EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0604

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 604/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 houdende aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met betrekking tot kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden Voor de EER relevante tekst

PB L 167 van 6.6.2014, p. 30–35 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 26/06/2021; opgeheven door 32021R0923

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2014/604/oj

6.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 167/30


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 604/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

houdende aanvulling van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen met betrekking tot kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (1), en met name artikel 94, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Richtlijn 2013/36/EU, en met name artikel 74 daarvan, moeten instellingen beschikken over solide governanceregelingen en effectieve procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en de rapportage van de risico's waaraan zij blootstaan of bloot kunnen komen te staan. Die regelingen en processen moeten gedetailleerd uitgewerkt zijn en in verhouding staan tot de aard, schaal en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan het bedrijfsmodel en de werkzaamheden van de instelling. Ze moeten, onder meer, de in de artikelen 79 tot en met 87 van die richtlijn vastgestelde specifieke risico's in aanmerking nemen. De regelingen en processen worden door de bevoegde autoriteiten geëvalueerd in het kader van de procedure voor toetsing en evaluatie door de toezichthouder overeenkomstig artikel 97 van die richtlijn. De vastgestelde risico's worden door de instellingen in overweging genomen in de interne governance en herstel- en afwikkelingsplannen overeenkomstig artikel 73 van die richtlijn.

(2)

In het bij Richtlijn 2013/36/EU ingestelde kader voor prudentieel toezicht moeten alle instellingen alle medewerkers aanwijzen wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden. In de criteria om te bepalen of de beroepswerkzaamheden van een medewerker het risicoprofiel materieel beïnvloeden, moet rekening worden gehouden met de potentiële invloed van de medewerkers op het risicoprofiel van de instelling op basis van hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden en de risico- en prestatie-indicatoren van de instelling. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met de interne organisatie van de instelling en de aard, schaal en complexiteit van haar werkzaamheden. De criteria moeten alle risico's waaraan de instelling of groep is of kan worden blootgesteld, volledig weerspiegelen. Op die manier kunnen de instellingen in het beloningsbeleid voorzien in de juiste stimulansen om voorzichtig gedrag bij de medewerkers aan te moedigen en wordt ervoor gezorgd dat de aanwijzing van de medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden, een weerspiegeling is van het risiconiveau van de verschillende werkzaamheden binnen de instelling.

(3)

In 2012 heeft de Europese Bankautoriteit (EBA) de resultaten bekendgemaakt van een onderzoek naar de nationale omzetting en de praktische toepassing van de richtsnoeren inzake beloningsbeleid en beloningspraktijken van het Comité van Europese bankentoezichthouders (de CEBS-richtsnoeren), die algemene criteria bevatten voor de beoordeling van de vraag of de invloed van medewerkers op het risicoprofiel van de instelling materieel is. Uit het onderzoek bleek dat de uitvoering door de instellingen en de bevoegde autoriteiten van de bepalingen inzake beloning van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) niet tot voldoende harmonisatie leidde. De beloningspraktijken liepen nog altijd veel te ver uiteen en met name in de criteria voor de aanwijzing van medewerkers werd niet altijd voldoende rekening gehouden met de invloed van de beroepswerkzaamheden van medewerkers op het risicoprofiel van de instelling. Er bleven grote verschillen bestaan in de benaderingen die door verschillende instellingen en lidstaten werden gevolgd om die medewerkers aan te wijzen. Die technische reguleringsnormen moeten derhalve voortbouwen op de ervaring die met de toepassing van Richtlijn 2006/48/EG en de CEBS-richtsnoeren is opgedaan, en een hoger harmonisatieniveau nastreven. De EBA zal op grond van artikel 75, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU nieuwe richtsnoeren afgeven betreffende een degelijk beloningsbeleid dat voldoet aan de in die richtlijn vastgestelde beginselen.

(4)

Er moet een reeks duidelijke kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria worden vastgesteld om de hoofdcategorieën van werknemers vast te stellen wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden, zodat er in de Unie een geharmoniseerde aanpak wordt gevolgd en de belangrijkste gemeenschappelijke risico's worden gedekt. Overeenkomstig artikel 94, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU moeten de categorieën van werknemers die aan de hand van die criteria worden vastgesteld, de medewerkers omvatten wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden. De instellingen moeten ook rekening houden met de resultaten van hun eigen risicobeoordelingen binnen hun interne procedures. De bevoegde autoriteiten moeten zorgen voor een volledige aanwijzing van alle medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden.

(5)

De leden van het leidinggevend orgaan hebben de eindverantwoordelijkheid voor de instelling, haar strategie en haar werkzaamheden en kunnen derhalve altijd het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden. Dit geldt zowel voor de besluiten van de leden van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie als voor de leden van de toezichthoudende functie die op het besluitvormingsproces toezicht houden en genomen besluiten aanvechten.

