EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31993L0025

Richtlijn 93/25/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de schapen- en geitenproduktie

PB L 149 van 21.6.1993, p. 10–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/12/2008; opgeheven door 32008R1165

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1993/25/oj

31993L0025

Richtlijn 93/25/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de schapen- en geitenproduktie

Publicatieblad Nr. L 149 van 21/06/1993 blz. 0010 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 50 blz. 0051
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 50 blz. 0051


RICHTLIJN 93/25/EEG VAN DE RAAD van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de schapen- en geitenproduktie

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie(1) ,

Gezien het advies van het Europees Parlement(2) ,

Overwegende dat Richtlijn 82/177/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende de door de Lid-Staten te verrichten enquêtes inzake de schapen- en geitenstapel(3) herhaaldelijk is gewijzigd; dat, nu nieuwe wijzigingen worden overwogen, vanuit een oogpunt van duidelijkheid de bepalingen van die richtlijn tot één tekst dienen te worden herwerkt;

Overwegende dat het dienstig is, de Lid-Staten waarvan de schapen- en geitenstapel slechts een klein percentage van de totale stapel van de Gemeenschap uitmaakt, de mogelijkheid te bieden minder enquêtes per jaar te houden;

Overwegende dat het van belang is de ontwikkeling van de structuur van de landbouwbedrijven in de Lid-Staten te volgen:

Overwegende dat de Commissie, voor een goed beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en in het bijzonder van de schapen- en geitenmarkt, op een regelmatige basis moet kunnen beschikken over gegevens over de ontwikkeling van de veestapel en de prognoses van de produktie van schape- en geitevlees;

Overwegende dat, hoewel het verzamelen en bewerken van de gegevens en de organisatie van de enquêtes op nationaal niveau de verantwoordelijkheid van de statistische diensten van de Lid-Staten blijven, de Commissie moet zorgen voor de cooerdinatie en harmonisatie van statistische informatie op Europees niveau, alsmede voor geharmoniseerde methoden ten behoeve van de uitvoering van het communautaire beleid;

Overwegende dat met het oog op het vergemakkelijken van de uitvoering van deze richtlijn, de Lid-Staten en de Commissie nauw moeten blijven samenwerken, met name in het kader van het bij Besluit 72/279/EEG(4) ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstatistiek,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I ENQUE TES NAAR DE VEESTAPEL A. Op nationaal niveau

Frequentie - Waarnemingsgebied

Artikel 1

1. De Lid-Staten houden ieder jaar met betrekking tot een van de eerste dagen van december een statistische enquête naar de schapenstapel op hun grondgebied.

2. De Lid-Staten houden voorts een statistische enquête naar de geitenstapel, hetzij als afzonderlijke enquête, hetzij in de vorm van een gemeenschappelijke enquête die zowel op de schapenstapel als op de geitenstapel betrekking heeft; zij doen dit:

a) ieder jaar met betrekking tot een van de eerste dagen van december, wanneer de geitenstapel in hun land 500 000 dieren of meer bedraagt;

b) ten minste om de vijf jaar, wanneer de geitenstapel in hun land minder dan 500 000 dieren bedraagt.

3. Op verzoek kunnen de Lid-Staten worden gemachtigd administratieve bronnen te benutten ter vervanging van de statistische enquêtes uit hoofde van de leden 1 en 2.

4. De Commissie neemt volgens de procedure van artikel 20 een beslissing over de in lid 3 bedoelde verzoeken.

Artikel 2

1. In deze richtlijn wordt onder "schapen" verstaan huisdieren van het geslacht Ovis en onder "geiten" huisdieren van het geslacht Capra.

2. De in artikel 1 bedoelde enquêtes hebben betrekking op alle schapen en geiten die worden gehouden op de landbouwbedrijven als gedefinieerd volgens de procedure van artikel 20. Zij betreffen bedrijven met te zamen ten minste 95 % van de totale zich op bovengenoemde bedrijven bevindende schapen- respectievelijk geitenstapel als vastgesteld bij de laatste enquête naar de structuur van de landbouwbedrijven.

3. Voor zover mogelijk vullen de Lid-Staten de resultaten van de in lid 2 bedoelde enquêtes aan met een schatting van het gedeelte van de schapen- of geitenstapel dat niet door die enquêtes wordt bestreken.

