die partijen van wie is erkend dat de Italiaanse Staat hun een „billijke vergoeding” wegens de onredelijke duur van gerechtelijke procedures is verschuldigd, verplicht een reeks voorwaarden te vervullen om betaling daarvan te verkrijgen, alsook het verstrijken van de in artikel 5 sexies, lid 5, van wet nr. 89/2001 bedoelde termijn af te wachten, zonder dat zij in de tussentijd een gerechtelijke executievordering kunnen instellen, en zonder dat zij nadien vergoeding kunnen vorderen van de schade die zij hebben geleden wegens de late betaling, ook wanneer de „billijke vergoeding” is toegekend wegens de onredelijke duur van een burgerrechtelijke procedure met grensoverschrijdende gevolgen of in elk geval in een aangelegenheid die onder de bevoegdheid van de Europese Unie valt en/of in een aangelegenheid waarvoor de Europese Unie in de wederzijdse erkenning van gerechtelijke titels voorziet?
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte (Italië) op 5 april 2017 — Graziano Garavaldi/Ministero della Giustizia
(Zaak C-178/17)
(2017/C 277/31)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Graziano Garavaldi
Verwerende partij: Ministero della Giustizia
Prejudiciële vraag
Staat het beginsel dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onpartijdig gerecht wordt behandeld, zoals verankerd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 6, lid 1, EVRM, dat in het recht van de Unie is neergelegd in artikel 6, lid 3, [VEU], gelezen in samenhang met het beginsel dat voortvloeit uit artikel 67 VWEU, volgens hetwelk de Unie een gemeenschappelijke ruimte van recht tot stand brengt waarin de grondrechten worden geëerbiedigd, alsook met het beginsel dat voortvloeit uit de artikelen 81 en 82 VWEU, dat de Unie een justitiële samenwerking ontwikkelt in burgerlijke en strafrechtelijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken, in de weg aan een nationale regeling als de Italiaanse regeling die is vervat in artikel 5 sexies van wet nr. 89/2001, die partijen van wie is erkend dat de Italiaanse Staat hun een „billijke vergoeding” wegens de onredelijke duur van gerechtelijke procedures is verschuldigd, verplicht een reeks voorwaarden te vervullen om betaling daarvan te verkrijgen, alsook het verstrijken van de in artikel 5 sexies, lid 5, van wet nr. 89/2001 bedoelde termijn af te wachten, zonder dat zij in de tussentijd een gerechtelijke executievordering kunnen instellen, en zonder dat zij nadien vergoeding kunnen vorderen van de schade die zij hebben geleden wegens de late betaling, ook wanneer de „billijke vergoeding” is toegekend wegens de onredelijke duur van een burgerrechtelijke procedure met grensoverschrijdende gevolgen of in elk geval in een aangelegenheid die onder de bevoegdheid van de Europese Unie valt en/of in een aangelegenheid waarvoor de Europese Unie in de wederzijdse erkenning van gerechtelijke titels voorziet?
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano (Italië) op 21 april 2017 — Rotho Blaas Srl/Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
(Zaak C-207/17)
(2017/C 277/32)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Commissione tributaria di primo grado di Bolzano
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Rotho Blaas Srl
Verwerende partij: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli
Prejudiciële vragen
1) |
Zijn verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (1), uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/519 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 (3) ongeldig, onwettig, dan wel onverenigbaar met artikel VI van de algemene overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 en met het besluit van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO van 28.7.2011? |
2) |
Indien verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van het antidumpingrecht en de daaraan verbonden uitvoeringsverordeningen nr. 924/2012 en 2015/519 ongeldig, onwettig, dan wel onverenigbaar wordt verklaard, krijgt de intrekking van de op grond van de bestreden maatregelen ingestelde antidumpingrechten dan rechtsgevolgen op de datum van inwerkingtreding van uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 (4), of op de datum van inwerkingtreding van de bestreden maatregel, ofwel de „basisverordening” (EG) nr. 91/2009? |
(1) Verordening van de Raad van 26 januari 2009 (PB L 29, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening van de Raad van 4 oktober 2012 (PB L 275, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening van de Commissie van 26 maart 2015 (PB L 82, blz. 78).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016 tot intrekking van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 52, blz. 24).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 24 april 2017 — Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato — Antitrust, Coopservice Soc. coop. arl/Azienda Socio-Sanitaria Territoriale della Vallecamonica — Sebino (ASST) e.a.
(Zaak C-216/17)
(2017/C 277/33)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato — Antitrust, Coopservice Soc. coop. arl
Verwerende partijen: Azienda Socio-Sanitaria Territoriale della Vallecamonica — Sebino (ASST), Azienda Socio-Sanitaria Territoriale del Garda (ASST), Azienda Socio-Sanitaria Territoriale della Vallecamonica (ASST)
Prejudiciële vragen
1) |
Kunnen de artikelen [1], lid 5, en 32 van richtlijn 2004/18/EG (1) en artikel 33 van richtlijn 2014/24/EU (2) aldus worden uitgelegd dat een raamovereenkomst kan worden gesloten waarin: een aanbestedende dienst handelt voor zichzelf en voor andere, specifiek vermelde aanbestedende diensten, die deze raamovereenkomst evenwel niet zelf ondertekenen; de hoeveelheid prestaties die bij de sluiting van de in de raamovereenkomst voorziene latere overeenkomsten kunnen worden gevraagd door de aanbestedende diensten die de raamovereenkomst niet hebben ondertekend, niet is bepaald? |
2) |
Indien vraag (1) ontkennend wordt beantwoord, Kunnen de artikelen [1], lid 5, en 32 van richtlijn 2004/18/EG en artikel 33 van richtlijn 2014/24/EU dan aldus worden uitgelegd dat een raamovereenkomst kan worden gesloten waarin: een aanbestedende dienst handelt voor zichzelf en voor andere, specifiek vermelde aanbestedende diensten die deze raamovereenkomst evenwel niet zelf ondertekenen; de hoeveelheid prestaties die bij de sluiting van de in de raamovereenkomst voorziene latere overeenkomsten kunnen worden gevraagd door de aanbestedende diensten die de raamovereenkomst niet hebben ondertekend wordt bepaald door te verwijzen naar hun normale behoefte? |
(1) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).
