EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004DC0154

Mededeling van de Commissie - Naar een actief burgerschap: cultuur en verscheidenheid in Europa bevorderen door programma's voor jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burgers

/* COM/2004/0154 def. */

52004DC0154

Mededeling van de Commissie - Naar een actief burgerschap: cultuur en verscheidenheid in Europa bevorderen door programma's voor jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burgers /* COM/2004/0154 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE - Naar een actief burgerschap: cultuur en verscheidenheid in Europa bevorderen door programma's voor jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burgers

(ingediend door de Commissie)

Samenvatting

In de mededeling van de Commissie van 10 februari "Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst: beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013" is voorgesteld om Europees burgerschap als een hoofdprioriteit voor EU-actie te ontwikkelen, binnen een kader van vrijheid, rechtvaardigheid en veiligheid. Europees burgerschap waar maken betekent Europese cultuur en verscheidenheid bevorderen, meer bepaald op gebieden waar de Europese burger rechtstreeks bij het integratieproces wordt betrokken, zoals jeugdzaken, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burger.

De bestaande programma's op deze gebieden lopen allemaal af in 2006 en in het licht van voornoemde mededeling van de Commissie alsook van de resultaten van publiek overleg en van recente evaluatieverslagen, zal de Commissie later dit jaar voor de volgende programmaperiode wetgevingsvoorstellen voor een nieuwe generatie programma's op deze gebieden goedkeuren (behalve voor "participatie van de burger", dat vroeg in 2005 zal worden ingediend op basis van een initiële evaluatie van het nieuwe programma op dit gebied dat in 2004 is gestart en op grond van de uitkomst van het Europese constitutionele debat). Het doel van deze mededeling is de inhoud en het concept van deze voorstellen aan te geven.

De volgende tien jaar zal de verscheidenheid van de Unie in belangrijke mate toenemen. Met de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 zal de Unie de meest significante uitbreiding in haar geschiedenis ondergaan. Tegen 2007 zal de totale bevolking van de Unie de 500 miljoen benaderen, met een ongekende rijkdom aan culturele, sociale en taalkundige verscheidenheid. Daarnaast staat onze maatschappij voor grote demografische veranderingen die een steeds ouder wordende en steeds minder beroepsactieve bevolking en onafgebroken immigratiestromen tot gevolg hebben. In dit verband worden gedeelde waarden zoals vrijheid, rechtvaardigheid, tolerantie, solidariteit, die onze maatschappij tot een eenheid smeden, van groter belang dan ooit.

Daarom moeten de Europese burgers de kans krijgen om rechtstreeks en persoonlijk te ervaren wat Europees burgerschap en deze waarden in de praktijk betekenen, hetzij door deelname aan de dialoog met de instellingen, door burger- en jeugduitwisselingen, of deelname aan grensoverschrijdende projecten. Door de mobiliteit van burgers, kunstenaars, culturele en audiovisuele werken en evenementen te bevorderen, wordt de Europese burgers de kans geboden de gemeenschappelijke elementen te achterhalen voor hun zoektocht naar de Europese identiteit die een aanvulling is op de nationale, regionale, etnische, religieuze identiteit die de burgers al hebben.

Door mobiliteitsacties, de Europese Vrijwilligersdienst, en acties ter verbetering van de kwaliteit van ondersteunende structuren voor jongeren, zal het nieuwe programma Jeugd de actieve deelname van jongeren aan het maatschappelijke leven bevorderen, de waarden van tolerantie en solidariteit tussen jongeren stimuleren en de interculturele dialoog aanmoedigen. Het programma zal zowel derde landen als de lidstaten bestrijken.

Overeenkomstig de vereisten van artikel 151 van het EG-Verdrag en het subsidiariteitsbeginsel zal het nieuwe programma Cultuur een bijdrage zijn tot de bloei van gemeenschappelijke Europese culturele waarden op basis van culturele samenwerking tussen kunstenaars, culturele werkers en culturele instellingen. Het programma zal speciaal gericht zijn op de bevordering van multilaterale Europese samenwerking en zal een ontwikkeling van een Europese identiteit van de basis uit mogelijk maken door de interactie van de burgers.

Gezien de grote culturele en sociale impact van de audiovisuele media biedt deze sector een unieke mogelijkheid voor interculturele dialoog en voor de bevordering van wederzijdse kennis en begrip. Het nieuwe EU-programma op dit gebied moet er daarom naar streven voor de Europese burgers de voorwaarden te scheppen om verhalen, drama's, documentaires en andere werken te bekijken die de realiteit van hun eigen leven en geschiedenis en die van hun buren weerspiegelen.

1. Inleiding

In haar mededeling van 10 februari getiteld "Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst: beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013" [1] stelt de Commissie als een van de belangrijkste prioriteiten voor EU-actie de ontwikkeling van een Europees burgerschap voor, binnen een kader van vrijheid, rechtvaardigheid en veiligheid, met inachtneming en onder bevordering van de fundamentele vrijheden, en ter ondersteuning van Europese cultuur en verscheidenheid. De bevordering van Europese cultuur en verscheidenheid draagt bij tot de verwezenlijking van een Europees burgerschap door de Europese burgers direct te betrekken bij het integratieproces, met name op gebieden als jeugdzaken, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burger. De Commissie dient tegelijk een mededeling in over de nieuwe generatie programma's inzake onderwijs en opleiding voor de periode na 2006 die zullen bijdragen tot het bereiken van het doel van duurzame ontwikkeling [2].

[1] COM(2004) 101 van 10.2.2004.

[2] COM (2004) XXX van xx.3.2004, De nieuwe generatie communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's na 2006.

In deze context heeft de Commissie ook gewezen op het belang van de herziening van de wettelijke instrumenten, die voor 2007 gepland is, voor een grotere eenvoud van concept en werking van de communautaire instrumenten. Elk programma moet zoveel mogelijk gestroomlijnd worden, rekening houdend met de verplichtingen die voortvloeien uit het Financieel Reglement. Er is serieus aan de mogelijkheid gedacht om alle burgerschapprogramma's in één enkel kaderprogramma onder te brengen. Uiteindelijk is dit echter niet gebeurd aangezien het niet tot een grotere vereenvoudiging zou hebben geleid. Elk programma is gebaseerd op een verschillend artikel van het Verdrag en is onderhevig aan verschillende beleidsvormings- en beheersvoorschriften. Bovendien is de reikwijdte van programma's verschillend (ook al hebben zij allemaal een sterke burgerschapscomponent), zoals bijvoorbeeld duidelijk blijkt uit de specificiteiten van het audiovisuele programma. Toch moeten er inspanningen worden gedaan om deze voorschriften zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

De Commissie ziet deze aanpak als een belangrijke stap in de richting van eenvoudiger programma's, maar het is zeker geen definitieve oplossing. De Commissie ontvangt gaarne suggesties over de vraag hoe de programma's en hun werking kunnen worden vereenvoudigd en waar mogelijk verder geconsolideerd, en zij streeft ernaar deze suggesties in haar ontwerp-voorstellen op te nemen. Dit kan wijzigingen impliceren in het communautaire Financieel Reglement of de uitvoeringsvoorschriften, maar momenteel kan geen mogelijkheid worden uitgesloten.

De bestaande communautaire programma's op het gebied van jeugd, cultuur, de audiovisuele sector en participatie van de burger lopen af in 2006 [3]. In het licht van de mededeling over toekomstig beleid en budgettaire middelen, van de resultaten van het openbare overleg en de recente tussentijdse evaluatieverslagen [4] zal de Commissie later dit jaar haar goedkeuring hechten aan wetgevingsvoorstellen voor een nieuwe generatie programma's inzake jeugd, cultuur en de audiovisuele sector voor de komende programmaperiode. Een wetgevingsvoorstel voor een nieuw programma voor participatie van de burger zal vroeg in 2005 worden ingediend op basis van een initiële evaluatie van het nieuwe programma op dit gebied dat in 2004 is gestart en op grond van de uitkomst van het Europese constitutionele debat.