(6)

De directie en de hogere leidinggevende medewerkers die voor materiële bedrijfseenheden, voor het beheer van specifieke risicocategorieën zoals het liquiditeitsrisico, het operationeel risico of het renterisico, en voor controlefuncties binnen een instelling verantwoordelijk zijn, zijn verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de instelling, haar risico's of haar controlefuncties. Dit omvat de verantwoordelijkheid voor strategische of andere ingrijpende besluiten over de bedrijfsactiviteiten of het toegepaste controlekader. De risico's die door de onderneming worden genomen en de manier waarop die worden beheerd, zijn de belangrijkste factoren voor het risicoprofiel van de instelling.

(7)

De instelling wordt niet alleen aan materiële operationele en andere risico's blootgesteld door degenen die voor het creëren van extra activiteiten verantwoordelijk zijn, maar ook door voor het verstrekken van interne ondersteuning verantwoordelijke functies die van cruciaal belang zijn voor de bedrijfsvoering en die bevoegd zijn op die gebieden besluiten te nemen. De beroepswerkzaamheden van de medewerkers in dergelijke functies hebben derhalve ook een materiële invloed op het risicoprofiel van de instelling.

(8)

Krediet- en marktrisico's worden doorgaans aangegaan om omzet te genereren, zodat de invloed op het risicoprofiel van de werkzaamheden waardoor die risico's ontstaan, kan worden beoordeeld aan de hand van criteria op basis van de bevoegdheidslimieten die ten minste jaarlijks op basis van de kapitaalcijfers en de voor regelgevingsdoeleinden gebruikte benaderingen worden berekend. Voor kredietrisico's wordt een de-minimisdrempel toegepast om ervoor te zorgen dat de criteria op evenredige wijze binnen kleine instellingen worden toegepast.

(9)

In de criteria om de medewerkers aan te wijzen wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden, moet ermee rekening worden gehouden dat sommige instellingen op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) van de vereisten inzake de handelsportefeuille kunnen worden vrijgesteld, en dat de limieten op verschillende manieren worden vastgesteld volgens de benaderingen die door de instellingen voor de berekening van de kapitaalvereisten worden gevolgd.

(10)

Omdat het resultaat van besluiten vaak wordt beïnvloed door de medewerker die het besluit heeft geïnitieerd, terwijl de formele besluitvormingsbevoegdheid bij hoger geplaatste leidinggevende medewerkers of comités ligt, moet in de criteria rekening worden gehouden met de materiële elementen in die besluitvormingsprocessen.

(11)

Medewerkers in een leidinggevende functie zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsactiviteiten op het gebied onder hun leiding. De passende criteria moeten derhalve ervoor zorgen dat wanneer medewerkers verantwoordelijk zijn voor groepen medewerkers wier werkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel zouden kunnen beïnvloeden, zij worden aangewezen als medewerkers met een materiële invloed op het risicoprofiel van de instelling. Dit omvat situaties waarin de werkzaamheden van individuele werknemers onder hun leiding individueel het risicoprofiel van de instelling niet materieel beïnvloeden, maar de globale omvang van hun werkzaamheden dat wel zou kunnen.

(12)

Naast kwalitatieve criteria moeten er passende kwantitatieve criteria worden vastgesteld om de categorieën van werknemers aan te wijzen wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden. De totale beloning die wordt toegekend, hangt in hoofdzaak af van de bijdrage van de medewerkers aan de succesvolle verwezenlijking van de bedrijfsdoelstellingen van de instelling en derhalve van hun verantwoordelijkheden, taken, bekwaamheden en vaardigheden en van de prestaties van de medewerkers en de instelling. Wanneer een medewerker een totale beloning wordt toegekend die een passende drempel overschrijdt, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat dit verband houdt met de bijdrage van de medewerker aan de bedrijfsdoelstellingen van de instelling en aan de invloed van zijn beroepswerkzaamheden op het risicoprofiel van de instelling. Het is bijgevolg passend om die kwantitatieve criteria te baseren op de totale beloning die een medewerker ontvangt, zowel in absolute cijfers als in vergelijking met andere medewerkers binnen dezelfde instelling. Bij de toepassing van die kwantitatieve criteria moet waar nodig rekening worden gehouden met het feit dat de betalingsniveaus tussen de rechtsgebieden uiteenlopen. Bij de vaststelling van duidelijke en passende drempels om de medewerkers aan te wijzen wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden, moet rekening worden gehouden met de door de EBA en door de bevoegde autoriteiten verzamelde gegevens. Die kwantitatieve gegevens leveren een sterk vermoeden op dat een medewerker het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloedt. Die vermoedens op basis van kwantitatieve gegevens mogen echter niet gelden wanneer instellingen op basis van aanvullende, objectieve voorwaarden vaststellen dat medewerkers het risicoprofiel van de instelling in feite niet materieel beïnvloeden, rekening houdend met alle risico's waaraan de instelling is of kan worden blootgesteld. De uitsluiting van de medewerkers met de hoogste beloningen die op grond van die criteria worden aangewezen, moet door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd om ervoor te zorgen dat die criteria doeltreffend en consistent worden toegepast. Voor medewerkers met een beloning van meer dan 1 000 000 EUR (grootverdieners) moeten de bevoegde autoriteiten de EBA informeren voordat de uitsluiting wordt goedgekeurd om ervoor te zorgen dat die criteria consistent worden toegepast, met name in zulke uitzonderlijke omstandigheden. Het aanwijzingsproces, met inbegrip van de toepassing van uitsluitingen, moet niettemin altijd aan toezicht worden onderworpen overeenkomstig artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU.

