EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021D0509

Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528

ST/5212/2021/INIT

PB L 102 van 24.3.2021, p. 14–62 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 18/03/2024

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2021/509/oj

24.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/14


BESLUIT (GBVB) 2021/509 VAN DE RAAD

van 22 maart 2021

tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 28, lid 1, artikel 41, lid 2, artikel 42, lid 4, en artikel 30, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, gesteund door de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 21, lid 2, punt c) van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) streeft de Unie met haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), waarvan het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) een integraal onderdeel vormt, onder meer naar het handhaven van de vrede, het voorkomen van conflicten en het versterken van de internationale veiligheid, overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties (VN) (het “VN-Handvest”).

(2)

De Raad heeft in zijn conclusies van 17 oktober 2016 over de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (“de integrale strategie”) verklaard dat de integrale strategie het kader van de Unie vormt voor een eensgezind en verantwoordelijk extern optreden, in samenwerking met anderen, waarmee recht wordt gedaan aan de waarden en de belangen op het gebied van veiligheid, democratie, welvaart en een op regels gebaseerde wereldorde, met inbegrip van de mensenrechten en de rechtsstaat. In deze conclusies werd tevens verklaard dat de in de integrale strategie opgenomen politieke visie snel zal worden vertaald in concrete beleidsinitiatieven en -maatregelen, met bijzondere aandacht voor de vijf in de integrale strategie genoemde prioriteiten voor het externe optreden van de Unie: veiligheid en defensie versterken, investeren in de veerkracht van de staten en samenlevingen ten oosten en zuiden van de Unie, een geïntegreerde aanpak van conflicten en crises ontwikkelen, coöperatieve regionale ordes bevorderen en ondersteunen, en inzetten op een mondiale governance die berust op het internationaal recht, waaronder de beginselen van het Handvest van de VN en de Slotakte van Helsinki.

(3)

In de conclusies van 22 januari 2018 over de geïntegreerde aanpak voor externe conflicten en crises, die in de integrale strategie wordt vastgesteld als het kader voor een meer samenhangende en holistische betrokkenheid van de Unie bij externe conflicten en crises, heeft de Raad nogmaals gewezen op de verbanden tussen duurzame ontwikkeling, humanitair optreden, en conflictpreventie en vredesopbouw.

(4)

Het optreden van de Unie uit hoofde van het GBVB moet stroken met het beleid en de doelstellingen van het externe optreden van de Unie en met het overige beleid van de Unie, meer bepaald het EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector (SSR), de geïntegreerde aanpak voor externe conflicten en crises, en de strategische aanpak van de EU inzake vrouwen, vrede en veiligheid (VVV) (de “strategische aanpak van de EU inzake VVV”), evenals met de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de VN. Dergelijk optreden moet tevens verenigbaar zijn met het recht van de Unie, meer bepaald Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (1). Het EU-optreden mag geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten. Tot besluit moet het voldoen aan de verplichtingen van de Unie en de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, in het bijzonder het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

(5)

In de conclusies van 17 juni 2019 over veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie heeft de Raad het belang onderstreept van milieuvraagstukken en klimaatverandering voor veiligheid en defensie, heeft hij uitgesproken zich ervan bewust te zijn dat klimaatverandering van invloed is op GVDB-missies en -operaties en heeft hij zijn tevredenheid uitgesproken over het feit dat Unie-acties inzake conflictpreventie en duurzame veiligheid meer oog hebben voor het klimaat.

(6)

Voor de uitvoering van het GBVB houdt de Unie zich met name bezig met het uitvoeren van operaties met gevolgen op militair of defensiegebied, en biedt zij steun aan derde staten, internationale organisaties en regionale organisaties om hun capaciteiten op militair en defensiegebied te verbeteren of om te helpen met de militaire aspecten van de door hen geleide vredesondersteunende operaties.

(7)

In de conclusies 14 november 2016 en 6 maart 2017 over de uitvoering van de integrale EU-strategie op het gebied van veiligheid en defensie heeft de Raad eraan herinnerd dat aan alle vereisten voldaan moet zijn om partnerlanden te kunnen blijven steunen om zelf crises te voorkomen en te beheersen, ook in de context van GVDB-missies of -operaties met opdrachten op het vlak van opleiding, advies en/of begeleiding in de veiligheidssector.

(8)

Voorts heeft de Raad in zijn conclusies van 14 november 2016 herinnerd aan de nieuwe ambities die tot uitdrukking komen in de integrale EU-strategie en aan de doelstelling van de uitvoering van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van Agenda 2030. De Raad heeft tevens zijn goedkeuring gehecht aan de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over elementen voor een EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector, en stelde dat SSR een cruciale component van conflictpreventie is, in die zin dat zij potentiële crisisfactoren aanpakt, alsmede van conflictbeheersing en -oplossing, stabilisering na conflicten en vredes- en staatsopbouw, door opnieuw veiligheidsinstellingen met verantwoordingsplicht tot stand te brengen, en de bevolking weer goed functionerende veiligheidsdiensten te bieden, en aldus een omgeving te creëren waarin duurzame ontwikkeling en vrede mogelijk zijn.

(9)

In de conclusies van 10 december 2018 over VVV heeft de Raad zijn waardering uitgesproken voor de strategische aanpak van de EU inzake VVV. De Raad heeft voorts herhaald dat de VVV-agenda in alle aspecten van het externe optreden van de Unie ten uitvoer moet worden gelegd en als zodanig een belangrijk onderdeel vormt van de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises.

(10)

Overeenkomstig artikel 41, lid 2, VEU komen beleidsuitgaven voor de uitvoering van het GBVB ten laste van de begroting van de Unie, behalve wanneer het beleidsuitgaven betreft die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied, en in gevallen waarin de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

(11)

Er moet derhalve een Europese Vredesfaciliteit van de Unie (de “faciliteit”) worden opgericht voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van militaire GVDB-operaties en -missies, alsmede van de beleidsuitgaven, in gevallen waarin de Raad besloten heeft dergelijke beleidsuitgaven aan de lidstaten toe te rekenen, voor acties ter verbetering van de capaciteiten op militair en defensiegebied van derde staten en van regionale en internationale organisaties, en voor de ondersteuning van militaire aspecten van vredesoperaties onder leiding van een regionale of internationale organisatie of van derde staten. De faciliteit zal geen vermogens financieren die uit hoofde van de Unie-begroting worden gefinancierd. Vooraleer een optreden uit hoofde van de faciliteit kan worden gefinancierd, moet de Raad met eenparigheid van stemmen een basishandeling voor dergelijk optreden vaststellen.

(12)

Gezien de specifieke kenmerken van militaire operaties en missies van de Unie gelden voor het financiële beheer van de gemeenschappelijke kosten van dergelijke operaties en missies uit hoofde van de faciliteit andere administratieve regelingen en regels dan voor steunmaatregelen. De faciliteit zal de continuïteit waarborgen met de regelingen uit hoofde van Besluit (GBVB) 2015/528 (2).

(13)

In zijn conclusies van 19 november 2018 over veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie heeft de Raad nota genomen van de mogelijkheid die de voorgestelde faciliteit biedt om Uniepartners financiering te verstrekken voor capaciteitsopbouw op militair of defensiegebied bij het nastreven van GBVB-doelstellingen, en heeft hij beklemtoond dat de mogelijkheden die de Uniebegroting hiervoor biedt, ten volle moeten worden benut.

(14)

In het onderhavige besluit worden de procedures en vereisten voor de goedkeuring en uitvoering van uit hoofde van de faciliteit te financieren steunmaatregelen vastgesteld, waaronder beoordelingen inzake conflictsensitiviteit, risico en effect, mitigatiemaatregelen en strenge controles en waarborgen, alsook inzake de naleving van het internationaal recht, met name met het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. Alle steunmaatregelen die betrekking hebben op de uitvoer of overdracht van goederen op de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie (3) moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB.

(15)

De Unie moet ernaar streven het effect van haar externe optreden te optimaliseren door middel van samenhang, consistentie en complementariteit tussen de faciliteit en de externe financieringsinstrumenten die uit hoofde van de begroting van de Unie worden gefinancierd, meer bepaald de verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en eventueel ander beleid van de Unie. De Raad moet zorgen voor effectieve samenhang op alle niveaus, terwijl het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) strategische richtsnoeren moet geven voor de uit hoofde van de faciliteit te financieren militaire operaties en steunmaatregelen van de Unie, meer bepaald om te zorgen voor samenhang, consistentie en complementariteit van het GBVB, waaronder het GVDB.

(16)

De Raad onderkent dat het partnerschap voor vrede en veiligheid tussen Afrika en de EU van strategisch belang blijft in het kader van de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU, meer bepaald het samenwerkingskader dat in het kader van de Vredesfaciliteit voor Afrika is vastgesteld, en onderkent tevens de leidende rol van de Afrikaanse Unie (AU) bij het bewaren van vrede en veiligheid op het Afrikaanse continent. De Raad blijft zich inzetten voor capaciteitsopbouw van de AU op dit gebied door steun te verlenen aan door Afrika geleide vredesoperaties en door de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur te versterken met het oog op de volledige operationalisering ervan, in lijn met het memorandum van overeenstemming tussen de Unie en de AU van 23 mei 2018 inzake vrede, veiligheid en bestuur, en voor de instandhouding van de bestaande samenwerkingsmechanismen, in het bijzonder een geïntegreerde aanpak die stoelt op partnerschap, overleg en versterkte strategische coördinatie.

(17)

In overeenstemming met de integrale strategie moet de faciliteit bijdragen tot stabiliteit en vrede en tot het versterken van de weerbaarheid van de partnerlanden. De uit hoofde van de faciliteit gefinancierde acties moeten tegemoetkomen aan de behoeften inzake capaciteitsopbouw van de Uniepartners, meer bepaald in de buurlanden van de Unie.

(18)

De faciliteit zal daarom een mondiale geografische reikwijdte hebben. Binnen deze reikwijdte zal de faciliteit doeltreffende waarborgen bieden voor volledige continuïteit van de steun en toezeggingen van de Unie ten aanzien van Afrika, de buurlanden van de Unie ondersteunen en zich ook richten op andere regio’s. De faciliteit zal het vermogen van de Unie om crises en conflicten te voorkomen en er snel op te reageren verbeteren, voornamelijk maar niet uitsluitend op gebieden waar zich de meest urgente en kritieke veiligheidsdreigingen voor de Unie voordoen. Met de faciliteit wordt ernaar gestreefd partnerlanden beter in staat te stellen crises te voorkomen en erop te reageren en hun weerbaarheid te vergroten, zodat zij hun bevolking beter kunnen beschermen. Daarnaast is de faciliteit gericht op het ondersteunen van regionale en internationale organisaties. De faciliteit moet worden gebruikt als onderdeel van de geïntegreerde aanpak van de Unie, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van synergieën met andere acties en ondersteunende maatregelen van de Unie en haar lidstaten, met name civiele GVDB-missies en -projecten uit hoofde van de verordening tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking.

(19)

In zijn conclusies van 17-21 juli 2020 stelde de Europese Raad dat er wordt voorzien in een Europese Vredesfaciliteit als een instrument buiten de begroting om acties op het gebied van veiligheid en defensie te financieren waartoe de Raad zou kunnen besluiten, ter vervanging van de huidige Vredesfaciliteit voor Afrika en het Athenamechanisme. Het financiële plafond voor de faciliteit voor de periode 2021-2027 zal 5 000 miljoen EUR, in prijzen van 2018, belopen en zal worden gefinancierd als een post buiten de begroting buiten het meerjarig financieel kader (MFK) via bijdragen van de lidstaten aan de hand van een verdeelsleutel op basis van het bruto nationaal inkomen (bni).

(20)

Overeenkomstig artikel 41, lid 2, tweede alinea, VEU komen de beleidsuitgaven voor het optreden uit hoofde van het GBVB die niet ten laste van de begroting van de Unie komen, ten laste van de lidstaten, volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. Deze bepaling vermeldt ook dat een lidstaat die zich heeft onthouden van stemming over een besluit van de Raad inzake een operatie en die een formele verklaring krachtens artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU heeft afgelegd, niet verplicht is bij te dragen aan de financiering van die operatie.

(21)

De Raad heeft overeenkomstig artikel 41, lid 2, tweede alinea, VEU na een vrijwillige electieve toezegging van de lidstaten en rekening houdend met het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten als bedoeld in artikel 42, lid 2, tweede alinea, VEU, gestipuleerd dat indien een lidstaat zich op die basis onthoudt van de vaststelling van een steunmaatregel en een formele verklaring heeft afgelegd krachtens artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU omdat de maatregel de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden mogelijk maakt, die lidstaat dan niet zal bijdragen in de kosten van de maatregel (de “stipulering door de Raad”). Zijn aanvankelijke vrijwillige electieve toezegging indachtig zal de lidstaat in plaats daarvan een extra bedrag bijdragen aan andere steunmaatregelen dan steunmaatregelen in verband met dergelijke uitrusting of platforms.

(22)

Het extra bedrag dat moet worden bijgedragen door een lidstaat die zich onthoudt van de vaststelling van een steunmaatregel die voorziet in de levering van militaire uitrusting, of platforms, die zijn ontworpen om te doden., zal ervoor zorgen dat de totale bijdrage van die lidstaat aan steunmaatregelen in overeenstemming is met zijn aandeel van het bni in het totale bni van de lidstaten. Het door die andere lidstaten verschuldigde bedrag aan bijdragen voor de maatregelen waaraan extra bijdragen worden geleverd, zal door die extra bijdragen onverlet worden gelaten. Het deel van de kosten voor steunmaatregelen in verband met de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden, zal vanwege dergelijke onthoudingen derhalve afnemen in vergelijking met het deel van de andere steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd. Als gevolg van de onthouding zullen de kredieten die mogelijk beschikbaar zijn voor steunmaatregelen in verband met de levering van dergelijke uitrusting of platforms afnemen.

(23)

Die stipulering door de Raad mag het goed financieel beheer van de faciliteit noch de doeltreffendheid ervan in de weg staan.

(24)

Die stipulering door de Raad, die voortvloeit uit een vrijwillige electieve toezegging van de lidstaten, is uitzonderlijk en sui generis en doet geen afbreuk aan de algemene strekking van artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU en het recht van een lidstaat om een formele verklaring af te leggen overeenkomstig die bepaling, waarin staat dat de betrokken lidstaat in een dergelijk geval niet verplicht is het besluit toe te passen, doch wel aanvaardt dat het besluit de Unie bindt. In artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU staat ook in dat de betrokken lidstaat zich in een geest van wederzijdse solidariteit zal onthouden van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en dat de andere lidstaten dit standpunt zullen eerbiedigen.

(25)

Dit besluit moet om de drie jaar of op verzoek van een lidstaat worden geëvalueerd.

(26)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken wat betreft maatregelen die door de Raad worden aangenomen krachtens artikel 26, lid 1, artikel 42 en de artikelen 43 tot en met 46 VEU, niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied, en draagt het niet bij aan de financiering van die besluiten en acties.

(27)

Op grond van artikel 41, lid 1, VEU komen de administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de uitvoering van de faciliteit, ten laste van de begroting van de Unie.

(28)

Besluit (GBVB) 2015/528 moet derhalve worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

TITEL I

OPRICHTING EN STRUCTUUR

HOOFDSTUK 1

Oprichting, toepassingsgebied, definities en doelstellingen

Artikel 1

Oprichting en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit wordt een Europese Vredesfaciliteit (de “faciliteit”) opgericht voor de financiering door de lidstaten van acties van de Unie uit hoofde van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) die tot doel hebben de vrede te handhaven, conflicten te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, punt c) van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in gevallen waarin de beleidsuitgaven die uit deze acties voortvloeien krachtens artikel 41, lid 2, VEU niet ten laste van de begroting van de Unie komen.

2.   De faciliteit wordt gebruikt voor de financiering van:

a)

de gemeenschappelijke kosten van operaties van de Unie uit hoofde van artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2, VEU die gevolgen hebben op militair of defensiegebied en die derhalve overeenkomstig artikel 41, lid 2, VEU niet ten laste kunnen komen van de Uniebegroting;

b)

steunmaatregelen die bestaan in acties van de Unie uit hoofde van artikel 28 VEU indien de Raad krachtens artikel 41, lid 2, VEU met eenparigheid van stemmen besluit dat de eruit voortvloeiende beleidsuitgaven ten laste komen van de lidstaten.

Steunmaatregelen uit hoofde van punt b) zijn:

i)

acties ter versterking van de capaciteiten op militair en defensiegebied van derde staten en van regionale en internationale organisaties;

ii)

steun voor de militaire aspecten van vredesoperaties onder leiding van een regionale of internationale organisatie of van derde staten.

3.   Bij dit besluit wordt tevens een kader vastgesteld voor de goedkeuring en uitvoering van de in lid 2, punt b), genoemde steunmaatregelen, dat gebaseerd is op de in artikel 56 vastgestelde beginselen en doelstellingen, en de in artikel 9 genoemde strategische prioriteiten en richtsnoeren volgt.

Artikel 2

Financieel maximum

1.   Het financiële maximum voor de uitvoering van de faciliteit voor de periode 2021-2027 bedraagt 5 692 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   In bijlage I wordt uiteengezet hoe het financiële maximum per jaar wordt uitgesplitst.

Artikel 3

Handelingsbevoegdheid en vrijstelling van indirecte belastingen en douanerechten

1.   De faciliteit beschikt over handelingsbevoegdheid, met name om bankrekeningen te bezitten, activa, voorraden en diensten te verwerven, te bezitten of te vervreemden, personeel in dienst te nemen, contracten, overeenkomsten en administratieve regelingen aan te gaan, eigen schulden te vereffenen en in rechte op te treden, zoals nodig is om uitvoering te geven aan dit besluit. De faciliteit heeft geen winstoogmerk en haar activiteiten mogen niet het gevolg hebben dat er winst wordt gemaakt.

2.   Overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie treffen de lidstaten, indien mogelijk, passende maatregelen tot vrijstelling, kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de faciliteit voor officieel gebruik aanzienlijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst. Voorts zijn overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, van genoemd Protocol goederen die de faciliteit in de Unie invoert, vrijgesteld van douanerechten.

Artikel 4

Definities

In dit besluit gelden de volgende definities:

a)

“operatie”: een operatie of missie van de Unie waartoe is besloten uit hoofde van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) op grond van artikel 42 VEU, die gevolgen heeft op militair of defensiegebied, met inbegrip van gevallen waarin de uitvoering van een taak op grond van artikel 44 VEU aan een groep lidstaten wordt toevertrouwd;

b)

“operationeel commandant”: de operationeel commandant van de EU zoals omschreven in het militaire commando- en controleconcept van de Europese Unie, met inbegrip van - indien van toepassing - de directeur van het militaire plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC);

c)

“steunmaatregel”: een actie van de Unie als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt b). Bij deze steun kan het gaan om financiële, technische of materiële steun. Een dergelijke actie kan de vorm aannemen van een specifieke maatregel of van een algemeen steunprogramma met een bepaalde geografische of thematische focus;

d)

“bijdragende lidstaat”: een lidstaat die bijdraagt aan de financiering van een operatie of steunmaatregel die uit hoofde van de faciliteit wordt gefinancierd;

e)

“uitvoerende actor”: een actor die met de uitvoering van een steunmaatregel of delen daarvan is belast, en daartoe met de faciliteit een overeenkomst sluit;

f)

“begunstigde”: een derde staat of een regionale of internationale organisatie waaraan door een steunmaatregel steun wordt verleend.