[3] Afhankelijk van goedkeuring van het voorstel van de Commissie tot verlenging van het programma Cultuur 2000 met twee jaar (COM (2003) 187 def. van 16.4.03) en van goedkeuring van de voorstellen van de Commissie tot verlenging van de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding met één jaar (COM(2003) 191 def. (Media Plus) en COM(2003) 188 def. (Media Training) beide van 16.4.03).

[4] COM (2003) 725 def. van 24.11.03 (MEDIA), COM (2003) 722 def. van 24.11.03 (Cultuur), en COM (2004) 158 van 8.3.04 document in schriftelijke procedure.

Het doel van deze mededeling is de inhoud en het concept van deze voorstellen aan te geven. Niets in deze mededeling loopt echter vooruit op de definitieve inhoud van de wetgevingsvoorstellen die door de Commissie moeten worden goedgekeurd, met inbegrip van de financiële aspecten.

2. Europese cultuur en verscheidenheid in een uitgebreide Unie bevorderen

Het burgerschap van de Unie is ingesteld door het Verdrag van Maastricht, dat het huidige artikel 17 invoegde in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Daarin wordt vastgesteld dat het Europese burgerschap het nationale burgerschap niet vervangt maar aanvult.

Overeenkomstig de preambule van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie "vestigt de Unie haar grondslag op de ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid en van vrijheid, gelijkheid en solidariteit; zij berust op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat. Zij stelt de mens centraal in haar optreden door het burgerschap van de Unie in te stellen [...]. De Unie draagt bij aan de instandhouding en de ontwikkeling van deze gemeenschappelijke waarden, met inachtneming van de verscheidenheid van de culturen en tradities van de volkeren van Europa, alsmede van de nationale identiteit van de lidstaten".

Het groeiende belang van het burgerschap in de Europese orde en van de waarden waarop dit is gebaseerd weerspiegelt zich in het toenemende belang op Europees niveau van het onderwijs-, jeugd- en cultuurbeleid. Met het Verdrag van Maastricht kreeg de Gemeenschap voor het eerst bevoegdheden op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd en cultuur (thans vastgelegd in de artikelen 149, 150 en 151 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap). Indien de ontwerp-grondwet wordt goedgekeurd, worden deze bevoegdheden bevestigd en tegelijk de eenstemmigheidsvoorwaarde voor besluiten op cultuurgebied opgeheven. Dit zou betekenen dat jonge mensen aanmoedigen om deel te nemen aan het democratische leven in Europa tot de taken van de Unie zou gaan behoren. Het zou ook een steun in de rug zijn voor de mobilisering van jongeren voor acties van internationale solidariteit. Ten slotte zou sport, gezien haar sociale en educatieve functie, ook door het huidige artikel 149 over onderwijs worden bestreken.

Op basis van voornoemde artikelen van het Verdrag heeft de Gemeenschap belangrijke programma's op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en cultuur goedgekeurd en met succes gerealiseerd. Samen met het programma Media (dat sinds het Verdrag van Nice met een gekwalificeerde meerderheid is goedgekeurd op grond van artikel 157), hebben al deze programma's ertoe bijgedragen en blijven zij ertoe bijdragen dat de gemeenschappelijke waarden die de basis zijn voor het politieke concept van burgerschap op Europees niveau, gehandhaafd blijven en verspreid worden, zoals blijkt uit de tussentijdse verslagen over de huidige generatie programma's.

Deze programma's hebben miljoenen burgers in de gelegenheid gesteld om rechtstreeks de vruchten te plukken van de Europese integratie. De bewezen relevantie van deze programma's verantwoordt hun voortzetting na 2006. Daarnaast zijn er echter nog andere redenen om dergelijke programma's voort te zetten en de ontwikkelen.

De volgende tien jaar zal de verscheidenheid van de Unie in grote mate toenemen. Met de toetreding van tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 zal de Unie de meest significante uitbreiding in haar geschiedenis ondergaan. Nog verdere toetredingen zijn gepland en het is de bedoeling dat Bulgarije en Roemenië in 2007 tot de Unie toetreden als zij daartoe klaar zijn. In dat stadium zal de bevolking van de Unie reeds de 500 miljoen benaderen, hetgeen een onmetelijke schat van culturele, sociale en taalkundige verscheidenheid impliceert.

Daarnaast ondergaat onze maatschappij ingrijpende demografische veranderingen. Zoals de Commissie stelde in haar mededeling van 3 juni 2003 over immigratie, integratie en werkgelegenheid: "In de context van een vergrijzende en slinkende beroepsbevolking zijn meer duurzame immigratiestromen echter in toenemende mate waarschijnlijk en noodzakelijk om te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt van de EU, zonder dat daardoor alle effecten van de demografische veranderingen opgelost kunnen worden" [5]. In dit verband worden gedeelde waarden zoals vrijheid, rechtvaardigheid, tolerantie, solidariteit, die onze maatschappij tot een eenheid smeden, van groter belang dan ooit. De mededeling uit 2003 pleitte daarom voor een alles omvattend integratiebeleid, met inbegrip van kwesties als taalvaardigheden en het sociale en culturele milieu.

[5] COM (2003) 336 def. van 3.6.2003 over immigratie, integratie en werkgelegenheid.

Deze ontwikkelingen maken het meer dan ooit noodzakelijk dat de Europese burgers het gevoel krijgen tot de Unie te behoren en in staat zijn om zich met de Unie te identificeren. In werkelijkheid ervaren vele burgers de Unie als een afstandelijke en ver verwijderde politieke en economische entiteit - hetgeen blijkt uit de lage opkomst bij Europese verkiezingen (49% in 1999). Recente peilingen wijzen op nog minder steun voor het lidmaatschap van de Europese Unie [6]. De notie "Europees burgerschap" moet daarom een concrete inhoud krijgen door directe persoonlijke interactie, hetzij door deelname aan de dialoog met de instellingen, door burger- en jeugduitwisselingen, of deelname aan grensoverschrijdende projecten. Door de mobiliteit van burgers, kunstenaars, culturele en audiovisuele werken en evenementen te bevorderen, kunnen de Europese burgers voordeel halen, niet alleen uit wat hun rijke en verscheiden culturele erfgoed te bieden heeft, maar ook uit de gemeenschappelijke elementen in hun zich ontwikkelende Europese identiteit die een aanvulling vormt op de nationale, regionale, etnische, religieuze e.a. identiteiten die de burgers al hebben.

[6] Eurobarometer Nr. 60, herfst 2003.

3. Acties op jeugdgebied

3.1. Rechtvaardiging van de EU-actie

Het programma Jeugd [7] (2000-2006) is een van de belangrijkste communautaire instrumenten om die hierboven beschreven uitdagingen aan te gaan. Het is een instrument voor mobiliteit en onderwijs dat zich richt op jonge mensen tussen 15 en 25 jaar en op jongerenwerkers in de Europese Unie en derde landen. Het programma geeft uitvoering aan artikel 149, lid 2, van het Verdrag, waarin is bepaald dat de communautaire actie moet streven naar "de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers".

[7] Besluit nr. 1031/2000/EG van 13 april 2000, PB L 117/1 van 18.5.2000.

De Commissie presenteerde voor de lidstaten een politieke strategie voor de bevordering van een actief engagement van jongeren in Europa. Het witboek getiteld "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" dat door de Commissie in november 2001 is gepresenteerd [8], pleit ervoor dat activiteiten op jeugdgebied zich moeten toespitsen op participatie, informatie, vrijwilligerswerk, en een groter begrip voor jongeren. Deze prioriteiten werden gesteund door het Europees Parlement [9] en goedgekeurd door de Raad van ministers in een resolutie van 27 juni 2002, waarmee een momenteel door de Commissie en de lidstaten ten uitvoer gelegde open coördinatiemethode werd ingesteld om deze prioriteiten te beheren.

