EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990R2008

VERORDENING ( EEG ) NR. 2008/90 VAN DE RAAD VAN 29 JUNI 1990 INZAKE DE BEVORDERING VAN DE TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING OP ENERGIEGEBIED IN EUROPA ( THERMIE-PROGRAMMA )

PB L 185 van 17.7.1990, p. 1–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1994

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1990/2008/oj

31990R2008

VERORDENING ( EEG ) NR. 2008/90 VAN DE RAAD VAN 29 JUNI 1990 INZAKE DE BEVORDERING VAN DE TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING OP ENERGIEGEBIED IN EUROPA ( THERMIE-PROGRAMMA )

Publicatieblad Nr. L 185 van 17/07/1990 blz. 0001 - 0015


VERORDENING (EEG) Nr. 2008/90 VAN DE RAAD

van 29 juni 1990

inzake de bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied in Europa (Thermie-programma)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 16 september 1986 betreffende nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten (4) stelt dat, ondanks kortetermijnschommelingen die zich op de energiemarkt kunnen voordoen, datgene wat is ondernomen om het gevaar voor toekomstige spanningen op de energiemarkt zoveel mogelijk te beperken, tot 1995 en ook daarna moet worden voortgezet en zo nodig geïntensiveerd;

Overwegende dat volgens die resolutie een van de horizontale doelstellingen van het energiebeleid van de Gemeenschap bestaat in een permanente en redelijk gediversifieerde bevordering van technologische innovaties en een doordachte verbreiding van de resultaten in de gehele Gemeenschap; dat, ondanks de huidige situatie op energiegebied, verder moet worden gewerkt aan de diversificatie van de energievoorziening van de Gemeenschap en aan de verbetering van de energie-efficiëntie; dat verlening van steun voor nieuwe technologie ertoe zal bijdragen dat deze doeleinden worden bereikt en dat het milieu beter zal worden beschermd tegen de gevolgen van de energietechnologie;

Overwegende dat het van belang is dat deze inspanningen aansluiten op de wetenschappelijke en technologische strategie van de Gemeenschap en op de specifieke programma's, zoals gedefinieerd door het kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, zowel in termen van programma-uitvoering als van de financiële status van het programma in de financiële vooruitzichten;

Overwegende dat de Gemeenschap volgens de resolutie van 16 september 1986 moet zoeken naar een evenwichtige oplossing voor energie en milieu, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beste bestaande, economisch verantwoorde technologieën; dat volgens artikel 130 R van het Verdrag de eisen inzake milieubescherming in het beleid van de Gemeenschap op de andere terreinen moeten worden verdisconteerd en voorts het optreden van de Gemeenschap op dit gebied op een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen moet zijn gericht; dat de technologie op energiegebied een beslissende bijdrage zal leveren aan het oplossen van de milieuproblematiek door de energie-efficiency te verhogen, de exploitatie van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen te bevorderen en schone procédés voor de verbranding van vaste brandstoffen te ontwikkelen; dat geen moeite mag worden gespaard om via technologische vooruitgang te trachten te ontkomen aan de dreigende klimaatverandering;

Overwegende dat de stimulering van projecten voor de exploitatie van het eigen energiepotentieel in de regio's, en met name in de minder welvarende gebieden, tot de economische en sociale samenhang binnen de Gemeenschap bijdraagt, een van de doelstellingen waarvoor de Gemeenschap volgens artikel 130 B van het Verdrag bij de tenuitvoerlegging van haar beleid en de totstandbrenging van de interne markt oog dient te hebben;

Overwegende dat steunverlening ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied gunstig is voor de economische en sociale samenhang;

Overwegende dat de verlening van steun voor innoverende technologie door de Gemeenschap het voordeel biedt dat versnippering van middelen kan worden voorkomen en efficiëntere maatregelen kunnen worden genomen;

Overwegende dat deze actie van de Gemeenschap moet worden gecooerdineerd met haar optreden in het kader van andere specifieke programma's, met name op het stuk van onderzoek en ontwikkeling op energiegebied, innovatie en overdracht van technologie, en verspreiding en exploitatie van de resultaten van wetenschappelijk en technisch onderzoek;

Overwegende dat, in gevallen waarin dat verantwoord is, financiële steun moet worden verleend voor projecten tot bevordering van de toepassing van geavanceerde technologieën op energiegebied;

Overwegende dat bij de selectie van projecten de voorkeur moet uitgaan naar projecten waarbij in verschillende Lid-Staten gevestigde zelfstandige ondernemingen samengaan, naar door kleine en middelgrote ondernemingen voorgestelde projecten en naar projecten voor de verspreiding van technologische know-how;

Overwegende dat om redenen van efficiëntie moet worden voorzien in een programma van vijf jaar waarvoor een passend totaalbedrag wordt uitgetrokken;

Overwegende dat een raming dient te worden gemaakt van de financiële middelen van de Gemeenschap die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit programma; dat dit bedrag moet worden opgenomen in de in de interinstitutionele akkoorden vastgestelde financiële vooruitzichten; dat de werkelijk beschikbare kredieten volgens de begrotingsprocedure met inachtneming van genoemde akkoorden zullen worden bepaald;