Artikel 5

Deelname aan besluiten over en bijdrage aan de financiering van operaties en steunmaatregelen

1.   Onder voorbehoud van de leden 2, 3 en 4 nemen de lidstaten deel aan besluiten over, en dragen zij bij aan, de financiering van operaties en steunmaatregelen die worden gefinancierd uit hoofde van de faciliteit overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

2.   Overeenkomstig artikel 41, lid 2, tweede alinea, VEU is een lidstaat die zich heeft onthouden van stemming over een besluit van de Raad inzake een operatie en die een formele verklaring overeenkomstig artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU heeft afgelegd, niet verplicht bij te dragen aan de financiering van die operatie.

3.   Indien een lidstaat zich bij een stemming heeft onthouden en een formele verklaring overeenkomstig artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU heeft afgelegd over een steunmaatregel die de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden mogelijk maakt, draagt die lidstaat niet bij in de kosten van die steunmaatregel. In een dergelijk geval draagt die lidstaat een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen dan steunmaatregelen in verband met de levering van dergelijke uitrusting of platforms.

4.   Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan besluiten over operaties met gevolgen op defensiegebied die door de Raad worden vastgesteld krachtens de artikelen 42, 43 en 44 VEU, en draagt het niet bij aan de financiering van deze operaties.

5.   De bijdragende lidstaten nemen deel aan de besluiten van het comité van de faciliteit als bedoeld in artikel 11 over aangelegenheden die verband houden met die operatie of steunmaatregel.

Artikel 6

Initiatief voor operaties en steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd

Besluiten tot het vaststellen van operaties en steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd, worden vastgesteld op basis van voorstellen of initiatieven die worden ingediend overeenkomstig respectievelijk artikel 42, lid 4, of artikel 30, lid 1, VEU.

Artikel 7

Rechtsgrondslag voor de financiering van operaties en steunmaatregelen van de Unie uit hoofde van de faciliteit

1.   De financiering van een operatie of steunmaatregel uit hoofde van de faciliteit vereist de voorafgaande vaststelling van een basishandeling in de vorm van een besluit van de Raad tot vaststelling van de operatie uit hoofde van artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2, VEU of tot vaststelling van de steunmaatregel uit hoofde van artikel 28 VEU. Bij wijze van uitzondering is een basishandeling niet vereist voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten tijdens de voorbereidende fase van een operatie of van de uitgaven die nodig zijn voor de afwikkeling van een operatie, als bedoeld in artikel 44, respectievelijk lid 1 en lid 3, van dit besluit. Een basishandeling is evenmin vereist indien de Raad toestemming heeft verleend voor de financiering van voorbereidende maatregelen voor een steunmaatregel of van spoedeisende maatregelen in afwachting van een besluit over een steunmaatregel, krachtens respectievelijk artikel 57, lid 2, en artikel 58, van dit besluit.

2.   In de in lid 1 bedoelde basishandelingen worden de doelstellingen, het toepassingsgebied, de duur en de voorwaarden voor de uitvoering van de betrokken operatie of steunmaatregel vastgesteld en wordt het referentiebedrag voor de uit hoofde van de faciliteit te financieren middelen vermeld.

Artikel 8

Samenhang van het optreden van de Unie

1.   Overeenkomstig artikel 26, lid 2, VEU zien de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) toe op samenhang tussen acties die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd, en andere acties op GBVB-gebied. Overeenkomstig artikel 21, lid 3, VEU dragen de Raad en de Commissie, bijgestaan door de hoge vertegenwoordiger, zorg voor de samenhang van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde acties en de maatregelen uit hoofde van instrumenten op andere gebieden van het externe optreden van de Unie, alsmede het overige Uniebeleid, en zij werken daartoe samen.

2.   Overeenkomstig artikel 18, lid 4, en artikel 27, lid 1, VEU draagt de hoge vertegenwoordiger bij tot het waarborgen van de samenhang en de noodzakelijke coördinatie bij de uitvoering van het onderhavige besluit, onverminderd de regelingen voor het financieel beheer van de faciliteit als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit.

3.   De beheerders en andere actoren die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de financiering van operaties en steunmaatregelen uit hoofde van de faciliteit, werken samen en plegen overleg om het efficiënte functioneren van de faciliteit te waarborgen.

Artikel 9

Strategische prioriteiten en richtsnoeren

1.   Operaties en steunmaatregelen volgen de strategische prioriteiten die de Europese Raad en de Raad, onder meer in hun desbetreffende conclusies, voor het GBVB-optreden van de Unie hebben vastgesteld.

2.   In het kader van de strategische prioriteiten als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel, verstrekt het PVC strategische richtsnoeren voor operaties en steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd ter handhaving van de vrede, preventie van conflicten en versterking van de internationale veiligheid. Het PVC komt twee keer per jaar bijeen om hierover van gedachten te wisselen. Wat steunmaatregelen betreft, baseert het PVC zich op de doelstellingen en beginselen van artikel 56 en houdt het terdege rekening met de verslagen die door de hoge vertegenwoordiger conform artikel 63 worden verstrekt.

3.   De Raad stelt een methode vast voor het in kaart brengen van de risico's en de waarborgen van steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd. Deze methode wordt regelmatig door het PVC geëvalueerd.

4.   De in lid 2 bedoelde strategische richtsnoeren hebben zowel een thematische als een geografische oriëntatie, waarbij rekening wordt gehouden met de internationale situatie, de relevante conclusies van de Raad, het externe optreden van de Unie uit hoofde van de toepasselijke financieringsinstrumenten, en de desbetreffende verslagen van de hoge vertegenwoordiger, de beheerders en de operationeel commandanten. Doel hiervan is het leveren van een doeltreffende en samenhangende bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie middels operaties en steunmaatregelen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd.

5.   De in lid 3 bedoelde risico- en waarborgenmethode omvat mogelijke verzachtende en begeleidende elementen, regelingen voor monitoring en evaluatie, en controles en waarborgen, ook voor steunmaatregelen die betrekking hebben op de gemeenschappelijke lijst van de Unie van militaire goederen.

HOOFDSTUK 2

organisatiestructuur van de faciliteit

Artikel 10

Beheersorganen en personeel

1.   De faciliteit wordt onder het gezag en de leiding van het comité van de faciliteit als bedoeld in artikel 11 beheerd door:

a)

een beheerder voor operaties;

b)

de operationeel commandant van elke operatie, voor wat betreft de operatie waarover hij het bevel voert en voor wat betreft steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 60;

c)

een beheerder voor steunmaatregelen; en

d)

een rekenplichtige voor operaties en een rekenplichtige voor steunmaatregelen.

2.   De faciliteit maakt zo veel mogelijk gebruik van de instellingen, organen en instanties van de Unie. De faciliteit doet voornamelijk een beroep op bestaande administratieve structuren en personeel van de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook op personeel dat op verzoek van de betrokken beheerder door de lidstaten wordt gedetacheerd.

3.   De secretaris-generaal van de Raad stelt de beheerder voor operaties en de rekenplichtige voor operaties ter beschikking, samen met het personeel en de administratieve middelen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken.

4.   De hoge vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor het waarborgen van de uitvoering van besluiten van de Raad tot instelling van steunmaatregelen overeenkomstig artikel 27, lid 1, VEU.

5.   Wat betreft de financiële uitvoering van steunmaatregelen, met uitzondering van steunmaatregelen of delen daarvan die via een operatie worden uitgevoerd, wordt de hoge vertegenwoordiger bijgestaan door de beheerder voor steunmaatregelen en de rekenplichtige voor steunmaatregelen. De hoge vertegenwoordiger oefent deze verantwoordelijkheid uit met ondersteuning van de in artikel 9, lid 6, van Besluit 2010/427/EU (4) van de Raad bedoelde dienst van de Commissie en, indien vereist, van andere diensten van de Commissie.

Artikel 11

Comité voor de faciliteit

1.   Er wordt een comité voor de faciliteit (het “comité”) opgericht waarin elke lidstaat een vertegenwoordiger heeft.

2.   Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt. De voorzitter roept de vergaderingen van het comité bijeen en zit deze voor.

3.   Het comité oefent zijn bevoegdheden uit krachtens dit besluit. Het handelt volgens de in lid 14 vastgestelde stemregels.

4.   Het comité stelt de jaarlijkse begroting van de faciliteit en de gewijzigde begrotingen vast, rekening houdend met het referentiebedrag voor elke operatie en steunmaatregel.

5.   Het comité keurt de jaarrekening goed en verleent de beheerders en de operationeel commandanten kwijting voor de aangelegenheden waarvoor zij verantwoordelijk zijn.

6.   Op gezamenlijk voorstel van de beheerders stelt het comité, ter aanvulling van de voorschriften van dit besluit, de volgende voorschriften vast voor het verrichten van uitgaven uit hoofde van de faciliteit:

a)

De uitvoeringsvoorschriften voor militaire operaties gelijken qua flexibiliteit op de financiële regels die van toepassing waren op het bij Besluit (GBVB) 2015/528 ingestelde mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (het “Athenamechanisme”).

b)

De uitvoeringsvoorschriften voor steunmaatregelen zijn in overeenstemming met en garanderen hetzelfde niveau van goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie als Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5). Indien wordt afgeweken van de regels van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 om in gerichte flexibiliteit te voorzien, wordt in die voorschriften expliciet verantwoord waarom dit in die gevallen noodzakelijk is, en er wordt voor gezorgd dat de boekhoudregels die de rekenplichtige krachtens artikel 13, lid 4, punt d), vaststelt, conform zijn met de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector.

Het comité onderzoekt de voorgestelde uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in punten a) en b) in nauw overleg met de beheerders, met name zodat de uitvoeringsvoorschriften in overeenstemming zijn met de beginselen van goed financieel beheer en non-discriminatie en de eerbiediging van de grondrechten.

7.   Op voorstel van de voorzitter stelt het comité met steun van de beheerders zijn reglement van orde vast.

8.   Wanneer het comité beraadslaagt over de financiering van een operatie of steunmaatregel:

a)

bestaat het comité uit één vertegenwoordiger per bijdragende lidstaat;

b)

kan een vertegenwoordiger van een lidstaat die niet aan een operatie of steunmaatregel bijdraagt, de werkzaamheden van het comité in verband met deze operatie of steunmaatregel bijwonen, zonder dat hij deelneemt aan de stemmingen;

c)

neemt iedere operationeel commandant of zijn vertegenwoordiger deel aan de werkzaamheden van het comité die betrekking hebben op de operatie waarover hij het bevel voert en op de steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie worden uitgevoerd, zonder dat hij deelneemt aan de stemmingen;

d)

worden de vertegenwoordigers van de bijdragende derde staten en van vrijwillige contribuanten uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van het comité die rechtstreeks verband houden met hun financiële bijdrage; zij nemen niet deel aan de stemmingen en zijn er evenmin bij aanwezig;

e)

kunnen vertegenwoordigers van andere relevante actoren, meer bepaald uitvoerende actoren, worden uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van het comité in verband met de steunmaatregel die zij geheel of gedeeltelijk uitvoeren, zonder dat zij deelnemen aan de stemmingen.

9.   De beheerder voor operaties verzorgt het secretariaat van het comité bij aangelegenheden die betrekking hebben op operaties en op de steunmaatregelen die via operaties worden uitgevoerd. De beheerder voor steunmaatregelen doet dit bij aangelegenheden die betrekking hebben op steunmaatregelen. Iedere beheerder neemt deel aan de vergaderingen van het comité en stelt de notulen ervan op met betrekking tot de punten waarvoor hij verantwoordelijk is. De beheerder kan vergaderingen over andere punten bijwonen. De beheerders nemen niet deel aan de stemmingen van het comité.

10.   Vertegenwoordigers van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en van de Commissie worden uitgenodigd om de vergaderingen van het comité bij te wonen, zonder dat zij deelnemen aan de stemmingen.

11.   Vertegenwoordigers van het Europees Defensieagentschap (EDA) kunnen worden uitgenodigd om vergaderingen van het comité bij te wonen waarin onderwerpen worden besproken die verband houden met het werkterrein van het EDA, zonder dat zij deelnemen aan of aanwezig zijn bij de stemmingen.

12.   De rekenplichtigen van de faciliteit nemen indien nodig deel aan de werkzaamheden van het comité met betrekking tot de punten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, zonder dat zij deelnemen aan de stemmingen.

13.   Indien een lidstaat, een beheerder of een operationeel commandant hierom verzoekt, roept de voorzitter het comité binnen 15 dagen bijeen.

14.   Het comité neemt, met inachtneming van zijn samenstelling zoals omschreven in de leden 1 en 8, besluiten met eenparigheid van stemmen. Het neemt evenwel met gewone meerderheid van stemmen besluiten over procedurekwesties, bijvoorbeeld bij de goedkeuring van de agenda en de notulen, en bij de vaststelling van zijn reglement van orde.

15.   De besluiten van het comité zijn bindend.

16.   In dringende gevallen kan een besluit worden vastgesteld via een schriftelijke procedure, conform door het comité op initiatief van de voorzitter vast te stellen regels, tenzij een lid van het comité om een vergadering van het comité verzoekt.

17.   De beheerders, de operationeel commandanten en de rekenplichtigen informeren het comité in voorkomend geval over aangelegenheden waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Met name verstrekt de betrokken beheerder het comité voldoende informatie bij een vordering of een geschil waarbij de faciliteit betrokken is.

18.   De begrotingen en andere besluiten die het comité vaststelt, worden ondertekend door de voorzitter en, met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, door de betrokken beheerder.

19.   Indien het comité over een bepaald punt geen akkoord bereikt, kan het besluiten dit punt aan de Raad voor te leggen.

Artikel 12

Beheerders

1.   De secretaris-generaal van de Raad benoemt, na het comité te hebben ingelicht, de beheerder voor operaties en ten minste één adjunct-beheerder voor operaties voor een periode van drie jaar.

2.   De hoge vertegenwoordiger benoemt, na het comité te hebben ingelicht, een beheerder voor steunmaatregelen voor een periode van drie jaar.

3.   De beheerders oefenen hun respectieve taken uit namens de faciliteit.

4.   De specifieke titels van de begroting betreffende de uitvoering via een operatie van steunmaatregelen of delen daarvan vallen onder de verantwoordelijkheid van de beheerder voor operaties.

5.   Iedere beheerder vertegenwoordigt de faciliteit in rechte met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, ook in rechtszaken en bij geschillenbeslechting.

6.   Iedere beheerder:

a)

stelt de titels van de ontwerpen van jaarlijkse begrotingen en gewijzigde begrotingen op waarvoor hij verantwoordelijk is en legt deze voor aan het comité. In de ontwerpen van jaarlijkse begrotingen en gewijzigde begrotingen wordt het gedeelte “uitgaven” voor een operatie en voor steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd, opgesteld op voorstel van de betrokken operationeel commandant;

b)

voert, na vaststelling ervan door het comité, de jaarlijkse begroting en de desbetreffende gewijzigde begrotingen onder zijn verantwoordelijkheid uit en brengt daarover verslag uit;

c)

is ordonnateur voor de inkomsten en uitgaven van de faciliteit, met uitzondering van de uitgaven die worden gedaan tijdens de actieve fase van een operatie. Indien nodig kunnen beheerders ordonnateursbevoegdheden delegeren;

d)

geeft, wat betreft de inkomsten, uitvoering aan de financiële regelingen die met derden zijn overeengekomen inzake de financiering van operaties en steunmaatregelen.

7.   Iedere beheerder ziet erop toe dat, met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, de in dit besluit vastgestelde voorschriften worden nageleefd en dat de besluiten van het comité worden uitgevoerd. Daartoe kan de beheerder voor steunmaatregelen de uitvoerende actoren de nodige instructies verstrekken, onder meer met het oog op spoedeisende maatregelen.

8.   Iedere beheerder is met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, gemachtigd tot het nemen van alle maatregelen die hij noodzakelijk acht voor het verrichten van uitgaven uit hoofde van de faciliteit, in overeenstemming met dit besluit en met de voorschriften die door het comité krachtens artikel 11, lid 6, zijn vastgesteld. Hij stelt het comité daarvan in kennis.

9.   Iedere beheerder coördineert met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is de werkzaamheden inzake financiële aangelegenheden van operaties en steunmaatregelen. Hij is voor deze aangelegenheden het contactpunt voor nationale overheden en, voor zover van toepassing, internationale organisaties.

10.   Iedere beheerder waarborgt indien nodig de continuïteit van zijn functies, met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is.

11.   Iedere beheerder legt verantwoording af aan het comité, met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is.

Artikel 13

Rekenplichtigen

1.   De secretaris-generaal van de Raad benoemt de rekenplichtige voor operaties en ten minste één adjunct-rekenplichtige voor operaties voor een periode van drie jaar.

2.   De hoge vertegenwoordiger benoemt de rekenplichtige voor steunmaatregelen voor een periode van drie jaar.

3.   De rekenplichtigen oefenen hun respectieve taken uit namens de faciliteit.

4.   Iedere rekenplichtige verricht, met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, de volgende taken:

a)

het correct uitvoeren van betalingen, het innen van ontvangsten en het invorderen van vastgestelde schuldvorderingen;

b)

het opstellen van de jaarrekening en deze ter goedkeuring voorleggen aan het comité;

c)

het voeren van de boekhouding;

d)

het vaststellen van de boekhoudregels en -procedures en het rekeningstelsel;

e)

het vaststellen en valideren van, en toezicht houden op, de boekhoudsystemen voor ontvangsten, alsmede, indien van toepassing, het valideren van en toezicht houden op de door de betrokken ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren, het controleren van ontvangen informatie en het verzoeken om corrigerende maatregelen indien deze nodig worden geacht;

f)

het bewaren van de bewijsstukken;

g)

het beheren van de kasmiddelen.

5.   Ten behoeve van het beheer van de kasmiddelen opent iedere rekenplichtige een of meer bankrekeningen op naam van de faciliteit, of laat hij deze openen. Hij is ook verantwoordelijk voor het sluiten of laten sluiten van dergelijke rekeningen. De rekenplichtigen kunnen bepaalde taken delegeren aan ondergeschikten.

6.   De beheerders en de operationeel commandanten verstrekken de verantwoordelijke rekenplichtige alle gegevens die nodig zijn voor het opstellen van de rekeningen, welke een getrouw beeld geven van de financiële situatie en de uitvoering van de begroting. Zij geven een schriftelijke bevestiging van de betrouwbaarheid van deze informatie.

7.   De rekenplichtigen leggen verantwoording af aan het comité.

Artikel 14

Algemene bepalingen die van toepassing zijn op beheerders, rekenplichtigen en hun personeel

1.   De functie van beheerder en die van adjunct-beheerder zijn onverenigbaar met die van rekenplichtige en van adjunct-rekenplichtige.

2.   De adjunct-beheerder voor operaties handelt onder het gezag van de beheerder voor operaties. De adjunct-rekenplichtige voor operaties handelt onder het gezag van de rekenplichtige voor operaties.

3.   Indien de beheerder voor operaties afwezig is, wordt hij vervangen door de adjunct-beheerder voor operaties. Indien de rekenplichtige voor operaties afwezig is, wordt hij vervangen door de adjunct-rekenplichtige voor operaties.

4.   Bij de uitoefening van taken namens de faciliteit blijven de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie onderworpen aan het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (6) (het “statuut”).