[8] COM (2001) 681.

[9] Verslag van 19 april 2002 over het witboek (A5-0126/2002).

Na de uitbreiding zullen er in de Europese Unie 60 miljoen jongeren tussen 15 en 25 zijn voor wie Europa een ruimte wordt waarbinnen zij vrij kunnen leven, werken, studeren en reizen. Jonge mensen zijn echter minder te vinden voor de traditionele structuren van politieke en sociale activiteiten dan vroeger het geval was. Dit betekent niet dat zij geen belangstelling hebben voor het openbare leven. De meesten willen graag participeren, maar op nieuwe manieren. Het is van belang de voorwaarden te creëren zodat jongeren in Europa op een actievere manier uiting kunnen geven aan hun aanwezigheid als burgers met zin voor solidariteit en verantwoordelijkheid en als actieve en tolerante burgers van een multiculturele samenleving. Een grotere betrokkenheid van jonge mensen bij de lokale, regionale, nationale en Europese samenleving en een versterkt actief engagement zijn belangrijke uitdagingen waarvoor onze maatschappij vandaag en in de toekomst staat.

Het jeugdbeleid draagt ook bij tot het proces dat de Europese Unie moet omvormen tot een concurrerende en dynamische kenniseconomie, meer speciaal wat levenslang leren betreft, door jonge mensen de kans te bieden hun onderwijs en opleiding op een minder formele manier te valoriseren dan binnen het kader van de systemen voor onderwijs en beroepsopleiding mogelijk is.

Een sleutelaspect van het burgerschap voor jongeren is respect voor de ander zowel binnen als buiten de Unie; dit is een niet te veronachtzamen mens-tot-mens aspect van de externe relaties van de Unie. In deze context moeten jeugdactiviteiten een rol spelen in het beleid van een uitgebreid Europa ten aanzien van zijn buren.

3.2. Resultaten van de tussentijdse evaluatie en het openbare overleg

Het zeer breed opgezette openbare overleg dat in de context van de voorbereiding van een nieuwe generatie programma's inzake onderwijs, opleiding en jeugd [10] is gestart, bracht hooggespannen verwachtingen aan het licht bij jongeren en jongerenorganisaties, en ook bij nationale overheden en sociale ngo's, inzake de nieuwe Europese instrumenten die een sterker gevoel van burgerschap bij jongeren moeten creëren. Ook het Europese Parlement heeft zich onomwonden voor deze aanpak uitgesproken.

[10] http://europa.eu.int/comm/youth/ index_en.html.

De tussentijdse evaluatie van het programma Jeugd voor de periode 2000-2003 onderzocht de tenuitvoerlegging van het programma, formuleerde aanbevelingen over de concrete werking, en wees ook op een aantal punten die verband houden met de actie die de Europese Unie moet ondernemen om de burgerschapszin bij jongeren te stimuleren.

De tussentijdse evaluatie bevestigt dat de doelstellingen en componenten van het programma, namelijk systemen voor jeugduitwisseling, de Europese vrijwilligersdienst en jeugdinitiatieven, hun deugdelijkheid hebben bewezen. Zij wijst ook op de impact van het programma op jongeren en jongerenwerkers. Meer bepaald blijkt uit de evaluatie dat jongeren die aan het programma deelnemen nieuwe persoonlijke, sociale, interculturele en beroepsvaardigheden verwerven, die een groot en zelfs cruciaal belang kunnen hebben voor wie deelnam aan de Europese vrijwilligersdienst. Ook het leven en de carrièreopties van jonge mensen worden sterk beïnvloed door deze positieve ervaring.

De tussentijdse evaluatie wees op een aantal uitvoeringsproblemen die hoofdzakelijk met het beheer verband houden (vereenvoudiging van procedures, betere steunverlening aan begunstigden, meer consistentie in de uitvoering van een lidstaat tot een ander) en formuleerde een reeks aanbevelingen, waarvan sommige voor de resterende looptijd van het programma zullen worden toegepast.

Daarnaast waren er andere, meer ambitieuze aanbevelingen waaraan op basis van het huidige juridische kader geen uitvoering kan worden gegeven. Na de instelling van de vrijwilligersdienst zou een mogelijkheid voor verdere ontwikkeling erin moeten bestaan na te gaan hoe de vrijwilligersdienst een aanvulling kan zijn op dienstverlening aan de burger en internationale solidariteitsacties. De diverse momenteel bestaande activiteiten ten behoeve van mobiliteit en uitwisselingen van jongeren moeten zich ook richten op initiatieven die rechtstreeks de participatie en het actieve engagement van jongeren bevorderen, inclusief steun aan ngo's, en daardoor bijdragen tot het verwezenlijken van de prioriteiten van het jeugdbeleid. Een verruiming van het geografische bereik van het programma en de ontwikkeling van de samenwerking met derde landen moeten ook een meer belangrijk aspect van het programma gaan vormen. Ten slotte, afhankelijk van het type maatregel, zou het potentieel van het programma kunnen worden vergroot door de leeftijdsgroep tussen 13 en 30 als doelgroep aan te gaan.

- Doelstellingen voor na 2006

Het nieuwe Europese instrument voor jongeren moet rekening houden met zowel het openbare overleg als de lopende evaluatie van het programma, zodat de continuïteit en een voorspoedig verloop ervan worden verzekerd; dit geldt ook voor de nieuwe ambities van de Unie inzake burgerschap zoals uiteengezet in de mededeling over de nieuwe financiële perspectieven en die reeds in de praktijk zijn omgezet door de open coördinatiemethode voor de jeugd.

- Doelstellingen van het nieuwe programma

Dit nieuwe instrument beoogt in de eerste plaats ervaringen met Europees burgerschap bij jongeren te stimuleren door wegen en middelen aan te bieden voor de concretisering ervan via diverse vormen van actief engagement, zowel op Europees als op nationaal en lokaal niveau. Het instrument moet ook de solidariteit tussen jongeren bevorderen, onder meer door de sociale samenhang in de Unie te verbeteren en het onderlinge begrip tussen de volkeren via de jeugd te vergroten. Het moet ook de zin voor initiatief, de creativiteit en de ondernemingszin van jongeren aanscherpen en hun de mogelijkheid bieden de nodige vaardigheden te verwerven om zich persoonlijk en professioneel te ontwikkelen. Ten slotte moet het bijdragen tot de ontwikkeling van kwaliteitsvolle ondersteuningsregelingen voor jeugdactiviteiten en van de capaciteit van jeugdorganisaties om jeugdactiviteiten te steunen en de Europese samenwerking inzake jeugdbeleid te bevorderen. Het is duidelijk de bedoeling om de impact van de communautaire actie op nationaal, regionaal en lokaal niveau zo groot mogelijk te maken, en tegelijk terdege rekening te houden met het subsidiariteitsbeginsel. Om dit doel te bereiken, zal het programma bestaan uit vijf afzonderlijke en elkaar aanvullende componenten.

- Voorgestelde acties

"Jeugd voor Europa" zal hoofdzakelijk gericht zijn op de versterking van de actieve betrokkenheid van jongeren door steun aan uitwisselingen, mobiliteit en initiatieven voor jongeren, jongerenprojecten en -activiteiten voor participatie in het democratische leven.

"Europese vrijwilligersdienst" zal gericht zijn op de ontwikkeling van solidariteit en de bevordering van actieve betrokkenheid en wederzijds begrip tussen jongeren. Zowel individuele als collectieve projecten kunnen worden opgezet om jongeren in staat te stellen uitdrukking te geven aan hun persoonlijk engagement maar ook om hen te betrekken bij solidariteitsacties van de Unie. Daarnaast zal hierdoor ook de samenwerking tussen de vrijwillige burgerdiensten worden bevorderd.