(2) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB L 94, blz. 65).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 18 mei 2017 — Openbaar Ministerie tegen Tadas Tupikas
(Zaak C-270/17)
(2017/C 277/34)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Openbaar Ministerie
Verweerder: Tadas Tupikas
Prejudiciële vraag
Is een procedure in hoger beroep
— |
waarin een beoordeling ten gronde heeft plaatsgevonden en |
— |
die tot een (nieuwe) veroordeling van de betrokkene en/of tot een bekrachtiging van de in eerste aanleg gegeven veroordeling heeft geleid, |
— |
terwijl het EAB [Europees aanhoudingsbevel] strekt tot de tenuitvoerlegging van die veroordeling, |
het „proces dat tot de beslissing heeft geleid” als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? (1)
(1) Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/24 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 18 mei 2017 — Openbaar Ministerie tegen Sławomir Andrzej Zdziaszek
(Zaak C-271/17)
(2017/C 277/35)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Amsterdam
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: Openbaar Ministerie
Verweerder: Sławomir Andrzej Zdziaszek
Prejudiciële vragen
1) |
Is een procedure
zoals de procedure die tot de cumulative sentence van 25 maart 2014 heeft geleid, een „proces dat tot de beslissing heeft geleid” als bedoeld in de aanhef van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? (1) |
2) |
Kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit:
reeds om die reden concluderen dat aan geen van de voorwaarden van artikel 4 bis, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, Kaderbesluit is voldaan en reeds om die reden de tenuitvoerlegging van het EAB weigeren? |
3) |
Is een procedure in hoger beroep
het „proces dat tot de beslissing heeft geleid” als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? |
(1) Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/25 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 18 mei 2017 — K.M. Zyla tegen Staatssecretaris van Financiën
(Zaak C-272/17)
(2017/C 277/36)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: K.M. Zyla
Verweerder: Staatssecretaris van Financiën
Prejudiciële vraag
Moet artikel 45 VWEU aldus worden uitgelegd dat die bepaling in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die meebrengt dat een werknemer die op grond van verordening 1408/71 (1) dan wel verordening 883/2004 (2) gedurende een gedeelte van een kalenderjaar voor volksverzekeringen in de desbetreffende lidstaat is verzekerd, bij de heffing van premie voor die verzekeringen alleen aanspraak heeft op een gedeelte van het premiedeel van de algemene heffingskorting dat is bepaald in tijdsevenredigheid naar de periode van verzekering, indien die werknemer gedurende het resterende gedeelte van het kalenderjaar niet in die lidstaat is verzekerd voor de volksverzekeringen, en hij in dat resterende gedeelte van het kalenderjaar in een andere lidstaat woonachtig is en (nagenoeg) zijn gehele jaarinkomen heeft verworven in de eerstbedoelde lidstaat?
(1) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2).
(2) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 30 mei 2017 — Eugen Bogatu/Minister for Social Protection
(Zaak C-322/17)
(2017/C 277/37)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eugen Bogatu
Verwerende partij: Minister for Social Protection
Prejudiciële vragen
1) |
Vereist verordening nr. 883/2004 (1), in het bijzonder artikel 67 juncto artikel 11, lid 2, dat een persoon, om in aanmerking te komen voor „gezinsbijslag” in de zin van artikel 1, onder z), van de verordening, ofwel in de bevoegde lidstaat (in de zin van artikel 1, onder s), van de verordening) werknemer of zelfstandige is, ofwel daar een uitkering ontvangt zoals bedoeld in artikel 11, onder 2), van de verordening? |
2) |
Moet de verwijzing naar „een uitkering” in artikel 11, lid 2, van de verordening aldus worden uitgelegd dat deze verwijzing alleen betrekking heeft op een periode waarin een verzoeker daadwerkelijk een uitkering ontvangt, of betreft deze verwijzing elke periode waarin een verzoeker verzekerd is voor een toekomstige uitkering, ongeacht of op die uitkering aanspraak is gemaakt op het moment waarop de gezinsbijslag werd aangevraagd? |
(1) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 30 mei 2017 — People Over Wind, Peter Sweetman/Coillte Teoranta
(Zaak C-323/17)
(2017/C 277/38)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: People Over Wind, Peter Sweetman
Verwerende partij: Coillte Teoranta
Prejudiciële vraag
Mogen mitigerende maatregelen in aanmerking worden genomen bij de screening ter vaststelling of een passende beoordeling op grond van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn (1) moet worden verricht, en zo ja in welke omstandigheden mogen dergelijke maatregelen dan in aanmerking worden genomen?
(1) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/27 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 12 juni 2017 — Sergejs Buivids
(Zaak C-345/17)
(2017/C 277/39)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker tot cassatie: Sergejs Buivids
Andere partij in de procedure: Datu valsts inspekcija
Prejudiciële vragen
1) |
Vallen gedragingen als die welke in deze zaak aan de orde zijn, te weten het maken, in een politiekantoor, van videobeelden van politieagenten die procedurele handelingen verrichten, en het plaatsen van de video op de website www.youtube.com, binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46 (1)? |
2) |
Moet richtlijn 95/46 aldus worden uitgelegd dat dergelijke gedragingen kunnen worden beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van artikel 9 daarvan? |
(1) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/27 |
Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-382/17)
(2017/C 277/40)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en L. Nicolae, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door te hebben verzuimd een overeenkomstig de toepasselijke internationale kwaliteitsnormen gecertificeerd systeem voor het kwaliteitsbeheer van de operationele delen van de vlaggenstaatgerelateerde activiteiten van zijn instanties te ontwikkelen, te implementeren en te onderhouden, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 8, lid 1, van richtlijn 2009/21/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen. |
— |
de Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2009/21 bepaalt duidelijk dat de lidstaten voormeld gecertificeerd systeem voor het kwaliteitsbeheer uiterlijk 17 juni 2017 moesten ontwikkelen, implementeren en onderhouden.
In juni 2017 heeft de Portugese Republiek nog steeds geen uitvoering gegeven aan bovengenoemd artikel.
Daarmee handelen de Portugese instanties in strijd met de doelstellingen van de richtlijn en brengen zij de maritieme veiligheid en de milieubescherming in gevaar. Daarnaast brengt het gedrag van de Portugese instanties het risico mee dat de Portugese vloot een oneerlijk mededingingsvoordeel geniet ten opzichte van de vloten van andere lidstaten.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/28 |
Beroep ingesteld op 26 juni 2017 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-383/17)
(2017/C 277/41)
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en L. Nicolae, gemachtigden)
Verwerende partij: Portugese Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Portugese Republiek, door te hebben verzuimd bij de Commissie een verslag in te dienen over de resultaten van de controlewerkzaamheden betreffende alle namens haar optredende erkende organisaties, niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 9, lid 2, van richtlijn 2009/15/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties. |
— |
Portugese Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Artikel 9, lid 2, van richtlijn 2009/15 bepaalt duidelijk dat iedere lidstaat minstens om de twee jaar elke namens hem optredende erkende organisatie controleert en uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van dergelijke controlewerkzaamheden voorlegt aan de andere lidstaten en de Commissie.
Aangezien de termijn waarbinnen de richtlijn in nationaal recht moest zijn uitgevoerd ingevolge artikel 13, lid 1, van de richtlijn op 17 juni 2011 verstreek, had de Portugese Republiek uiterlijk op 31 maart 2013 een eerste verslag moeten indienen, daar zij de eerste controle in 2011 of in 2012 had kunnen verrichten.
In juni 2017 heeft de Portugese Republiek nog steeds geen verslag ingediend.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/28 |
Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Commissie/Kroatië
(Zaak C-415/17)
(2017/C 277/42)
Procestaal: Kroatisch
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk, M. Mataija en G. von Rintelen, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Kroatië
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Kroatië, door niet uiterlijk op 17 juni 2016 de maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PB 2014, L 158, blz. 196) of de Commissie in elk geval niet van die maatregelen in kennis te stellen, de krachtens artikel 2 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Kroatië overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 9 275,20 EUR per dag vanaf de datum van uitspraak van het arrest waarbij wordt vastgesteld dat de verplichting tot mededeling van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 2014/56 niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Kroatië verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Republiek Kroatië heeft niet voldaan aan de op haar rustende verplichting tot bekendmaking van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 2014/56 binnen de in artikel 2 van die richtlijn gestelde termijn.
