EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31966L0162

Richtlijn 66/162/EEG van de Raad van 28 februari 1966 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de sectoren elektriciteit, gas, watervoorziening en sanitaire diensten ressorteren (afd. 5 C.I.T.I.)

PB 42 van 08/06/1966, p. 584–588 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1965-1966 blz. 93 - 96

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1966/162/oj

31966L0162

Richtlijn 66/162/EEG van de Raad van 28 februari 1966 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de sectoren elektriciteit, gas, watervoorziening en sanitaire diensten ressorteren (afd. 5 C.I.T.I.)

Publicatieblad Nr. 042 van 08/03/1966 blz. 0584 - 0588
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1965-1966 blz. 0083
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1965-1966 blz. 0093
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0060
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0065
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0065


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 28 februari 1966 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de sectoren elektriciteit, gas, watervoorziening en sanitaire diensten ressorteren (afd. 5 C.I.T.I.) (66/162/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 54, leden 2 en 3, en 63, leden 2 en 3,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging (1), inzonderheid op titel IV A,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten (2), inzonderheid op titel V C,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat de Algemene Programma's voorschrijven dat elke op de nationaliteit gebaseerde discriminerende behandeling bij de vestiging en het verrichten van diensten in de sectoren elektriciteit, gas, stoom, watervoorziening en sanitaire diensten vóór het einde van het tweede jaar van de tweede etappe dient te zijn opgeheven;

Overwegende dat deze richtlijn ook van toepassing is op die werkzaamheden welke bestaan in het verrichten van diensten van algemeen economisch belang, zonder vooruit te lopen op de toepassing van artikel 90 van het Verdrag op de ondernemingen die belast zijn met het beheer van dergelijke diensten;

Overwegende dat, ter waarborging van een juiste toepassing van deze richtlijn, haar (1) PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 36/62. (2) PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 32/62. (3) PB no. 96 van 2.6.1965, blz. 1682/65. (4) PB no. 103 van 12.6.1965, blz. 1798/65. werkingssfeer dient te worden bepaald door een nauwkeurige omschrijving van de niet in loondienst verrichte werkzaamheden in de genoemde sectoren;

Overwegende dat de werkzaamheden op het gebied van de produktie en distributie alle verrichtingen omvatten, bestemd om gas, elektriciteit en water in bruikbare vorm ter beschikking te stellen van de verbruiker ; dat derhalve de werkzaamheden op het gebied van de verwerking die verband houden met de produktie, het winnen, het vervoer en de distributie, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen;

Overwegende dat bij de toepassing van de richtlijn rekening dient te worden gehouden met de onderscheiden moderne technieken, zodat bijvoorbeeld het begrip "gasfabriek" in technisch ruime zin moet worden opgevat ; dat tot de produktie en de distributie van stoom mede behoren de produktie en distributie van warm water voor verwarmingsdoeleinden;

Overwegende dat de groep sanitaire diensten inzonderheid straatreinigingsdiensten, alsmede de afvoer en verwerking van industrie- en huisvuilnis en -afval omvat ; dat daarbij niet zijn inbegrepen de nevenwerkzaamheden op het gebied van de gezondheidszorg, die deel uitmaken van groep 822 C.I.T.I.;

Overwegende dat bepaalde werkzaamheden die tot de energie- en watervoorziening behoren, niet onder deze richtlijn vallen, maar deel uitmaken van andere groepen van de nomenclatuur die als basis heeft gediend bij de opstelling van het tijdschema van het algemeen liberalisatieprogramma ; dat het hier met name betreft de exploitatie van aardgasputten, de produktie van gas door cokesfabrieken, voor zover deze niet onder groep 512 (C.I.T.I.) vallen, en de produktie van gas door petroleumraffinaderijen ; dat voorts het Algemeen Programma de liberalisatie van deze verschillende werkzaamheden volgens hetzelfde tijdschema voorschrijft ; dat derhalve alle werkzaamheden op het gebied van de produktie van fabricagegas, over het algemeen genomen, vóór dezelfde datum moeten worden geliberaliseerd;

Overwegende dat de "Classification internationale type, par industrie, de toutes les branches d'activité économique" (C.I.T.I.) van het Bureau voor de Statistiek van de Verenigde Naties, serie M, no. 4, Rev. 1, New York 1958, het vervoer van aardgas als zelfstandige dienst uitsluit van de werkzaamheden op het gebied van de energievoorziening (klasse 51), in die zin dat deze werkzaamheid bij de werkzaamheden op het gebied van het "vervoer. niet elders ingedeeld" (groep 719) werd ondergebracht ; dat echter het vervoer van aardgas als zelfstandige dienst, evenals dat van elke andere soort gas, nauw verbonden is met de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden van groep 512 (C.I.T.I.), zodat deze werkzaamheid in de onderhavige richtlijn opgenomen dient te worden ; dat de liberalisatie daarvan blijft bepaald op de in het tijdschema van het Algemeen Programma vastgestelde etappe;