"Jongeren van de wereld" moet bijdragen tot de ontwikkeling van wederzijds begrip door een open blik op de wereld, en daarnaast actief engagement van jongeren stimuleren. Het programma zal openstaan voor de buurlanden van het uitgebreide Europa en de banden aanhalen met de toetredende landen, de landen van de westelijke Balkan, de EVA-landen, en andere derde landen.

"Sociaaleducatieve werkers en ondersteuningsregelingen" zal streven naar een kwaliteitsontwikkeling van ondersteuningsregelingen voor jongeren. Hoewel dit nieuwe instrument hoofdzakelijk is gericht op jongeren, zal het ook activiteiten ontwikkelen ten behoeve van al wie met jeugdwerk bezig is. Het zal steun bieden aan jeugdorganisaties die actief zijn op Europees niveau en doorgaan met steun aan ngo's uit hoofde van begrotingslijn 15.07.01.02 (voorheen A3029). Het steunt ook het Europees jeugdforum, een organisatie die in haar activiteiten algemene Europese belangen ter harte neemt. Het zal ook uitwisselings-, opleidings- en informatieregelingen voor sociale en educatieve werkers ontwikkelen, naast projecten ter stimulering van innovatie, kwaliteit, en partnerschappen met regionale en lokale entiteiten en ten slotte maatregelen om de structuren van het programma te valoriseren en te ondersteunen.

"Steun voor politieke samenwerking" is bedoeld om de samenwerking inzake jeugdbeleid te bevorderen, met name door ondersteuningsmaatregelen voor een gestructureerde dialoog tussen jongeren en verantwoordelijken voor jeugdbeleid, samenwerking met internationale organisaties met verantwoordelijkheden voor jeugd en steun voor maatregelen die een groter begrip van jongeren bevorderen.

- Grotere vereenvoudiging

Het toekomstige programma zal tegenover het huidige programma verder worden vereenvoudigd. De nieuwe wettelijke basis zal alle activiteiten bestrijken die momenteel op grond van twee afzonderlijke wettelijke grondslagen worden gerealiseerd (het programma Jeugd en het communautaire actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het terrein van jeugdzaken). De huidige vier budgetlijnen zullen door een enkele worden vervangen. Aangezien het nieuwe programma samenwerking op het gebied van jeugdzaken wil bevorderen, zal de algemene structuur van de wettelijke grondslag bovendien voldoende open zijn en een flexibiliteitsclausule bevatten, waardoor het programma aan nieuw opduikende behoeften kan worden aangepast. Ten slotte zal het toekomstige programma hoofdzakelijk op een gedecentraliseerde manier worden beheerd, hetgeen tijdens het overleg onder meer gevraagd was door de belanghebbenden bij jeugdzaken.

- Communautaire meerwaarde

Deze activiteiten hebben een belangrijke communautaire meerwaarde, aangezien de lidstaten zelf geen mobiliteit voor jongeren in heel Europa, multilaterale uitwisselingen met groepen jongeren uit diverse lidstaten en derde landen, of een Europese Vrijwilligersdienst kunnen organiseren. Deze maatregelen moeten de acties van de lidstaten aanvullen. Het hefboomeffect van zulk een programma is ook bewezen, aangezien het programma nationale beleidsmaatregelen helpt te sturen en soms vorm te geven.

Het toekomstige programma mag niet geïsoleerd staan van andere communautaire activiteiten. Het moet mogelijk zijn bruggen te bouwen tussen programma's van diverse typen, ongeacht of zij zich nu bewegen op het gebied van cultuur, sport, opleiding, onderwijs, justitie en binnenlandse zaken; daarnaast moet het ook mogelijk zijn samenwerkingsprogramma's met derde landen te steunen. Op deze manier zal dit programma andere communautaire instrumenten aanvullen.

Het programma zal worden uitgevoerd met volledig respect voor het subsidiariteitsbeginsel, met name door het beheer ervan in grote mate te decentraliseren op lidstaatniveau en door de lidstaten de mogelijkheid te bieden het programma met nationale, regionale of lokale initiatieven aan te vullen.

- Verwachte impact van het nieuwe programma

Het nieuwe programma moet de volgende doelstellingen bereiken:

- 40.000 projecten voor jongeren realiseren (uitwisselingen, jeugdinitiatieven en participatieprojecten) voor 2007-2013;

- Europese Vrijwilligersdienst: 10.000 vrijwilligers per jaar, d.w.z. ongeveer 70.000 voor 2007-2013;

- opleiding, informatie en uitwisseling van optimale werkwijzen voor jongerenwerkers (met het oog op kwaliteitsverhoging): 5000 projecten voor 2007-2013.

4. Acties op het gebied van cultuur

4.1. Rechtvaardiging van de EU-actie

Artikel 151, lid 1, van het EG-Verdrag zegt het volgende:

De Gemeenschap draagt bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.

De ontwerp-grondwet neemt deze formulering over en voegt eraan toe dat een van de doelstellingen van de Unie moet zijn "[toe te zien] op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europees cultureel erfgoed." (artikel 3, lid 3).

Overeenkomstig deze wettelijke grondslag en het subsidiariteitsbeginsel is het hoofddoel van de communautaire actie bij te dragen tot de bloei van gemeenschappelijke Europese waarden op basis van culturele samenwerking tussen kunstenaars, cultuurwerkers en culturele instellingen [11]. De communautaire actie richt zich daarom speciaal op de bevordering van multilaterale Europese samenwerking waar zich het nationale beleid of het bilaterale cultuurbeleid niet of nauwelijks mee bezighoudt.

[11] Dit is onlangs opnieuw bevestigd door de Raad, die stelt "dat het van wezenlijk belang is de samenwerking en de culturele uitwisselingen te bevorderen om de verscheidenheid van de culturen in Europa te eerbiedigen en te stimuleren en de wederzijdse kennis ervan te verbeteren", Resolutie van de Raad van 21 januari 2002 inzake de plaats van de cultuur in het Europese bestel, PB C 32 van 5.2.2002, blz. 2.

Artikel 151, lid 3, van het EG-Verdrag stelt ook dat "de Gemeenschap en de lidstaten de samenwerking met derde landen" inzake cultuur bevorderen. In de context van de globalisering en in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Europese Unie is van bijzonder belang dat het communautaire culturele programma steun verleent aan culturele uitwisselingen en samenwerking met derde landen, met een speciale, maar niet exclusieve nadruk op landen die bestreken worden door het nieuwe nabuurschapsbeleid.

De belangrijkste toegevoegde waarde van culturele actie op communautair niveau is de bijdrage tot de interculturele dialoog, de bewustmaking van het gemeenschappelijke Europese erfgoed, de bewustmaking van de verscheidenheid en de rijkdom van de Europese culturen en een toenemende openheid tegenover andere culturen. Hierdoor draagt de culturele actie bij tot een fundamentele ontwikkeling van een dynamische Europese identiteit als antwoord op ontwikkelingen zoals immigratie en migratie. Hiervoor is echter vanwege de Unie een actieve en assertieve culturele actie vereist die over voldoende middelen beschikt.