5.   Het personeel dat door de lidstaten aan de faciliteit ter beschikking wordt gesteld, is onderworpen aan de voorschriften die van toepassing zijn op nationale deskundigen die zijn gedetacheerd bij de instelling van de Unie welke verantwoordelijk is voor het administratief beheer van dit personeel, en aan de voorschriften die door hun nationale overheid en de instelling van de Unie of de betrokken beheerder namens de faciliteit zijn overeengekomen.

6.   Het personeel dat ter beschikking wordt gesteld aan of in dienst is van de faciliteit, moet vooraf gemachtigd worden om toegang te krijgen tot gerubriceerde gegevens tot en met ten minste het niveau SECRET UE/EU SECRET, of in het bezit zijn van een gelijkwaardige machtiging van een lidstaat.

Artikel 15

Operationeel commandanten

1.   Iedere operationeel commandant voert namens de faciliteit zijn taken uit met betrekking tot de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operatie waarover hij het bevel voert en de financiering van steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd.

2.   Iedere operationeel commandant verricht voor de operatie waarover hij het bevel voert en voor de steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd, de volgende taken:

a)

hij zendt zijn voorstellen voor het deel “uitgaven” van de ontwerpbegrotingen toe aan de beheerder voor operaties;

b)

als ordonnateur:

i)

besteedt hij de kredieten voor de gemeenschappelijke kosten en voor de uitgaven voor door de staten gedragen kosten, als bedoeld in artikel 48 en de kredieten voor de steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd; oefent hij gezag uit over eenieder die deelneemt aan de besteding van deze kredieten, ook als het voorfinanciering betreft; kan hij namens de faciliteit opdrachten plaatsen en overeenkomsten sluiten; en opent hij bankrekeningen voor de operatie waarover hij het bevel voert, onder meer voor steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd;

ii)

besteedt hij de kredieten voor de uitgaven voor de operatie waarover hij het bevel voert die uit vrijwillige bijdragen wordt gefinancierd; oefent hij gezag uit over eenieder die deelneemt aan de besteding van deze kredieten, op basis van de bepalingen ter zake in de administratieve ad-hocregeling met de partij die de vrijwillige bijdrage levert; kan hij namens de contribuant opdrachten plaatsen en overeenkomsten sluiten; en opent hij voor elke bijdrage één bankrekening.

3.   Iedere operationeel commandant is gemachtigd om voor de operatie waarover hij het bevel voert en voor steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd, alle maatregelen te nemen die hij nodig acht voor het verrichten van uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven, in overeenstemming met dit besluit en met de door het comité krachtens artikel 11, lid 6, vastgestelde voorschriften. Hij stelt de beheerder voor operaties en het comité in kennis van deze maatregelen.

4.   Iedere operationeel commandant voert een boekhouding van de middelen die hij van de faciliteit ontvangt, van de uitgaven die hij vastlegt, van de betalingen die hij verricht, en van de inkomsten die hij ontvangt, en houdt tevens een inventaris bij van uit de begroting van de faciliteit gefinancierde roerende goederen die worden gebruikt voor de operatie waarover hij het bevel voert en voor steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie kunnen worden uitgevoerd. Deze boekhouding is desgevraagd ter controle beschikbaar voor de rekenplichtige.

5.   Behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden die door de beheerder en de rekenplichtige voor operaties zijn goedgekeurd, gebruikt iedere operationeel commandant het boekhoud- en vermogensbeheersysteem van de faciliteit.

Artikel 16

Aansprakelijkheid

1.   Bij fouten of nalatigheid van het personeel dat voor de faciliteit werkt bij de uitoefening van hun taken uit hoofde van dit besluit, wordt de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van het personeel van de Unie geregeld door het statuut. De tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van het personeel dat door een lidstaat is gedetacheerd bij of ter beschikking is gesteld aan de faciliteit, wordt geregeld door de toepasselijke nationale voorschriften en regelingen. Onverminderd Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat van toepassing is op het personeel van de Unie, wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van personeel dat voor de faciliteit werkt, geregeld door het toepasselijke nationale recht. Daarnaast kan het comité op eigen initiatief, op verzoek van een bijdragende lidstaat of van een bijdragende derde partij beslissen dat de faciliteit tegen dergelijk personeel een burgerlijke procedure moet instellen. De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het Uniepersoneel wordt beperkt tot schade die is veroorzaakt door grove nalatigheden of opzettelijk wangedrag bij de uitoefening van hun taken en wordt geregeld door het statuut van de ambtenaren van de EU en de op hen toepasselijke uitvoeringsvoorschriften.

2.   In geen geval kan de Unie, de secretaris-generaal van de Raad, de hoge vertegenwoordiger of de Commissie door een bijdragende lidstaat of een bijdragende derde partij aansprakelijk worden gesteld voor de wijze waarop beheerders, rekenplichtigen en het personeel dat is gedetacheerd bij of ter beschikking is gesteld aan de faciliteit hun functie vervullen.

3.   De contractuele aansprakelijkheid die ontstaat naar aanleiding van overeenkomsten die namens de faciliteit worden gesloten, wordt via de faciliteit gedragen door de bijdragende lidstaten en de bijdragende derde partijen (al naar gelang van wat van toepassing is). De aansprakelijkheid wordt geregeld door de wetgeving die op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

4.   Niet-contractuele aansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt door een operationeel hoofdkwartier, een hoofdkwartier van de troepenmacht of een deelhoofdkwartier of door het personeel hiervan in de uitoefening van hun functie, alsmede niet-contractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt bij de uitvoering van een steunmaatregel, wordt via de faciliteit gedragen door de bijdragende lidstaten of bijdragende derde partijen (al naargelang van wat van toepassing is), in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben.

5.   In geen geval kunnen de Unie of de lidstaten door een bijdragende lidstaat of een bijdragende derde partij aansprakelijk worden gesteld voor overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de uitvoering van de begroting, of voor schade die is veroorzaakt door een operatie of door het daaraan toegewezen personeel in de uitoefening van zijn functie.

6.   Dit artikel doet geen afbreuk aan regelingen betreffende de immuniteit van rechtsmacht die het personeel van een operatie geniet op grond van een met het gastland gesloten overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten of inzake de status van de missie, of uit hoofde van de overeenkomst van de Europese Unie inzake de status van de strijdkrachten (7).

TITEL II

BEGROTING

Hoofdstuk 3

beginselen en structuur, gewijzigde begrotingen, kredietoverschrijvingen en kredietoverdrachten

Artikel 17

Begrotingsbeginselen

1.   De in euro's opgestelde begroting is de handeling waarbij voor een begrotingsjaar wordt voorzien in, en machtiging wordt gegeven tot, alle ontvangsten en uitgaven die door de faciliteit worden beheerd.

2.   De in de begroting opgenomen kredieten worden goedgekeurd voor de periode van een begrotingsjaar dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december van datzelfde jaar. Zij omvatten vastleggings- en betalingskredieten.

3.   De in de begroting opgenomen vastleggingskredieten zijn toegestaan binnen de grenzen van de in bijlage I vastgestelde jaarlijkse financiële maxima. Voor zover het in artikel 2, lid 1, bedoelde algehele maximum niet wordt overschreden, kan het comité evenwel, indien noodzakelijk of in uitzonderlijke omstandigheden, een jaarlijkse of een gewijzigde begroting vaststellen die het respectieve jaarlijkse financiële maximum met niet meer dan 15 % overstijgt. In dat geval kan de hoge vertegenwoordiger bij de Raad een voorstel indienen tot aanpassing van de in bijlage I genoemde jaarlijkse maxima, rekening houdend met het ongebruikte deel van de plafonds van voorgaande jaren.

4.   De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

5.   Alle uitgaven moeten gekoppeld zijn aan een specifieke operatie of steunmaatregel, uitgezonderd, in voorkomend geval, uitgaven voor de in de bijlagen II en III genoemde kosten.

6.   Ontvangsten en uitgaven kunnen slechts worden verricht door toewijzing aan een titel in de begroting en binnen de grenzen van de in die titel opgenomen kredieten, behoudens artikel 51, leden 2 en 6, en artikel 58.

Artikel 18

Jaarlijkse begroting

1.   De jaarlijkse begroting bestaat uit vastleggings- en betalingskredieten, die in titels zijn verdeeld, welke op hun beurt zijn verdeeld in hoofdstukken en artikelen.

2.   Iedere beheerder stelt jaarlijks ter voorbereiding van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar de titels op waarvoor hij krachtens artikel 12, leden 1 en 2, verantwoordelijk is, en wel op basis van de geraamde behoeften en binnen de grenzen van het desbetreffende jaarlijkse financiële maximum als genoemd in bijlage I. De operationeel commandanten assisteren de beheerder voor operaties.

3.   De ontwerpbegroting omvat:

a)

de kredieten die nodig worden geacht ter dekking van:

de gemeenschappelijke kosten van lopende of geplande operaties;

de kosten van door de Raad vastgestelde of goed te keuren steunmaatregelen;

b)

een algemeen deel ter dekking van de kosten ter ondersteuning en voorbereiding van de in de bijlagen II en III bedoelde operaties, welke kosten niet gekoppeld zijn aan één bepaalde operatie;

c)

een algemeen deel ter dekking van de kosten ter ondersteuning en voorbereiding van de in de bijlagen II en III bedoelde steunmaatregelen, welke kosten niet gekoppeld zijn aan één bepaalde steunmaatregel;

d)

een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

4.   Voor elke operatie of steunmaatregel als bedoeld in lid 3, punt a), en voor elk van de algemene delen ter dekking van de kosten ter ondersteuning en voorbereiding van de uitgaven voor operaties en steunmaatregelen wordt een specifieke titel gebruikt. Wanneer een deel van een steunmaatregel via een operatie wordt uitgevoerd, wordt aan dat deel van de maatregel een specifieke titel gewijd, die onder de verantwoordelijkheid van de beheerder voor operaties valt en losstaat van de titel voor de gemeenschappelijke kosten van de operatie.

5.   De uitgaven ter ondersteuning en voorbereiding die zowel voor operaties als voor steunmaatregelen zijn bedoeld, worden voor elk algemeen deel toegekend overeenkomstig de percentages die de titels voor operaties en voor steunmaatregelen vertegenwoordigen in de oorspronkelijke jaarlijkse begroting van de faciliteit die door het comité krachtens artikel 11, lid 4, is vastgesteld.

6.   Elke titel kan een hoofdstuk “voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen indien er op ernstige gronden onzekerheid bestaat over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgenomen kredieten te besteden.

7.   De ontvangsten, die zijn verdeeld in titels, bestaan uit:

a)

bijdragen die verschuldigd zijn door de bijdragende lidstaten en, indien van toepassing, bijdragende derde staten;

b)

diverse ontvangsten, waaronder:

de begrotingsuitvoering van het voorgaande begrotingsjaar, zoals vastgesteld door het comité;

ontvangen rente en opbrengsten van verkoop;

terugvorderingen van middelen die niet zijn besteed tijdens de uitvoering.

8.   De beheerders leggen uiterlijk op 30 september de ontwerpbegroting aan het comité voor. Het comité stelt de ontwerpbegroting uiterlijk op 30 november vast. De beheerders stellen de lidstaten en de bijdragende derde staten in kennis van de begroting zodra zij is vastgesteld.

Artikel 19

Gewijzigde begrotingen

1.   De beheerder voor operaties of de beheerder voor steunmaatregelen stelt het comité in de volgende gevallen een gewijzigde begroting voor:

a)

de Raad heeft een besluit genomen over een nieuwe operatie of steunmaatregel, waardoor er een nieuwe titel op de begroting moet worden gecreëerd;

b)

de uitvoering van een begrotingsjaar waarvan de rekeningen in overeenstemming met artikel 43, lid 6, zijn goedgekeurd, moet in de begroting van het volgende begrotingsjaar worden opgenomen;

c)

ten gevolge van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden zijn de kredieten die zijn opgenomen in de titels van operaties of van steunmaatregelen, niet in overeenstemming met de behoeften van de betrokken operatie of steunmaatregel.

2.   Het ontwerp van gewijzigde begroting dat het gevolg is van het instellen of verlengen van een operatie of een steunmaatregel, wordt aan het comité voorgelegd binnen vier maanden na de goedkeuring van het referentiebedrag door de Raad, tenzij het comité besluit deze termijn te verlengen.

3.   Elke door een beheerder voorgestelde gewijzigde begroting met een verhoging van de kredieten wordt zoveel mogelijk gecompenseerd door middel van verlagingen in andere titels waarvoor de beheerder verantwoordelijk is.

4.   Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt opgesteld, voorgelegd, goedgekeurd, vastgesteld en bekendgemaakt volgens dezelfde procedure als voor de jaarlijkse begroting. Het comité bespreekt de gewijzigde begroting en stelt deze vast, waarbij het rekening houdt met de urgentie ervan.

Artikel 20

Kredietoverschrijvingen

1.   Iedere beheerder kan kredieten overschrijven binnen de titels van de begroting waarvoor hij verantwoordelijk is. De beheerder voor operaties handelt op basis van een voorstel van de betrokken operationeel commandant, met uitzondering van de titels waarvoor de beheerder ordonnateur is. De betrokken beheerder stelt het comité ten minste één week van tevoren in kennis van zijn voornemen tot kredietoverschrijving, voor zover de urgentie van de situatie dit toelaat.

2.   De voorafgaande goedkeuring van het comité is echter, en met inachtneming van artikel 51, lid 5, vereist indien de voorgenomen overschrijving van het ene hoofdstuk naar het andere meer dan 10 % in titels die betrekking hebben op operaties, 20 % in titels die betrekking hebben op steunmaatregelen, bedraagt van de kredieten die zijn opgenomen in het hoofdstuk waaruit de kredieten worden overgeschreven, zoals blijkt uit de goedgekeurde begroting van het begrotingsjaar op de datum waarop het voorstel voor de overschrijving wordt gedaan. Deze goedkeuringseis geldt niet voor overschrijvingen binnen een titel voor een steunmaatregel in de vorm van een algemeen programma.

3.   Voorafgaande goedkeuring door het comité is vereist voor kredietoverschrijvingen tussen titels binnen het deel van de begroting voor de respectieve operaties of steunmaatregelen. Kredietoverschrijvingen tussen titels zijn slechts mogelijk indien de lidstaten die bijdroegen aan de oorspronkelijke titel, dezelfde zijn als die welke aan de titel van bestemming bijdragen. Wanneer een deel van een steunmaatregel wordt uitgevoerd via een operatie als bedoeld in artikel 60, lid 1, is de voorafgaande goedkeuring van het comité niet vereist voor de noodzakelijke overdracht van kredieten tussen de titel voor de steunmaatregel en de titel betreffende de uitvoering van een deel van de steunmaatregel via een operatie.

4.   Er kan geen overdracht van kredieten plaatsvinden tussen een titel voor operaties en een titel voor steunmaatregelen.

Artikel 21

Kredietoverdrachten

1.   Kredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij zijn opgenomen, niet zijn uitgegeven en die niet naar het volgende begrotingsjaar zijn overgedragen, worden geannuleerd, tenzij anders is bepaald in het onderhavige artikel.

2.   Het comité kan uiterlijk op 31 maart van elk jaar, op basis van voorstellen van de betrokken beheerders, de vastleggingskredieten overdragen die aan het einde van het voorgaande begrotingsjaar niet zijn vastgelegd en, indien nodig, overeenkomstige betalingskredieten, in welk geval deze kredieten kunnen worden vastgelegd en betaald tot en met 31 december.

3.   De beheerders dienen hun voorstellen elk jaar uiterlijk op 1 maart in bij het comité.

4.   Kredieten kunnen echter in de volgende gevallen worden overgedragen op basis van een besluit van de verantwoordelijke beheerder:

a)

betalingskredieten, indien deze nodig zijn om bestaande vastleggingen te dekken;

b)

vastleggingskredieten in titels voor steunmaatregelen waarvoor de meeste in de uitvoeringsbepalingen krachtens artikel 11, lid 6, te specificeren voorbereidende stadia van de vastleggingsprocedure uiterlijk op 31 december van het voorgaande jaar zijn voltooid. In dat geval kunnen deze kredieten tot en met 31 maart worden vastgelegd;

c)

vastleggings- en betalingskredieten die nodig zijn indien in het laatste kwartaal van het voorgaande begrotingsjaar een besluit van de Raad voor een nieuwe steunmaatregel is vastgesteld.

Iedere beheerder informeert het comité jaarlijks uiterlijk op 1 maart over besluiten tot kredietoverdrachten die hij heeft genomen.

5.   De beheerder voor operaties wordt bij de uitvoering van het onderhavige artikel geassisteerd door de betrokken operationeel commandanten.

Artikel 22

Gesplitste kredieten

Vastleggingen in de begroting waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

Artikel 23

Terugvordering van middelen

Terugvorderingen van gelden worden opgenomen als ontvangsten in dezelfde titel als waaruit de gelden oorspronkelijk afkomstig waren. Indien die titel niet langer bestaat, wordt de terugvordering opgenomen in het algemene deel waarvoor de betrokken beheerder verantwoordelijk is.

Artikel 24

Vervroegde uitvoering

Zodra de jaarlijkse begroting is vastgesteld, kunnen kredieten vervroegd worden uitgevoerd en gebruikt voor vastleggingen en betalingen, voor zover dat operationeel gezien noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4

Bijdragen

Artikel 25

Vroegtijdige prognoses

1.   De beheerders leggen uiterlijk op 30 juni van het jaar n het volgende voor:

a)

een prognose van het tweede verzoek om bijdragen voor het jaar n;

b)

een prognose van het maximum voor betalingen voor het jaar n+1, om zo rekening te houden met toekomstige of uitgebreide operaties, en voor steunmaatregelen die niet onder de ontwerpbegroting vallen;

c)

een indicatieve raming van het jaarlijkse bedrag van de bijdragen voor de jaren n+1, n+2, n+3 en n+4, in overeenstemming met de geraamde behoeften;

d)

een prognose van het bedrag van het eerste verzoek om bijdragen voor het jaar n+1.

2.   Het comité neemt uiterlijk op 31 juli van het jaar n een besluit over het maximum voor de betalingen voor het jaar n+1.

3.   De beheerders leggen uiterlijk op 30 september van het jaar n aan het comité het volgende voor:

a)

een prognose van het jaarlijkse bedrag van de bijdragen voor alle titels van de ontwerpbegroting;

b)

een prognose van het bedrag van het eerste verzoek om bijdragen voor het jaar n+1;

c)

op basis van de beste beschikbare informatie een herziene indicatieve raming van de jaarlijkse bedragen voor de jaren n+2, n+3 en n+4.

Artikel 26

Vaststelling van de bijdragen

1.   De bijdragen die in de loop van een begrotingsjaar voor een bepaalde begrotingstitel verschuldigd zijn, zijn gelijk aan de in deze titel opgenomen betalingskredieten, na aftrek van de in deze titel opgenomen ontvangsten.

2.   De betalingskredieten voor een operatie of steunmaatregel worden gedekt door de bijdragen van de lidstaten die bijdragen aan de operatie of steunmaatregel.

3.   De betalingskredieten in het algemene gedeelte van de begroting ter ondersteuning en voorbereiding van de in artikel 18, lid 3, punt b), bedoelde operaties worden gedekt door bijdragen van de lidstaten, met uitzondering van Denemarken.

4.   De betalingskredieten in het algemene gedeelte van de begroting ter ondersteuning en voorbereiding van de in artikel 18, lid 3, punt c), bedoelde steunmaatregelen worden gedekt door bijdragen van de lidstaten.