Overwegende dat de bevordering van innoverende energietechnologie wel een nieuwe impuls vereist, doch daarbij in overeenstemming met deze verordening moet worden gezorgd voor de continuïteit van de acties uit hoofde van de demonstratieprojecten en industriële proefprojecten op energiegebied als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3640/85 (1) en het programma voor steun aan de technologische ontwikkeling in de sector koolwaterstoffen als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3639/85 (2); dat deze continuïteit enerzijds behouden kan blijven door het voortzetten van de acties voor de bevordering en de verspreiding van technologie waarvoor reeds communautaire steun is verleend in het kader van die programma's; dat zij ook behouden kan blijven door het ondersteunen van latere fasen van projecten die reeds gedeeltelijke steun uit hoofde van die verordeningen hebben genoten; dat aldus in bepaalde gevallen steun kan worden verleend voor soortgelijke projecten als die welke in voornoemde verordeningen zijn opgenomen, voor zover zij bovendien voldoen aan deze verordening;

Overwegende dat op het gebied van de energietechnologie samenwerking tussen bedrijven uit verschillende Lid-Staten moet worden voortgezet en aangemoedigd;

Overwegende dat de overdracht van technologie in de energiesector aanzienlijk zal bijdragen tot een verhoogde energie-efficiency en een verminderde uitstoot van verontreinigende gassen, zowel in de achtergebleven gebieden van de Gemeenschap als in derde landen;

Overwegende dat deze overdracht derhalve zowel middels de bestaande communautaire programma's als op andere adequate wijze dient te worden gestimuleerd;

Overwegende dat de verlening van steun door de Gemeenschap geen gevolgen voor de mededinging mag hebben die onverenigbaar zijn met de ter zake geldende bepalingen van het Verdrag;

Overwegende dat het Verdrag, afgezien van artikel 235, niet in de bevoegdheden voorziet om deze verordening aan te nemen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Gemeenschap kan overeenkomstig het bepaalde in deze verordening financiële steun verlenen voor projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied voor Europa (Thermie-programma) op de in artikel 3 vermelde toepassingsgebieden en de in artikel 5 bedoelde begeleidende maatregelen treffen.

Het bedrag van de communautaire uitgaven dat noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van het in deze verordening bedoelde programma bedraagt voor de periode 1990-1992 350 miljoen ecu.

De begrotingsautoriteit stelt de beschikbare kredieten voor elk begrotingsjaar vast.

Artikel 2

1. In deze verordening worden onder "projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied'`, hierna "projecten'` te noemen, verstaan projecten waarbij technologieën op energiegebied worden uitgewerkt, toegepast en/of bevorderd die zeer innoverend zijn en waaraan zulke grote technische en economische risico's zijn verbonden dat deze projecten zonder financiële steun van de Gemeenschap zeer waarschijnlijk niet zouden worden uitgevoerd.

2. De communautaire financiële steun kan worden toegekend:

a) voor innovatiegerichte projecten, dat wil zeggen projecten die zijn gericht op de uitwerking of de toepassing van innoverende technieken, procédés of produkten waarvoor de onderzoek- en ontwikkelingsfase op de belangrijkste punten is afgesloten, of op een nieuwe toepassing van reeds bekende technieken, procédés of produkten. Dergelijke projecten zijn erop gericht de technische en economische levensvatbaarheid van nieuwe technologieën aan te tonen door een eerste toepassing op voldoende grote schaal. Deze criteria worden zo nodig toegepast overeenkomstig de continuïteitseisen van de in artikel 3 bedoelde toepassingsgebieden;

b)

voor projecten voor de verspreiding van technologische know-how, dat wil zeggen projecten die ten doel hebben innoverende technieken, procédés of produkten die al eens zijn uitgevoerd, maar die vanwege de resterende risico's nog niet op de markt zijn doorgedrongen, te bevorderen met als oogmerk een zo groot mogelijk gebruik in de Gemeenschap, hetzij in een andere economische of geografische context hetzij met technische varianten.

Artikel 3

De toepassingsgebieden van deze verordening zijn:

- rationeel gebruik van energie,

- hernieuwbare energie,

- vaste brandstoffen,

- koolwaterstoffen.

De sectoren waarvoor deze verordening binnen deze gebieden van toepassing is, zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met IV. Deze bijlagen kunnen door de Commissie volgens de procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, op grond van de ontwikkeling van de technologie worden gewijzigd. Het Europese Parlement en de Raad worden hiervan op de hoogte gehouden.

Artikel 4

Wanneer dat nodig blijkt, met name doordat niet in een bepaalde behoefte wordt voorzien of doordat door samenwerking tussen personen of bedrijven uit ten minste twee Lid-Staten een technologische doorbraak kan worden bereikt, kan het initiatief worden genomen om de aanzet te geven tot specifieke "gerichte projecten'' of het opzetten ervan te cooerdineren.

Artikel 5

De Commissie treft begeleidende maatregelen als omschreven in bijlage V, die ten doel hebben de toepassing en de doorbraak op de markt van energietechnologieën te bevorderen. Daartoe kan de Gemeenschap technische en financiële steun verlenen aan instanties voor het bevorderen van innovatiegerichte technologieën in de Lid-Staten. Deze maatregelen zijn opgenomen in bijlage V; de inhoud ervan kan door de Commissie volgens de procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, worden gewijzigd.

