EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0077

Voorstel van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen (2000/2001) - Deel I: Toelichting - Deel II: Financiële consequenties

/* COM/2000/0077 def. */

52000PC0077

Voorstel van de Commissie voor de vaststelling van de landbouwprijzen (2000/2001) - Deel I: Toelichting - Deel II: Financiële consequenties /* COM/2000/0077 def. */


VOORSTEL VAN DE COMMISSIE voor de vaststelling van de landbouwprijzen (2000/2001) DEEL I TOELICHTING DEEL II Financiële consequenties

(door de Commissie ingediend)

1. Inleiding

Als gevolg van de in mei 1999 genomen besluiten over Agenda 2000 en van de eerdere hervormingen van gemeenschappelijke marktordeningen die vanaf 1992 werden doorgevoerd, resteert er nog slechts een klein aantal sectoren waarvoor jaarlijks institutionele prijzen of bedragen moeten worden vastgesteld. Onlangs heeft de Commissie voorgesteld de GMO voor vlas en hennep te herzien, wat er met name toe zal leiden dat ook voor deze sector geen jaarlijkse vaststelling meer nodig zal zijn.

Concreet moet de Raad na advies van het Parlement nog de volgende institutionele prijzen en bedragen voor het verkoopseizoen 2000/2001 vaststellen:

- de maandelijkse verhogingen voor granen (bedrag, aantal en tijdstippen),

- de maandelijkse verhogingen voor rijst,

- diverse prijzen en bedragen in de sector suiker (institutionele prijzen voor suikerbieten, institutionele prijzen voor suiker, maandelijkse vergoeding van de opslagkosten),

- de steun voor zijderupsen,

- de basisprijs voor schapenvlees,

- de basisprijs voor varkensvlees.

De Commissie stelt voor te werken met de meerjarenaanpak die ook voor Agenda 2000 en de eerdere hervormingen is gehanteerd, en dus voor onbepaalde tijd geldende institutionele prijzen en bedragen vast te stellen voor de betrokken zes sectoren met uitzondering van de sector suiker, waar het huidige stelsel van productiequota aan het einde van het verkoopseizoen 2000/2001 verstrijkt. Deze aanpak heeft het voordeel dat de landbouwers een stabieler kader voor hun productieplanning op lange termijn wordt geboden. De desbetreffende wijzigingen van de basisverordeningen worden voorgesteld zonder op toekomstige herzieningen vooruit te lopen.

2. Toelichting per product

2.1. Granen

2.1.1. Maandelijkse verhogingen

De interventieprijs wordt nu in de periode van november tot en met mei met 1 EUR/ton/maand verhoogd; de maandelijkse verhoging voor mei geldt ook in juni. Een en ander wordt elk jaar vastgesteld bij een specifieke verordening van de Raad. In overeenstemming met de algemene aanpak wordt voorgesteld het bedrag en de periode van de maandelijkse verhogingen voor 2000/2001 en de volgende verkoopseizoenen op permanente basis vast te stellen door wijziging van de basisverordening inzake de GMO voor granen (Verordening (EEG) nr. 1766/92).

De kortlopende rente is nu weer gestegen tot het peil waarop het besluit voor 1999/2000 was gebaseerd (3%), zodat er geen aanleiding is het bedrag te wijzigen. In verband met de invoering van de euro per 1.1.1999 mag worden verwacht dat dit rentepercentage in de toekomst geen grote schommelingen te zien zal geven.

Omdat echter is besloten de interventieprijs voor granen te verlagen in twee fasen, telkens met 7,5%, stelt de Commissie voor het huidige bedrag van de maandelijkse verhoging, namelijk 1 EUR/ton/maand, dienovereenkomstig te verlagen tot:

- 0,93 EUR/ton/maand voor het verkoopseizoen 2000/2001,

- 0,85 EUR/ton/maand vanaf het verkoopseizoen 2001/2002.

De situatie zal opnieuw worden bezien wanneer in het licht van de marktontwikkeling een besluit dient te worden genomen over een laatste verlaging van de interventieprijs voor granen met ingang van het verkoopseizoen 2002/2003.

2.1.2. Interventieperiode in Zweden

Bij artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 is de interventieperiode als volgt vastgesteld:

- voor Italië, Spanje, Griekenland en Portugal: van 1 augustus tot en met 30 april,

- voor de overige lidstaten met uitzondering van Zweden: van 1 november tot en met 31 mei,

- voor Zweden: van 1 december tot en met 30 juni.