Gerecht
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/30 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2017 — Viraj Profiles/Raad
(Zaak T-67/14) (1)
((„Dumping - Invoer van bepaalde draad van roestvrij staal van oorsprong uit India - Vaststelling van de productiekosten - Verkoopkosten, administratiekosten en algemene andere kosten - Motiveringsplicht - Schade - Oorzakelijk verband - Klacht - Opening van het onderzoek - Kennelijk onjuiste beoordeling”))
(2017/C 277/43)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Viraj Profiles Ltd (Maharashtra, India) (vertegenwoordigers: V. Akritidis et Y. Melin, avocats)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Driessen, vervolgens H. Marcos Fraile, gemachtigden, bijgestaan door R. Bierwagen, C. Hipp en D. Reich, avocats)
Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek ingediend op basis van artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1106/2013 van de Raad van 5 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde draad van roestvrij staal van oorsprong uit India (PB L 298, blz. 1) voor zover deze betrekking heeft op verzoekster.
Dictum
1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1106/2013 van de Raad van 5 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde draad van roestvrij staal van oorsprong uit India (PB L 298, blz. 1) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Viraj Profiles Limited. |
2) |
De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten en die van Viraj Profiles dragen. |
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/30 |
Arrest van het Gerecht van 6 juli 2017 — Frankrijk/Commissie
(Zaak T-74/14) (1)
((„Staatssteun - Door Frankrijk ten gunste van SNCM ten uitvoer gelegde steunmaatregelen - Herstructureringssteun en in het kader van een privatiseringsplan getroffen maatregelen - Criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie - Besluit waarbij de steunmaatregelen onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt worden verklaard - Heropening van de formele onderzoeksprocedure - Motiveringsplicht”))
(2017/C 277/44)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. de Bergues, D. Colas, E. Belliard en J. Bousin, vervolgens D. Colas, E. Belliard en J. Bousin, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en B. Stromsky, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek ingediend op basis van artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2013) 7066 final van de Commissie van 20 november 2013 betreffende steunmaatregel SA.16237 (C 58/2002) (ex N 118/2002) die Frankrijk ten gunste van SNCM ten uitvoer heeft gelegd
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/31 |
Arrest van het Gerecht van 29 juni 2017 — Cipriani/EUIPO — Hotel Cipriani (CIPRIANI)
(Zaak T-343/14) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk CIPRIANI - Geen kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen schending van een recht op de naam van een algemeen bekende persoon - Artikel 53, lid 2, onder a), van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 277/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Arrigo Cipriani (Venetië, Italië) (vertegenwoordigers: A. Vanzetti, G. Sironi en S. Bergia, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Hotel Cipriani Srl (Venetië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Hoole, solicitor, vervolgens T. Alkin, B. Brandreth, barristers, W. Sander, P. Cantrill, M. Pearce, A. Hall en A. Ward, solicitors, en ten slotte B. Brandreth, barrister, A. Poulter en P. Brownlow, solicitors)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 maart 2014 (zaak R 224/2012-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Arrigo Cipriani en Hotel Cipriani
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Arrigo Cipriani zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Hotel Cipriani Srl. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/32 |
Arrest van het Gerecht van 6 juli 2017 — SNCM/Commissie
(Zaak T-1/15) (1)
((„Staatssteun - Door Frankrijk ten gunste van SNCM ten uitvoer gelegde steunmaatregelen - Herstructureringssteun en in het kader van een privatiseringsplan getroffen maatregelen - Criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie - Besluit waarbij de steunmaatregelen onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt worden verklaard - Sociale politiek van de lidstaten - Heropening van de formele onderzoeksprocedure - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling - Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten”))
(2017/C 277/46)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F.-C. Laprévote, C. Froitzheim en A. Dupuis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en B. Stromsky, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Comité d’entreprise de la Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) (Marseille) (vertegenwoordiger: C. Bonnefoi, advocaat)
Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Corsica Ferries France (Bastia, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Flandin en S. Rodrigues, advocaten)
Voorwerp
Verzoek ingediend op basis van artikel 263 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2013) 7066 final van de Commissie van 20 november 2013 betreffende steunmaatregel SA.16237 (C 58/2002) (ex N 118/2002) die Frankrijk ten gunste van SNCM ten uitvoer heeft gelegd
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) zal de kosten van de Europese Commissie en van Corsica Ferries France alsook haar eigen kosten dragen. |
3) |
Het comité d’entreprise de la Société nationale maritime Corse Méditerranée (SNCM) zal zijn eigen kosten dragen. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/32 |
Arrest van het Gerecht van 7 juli 2017 — Azarov/Raad
(Zaak T-215/15) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Recht op eigendom - Recht om een economische activiteit uit te oefenen - Evenredigheid - Misbruik van bevoegdheid - Beginsel van behoorlijk bestuur - Kennelijk onjuiste beoordeling”))
(2017/C 277/47)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Mykola Yanovych Azarov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: G. Lansky en A. Egger, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en F. Naert, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25), en uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekers naam handhaven op de lijst van personen op wie die beperkende maatregelen van toepassing zijn
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Mykola Yanovych Azarov wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/33 |
Arrest van het Gerecht van 7 juli 2017 — Arbuzov/Raad
(Zaak T-221/15) (1)
((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechten van de verdediging - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Eigendomsrecht”))
(2017/C 277/48)
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Sergej Arbuzov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: M. Machytková en V. Fišar, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix en A. Westerhof Löfflerová, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25), van uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1), van besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 76) en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2016, L 60, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Sergej Arbuzov wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/34 |
Arrest van het Gerecht van 4 juli 2017 — Systema Teknolotzis/Commissie
(Zaak T-234/15) (1)
([„Zevende kaderprogramma op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) - Subsidieovereenkomsten voor de projecten PlayMancer, Mobiserv en PowerUp - Artikel 299 VWEU - Besluit dat executoriale titel vormt - Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handeling - Ontvankelijkheid - Evenredigheid - Zorgvuldigheidsplicht - Motiveringsplicht”])
(2017/C 277/49)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Systema Teknolotzis AE — Efarmogon Ilektronikis kai Pliroforikis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: E. Georgilas, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en L. Di Paolo, gemachtigden, bijgestaan door E. Politis, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2015) 1677 final van de Commissie van 10 maart 2015, dat executoriale titel vormt voor de gedwongen invordering bij verzoekster van een bedrag van 716 334,05 EUR vermeerderd met rente
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Systema Teknolotzis AE — Efarmogon Ilektronikis kai Pliroforikis wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/34 |
Arrest van het Gerecht van 28 juni 2017 — Tayto Group/EUIPO — MIP Metro (real)
(Zaak T-287/15) (1)
([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk real - Normaal gebruik - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen niet wijzigt - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Gebruik van het merk door een derde - Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 207/2009 - Bewijs van het normale gebruik - Artikel 15, lid 1, en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 - Motiveringsplicht”])
(2017/C 277/50)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tayto Group Ltd (Corby, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2015 (zaak R 2285/2013-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Tayto Group en MIP Metro Group Intellectual Property
Dictum
1) |
Het onderhavige beroep wordt verworpen. |
2) |
Tayto Group Ltd wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/35 |
Arrest van het Gerecht van 28 juni 2017 — Josel/EUIPO — Nationale-Nederlanden Nederland (NN)
(Zaak T-333/15) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk NN - Ouder nationaal woordmerk NN - Relatieve weigeringsgrond - Geen normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 42, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen wijzigt”])
(2017/C 277/51)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Josel, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. L. Rivas Zurdo, vervolgens J. Güell Serra, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Nationale-Nederlanden Nederland BV (‘s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Morée en A. Janssen, vervolgens A. Janssen, R. Sjoerdsma en C. Jehoram, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 april 2015 (zaak R 1531/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Josel en Nationale-Nederlanden Nederland
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Josel, SL wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/36 |
Arrest van het Gerecht van 4 juli 2017 — European Dynamics Luxembourg e.a./Spoorwegbureau van de Europese Unie
(Zaak T-392/15) (1)
((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Externe dienstverlening voor de ontwikkeling van een informatiesysteem voor het Spoorwegbureau van de Europese Unie - Rangschikking van de offerte van een inschrijver - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Motiveringsplicht - Abnormaal lage inschrijving”))
(2017/C 277/52)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg), Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) en European Dynamics Belgium SA, (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Ampazis, M. Sfyri, C.-N. Dede en D. Papadopoulou, vervolgens M. Sfyri, C.-N. Dede en D. Papadopoulou, advocaten)
Verwerende partij: Spoorwegbureau van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Doppelbauer, vervolgens G. Stärkle en Z. Pyloridou, gemachtigden, bijgestaan door V. Christianos, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de beslissing van het Spoorwegbureau van de Europese Unie houdende rangschikking van de door verzoeksters ingediende inschrijvingen voor de percelen 1 en 2 van opdracht ERA/2015/01/OP „ESP EISD 5 — Opdracht voor externe dienstverlening voor de ontwikkeling van een informatiesysteem voor [dit bureau]”
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
European Dynamics Luxembourg SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE en European Dynamics Belgium SA worden verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/36 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2017 — Lidl Stiftung/EUIPO (JEDE FLASCHE ZÄHLT!)