Deze begeleidende maatregelen kunnen in derde landen worden uitgevoerd voor zover een dergelijke uitbreiding beantwoordt aan de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 6

1. Voor de in de artikelen 2 en 4 bedoelde projecten moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a) gebruik van innoverende technieken, procédés of produkten of een nieuwe toepassing van reeds bekende technieken, procédés of produkten, met als oogmerk hun realisering en verbreiding;

b)

de projecten moeten vooruitzichten bieden op technische en economische levensvatbaarheid met het oog op een latere commerciële exploitatie van de betrokken technologie;

c)

de projecten moeten uit een oogpunt van milieubescherming en veiligheid adequate oplossingen bieden;

d)

de projecten moeten moeilijk te financieren zijn wegens grote technische en economische risico's;

e)

de projecten moeten worden voorgesteld door natuurlijke of rechtspersonen die in staat zijn de onder a) bedoelde

technieken, procédés of produkten uit te voeren en toe te passen, en bij te dragen tot hun verbreiding of daaraan hun medewerking te verlenen;

f)

projecten die in totaal 6 miljoen ecu of meer kosten, moeten worden ingediend door ten minste twee niet van elkaar afhankelijke initiatiefnemers die niet in dezelfde Lid-Staat gevestigd zijn.

De Commissie kan evenwel een uitzondering maken voor projecten die door slechts één initiatiefnemer zijn ingediend, indien de uitvoering ervan voor de Gemeenschap van bijzonder belang is;

g)

de projecten moeten in de Gemeenschap worden uitgevoerd, tenzij het zonder meer in het belang van de Gemeenschap is dat een project geheel of gedeeltelijk in een gebied buiten de Gemeenschap wordt uitgevoerd, met name op grond van zijn specifieke kenmerken.

2. Bijkomende specifieke voorwaarden voor de onderscheiden toepassingsgebieden zijn vermeld in de bijlagen I tot en met IV.

3. Bij de keuze van de projecten neemt de Commissie, naast de in de leden 1 en 2 vastgelegde criteria, in aanmerking dat de voorkeur moet worden gegeven aan projecten die de volgende kenmerken bezitten;

a) andere dan de in lid 1, onder f), genoemde projecten waarin minstens twee onafhankelijke, in verschillende Lid-Staten gevestigde ondernemingen samenwerken, mits vaststaat dat beide een daadwerkelijke en aanzienlijke bijdrage tot de uitvoering van het project kunnen leveren;

b)

projecten die worden voorgesteld door kleine en middelgrote ondernemingen of een samenwerkingsverband van dergelijke ondernemingen;

c)

projecten als vermeld in artikel 2, lid 2, onder b), waarvan de uitvoering is gepland in regio's met een ontwikkelingsachterstand als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (1).

Artikel 7

1. De steun voor de projecten wordt verleend in de vorm van een financiële bijdrage van de Gemeenschap, toegekend onder de voorwaarden die in de volgende leden en in de artikelen 8, 12 en 15 zijn vermeld.

2. De financiële steun kan worden toegekend voor een project als geheel of voor verschillende fasen van het project. In laatstgenoemd geval wordt de financiële steun, onverminderd de bevoegdheid van de begrotingsautoriteit van de Europese Gemeenschappen, ook voor de verdere fasen van hetzelfde project verleend, indien verder aan de criteria voor steunverlening wordt voldaan en de Commissie van oordeel is dat de werkzaamheden in het kader van het project bevredigend verlopen.

3. De financiële steun kan niet meer bedragen dan 40 % van de voor steun in aanmerking komende kosten voor innovatiegerichte projecten als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) (innovatiegerichte projecten) en artikel 4 (gerichte projecten), en niet meer dan 35 % van de voor steun in aanmerking komende kosten voor projecten voor de verspreiding van technologische know-how als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).

4. Het bedrag van de financiële steun wordt voor elk project afzonderlijk vastgesteld. Bij de vaststelling van dit bedrag houdt de Commissie rekening met het risicoaandeel dat de initiatiefnemers normaal zelf moeten dragen en met uit andere bron ontvangen of verwachte steun, met dien verstande dat de overheidssteun in totaal niet meer dan 49 % van de totale kosten van het project mag bedragen. Met het oog hierop is degene bij wie de verantwoordelijkheid voor het project berust, verplicht de Commissie in kennis te stellen van iedere ontvangen of verwachte overheidssteun.

5. De Commissie behoudt zich de mogelijkheid voor om volgens de procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, zo nodig andere financieringssystemen in te voeren.

Artikel 8

1. De projecten worden door in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersonen individueel of in samenwerkingsverband ingediend in antwoord op een in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde uitnodiging tot indiening van voorstellen voor projecten op een of meer van de in artikel 3 bedoelde toepassingsgebieden, een en ander in overeenstemming met deze verordening.

2. De Commissie vermeldt in de uitnodigingen de sectoren die bij de keuze van de projecten voorrang krijgen, waarbij zij uitgaat van een lijst van prioriteiten die is opgesteld volgens de procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1. De Commissie geeft ook aan welke inlichtingen door de indiener met het oog op de keuze van de projecten moeten worden verstrekt.

Artikel 9

1. De Commissie is belast met de toepassing van deze verordening.

2. Voor de uitvoering van de hieronder vermelde taken past de Commissie de procedure toe van artikel 10, lid 1:

a) wijziging van de bijlagen I tot en met VI;

b)

vaststelling van de prioriteiten voor de uitnodigingen tot indiening van voorstellen;

c)

keuze van de projecten, met inbegrip van de vaststelling van het percentage van de financiële steun voor alle projecten waarvan de totale kosten meer dan 500 000 ecu bedragen;

d)

eventuele aanpassing van de technieken voor financiële steun.