5.   De verdeling van de bijdragen over de bijdragende lidstaten wordt bepaald volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, als bedoeld in artikel 41, lid 2, VEU, en in overeenstemming met Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (8), dan wel een ander besluit van de Raad dat voor dit besluit in de plaats komt.

6.   Voor de berekening van de bijdragen worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom “bni-middelen” van de tabel “Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de meest recente vastgestelde algemene begroting van de Unie is gehecht. De bijdrage van elke lidstaat die moet bijdragen, is proportioneel aan het aandeel van het bruto nationaal inkomen (bni) van deze lidstaat in het totale bni van de lidstaten die moeten bijdragen.

7.   Indien een lidstaat zich krachtens artikel 5a, lid 3, onthoudt van de vaststelling van een steunmaatregel en daar niet aan bijdraagt, draagt hij een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen dan de steunmaatregelen in verband met de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden. Dit extra bedrag waarborgt dat de totale bijdrage van die lidstaat aan steunmaatregelen in overeenstemming is met zijn aandeel van het bni. Het door die andere lidstaten verschuldigde bedrag aan bijdragen voor de maatregelen waaraan extra bijdragen worden geleverd, wordt door die extra bijdragen onverlet gelaten.

8.   De bijdragen van de lidstaten in een bepaald jaar mogen hun respectieve aandeel in het in artikel 25, lid 2, bedoelde betalingsmaximum niet overschrijden. Deze limiet is niet van toepassing op extra bijdragen krachtens lid 7 van dit artikel die het gevolg zijn van onthouding van de vaststelling van steunmaatregelen in voorgaande jaren.

Artikel 27

Bijdragen na een onthouding

1.   Een lidstaat die heeft aangegeven zich te zullen onthouden van de vaststelling van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 5, lid 3, kan andere steunmaatregelen aanwijzen waaraan hij een extra bijdrage zal leveren. De lidstaat kan hetzij bestaande maatregelen, hetzij mogelijke toekomstige maatregelen waarvoor de Raad al een conceptnota heeft ingediend of goedgekeurd, aanwijzen, of de lidstaat kan daarvoor om andere nieuwe maatregelen verzoeken.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde lidstaat binnen zes maanden geen andere steunmaatregelen aanwijst of daarom verzoekt, wijzen de hoge vertegenwoordiger of de andere lidstaten de maatregelen aan waaraan extra bijdragen zullen worden geleverd.

3.   De hoge vertegenwoordiger dient bij de Raad zo nodig voorstellen tot vaststelling in na beoordeling van de behoefte aan andere steunmaatregelen als bedoeld in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel en rekening houdend met de strategische prioriteiten en de in artikel 56 beschreven doelstellingen en beginselen van de Unie.

4.   De beheerder voor steunmaatregelen houdt een register bij van de extra bijdragen die verschuldigd zijn door lidstaten die zich onthouden van de vaststelling van een steunmaatregel krachtens artikel 5, lid 3.

5.   Bij de uitvoering van het onderhavige artikel worden de beginselen van op behoeften gebaseerde programmering en goed financieel beheer van de faciliteit in acht genomen en blijft de doeltreffendheid ervan behouden, in overeenstemming met de verdragen.

Artikel 28

Vroegtijdige financiering

1.   De faciliteit beschikt over een systeem van minimumdeposito's voor vroegtijdige financiering van snelle-reactieoperaties van de Unie en spoedeisende maatregelen als bedoeld in artikel 58, voor het geval er onvoldoende middelen beschikbaar zijn en niet tijdig aan de behoeften kan worden voldaan volgens de gebruikelijke procedure voor het innen van bijdragen. De minimumdeposito's voor snelle-reactieoperaties en spoedeisende maatregelen worden beheerd door de betrokken beheerders.

2.   Het bedrag van de minimumdeposito's wordt, na voorstellen van de beheerder, door het comité vastgesteld en zo nodig herzien.

3.   Voor de vroegtijdige financiering van minimumdeposito's:

a)

betalen de lidstaten hun bijdragen vooraf aan de faciliteit; of

b)

wanneer de Raad besluit een snelle-reactieoperatie van de Unie waaraan de lidstaten bijdragen uit te voeren, of een dringende maatregel goedkeurt, en het gebruik van een minimumdeposito daarvoor noodzakelijk is, betalen de lidstaten hun bijdragen binnen vijf dagen na het verzenden van het verzoek ten belope van het referentiebedrag van de snelle-reactieoperatie of van de toegestane kosten van de spoedeisende maatregel, tenzij de Raad anders besluit.

Artikel 29

Inning van bijdragen

1.   Bijdragen aan de faciliteit worden geleverd in euro's.

2.   Iedere beheerder zendt de verzoeken om bijdragen aan de kredieten waarvoor hij verantwoordelijk is, per brief toe aan de bevoegde nationale instanties waarvan de gegevens hem zijn medegedeeld.

3.   Wanneer een steunmaatregel of een deel daarvan via een operatie wordt uitgevoerd, zendt de beheerder voor operaties het verzoek om bijdragen toe aan de bevoegde nationale instantie. Indien de beheerder voor steunmaatregelen reeds het verzoek om bijdragen voor de steunmaatregel heeft gedaan voordat de Raad heeft besloten dat de maatregel of een deel daarvan via een operatie zal worden uitgevoerd, draagt hij de voor de uitvoering benodigde middelen over aan de beheerder voor operaties.

4.   De verzoeken om bijdragen worden verzonden wanneer:

a)

het comité een begroting voor een begrotingsjaar heeft vastgesteld. Het eerste verzoek om bijdragen dekt de betalingsbehoeften voor de eerste acht maanden. Het tweede verzoek om bijdragen betreft het saldo van de bijdragen, rekening houdend met het saldo van het vorige begrotingsjaar indien het comité heeft besloten dat dit saldo in de lopende begroting wordt opgenomen;

b)

een gewijzigde begroting is vastgesteld overeenkomstig artikel 19 en de geplande verzoeken om bijdragen voor het lopende jaar niet tijdig voldoen aan de betalingsbehoeften;

c)

bijdragen aan de minimumdeposito's en de aanvulling daarvan nodig zijn overeenkomstig artikel 28, lid 3, en de leden 9 en 10 van het onderhavige artikel.

5.   De beheerder voor operaties en de beheerder voor steunmaatregelen verzoeken de bijdragende lidstaten om hun bijdragen wanneer de Raad een besluit tot instelling van een operatie dan wel een steunmaatregel heeft vastgesteld, voor zover de beschikbare middelen voor respectievelijk operaties of steunmaatregelen ontoereikend zijn om het bedrag van de betalingen te financieren dat de Raad heeft goedgekeurd op basis van het in zijn besluit vastgestelde referentiebedrag.

6.   Rente die wordt opgebouwd uit bijdragen die de lidstaten overeenkomstig artikel 28, lid 3, punt a), hebben betaald, wordt in aanmerking genomen voor de berekening van hun bijdragen in daaropvolgende gewone verzoeken om bijdragen.

7.   In een verzoek om bijdragen worden verhogingen en verlagingen van de bijdragen per titel van de begroting uitgesplitst.

8.   Onverminderd andere bepalingen van dit besluit, worden de bijdragen binnen 30 dagen na het verzenden van het desbetreffende verzoek betaald, met uitzondering van het eerste verzoek om een bijdrage voor de begroting van een nieuw begrotingsjaar, in welk geval de termijn voor betaling 40 dagen na het verzenden van het desbetreffende verzoek bedraagt.

9.   Ieder deel van de vervroegde bijdragen aan minimumdeposito's dat wordt besteed, wordt aangevuld door de bijdrage van de betrokken lidstaten in het volgende gewone verzoek om bijdragen te verhogen, tenzij deze lidstaten hun bijdrage reeds van tevoren hebben aangevuld. Indien het noodzakelijk is een beroep te doen op een minimumdeposito en de betrokken lidstaten hun bijdragen niet in de tussentijd hebben aangevuld, betalen zij het benodigde bedrag, in voorkomend geval, binnen vijf dagen, krachtens artikel 28, lid 3, punt b).

10.   Elke lidstaat die vooraf een bijdrage aan een minimumdeposito levert, kan de verantwoordelijke beheerder toestaan tot 75 % van die bijdrage te gebruiken om de bijdrage van de betrokken lidstaat aan een operatie of een steunmaatregel te dekken. In dat geval vult de betrokken lidstaat de vooraf betaalde bijdrage aan binnen 90 dagen na het verzenden van een verzoek daartoe door de verantwoordelijke beheerder.

11.   Wanneer de ontwerpbegroting aan het comité is voorgelegd, kan iedere beheerder vóór het einde van het lopende begrotingsjaar aan lidstaten met begrotings- en financiële procedures die geen betaling van hun bijdrage binnen de vastgestelde termijnen toestaan, een vervroegd verzoek doen om bijdragen aan de kredieten waarvoor hij verantwoordelijk is, bij wijze van vooruitbetaling op de bijdragen voor de begroting van het volgende begrotingsjaar.

12.   Elke bijdragende lidstaat of elke derde staat neemt de bankkosten van de betaling van zijn bijdrage voor zijn rekening.

13.   De beheerders bevestigen de ontvangst van de bijdragen waar zij om hebben verzocht.

14.   Verschuldigde terugbetalingen die niet volledig kunnen worden afgetrokken van de aan de faciliteit verschuldigde bijdragen, worden binnen 30 dagen aan de betrokken lidstaten terugbetaald.

Artikel 30

Beheer van vrijwillige financiële bijdragen door de faciliteit

1.   In overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van het juridische kader voor de operatie of de steunmaatregel, en na goedkeuring door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC), kan het comité toestemming geven om het administratieve beheer van een vrijwillige financiële bijdrage van een lidstaat of een derde partij toe te vertrouwen aan de faciliteit. Een dergelijke vrijwillige financiële bijdrage kan worden bestemd voor een specifiek project ter ondersteuning van de operatie of de steunmaatregel.

2.   De administratieve kosten van het beheer van de vrijwillige bijdrage moeten door de vrijwillige bijdrage zelf worden gedekt, tenzij het comité anders beslist.

3.   De betrokken beheerder stelt, na goedkeuring door het comité, met de betrokken lidstaat of derde partij de nodige administratieve regelingen vast waarin het doel van de vrijwillige bijdrage, de door de bijdrage te dekken kosten en het beheer van de vrijwillige bijdrage worden bepaald.

4.   Een vrijwillige bijdrage mag uitsluitend worden gebruikt voor het in de administratieve regeling met de lidstaat of de derde partij vastgelegde doel van de bijdrage.

5.   De betrokken beheerder ziet erop toe dat vrijwillige bijdragen in overeenstemming met de toepasselijke administratieve regelingen worden beheerd. De beheerder informeert elke bijdragende partij, naargelang het geval rechtstreeks of via de operationeel commandant, over het beheer van de vrijwillige bijdrage zoals dat is overeengekomen in de toepasselijke administratieve regeling.

Artikel 31

Achterstandsrente

1.   Indien een lidstaat of een derde partij op de vervaldag geen betaling aan de faciliteit heeft verricht, wordt achterstandsrente in rekening gebracht, die gelijk is aan de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met 3,5 procentpunten.

2.   Wanneer er niet meer dan 30 dagen te laat wordt betaald, wordt er geen rente aangerekend. Indien er meer dan 30 dagen te laat wordt betaald, wordt rente aangerekend voor de volledige duur van de achterstand.

Hoofdstuk 5

Uitvoering

Artikel 32

Beginselen

1.   De kredieten van de faciliteit worden besteed overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, namelijk de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en effectiviteit.

2.   Ordonnateurs zijn belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven van de faciliteit overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, en zij staan in voor de wettigheid en regelmatigheid van de handelingen ter zake.

Voor het verrichten van uitgaven gaan de ordonnateurs:

a)

vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen aan, onder meer door namens de faciliteit overeenkomsten te ondertekenen,

b)

stellen zij de uitgaven betaalbaar, geven zij betalingsopdrachten en

c)

verrichten zij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

3.   Een ordonnateur kan zijn taken delegeren door een besluit dat voorziet in:

a)

de functionarissen van het passende niveau aan wie de taken worden gedelegeerd;

b)

de reikwijdte van de gedelegeerde bevoegdheden; en

c)

de mogelijkheid voor de delegatiehouders om hun bevoegdheden te subdelegeren.

4.   De besteding van de kredieten geschiedt volgens het beginsel van de scheiding van de taken van ordonnateur en van rekenplichtige. Het ambt van ordonnateur en het ambt van rekenplichtige zijn niet verenigbaar.

Artikel 33

Wijzen van uitvoering

1.   De operationeel commandant voert namens de faciliteit de financiering van de gemeenschappelijke kosten van een operatie uit indien hij in functie is. In de overige gevallen voert de beheerder voor operaties in zijn hoedanigheid van ordonnateur deze taak uit.

2.   Een steunmaatregel kan worden uitgevoerd in direct of indirect beheer. Wanneer een steunmaatregel wordt uitgevoerd in indirect beheer kunnen de uitvoerende actoren door de Raad worden aangewezen uit een van de volgende categorieën:

a)

de ministeries of overheidsdiensten van de lidstaten of andere nationale publiekrechtelijke instellingen of instanties, dan wel privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover deze zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

b)

een internationale organisatie, een regionale organisatie, of hun organen en instanties;

c)

een derde staat of de publiekrechtelijke organen en instanties ervan, mits die derde staat geen afbreuk doet aan de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten en zich houdt aan het internationaal recht en, waar relevant, het beginsel van goede nabuurschapsbetrekkingen met lidstaten;

d)

instanties en organen van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

3.   In uitzonderlijke omstandigheden kunnen entiteiten die niet onder bovengenoemde categorieën vallen, worden aangewezen als uitvoerende actoren, na bevestiging door de beheerder overeenkomstig lid 5, mits de steunmaatregel in overeenstemming met het bepaalde in lid 2, punt c), wordt uitgevoerd.

4.   Steunmaatregelen kunnen ook geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd door de begunstigde of door instanties die door de begunstigde zijn aangewezen. In dat geval zijn de bepalingen betreffende de uitvoerende actoren in het onderhavige besluit van toepassing op de betrokken begunstigde of diens instanties in hun hoedanigheid van uitvoerende actoren.

5.   Onverminderd artikel 56, lid 3, en artikel 66, lid 8, verleent de beheerder in het stadium van de voorbereiding van een steunmaatregel advies over de capaciteit van mogelijke uitvoerende actoren om de steunmaatregel of delen ervan uit te voeren overeenkomstig hoofdstuk 10 en, waar relevant, over de capaciteit om een subsidie uit te voeren van een ontvanger van een subsidie die is toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen. Een uitvoerende actor of subsidieontvanger wordt door de Raad aangewezen na bevestiging door de beheerder dat de uitvoerende actor of de subsidieontvanger die capaciteit heeft. Indien dat niet kan worden bevestigd, wijst de beheerder de Raad aan welke andere mogelijke manieren er zijn om de maatregel uit te voeren. In voorkomend geval gaat de beheerder na hoe eventuele specifieke tekortkomingen in de capaciteit van de uitvoerende actoren moeten worden verholpen, overeenkomstig artikel 66, lid 6.

6.   Een steunmaatregel kan ook geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd door middel van een operatie waartoe de Raad overeenkomstig artikel 60 heeft besloten, met name als het gaat om het bieden van geïntegreerde steun, waaronder militaire opleiding, advies, het verstrekken van materiële ondersteuning en het toezicht op het gebruik van deze steun door de begunstigde.

7.   Een lidstaat, een instelling van de Unie, een internationale organisatie, een regionale organisatie of een andere actor die belast is met de verrichting van de uitgaven voor een operatie die uit hoofde van de faciliteit wordt gefinancierd, past de regels toe die van toepassing zijn op de verrichting van de eigen uitgaven. Evenzo kan een uitvoerende actor voor een steunmaatregel de regels toepassen die gelden voor de uitvoering van zijn eigen uitgaven, onder voorbehoud van de in artikel 66 bedoelde beoordeling. Indien er aanzienlijke verschillen zijn tussen enerzijds deze regels en anderzijds de bepalingen van dit besluit en de door het comité krachtens artikel 12, lid 6, vastgestelde regels, gaan de laatste twee voor. Daartoe kan de verantwoordelijke beheerder de nodige corrigerende maatregelen nemen om de financiële belangen van de faciliteit voldoende te beschermen.

Artikel 34

Bankrekeningen

1.   Bankrekeningen van de faciliteit worden geopend in een eersterangs kredietinstelling waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd en zijn rekeningen-courant of kortlopende depositorekeningen in euro's.

2.   Indien de omstandigheden dit echter rechtvaardigen en na goedkeuring door de betrokken beheerder, kunnen rekeningen worden geopend bij financiële instellingen met een hoofdkantoor buiten de Unie, en in andere valuta's dan de euro.

3.   Een bankrekening van de faciliteit mag geen negatief saldo vertonen.

4.   De bijdragen van de lidstaten worden gestort op daarvoor bestemde bankrekeningen. Deze bijdragen worden gebruikt om:

a)

de operationeel commandanten de voorschotten te verstrekken die nodig zijn voor het verrichten van uitgaven in verband met de gemeenschappelijke kosten van operaties en de kosten van de steunmaatregelen of delen daarvan die via operaties worden uitgevoerd; en

b)

om betalingen aan uitvoerende actoren en leveranciers te verrichten die nodig zijn voor steunmaatregelen.

5.   De betalingen overeenkomstig de door de staten gedragen kosten en de vrijwillige bijdragen worden gestort op daarvoor bestemde bankrekeningen. Deze worden gebruikt voor uitgaven waarvan het beheer onder de verantwoordelijkheid van de faciliteit valt.

Artikel 35

Aanbestedingen

1.   Aanbestedingen die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd of voorgefinancierd en bedoeld zijn om, tegen betaling van een prijs, de levering van roerende of onroerende activa te verkrijgen door middel van aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, dan wel om diensten of de uitvoering van werken te verkrijgen, gebeuren door middel van overeenkomsten die namens de faciliteit worden gesloten, indien deze rechtstreeks door de faciliteit of via een operatie worden uitgevoerd.

2.   De aanbestedingsprocedures zijn erop gericht om via eerlijke en open mededinging te waarborgen dat de gunning op de meest efficiënte wijze plaatsvindt, met inachtneming van de vereisten van operaties of steunmaatregelen.

3.   De regels die krachtens artikel 11, lid 6, door het comité zijn vastgesteld voor het verrichten van uitgaven die via de faciliteit worden gefinancierd, omvatten bepalingen waarbij overeenkomstig de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel aanbestedingsprocedures worden vastgesteld.

Artikel 36

Subsidies

1.   Steunmaatregelen kunnen worden uitgevoerd door middel van subsidies die met of zonder oproep tot het indienen van voorstellen zijn toegekend.

2.   De overeenkomstig artikel 11, lid 6, vastgestelde regels voor de verrichting van uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven bevatten bepalingen over de toekenning en uitvoering van subsidies, onder meer in de naar behoren gemotiveerde gevallen waarin subsidies kunnen worden toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen. Deze bepalingen zorgen voor streng toezicht door de beheerder tijdens de besteding van subsidies en zijn met name gericht op de controles die door de beheerder worden verricht in gevallen van direct beheer.