4.2. Resultaten van de tussentijdse evaluatie en het openbare overleg

Dankzij het programma Cultuur 2000 zijn honderden boeken vertaald, waardoor de verspreiding van werk van hedendaagse auteurs is vergemakkelijkt, en hebben duizenden culturele organisaties uit diverse Europese landen - theaters, musea, beroepsorganisaties, onderzoekscentra, universiteiten, culturele instituten, overheden, enz. - samengewerkt om culturele en artistieke projecten op te zetten en te verwezenlijken. Een onafhankelijke evaluatie [12] van het programma Cultuur 2000 [13], dat een looptijd heeft tot eind 2006 [14], is in de loop van het jaar 2003 uitgevoerd. Samen met een breed opgezet overleg over de toekomstige EU-actie op cultuurgebied [15] kwam deze evaluatie tot de conclusie dat het programma Cultuur 2000 noodzakelijk was voor de uitvoering van artikel 151 van het Verdrag, dat de algemene aanpak deugdelijk was, en erdoor zowel een culturele als Europese toegevoegde waarde ontstond.

[12] Zie voetnoot 3. Zie ook Verslag over de tenuitvoerlegging van het programma "Cultuur 2000" in de jaren 2000 en 2001, COM (2003) 722 def.

[13] Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2000 tot instelling van het programma "Cultuur 2000", PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1.

[14] Zie voetnoot 1.

[15] Forum over culturele samenwerking (Europese Commissie - november 2001); Ontwerp van het toekomstige programma voor culturele samenwerking in de Europese Unie na 2006: openbaar overleg (mei-juli 2003).

Een aantal van de centrale doelstellingen van het lopende programma wordt gewoon uit het verdrag afgeleid en blijft duidelijk van essentieel belang voor het toekomstige programma, meer bepaald de bijdrage tot de bloei van de culturen van de lidstaten met eerbiediging van hun nationale en regionale verscheidenheid en de nadruk op het gemeenschappelijke erfgoed. Zowel de evaluatie als het overleg hebben echter enkele tekortkomingen in het programma aan het licht gebracht, bv. het feit dat het programma teveel uiteenlopende doelstellingen heeft, met name gezien het beperkte budget.

Vanzelfsprekend zijn de Europese burgers de uiteindelijke doelgroep van alle EU-acties op het gebied van cultuur. Toch hebben de Europese instellingen behoefte aan tussenpersonen om de burgers te kunnen bereiken en hun culturele acties van hoog niveau met een Europese dimensie te kunnen bieden. Daarom is de steun aan de transnationale samenwerking van culturele werkers en tussenpersonen duidelijk een van de taken van de Unie. De Commissie heeft nauw met deze tussenpersonen en culturele werkers samengewerkt om een duidelijk zicht te krijgen op hun behoeften en de problemen waarmee zij te kampen hebben. Deze diepgaande overlegronde heeft de volgende drie hoofdbehoeften opgeleverd:

- de behoefte aan meer financiële steun vooral op lange termijn

Er is een grote behoefte aan meer communautaire steun voor multilaterale samenwerkingsprojecten aangezien de lidstaten gewoonlijk de voorkeur geven aan nationale of bilaterale projecten. Er is ook behoefte aan financiële steun op lange termijn om duurzame samenwerkingsprojecten te ontwikkelen. Bovendien heeft ook operationele steun aan Europese netwerken of verenigingen een belangrijke toegevoegde waarde.

- de behoefte aan meer informatie over kwesties die met culturele samenwerking verband houden en een intensievere uitwisseling van optimale werkwijzen

Er is een grote behoefte aan meer actuele en praktische informatie over culturele samenwerking. Een betere verspreiding van optimale werkwijzen zou een werkelijke toegevoegde waarde betekenen. Het gebrek aan onderzoek over culturele samenwerking in Europa is een belangrijk zwak punt.

- de behoefte aan een meer flexibel, meer gericht en meer zichtbaar communautair programma

De culturele werkers wezen erop dat de onderverdeling van het programma Cultuur 2000 in diverse culturele sectoren of activiteiten een belemmering voor hen vormde, aangezien sommige multidisciplinaire projecten niet precies in één categorie konden worden ondergebracht.

4.3. EU-actie na 2006

De Commissie is van plan een programma voor te stellen met bijzondere aandacht voor de drie hoofddoelstellingen als gedefinieerd door het Parlement, de Raad en de culturele sector zelf, namelijk:

- de transnationale mobiliteit van mensen die in de culturele sector werkzaam zijn;

- de transnationale verspreiding van kunstwerken (m.i.v. niet-materiële werken, zoals muziek);

- interculturele dialoog.

De projecten die door het programma worden gesteund, moeten voldoende reikwijdte hebben en een maximum aan toegevoegde waarde verzekeren op Europees niveau. Elke door het programma gesteunde activiteit moet daarom ten minste twee van deze beleidsdoelstellingen combineren. Er worden drie actielijnen gepland:

4.3.1. Eerste actielijn: rechtstreekse steun voor culturele samenwerkingsprojecten

Financiële steun voor multilaterale samenwerkingsprojecten van alle soort en vorm is essentieel; het gaat immers om steun aan concrete acties die zichtbaar zijn voor de burgers. In dit verband zal het nieuwe programma steun verlenen aan projecten die zijn ontwikkeld door contactpunten voor culturele samenwerking (CCFP), acties voor culturele samenwerking en speciale acties. CCFP zal culturele werkers uit een of meer sectoren samenbrengen om meerjarige culturele acties te ontwikkelen. Bijvoorbeeld zal steun worden verleend aan CCFP voor het opstarten van artistieke projecten met culturele werkers uit verschillende landen. Festivals en theaters, dansgezelschappen en orkesten zullen op een gestructureerde en duurzame manier kunnen samenwerken en de traditionele barrières overschrijden.

Om de meerjarige steun aan CCFP aan te vullen, zullen jaarlijks subsidies worden toegekend aan acties voor culturele samenwerking met een grote culturele en Europese toegevoegde waarde. Deze projecten, die worden opgezet door Europese culturele werkers uit een of meer sectoren, zullen innovatie en creativiteit stimuleren. Projecten die nieuwe samenwerkingsvormen uitproberen met het oog op een langetermijnontwikkeling zullen worden aangemoedigd. Dergelijke acties kunnen een direct en positief effect hebben op mensen met heel verschillende achtergrond. Bijvoorbeeld zal steun worden verleend aan samenwerkingsacties die gericht zijn op de vergemakkelijking van de transnationale mobiliteit van kunstenaars en kunstwerken of aan projecten die zich richten op gehandicapten of zogenaamde minderheidsculturen.

De speciale acties, die qua omvang en reikwijdte substantieel zijn, moeten bij de burgers een belangrijke weerklank vinden, door hun gevoel van tot de Unie te behoren en hun bewustzijn van de culturele verscheidenheid in Europa te stimuleren. Zij zullen zowel binnen als buiten de Unie ook een grotere zichtbaarheid geven aan de culturele interventie van de EU. Een goed voorbeeld is de actie "culturele hoofdstad van Europa" die zowel qua impact als qua zichtbaarheid voor de burgers van Europa een heel succesvol initiatief geworden is.

4.3.2. Tweede actielijn: steun voor Europese organisaties voor culturele samenwerking

De directe steun aan samenwerkingsprojecten moet worden aangevuld door een meer structurele steun aan samenwerking, die verder gaat dan alleen maar steun aan concrete projecten. Daarom moet het programma dat volgt op het programma Cultuur 2000 de operationele kosten van culturele organisaties die in het Europese belang werkzaam zijn of die als "ambassadeurs" van de Europese cultuur in de wereld fungeren, mee helpen dragen. Deze entiteiten zijn van essentieel belang voor het creëren van een gemeenschappelijke Europese culturele ruimte; zij krijgen echter in de regel geen subsidies van de nationale overheden. Hier is de inbreng van de Unie duidelijk een toegevoegde waarde.

Deze netwerken stimuleren uitwisselingen tussen culturele organisaties in diverse Europese landen, stellen de behoeften vast van de Europese kunstenaars, fungeren als tussenschakel tussen de sector en de Europese instellingen en verspreiden nuttige en betrouwbare informatie over de sector. Samen vertegenwoordigen zij meerdere tienduizenden cultuurwerkers in Europa.