Overwegende dat op het gebied van het vervoer van gas, elektriciteit en water door leidingen slechts de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging in aanmerking komt;

Overwegende dat afzonderlijke richtlijnen, toepasselijk op alle niet in loondienst verrichte werkzaamheden, zijn of zullen worden vastgesteld met betrekking tot de bepalingen voor de verplaatsing en het verblijf van de begunstigden (1), alsmede, voor zover nodig, richtlijnen voor de coördinatie van de waarborgen die de Lid-Staten eisen van vennootschappen ter bescherming van de belangen van vennoten en van derden;

Overwegende dat, voor de toepassing van de bepalingen betreffende het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, de gelijkstelling van vennootschappen met natuurlijke personen die onderdaan zijn van de Lid-Staten, alleen onderworpen is aan de in artikel 58 genoemde voorwaarden en eventueel aan de voorwaarde van een daadwerkelijk en duurzaam verband met de economie van een Lid-Staat, en dat derhalve geen enkele bijkomende voorwaarde - met name geen enkele speciale vergunning die niet van de nationale vennootschappen wordt geëist voor het uitoefenen van een economische werkzaamheid - mag worden gesteld om van deze bepalingen gebruik te kunnen maken ; dat deze gelijkstelling echter geen afbreuk doet aan de bevoegdheid der Lid-Staten om te eisen dat vennootschappen in hun land optreden onder de benaming, gebezigd in de wetgeving van de Lid-Staat, in overeenstemming waarmede zij zijn opgericht, en op de door hen in de ontvangende Lid-Staat gebezigde handelspapieren het bedrag van het geplaatste kapitaal vermelden;

Overwegende dat, overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging, de beperkingen inzake de bevoegdheid om zich aan te sluiten bij beroepsen bedrijfsorganisaties, voor zover de beroepswerkzaamheden van de betrokkene de uitoefening van deze bevoegdheid medebrengen, moeten worden opgeheven; (1) PB no. 56 van 4.4.1964, blz. 845/64.

Overwegende dat de regeling voor de werknemers in loondienst, die degene die de dienst verricht vergezellen of voor rekening van deze laatste handelen, valt onder de maatregelen die worden getroffen uit hoofde van de artikelen 48 en 49 van het Verdrag;

Overwegende dat het niet nodig is vóór of tegelijk met de opheffing van de beperkingen maatregelen te treffen ter coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in deze bedrijfstak, noch maatregelen betreffende de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten behoeve van de in titel I van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten genoemde natuurlijke personen en vennootschappen, hierna te noemen begunstigden, heffen de Lid-Staten de in titel III van die Programma's bedoelde beperkingen op ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 2 vermelde werkzaamheden. Met betrekking tot het vervoer door leidingen van elektrische energie, gas, stoom en water geldt de richtlijn slechts voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging.

Artikel 2

1. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op de niet in loondienst verrichte werkzaamheden op het gebied van de produktie, de distributie en het vervoer van elektrische energie, water, gas en stoom en op het gebied van sanitaire diensten, die vermeld zijn in bijlage I van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging, klassen 51 en 52, en in bijlage III, groep ex 719.

2. Deze werkzaamheden hebben ten doel: a) de produktie, het vervoer en de distributie van elektrische energie;

b) de produktie van gas in gasfabrieken en de distributie van alle soorten gas aan de verbruikers, alsmede het vervoer door leidingen van alle soorten gas als zelfstandige dienst;

c) de produktie en distributie van stoom voor verwarmingsdoeleinden en drijfkracht;

d) de watervoorziening, dat wil zeggen het winnen en zuiveren van water en het distribueren daarvan aan de verbruikers;

e) de afvoer, de vernietiging of de verwerking van vuilnis en afvalstoffen (sanitaire diensten).

Artikel 3

Overeenkomstig de Algemene Programma's is deze richtlijn niet van toepassing op: a) de exploitatie van aardgasputten (met inbegrip van het opsporen en het boren);

b) door particuliere ondernemingen of door de overheid verrichte bouwwerkzaamheden, met name de bouw van installaties voor de produktie van elektriciteit of van gas ; de werkzaamheden betreffende het winnen van water, de irrigatie en de normalisatie van de waterlopen ; de installatie van de sanitaire diensten, alsmede het leggen van leidingen voor het vervoer van elektriciteit, gas, water, enz.