Artikel 37

Administratieve regelingen om toekomstige aanbestedingen of wederzijdse ondersteuning te faciliteren

1.   De faciliteit kan administratieve regelingen overeenkomen met lidstaten, instellingen, organen en agentschappen van de Unie, derde staten, internationale en regionale organisaties en hun agentschappen teneinde op de meest kosteneffectieve wijze toekomstige aanbestedingen of de financiële aspecten van wederzijdse ondersteuning, of beide, te faciliteren.

2.   Administratieve regelingen als bedoeld in lid 1 worden:

a)

vooraf voor advies voorgelegd aan het comité indien het regelingen betreft die met lidstaten, instellingen van de Unie, of organen of agentschappen van een lidstaat of van de Unie worden gesloten; of

b)

vooraf ter goedkeuring voorgelegd aan het comité indien het regelingen betreft die met derde staten of internationale of regionale organisaties worden gesloten.

3.   Administratieve regelingen als bedoeld in lid 1 worden ondertekend door de betrokken beheerder of, waar passend, door de betrokken operationeel commandant, die namens de faciliteit handelt, en door de bevoegde administratieve diensten van de andere in lid 1 bedoelde partijen.

4.   Er kunnen raamovereenkomsten worden gesloten om te bewerkstelligen dat aanbestedingen op de meest kosteneffectieve wijze geschieden. Kaderovereenkomsten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het comité voordat zij door de verantwoordelijke beheerder worden ondertekend. De lidstaten en de operationeel commandanten kunnen van deze kaderovereenkomsten gebruikmaken indien zij dat wensen. De sluiting van een dergelijke kaderovereenkomst door de faciliteit verplicht een lidstaat die geen partij bij de overeenkomst is, niet om op basis daarvan goederen of diensten aan te kopen.

Hoofdstuk 6

Financiële verslagen, rekeningen en controle

Artikel 38

Regelmatige financiële verslagen aan het comité

Iedere beheerder legt, met steun van de verantwoordelijke rekenplichtige en de verantwoordelijke operationeel commandanten, om de drie maanden aan het comité een staat voor van de uitvoering van de ontvangsten en uitgaven waarvoor hij verantwoordelijk is sedert het begin van het begrotingsjaar, alsook een kasstroomoverzicht en een verslag over het overeenkomstige minimumdeposito.

Artikel 39

Boekhouding

1.   Iedere rekenplichtige voert een boekhouding van de opgevraagde bijdragen en de verrichte overschrijvingen van middelen waarvoor hij verantwoordelijk is. Hij stelt tevens de rekeningen op voor de uitgaven en ontvangsten die worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de betrokken beheerder.

2.   De rekenplichtige voor operaties stelt de jaarrekening voor operaties en voor de steunmaatregelen of delen daarvan die door operaties worden uitgevoerd op met de hulp van de operationeel commandanten. De rekenplichtige voor steunmaatregelen stelt de jaarrekening voor steunmaatregelen op met de steun van de uitvoerende actoren.

Artikel 40

Algemene regels voor controles

1.   De faciliteit voert via haar vertegenwoordigers of via door haar aangewezen controle-instanties controles ter plaatse uit van operaties en de uitvoerende actoren, teneinde ervoor te zorgen dat de bij dit besluit en bij de besluiten van het comité vastgestelde regels goed worden toegepast, en dat de bepalingen van de met de uitvoerende actoren gesloten overeenkomsten worden nageleefd.

2.   De personen die belast zijn met de controle van de ontvangsten en uitgaven van de faciliteit, moeten voorafgaand aan de uitvoering van hun opdracht gemachtigd worden om toegang te krijgen tot gerubriceerde gegevens tot en met ten minste het niveau “SECRET UE/ EU SECRET”, of in het bezit zijn van een gelijkwaardige machtiging van, naargelang het geval, een lidstaat of de NAVO. Die personen eerbiedigen de vertrouwelijkheid van de informatie en beschermen de gegevens waarvan zij tijdens hun controletaak kennis nemen, overeenkomstig de voorschriften voor die informatie en die gegevens.

3.   De personen die belast zijn met de controle van de ontvangsten en uitgaven van de faciliteit, krijgen onmiddellijk en zonder voorafgaande kennisgeving toegang tot de documenten en de inhoud van elke informatiedrager in verband met deze ontvangsten en uitgaven, alsook tot de ruimten waar deze documenten en informatiedragers worden bewaard. Zij kunnen hiervan kopieën maken. De personen die betrokken zijn bij de verrichting van de ontvangsten en uitgaven van de faciliteit, verlenen de beheerders en de personen die zijn belast met de controle van de ontvangsten en uitgaven, de medewerking die nodig is voor de uitvoering van hun taak.

4.   Indien onregelmatigheden worden ontdekt die leiden tot financieel verlies, onderneemt de faciliteit ten aanzien van de betrokken operatie, uitvoerende actor of leverancier de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de betrokken bedragen worden teruggevorderd of terugbetaald.

Artikel 41

Interne controle van de faciliteit

1.   Op voorstel van de beheerder voor operaties en na het comité te hebben ingelicht, benoemt de secretaris-generaal van de Raad een interne controleur en ten minste één plaatsvervangende interne controleur voor operaties. Op voorstel van de beheerder voor steunmaatregelen en na het comité te hebben ingelicht, benoemt de hoge vertegenwoordiger een interne controleur voor steunmaatregelen.

2.   Interne controleurs worden benoemd voor een periode van vier jaar, die kan worden verlengd tot ten hoogste acht jaar. Interne controleurs moeten de nodige beroepskwalificaties hebben en voldoende waarborgen bieden inzake veiligheid en onafhankelijkheid. Interne controleurs mogen noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn, en zij mogen evenmin deelnemen aan de opstelling van financiële staten die verband houden met de faciliteit.

3.   Iedere interne controleur brengt aan de verantwoordelijke beheerder verslag uit over risicobeheersing, en wel door het geven van onafhankelijke adviezen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen, alsmede van aanbevelingen ter bevordering van goed financieel beheer. De interne controleurs zijn met name belast met het beoordelen van zowel de geschiktheid en doeltreffendheid van de interne beheersystemen als de prestaties van de betrokken diensten bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen en de verwezenlijking van de doelstellingen, onder inaanmerkingneming van de daarmee verbonden risico's.

4.   De interne controleurs voeren hun taken met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor zij verantwoordelijk zijn uit ten aanzien van alle diensten die betrokken zijn bij het innen van de ontvangsten of het verrichten van de uitgaven van de faciliteit.

5.   Iedere interne controleur verricht naar behoefte in de loop van het begrotingsjaar een of meer controles, en brengt verslag uit aan de verantwoordelijke beheerder. De verantwoordelijke interne controleur stelt de operationeel commandanten en, in voorkomend geval, de uitvoerende actoren in kennis van zijn bevindingen en aanbevelingen. Met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, waarborgt iedere beheerder, onder meer door het verstrekken van de nodige instructies aan operationeel commandanten en uitvoerende actoren, dat gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de controles.

6.   Iedere beheerder brengt jaarlijks verslag uit aan het comité over de interne controle met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, en vermeldt het aantal en de soort uitgevoerde interne controles, de bevindingen, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan deze aanbevelingen is gegeven.

7.   De bevindingen en de verslagen van de interne controleurs worden samen met de betrokken bewijsstukken ter beschikking gesteld van het krachtens artikel 42 opgerichte accountantscollege.

Artikel 42

Externe controle van de faciliteit

1.   Er wordt een accountantscollege opgericht. Het college onderzoekt de boekhouding van inkomsten en uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit krachtens artikel 1, lid 2, en de jaarrekeningen van operaties en steunmaatregelen.

2.   Het comité bepaalt hoeveel accountants er nodig zijn en benoemt de leden van het accountantscollege voor een periode van maximaal drie jaar, verlengbaar met één termijn, op voordracht van de lidstaten. Het comité kan het mandaat van een lid met maximaal zes maanden verlengen. De kandidaten moeten lid zijn van het hoogste nationale controleorgaan van een lidstaat of door dat orgaan worden aanbevolen, en voldoende waarborgen inzake veiligheid en onafhankelijkheid bieden.

3.   Het comité kan op verzoek van het accountantscollege medewerkers van de leden van het accountantscollege benoemen. De medewerkers moeten passende waarborgen inzake veiligheid en onafhankelijkheid bieden. Op verzoek van het accountantscollege kan het comité akkoord gaan met een beroep van het accountantscollege op gekwalificeerde externe steun voor de externe controle van de faciliteit.

4.   Het accountantscollege gaat in de loop van het begrotingsjaar, evenals daarna, door middel van controles ter plaatse, alsook op basis van bewijsstukken, na of de door de faciliteit gefinancierde of voorgefinancierde uitgaven zijn verricht in overeenstemming met dit besluit en de regels die zijn vastgesteld krachtens artikel 11, lid 6, alsook in voorkomend geval de toepasselijke uniale en nationale wetgeving en met de beginselen van goed financieel beheer, namelijk zuinigheid, efficiëntie en effectiviteit, en gaat na of de interne controles adequaat zijn.

5.   De leden van het accountantscollege en hun medewerkers blijven betaald worden door hun controleorgaan van oorsprong; de kosten van dienstreizen van de leden komen ten laste van de faciliteit, overeenkomstig door het comité vast te stellen regels, alsook de kosten voor gekwalificeerde externe steun.

6.   Tijdens hun ambtstermijn gelden voor de leden van het accountantscollege en hun medewerkers de volgende bepalingen:

a)

mogen uitsluitend aan het comité instructies vragen of van het comité instructies ontvangen; binnen hun controlemandaat zijn het accountantscollege en zijn leden volledig onafhankelijk en als enige verantwoordelijk voor de uitvoering van de externe controle;

b)

brengen uitsluitend aan het comité verslag uit.

7.   Het accountantscollege kiest jaarlijks uit zijn leden een voorzitter of verlengt het mandaat van de zittende voorzitter. Het accountantscollege neemt voor de controles door zijn leden regels aan die overeenstemmen met de strengste internationale normen. Het keurt de door zijn leden opgestelde controleverslagen goed alvorens deze aan de beheerders en het comité te doen toekomen.

8.   De beheerders of de door een van de beheerders benoemde personen kunnen op elk willekeurig moment een controle uitvoeren van uitgaven die door de faciliteit zijn gefinancierd. Voorts kan het comité op voorstel van een beheerder of van een lidstaat op elk willekeurig moment op ad-hocbasis extra externe controleurs aanstellen wier taken en arbeidsvoorwaarden door het comité worden vastgesteld.

Artikel 43

Indiening van de jaarrekening en uitvoering van de begroting

1.   Iedere rekenplichtige van de faciliteit stelt, met de hulp van de verantwoordelijke beheerder, uiterlijk op 15 mei na afloop van het begrotingsjaar de ontwerpjaarrekening van de faciliteit op voor de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is, en verstrekt deze aan het accountantscollege. De rekenplichtige voor operaties maakt gebruik van de door de operationeel commandanten verstrekte rekeningen, met inbegrip van rekeningen van steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie zijn uitgevoerd. De rekenplichtige voor steunmaatregelen maakt gebruik van de door de uitvoerende actoren verstrekte rekeningen. Uiterlijk op dezelfde datum verstrekt iedere rekenplichtige het comité het begrotingsoverschot van het begrotingsjaar voor elke titel in de begroting waarvoor hij verantwoordelijk is. Iedere beheerder verstrekt het comité jaarlijks een activiteitenverslag over de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is.

2.   Het accountantscollege stelt op basis van de uitgevoerde controle, onder meer door de gekwalificeerde externe steun als bedoeld in artikel 42, lid 3, uiterlijk op 15 juli iedere rekenplichtige en iedere operationeel commandant in kennis van zijn bevindingen over de desbetreffende boekhouding.

3.   Iedere rekenplichtige doet, daarin bijgestaan door de verantwoordelijke beheerder, uiterlijk op 30 september aan het comité de definitieve gecontroleerde jaarrekening van de faciliteit toekomen met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor hij verantwoordelijk is.

4.   Het accountantscollege legt uiterlijk op 30 september na de afsluiting van het begrotingsjaar het controleverslag, inclusief het controleadvies, voor aan het comité. Het comité bestudeert het controleverslag, het controleadvies en de jaarrekening met het oog op het verlenen van kwijting aan de beheerders en de operationeel commandanten.

5.   De bewijsstukken voor de jaarrekening van de faciliteit worden bewaard gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop desbetreffende kwijting is verleend. Wanneer een operatie is afgerond, zorgt de operationeel commandant ervoor dat alle bewijsstukken, met inbegrip van bewijsstukken inzake de uitvoering van eventuele steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie zijn uitgevoerd, aan de beheerder voor operaties worden toegezonden.

6.   Het comité besluit om de uitvoering van de begroting van een begrotingsjaar waarvan de rekeningen zijn goedgekeurd, op te nemen in de begroting van het volgende begrotingsjaar, onder de ontvangsten of onder de uitgaven, naargelang de omstandigheden. Het comité kan, vóór de goedkeuring van de rekeningen, besluiten een raming van de uitgevoerde begroting op te nemen zodra het het controleadvies van het accountantscollege heeft ontvangen. De verantwoordelijke beheerder legt de nodige gewijzigde begrotingen voor, rekening houdend met de overdracht van middelen.

7.   Indien terugbetaling niet geheel mogelijk is door aftrek van de aan de faciliteit verschuldigde bijdragen, wordt het saldo van de uitgevoerde begroting aan de betrokken lidstaten terugbetaald volgens de bni-verdeelsleutel van het jaar van terugbetaling.

TITEL III

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING OP OPERATIES

Hoofdstuk 7

Gemeenschappelijke kosten en door de staten gedragen kosten

Artikel 44

Omschrijving van de gemeenschappelijke kosten en de perioden die in aanmerking worden genomen

1.   De faciliteit draagt de in bijlage III vermelde gemeenschappelijke kosten gedurende de voorbereidende fase van een operatie, die loopt vanaf het ogenblik waarop het crisisbeheersingsconcept wordt goedgekeurd tot wanneer de operationeel commandant wordt benoemd. In specifieke omstandigheden kan het comité, na raadpleging van het PVC, de periode gedurende welke deze kosten door de faciliteit zullen worden gedragen, verlengen.

2.   Tijdens de actieve fase van een operatie, die loopt vanaf de datum waarop de operationeel commandant wordt benoemd, tot de dag waarop het operationeel hoofdkwartier zijn activiteiten staakt, draagt de faciliteit de volgende kosten als gemeenschappelijke kosten:

a)

de in deel A van bijlage IV vermelde gemeenschappelijke kosten;

b)

de in deel B van bijlage IV vermelde gemeenschappelijke kosten, indien de Raad daartoe besluit;

c)

de in deel C van bijlage IV vermelde gemeenschappelijke kosten, indien de operationeel commandant hierom verzoekt en het comité dit goedkeurt.

3.   De gemeenschappelijke kosten van een operatie omvatten tevens de uitgaven voor de afwikkeling, zoals vermeld in bijlage V.

4.   Een operatie van de Unie is afgewikkeld wanneer de uitrusting en de infrastructuur die gemeenschappelijk zijn gefinancierd ten behoeve van die operatie hun eindbestemming hebben gekregen en de rekeningen voor de operatie zijn goedgekeurd.

5.   De gemeenschappelijke kosten worden beperkt tot extra kosten, met name andere kosten dan die welke in elk geval, los van het opzetten van een operatie van de Unie, door één of meer bijdragende lidstaten of derde staten, een instelling van de Unie of een internationale organisatie zouden zijn gedragen.

6.   De Raad kan bij besluiten tot vaststelling of verlenging van operaties bepalen dat bepaalde extra kosten bovenop de kosten die op dat tijdstip als gemeenschappelijke kosten worden aangemerkt, voor een bepaalde operatie als gemeenschappelijke kosten worden beschouwd.

7.   Naast zijn bevoegdheid uit hoofde van lid 2, punt b), kan het comité in bijzondere omstandigheden per geval besluiten dat bepaalde extra kosten die niet worden vermeld in de bijlagen II tot en met V, voor een bepaalde operatie als gemeenschappelijke kosten worden beschouwd.

Artikel 45

Oefenoperaties

1.   De gemeenschappelijke kosten van oefenoperaties van de Unie worden door de faciliteit gefinancierd volgens soortgelijke voorschriften en procedures als die welke gelden voor operaties waaraan alle lidstaten behalve Denemarken bijdragen.

2.   Het gaat hierbij in de eerste plaats om extra kosten voor mobiele of vaste hoofdkwartieren en, in de tweede plaats, om extra kosten voor het gebruik, door de Unie, van gemeenschappelijke activa en vermogens van de NAVO die voor een oefenoperatie ter beschikking worden gesteld.

3.   De onderstaande kosten behoren niet tot de gemeenschappelijke kosten van oefenoperaties:

a)

kosten in verband met de verwerving van kapitaalgoederen, inclusief kosten met betrekking tot gebouwen, infrastructuur en uitrusting;

b)

kosten in verband met de planning en de voorbereidende fase van oefenoperaties, tenzij goedgekeurd door het comité;

c)

kosten voor vervoer, kazernes en accommodatie voor de troepenmacht.

Artikel 46

Referentiebedrag voor een operatie

Voor elk besluit van de Raad tot instelling of verlenging van een operatie wordt voorzien in een referentiebedrag voor de gemeenschappelijke kosten van die operatie. De beheerder voor operaties raamt, met de steun van met name de Militaire Staf van de EU en de operationeel commandant, indien deze in functie is, het bedrag dat nodig is om de gemeenschappelijke kosten van de operatie tijdens de voorgenomen periode te dekken. De beheerder voor operaties stelt het voorzitterschap van de Raad in kennis van het voorgestelde bedrag, zodat de voorbereidende instantie van de Raad die belast is met de behandeling van het ontwerpbesluit, dit kan bespreken. De leden van het comité worden uitgenodigd om de besprekingen van deze instantie over het referentiebedrag bij te wonen.

Artikel 47

Terugbetaling van voorfinanciering

1.   Een lidstaat, een derde staat of, in voorkomend geval, een internationale organisatie die door de Raad gemachtigd is een deel van de gemeenschappelijke kosten van een operatie voor te financieren, kan hiervan terugbetaling door de faciliteit verkrijgen en richt daartoe uiterlijk twee maanden na de einddatum van de betrokken operatie een van de nodige bewijsstukken vergezeld verzoek tot de beheerder voor operaties.

2.   Op een verzoek om terugbetaling kan uitsluitend worden ingegaan als het is goedgekeurd door de operationeel commandant, indien die nog in functie is, en door de beheerder voor operaties.

3.   Als een door een bijdragende lidstaat of derde staat ingediend verzoek om terugbetaling wordt goedgekeurd, mag het bedrag in mindering worden gebracht op het eerstvolgende verzoek om een bijdrage dat de beheerder voor operaties tot die staat richt.

4.   Indien er op het ogenblik van goedkeuring van het verzoek om terugbetaling geen verzoek om een bijdrage is gepland, of indien het goedgekeurde verzoek om terugbetaling de geplande bijdrage overschrijdt, betaalt de beheerder voor operaties het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen terug, rekening houdend met de kasmiddelen van de faciliteit en met de behoeften inzake financiering van de gemeenschappelijke kosten van de betrokken operatie.