4.3.3. Derde actielijn: steun voor onderzoek naar en informatie over kwesties inzake culturele samenwerking

Toegankelijke, actuele informatie over wettelijke, fiscale en administratieve kwesties inzake Europese samenwerking of inzake potentiële partners voor samenwerking zal culturele werkers en beleidsmensen in staat stellen hun beslissingen op een goede basis te funderen. Een betere kennis zal nieuwe samenwerkingsprojecten mogelijk maken. In het bijzonder zal steun worden verleend aan de ontwikkeling van een hulpmiddel op internet voor de ontwikkeling van transnationale culturele samenwerking.

4.4. Vereenvoudiging

Als een omvattend en coherent instrument ten gunste van culturele samenwerking heeft het nieuwe programma Cultuur ook de bedoeling een belangrijke bijdrage te leveren tot de vereenvoudiging van de communautaire instrumenten, zowel op juridisch als op beheersvlak. Het wetgevende besluit (met inbegrip van de bijlage) zal worden opgesteld met oog voor beknoptheid, eenvoud en flexibiliteit. Het nieuwe programma Cultuur zal uit een enkele wettelijke basis bestaan (momenteel zijn het er twee) en uit een enkele begrotingslijn (momenteel vijf). Het programma zal ook gebruiksvriendelijker worden. Het zal openstaan voor alle sectoren op het gebied van cultuur en kunst, zonder voorafbepaalde categorieën, en voor een grotere verscheidenheid van culturele werkers, gaande van nationale of lokale overheden tot netwerken en bedrijven uit de culturele sector.

4.5. Doelstellingen en verwachte impact van het nieuwe programma

Het nieuwe programma zal actief bijdragen tot de ontwikkeling van een Europese identiteit vanaf de basis, door culturele werkers en burgers meer kansen te bieden voor het opzetten van netwerken, het uitvoeren van projecten, voor grotere mobiliteit, en een versterkte culturele dialoog in Europa en andere delen van de wereld. Om deze doelstellingen te bereiken, moet men tot een kritische massa komen. Het programma zal precieze doelstellingen bevatten inzake culturele resultaten, zowel wat het aantal ondernomen acties betreft, als het aantal mensen dat bereikt wordt. Dit moet omvatten:

- ongeveer 1400 culturele samenwerkingsprojecten over de periode 2007-2013, m.i.v. 80 meerjarige contactpunten voor culturele samenwerking;

- elk jaar, rond 50 netwerken of organisaties van Europees belang;

- een reeks gerichte studies samen met acties voor het verzamelen van statistieken en de verspreiding van informatie.

Het globale resultaat zal zijn dat honderden Europese culturele werkers elk jaar op transnationale basis samenwerken en miljoenen burgers bereiken.

5. Acties in de audiovisuele sector

5.1. Rechtvaardiging van de EU-actie

De sociale en culturele impact van de audiovisuele sector is groter dan die van elk ander medium. Deze impact is een essentieel kenmerk en blijkt reeds duidelijk uit de rol van de televisie alleen. Ongeveer 98% van de huishoudens in Europa beschikt over televisie en de gemiddelde Europeaan kijkt meer dan drie uur televisie per dag. Voor kinderen ligt het cijfer zelfs nog hoger.

De audiovisuele media spelen een fundamentele rol bij de ontwikkeling en overdracht van sociale waarden. De audiovisuele sector heeft een grote invloed op wat de burger weet, gelooft en voelt en is cruciaal voor de overdracht, de ontwikkeling en zelfs de constructie van culturele identiteiten. Dit geldt vooral voor kinderen en jongeren. Een grotere circulatie van films en andere audiovisuele werken is ook een belangrijk middel voor een versterking van de interculturele dialoog gebleken.

Om die reden is het van groot belang dat de Europese Gemeenschap sinds 1989 een specifiek beleid voor de audiovisuele sector heeft uitgewerkt. Artikel 151, lid 2, van het EG-Verdrag stelt vast dat de communautaire actie erop gericht moet zijn de activiteiten van de lidstaten op het gebied van artistieke en literaire creaties, met inbegrip van de audiovisuele sector, te ondersteunen en aan te vullen. Deze formulering is ook in de ontwerp-grondwet aangehouden. Naast een interne markt voor televisieproductie door de richtlijn "Televisie zonder grenzen" heeft de Europese Unie maatregelen getroffen ter bevordering van de Europese audiovisuele industrie [16] die een uniek hulpmiddel is voor de uitwisseling van ideeën. Indien een zich uitbreidende en steeds meer verscheiden Unie tot bloei wil komen, moet er een interactie zijn tussen de openbare menig in de diverse lidstaten, naast een kennisoverdracht over de grenzen heen inzake sociale en culturele aangelegenheden.

[16] Richtlijn van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (89/552/EEG) als gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997.

De audiovisuele sector heeft een belangrijke culturele impact, maar kan zijn scheppend potentieel niet verwezenlijken zonder zijn concurrentievermogen te versterken. Het gemiddelde aandeel van de Europese audiovisuele productie op de Europese markt varieert tussen 40% en 45% voor tv-fictie, en bedraagt ongeveer 30% voor films en 20% voor video en DVD. Dit Europese marktaandeel bestaat grotendeels uit audiovisuele werken die op de thuismarkt worden verkocht; het Europese marktaandeel van werken die buiten de nationale markt worden verkocht ligt aanzienlijk lager (gewoonlijk minder dan een derde van het totale Europese marktaandeel) [17].

[17] Schattingen van de Commissie op basis van statistieken van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector (zie http://www.obs.coe.int/ en in het bijzonder http://www.obs.coe.int/about/oea/pr/ mif2003.html.en). De schattingen bestrijken: uitzendtijd voor tv-fictie; toegangscijfers voor de bioscoop; verkoop en verhuur van videocassettes en DVD.

EU-steun aan de audiovisuele sector maakt daarom deel uit van een strategie om de Europeanen een keuze te bieden. Als de Europeanen niet in de gelegenheid worden gesteld om films, feuilletons, documentaires en andere werken te bekijken die de realiteit van hun eigen leven en geschiedenis en die van hun buren weerspiegelen, zullen zij zichzelf daarin niet langer erkennen en deze niet volledig begrijpen. Om dergelijke werken van voldoende kwaliteit gemakkelijk beschikbaar te stellen, moeten de verwerving en verbetering van vaardigheden door mensen van het vak, de ontwikkeling van audiovisuele projecten met een Europese dimensie en de verspreiding en promotie van dergelijke werken steun krijgen van de Europese Unie, terwijl de steunregelingen voor de productie aan de lidstaten moeten worden overgelaten.

Ten slotte moet de EU-actie worden gezien in het licht van de uitbreiding en globalisering. In dat verband is het ook van belang dat de kandidaat-lidstaten, de landen van de Balkan en de landen die betrokken zijn bij het Europese nabuurschapsbeleid zoveel mogelijk worden betrokken bij EU-programma's op dit gebied.

5.2. Resultaten van de tussentijdse evaluatie en het openbare overleg

De communautaire steunmaatregelen voor de Europese audiovisuele industrie nemen momenteel de vorm aan van de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding die eind 2006 aflopen [18]. De tussentijdse evaluatie van de lopende MEDIA-programma's en de voorbereidende actie "Groei en de audiovisuele sector: i2i Audiovisueel" [19] hebben bevestigd dat het programma een positief effect heeft gehad op de distributie van Europese werken op de Europese en de internationale markt. Het heeft ook een grotere samenwerking tussen de Europese bedrijven aangemoedigd, waardoor voor de sector een Europese toegevoegde waarde gegeven is.

[18] Zie voetnoot 1.

[19] Zie voetnoot 3.