3. Voor de keuze van de projecten, inclusief de vaststelling van het percentage van de financiële steun voor alle projecten waarvan de totale kosten hoger zijn dan 100 000 ecu en niet hoger dan 500 000 ecu, past de Commissie de procedure van artikel 10, lid 2, toe.

Artikel 10

1. Voor de uitvoering van de in artikel 9, lid 2, bedoelde taken wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Wanneer deze echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, deelt de Commissie deze maatregelen onmiddellijk aan de Raad mede.

In dit geval stelt de Commissie de toepassing van de door haar goedgekeurde maatregelen één maand uit, gerekend vanaf de datum van mededeling.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

2. Voor de projecten bedoeld in artikel 9, lid 3, wordt de Commissie bijgestaan door een raadgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het comité. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met dat advies.

Artikel 11

De Commissie zorgt ervoor dat de toepassing van deze verordening wordt gecooerdineerd met de maatregelen in het kader van andere programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, innovatie en overdracht van technologie, en verspreiding en exploitatie van onderzoekresultaten, en die in het kader van de structuurfondsen.

De Commissie zorgt ook voor een nauwere cooerdinatie met nationale projecten ten einde overlapping met gelijksoortige projecten te voorkomen.

Voorts ziet zij toe op de aansluiting van het in deze verordening bedoelde programma op het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling.

Artikel 12

1. De voor de uitvoering van een project verantwoordelijke contractant die financiële steun van de Gemeenschap ontvangt, verbindt zich ertoe de met goed gevolg gerealiseerde technieken, procédés of produkten te exploiteren of de exploitatie ervan te vergemakkelijken en de verspreiding van de bereikte resultaten mogelijk te maken.

2. De Commissie ziet in samenwerking met de bevoegde instanties in de Lid-Staten erop toe dat de resultaten van de projecten waarvoor steun is verleend in het kader van deze verordening en van de Verordeningen (EEG) nr. 3056/73 (1), (EEG) nr. 1302/78 (2), (EEG) nr. 1303/78 (3), (EEG) nr. 1971/83 (4), (EEG) nr. 1972/83 (5), (EEG) nr. 3639/85 (6) en (EEG) nr. 3640/85 (7), worden verbreid en toegepast en dat de exploitatie ervan wordt aangemoedigd. Zij treft daartoe de nodige voorzieningen in het kader van de in artikel 5 vermelde maatregelen, met dien verstande dat aan de contractant indien nodig eveneens adequate bijstand wordt verleend.

Artikel 13

In de contracten tussen de Gemeenschap en de in artikel 15 bedoelde personen voor de uitvoering van overeenkomstig deze verordening gekozen projecten worden de rechten en verplichtingen van elke partij vermeld, waaronder begrepen de bepalingen inzake verbreiding, bescherming en valorisatie van de resultaten van de projecten en inzake eventuele teruggave van de financiële steun indien niet aan de contractuele verplichtingen wordt voldaan.

Artikel 14

Onverminderd artikel 12 worden de door de Commissie in het kader van de toepassing van deze verordening verkregen inlichtingen als vertrouwelijk behandeld.

Artikel 15

De verantwoordelijkheid voor elk project berust bij een natuurlijke persoon of bij een rechtspersoon in de zin van het in de Lid-Staten toepasselijke recht, of bij een samenwerkingsverband van hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijke natuurlijke of rechtspersonen.

Artikel 16

De door de Gemeenschap toegekende financiële steun mag geen gevolgen voor de mededinging hebben die onverenigbaar zijn met de ter zake geldende Verdragsbepalingen.

Artikel 17

Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en voorts bij het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening wordt door de Commissie bij het Europese Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening en de samenhang tussen de nationale en de communautaire maatregelen ingediend met het oog op evaluatie van de bereikte resultaten.

Artikel 18

1. De uit hoofde van deze verordening toe te kennen bedragen worden elk jaar in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgenomen.

De kredieten dekken de financiële steun voor de in artikel 2, lid 2, en artikel 4 bedoelde projecten, en de in artikel 5 en artikel 7, lid 5, bedoelde maatregelen, alsmede de uitgaven voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

2. De in bijlage VI opgenomen indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde totale bedrag over de respectievelijk in artikel 3, artikel 5 en artikel 7, lid 5, aangegeven gebieden, maatregelen en systemen kan bij besluit van de Commissie volgens de procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, worden gewijzigd.

Artikel 19

De Verordeningen (EEG) nr. 3639/85 en (EEG) nr. 3640/85 blijven van toepassing voor projecten waarvoor steun is verleend op grond van die verordeningen.

Artikel 20

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 1994.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

M. SMITH

(1) PB nr. C 101 van 22. 4. 1989, blz. 3, en PB nr. C 111 van 5. 5. 1990, blz. 13.

(2) PB nr. C 38 van 19. 2. 1990, blz. 107.

(3) PB nr. C 221 van 28. 8. 1989, blz. 6.

(4) PB nr. C 241 van 25. 9. 1986, blz. 1.

(1) PB nr. L 350 van 27. 12. 1985, blz. 29.

(2) PB nr. L 350 van 27. 12. 1985, blz. 25.

(1) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.

(1) PB nr. L 312 van 13. 11. 1973, blz. 1.

(2) PB nr. L 158 van 16. 6. 1978, blz. 3.

(3) PB nr. L 158 van 16. 6. 1978, blz. 6.