Artikel 4

1. De Lid-Staten heffen de beperkingen op, welke met name: a) de begunstigden verhinderen zich in het ontvangende land te vestigen of daar diensten te verrichten onder dezelfde voorwaarden en met gelijke rechten als de onderdanen van dat land;

b) voortvloeien uit een administratieve handelwijze die ten gevolge heeft dat op de begunstigden, in vergelijking tot de nationale onderdanen, een discriminerende behandeling wordt toegepast;

c) de begunstigden op grond van voorschriften of administratieve handelwijzen bij het verlenen van concessies of vergunningen uitsluiten of aan bepaalde beperkingen of voorwaarden onderwerpen die voor hen alleen gelden.

2. Onder de op te heffen beperkingen komen in het bijzonder voor die, welke zijn vervat in de bepalingen die voor de begunstigden op de volgende wijze een verbod of beperking inhouden van de vestiging of het verrichten van diensten: a) in België : door de verplichting in het bezit te zijn van een beroepskaart (artikel 1 van de wet van 19 februari 1965);

b) in Frankrijk: - door de verplichting in het bezit te zijn van een legitimatiebewijs als buitenlands handelaar (Carte d'identité d'étranger commerçant) (wetsbesluit 12 november 1938, besluit van 2 februari 1939, wet van 8 oktober 1940);

- door het eisen van de Franse nationaliteit voor houders van concessies en vergunningen op het gebied van de hydraulische energie (artikel 26 van de wet van 16 oktober 1919) en thermische energie (besluit van 30 juli 1935) ; voor alle concessiehouders van openbare diensten of houders van exploitatievergunningen (wetsbesluit van 12 november 1938) ; indien het een vennootschap betreft, voor de voorzitter van de "conseil d'administration", de "administrateurs délégués", de "gérants", de "directeurs" die procuratie hebben, de "commissaires aux comptes" en twee derde hetzij van de gezamenlijke vennoten, hetzij van de "administrateurs" of van de leden van de "conseil de direction" of van de "conseil de surveillance";

- door te eisen dat, indien de houder van de concessie of de vergunning een vennootschap is, voor deze vennootschap de Franse wet geldt, behoudens uitzonderingen welke bij besluit worden toegelaten (wet van 16 oktober 1919, artikel 26);

c) in Italië : door het eisen van de Italiaanse nationaliteit om vergunning te krijgen tot inschrijving in het register (Raccolta, trasporto e smaltimento dei rifiuti solidi urbani) (artikel 31 van de wet van 20 maart 1941, no. 366);

d) in Luxemburg : door de beperkte duur van de aan buitenlanders verleende vergunning, bedoeld in artikel 21 van de Luxemburgse wet van 2 juni 1962 (Mémorial A no. 31 van 19 juni 1962).

Artikel 5

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de door deze richtlijn begunstigden het recht hebben zich aan te sluiten bij beroeps- en bedrijfsorganisaties onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde rechten en verplichtingen als de eigen onderdanen.

2. In geval van vestiging brengt het recht van aansluiting mede het recht binnen de beroepsen bedrijfsorganisatie verkiesbaar of benoembaar te zijn in een bestuursfunctie. Deze bestuursfuncties kunnen echter aan de nationale onderdanen worden voorbehouden, wanneer de betrokken organisatie uit hoofde van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling deelneemt aan de uitoefening van het openbaar gezag.

3. In het Groothertogdom Luxemburg houdt het lidmaatschap van de Kamer van Koophandel en van de Ambachtskamer voor de door deze richtlijn begunstigden niet het recht in deel te nemen aan de verkiezing van de bestuursorganen.

Artikel 6

De Lid-Staten verlenen aan diegenen van hun onderdanen, die zich voor het verrichten van een van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden naar een andere Lid-Staat begeven, geen steun waardoor de voorwaarden voor de vestiging kunnen worden vervalst.

Artikel 7

1. Indien een ontvangende Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot één van de in artikel 2 omschreven werkzaamheden een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad of slechts één van beide bewijzen eist, erkent deze Lid-Staat als voldoende bewijs voor de onderdanen der andere Lid-Staten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een gelijkwaardig document, afgegeven door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of van herkomst, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan.

2. Indien er voor het feit dat er geen faillissement heeft plaatsgehad geen document wordt afgegeven door het land van oorsprong of van herkomst, kan dit worden vervangen door een door betrokkene onder ede afgelegde verklaring ten overstaan van een rechterlijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroeps-of bedrijfsorganisatie in het land van oorsprong of herkomst.

3. De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

4. De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 8 gestelde termijn de instanties en organisaties aan die voor de afgifte van bovenbedoelde documenten bevoegd zijn en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie onmiddellijk daarvan in kennis.

5. Wanneer in de ontvangende Lid-Staat de financiële draagkracht moet worden bewezen, erkent deze staat de door de banken van het land van oorsprong of herkomst afgegeven verklaringen als gelijkwaardig met de op zijn eigen grondgebied afgegeven verklaringen.

Artikel 8

Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn ; zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van deze maatregelen.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 28 februari 1966.

Voor de Raad

De Voorzitter

P. WERNER

Top