Indeling in categorieën

Artikel 3

1. De in artikel 1 bedoelde enquêtes worden zodanig opgezet dat in ieder geval een indeling van de schapen- en de geitenstapel in de volgende categorieën wordt verkregen:

A. Schapen, totaal:

A.1. Ooien en gedekte ooilammeren:

A.1.1. melkooien en gedekte ooilammeren voor de melkproduktie,

A.1.2. andere ooien en gedekte ooilammeren;

A.2. Andere schapen;

B. Geiten, totaal:

B.1. Geiten die al hebben gelammerd en gedekte geiten:

B.1.1. geiten die al hebben gelammerd,

B.1.2. geiten die voor de eerste maal zijn gedekt;

B.2. Andere geiten.

2. De in lid 1 genoemde categorieën kunnen door de Commissie volgens de procedure van artikel 20 worden gewijzigd.

3. De categorieën worden volgens de procedure van artikel 20 gedefinieerd.

Nadere gegevens

Artikel 4

1. De in artikel 1 bedoelde enquêtes worden gehouden als volledige tellingen of als representatieve steekproefenquêtes.

2. Bij de resultaten van de in artikel 2, lid 2, bedoelde enquêtes mag de steekproeffout voor iedere Lid-Staat niet meer bedragen dan 2 % van het totale aantal schapen en het totale aantal geiten (betrouwbaarheidsinterval van 68 %), of een absoluut aantal dat volgens de procedure van artikel 20 wordt vastgesteld.

3. De Lid-Staten treffen naast de steekproefbasis en de in artikel 2, lid 3, bedoelde aanvullende schattingen, de maatregelen die zij geschikt achten om de kwaliteit van de enquêteresultaten te handhaven.

Indieningstermijn

Artikel 5

1. De Lid-Staten zenden de Commissie de voorlopige resultaten van de enquêtes en aanvullende schattingen uiterlijk op 1 maart volgend op de referentiemaand voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevens.

2. De Lid-Staten verstrekken de Commissie de in artikel 4, lid 2, bedoelde resultaten van de enquêtes en eventuele aanvullende schattingen vóór 1 april volgend op de referentiemaand.

Uitzonderingen

Artikel 6

1. In afwijking van artikel 3, lid 1,

a) zijn de onderverdelingen van categorie A.1 facultatief voor Lid-Staten waarvan de schapenstapel op het moment van de enquête minder dan 2 500 000 dieren omvat;

b) zijn de onderverdelingen van categorie B.1 facultatief voor Lid-Staten waarvan de geitenstapel op het moment van de enquête minder dan 500 000 dieren omvat;

c) schatten de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde Lid-Staten de in artikel 3, lid 1, onder B, bedoelde totalen zonder onderverdeling voor de jaren waarin geen enquête wordt gehouden;

d) kunnen Lid-Staten waar het aantal tot categorie A.1.1 behorende dieren minder dan 1 % bedraagt van het aantal dieren dat tot categorie A.1 behoort, het eerstgenoemde aantal dieren schatten of aan andere bronnen ontlenen.

2. In afwijking van artikel 1 zijn Denemarken en Nederland gemachtigd de schapen- en geitenstapel en is het Verenigd Koninkrijk gemachtigd de geitenstapel in december te schatten aan de hand van de aantallen die zij bij de dat jaar in mei/juni gehouden jaarlijkse landbouwtelling hebben opgetekend. Zij delen de in artikel 5, lid 1, bedoelde resultaten vóór 1 maart en de in artikel 5, lid 2, bedoelde resultaten vóór 15 september van het jaar volgend op het referentiejaar aan de Commissie mede.

B. Op regionaal niveau

Gebieden

Artikel 7

1. De definitieve enquêteresultaten worden vastgesteld voor elk der gebieden als omschreven volgens de procedure van artikel 20.

2. De in lid 1 bedoelde gebieden kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 20.

Indieningstermijn

Artikel 8

De Lid-Staten verstrekken de Commissie de in artikel 7 bedoelde gegevens vóór 15 mei van het jaar volgend op de referentiemaand.

Uitzonderingen

Artikel 9

In afwijking van artikel 8:

a) is Nederland gemachtigd om voor de in mei van het referentiejaar bij de landbouwtelling opgetekende veestapel het aantal schapen per provincie vóór 15 september van dat jaar mede te delen;

b) zijn de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde Lid-Staten vrijgesteld van mededeling van de regionale indeling van hun geitenstapel.

C. Indeling naar omvang van de veestapel

Grootteklassen

Artikel 10

1. In oneven jaren delen de Lid-Staten de definitieve resultaten van de decemberenquête naar de schapen- en geitenstapel op nationaal niveau in volgens grootteklassen van de veestapel die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 20.