(4) PB nr. L 195 van 19. 7. 1983, blz. 1.

(5) PB nr. L 195 van 19. 7. 1983, blz. 6.

(6) PB nr. L 350 van 27. 12. 1985, blz. 25.

(7) PB nr. L 350 van 27. 12. 1985, blz. 29.

BIJLAGE I

RATIONEEL GEBRUIK VAN ENERGIE

LIJST VAN TOEPASSINGSSECTOREN (ZIE ARTIKEL 3) EN BIJKOMENDE VOORWAARDEN (ZIE ARTIKEL 6, LID 2)

Algemeen gesteld, moeten projecten op het gebied van het "rationele gebruik van energie'` om voor steun in aanmerking te komen tot aanzienlijke energiebesparingen leiden.

1. GEBOUWEN

1.1. Projecten die zijn ontworpen om de energie-efficiency van bestaande gebouwen te verbeteren, via de demonstratie van efficiëntere methoden of technieken voor:

- verwarming en klimaatregeling in lokalen;

- produktie van warm water voor sanitaire installaties;

- regeling, beheersing en registratie van de warmtevoorziening;

- verbetering van de thermische eigenschappen van het gebouw (isolatie, luchtdichtheid);

- terugwinning van warmte uit uitlaatlucht;

- gebruik van de warmte die geproduceerd wordt bij warmte-kracht-koppeling;

- doelmatiger gebruik van verlichting.

1.2.

Projecten voor nieuwe procédés of produkten voor verwarming van en klimaatregeling in nieuwe gebouwen, met inachtneming van de problemen in verband met condensatie, ventilatie, thermische inertie en met de voorschriften inzake brandbeveiliging en veiligheid.

1.3.

Projecten met betrekking tot nieuwe systemen van stads- of wijkverwarming, alsmede de gecombineerde opwekking van warmte/drijfkracht op kleine schaal.

2. INDUSTRIE

2.1. Projecten die ten doel hebben het produktieproces ingrijpend te wijzigen door toepassing van geavanceerde technologie, om zodoende het energieverbruik per eenheid produkt aanzienlijk te beperken.

2.2.

Projecten in het kader waarvan innoverende technologie of nieuwe outillage wordt toegepast met het oog op:

- vermindering van het energieverbruik door rationalisatie of vervanging van bestaande produktieprocédés,

- recycling van vooral lage-temperatuursrestwarmte, met name door middel van innoverende warmtetransformatoren, en opslag van warmte met behulp van nieuwe technieken.

2.3.

Projecten die ten doel hebben de energie-efficiency te verbeteren, maar daarnaast ook gericht zijn op verhoging van de produktkwaliteit of automatisering, voor zover het accent daarbij op het energieaspect komt te liggen.

2.4.

Projecten voor het beperken of voorkomen van stijgingen in het energieverbruik door toepassing van milieubeschermende maatregelen op het gebied van de:

- vermindering van verontreinigende emissies in de lucht en het water;

- verwijdering van afvalstoffen,

en in het algemeen de vervanging van vervuilende technologie door technologie met een beheersbaar milieueffect.

2.5.

Projecten voor een beter beheer van het energieverbruik door middel van innoverende en repliceerbare micro-elektronische systemen.

2.6.

Projecten die gericht zijn op de verhoging van de energie-efficiency bij de produktie of de verwerking van landbouwprodukten. Deze projecten moeten tevens aansluiten bij richtsnoeren voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

3. ENERGIEBEDRIJVEN - ELEKTRICITEIT - WARMTE

3.1. Efficiëntere methoden voor de produktie van warmte, drijfkracht en/of elektriciteit; methoden voor exploitatie, met name door de warmtenetten, van restwarmte in energiebedrijven; demonstratie van nieuwe systemen voor het opvoeren van het thermische niveau van lage-enthalpiewarmte voor levering aan collectieve verwarmingsnetten.

3.2.

Meer energie-efficiënte methoden voor het beheer van vervoer- en distributienetten, alsmede voor de opslag van energie, op voorwaarde dat het projecten betreft waarmee aanzienlijke energiebesparingen kunnen worden bereikt.

3.3.

Effectievere methoden ter vermindering van het warmteverlies bij het gebruik van elektromotoren en transformators.

3.4.

Projecten gericht op een beter beheer van warmtenetten (innoverende dag- en seizoenaccumulatoren, nieuwe methoden voor het beheer van de netten enz.).

4. VERVOER EN STADSINFRASTRUCTUUR

4.1.

Projecten die gericht zijn op aanmerkelijke vooruitgang met betrekking tot de componenten voor verbetering, onder economische voorwaarden, van de efficiency van voertuigen en/of vervoersystemen.

4.2.

Projecten die gericht zijn op een optimaal gebruik van de stedelijke infrastructuur en een efficiëntere leiding van het verkeer, met name in steden, en die bijzonder milieuvriendelijk zijn. Deze projecten moeten een gunstig effect hebben vanuit energie- en vanuit milieu-oogpunt en technisch en economisch veelbelovende perspectieven bieden.

4.3.

Projecten die gericht zijn op een doelmatiger gebruik van brandstoffen voor wegvoertuigen. Deze projecten moeten een gunstig effect hebben vanuit energie- en vanuit milieu-oogpunt en technisch en economisch veelbelovende perspectieven bieden.