(Zaak T-623/15) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk JEDE FLASCHE ZÄHLT! - Merk bestaande in een reclameslogan - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/53)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Wolter, A. Marx en A. Berger, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Eberl en A. Schifko, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 7 september 2015 (zaak R 479/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken JEDE FLASCHE ZÄHLT! als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Lidl Stiftung & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/37 |
Arrest van het Gerecht van 5 juli 2017 — Allstate Insurance/EUIPO (DRIVEWISE)
(Zaak T-3/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk DRIVEWISE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 277/54)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Allstate Insurance Company (Northfield, Illinois, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en N. Martzivanou, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en K. Doherty, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 oktober 2015 (zaak R 956/2015-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken DRIVEWISE als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Allstate Insurance Company wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/37 |
Arrest van het Gerecht van 29 juni 2017 — Verenigd Koninkrijk/Commissie
(Zaak T-27/16) (1)
([„ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Groenten en fruit - Onjuiste rechtsopvatting - Artikel 3, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 1433/2003 - Artikel 52, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1580/2007 - Legaliteitsbeginsel - Rechtszekerheid - Gelijke behandeling - Non-discriminatiebeginsel - Motiveringsplicht”])
(2017/C 277/55)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: J. Kraehling en G. Brown, gemachtigden, bijgestaan door S. Lee en M. Gray, barristers)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sauka en K. Skelly, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2098 van de Commissie van 13 november 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 303, blz. 35), waarbij de Commissie met name voor de begrotingsjaren 2008-2012 een financiële correctie ten bedrage van 1 849 194,86 EUR heeft aangebracht na onttrekking van bepaalde uitgaven met betrekking tot de operationele programma’s van de producentenorganisaties voor groenten en fruit van het Verenigd Koninkrijk over de jaren 2008 en 2009, wegens tekortkomingen in het systeem van essentiële controles van die programma’s
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/38 |
Arrest van het Gerecht van 29 juni 2017 — E-Control/ACER
(Zaak T-63/16) (1)
([„Energie - Voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit - Besluiten van nationale regulerende instanties houdende goedkeuring van de methoden voor de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit - Verenigbaarheid met verordening (EG) nr. 714/2009 - Advies van het ACER - Begrip vatbaar voor beroep bij het ACER - Artikel 19 van verordening (EG) nr. 713/2009 - Besluit van de raad van beroep van het ACER waarbij het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard - Onjuiste rechtsopvatting - Motiveringsplicht”])
(2017/C 277/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: F. Schuhmacher, advocaat)
Verwerende partij: Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) (vertegenwoordiger: E. Tremmel, gemachtigde)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: C. Pesendorfer, gemachtigde)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller en J. Vláčil, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde) en Polskie Sieci Elektroenergetyczne S.A. (Konstancin-Jeziorna, Polen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Motylewski en A. Kulińska, en vervolgens H. Napieła en K. Figurska, advocaten)
Voorwerp
Op artikel 263 VWEU gebaseerd beroep tot nietigverklaring van besluit A-001-2015 van de raad van beroep van het ACER van 16 december 2015 houdende verwerping van een beroep tegen advies nr. 09/2015 van het ACER van 23 september 2015 betreffende de verenigbaarheid van de besluiten van de nationale regulerende instanties houdende goedkeuring van de methoden voor de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit in Centraal- en Oost-Europa met verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB 2009, L 211, blz. 15), met inbegrip van de in bijlage I van deze verordening opgenomen richtsnoeren voor congestiebeheer en toewijzing van beschikbare overdrachtcapaciteit van interconnecties tussen nationale systemen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) draagt haar eigen kosten en die van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER). |
3) |
De Tsjechische Republiek, de Republiek Polen, de Republiek Oostenrijk en Polskie Sieci Elektroenergetyczne S.A. dragen elk hun eigen kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/39 |
Arrest van het Gerecht van 4 juli 2017 — Pirelli Tyre/EUIPO (Twee gebogen lijnen op het zijvlak van een band)
(Zaak T-81/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor een Uniemerk dat twee gebogen lijnen op het zijvlak van een band weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen door het gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Artikel 76 van verordening nr. 207/2009”])
(2017/C 277/57)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pirelli Tyre SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. M. Müller en F. Togo, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 december 2015 (zaak R 1019/2015-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het positiemerk bestaande in twee omtreklijnen op het zijvlak van een band
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Pirelli Tyre SpA wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/39 |
Arrest van het Gerecht van 4 juli 2017 — Murphy/EUIPO — Nike Innovate (Riempje voor een elektronisch polshorloge)
(Zaak T-90/16) (1)
([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een riempje voor een elektronisch polshorloge weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Motiveringsplicht - Artikel 62 van verordening nr. 6/2002”])
(2017/C 277/58)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Thomas Murphy (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: N. Travers, SC, J. Gormley, barrister, en M. O’Connor, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Nike Innovate CV (Beaverton, Oregon, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Spintig, S. Pietzcker en M. Prasse, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 19 november 2015 (zaak R 736/2014-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen T. Murphy en Nike Innovate
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Thomas Murphy wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/40 |
Arrest van het Gerecht van 5 juli 2017 — Gamet/EUIPO — „Metal-Bud II” Robert Gubała (Deurklink)
(Zaak T-306/16) (1)
([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsmodel dat een deurklink weergeeft - Ouder gemeenschapsmodel - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Mate van vrijheid van de ontwerper - Geen verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Bewijzen die na afloop van de gestelde termijn ter ondersteuning van de oppositie worden overgelegd - Bewijzen die voor het eerst voor de kamer van beroep worden overgelegd - Beoordelingsvrijheid van de kamer van beroep - Artikel 63 van verordening nr. 6/2002”])
(2017/C 277/59)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Gamet S.A. (Toruń, Polen) (vertegenwoordiger: A. Rolbiecka, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Firma produkcyjno-handlowa „Metal-Bud II” Robert Gubała (Świątniki Górne, Polen) (vertegenwoordiger: M. Mikosza, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 17 maart 2016 (zaak R 2040/2014-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Firma produkcyjno-handlowa „Metal-Bud II” Robert Gubała en Gamet
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Gamet S.A. wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/41 |
Arrest van het Gerecht van 7 juli 2017 — Axel Springer/EUIPO — Stiftung Warentest (TestBild)
(Zaak T-359/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk TestBild - Oudere nationale beeldmerken test - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren en diensten - Overeenstemmende tekens - Intrinsiek onderscheidend vermogen - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/60)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Axel Springer SE (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Hamacher en G. Müllejans, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Stiftung Warentest (Berlijn) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Mann, J. Smid, T. Brach, H. Nieland en A.-K. Kornrumpf, vervolgens J. Smid, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 mei 2016 (zaak R 555/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Stiftung Warentest en Axel Springer
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 mei 2016 (zaak R 555/2015-4) wordt vernietigd, voor zover daarbij het bestaan van verwarringsgevaar is vastgesteld voor „drukwerken, met name testtijdschriften, consumenteninformatie, prospectussen, catalogussen, boeken, dagbladen en week- of maandbladen; leermiddelen en onderwijsmateriaal (uitgezonderd toestellen)” van klasse 16 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/41 |
Arrest van het Gerecht van 11 juli 2017 — Dogg Label/EUIPO — Chemoul (JAPRAG)
(Zaak T-406/16) (1)
([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk JAPRAG - Ouder nationaal beeldmerk JAPAN-RAG - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/61)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Dogg Label (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Angelier, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënt voor het Gerecht: Patrick Chemoul (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: E. Hoffman, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 mei 2016 (zaak R 2336/2015-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Dogg Label en P. Chemoul
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 mei 2016 (zaak R 2336/2015-2) wordt vernietigd. |
2) |
Dogg Label, het EUIPO en Patrick Chemoul zullen hun eigen kosten dragen. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/42 |
Arrest van het Gerecht van 29 juni 2017 — Martín Osete/EUIPO — Rey (AN IDEAL WIFE E.A.)