Voor Zweden is bij de toetreding van dit land tot een afwijkende periode besloten wegens de geografische kenmerken van dit land. Erg nuttig is dat echter niet gebleken. Het heeft integendeel tot administratieve problemen geleid, vooral in verband met de opneming van de maand juni in de interventieperiode. Om vermenging met de nieuwe oogst te voorkomen moet alle graan vóór eind juli worden overgenomen. Voor de eind juni aangeboden hoeveelheden is de overnameperiode dan te kort, zodat voor sommige verkoopseizoenen afwijkingen nodig zijn geweest. De verlagingen van de interventieprijs gedurende de in Agenda 2000 bepaalde overgangsperiode dreigen dit probleem nog te verergeren (aan het einde van het verkoopseizoen kan interventie dan een kunstmatige aantrekkingskracht hebben voor wie de prijsverlaging voor wil zijn).

Gezien deze nadelen, kan de geografische ligging of de klimaatgesteldheid van Zweden geen geldige reden voor handhaving van een specifieke periode zijn. Voor Finland, een lidstaat waar de omstandigheden vergelijkbaar zijn, geldt trouwens de normale interventieperiode en in dat land zijn geen specifieke marktverstoringen geconstateerd.

Daarom stelt de Commissie voor om voor Zweden dezelfde interventieperiode toe te passen als die welke voor de andere dan de zuidelijke lidstaten geldt, dus de periode van 1 november tot en met 31 mei.

2.2. Rijst

Momenteel wordt de interventieprijs met 2 EUR/ton/maand verhoogd. De maandelijkse verhoging wordt jaarlijks bij een specifieke verordening van de Raad vastgesteld. In overeenstemming met de algemene aanpak wordt voorgesteld het bedrag van de maandelijkse verhogingen voor 2000/2001 en de volgende verkoopseizoenen op permanente basis vast te stellen door wijziging van de basisverordening inzake de GMO voor rijst (Verordening (EG) nr. 3072/95).

Gezien de stabiliteit van interventieprijs en rentepercentages, stelt de Commissie voor het bedrag te handhaven op 2 EUR/ton/maand.

Hiermee wordt niet vooruitgelopen op het door de Commissie toegezegde voorstel betreffende de gehele marktordening voor rijst.

2.3. Suiker

De Commissie stelt voor om voor het laatste verkoopseizoen waarin het huidige stelsel van productiequota geldt, de basisprijs voor suikerbieten, de interventieprijs voor witte suiker en de verwerkingsmarge op het bestaande peil te handhaven.

Dit betekent dat de minimumprijzen voor A-suikerbieten en B-suikerbieten ongewijzigd blijven (zij worden van de basisprijs voor suikerbieten afgeleid op basis van een heffing van respectievelijk 2% en 30%). Op te merken valt echter dat de werkelijke minimumprijs voor B-suikerbieten uiteindelijk zal afhangen van de definitieve hoogte van de heffing op B-suikerbieten die later via de procedure van het Comité van beheer moet worden vastgesteld (overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2038/1999).

Wat de vergoeding van de opslagkosten betreft, stelt de Commissie gezien de stabiele rentepercentages in de Gemeenschap voor het maandelijkse bedrag op 0,33 EUR/100 kg te handhaven.

De Commissie brengt in herinnering dat de GATT-beperkingen haar ertoe kunnen noodzaken de productiequota voor het verkoopseizoen 2000/2001 overeenkomstig artikel 26 van de basisverordening te verlagen.

De voorstellen voor de sector suiker zijn samengevat in de onderstaande tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) 98% van de basisprijs voor suikerbieten.

(2) 68% van de basisprijs voor suikerbieten, behalve in geval van toepassing van het bepaalde in artikel 33, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2038/1999.

2.4. Zijderupsen

In de Gemeenschap is het aandeel van de zijderupsenteelt in de totale landbouw miniem. De Gemeenschap neemt ook slechts een zeer gering deel van de wereldproductie van zijderupsen voor haar rekening. In sommige plattelandsgebieden van de Gemeenschap is de zijderupsenteelt echter een niet te verwaarlozen activiteit. Deze activiteit dient in stand te worden gehouden door de steun, die nu 133,26 EUR per doos eieren bedraagt, ongewijzigd te laten. In overeenstemming met de algemene aanpak zal dit bedrag worden vastgesteld door opneming ervan in de basisverordening voor deze sector (Verordening (EEG) nr. 845/72).