BIJLAGE II

HERNIEUWBARE ENERGIE

LIJST VAN TOEPASSINGSSECTOREN (ZIE ARTIKEL 3) EN BIJKOMENDE VOORWAARDEN (ZIE ARTIKEL 6, LID 2)

1. ZONNE-ENERGIE

1.1. Warmtetoepassingen

Toepassingssectoren

Omzetting van zonne-energie in thermische energie door middel van actieve en/of passieve procédés in:

- gebouwen, behalve zwembaden;

- industrie;

- land- en tuinbouw.

Bijkomende voorwaarden

- De groepen woningen moeten uit ten minste vijf eengezinshuizen bestaan.

- Er moet speciale aandacht worden besteed aan de architecturale aspecten van de gebouwen en de zonne-energiesystemen.

1.2.

Fotovoltaïsche toepassingen

Toepassingssectoren

Omzetting van zonne-energie in elektriciteit door middel van fotovoltaïsche procédés voor elektriciteitsvoorziening, tegen aanvaardbare geraamde kosten en bij voorkeur op geïsoleerde plaatsen, bij:

- woningen, groepen woningen, kleine dorpen, telecommunicatievoorzieningen, signaalapparatuur en alarminstallaties;

- installaties voor het oppompen, de zuivering en de ontzilting van water;

- andere adequate toepassingen, behalve systemen voor de verlichting van het wegennet.

Bijkomende voorwaarden

- De groepen woningen moeten uit ten minste vijf eengezinshuizen bestaan.

- Er moet speciale aandacht worden besteed aan de architecturale en ecologische aspecten van de installatie en de inrichting van de fotovoltaïsche modules.

2. ENERGIE UIT BIOMASSA EN AFVALSTOFFEN

Toepassingssectoren

- Directe of indirecte winning van energie uit biomassa en uit alle plantaardige en dierlijke afvalstoffen, stads- en industrieafval (*).

- Toepassing van technologie voor de produktie en het gebruik van biomassa met het oog op energiewinning.

Bijkomende voorwaarde

De projecten moeten passen in de algemene context van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van het milieubeleid van de Gemeenschap.

3. GEOTHERMISCHE ENERGIE

Toepassingssectoren

- Verwarming van woningen, lokalen, kassen en installaties voor aquicultuur en visteelt.

(*) Met uitsluiting van afvalstoffen die in aanmerking komen voor technologische projecten voor vaste brandstoffen (zie bijlage III).

- Gebruik van warmte in industriële processen (bij voorbeeld drooginstallaties, ontzilting van zeewater).

- Opwekking van elektriciteit, mede door toepassing van Rankine-kringlopen voor de exploitatie van middelhoog-enthalpiepotentieel.

- Combinatie van de vorenstaande toepassingen, in cascade of alternerend.

4. HYDRO-ELEKTRISCHE ENERGIE

Toepassingssector

Produktie van elektriciteit voor voorzieningsnetten of voor particulier gebruik in installaties met gering vermogen.

Bijkomende voorwaarden

- Het project moet innoverend zijn qua ontwerp, constructie, materiaal, wijze van bediening of controle, met het oog op verbetering van de economische levensvatbaarheid of andere belangrijke factoren (bij voorbeeld betrouwbaarheid).

- Bij het ontwerpen van de installaties moet rekening worden gehouden met de bestaande milieubeschermingsmaatregelen.

5. WINDENERGIE

Toepassingssector

De opwekking van aanzienlijke hoeveelheden elektriciteit voor alle toepassingen met behulp van afzonderlijke eenheden dan wel windparken.

Bijkomende voorwaarden

- De gekozen technische oplossing moet het mogelijk maken de investeringskosten te drukken en het beschikbare windenergiepotentieel maximaal te exploiteren, ten einde de economische levensvatbaarheid van de projecten te verbeteren.

- Er dient speciale aandacht te worden besteed aan:

- de milieu-aspecten;

- de bouw van produktie-eenheden die gebruik maken van windenergie en deel uitmaken van een geïntegreerd systeem voor de benutting van de plaatselijke energiebronnen.

BIJLAGE III

VASTE BRANDSTOFFEN

LIJST VAN TOEPASSINGSSECTOREN (ZIE ARTIKEL 3) EN BIJKOMENDE VOORWAARDEN (ZIE ARTIKEL 6, LID 2)

In het kader van deze verordening worden onder "vaste brandstoffen'` verstaan: antraciet, steenkool, bruinkool, turf en alle andere daarvan afgeleide brandstoffen.

1. VERBRANDING

Toepassingssectoren

Nieuwe of verbeterde technieken voor schone verbranding van vaste brandstoffen en van afvalstoffen die ontstaan bij behandeling en bewerking van vaste brandstoffen:

- circulerende wervelbedverbranding, met name voor gebruik van laagwaardige en minder geschikte brandstoffen;

- wervelbedverbranding onder druk;

- branders met lage NOx-uitstoot;

- ultra schone produktie en verbranding van steenkool, inclusief steenkool-watermengsels;

- zuivering van hete rookgassen;

- systemen voor rookgasontzwaveling, outputcontrole, kosten van reagentia, produktie van slib en vast afval dat kan worden verwijderd of hergebruikt;

- controle van de CO2-uitstoot bij verbranding.