(Gevoegde zaken T-427/16–T-429/16) (1)
([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerken AN IDEAL WIFE, AN IDEAL LOVER en AN IDEAL HUSBAND - Geen normaal gebruik van de merken - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen geldige reden voor het niet-gebruiken”])
(2017/C 277/62)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Isabel Martín Osete (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: V. Wellens, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Gája, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Danielle Rey (Toulouse, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Wallaert en J. Cockain-Barere, advocaten)
Voorwerp
Beroepen tegen de beslissingen van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 21 april 2016 (zaken R 1528/2015-2, R 1527/2015-2 en R 1526/2015-2) inzake procedures tot vervallenverklaring tussen Danielle Rey en Isabel Martín Osete
Dictum
1) |
De beroepen worden verworpen. |
2) |
Isabel Martín Osete wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/43 |
Arrest van het Gerecht van 29 juni 2017 — Mr. Kebab/EUIPO — Mister Kebap (Mr. KEBAB)
(Zaak T-448/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Mr. KEBAB - Ouder Spaans beeldmerk MISTER KEBAP - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/63)
Procestaal: Slowaaks
Partijen
Verzoekende partij: Mr. Kebab s. r. o. (Košice-Západ, Slowakije) (vertegenwoordiger: L. Vojčík, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en R. Cottrellovú, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Mister Kebap, SL (Finestrat, Spanje)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 mei 2006 (zaak R 987/2015-2) inzake een oppositieprocedure tussen Mister Kebap en Mr. Kebab
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Mr. Kebab s. r. o. wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/43 |
Arrest van het Gerecht van 28 juni 2017 — X-cen-tek/EUIPO (Afbeelding van een driehoek)
(Zaak T-470/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een driehoek afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/64)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: X-cen-tek GmbH & Co. KG (Wardenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Hillers, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2016 (zaak R 2565/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van een beeldteken dat een driehoek afbeeldt.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
X-cen-tek GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/44 |
Arrest van het Gerecht van 28 juni 2017 — Colgate-Palmolive/EUIPO (AROMASENSATIONS)
(Zaak T-479/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk AROMASENSATIONS - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009”])
(2017/C 277/65)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Colgate-Palmolive Co. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers M. Zintler en A. Stolz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en M. Simandlova, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 juni 2016 (zaak R 2482/2015-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken AROMASENSATIONS als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Colgate-Palmolive Co. wordt verwezen in de kosten. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/44 |
Arrest van het Gerecht van 6 juli 2017 — Bodson e.a./EIB
(Zaak T-506/16) (1)
((„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Contractuele aard van de arbeidsverhouding - Beloning - Hervorming van het stelsel van beloning en salarisverhoging - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Kennelijke beoordelingsfout - Evenredigheid - Zorgplicht - Artikel 11, lid 3, van het reglement van orde van de EIB”))
(2017/C 277/66)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Jean-Pierre Bodson (Luxemburg, Luxemburg) en 483 andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Gómez de la Cruz, G. Nuvoli en T. Gilliams, vervolgens T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door P.-E. Partsch, advocaat)
Voorwerp
Verzoek gebaseerd op artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van de besluiten, vervat in de salarisafrekeningen van april 2013 en de latere salarisafrekeningen, waarbij op verzoekers wordt toegepast het besluit van de raad van bestuur van de EIB van 18 december 2012 en het besluit van het directiecomité van de EIB van 29 januari 2013 alsmede het artikel dat op 5 februari 2013 online is gezet en waarbij het personeel op de hoogte wordt gesteld van de vaststelling van die twee besluiten en, ten tweede tot veroordeling van de EIB tot betaling, aan verzoekers, van een bedrag overeenkomende met het verschil tussen het bedrag van de beloningen die krachtens bovengenoemde besluiten zijn betaald en dat van de beloningen die krachtens de vorige regeling verschuldigd waren alsmede tot vergoeding van de schade die verzoekers zouden hebben geleden door het verlies aan koopkracht
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Jean-Pierre Bodson en de andere personeelsleden van de Europese Investeringsbank (EIB) wier namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten. |
(1) PB C 207 van 20.7.2013 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-45/13 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/45 |
Arrest van het Gerecht van 6 juli 2017 — Bodson e.a./EIB
(Zaak T-508/16) (1)
((„Openbare dienst - Personeel van de EIB - Contractuele aard van de arbeidsverhouding - Beloning - Hervorming van de bonusregeling - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheid - Zorgplicht - Artikel 11, lid 3, van het reglement van orde van de EIB - Gelijke behandeling”))
(2017/C 277/67)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Jean-Pierre Bodson (Luxemburg, Luxemburg) en 450 andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Gómez de la Cruz, G. Nuvoli en T. Gilliams, vervolgens T. Gilliams en G. Faedo, gemachtigden, bijgestaan door P.-E. Partsch, advocaat)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van de besluiten, vervat in de bonusafrekeningen van april 2013, om op verzoekers het besluit van de raad van bestuur van de EIB van 14 december 2010 en de besluiten van het directiecomité van de EIB van 9 november 2010, 29 juni en 16 november 2011 en 20 februari 2013 toe te passen en, ten tweede, veroordeling van de EIB tot betaling aan verzoekers van een bedrag overeenkomende met het verschil tussen het bedrag van de vergoedingen die krachtens bovenvermelde besluiten zijn betaald en het bedrag van de vergoedingen die krachtens de vorige regeling verschuldigd waren of, bij gebreke daarvan, die welke krachtens de correct toegepaste nieuwe regeling verschuldigd zijn alsmede tot vergoeding van de materiële schade die verzoekers zouden hebben geleden door het verlies aan koopkracht en van hun immateriële schade
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Jean-Pierre Bodson en de andere personeelsleden van de Europese Investeringsbank (EIB) wier namen zijn opgenomen in de bijlage worden verwezen in de kosten. |
(1) PB C 274 van 21.9.2013 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-61/13 en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/46 |
Beroep ingesteld op 11 mei 2017 — UI (*1)/Raad
(Zaak T-282/17)
(2017/C 277/68)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: UI (*1) (vertegenwoordiger: J. Diaz Cordova, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de verwerende partij te gelasten om hem aan te stellen in de post AST/SC2 van het algemeen secretariaat van de Raad (DG A3) |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep stelt verzoeker met name de wettigheid aan de orde van de procedures die, aldus verzoeker, tot gevolg hebben gehad dat hij ten onrechte niet is aangesteld in de betrokken post. Verzoeker verwijst met name naar de opstelling, door de verwerende partij, van een aanvullend document waarmee zijn inziens geen rekening had moeten worden gehouden bij zijn beoordeling, aangezien het lange tijd na beëindiging van zijn proeftijd is opgesteld. De verwerende partij heeft bij de beoordeling van verzoekers geval bepaalde fundamentele rechten geschonden, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven, de vertrouwelijkheid van mededelingen en het recht om een klacht in te dienen.