2. Op verzoek kan de Commissie de Lid-Staten volgens de procedure van artikel 20 toestemming verlenen om de definitieve resultaten voor de even jaren in de in lid 1 bedoelde grootteklassen in te delen.

3. De in lid 1 bedoelde grootteklassen kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 20.

Indieningstermijn

Artikel 11

De Lid-Staten verstrekken de Commissie de in artikel 10 bedoelde gegevens vóór 15 mei van het jaar volgend op de referentiemaand.

Uitzonderingen

Artikel 12

In afwijking van artikel 11 zijn Denemarken en Nederland gemachtigd de gegevens over de structuur van hun bij de landbouwtelling van mei/juni van het referentiejaar opgetekende schapen- en geitenstapel en is het Verenigd Koninkrijk gemachtigd de overeenkomstige gegevens over zijn geitenstapel vóór 15 mei van het daarop volgende jaar mede te delen.

AFDELING II SLACHTSTATISTIEK

Artikel 13

1. De Lid-Staten stellen maandelijks een statistiek op van het aantal en het slachtgewicht van de in de slachthuizen op hun grondgebied geslachte schapen en geiten waarvan het vlees geschikt voor menselijk verbruik wordt bevonden.

Eventueel voegen zij hieraan een schatting toe van de slachtingen die niet in de statistiek zijn opgenomen, zodat de gegevens alle op hun grondgebied verrichte slachtingen omvatten.

2. De in lid 1 bedoelde statistiek wordt voor de volgende categorieën opgesteld:

A. Schapen, totaal:

A.1. waarvan: lammeren;

B. Geiten, totaal.

3. De definitie van het in lid 1 bedoelde slachtgewicht en de in lid 2 bedoelde categorieën worden volgens de procedure van artikel 20 vastgesteld.

Indieningstermijn

Artikel 14

De Lid-Staten verstrekken de Commissie de resultaten van de in artikel 13, lid 1, bedoelde statistieken binnen twee maanden na de referentiemaand.

AFDELING III PRODUKTIEPROGNOSES

Artikel 15

1. De Lid-Staten stellen op basis van de enquêteresultaten en van andere beschikbare informatie ieder kalenderhalfjaar een prognose op van het aanbod van schapen en geiten.

Dit aanbod is gelijk aan de bruto binnenlandse produktie die alle geslachte schapen en geiten plus het saldo van de intracommunautaire handel in levende schapen en geiten en het saldo van de externe handel in levende schapen en geiten omvat.

2. De in lid 1 bedoelde definitie van aanbod kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 20.

Indieningstermijn

Artikel 16

De Lid-Staten verstrekken de Commissie de in artikel 15, lid 1, bedoelde prognoses voor de beide halfjaren van het lopende jaar vóór 1 maart volgend op de enquête.

AFDELING IV ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De Lid-Staten verstrekken de Commissie van de Europese Gemeenschappen de in de artikelen 5, 6, 8, 9, 11, 12, 14 en 16 bedoelde gegevens met inachtneming van Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen(5) .

Artikel 18

In samenwerking met de Lid-Staten bestudeert de Commissie:

a) de verstrekte resultaten;

b) de technische problemen die zich met name bij de voorbereiding en de uitvoering van de enquêtes en de schattingen voordoen;

c) de betrouwbaarheid van de resultaten van de enquêtes en de schattingen.

Artikel 19

De Lid-Staten brengen de Commissie op de hoogte van iedere wijziging in de methoden en van iedere andere wijziging die een grote invloed op de statistische resultaten kan hebben. Zij doen hiervan uiterlijk drie maanden na het van kracht worden van de wijziging mededeling. De Commissie stelt de andere Lid-Staten in de betrokken werkgroepen in kennis van deze mededelingen.

Artikel 20

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de procedure van dit artikel, leidt de voorzitter, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, de procedure in bij het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, hierna het "Comité" genoemd.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het vraagstuk. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten gewogen worden overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 21

1. Richtlijn 82/177/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 1994.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 22

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1994 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 23

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 1 juni 1993.

Voor de Raad De Voorzitter J. ANDERSEN

(1) PB nr. C 18 van 23. 1. 1993, blz. 15.

(2) PB nr. C 115 van 26. 4. 1993.

(3) PB nr. L 81 van 27. 3. 1982, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1057/91 (PB nr. L 107 van 27. 4. 1991, blz. 11).

(4) PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 1.

(5) PB nr. L 151 van 15. 6. 1990, blz. 1.

Top