5.   Terugbetaling is verschuldigd overeenkomstig dit besluit, ook als een geplande operatie wordt geannuleerd.

6.   De terugbetaling omvat de rente die is verdiend op het via voorfinanciering beschikbaar gestelde bedrag.

Artikel 48

Beheer door de faciliteit van uitgaven die niet in de gemeenschappelijke kosten zijn opgenomen (door de staten gedragen kosten)

1.   Het comité kan op voorstel van de beheerder voor operaties, daarin bijgestaan door de operationeel commandant, of van een lidstaat besluiten dat het administratieve beheer van bepaalde uitgaven voor een operatie (“door de staten gedragen kosten”) wordt toevertrouwd aan de faciliteit, met dien verstande dat de betrokken lidstaat hiervoor verantwoordelijk blijft.

2.   Het comité kan in zijn besluit de operationeel commandant machtigen om namens de lidstaten die personeel of activa aan een operatie bijdragen, en, in voorkomend geval, namens derde partijen overeenkomsten te sluiten voor het verwerven van de diensten en leveringen die moeten worden gefinancierd als door de staten gedragen kosten.

3.   Het comité stelt in zijn besluit de uitvoeringsbepalingen vast voor het beheer van door de staten gedragen kosten, inclusief voor de voorfinanciering ervan en zo nodig de duur van de aan de operationeel commandant verleende machtiging.

4.   De faciliteit voert een boekhouding van de door de staten gedragen kosten die door de faciliteit worden beheerd, en die door de afzonderlijke lidstaten en, in voorkomend geval, door derde partijen, zijn gemaakt. De beheerder voor operaties stuurt elke lidstaat en, in voorkomend geval, de derde partijen maandelijks een overzicht van de uitgaven die door hen of hun personeel de afgelopen maand zijn verricht, en verzoekt om de nodige middelen om deze uitgaven te dekken. Binnen 30 dagen na het versturen van het verzoek om middelen maken de lidstaten en, in voorkomend geval, de derde partijen, de gevraagde middelen over aan de faciliteit.

Artikel 49

Beheer door de faciliteit van niet in de gemeenschappelijke kosten inbegrepen voorfinanciering en uitgaven ter facilitering van de eerste inzet van de troepenmacht in het kader van een operatie

1.   Indien bijzondere omstandigheden van de operatie zulks vereisen, kan het comité op voorstel van de beheerder voor operaties, bijgestaan door de operationeel commandant, of op voorstel van een lidstaat besluiten dat de voorfinanciering en het administratieve beheer van bepaalde uitgaven voor een operatie aan de faciliteit worden toevertrouwd, met dien verstande dat de betrokken lidstaat hiervoor verantwoordelijk blijft, teneinde in afwachting van bevestiging welke lidstaten personeel of activa aan de operatie zullen bijdragen, de eerste inzet van de troepenmacht in het kader ervan te faciliteren.

2.   Voor het beheer van deze kosten, waarvoor initieel een plafond van 20 % van het referentiebedrag is vastgesteld, worden de bestaande middelen aangewend. Het comité stelt in dit geval in zijn besluit de uitvoeringsbepalingen vast voor de voorfinanciering en de terugbetaling van de bedragen die zijn voorgefinancierd door de lidstaten en derde partijen die personeel of activa aan de operatie zullen bijdragen.

Artikel 50

Gemeenschappelijke kosten ter voorbereiding van of in aansluiting op operaties, of zonder rechtstreeks verband met een specifieke operatie

De beheerder voor operaties oefent de functie uit van ordonnateur van de uitgaven ter dekking van de gemeenschappelijke kosten die zijn gemaakt tijdens de voorbereidende fase en na afronding van de actieve fase van operaties, en van de gemeenschappelijke kosten die niet rechtstreeks met een specifieke operatie in verband kunnen worden gebracht.

Artikel 51

Gemeenschappelijke kosten tijdens de actieve fase van een operatie

1.   De operationeel commandant oefent de functie uit van ordonnateur van de uitgaven ter dekking van de gemeenschappelijke kosten die zijn gemaakt tijdens de actieve fase van de operatie waarover hij het bevel voert.

2.   In afwijking van artikel 17, lid 6, geeft de vaststelling door de Raad van een referentiebedrag de beheerder voor operaties en de operationeel commandant het recht om, ieder op zijn bevoegdheidsgebied, voor de betrokken operatie uitgaven vast te leggen en te betalen tot maximaal 30 % van dit referentiebedrag, tenzij de Raad besluit een ander percentage vast te stellen.

3.   Het comité kan op voorstel van de beheerder voor operaties of van de operationeel commandant, en rekening houdend met de operationele noodzaak en urgentie, bepalen dat er extra uitgaven kunnen worden vastgelegd en, in voorkomend geval, betaald. Deze uitzondering is niet meer van toepassing na de vaststelling van de begroting voor de betrokken operatie.

4.   Tijdens de periode voorafgaand aan de vaststelling van de begroting voor een operatie melden de beheerder voor operaties en de operationeel commandant of zijn vertegenwoordiger, ieder met betrekking tot de hem betreffende aangelegenheden, maandelijks aan het comité de uitgaven die in aanmerking komen als gemeenschappelijke kosten voor de operatie. Het comité kan, op voorstel van de beheerder voor operaties, de operationeel commandant of een lidstaat, richtsnoeren uitvaardigen voor het verrichten van uitgaven tijdens die periode.

5.   Gedurende drie maanden na het opstarten van de operatie kan de operationeel commandant, indien hij dit voor het goede verloop ervan noodzakelijk acht, kredieten overschrijven tussen artikelen en tussen hoofdstukken in de aan de operatie gewijde titel. Hij stelt de beheerder voor operaties en het comité in kennis van deze maatregelen.

6.   In afwijking van artikel 17, lid 6, kan de operationeel commandant, in geval van dreigend gevaar voor het leven van personeelsleden die aan de betrokken operatie van de Unie deelnemen, boven de in de begroting opgenomen kredieten de uitgaven verrichten die nodig zijn om het leven van deze personeelsleden veilig te stellen. Hij stelt de beheerder voor operaties en het comité daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. In dergelijk geval stelt de beheerder voor operaties, in samenspraak met de operationeel commandant, de overschrijvingen voor die nodig zijn voor deze onvoorziene uitgaven. Indien het onmogelijk is om door middel van een overschrijving te voorzien in voldoende financiering voor deze uitgaven, stelt de beheerder voor operaties een gewijzigde begroting voor.

Hoofdstuk 8

Beheer van middelen en activa

Artikel 52

Eindbestemming van gemeenschappelijk gefinancierde uitrusting en infrastructuur

1.   Op voorstel van de beheerder voor operaties wordt door het comité een afschrijvingspercentage voor uitrusting en andere activa voor alle operaties goedgekeurd. Als de operationele omstandigheden zulks vereisen, kan de operationeel commandant, mits het comité dat goedkeurt, een ander afschrijvingspercentage hanteren.

2.   Met het oog op de afwikkeling van een operatie stelt de operationeel commandant het comité een eindbestemming voor voor de uitrusting en infrastructuur die voor de operatie gemeenschappelijk zijn gefinancierd.

3.   De beheerder voor operaties beheert de uitrusting en infrastructuur die na de actieve fase van de operatie overblijven, teneinde hieraan indien nodig een eindbestemming te geven.

4.   De eindbestemming van gemeenschappelijk gefinancierde uitrusting en infrastructuur wordt door het comité goedgekeurd, rekening houdend met de operationele behoeften en financiële criteria. Wat de eindbestemming betreft:

a)

kan infrastructuur via de faciliteit worden verkocht of overgedragen aan het gastland, een lidstaat of een derde partij;

b)

kan uitrusting via de faciliteit worden verkocht aan een lidstaat, het gastland of een derde partij, dan wel door de faciliteit, een lidstaat of een derde partij worden opgeslagen en onderhouden voor een volgende operatie.

5.   In geval van verkoop worden uitrusting en infrastructuur verkocht tegen marktwaarde of, indien de marktwaarde niet kan worden vastgesteld, tegen een billijke en redelijke prijs in het licht van de specifieke lokale omstandigheden.

6.   De verkoop of de overdracht aan het gastland of aan een derde partij geschieden overeenkomstig de geldende veiligheidsvoorschriften ter zake.

7.   Indien wordt besloten dat de faciliteit de voor een operatie gemeenschappelijk gefinancierde uitrusting zal behouden, kunnen de bijdragende lidstaten de andere lidstaten, behalve Denemarken, om financiële compensatie vragen. Het comité neemt op voorstel van de beheerder voor operaties de passende besluiten. Denemarken neemt daaraan niet deel.

Artikel 53

Gezamenlijke ondertekening van betalingen

Voor alle betalingen uit middelen die door de faciliteit worden beheerd voor operaties of voor steunmaatregelen of delen daarvan die via operaties worden uitgevoerd, is de gezamenlijke handtekening nodig van een ordonnateur en van ofwel de rekenplichtige voor operaties ofwel een rekenplichtige in een operatie.

Artikel 54s

Boekhouding

1.   Iedere operationeel commandant voert een boekhouding van de overdrachten van middelen die hij van de faciliteit ontvangt, van de uitgaven die hij vastlegt, van de betalingen die hij verricht, en van de inkomsten die hij ontvangt. Hij houdt tevens een inventaris bij van de uit de begroting van de faciliteit gefinancierde roerende goederen die worden gebruikt voor de operatie waarover hij het bevel voert.

2.   Iedere operationeel commandant bezorgt de in lid 1 bedoelde boekhouding en de inventaris regelmatig aan de rekenplichtige voor operaties. In het bijzonder verstrekt iedere operationeel commandant uiterlijk op 31 maart na afloop van het begrotingsjaar of, indien dat eerder is, binnen vier maanden na het einde van de operatie waarover hij het bevel voerde, de rekenplichtige voor operaties de informatie die nodig is om de jaarrekening met betrekking tot de gemeenschappelijke kosten, de door de staten gedragen kosten en steunmaatregelen of delen daarvan die via de operatie zijn uitgevoerd, op te stellen, alsmede het activiteitenverslag.

3.   In het besluit van het comité tot vaststelling van de regels voor het verrichten van de uitgaven die door de faciliteit worden gefinancierd krachtens artikel 11, lid 6, en in de door de rekenplichtige voor operaties vastgestelde boekhoudkundige richtsnoeren en regels worden gedetailleerde regels vastgesteld voor het opstellen en verstrekken van de boekhouding en de inventaris van operaties.

Artikel 55

Controle

Iedere operationeel commandant verleent de beheerder voor operaties en de controleurs die voor de faciliteit optreden, volledige toegang tot de operatie waarover hij het bevel voert, inclusief gebouwen, informatie en gegevens.

TITEL IV

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR STEUNMAATREGELEN

Hoofdstuk 9

Doelstellingen, beginselen en procedures voor de vaststelling van steunmaatregelen

Artikel 56

Doelstellingen en beginselen

1.   De voornaamste doelstellingen van steunmaatregelen zijn:

a)

het versterken van de capaciteit op militair en defensiegebied en weerbaarheid van derde staten en van regionale en internationale organisaties;

b)

het snel en effectief bijdragen aan de militaire respons van derde staten en regionale en internationale organisaties in crisissituaties;

c)

het effectief en efficiënt bijdragen aan conflictpreventie, stabilisatie en vredesopbouw, onder meer in de context van operaties met taken op het gebied van opleiding, advies en begeleiding in de veiligheidssector, alsook in andere pre- of postconflictsituaties;

d)

het ondersteunen van samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie tussen enerzijds de Unie en anderzijds een derde staat of een regionale of internationale organisatie.

2.   Steunmaatregelen moeten op de volgende beginselen zijn gebaseerd:

a)

zij moeten sporen met het beleid en de doelstellingen van het externe optreden van de Unie die gericht zijn op vredesopbouw, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid;

b)

zij moeten in overeenstemming zijn met het Unierecht en met het beleid en de strategieën van de Unie, met name het EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector en de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises, met de strategische aanpak van de EU inzake vrouwen, vrede en veiligheid, en met de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad;

c)

zij moeten stroken met de verplichtingen van de Unie en de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, in het bijzonder het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;

d)

zij mogen geen afbreuk doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van een lidstaat en niet in strijd zijn met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten.

3.   Bij alle steunmaatregelen waarbij goederen worden uitgevoerd of overgedragen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan, worden de beginselen in acht genomen die zijn vastgesteld in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, en deze steunmaatregelen doen geen afbreuk aan de procedure die de lidstaten met betrekking tot een dergelijke uitvoer of overdracht moeten volgen overeenkomstig genoemd gemeenschappelijk standpunt, onder meer wat de evaluatie betreft. Bovendien mogen dergelijke steunmaatregelen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten inzake het beleid voor de overdracht van militaire goederen binnen de Unie en de uitvoer ervan.

4.   Voorstellen voor steunmaatregelen gaan vergezeld van een beoordeling door de hoge vertegenwoordiger, waaronder een conflictsensitiviteits- en een contextanalyse en een risico- en effectbeoordeling. De voorstellen moeten ook afdoende waarborgen, controles, mitigatie- en begeleidende elementen omvatten en regelingen voor monitoring en evaluatie, krachtens artikel 9, lid 3, en de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde beginselen. Met het oog op de noodzakelijke effectiviteit en samenhang moeten een dergelijke analyse en beoordeling, indien van toepassing, voortbouwen op de ervaring die actoren van de Unie op dit gebied hebben opgedaan. De in artikel 63 bedoelde periodieke verslagen van de hoge vertegenwoordiger aan het PVC over de uitvoering van steunmaatregelen moeten ook over de in dit lid bedoelde aspecten gaan.

Artikel 57

Voorbereidende fase

1.   De hoge vertegenwoordiger of een lidstaat kan bij de Raad een conceptnota indienen met een voorstel voor een steunmaatregel, waarin het toepassingsgebied, de duur, het soort acties en de mogelijke uitvoerende actoren van de steunmaatregel worden beschreven, en die vergezeld gaat van een voorafgaande analyse van de conflictsensitiviteit, de context en de risico's, alsook initiële overwegingen voor een effectbeoordeling, alsmede waarborgen en mitigatiemaatregelen, die verder moeten worden uitgewerkt in het in artikel 59 bedoelde voorstel.

2.   Wanneer de Raad een conceptnota goedkeurt, kan hij machtiging geven tot uit hoofde van de faciliteit te financieren maatregelen ter voorbereiding van de eventuele steunmaatregel.

3.   Indien een mogelijke steunmaatregel betrekking heeft op de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden als bedoeld in artikel 5, lid 3, bevat de conceptnota een initiële raming van de kosten van de maatregel. Een lidstaat die voornemens is zich te onthouden van de vaststelling van de maatregel en een formele verklaring af te leggen overeenkomstig artikel 31, lid 1, tweede alinea, VEU moet dat voornemen na de presentatie van de conceptnota tijdig kenbaar maken middels een schriftelijke mededeling aan de Raad. In deze mededeling kan ook worden aangegeven aan welke andere steunmaatregelen de lidstaat in plaats daarvan wil bijdragen.

4.   Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit 2010/427/EU raadpleegt de EDEO de betrokken diensten van de Commissie bij het opstellen van conceptnota's en latere voorstellen van de hoge vertegenwoordiger voor steunmaatregelen, teneinde de nodige samenhang van het beleid van de Unie overeenkomstig artikel 8 te waarborgen.

Artikel 58

Spoedeisende maatregelen

1.   Indien de urgentie van de toestand dit vereist, kan de Raad in afwachting van een besluit over een steunmaatregel spoedeisende, uit hoofde van de faciliteit te financieren maatregelen goedkeuren, rekening houdend met de risico- en waarborgenmethode vastgesteld krachtens artikel 9, lid 3. In de conceptnota met het voorstel voor een mogelijke steunmaatregel of in het voorstel tot de feitelijke instelling van een steunmaatregel kunnen krachtens respectievelijk artikel 57 en artikel 59, lid 1, spoedeisende maatregelen en de geraamde kosten daarvan worden vermeld.

2.   De spoedeisende maatregelen omvatten niet de in artikel 5, lid 3, bedoelde goederenverstrekking.

3.   In afwijking van artikel 17, lid 6, geeft goedkeuring door de Raad van spoedeisende maatregelen de beheerder voor steunmaatregelen het recht voor de betrokken spoedeisende maatregel uitgaven vast te leggen en te betalen tot op het niveau van de toegestane kosten.

Artikel 59

Steunmaatregelen

1.   Besluiten tot instelling van steunmaatregelen worden op verzoek van een potentiële begunstigde door de Raad vastgesteld op basis van een voorstel of initiatief als bedoeld in artikel 6.

2.   Elk besluit van de Raad tot instelling van een steunmaatregel specificeert de begunstigde, de doelstellingen, het toepassingsgebied, de duur en de aard van de steun, alsook een financieel referentiebedrag dat de geraamde kosten van de uitvoering van de maatregel moet dekken. De Raad wijst waar toepasselijk de uitvoerende actoren of de ontvangers van subsidies die zonder oproep tot het indienen van voorstellen zijn toegekend krachtens artikel 36 aan. Het besluit bepaalt ook de controles en waarborgen die van de begunstigde of, in voorkomend geval, de uitvoerende actoren worden verlangd, en omvat de nodige bepalingen inzake monitoring en evaluatie, in overeenstemming met de krachtens artikel 9, lid 3, vastgestelde risico- en waarborgenmethode. Het besluit bevat ook bepalingen inzake opschorting en beëindiging van de maatregel, overeenkomstig artikel 64.

3.   Steunmaatregelen nemen de vorm aan van een specifieke maatregel of van een algemeen steunprogramma met een bepaalde geografische of thematische focus. Een besluit van de Raad tot vaststelling van een algemeen programma vermeldt het toepassingsgebied van uit hoofde van dat programma in aanmerking komende acties. Steunmaatregelen kunnen meerjarig zijn.

4.   De middelen voor steunmaatregelen kunnen toewijzingen omvatten die nodig zijn voor de follow-up, monitoring, evaluatie, controle, communicatie en zichtbaarheid van de maatregel.

5.   Steunmaatregelen voor de levering van militaire uitrusting of platforms die zijn ontworpen om te doden als bedoeld in artikel 5, lid 3, omvatten geen andere steungoederen of -vormen. Er worden geen steunmaatregelen gebruikt voor de levering van goederen die onverenigbaar zijn met het recht van de Unie of de internationale verplichtingen van de Unie of van alle lidstaten.

6.   Steunmaatregelen die de vorm van een algemeen programma aannemen omvatten geen levering van uitrusting of platforms als bedoeld in artikel 5, lid 3.

7.   Steun voor acties uit hoofde van een algemeen programma volgt op een verzoek van de begunstigde en vereist voorafgaand onderzoek en voorafgaande goedkeuring door het PVC overeenkomstig de voorwaarden van het besluit van de Raad tot vaststelling van het algemene programma.

Artikel 60

Uitvoering van een steunmaatregel via een operatie

1.   De Raad kan besluiten dat een specifieke steunmaatregel geheel of gedeeltelijk via een operatie wordt uitgevoerd, in overeenstemming met de vereisten van artikel 59, lid 2. In geval van een gedeeltelijke uitvoering worden in dat besluit de via de operatie uit te voeren specifieke acties en het bijbehorende financiële bedrag vermeld.

2.   Indien de Raad een besluit als bedoeld in lid neemt, neemt hij tevens een besluit over de noodzakelijke wijzigingen van het mandaat van de betrokken operatie.