(*1) Informatie gewist in het kader van de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/46 |
Beroep ingesteld op 30 mei 2017 — Air France/Commissie
(Zaak T-338/17)
(2017/C 277/69)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Société Air France (Tremblay-en-France, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Wachsmann en S. Thibault-Liger, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
primair, volledige nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van besluit C(2017) 1742 final van de Europese Commissie van 17 maart 2017, zaak AT.39258 — Luchtvracht, voor zover dit op verzoekster betrekking heeft, alsmede de aan het dispositief ervan ten grondslag liggende motivering, overeenkomstig het eerste, tweede en derde middel; |
— |
subsidiair, voor het geval het Gerecht niet de volledige nietigverklaring van besluit C(2017) 1742 final overeenkomstig het eerste, tweede en derde middel uitspreekt:
|
— |
in elk geval verwijzing van de Europese Commissie in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij acht middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van de clementiemededeling van 2002 en de beginselen van gewettigd vertrouwen, gelijke behandeling en non-discriminatie tussen Air France en Lufthansa die de ontvankelijkheid van de door Lufthansa in het kader van haar immuniteitsverzoek overgelegde stukken aantast. Dit middel valt uiteen in vier onderdelen:
|
2. |
Tweede middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en bescherming tegen willekeurig optreden van de Commissie doordat luchtvaartmaatschappijen die aan de gedragingen hebben deelgenomen, van het dispositief van het besluit zijn uitgesloten. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
3. |
Derde middel: schending van de regels ter afbakening van de territoriale bevoegdheid van de Commissie, die is begaan als gevolg van het feit dat inkomend vliegverkeer in de EER tot onderdeel van de enkele en voortgezette inbreuk is gemaakt. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
4. |
Vierde middel: tegenstrijdige motivering en een kennelijke beoordelingsfout bij de vaststelling dat de weigering om de expediteurs commissies te betalen los van de enkele en voortgezette inbreuk stond. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
5. |
Vijfde middel: onjuiste waarden van de verkopen die bij de berekening van de geldboete van Air France in aanmerking zijn genomen. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
6. |
Zesde middel: onjuiste beoordeling van de ernst van de inbreuk. Dit middel valt uiteen in twee onderdelen:
|
7. |
Zevende middel: onjuiste berekening van de duur van de inbreuk. |
8. |
Achtste middel: ontoereikendheid van de motivering en van de verlaging van 15 % die de Commissie wegens het regelgevingskader heeft toegekend. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/48 |
Beroep ingesteld op 15 juni 2017 — SQ/EIB
(Zaak T-377/17)
(2017/C 277/70)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: SQ (vertegenwoordigers: N. Cambonie en P. Walter, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank
Conclusies
— |
het bestreden besluit gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover de president daarin ten onrechte ten eerste heeft vastgesteld dat de handelingen van de directeur Communicatie jegens verzoekster, zoals bedoeld in de punten 20 tot en met 24, 25, 31, 34, 46, 50 en 51 van het rapport, geen psychisch geweld vormden, ten tweede dat het niet nodig was om een tuchtprocedure tegen die directeur in te leiden, en ten derde dat het bestreden besluit waarbij wordt vastgesteld dat verzoekster slachtoffer is geweest van psychisch geweld, strikt vertrouwelijk moet blijven; |
— |
de EIB te veroordelen tot vergoeding van ten eerste de immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van het psychisch geweld van de directeur Communicatie zoals vastgesteld in het bestreden besluit en haar uit dien hoofde een bedrag van 121 992 (honderdéénentwintig duizend negenhonderd tweeënnegentig) EUR toe te kennen, ten tweede de door haar geleden immateriële schade die losstaat van de onwettigheid waarop de gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit is gebaseerd en haar uit dien hoofde 25 000 (vijfentwintig duizend) EUR toe te kennen, en ten derde de immateriële schade als gevolg van de schending door de algemeen-directrice Personeelszaken van de onafhankelijkheid van de door de directeur Conformiteit gevoerde meldingsprocedure en de intimidatie of de dreiging van represailles van de algemeen-directrice Personeelszaken jegens verzoekster en haar uit dien hoofde 25 000 (vijfentwintig duizend) EUR toe te kennen; |
— |
de EIB te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan verkeerde rechtsopvattingen en kennelijke beoordelingsfouten, in het besluit van de Europese Investeringsbank (EIB) van 20 maart 2017 (hierna: „bestreden besluit”), bij de kwalificatie van verschillende, door verzoekster aan de orde gestelde praktijken. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan fouten in verband met het niet-inleiden van een tuchtprocedure. Dit middel bestaat uit twee onderdelen:
|
3. |
Derde middel, ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen en kennelijke beoordelingsfouten bij de aan verzoekster opgelegde verplichting om het bestreden besluit, volgens hetwelk zij slachtoffer was geweest van psychisch geweld door de directeur Communicatie, vertrouwelijk te houden. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/49 |
Beroep ingesteld op 28 juni 2017 — Dalli/Commissie
(Zaak T-399/17)
(2017/C 277/71)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: John Dalli (St. Julians, Malta) (vertegenwoordigers: L. Levi en S. Rodrigues, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
de vergoeding gelasten van de schade, met name de morele schade, die voorlopig geraamd wordt op 1 000 000 EUR; |
— |
verweerster verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van zijn beroep tot schadevergoeding voert verzoeker twee middelen aan met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid.