Bijkomende voorwaarden

De volgende projecten komen niet in aanmerking:

- projecten betreffende stationaire atmosferische wervelbedverbranding, behalve wanneer zij betrekking hebben op het wegwerken van afvalstoffen die zijn ontstaan bij gebruik van steenkool;

- projecten betreffende steenkool-vloeistofmengsels waarvoor niet-gezuiverde steenkool wordt gebruikt;

- projecten met betrekking tot verpoederde steenkool, andere dan de hierboven genoemde,

behalve wanneer zij een onverwachte technologische doorbraak mogelijk kunnen maken.

Toepassingen met zelfopwekking of met produktie van elektriciteit op basis van wervelbedden onder druk worden als bijzonder belangrijk beschouwd.

2. OMZETTING

Toepassingssectoren

Omzetting van vaste brandstoffen in gasvormige of vloeibare energieprodukten waardoor, economisch en technisch gezien, de afhankelijkheid van de Gemeenschap van de invoer van koolwaterstoffen kan worden verminderd.

Bijkomende voorwaarden

- Als projecten van tweede prioriteit worden beschouwd projecten met het oog op de produktie van synthesegas en pyrolyse.

- Projecten die gericht zijn op de produktie van vervangingsaardgas komen niet in aanmerking.

- Projecten voor vloeibaarmaking komen niet in aanmerking, met uitzondering van die welke reeds in uitvoering zijn in het kader van de Verordeningen (EEG) nr. 1302/78, (EEG) nr. 1971/83, (EEG) nr. 2125/84 (;) en (EEG) nr. 3640/85 of die welke buiten de Gemeenschap worden uitgevoerd op basis van technologie die door de Gemeenschap in het kader van verordeningen is gefinancierd.

3. AFVALSTOFFEN

Toepassingssectoren

Gebruik, behandeling of verrijking van gasvormige, vloeibare en vaste afvalstoffen die ontstaan bij gebruik van vaste brandstoffen, met name:

(;) PB nr. L 196 van 26. 7. 1984, blz. 3.

- gebruik van bij wervelbedverbranding geproduceerde as als grondstof in de bouw of voor de vervaardiging van bouwmaterialen;

- nieuwe rookzuiveringsprocédés.

4. IN EEN GECOMBINEERDE CYCLUS GAS/STOOM GEÏNTEGREERDE VERGASSING

Projecten die gericht zijn op de produktie van elektriciteit in een module die bestaat uit een gasgenerator die gas produceert dat rechtstreeks in een gasturbine wordt verbrand, en een thermodynamische stoomcyclus. Voor de projecten moeten geheel nieuwe installaties worden gebruikt.

Bijzondere voorwaarden

Met betrekking tot de projecten in deze sector gelden de volgende voorwaarden:

- zij moeten worden uitgevoerd op het grondgebied van de Gemeenschap;

- zij moeten worden uitgevoerd in het kader van een samenwerking tussen verscheidene ondernemingen, waaronder ten minste één elektriciteitsbedrijf, die in verschillende Lid-Staten zijn gevestigd. Voorrang wordt gegeven aan projecten waarbij de grootst mogelijke intracommunautaire samenwerking mogelijk is;

- de betrokken installaties moeten een vermogen van ten minste 150 MW (e) hebben;

- er moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van een gasgenerator waarvoor communautaire steun is verleend in het kader van een demonstratieproject op het gebied van energie;

- het rendement van de centrale moet aanzienlijk hoger liggen dan dat van klassieke thermische centrales, zodat de emissie van kooldioxide wordt verminderd.

Voor projecten in de sector geïntegreerde vergassing met gecombineerde cyclus, neemt de Commissie aan de vergaderingen van de beheersorganen deel.

5. STEUNVERLENING

De projecten die gedeeltelijke steun hebben genoten in het kader van de Verordeningen (EEG) nr. 1302/78, (EEG) nr. 1971/83, (EEG) nr. 2125/84 en (EEG) nr. 3640/85 komen eveneens in aanmerking voor steun in het kader van deze verordening.

BIJLAGE IV

KOOLWATERSTOFFEN

LIJST VAN TOEPASSINGSSECTOREN (ZIE ARTIKEL 3) EN BIJKOMENDE VOORWAARDEN (ZIE ARTIKEL 6, LID 2)

II. TOEPASSINGSSECTOREN

In deze verordening worden onder "koolwaterstoffen'` verstaan mengsels die hoofdzakelijk koolwaterstoffen bevatten, dat wil zeggen verbindingen van voornamelijk koolstof en waterstof. Deze mengsels komen in hun natuurlijke toestand in een gashoudende, vloeibare of vaste vorm voor. Teerzand en bitumineuze lei vallen onder dit toepassingsgebied, maar de in bijlage III genoemde vaste brandstoffen zijn ervan uitgesloten.

Projecten die in het kader van deze verordening kunnen worden gesteund, moeten onder meer ten doel hebben technieken, werktuigen en procédés te ontwikkelen welke dienen tot verbetering van de doeltreffendheid van de activiteiten, verlaging van de kosten en verbetering van de veiligheid van apparatuur en personeel, en die tegelijkertijd passende oplossingen vanuit milieu-oogpunt bieden.

Op het gebied van de veiligheid moeten de gekozen projecten hoofdzakelijk tot doel hebben de risico's te verlagen met behulp van geavanceerde technieken, zulks door onder andere gebruik te maken van de robotica en de telecommunicatie.

Voor wat het milieu betreft, moeten de ingediende projecten gericht zijn op het uitwerken van technieken die de beste milieugaranties bieden.

Voor steun komen in aanmerking projecten betreffende de opsporing, de produktie, het vervoer en de opslag zoals hierna omschreven.