De communautaire steun geschiedt overeenkomstig de wisselende behoeften (nieuwkomers, financiering, versteviging van de industriële basis, internationale expansie), die meer en meer een uitdaging vormen voor de Europese professionals. De voorbereidende actie I2I voor de kleine en middelgrote ondernemingen heeft effectief bijgedragen tot het opstellen van een financiële planning voor de bedrijven. De communautaire actie is een toegevoegde waarde voor de sector geweest. Wat opleiding betreft, hebben de resultaten gewezen op de behoefte aan een communautaire tussenkomst om het niveau van de professionele expertise en vaardigheden binnen de Europese audiovisuele sector te verhogen. In de ontwikkelingssector is de impact op kleine en middelgrote ondernemingen die er actief zijn positief geweest ook wat hun vermogen betreft om betere bedrijfsplannen op te stellen. Zij heeft nieuwe investeringen in nieuwe producties gewaarborgd.

De uitdaging waarvoor de Gemeenschap staat in verband met het uitlijnen van nieuwe acties ten behoeve van de audiovisuele industrie bestaat erin de belemmeringen weg te werken die Europese audiovisuele werken hinderen zich buiten hun eigen grondgebied te verspreiden en de fragmentering van de markt tegen te gaan. Alleen door de nodige vaardigheden te verwerven om films en andere audiovisuele werken met een Europese dimensie te maken en door meer audiovisuele werken uit Europese landen te verdelen, te promoten (op festivals en markten) en uit te zenden, zal de Europese audiovisuele industrie miljoenen Europeanen in staat kunnen stellen om werken te zien die hun cultuur en die van hun buren weerspiegelen.

Met het oog op de voorbereiding van MEDIA 2007, een enig programma ter vervanging van de twee lopende programma's, heeft de Commissie breed overleg gepleegd over de behoeften van de sector. Uit de resultaten blijkt de noodzaak aan verdere communautaire actie om aan de opkomende behoeften te voldoen, met name de behoefte aan verwerving van vaardigheden voor het maken van films en andere audiovisuele werken met een Europese dimensie, samen met de behoefte iets te doen aan de onvoldoende verspreiding van niet-nationale audiovisuele werken binnen de Europese Unie, een situatie die nog acuter is in de toetredende landen waar de audiovisuele industrie zo goed als verdwenen is, maar gezamenlijke culturele referenties van vitaal belang zijn.

MEDIA 2007 moet zich blijven richten op de pre- en post-productiefasen, maar deze acties zullen in het licht van de technologische (meestal digitale) evolutie en de veranderingen van de markt wijzigingen ondergaan. De Europese audiovisuele sector bestaat veelal uit kleine en middelgrote ondernemingen. MEDIA 2007 moet er daarom naar streven een milieu te creëren dat speciaal aan dit soort ondernemingen die de creatie en verspreiding van niet-nationale audiovisuele werken vergemakkelijken, is aangepast. Daarnaast moet MEDIA 2007 innovatieve acties omvatten om de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken.

5.3. EU-actie na 2006

MEDIA 2007 heeft de volgende overkoepelende doelstellingen:

- bewaren en bevorderen van de Europese culturele verscheidenheid en van het audiovisuele erfgoed en stimuleren van de interculturele dialoog en het begrip tussen culturen;

- verbeterde verspreiding van Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie;

- versterking van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector in het kader van een open en concurrentiële markt.

Het programma zal de volgende operationele doelstellingen hebben en activiteiten ontplooien.

5.3.1. Pre-productie

- Vaardigheden en competentie verwerven

Het programma zal steun verlenen aan projecten ter verbetering van de creatieve, beheers- en ondernemersvaardigheden van Europese audiovisuele professionals en/of ter aanpassing van hun technische vaardigheden aan de digitale technologieën. Dit impliceert mobiliteitsmaatregelen voor studenten in filmscholen. Er zal naar gestreefd worden een Europese dimensie na te streven door netwerking van vakmensen alsook individuele projecten te bevorderen. Ten slotte zal het een Europese strategie stimuleren voor de samenwerking tussen professionals, zowel voor coproducties als voor de ontwikkeling van bedrijfsplannen.

Daarnaast zullen speciale beurzen voor professionals uit de nieuwe lidstaten worden ingesteld, om hen te leren de uitdaging van de Europese markt aan te gaan en de kloof tussen landen met een grote productiecapaciteit en landen met een kleine productiecapaciteit en/of een kleiner taalgebied te helpen dichten.

- Ontwikkeling

Het programma zal steun verlenen aan onafhankelijke kleine en middelgrote ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van documentaires, animatie en drama, alsook multimedia. Het zal bedrijven aanmoedigen vanaf de pre-productiefase internationale promotie- en marketingstrategieën voor hun projecten te ontwikkelen. Het programma zal ook bedrijven helpen bij het opstellen van deugdelijke financieringsplannen en de toegang tot kredieten voor onafhankelijke kleine en middelgrote ondernemingen vergemakkelijken. Indirecte kosten die zijn verbonden met de particuliere financiering van door kleine en middelgrote ondernemingen ingediende productieprojecten (zoals financiële en verzekeringskosten of afwerkingswaarborgen) kunnen ook worden gedekt.

Het programma zal ook steun verlenen aan onafhankelijke productiebedrijven voor de ontwikkeling van afzonderlijke projecten. Het zal steun bieden aan de opstelling van een catalogus van werken, zowel voor bedrijven met een beperkte investeercapaciteit als voor bedrijven met een grotere investeercapaciteit. Er zal steun worden verleend voor de ontwikkeling van degelijke financieringsplannen in verband met de werken en de catalogus van werken.

Een overkoepelende aanpak van de creatie van werken, bijvoorbeeld door vanaf het begin essentiële elementen zoals distributie en filmmuziek erbij te nemen, zal worden aangemoedigd.

5.3.2. Post-productie

- Distributie

De communautaire actie zal zich toespitsen op steun voor transnationale distributie, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en als aanvulling op de steunmechanismen van de lidstaten. Steun voor de distributiefase (cinema, TV, video, DVD en on-line) stimuleert het concurrentievermogen van de industrie door deze profijt te leren trekken uit de interne markt.

Het nieuwe programma zal de Europese distributiesector versterken door investeringen in de productie, de verwerving, de marketing en promotie van niet-nationale Europese werken aan te moedigen en door gecoördineerde marketingstrategieën tussen de diverse betrokkenen (distributeurs, verkoopsagenten, producenten, exposanten, ...) te stimuleren. Het zal de omloop van Europese niet-nationale films verbeteren door hun export, distributie, en het spelen ervan in de bioscoop aan te moedigen. Daarnaast zal het de transnationale verspreiding van audiovisuele werken door onafhankelijke productiebedrijven bevorderen. Het zal ook de distributie bestrijken van afgeleide werken met een hoog kunstgehalte (zoals filmmuziek).

Het programma zal voortbouwen op de resultaten die in het kader van het programma MEDIA Plus zijn geboekt, namelijk het automatische schema en het selectieve schema voor distributeurs en groepen distributeurs. Daarnaast zal het steun verlenen aan distributiebedrijven voor catalogi van werken met een lager commercieel potentieel met het oog op de bevordering van culturele verscheidenheid.

De coördinatie tussen producenten, distributeurs en verkoopsagenten zal worden gestimuleerd door steun aan promotiepakketten van Europese audiovisuele werken.

Er zal actie worden ondernomen om de digitalisering van Europese audiovisuele werken te steunen. In het bijzonder zal een automatisch schema voor het aanmaken van digitale afdrukken van Europese niet-nationale films worden ingesteld. Er zal ook steun worden verleend aan dubbing, ondertiteling en meertalige kopieën als een middel ter bevordering van culturele verscheidenheid. Ten slotte zal steun voor digitalisering de vorm aannemen van een vergemakkelijkte toegang tot financiering van investeringen in digitale apparatuur.