1. |
OLAF’s gedrag was onrechtmatig
|
2. |
Het gedrag van de Commissie was onrechtmatig
|
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/50 |
Beroep ingesteld op 27 juni 2017 — Vienna International Hotelmanagement/EUIPO (Vienna House)
(Zaak T-402/17)
(2017/C 277/72)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Vienna International Hotelmanagement AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Zrzavy, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „Vienna House” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 501 357
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2017 in zaak R 333/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/51 |
Beroep ingesteld op 27 juni 2017 — Vienna International Hotelmanagement/EUIPO (VIENNA HOUSE)
(Zaak T-403/17)
(2017/C 277/73)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Vienna International Hotelmanagement AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Zrzavy, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordbestanddelen in het rood „VIENNA HOUSE” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 501 308
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2017 in zaak R 332/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/51 |
Beroep ingesteld op 30 juni 2017 — Landesbank Baden-Württemberg/SRB
(Zaak T-411/17)
(2017/C 277/74)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Landesbank Baden-Württemberg (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordigers: Rechtsanwälte H. Berger en K. Rübsamen)
Verwerende partij: Einheitlicher Abwicklungsausschuss (SRB)
Conclusies
— |
Het besluit van de bestuursvergadering van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad van 11 april 2017 betreffende de berekening van de voorafgaande bijdragen aan het Gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2017 (SRB/ES/SRF/2017/05), met inbegrip van de bijlage nietig verklaren, voor zover dat besluit, met inbegrip van de bijlage, verzoekster betreft, en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.
1. |
Schending van artikel 296, lid 2, VWEU en artikel 41, leden 1 en 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), wegens ontoereikende motivering van het besluit |
2. |
Schending van het recht om te worden gehoord, in de zin van artikel 41, leden 1 en 2, onder a), van het Handvest, doordat verzoekster niet is gehoord |
3. |
Schending van het fundamentele recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming overeenkomstig artikel 47, lid 1, van het Handvest, doordat het besluit niet kon worden geverifieerd |
4. |
Schending van artikel 103, lid 7, onder h), van richtlijn 2014/59/EU (1), artikel 113, lid 7, van verordening (EU) nr. 575/2013 (2), artikel 6, lid 5, eerste zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (3), van de artikelen 16 en 20 van het Handvest en van het evenredigheidsbeginsel, doordat de multiplicator is toegepast op de IPS-indicator (Institutional Protection Scheme-indicator) (institutioneel protectiestelsel-indicator). |
5. |
Schending van artikel 16 van het Handvest en van het evenredigheidsbeginsel, doordat de risicoaanpassingsmultiplicator is toegepast |
6. |
Onwettigheid van de artikelen 4 tot en met 7 en 9 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 en van bijlage I bij deze gedelegeerde verordening |
(1) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (voor de EER relevante tekst) (PB 2014, L 173, blz. 190).
(2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (voor de EER relevante tekst) (PB 2013, L 176, blz. 1).
(3) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/52 |
Beroep ingesteld op 29 juni 2017 — Karl Storz/EUIPO (3D)
(Zaak T-413/17)
(2017/C 277/75)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Karl Storz GmbH & Co. KG (Tuttlingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Gruber, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het beeldmerk met de woordelementen „3D” — internationale inschrijving nr. 1 272 627 waarin de Europese Unie wordt aangewezen
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 april 2017 in zaak R 1502/2016-2
Conclusies
— |
vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie van 11 april 2017 in zaak R 1502/2016-2 en inschrijving van het merk „3D”, IR 1 272 627, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, voor alle aangevraagde waren, met inbegrip van de waren waarop de bestreden beslissing nog steeds betrekking heeft; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder c), juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/53 |
Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank/SRB
(Zaak T-414/17)
(2017/C 277/76)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG (Bregenz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: Rechtsanwalt G. Eisenberger)
Verwerende partij: Einheitlicher Abwicklungsausschuss (SRB)
Conclusies
— |
Het besluit van de bestuursvergadering van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (Single Resolution Board, SRB) van 11 april 2017 betreffende de berekening van de voorafgaande bijdragen aan het Gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2017 (SRB/ES/SRF/2017/05) [„Decision of the Executive Session of the Board of 11 April 2017 on the calculation of the 2017 ex-ante contributions to the Single Resolution Fund (SRB/ES/SRF/2017/05)”] nietig verklaren, althans voor zover dat besluit verzoekster betreft; en |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Flagrante schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens onvolledige kennisgeving van het besluit |
2. |
Flagrante schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens gebrekkige motivering van het besluit |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/53 |
Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — Papouis Dairies (fino)
(Zaak T-416/17)
(2017/C 277/77)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (Nicosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en V. Marsland, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Papouis Dairies LTD (Nicosia, Cyprus)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk in kleur met het woordelement „fino” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 180 791
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2017 in zaak R 2759/2014-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO en de andere partij in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/54 |
Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Cyprus/EUIPO — Papouis Dairies (fino Cyprus Halloumi Cheese)
(Zaak T-417/17)
(2017/C 277/78)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en V. Marsland, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Papouis Dairies LTD (Nicosia, Cyprus)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniebeeldmerk in kleur met de woordelementen „fino Cyprus Halloumi Cheese” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 180 791
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2017 in zaak R 2650/2014-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO en de andere partij in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/55 |
Beroep ingesteld op 4 juli 2017 — Eduard Meier/EUIPO — Calzaturificio Elisabet (Safari Club)
(Zaak T-418/17)
(2017/C 277/79)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Eduard Meier GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Schicker en M. Knitter, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Calzaturificio Elisabet Srl (Monte Urano, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „Safari Club” — inschrijvingsaanvraag nr. 13 186 036
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 mei 2017 in zaak R 1158/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/55 |
Beroep ingesteld op 4 juli 2017 — Mendes/EUIPO — Actial Farmaceutica (VSL#3)
(Zaak T-419/17)
(2017/C 277/80)
Taal van het verzoekschrift: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Mendes SA (Lugano, Zwitserland) (vertegenwoordiger: G. Carpineti, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Actial Farmaceutica Srl (Rome, Italië)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk „VSL#3” — Uniemerk nr. 1 437 789
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 maart 2017 in zaak R 1306/2016-2
Conclusies
— |
primair, de bestreden beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO krachtens artikel 51, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 vernietigen; |
— |
subsidiair, de bestreden beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO krachtens artikel 51, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 vernietigen; |
— |
in elk geval, volledige terugbetaling van verzoeksters kosten betreffende de procedure, of minstens de volledige verdeling van de kosten gelasten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 51, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/56 |
Beroep ingesteld op 10 juli 2017 — Portigon/GAR
(Zaak T-420/17)
(2017/C 277/81)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Portigon AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: D. Bliesener en V. Jungkind, Rechtsanwälte)
Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)
Conclusies
— |
verweerders besluit van 11 april 2017 betreffende de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2017 (referentienummer: SRB/ES/SRF/2017/05) nietig verklaren voor zover het verzoekster betreft; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.