De projecten die gedeeltelijke steun genoten in het kader van Verordening (EEG) nr. 3639/85 komen eveneens in aanmerking voor steun in het kader van deze verordening.

1. Opsporing

- Prospectie van bekkens ter lokalisering van reservoirs, met name in complexe geologische zones.

- Kennis van vindplaatsen (geometrische kenmerken, interne structuur, verhouding vloeistoffen/rotsen van de reservoirs).

- Boring (methoden en apparatuur, met inbegrip van automatisering en systemen voor het verzamelen en beheren van gegevens).

2.

Produktie

- Procédés ter verbetering van het terugwinningspercentage betreffende de vindplaatsen.

- Methoden voor het volgen van de ontwikkeling van de reservoirs tijdens de exploitatie.

- Offshore produktie-installaties:

- verankerde structuren: de nadruk zal worden gelegd op de veiligheid en de betrouwbaarheid en op de methoden voor de verwijdering ervan;

- drijvende structuren.

Hieronder vallen de systemen voor het in produktie nemen van marginale velden, die het door innoverende technieken mogelijk maken de investeringskosten te verminderen en tot nu toe niet exploiteerbaar geachte velden onder aanvaardbare economische voorwaarden in produktie te nemen.

- Onderzeese produktiesystemen, ook voor de produktie van meerfasenfluïda.

- Bij de winning, het vervoer en de behandeling van olie gebruikte produktieapparatuur en -procédés, met inbegrip van de automatisering van offshore-produktie-installaties.

- Apparatuur en procédés voor onderwaterwerkzaamheden bij de offshore-produktie van koolwaterstoffen.

3.

Vervoer

Technieken en procédés voor het vervoer van de behandelde olie via pijpleidingen en per schip, in dit geval met inbegrip van ladingsinstallaties.

4.

Opslag

Installaties en procédés voor het opslaan van de gewonnen vloeistoffen en gassen op de winningsplaats, met name bij de offshore-exploratie.

II. BIJZONDERE VOORWAARDEN IN DE SECTOR KOOLWATERSTOFFEN

Projecten als omschreven in artikel 2, lid 2, onder b), krijgen op dit gebied slechts steun indien zij van communautair belang zijn en bijzonder grote technische risico's met zich brengen of indien er bijzondere obstakels voor hun toegang tot de markt bestaan.

Projecten betreffende raffinage vallen niet onder dit toepassingsgebied.

BIJLAGE V

BEGELEIDENDE MAATREGELEN

De bevordering van de toepassing van technologie op energiegebied en de penetratie van deze technologie in de markt (zie artikel 5) vereist dat de Commissie begeleidende maatregelen treft. Deze maatregelen zullen door de Commissie slechts worden getroffen wanneer de marktvoorwaarden dit vereisen, de contractuele verplichtingen van de ondernemingen krachtens onderhavige verordening daar niet in voorzien en de betrokken ondernemingen dit niet zelf kunnen doen. Zij omvatten:

1. een analyse van de marktsituatie en evaluatie van het marktpotentieel (inclusief de diagnose van sectoren, eventuele uitvoerbaarheidsstudies) voor de toepassing van technologie op energiegebied en de penetratie ervan in de markt;

2. het toezicht op en de evaluatie van door de Gemeenschap gefinancierde projecten, bij voorkeur op basis van de assistentie van onafhankelijke deskundigen;

3. de verspreiding van informatie over de bevordering van de technologie op energiegebied en van de resultaten van de projecten via een ruimere benutting van de basisgegevens (door bij voorbeeld de Sesame-databank toegankelijker te maken voor de gebruikers), organisatie van technische studiebijeenkomsten en ontmoetingsdagen op het gebied van technologische samenwerking, deelneming aan technische jaarbeurzen, produktie van documentatiemateriaal enz.;

4. de inschakeling van particuliere of openbare, nationale/regionale/plaatselijke instellingen die aan de bovengenoemde activiteiten medewerken en eventueel de versterking van die instellingen of de verdere opleiding van hun personeel;

5. bovengenoemde activiteiten met het oog op industriële samenwerking met derde landen.

De Commissie stelt de Lid-Staten jaarlijks in kennis van de beleidslijnen die zij op dit gebied wil volgen; zij brengt over de verkregen resultaten verslag uit in de periodieke verslagen die moeten worden opgesteld op grond van artikel 15.

BIJLAGE VI

INDICATIEVE VERDELING VAN HET BEDRAG OVER DE GEBIEDEN, MAATREGELEN EN SYSTEMEN ALS OMSCHREVEN IN ARTIKEL 3, ARTIKEL 5 EN ARTIKEL 7, LID 5

Het bedrag van de kredieten die bestemd zijn voor de financiële steun als bedoeld in de artikelen 5 en 7, wordt ter indicatie als volgt verdeeld:

1. 75 % van het totale bedrag wordt naar rato van ten minste een kwart bestemd voor elk van de vier in artikel 3 genoemde toepassingsgebieden;

2. een provisionele marge van 25 % van het totale bedrag kan de Commissie volgens de procedure van artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, verdelen over diezelfde gebieden naar gelang van de ontwikkeling van de behoeften en technieken;

3. een indicatief bedrag in de orde van grootte van 10 tot 15 % van de gezamenlijke kredieten wordt bestemd voor de begeleidende maatregelen als bedoeld in artikel 5.

Top