2.5. Schapenvlees

De basisprijs wordt gebruikt om het inkomensverlies van de schapenvleesproducenten te bepalen. De ooipremie wordt berekend op basis van het verschil tussen deze basisprijs en het rekenkundig gemiddelde van de gewogen gemiddelde weekprijzen op de representatieve markten van de Gemeenschap. Er worden ook naar seizoen gedifferentieerde basisprijzen vastgesteld om rekening te houden met de normale seizoenschommelingen op de markt. Als de marktprijs onder een bepaald percentage van de naar seizoen gedifferentieerde basisprijs daalt, kan worden besloten steun voor particuliere opslag toe te kennen.

In overeenstemming met de algemene aanpak wordt voorgesteld de basisprijs en de naar seizoen gedifferentieerde basisprijzen vast te stellen door opneming ervan in de basisverordening (Verordening (EG) nr. 2467/98). De basisprijs dient op het bestaande peil van 504,07 EUR/100 kg te worden gehandhaafd. Voor de naar seizoen gedifferentieerde basisprijzen dient de eerste week te beginnen op de eerste dag van het verkoopseizoen (de eerste maandag van januari).

2.6. Varkensvlees

In overeenstemming met de algemene aanpak wordt voorgesteld de basisprijs en de standaardkwaliteit waarop deze prijs betrekking heeft, vast te stellen door opneming ervan in de basisverordening (Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad). Het is de bedoeling de basisprijs op het huidige niveau van 1 509,39 EUR/ton te handhaven.

Gememoreerd wordt dat de concrete functie van de basisprijs erin bestaat een rol te spelen in de besluitvorming over eventuele interventie in de vorm van de toekenning van steun voor particuliere opslag. Tot dergelijke steunverlening kan worden besloten wanneer de gemiddelde marktprijs in de Gemeenschap onder 103% van de basisprijs zakt.

Als standaardkwaliteit dient te worden aangemerkt:

- voor hele geslachte varkens met een gewicht van 60 kg tot minder dan 120 kg: klasse E,

- voor hele geslachte varkens met een gewicht van 120 kg tot 180 kg: klasse R.

3. Horizontale aspecten

Nu wordt voorgesteld de basisverordeningen voor de betrokken sectoren te wijzigen, wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om over te gaan tot een juridische bijwerking die geen inhoudelijke wijzigingen behelst.

In Verordening (EEG) nr. 1766/92 (granen) en Verordening (EG) nr. 3072/95 (rijst) wordt het artikel geschrapt dat de financiële steun van het EOGFL, afdeling Garantie, uitbreidde tot de Franse overzeese departementen, daar het overbodig is geworden.

In de verschillende verordeningen worden de regels over de inschakeling van de comités aangepast aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE voor de vaststelling van de landbouwprijzen (2000/2001) DEEL II Financiële consequenties

(door de Commissie ingediend)

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding

2. Consequenties van de voorstellen voor het EOGFL-Garantie

3. Budgettaire context in 2000 en 2001

a) Budgettaire context in 2000

ALGEMENE SITUATIE

SITUATIE IN DE BELANGRIJKSTE SECTOREN

CONCLUSIES

b) Budgettaire context in 2001

BIJLAGE I

BIJLAGE II

1.

1. Inleiding

1. Dit deel II bevat een raming van de financiële consequenties die de prijsvoorstellen voor het verkoopseizoen 2000/2001 hebben voor de afdeling Garantie van het EOGFL en voor de met de landbouw verband houdende eigen middelen.

2. De voorstellen strekken ertoe de prijzen voor suiker, varkensvlees en schapenvlees en de steun voor zijderupsen op het bestaande peil te handhaven. Voorgesteld wordt de maandelijkse verhogingen voor granen in twee fasen te verlagen. Behalve wat suiker betreft, zullen de voor 2000/2001 (2001/2002 in het geval van de maandelijkse verhogingen voor granen) voorgestelde prijzen en bedragen ook in de volgende verkoopseizoenen van kracht blijven, dit onder voorbehoud van toekomstige herzieningen.