Artikel 61

Overeenkomsten met uitvoerende actoren

1.   De beheerder voor steunmaatregelen draagt er zorg voor dat de capaciteit bedoeld in artikel 66, met name inzake financieel beheer, van uitvoerende actoren wordt beoordeeld. De beoordelingen hebben betrekking op de verrichting van uitgaven uit hoofde van de faciliteit overeenkomstig artikel 67 en op het beheren van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde activa overeenkomstig artikel 68.

2.   De beheerder voor steunmaatregelen verlangt van de uitvoerende actoren de nodige documenten, waaronder uitvoeringsverslagen, de boekhouding, beheersverklaringen en samenvattingen van de controleverslagen.

3.   De beheerder voor steunmaatregelen stelt het comité in kennis van het resultaat van de in lid 1 bedoelde beoordelingen en van de met de uitvoerende actoren te sluiten overeenkomsten. Elk lid van het comité kan om nadere informatie over dergelijke beoordelingen en overeenkomsten verzoeken.

4.   De beheerder voor steunmaatregelen sluit namens de faciliteit de overeenkomsten met uitvoerende actoren.

Artikel 62

Regelingen met begunstigden

1.   De hoge vertegenwoordiger treft de nodige regelingen met de begunstigde om de naleving van de door de Raad vastgestelde eisen en voorwaarden met betrekking tot steunmaatregelen te waarborgen overeenkomstig de artikelen 56 en 59, in voorkomend geval met inbegrip van het beheer en het gebruik van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde activa en de nodige controles op de activa.

2.   Regelingen die overeenkomstig lid 1 worden getroffen, omvatten, conform de voorwaarden van de steunmaatregel of elk ander relevant besluit van de Raad of van het comité, bepalingen, onder meer over waarborgen, om de volgende aspecten veilig te stellen:

a)

het goed en efficiënt gebruik van de activa voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;

b)

voldoende onderhoud van de activa om ervoor te zorgen dat de activa gedurende hun gehele levensduur bruikbaar en operationeel beschikbaar blijven;

c)

de activa zullen aan het einde van hun levenscyclus of na de beëindiging van de steunmaatregel zonder toestemming van het comité niet verloren gaan of worden overgedragen aan andere personen of entiteiten dan die welke in de regelingen staan vermeld;

d)

naleving van alle andere door de Raad vastgestelde eisen.

3.   De hoge vertegenwoordiger stelt de Raad tijdig in kennis van regelingen als bedoeld in lid 1.

4.   Regelingen als bedoeld in lid 1 doen geen afbreuk aan eventuele andere voorwaarden die door een lidstaat kunnen worden opgelegd bij de verlening van een uitvoervergunning overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB.

5.   Bij steunmaatregelen die de vorm van een algemeen programma hebben, kan de beheerder voor steunmaatregelen op basis van dat programma een financieringsovereenkomst met de begunstigde sluiten. De beheerder voor steunmaatregelen stelt het comité in kennis van de sluiting van een dergelijke overeenkomst. Elk lid van het comité kan om nadere informatie over dergelijke overeenkomsten verzoeken.

Artikel 63

Verslaglegging en follow-up

De hoge vertegenwoordiger verstrekt het PVC twee keer per jaar of wanneer het PVC daarom verzoekt, een verslag over de uitvoering van steunmaatregelen. Deze verslagen betreffen de politieke, operationele en financiële aspecten van de steunmaatregel. Zij omvatten ook een evaluatie van het effect van de maatregel en van het beheer en gebruik van de activa, alsmede een actualisering van de conflictsensitiviteits- en contextanalyse en van de risico- en effectbeoordeling.

Artikel 64

Opschorting en beëindiging van steunmaatregelen

1.   Elk besluit van de Raad over een steunmaatregel bevat de volgende bepalingen inzake opschorting en beëindiging van de maatregel, onverminderd de bevoegdheden van de autoriteiten van de lidstaten met betrekking tot de opschorting van uitvoervergunningen indien een dergelijke vergunning vereist is:

a)

het PVC kan, op verzoek van een lidstaat of van de hoge vertegenwoordiger, in de volgende gevallen besluiten de uitvoering van een steunmaatregel geheel of gedeeltelijk op te schorten:

i)

indien de begunstigde niet voldoet aan zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht, in het bijzonder inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, of indien hij de verplichtingen uit hoofde van de in artikel 62 genoemde regelingen niet nakomt;

ii)

indien de overeenkomst met een uitvoerende actor is opgeschort of beëindigd als gevolg van een inbreuk op diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst;

iii)

indien de situatie in het betrokken land of gebied het niet langer mogelijk maakt dat de maatregel met voldoende waarborgen wordt uitgevoerd;

iv)

indien de uitvoering van de maatregel de doelstellingen ervan niet langer dient of deze niet langer in het belang van de Unie is;

b)

In spoedeisende en uitzonderlijke gevallen kan de hoge vertegenwoordiger de uitvoering van een steunmaatregel geheel of gedeeltelijk opschorten in afwachting van een besluit van het PVC.

2.   Het PVC kan de Raad aanbevelen een steunmaatregel te beëindigen.

Artikel 65

Opschorting en beëindiging van overeenkomsten met uitvoerende actoren

De beheerder kan een overeenkomstig artikel 61 gesloten overeenkomst opschorten of beëindigen indien de uitvoerende actor zijn contractuele verplichtingen niet nakomt. De beheerder stelt het comité direct na de opschorting van een overeenkomst in kennis. De beheerder stelt het comité ruim voor de beëindiging van een overeenkomst in kennis. In afwachting van de beëindiging kan elk lid van het comité verzoeken om nadere informatie en een bespreking in het comité over de mogelijke gevolgen van de beëindiging voor de betrokken steunmaatregel.

Hoofdstuk 10

Controles van uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven en activa die zijn toevertrouwd aan uitvoerende actoren

Artikel 66

Beoordeling van de capaciteit van uitvoerende actoren om uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven te verrichten

1.   Indien de verrichting van uitgaven wordt toevertrouwd aan uitvoerende actoren, gaat de beheerder na of zij de financiële belangen van de faciliteit evenzeer beschermen als wanneer de faciliteit de uitgaven direct verricht.

2.   Hiertoe beoordeelt de beheerder voorafgaand aan de sluiting van de in artikel 61 bedoelde overeenkomsten, of de systemen, regels en procedures van de uitvoerende actoren een redelijke waarborg bieden dat zij voldoen aan de overeenkomstig de artikelen 67 en 68 in die overeenkomsten vastgestelde voorwaarden.

3.   De in lid 2 bedoelde beoordeling is proportioneel en schenkt voldoende aandacht aan de financiële risico's.

4.   De uitvoerende actoren die overeenkomstig lid 2 door de beheerder zijn beoordeeld, stellen de beheerder onverwijld in kennis van aanzienlijke wijzigingen in hun regels, systemen of procedures.

5.   Indien een uitvoerende actor een positieve beoordeling overeenkomstig lid 2 heeft gekregen, kan hij de regels toepassen die van toepassing zijn op de verrichting van zijn eigen uitgaven.

6.   Indien uitvoerende actoren slechts gedeeltelijk aan de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde vereisten voldoen, neemt de beheerder passende corrigerende maatregelen ter bescherming van de belangen van de faciliteit. Deze maatregelen worden nader bepaald in overeenkomsten uit hoofde van in artikel 61.

7.   De faciliteit kan geheel of gedeeltelijk vertrouwen op door de Commissie of, in voorkomend geval, door andere entiteiten verrichte beoordelingen, voor zover de beheerder van oordeel is dat deze beoordelingen voldoen aan de vereisten die in de krachtens artikel 11, lid 6, door het comité vastgestelde uitvoeringsvoorschriften zijn vastgesteld. Daartoe bevordert de faciliteit de erkenning van internationaal aanvaarde normen of internationale beste praktijken.

8.   De beheerder beoordeelt geen ministeries of overheidsdiensten van lidstaten indien deze als uitvoerende actoren zijn aangewezen. De beheerder kan besluiten geen beoordeling uit te voeren van:

a)

instanties en organen van de Unie;

b)

andere publiekrechtelijke instellingen en instanties van de lidstaten;

c)

derde staten of publiekrechtelijke organen en instanties die door hen zijn aangewezen.

9.   Als er overeenkomstig lid 8 geen beoordeling wordt uitgevoerd, neemt de beheerder alle nodige maatregelen om een goed financieel beheer van de faciliteit te waarborgen, met inbegrip van voldoende bescherming van haar financiële belangen. De beheerder kan passende controles op uitvoerende actoren verrichten en er zorg voor dragen dat financiële en boekhoudkundige regels en procedures worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die van de faciliteit.

10.   De beheerder stelt het comité in kennis van de bevindingen van de beoordeling, zodat het comité eventueel verdere stappen kan zetten. Indien de capaciteit om uitgaven te verrichten uit hoofde van de faciliteit niet kan worden bevestigd, geeft de beheerder aan welke andere mogelijke manieren er zijn om de maatregel uit te voeren. In voorkomend geval gaat de beheerder na hoe eventuele specifieke tekortkomingen in de capaciteit van de uitvoerende actoren moeten worden verholpen, overeenkomstig lid 6.

Artikel 67

Standaardbepalingen in overeenkomsten met uitvoerende actoren

1.   In de overeenkomsten die overeenkomstig artikel 61 met uitvoerende actoren worden gesloten voor de verrichting van uitgaven die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd, worden de doelstellingen en beginselen van artikel 56, leden 1 en 2, alsook de vereisten van artikel 59, in acht genomen. De overeenkomsten omvatten gedetailleerde regelingen om de belangen van de faciliteit te beschermen, dat wil zeggen dat de uitvoering is gericht op operationele efficiëntie bij het bereiken van de doelstellingen van de steunmaatregel en op de naleving van de beginselen van goed financieel beheer, namelijk zuinigheid, efficiëntie en effectiviteit. De beheerder voor steunmaatregelen verlangt dat uitvoerende actoren er waar toepasselijk voor zorgen dat onderaannemers deze doelstellingen en beginselen naleven, alsook de in artikel 33, lid 2, punt c), genoemde doelstellingen en beginselen.

2.   Daarnaast omvatten de met de uitvoerende actoren gesloten overeenkomsten bepalingen om te waarborgen:

a)

dat eventuele activa die worden gefinancierd met door de faciliteit verstrekte middelen, worden aangekocht overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie inzake overheidsopdrachten of overeenkomstig voorschriften die gelijkwaardig worden geacht aan die welke het comité krachtens artikel 11, lid 6, heeft vastgesteld voor rechtstreekse aankopen door de faciliteit;

b)

dat een boekhoudsysteem wordt gebruikt dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt;

c)

dat een effectief en efficiënt intern controlesysteem, alsmede beleidsinitiatieven en maatregelen op basis van internationale beste praktijken, het mogelijk maken de wettigheid en regelmatigheid van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven te waarborgen, en onregelmatigheden, corruptie en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren;

d)

dat een controle-instantie die functioneel onafhankelijk is van de entiteit of van de personen die de steunmaatregel uitvoeren, onafhankelijke externe controles betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven uit hoofde van de faciliteit verricht; deze controles dienen conform internationaal aanvaarde controlenormen te zijn;

e)

dat aan de faciliteit regelmatig financiële verslagen worden verstrekt over de uitvoering van steunmaatregelen, en de faciliteit onverwijld in kennis wordt gesteld van opgespoorde fraude en onregelmatigheden met betrekking tot de faciliteit en van preventieve of corrigerende maatregelen die zijn genomen, waaronder terugvordering of terugbetaling van ten onrechte betaalde bedragen;

f)

dat de faciliteit ten onrechte betaalde bedragen recupereert;

g)

dat de faciliteit tijdig de boekhouding ontvangt van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven die in de betrokken referentieperiode zijn verricht, vergezeld van een beheersverklaring waarin wordt gesteld dat, volgens degenen die zijn belast met het beheer van de middelen, de informatie adequaat is gepresenteerd, volledig en accuraat is, de middelen zijn besteed aan het beoogde doel, en de bestaande controlesystemen in dit opzicht de vereiste waarborgen bieden, alsmede vergezeld van een overeenkomstig internationaal erkende controlenormen opgesteld advies van een onafhankelijk controleorgaan;

h)

dat de faciliteit, de door haar aangewezen controleurs en het accountantscollege het recht en alle nodige assistentie van de uitvoerende actor krijgen om controles ter plaatse uit te voeren en onverwijld en zonder voorafgaande kennisgeving toegang te krijgen tot documenten en gegevens over de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde uitgaven, alsmede tot de gebouwen waar deze documenten en gegevens worden bewaard;

i)

dat iedere regeling, voorwaarde, beperking of mitigatiemaatregel in of overeenkomstig het besluit van de Raad tot vaststelling van de steunmaatregel in acht wordt genomen;

j)

dat de uitvoerende actor aansprakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst;

k)

dat de verplichtingen van de faciliteit uit hoofde van de overeenkomst worden opgeschort indien de steunmaatregel zelf overeenkomstig artikel 64, lid 1, wordt opgeschort, en dat deze verplichtingen worden beëindigd indien de Raad de steunmaatregel beëindigt.

Artikel 68

Aanvullende bepalingen in overeenkomsten met uitvoerende actoren inzake het beheer van uit hoofde van de faciliteit gefinancierde activa en inzake onderaanneming

1.   Wanneer aan een uitvoerende actor uit hoofde van de faciliteit gefinancierde activa zoals infrastructuur, uitrusting of voorraden worden toevertrouwd, of wanneer hij belast wordt met de aankoop daarvan, worden in de overeenkomsten die conform de artikelen 61 en 68 met de beheerder voor rekening van de faciliteit worden gesloten, de voorwaarden vastgesteld om ervoor te zorgen dat die activa worden beheerd:

a)

met het oog op efficiënte en tijdige verwezenlijking van de doelstellingen van de steunmaatregel;

b)

overeenkomstig de in de steunmaatregel vervatte regelingen, met inbegrip van eventuele restricties of beperkingen van het gebruik, de verkoop of de overdracht van die activa, en eventuele andere mitigatiebepalingen;

c)

met inachtneming van de in artikel 56, leden 1, 2 en 3, genoemde doelstellingen en beginselen en overeenkomstig artikel 59.

2.   Daarnaast omvatten de in lid 1 bedoelde overeenkomsten bepalingen om te waarborgen dat de activa:

a)

daadwerkelijk overeenkomstig de steunmaatregel aan de begunstigde worden geleverd;

b)

te allen tijde onder beheer van de uitvoerende actor blijven totdat zij aan de begunstigde worden geleverd.

3.   Daarnaast bevatten de in lid 1 bedoelde overeenkomsten bepalingen die erin voorzien dat de uitvoerende actoren:

a)

aan de faciliteit periodiek verslag uitbrengen over de uitvoering van de hun toevertrouwde steunmaatregel, in voorkomend geval met inbegrip van een inventaris van alle door de faciliteit gefinancierde activa en van informatie over de leveranciers en onderaannemers;

b)

de faciliteit of de personen die de faciliteit aanwijst, het recht en alle nodige assistentie geven om de nodige controles ter plaatse uit te voeren.

4.   In de door het comité krachtens artikel 11, lid 6, vast te stellen uitvoeringsvoorschriften worden bepalingen betreffende het sluiten van overeenkomsten door uitvoerende actoren opgenomen zodat de taken van de onderaannemers bij de uitvoering van steunmaatregelen in overeenstemming zijn met dit besluit, inclusief de in artikel 56, lid 2, en artikel 33, lid 2, punt c), vermelde beginselen.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Hoofdstuk 11

Diverse bepalingen

Artikel 69

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde gegevens

De voorschriften in Besluit 2013/488/EU van de Raad (9) of ieder ander besluit van de Raad dat daarvoor in de plaats komt, zijn van toepassing op gerubriceerde gegevens in verband met de faciliteit.

Artikel 70

Bescherming van persoonsgegevens

De faciliteit beschermt personen op het vlak van de verwerking van hun persoonsgegevens in overeenstemming met de beginselen en procedures in Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (10), onverminderd artikel 2, lid 4, van die verordening. Het comité stelt daartoe op voorstel van de hoge vertegenwoordiger de noodzakelijke uitvoeringsregels vast.

Artikel 71

Toegang van het publiek tot documenten

Het comité stelt op voorstel van de hoge vertegenwoordiger de noodzakelijke regels vast inzake toegang van het publiek tot documenten die de faciliteit in beheer heeft, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11) inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 72

Communicatie, informatie en zichtbaarheid

1.   De hoge vertegenwoordiger verricht, in overleg met het comité, de nodige informatie- en communicatieactiviteiten met betrekking tot de faciliteit en het optreden en de resultaten ervan. Deze activiteiten kunnen bij wijze van uitzondering via de faciliteit worden gefinancierd indien het comité daartoe besluit.

2.   De ontvangers van ondersteuning uit hoofde van de faciliteit kan worden gevraagd de herkomst daarvan te erkennen en te zorgen voor zichtbaarheid van de Unie (in het bijzonder bij het bekendmaken van de acties en de resultaten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het publiek, op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze gerichte informatie te verstrekken.

Artikel 73

Overgangsmaatregelen

1.   De hoge vertegenwoordiger, de secretaris-generaal van de Raad en de Commissie zorgen, indien nodig, samen voor een soepele overgang van respectievelijk het Athenamechanisme en de Vredesfaciliteit voor Afrika, die is opgericht bij Verordening (EU) 2015/322 van de Raad (12). Deze regelingen worden aan het comité medegedeeld.

2.   Het bedrag van maximaal 113 000 000 EUR dat wordt vermeld in Besluit (EU) 2020/1422 van de Raad (13), of delen daarvan, met betrekking waartoe er overeenkomsten worden gesloten tot en met 30 juni 2021, is niet beschikbaar voor acties die uit hoofde van de faciliteit worden gefinancierd in 2021 of daarna.

3.   De financiële regels die van toepassing zijn op uitgaven die via het Athenamechanisme worden gefinancierd, zijn toepasselijk op de verrichting van door de faciliteit gefinancierde uitgaven voor operaties tot de datum waarop de door het comité krachtens artikel 11, lid 6, vast te stellen regels toepasselijk worden.

4.   De uit hoofde van Besluit (GBVB) 2015/528 van de Raad verrichte benoemingen van de beheerder, rekenplichtige en interne controleur van het Athenamechanisme en hun plaatsvervangers alsook van de externe controleurs van het Athenamechanisme, zijn van toepassing op de overeenkomstige functies uit hoofde van dit besluit totdat nieuwe benoemingen zijn verricht.

5.   Handeling 12-0392 van het speciaal comité van Athena, van 29 mei 2012, met onder meer de beschrijving van extra kosten die toepasselijk zijn op de inzet van gevechtsgroepen van de Unie, is van toepassing op de uitvoering van dit besluit totdat deze handeling is vervangen door een besluit van het comité of van de Raad met betrekking tot dezelfde aangelegenheid.

6.   Besluiten van het speciaal comité van Athena, waaronder die betreffende de specifieke subsidiabiliteit van bepaalde extra kosten overeenkomstig artikel 15, lid 7, of bijlage III, deel C, van Besluit (GBVB) 2015/528 en die betreffende afwijkingen inzake aanbestedingsprocedures overeenkomstig deel II van de financiële regels die van toepassing zijn op door het Athenamechanisme gefinancierde uitgaven, alsmede besluiten van de beheerder van het Athenamechanisme met betrekking tot dergelijke afwijkingen, zijn van toepassing op de uitvoering van dit besluit totdat die besluiten zijn vervangen door besluiten van het comité of de beheerder voor operaties met betrekking tot dezelfde aangelegenheden.