1. |
Eerste middel: verweerder heeft artikel 70, lid 2, eerste tot en met derde alinea, van verordening (EU) nr. 806/2014 (1), junctis artikel 8, lid 1, onder b), van uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 (2), juncto artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU (3) geschonden.
|
2. |
Tweede middel: verweerder heeft de artikelen 16 en 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) geschonden. Gelet op het feit dat verzoekster zich ten opzichte van andere bijdrageplichtige kredietinstellingen in een specifieke situatie bevond, is het besluit in strijd met het algemene gelijkheidsbeginsel. Bovendien levert het besluit een onevenredig zware inbreuk op verzoeksters ondernemingsvrijheid op. |
3. |
Derde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 2, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 103, lid 7, van richtlijn 2014/59/EU geschonden, aangezien hij bij de berekening van de hoogte van de bijdrage de risicoloze trustactiviteiten op verzoeksters balans ten onrechte niet heeft uitgesloten van de verbintenissen die relevant zijn voor de berekening van de bijdrage. |
4. |
Vierde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 5, leden 3 en 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 geschonden door bij de berekening van verzoeksters bijdrage de derivatencontracten ten onrechte op brutobasis in aanmerking te nemen. |
5. |
Vijfde middel (subsidiair): verweerder heeft artikel 70, lid 6, van verordening (EU) nr. 806/2014, juncto artikel 6, lid 8, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63, geschonden, aangezien hij verzoekster bij de berekening van haar bijdrage ten onrechte heeft aangemerkt als een instelling die werd geherstructureerd, terwijl voor de in artikel 6, lid 5, onder c), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 bedoelde risicoindicator de minimumwaarde had moeten worden aangenomen. |
6. |
Zesde middel: verweerder heeft artikel 41, lid 1 en lid 2, onder a), van het Handvest geschonden, aangezien hij heeft nagelaten verzoekster te horen. |
7. |
Zevende middel: verweerder heeft artikel 41, lid 1 en lid 2, onder c), van het Handvest geschonden, aangezien hij zijn besluit ontoereikend heeft gemotiveerd. |
(1) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft (PB 2015, L 15, blz. 1).
(3) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).
(4) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/57 |
Beroep ingesteld op 3 juli 2017 — Capo d’Anzio/Commissie
(Zaak T-425/17)
(2017/C 277/82)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Capo d’Anzio SpA (Anzio, Italië) (vertegenwoordiger: S. Carloni, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
besluit C (2017) 2953 final van de Commissie van 28 april 2017 betreffende de terugbetaling van 193 120 EUR, vermeerderd met vertragingsrente, welk bedrag aanvankelijk aan verzoekster is overgemaakt als vooruitbetaling in het kader van subsidieovereenkomst LIFE10 ENV/IT/000369 — LCA4PORTS, nietig te verklaren krachtens artikel 263 VWEU. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster, de onderneming Capo d’Anzio, het hierna volgende aan.
1. |
Verzoekster heeft op 14 oktober 2011 de subsidieovereenkomst LIFE10 — ENV/IT/000369 gesloten waarmee de Europese Commissie haar steun heeft verleend (ter hoogte van 45,94 % van het totaal, doch met een maximum van 485 300,00 EUR) met betrekking tot het onderzoek van de ecologische duurzaamheid van de ontwikkeling van de Porto di Anzio (haven van Anzio) waarin is voorzien in het kader van het door de openbare instanties goedgekeurde project voor de verwezenlijking, de renovatie en de uitbreiding daarvan. |
2. |
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft de Commissie na de aanvankelijke volledige naleving van de contractuele en de wettelijke voorschriften aangevoerd dat bepaalde formele verplichtingen niet waren nagekomen en daarom de uitvoering van het project opgeschort, waarna zij met het bestreden besluit de eerder toegekende bedragen heeft teruggevorderd. |
3. |
In casu is sprake van schending van de regels van de artikelen 11 en volgende van de Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de specifieke procedure die moet worden gevolgd in geval van onderbreking van het project en de daaropvolgende ontbinding van de subsidieovereenkomst alsook terugvordering van de reeds betaalde prefinanciering. |
4. |
De Commissie erkent dat verzoekster in de onderhavige zaak stukken had overgelegd waaruit bleek dat haar economische en financiële problemen tijdelijk waren en waarin uitdrukkelijk werd aangegeven dat deze problemen voortvloeiden uit onrechtmatige handelingen en feiten die buiten haar wil hadden plaatsgevonden. |
5. |
Verzoekster heeft voortdurend en passend te kennen gegeven dat zij niet aansprakelijk was voor die moeilijkheden, waarbij zij laatstelijk bij brief van 2 november 2015 en daarna nogmaals bij brief van 7 december 2015 heeft verzocht om daarmee rekening te houden bij de vaststelling van de krachtens de overeenkomst te nemen beslissingen, en zij tevens heeft verzocht om een bijeenkomst te houden teneinde een aantal specifieke rechtvaardigingen te kunnen toelichten, waarbij zij expliciet de verbintenis is aangegaan om hoe dan ook de toegekende prefinanciering terug te betalen indien zij definitief niet in staat bleek om gevolg te geven aan de gevraagde verslaglegging betreffende het project. |
6. |
In plaats van rekening te houden met de verstrekte rechtvaardigingen en om extra preciseringen te verzoeken teneinde het door verzoekster ingeroepen recht van de verdediging te eerbiedigen, heeft de Commissie de voornoemde Gemeenschappelijke bepalingen in dier voege toegepast dat verzoeksters gedragingen werden gelijkgesteld met een schuldige niet-nakoming. |
7. |
Verzoekster had in staat moeten worden gesteld om de Commissie te ontmoeten teneinde het bewijs te kunnen leveren van het feit dat er geen sprake was van schuldige niet-nakoming en aldus haar recht te kunnen doen gelden om niet te worden benadeeld door een situatie waarvoor zij niet aansprakelijk was. |
8. |
De houding van de Commissie heeft derhalve schending opgeleverd van de rechten van verzoekster en van de algemene rechtsbeginselen volgens welke overeenkomsten enkel kunnen worden ontbonden wegens een schuldige niet-nakoming. |
9. |
De schending van wezenlijke vormvoorschriften en van materiële bepalingen leidt tot de onbillijkheid van het bestreden besluit waarmee de gedeeltelijk toegekende financiering is herroepen, ofschoon verzoekster de van de Commissie ontvangen bedragen in wezen naar behoren heeft gebruikt ter betaling van de met de uitvoering van het project belaste ondernemers, waarbij de Commissie voorrang heeft gegeven aan de niet-inachtneming van een louter formeel vereiste, namelijk dat verzoekster tijdig verslag had moeten uitbrengen over de reeds verrichte werkzaamheden. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/59 |
Beroep ingesteld op 5 juli 2017 — Item Industrietechnik/EUIPO (EFUSE)
(Zaak T-426/17)
(2017/C 277/83)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Item Industrietechnik GmbH (Solingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt, V. Töbelmann en M. Vitt, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „EFUSE” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 463 003
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 april 2017 in zaak R 1881/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/59 |
Beroep ingesteld op 5 juli 2017 — Item Industrietechnik/EUIPO (EFUSE)
(Zaak T-427/17)
(2017/C 277/84)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Item Industrietechnik GmbH (Solingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt, V. Töbelmann en M. Vitt, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „EFUSE” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 463 011
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 april 2017 in zaak R 1882/2016-4
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/60 |
Beroep ingesteld op 11 juli 2017 — Alpine Welten Die Bergführer/EUIPO (ALPINEWELTEN Die Bergführer)
(Zaak T-428/17)
(2017/C 277/85)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Alpine Welten Die Bergführer GmbH & Co. KG (Berghülen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T.-C. Leisenberg, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „ALPINEWELTEN Die Bergführer” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 187 826
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2017 in zaak R 1339/2016-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/60 |
Beschikking van het Gerecht van 29 juni 2017 — It Works/EUIPO — KESA Holdings Luxembourg (IT it WORKS)
(Zaak T-778/15) (1)
(2017/C 277/86)
Procestaal: Engels
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
21.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 277/61 |
Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2017 — Austrian Power Grid/ACER
(Zaak T-53/17) (1)
(2017/C 277/87)
Procestaal: Engels
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.