De financiële consequenties van deze voorstellen voor de uitgaven van de afdeling Garantie van het EOGFL en voor de met de landbouw verband houdende eigen middelen zijn samengevat in de onderstaande tabel:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Om een zo volledig mogelijk beeld van de financiële achtergrond van deze voorstellen te geven en duidelijk te maken welke tendensen de uitgaven waarschijnlijk zullen vertonen, behandelt de Commissie ook een nieuwe uitgavenraming voor 2000 waarin de economische en wetgevende ontwikkelingen zijn meegenomen zoals deze zich in januari 2000 laten beoordelen (zie het onderdeel "3. Budgettaire context in 2000 en 2001"). De nieuwe raming blijft beperkt tot de titels B1-1 tot en met B1-3 van het EOGFL-Garantie (rubriek 1a van de financiële vooruitzichten), omdat het nog te vroeg is voor een nieuwe beoordeling van de behoeften voor titel B1-4 (Plattelandsontwikkeling).

In de op 16 december 1999 vastgestelde begroting 2000 zijn de kredieten voor de titels B1-1 tot en met B1-3 van de afdeling Garantie van het EOGFL verlaagd tot 36 889 miljoen EUR, waardoor er een marge van 463 miljoen EUR is ten opzichte van het maximum van de financiële vooruitzichten (37 352 miljoen EUR). De voorspelde behoefte aan kredieten die aan de begroting ten grondslag lag, bedroeg echter 37 537 miljoen EUR.

De behoefte aan kredieten wordt nu (januari 2000) geraamd op 37 471 miljoen EUR, wat 582 miljoen EUR meer is dan de op de begroting uitgetrokken kredieten. De prijsvoorstellen zijn niet van invloed op deze raming voor 2000.

2. Consequenties van de voorstellen voor het EOGFL-Garantie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Budgettaire context in 2000 en 2001

a) Budgettaire context in 2000

ALGEMENE SITUATIE

1. In januari 2000 wordt de behoefte aan kredieten voor de titels B1-1 tot en met B1-3 van het EOGFL-Garantie voor 2000 geraamd op 37 471 miljoen EUR, wat 582 miljoen EUR meer is dan de op de begroting uitgetrokken kredieten en 119 miljoen EUR meer dan het maximum van de financiële vooruitzichten. De nieuwe raming is gebaseerd op de voor de begroting gebruikte koers EUR/$ (1 EUR = 1,12 $). De gemiddelde werkelijke waarde van de dollar in de periode van augustus 1999 tot en met januari 2000 bedroeg 1 EUR = 1,04 $. Eind januari was de koers 1 EUR = 0,98 $.

2. Het in april 1999 door de Commissie aangenomen voorontwerp van begroting voorzag in kredieten ten bedrage van 37 314 miljoen EUR voor de titels B1-1 tot en met B1-3 van de afdeling Garantie van het EOGFL.

Om rekening te houden met de meest recente prognoses betreffende de ontwikkeling van de marktsituatie heeft de Commissie in oktober 1999 een nota van wijzigingen op het voorontwerp van begroting ingediend. Voor de nota van wijzigingen heeft de Commissie de behoefte op 37 537 miljoen EUR geraamd, maar de via de nota van wijzigingen te vragen eigenlijke kredieten werden vastgesteld op 37 337 miljoen EUR (- 200 miljoen EUR) om het in de financiële vooruitzichten vastgestelde maximum voor 2000 ten belope van 37 352 miljoen EUR in acht te nemen.

Nadat de begrotingsautoriteit tot een verdere verlaging met 448 miljoen EUR had besloten, bedroegen de kredieten voor de titels B1-1 tot en met B1-3 van de afdeling Garantie van het EOGFL in de op 16 december 1999 vastgestelde begroting uiteindelijk 36 889 miljoen EUR, wat een marge van 463 miljoen EUR betekende ten opzichte van het maximum van de financiële vooruitzichten, maar 648 miljoen EUR minder was dan de door de Commissie op 37 537 miljoen EUR geraamde behoefte aan kredieten.