7.   Wat operaties betreft, is de initiële begroting van de faciliteit voor 2021 de begroting die door het speciaal comité van Athena voor 2021 is goedgekeurd.

8.   De faciliteit zal vanaf 1 januari 2021 operaties en steunmaatregelen financieren, tenzij de Raad per geval tot een andere datum besluit.

Hoofdstuk 12

Intrekking, evaluatie en inwerkingtreding

Artikel 74

Intrekking van het Athenamechanisme

1.   Besluit (GBVB) 2015/528 wordt ingetrokken. Alle verwijzingen naar Besluit (GBVB) 2015/528 of een van de daarin vervatte bepalingen in besluiten van de Raad en andere maatregelen betreffende operaties worden begrepen als verwijzingen naar dit besluit of naar de overeenkomstige bepalingen ervan.

De bepalingen van Besluit (GBVB) 2015/528 blijven evenwel van toepassing op de verrichting van uitgaven voor tot en met de datum van de inwerkingtreding van dit besluit vastgelegde operaties, alsmede op de desbetreffende boekhouding en inventaris, controle en verantwoording, en aansprakelijkheid totdat aan de beheerder van het Athenamechanisme en aan de operationeel commandanten voor deze uitgaven kwijting is verleend.

2.   De door het Athenamechanisme aangegane overeenkomsten, raamovereenkomsten en administratieve regelingen worden geacht te zijn gesloten door de faciliteit, en de faciliteit neemt de rechten en verplichtingen van het Athenamechanisme in het kader daarvan over. De eigendom van de activa en bankrekeningen van het Athenamechanisme wordt overgedragen aan de faciliteit en alle vorderingen en passiva van het Athenamechanisme worden overgenomen door de faciliteit.

Artikel 75

Evaluatie

1.   De Raad evalueert dit besluit om de drie jaar na de inwerkingtreding ervan of op verzoek van een lidstaat.

2.   Bij een evaluatie kunnen alle voor de procedure relevante deskundigen, daaronder begrepen leden van het comité en van de beheersorganen van de faciliteit, worden verzocht deel te nemen aan de besprekingen.

Artikel 76

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/528 van de Raad van 27 maart 2015 tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (Athena) en tot intrekking van Besluit 2011/871/GBVB (PB L 84 van 28.3.2015, blz. 39).

(3)  PB C 95 van 12.3.2019, blz. 1.

(4)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(7)  Akkoord tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende de status van de militairen en leden van het burgerpersoneel die bij de instellingen van de Europese Unie gedetacheerd zijn, van de hoofdkwartieren van de strijdkrachten die ter beschikking van de Europese Unie kunnen worden gesteld in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en van der militairen en leden van het burgerpersoneel van de lidstaten die aan de Europese Unie beschikbaar zijn gesteld om in dit kader op te treden (EU SOFA) (PB C 321 van 31.12.2003, blz. 6).

(8)  Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).

(9)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(11)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(12)  Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 1).

(13)  Besluit (EU) 2020/1422 van de Raad van 5 oktober 2020 inzake de toewijzing van uit projecten van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds vrijgemaakte middelen ter aanvulling van de Vredesfaciliteit voor Afrika (PB L 329 van 9.10.2020, blz. 4).


BIJLAGE I

JAARLIJKSE FINANCIËLE MAXIMA

De jaarlijkse kredieten worden toegestaan binnen de grenzen van de volgende bedragen, onverminderd artikel 17, lid 3, en behoudens artikel 73, lid 2:

Lopende prijzen, in miljoen EUR

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

420

540

720

900

980

1 000

1 132


BIJLAGE II

DIVERSE DOOR DE FACILITEIT GEDRAGEN KOSTEN

(met of zonder rechtstreeks verband met een operatie of steunmaatregel)

Kredieten voor de volgende kosten moeten zoveel mogelijk worden opgenomen in de begrotingstitels voor de operatie of steunmaatregel waarop zij het meest betrekking hebben.

1)

De uitgaven die in het kader van de dienstreis zijn verricht door de operationeel commandant, een uitvoerende actor of een andere relevante actor en diens personeel om vergaderingen van het comité bij te wonen waarin een operatie of steunmaatregel wordt besproken, of op verzoek van het comité;

2)

door de faciliteit te betalen vergoedingen voor schade en kosten die voortvloeien uit vorderingen en gerechtelijke procedures;

3)

kosten ingevolge een besluit om materiaal op te slaan dat ten behoeve van een operatie of steunmaatregel gezamenlijk is verworven;

4)

bankkosten;

5)

kosten in verband met de ontwikkeling en het onderhoud van de IT-systemen van de faciliteit voor boekhouding en voor vermogensbeheer;

6)

kosten in verband met de administratieve regelingen overeenkomstig artikel 37;

7)

uitgaven voor arbeidscontractanten van de faciliteit en voor administratieve ondersteuning aan hoofdkwartieren en delegaties;

8)

toezicht en evaluatie;

9)

kosten voor controle;

10)

in uitzonderlijke gevallen: communicatie, informatie en zichtbaarheid.


BIJLAGE III

DOOR DE FACILITEIT GEDRAGEN KOSTEN IN VERBAND MET DE VOORBEREIDENDE FASE VAN EEN OPERATIE OF STEUNMAATREGEL

Extra kosten die nodig zijn voor verkennende missies en voorbereidingen (met name onderzoeksmissies en verkenning) door militair en burgerpersoneel, ten behoeve van een specifieke operatie van de Unie: vervoer, huisvesting, gebruik van operationele communicatiemiddelen, en indienstneming van plaatselijk burgerpersoneel voor de uitvoering van de missie, zoals tolken en chauffeurs.

Medische kosten: de kosten van dringende medische evacuatie (Medevac) van personen die deelnemen aan verkennende missies en voorbereidingen door militair en burgerpersoneel, ten behoeve van een specifieke operatie van de Unie, indien in het inzetgebied geen medische behandeling kan worden verstrekt.

Extra kosten die nodig zijn voor de door de Raad overeenkomstig artikel 57 goedgekeurde voorbereidende maatregelen voor een steunmaatregel.


BIJLAGE IV

DEEL A

GEMEENSCHAPPELIJKE KOSTEN VAN DE ACTIEVE FASE VAN OPERATIES VAN DE UNIE DIE ALTIJD VOOR REKENING VAN DE FACILITEIT KOMEN

1.   Extra kosten voor (mobiele of vaste) hoofdkwartieren van door de Unie geleide operaties

1.1.

Definitie van hoofdkwartieren waarvan de extra kosten gemeenschappelijk worden gefinancierd:

a)

hoofdkwartier (HQ): het hoofdkwartier; commando-onderdelen en ondersteunende onderdelen zoals goedgekeurd in het operatieplan (OPLAN);

b)

operationeel hoofdkwartier (OHQ): het vaste hoofdkwartier van de operationeel commandant buiten het inzetgebied, dat verantwoordelijk is voor het opbouwen, inzetten, ondersteunen en terugtrekken van een troepenmacht van de Unie;

De omschrijving van gemeenschappelijke kosten van het OHQ voor een operatie geldt tevens voor het secretariaat-generaal van de Raad, de EDEO, met inbegrip van het militaire plannings- en uitvoeringsvermogen, en de faciliteit, voor zover deze rechtstreeks voor die operatie handelen;

c)

hoofdkwartier van de troepenmacht (FHQ): het hoofdkwartier van een in het operatiegebied van een uitvoerende militaire operatie ingezette troepenmacht van de Unie;

d)

hoofdkwartier van de missiestrijdkrachten (MFHQ): het hoofdkwartier van een in het operatiegebied van een niet-uitvoerende militaire missie ingezette troepenmacht van de Unie;

e)

deelhoofdkwartier (CCHQ): het hoofdkwartier van een bevelhebber van een component van een troepenmacht van de Unie die voor de operatie is ingezet (bv. luchtmacht-, landmacht-, marinecommandanten en commandanten van speciale troepen wier aanwijzing naargelang de aard van de operatie nodig wordt geacht).

1.2.

Definitie van gemeenschappelijk gefinancierde extra kosten voor hoofdkwartieren:

a)

vervoerskosten: vervoer naar en vanuit het inzetgebied om FHQ's, MFHQ's en CCHQ's op te zetten, te ondersteunen en terug te trekken;

b)

reis en verblijf: reis- en verblijfkosten die door het OHQ worden gemaakt voor officiële reizen die voor een operatie noodzakelijk zijn; reis- en verblijfskosten die door personeel van opgezette HQ's worden gemaakt in het kader van officiële reizen naar Brussel en/of de plaats van met operaties verband houdende vergaderingen;

c)

vervoer/reis (met uitzondering van dagvergoedingen) van HQ's binnen het inzetgebied: uitgaven in verband met vervoer per voertuig en reizen met andere middelen en vrachtkosten, met inbegrip van reizen van nationale versterkingen en bezoekers; extra brandstofkosten, boven hetgeen normale operaties zouden hebben gekost; huur van extra voertuigen; kosten van de aansprakelijkheidsverzekeringen die sommige landen opleggen aan internationale organisaties die op hun grondgebied operaties uitvoeren;

d)

administratie: extra benodigdheden voor kantoren en huisvesting, contractuele diensten en voorzieningen, onderhoudskosten van de HQ-gebouwen;

e)

burgerpersoneel dat specifiek in de in aanmerking komende HQ's is geworven voor operationele behoeften: burgerpersoneel dat in de Unie werkt, internationaal en plaatselijk personeel geworven in het inzetgebied dat nodig is voor het uitvoeren van de operatie, boven de normale operationele vereisten (met inbegrip van de betaling van overwerkvergoedingen);

f)

communicatie tussen in aanmerking komende HQ's onderling en tussen in aanmerking komende HQ's en rechtstreeks ondergeschikte troepenmachten: kapitaaluitgaven voor de aankoop en het gebruik van extra communicatie- en IT-uitrusting en kosten in verband met geleverde diensten (huur en onderhoud van modems, telefoonlijnen, satelliettelefoons, cryptofaxtoestellen, beveiligde lijnen, internettoegang, datalijnen, lokale netwerken);

g)

kazernes en accommodatie/infrastructuur: uitgaven voor het aankopen, huren of opknappen van eventueel benodigde HQ-faciliteiten in het inzetgebied (huur van gebouwen, schuilplaatsen, tenten);

h)

voorlichting van het publiek: kosten in verband met voorlichtingscampagnes en het informeren van de media op HQ-niveau, overeenkomstig de voorlichtingsstrategie van het HQ;

i)

representatie en hospitality: representatiekosten; kosten op HQ-niveau die nodig zijn om een operatie uit te voeren.

2.   Extra kosten voor de ondersteuning van de troepenmacht in haar geheel

De hieronder gedefinieerde kosten zijn de kosten gemaakt voor het inzetten van de troepenmacht op de plaats van de operatie:

a)

werkzaamheden betreffende inzet/infrastructuur: uitgaven die voor de hele troepenmacht absoluut noodzakelijk zijn om haar opdracht te kunnen vervullen (gezamenlijk gebruikte luchthaven, spoorwegen, havens, belangrijkste logistieke routes, met inbegrip van ontschepingspunten en vooruitgeschoven verzamelgebieden; onderzoek, oppompen, behandeling, distributie en afvoer van water, water- en elektriciteitsvoorzieningen, grondwerken en statische bescherming van de troepen, opslagplaatsen (met name voor brandstof en munitie), logistieke gebieden en verzamelgebieden; technische ondersteuning voor gezamenlijk gefinancierde infrastructuur);

b)

identificatiemiddelen: specifieke identificatiemiddelen zoals identiteitskaarten van de “Europese Unie”, badges, penningen, vlaggen met de kleuren van de Unie of andere tekens ter identificatie van de troepenmacht of het HQ (uitgezonderd kleding, hoofddeksels of uniformen);

c)

medische diensten en voorzieningen: dringende medische evacuatie (Medevac); diensten en voorzieningen van de niveaus 2 en 3 voor de operationele onderdelen in het inzetgebied, zoals luchthavens en ontschepingshavens, zoals goedgekeurd in het OPLAN; diensten en voorzieningen van niveau 1 voor niet-uitvoerende militaire missies;

d)

informatievergaring: satellietbeelden voor inlichtingen zoals goedgekeurd in het OPLAN indien de financiering ervan niet kan worden verricht uit de begroting van het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen).

3.   Extra kosten specifiek voor de EU-gevechtsgroep

De hieronder gedefinieerde kosten worden extra gemaakt voor het inzetten in en herschikken vanuit het inzetgebied van de EU-gevechtsgroep:

a)

vervoerskosten voor het inzetten: extra vervoerskosten voor het op korte termijn inzetten van een EU-gevechtsgroep te land, ter zee of in de lucht naar het gezamenlijke operatiegebied, overeenkomstig het concept van EU-gevechtsgroepen en op basis van de handeling van het speciaal comité van 29 mei 2012 en de geldende vaste terugbetalingspercentages voor de inzet van EU-gevechtsgroepen (document 11806/12, goedgekeurd door de Raad op 4 oktober 2012). Kosten voor het inzetten te land of ter zee van een EU-gevechtsgroep worden alleen als gemeenschappelijke kosten beschouwd voor zover dit qua kosteneffectiviteit de beste optie is en mits hierdoor de voorgeschreven termijnen voor het inzetten van EU-gevechtsgroepen kunnen worden gerespecteerd;

b)

lopende kosten: extra kosten voor diensten die essentieel zijn voor de directe ondersteuning van het inzetten van de EU-gevechtsgroep op toegangspunten door de lucht en/of via zee, logistieke gebieden en verzamelgebieden, voornamelijk (maar niet beperkt tot) beveiligde opslag van uitrusting en materieel, diensten en voorzieningen van niveau 1, slaapgelegenheid, sanitaire voorzieningen (was-, douche- en toiletruimten), kantines, afvalverwerking en algemene technische ondersteuning;

c)

pakket inzetparaatheid: extra kosten voor voedsel, water en brandstof voor maximaal 10 dagen voor het inzetten van de EU-gevechtsgroep in haar geheel, zoals goedgekeurd in het OPLAN;

d)

vervoerskosten voor herschikking: extra kosten voor vervoer van het personeel in de gevechtsgroep vanuit het inzetgebied te land, ter zee of in de lucht voor de herschikking. Alleen de qua kosteneffectiviteit beste vervoersoptie zal in aanmerking worden genomen als gemeenschappelijke kosten.

4.   Extra kosten voor het gebruik door de Unie van gemeenschappelijke activa en vermogens van de NAVO die ter beschikking worden gesteld voor een door de Unie geleide operatie

De kosten voor de Unie die voortvloeien uit de toepassing voor een van haar militaire operaties van de regelingen tussen de Unie en de NAVO betreffende het vrijgeven, monitoren, teruggeven of terugroepen van gemeenschappelijke activa en vermogens van de NAVO die ter beschikking worden gesteld voor een door de Unie geleide operatie; terugbetalingen door de NAVO aan de Unie.

5.

Door de Unie gemaakte extra kosten voor goederen, diensten of werkzaamheden die zijn opgenomen in de lijst van gemeenschappelijke kosten en in een door de Unie geleide operatie ter beschikking worden gesteld door een lidstaat, een instelling van de Unie, een derde staat of een internationale organisatie krachtens een regeling als bedoeld in artikel 37; terugbetalingen door een staat, een instelling van de Unie of een internationale organisatie op grond van een dergelijke regeling.

DEEL B

GEMEENSCHAPPELIJKE KOSTEN VAN DE ACTIEVE FASE VAN EEN SPECIFIEKE OPERATIE DIE VOOR REKENING VAN DE FACILITEIT KOMEN INDIEN DE RAAD HIERTOE BESLUIT

Vervoerskosten: vervoer van en naar het inzetgebied om de voor de operatie noodzakelijke troepenmacht in te zetten, te ondersteunen en terug te trekken.

Multinationaal Taskforce-hoofdkwartier: het multinationale hoofdkwartier van de in het operatiegebied ingezette taskforces van de Unie.

DEEL C

GEMEENSCHAPPELIJKE KOSTEN DIE OP VERZOEK VAN DE OPERATIONEEL COMMANDANT EN NA GOEDKEURING DOOR HET COMITÉ DOOR DE FACILITEIT WORDEN GEDRAGEN

a)

Kazernes en accommodatie/infrastructuur: uitgaven voor het aankopen, huren of opknappen van faciliteiten in het inzetgebied (gebouwen, schuilplaatsen, tenten), voor zover dit noodzakelijk is voor de troepenmacht die voor de operatie wordt ingezet.

b)

Noodzakelijke extra uitrusting: huur of aankoop, tijdens de operatie, van niet-voorziene specifieke uitrusting die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de operatie, voor zover de aangekochte uitrusting aan het eind van de missie niet wordt gerepatrieerd.

c)

Medische diensten en voorzieningen: andere dan in deel A vermelde diensten en voorzieningen van niveau 2 in het inzetgebied.

d)

Informatievergaring: vergaren van informatie (satellietbeelden; inlichtingen op de grond; verkenning en bewaking (ISR), met inbegrip van lucht/grondbewaking (AGSR); en menselijke inlichtingen).

e)

Andere essentiële vermogens op het terrein: mijnopruiming, indien nodig voor de operatie, bescherming op chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair gebied (CBRN); opslag en vernietiging van in het operatiegebied verzamelde wapens en munitie.

f)

Vervoerskosten voor herschikking: extra kosten voor het vervoer van uitrusting van de EU-gevechtsgroep vanuit het inzetgebied te land, ter zee of in de lucht voor de herschikking. Alleen de qua kosteneffectiviteit beste vervoersoptie zal in aanmerking worden genomen als gemeenschappelijke kosten.

g)

Lopende kosten van de inzet van een uitvoerende operatie in het inzetgebied: extra kosten voor diensten die essentieel zijn voor de directe ondersteuning van de eerste inzet van de troepenmacht als geheel tijdens de tijdelijke stationering ervan op toegangspunten door de lucht en/of via zee, logistieke gebieden en verzamelgebieden op weg naar haar eindbestemming (beheer van het lucht-/scheepvaartverkeer, vracht- en passagiersafhandeling, douane- en transitdiensten, beveiligings- en veiligheidsdiensten, met inbegrip van troepenbescherming, beveiligde opslag van uitrusting en materieel, diensten en voorzieningen van niveau 1, slaapgelegenheid, sanitaire voorzieningen (was-, douche- en toiletruimten), kantines, afvalverwijdering en algemene technische ondersteuning).

h)

Pakket inzetparaatheid van een uitvoerende operatie: extra kosten voor voedsel, water en brandstof voor maximaal 10 dagen voor de eerste inzet van de troepenmacht als geheel, zoals goedgekeurd in het OPLAN.


BIJLAGE V

GEMEENSCHAPPELIJKE KOSTEN VAN DE AFWIKKELING VAN EEN OPERATIE DIE VOOR REKENING VAN DE FACILITEIT KOMEN

Kosten voor het bepalen van de eindbestemming van de uitrusting en infrastructuur die ten behoeve van de operatie gemeenschappelijk zijn gefinancierd.

Extra kosten voor het opstellen van de rekeningen van de operatie. De hiervoor in aanmerking komende gemeenschappelijke kosten worden bepaald overeenkomstig bijlage IV, met dien verstande dat het personeel dat nodig is voor de opstelling van de rekeningen, deel uitmaakt van het hoofdkwartier van de betrokken operatie, zelfs nadat dit HQ zijn activiteiten heeft gestaakt.


Top