- Promotie

Film- en televisiefestivals zijn een zeer doeltreffend middel om Europese werken te bevorderen. Het programma zal daarom steun verlenen aan de promotie van Europese audiovisuele werken via deze professionele markten. Het zal de samenwerking en coördinering van Europese bedrijven steunen om een Europese promotionele strategie aan te moedigen. Ten slotte zal het programma verzekeren dat festivals hun rol bij het uitstippelen van het cultuurbeleid en bij de opvoeding van het publiek ten volle spelen.

De geplande acties beogen de bevordering van verzekerde toegang voor professionals tot de Europese en internationale audiovisuele markt; de grootst mogelijke toegang van het Europese publiek tot de diverse culturen van Europa; gemeenschappelijke acties tussen nationale promotoren en bevordering van het Europese audiovisuele erfgoed.

- Proefprojecten/digitale technologie

Innovatie is van vitaal belang om op het eind van de audiovisuele waardenketen voor het publiek een zo groot mogelijke keuze te verzekeren. In dit verband zijn de proefprojecten een goede test gebleken. Bepaalde gebieden die eerder werden bestreken zijn nu weliswaar in het programma opgenomen, maar toch blijft dit "testlaboratorium" vitaal. Het nieuwe programma zal zich toespitsen op die gebieden die volgens de sector eerder in aanmerking komen om door het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te worden beïnvloed. De resultaten van de proefprojecten zullen ruim worden gepubliceerd zodat de verspreiding van optimale werkwijzen wordt aangemoedigd.

5.4. Vereenvoudiging

Het nieuwe programma voor steunverlening aan de Europese audiovisuele sector draagt ook in belangrijke mate bij tot de vereenvoudiging van de communautaire instrumenten.

De integratie van de lopende twee MEDIA programma's in een enkel programma stemt overeen met de behoeften van de sector en meer bepaald met het heterogene karakter van de Europese markten op sociaal-economisch, financieel en regelgevingsgebied. Zij komt ook tegemoet aan de behoefte tot vereenvoudiging en integratie van de diverse componenten van de Europese audiovisuele waardenketen.

Daarnaast zal vanuit het standpunt van de Commissie het beheer van het programma eenvoudiger zijn. Het is ook de bedoeling het programma gebruiksvriendelijker te maken wat de regels en procedures betreft, zulks in antwoord op de resultaten van het openbare overleg. Er kunnen specifieke vereenvoudigingen worden doorgevoerd, m.i.v. het Financieel Reglement, zoals: (i) het nagaan van het financiële vermogen van de aanvrager proportioneel laten afhangen van het gevraagde subsidiebedrag; (ii) de invoering van een clausule over de proportionaliteit van de financiële en administratieve regelgeving tegenover de hoogte van de subsidie en/of het vermogen, bv. inzake rapportageverplichtingen.

5.5. Doelstellingen en verwachte impact van het nieuwe programma

Het nieuwe programma zal een reeks precieze doelstellingen hebben inzake culturele resultaten, zowel wat het aantal ondernomen acties betreft, als wat het aantal bereikte burgers betreft. Deze doelstellingen moeten onder meer omvatten:

- actie om 1500 audiovisuele operatoren elk jaar samen te brengen waardoor meerdere miljoenen burgers kunnen worden bereikt;

- vergroting van het marktaandeel van Europese films die buiten hun land van oorsprong worden verspreid van momenteel 11% tot 20% in 2013 [20];

[20] Heeft betrekking op het niet-nationale Europese EU-marktaandeel. Noord-Amerikaanse films nemen momenteel ongeveer 70% van de markt in beslag. De inkomsten van een film hangen direct samen met het aantal kijkers.

- verdubbeling van het aantal bioscopen waar Europese niet-nationale films worden getoond, met bijzondere aandacht voor een jong publiek;

- 40 Europese filmacademies in staat stellen samen te werken ter verbetering van hun vaardigheden en voor de uitwisseling van expertise op Europees niveau;

- het aantal ondersteunde audiovisuele projecten verdubbelen met speciale aandacht voor coproducties;

- het aantal Europese distributiecampagnes verdubbelen.

6. Participatie van de burger

De Europese Commissie heeft vele jaren lang diverse acties beheerd die erop gericht zijn de participatie van de burger in het bijzonder op transnationaal niveau te bevorderen. Om aan de vereisten van het nieuwe Financieel Reglement tegemoet te komen [21], zijn deze acties samengebracht in een nieuw programma [22] dat op 26 januari 2004 is goedgekeurd. De in het programma opgenomen acties hebben hun toegevoegde waarde op Europees niveau bewezen en zijn ook deugdelijk gebleken om te voldoen aan specifieke behoeften van burgers die bij maatschappelijke organisaties zijn betrokken (meestal op vrijwillige en onbezoldigde basis). Deze acties zijn rechtstreeks gericht op de burgermaatschappij, kennen een grote acceptatie bij de burgers en bieden een goede prijs/kwaliteitverhouding. Jumelages van steden stellen bijvoorbeeld honderdduizenden burgers uit verschillende landen per jaar in staat elkaar te ontmoeten en over elkaars cultuur, geschiedenis en sociaal-economische realiteit te leren.

[21] Het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen: Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002. Volgens dit reglement moet voor elke communautaire uitgave een wettelijke basis bestaan. Het nieuwe programma biedt deze basis voor de betrokken acties.

[22] PB L 30 van 4.2.2004, blz. 6, Communautair actieprogramma ter bevordering van actief Europees burgerschap.

Het programma beoogt de waarden en doelen van de Unie te bevorderen, de burgers dichter bij de Europese Unie en haar instellingen te brengen en hen ertoe aan te zetten vaker met de instellingen contact te hebben, de burgers nauw te betrekken bij de reflectie en discussie over de toekomst van Europa, de banden tussen burgers uit diverse lidstaten aan te halen en actief burgerschap te stimuleren.

Naast overkoepelende Europese organisaties is het programma gericht op niet-gouvernementele organisaties, verenigingen en federaties met een Europees belang, of sectoroverschrijdende vakverenigingen, inclusief verenigingen op het terrein en in lokale gemeenschappen. Er kan ook steun worden verleend aan instanties die op het gebied van Europees burgerschap een doel van algemeen Europees belang nastreven, inclusief "think tanks".

Artikel 46 van de ontwerp-grondwet inzake participerende democratie onderschrijft deze doelstellingen. Het bepaalt onder meer dat de instellingen van de Unie burgers en representatieve organisaties de kans moeten bieden om op alle gebieden van de communautaire actie van gedachten te wisselen. De instellingen van de Unie moeten ook een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en de burgermaatschappij voeren.

Het programma voor participatie van de burger dat juist is gestart, zal met de huidige financiële perspectieven eind 2006 aflopen, maar in het licht van de hier geschetste uitdagingen is het duidelijk dat verdere actie noodzakelijk zal zijn. In dit stadium is het echter wellicht nog te vroeg om specifieke voorstellen voor het programma van na 2006 op papier te zetten. Vroeg in 2005 zal een wetsvoorstel worden ingediend op basis van een initiële evaluatie van het nieuwe programma en de uitkomst van het debat over de Europese grondwet.

7. Conclusies

De Commissie is van mening dat de hier geschetste voorstellen een noodzakelijke bijdrage zijn tot een succesvolle ontwikkeling van de Unie voor de volgende programmaperiode en daarna. Meer bepaald zijn deze voorstellen noodzakelijk om te verzekeren dat de kans wordt geboden om te beleven wat Europees burgerschap in de praktijk betekent.

De Commissie zal daarom deze voorstellen in de zomer van dit jaar indienen als onderdeel van een pakket wetgevingsvoorstellen ter verwezenlijking van het politieke project als beschreven in haar mededeling "Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst: beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013".

Top