3. In de nieuwe raming van de behoefte aan kredieten voor de afdeling Garantie van het EOGFL, die 37 471 miljoen EUR bedraagt, zijn de ontwikkelingen verdisconteerd die zich hebben voorgedaan in vergelijking met de economische veronderstellingen en de situatie op wetgevingsgebied waarvan bij de opstelling van de begroting was uitgegaan; deze raming valt 66 miljoen EUR lager uit dan de behoefte aan kredieten die bij de indiening van de nota van wijzigingen werd verwacht.

In de eerste plaats zijn de voor schapen- en geitenvlees benodigde kredieten lager ingeschat, vooral omdat wordt uitgegaan van hogere marktprijzen in 1999 en 2000, zodat de premies lager uitvallen. Ook in de zuivelsector zullen waarschijnlijk minder kredieten nodig zijn; een verwachte stijging van de uitgaven voor uitvoerrestituties zou daar meer dan gecompenseerd worden door belangrijke besparingen dankzij de verkoop van grotere hoeveelheden magere-melkpoeder uit de openbare voorraden en de aankoop van kleinere hoeveelheden. Ook de wijnsector zal naar verwachting veel minder kredieten nodig hebben omdat er minder zal worden gedistilleerd. De verwachte geringere behoefte aan kredieten voor olijfolie houdt hoofdzakelijk verband met lagere ramingen van de uitgaven voor opslagmaatregelen.

Voor een aantal begrotingshoofdstukken zijn de ramingen van de benodigde kredieten daarentegen verhoogd in vergelijking met de prognoses die ten grondslag lagen aan de begroting. Voor rundvlees komt dit vooral doordat lagere ontvangsten van interventieverkoop en hogere uitgaven voor buitengewone ondersteunings maatregelen worden verwacht. Voor suiker en voor vezelgewassen (katoen) is de behoefte aan kredieten hoger geraamd omdat lagere wereldmarktprijzen worden verwacht.

SITUATIE IN DE BELANGRIJKSTE SECTOREN

(Verklaring waarom de behoefte aan kredieten nu anders wordt ingeschat vergeleken met de raming die ten grondslag lag aan de begroting) [1]

[1] Het eerste cijfer voor elk begrotingshoofdstuk is het verschil ten opzichte van de behoefte die ten grondslag lag aan de begroting; het tweede cijfer, dat tussen haakjes staat, is het verschil ten opzichte van de begrotingskredieten voor de afdeling Garantie van het EOGFL (inclusief de voorzieningen in hoofdstuk B0-40).

Akkerbouwgewassen // + 10 miljoen EUR

// (+ 299 miljoen EUR)

De totale behoefte voor het hoofdstuk vertoont een betrekkelijk kleine stijging, die echter het resultaat is van twee tegengestelde ontwikkelingen: een toeneming met 99 miljoen EUR bij de marktmaatregelen voor granen en een daling met 89 miljoen EUR bij de rechtstreekse betalingen op grond van de steunregeling voor akkerbouwgewassen.

De behoefte aan kredieten voor de openbare opslag van granen wordt 91 miljoen EUR hoger geraamd, vooral omdat wordt verwacht dat de interventieaankoop 9,9 miljoen ton zal bedragen in plaats van 8,2 miljoen ton. De openbare voorraad aan het einde van het begrotingsjaar wordt op 16,9 miljoen ton in plaats van 19,2 miljoen ton geschat omdat de beginvoorraad kleiner uitviel dan oorspronkelijk was verwacht, en er waarschijnlijk grotere hoeveelheden zullen worden verkocht. De restituties bij de zetmeelproductie zullen naar verwachting 50 miljoen EUR meer kosten omdat de in aanmerking komende hoeveelheden worden geraamd op 3,45 miljoen ton in plaats van 2,9 miljoen ton. Voor uitvoerrestituties zal daarentegen waarschijnlijk 42 miljoen EUR minder nodig zijn, hoofdzakelijk omdat wordt verwacht dat de betrokken hoeveelheden kleiner zullen zijn (-2,4 miljoen ton) en dat het eenheidsbedrag van de uitvoerrestitutie voor gerst in 1999/2000 slechts 32,3 EUR/ton zal zijn in plaats van 34,9 EUR/ton, wat verband houdt met een hogere wereldmarktprijs dan oorspronkelijk was verwacht. Ook voor rijst wordt van een lager eenheidsbedrag van de restitutie uitgegaan, namelijk 68,9 EUR/ton in plaats van 75,1 EUR/ton. Voor zachte tarwe en voor maïs zijn de ramingen van de eenheidsbedragen van de restituties echter in verband met lagere wereldmarktprijzen verhoogd (voor tarwe van 30,5 EUR/ton tot 37,6 EUR/ton).

Wat de steun voor akkerbouwgewassen betreft, is de verlaging van de geraamde behoefte aan kredieten het gevolg van de verwerking van de definitieve gegevens die zijn ontvangen over de in aanmerking komende oppervlakten waarvoor steun voor 1999/2000 is aangevraagd, en over de gemiddelde historische opbrengsten; de lidstaten moesten deze gegevens tegen medio januari 2000 aan de Commissie meedelen. De totale verlaging met 89 miljoen EUR is in belangrijke mate het gevolg van de met 47 miljoen EUR verlaagde raming van de behoefte aan kredieten voor de steun aan kleine producenten. Wat de professionele producenten betreft, zijn er belangrijke verlagingen bij de steun voor granen inclusief maïs (-25 miljoen EUR) en bij de steun voor oliehoudende zaden (-24 miljoen EUR). Bij de braakleggingssteun is de verwachte behoefte aan kredieten eveneens verlaagd, en wel met 13 miljoen EUR, maar bij de toeslag voor durumtarwe is sprake van een verhoging met 20 miljoen EUR.

Suiker // + 30 miljoen EUR

// (+ 65 miljoen EUR)

De verhoging met 30 miljoen EUR vloeit voort uit een geringe verlaging van de voor 1999/2000 verwachte wereldmarktprijs voor suiker tot 187 $/ton, die op haar beurt leidt tot de verwachting dat het eenheidsbedrag van de uitvoerrestitutie 535 EUR/ton zal bedragen in plaats van 525 EUR/ton.

Olijfolie // - 14 miljoen EUR

// (+ 24 miljoen EUR)

De geringere behoefte aan kredieten houdt hoofdzakelijk verband met het feit dat de uitgaven voor opslagmaatregelen 16 miljoen EUR lager worden geraamd, wat bovenal het gevolg is van de verwachting dat er geen uitgaven voor particuliere opslag zullen zijn.

Vezelgewassen // + 22 miljoen EUR

// (+ 39 miljoen EUR)

Voor de steun voor katoen zal waarschijnlijk 38 miljoen EUR meer nodig zijn omdat nu een lagere wereldmarktprijs wordt verwacht (49,5 dollarcent/lb in plaats van de voor de begroting aangehouden 55,5 dollarcent/lb). Bij de steun voor vlas zal waarschijnlijk 16 miljoen EUR aan kredieten minder nodig zijn omdat wordt verwacht dat het gemiddelde eenheidsbedrag van de steun lager zal uitvallen.

Wijn // - 22 miljoen EUR

// (- 9 miljoen EUR)

De distillatie- en interventiemaatregelen zullen waarschijnlijk 33 miljoen EUR minder kosten omdat wordt verwacht dat de preventief te distilleren hoeveelheden tafelwijn slechts 10 miljoen hl zullen bedragen in plaats van de voor de begroting aangehouden 12 miljoen hl. De benodigde kredieten voor de steun voor het gebruik van druivenmost worden 11 miljoen EUR hoger geraamd.

Andere plantaardige productie // - 9 miljoen EUR

// (- 5 miljoen EUR)

De openbare opslag van rijst zal waarschijnlijk 16 miljoen EUR minder kosten, hoofdzakelijk omdat wordt verwacht dat grotere hoeveelheden zullen worden verkocht in het kader van het programma voor het verstrekken van voedselhulp aan behoeftigen. Naar verwachting zal deze besparing gedeeltelijk teniet worden gedaan door hogere uitgaven bij andere posten van het hoofdstuk, en vooral bij de uitvoerrestituties voor rijst (+ 5 miljoen EUR) gezien de verwachte daling van de wereldmarktprijs.

Melk en zuivelproducten // - 46 miljoen EUR

// (+ 7 miljoen EUR)

Verwacht wordt dat de voor de openbare opslag van magere-melkpoeder benodigde kredieten 103 miljoen EUR lager zullen zijn omdat waarschijnlijk grotere hoeveelheden magere-melkpoeder in openbare opslag zullen worden verkocht (104 000 ton in plaats van 55 000 ton) en geringere hoeveelheden zullen worden aangekocht (50 000 ton in plaats van 80 000 ton). Wat de openbare opslag van boter betreft, wordt eveneens een daling van de behoefte aan kredieten verwacht, en wel met 19 miljoen EUR omdat waarschijnlijk grotere hoeveelheden zullen worden verkocht (13 560 ton in plaats van 5 000 ton).

Het effect daarvan zal naar verwachting gedeeltelijk teniet worden gedaan omdat er waarschijnlijk 68 miljoen EUR aan kredieten meer nodig zal zijn voor de uitvoerrestituties, waarbij het vooral gaat om magere-melkpoeder, waarvoor weliswaar een daling van het gemiddelde eenheidsbedrag van de restitutie wordt verwacht, maar ook een aanzienlijke stijging van de uitgevoerde hoeveelheid (325 000 ton in plaats van 250 000 ton). Ook de steun voor het verbruik van boter op de interne markt zal naar verwachting meer kredieten vergen, waarbij het zou gaan om een stijging met 12 miljoen EUR, hoofdzakelijk omdat er naar verwachting meer boter zal worden verbruikt in de banketbakkerij (370 000 ton in plaats van 360 000 ton).

Rundvlees // + 61 miljoen EUR

// (+ 138 miljoen EUR)

Een kleinere beginvoorraad in openbare interventie dan oorspronkelijk was verwacht (187 000 ton in plaats 195 000 ton), brengt mee dat ook de verkochte hoeveelheden kleiner zullen zijn, waarbij er nog steeds van uitgegaan wordt dat er in 2000 geen interventieaankoop zal plaatsvinden en dat de voorraad tegen het einde van het begrotingsjaar volledig zal zijn weggewerkt. Omdat tegelijk ook een lagere gemiddelde verkoopprijs wordt verwacht, valt de raming van de voor openbare opslag benodigde kredieten nu 57 miljoen EUR hoger uit. De buitengewone ondersteuningsmaatregelen in het Verenigd Koninkrijk (steunregeling voor het slachten van runderen die ouder zijn dan 30 maanden) zullen naar verwachting ook duurder uitvallen, waarbij 28 miljoen EUR aan kredieten meer nodig zou zijn omdat het waarschijnlijk om een groter aantal dieren zal gaan.

De verwachting is dat deze stijgingen gedeeltelijk zullen worden gecompenseerd door een daling met 18 miljoen EUR van de benodigde kredieten voor uitvoerrestituties, omdat er waarschijnlijk kleinere hoeveelheden met een restitutie zullen worden uitgevoerd (770 000 ton in plaats van 835 000 ton).

Schapen- en geitenvlees // - 99 miljoen EUR

// (- 67 miljoen EUR)

De belangrijkste reden voor de lagere raming van de behoefte aan kredieten is dat wordt uitgegaan van hogere gemiddelde prijzen in de verkoopseizoenen 1999 en 2000, wat lagere premies betekent. De gemiddelde marktprijs in 1999 is namelijk vastgesteld op 3 306 EUR/ton, terwijl voor de begroting 3 250 EUR/ton was aangehouden. Ook voor 2000 wordt nu een hogere gemiddelde prijs verwacht, namelijk 3 350 EUR/ton in plaats van 3 250 EUR/ton. Dit betekent dat, als ook nog rekening wordt gehouden met geringe aanpassingen van de ter bepaling van het eenheidsbedrag van de premie gebruikte technische coëfficiënt en van de raming van het aantal in aanmerking komende dieren, de verwachte behoefte aan kredieten voor de premie met 91 miljoen EUR kan worden verlaagd. Ook voor de forfaitaire aanvullende premie die wordt toegekend in probleemgebieden, zal naar verwachting 8 miljoen EUR minder nodig zijn, hoofdzakelijk doordat het ten laste van het begrotingsjaar 1999 komende voorschot op de premie voor 1999 hoger is uitgevallen dan oorspronkelijk was verwacht.

Voedselprogramma's // - 6 miljoen EUR

// (- 1 miljoen EUR)

De lagere raming voor dit hoofdstuk vloeit voort uit verwachte geringere behoeften aan kredieten enerzijds voor de verstrekking van voedingsmiddelen aan behoeftigen in de Gemeenschap (196 miljoen EUR in plaats van 200 miljoen EUR), en anderzijds voor restituties bij de verstrekking van voedselhulp aan derde landen (- 2 miljoen EUR).

CONCLUSIES

De budgettaire situatie in 2000 wat de titels B1-1 tot en met B1-3 van het EOGFL-Garantie betreft valt dus als volgt samen te vatten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Volgens de nieuwe raming van de behoefte aan kredieten zal het maximum van de financiële vooruitzichten dus worden overschreden met 119 miljoen EUR, terwijl de overschrijding van de begrotingskredieten 582 miljoen EUR zal bedragen.

Op te merken valt dat bij de raming van deze overschrijdingen geen rekening is gehouden met de besparingen die gerealiseerd zullen worden als de gemiddelde werkelijke waarde van de euro, uitgedrukt in dollars, laag blijft in vergelijking met de wisselkoers waarvan is uitgegaan bij de opstelling van de begroting (1 EUR = 1,12 $). Als de gemiddelde waarde van de euro over het begrotingsjaar als geheel 1 EUR = 1,04 $ blijft, zouden deze besparingen circa 400 miljoen EUR kunnen bedragen. Het EOGFL-Garantie mag echter alleen de eerste 200 miljoen EUR behouden. De rest moet worden overgeboekt naar de monetaire reserve in hoofdstuk B1-60 van de begroting. Op te merken valt dat de behoefte aan kredieten daalt tot een niveau dat onder het maximum van de financiële vooruitzichten ligt, indien deze besparing van 200 miljoen EUR wel in mindering wordt gebracht.

In het licht van de nu geraamde behoefte aan kredieten zal de Commissie nauwlettend volgen hoe de budgettaire situatie zich in de loop van het begrotingsjaar ontwikkelt, waarbij zij haar beleid van een strikt marktbeheer zal voortzetten. De Commissie behoudt zich het recht voor om, mochten de genomen maatregelen onvoldoende blijken om de uitgaven binnen de bestaande begrotingskredieten te houden, een gewijzigde en aanvullende begroting voor te stellen die binnen de grenzen van het maximum van de financiële vooruitzichten blijft.

b) Budgettaire context in 2001

Overeenkomstig artikel 2 van de beschikking van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende de begrotingsdiscipline is een eerste berekening gemaakt van het landbouwrichtsnoer voor 2001. Volgens deze voorlopige schatting zal het landbouwrichtsnoer nagenoeg 48 800 miljoen EUR bedragen. De hoogte van het richtsnoer zal definitief worden bepaald bij de aanneming van het voorontwerp van begroting.

Onderstreept dient echter te worden dat, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Berlijn van 24-25 maart 1999 en het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, in de context van de financiële vooruitzichten voor de periode 2000-2006 nieuwe jaarlijkse maxima voor de landbouwuitgaven zijn vastgesteld op niveaus die duidelijk onder het richtsnoer liggen. Voor de titels B1-1 tot en met B1-3 van het EOGFL-Garantie is dit maximum voor 2001 vastgesteld op 40 035 miljoen EUR vergeleken met 37 352 miljoen EUR voor 2000; deze 40 035 miljoen EUR is een uiterst krap budgettair kader aangezien 2001 het eerste begrotingsjaar is waarin ruimte moet worden gevonden voor de eerste extra kosten als gevolg van de in het kader van Agenda 2000 genomen besluiten om de stelsels van rechtstreekse compenserende steunverlening in sommige sectoren (met name akkerbouwgewassen en rundvlees) te versterken en om de gemeenschappelijke marktordening in de sector wijn te hervormen. Bovendien is in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 bepaald dat er zoveel mogelijk moet worden gezorgd voor voldoende marges tussen de begrotingskredieten en de maxima van de financiële vooruitzichten.

De Commissie beklemtoont dat haar prijsvoorstellen worden ingediend in deze context van een stringent begrotingsbeleid, en zij dringt erop aan de besluiten erover in dezelfde geest te nemen.

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

UITGAVEN VAN DE AFDELING GARANTIE VAN HET EOGFL PER SECTOR SINDS 1985

(Volgens de begrotingsnomenclatuur voor 1999 en inclusief uitgaven ten laste van overgedragen kredieten)

miljoen ECU/EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerking: Uitgaven tussen haakjes zijn niet door de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierd.

Top