(13)

Het feit dat medewerkers op hetzelfde beloningsniveau zijn geplaatst als directieleden of werknemers in een risiconemende functie, kan ook een aanwijzing zijn dat de beroepswerkzaamheden van de medewerker het risicoprofiel van de instelling materieel beïnvloeden. Bij de vaststelling van het beloningsniveau mag geen rekening worden gehouden met de beloningen die worden betaald aan medewerkers in controlefuncties en ondersteunende functies en leden van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie. Bij de toepassing van dat criterium moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de betalingsniveaus tussen de rechtsgebieden uiteenlopen. instellingen moeten kunnen aantonen dat medewerkers die binnen dat beloningsniveau vallen maar niet voldoen aan één van de kwalitatieve of andere kwantitatieve criteria, het risicoprofiel van de instelling niet materieel beïnvloeden, rekening houdend met alle risico's waaraan de instelling is of kan worden blootgesteld. Om medewerkers met een hoog niveau van totale beloning van dit criterium uit te sluiten, moet een kennisgevingsprocedure worden ingesteld waardoor tijdig toezicht kan worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat dit criterium consistent wordt toegepast.

(14)

De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen dat de instellingen van de gemaakte beoordeling en van de medewerkers wier beroepswerkzaamheden geacht worden hun risicoprofiel materieel te beïnvloeden, een dossier bijhouden, zodat de bevoegde autoriteit en de controleurs die beoordeling kunnen toetsen. Er moet ook een dossier worden bijgehouden van de medewerkers die op basis van het criterium beloning zijn aangewezen maar wier beroepswerkzaamheden niet geacht worden het risicoprofiel van de instelling materieel te beïnvloeden.

(15)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de EBA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(16)

De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden technische reguleringsnormen vastgesteld met betrekking tot de kwalitatieve en passende kwantitatieve criteria tot vaststelling van de categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden in de zin van artikel 92, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU, op het niveau van de groep, de moederonderneming en haar dochterondernemingen, met inbegrip van vestigingen in offshore financiële centra.

Artikel 2

Toepassing van de criteria

Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de verplichting voor de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat de instellingen de in de artikelen 92, 93 en 94 van Richtlijn 2013/36/EU vastgestelde beginselen naleven voor alle categorieën van medewerkers wier beroepswerkzaamheden overeenkomstig artikel 92, lid 2, van die richtlijn het risicoprofiel van een instelling materieel beïnvloeden, worden de medewerkers die aan één van de in artikel 3 van deze verordening vastgestelde kwalitatieve criteria of één van de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde kwantitatieve criteria voldoen, geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden.

Artikel 3

Kwalitatieve criteria

Een medewerker wordt geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden, wanneer aan één van de volgende kwalitatieve criteria is voldaan:

(1)

de medewerker is lid van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie;

(2)

de medewerker is lid van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie;

(3)

de medewerker is directielid;

(4)

de medewerker moet aan het leidinggevend orgaan verantwoording en rekenschap afleggen voor de werkzaamheden van de onafhankelijke risicobeheerfunctie, compliancefunctie of internecontrolefunctie;

(5)

de medewerker heeft de algehele verantwoordelijkheid voor het risicobeheer binnen een bedrijfseenheid in de zin van artikel 142, lid 1, onder 3), van Verordening (EU) nr. 575/2013 waaraan overeenkomstig artikel 73 van Richtlijn 2013/36/EU intern kapitaal is toebedeeld dat ten minste 2 % van het interne kapitaal van de instelling uitmaakt (een „materiële bedrijfseenheid”);

(6)

de medewerker staat aan het hoofd van een materiële bedrijfseenheid;

(7)

de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid in één van de in punt 4) bedoelde functies of in een materiële bedrijfseenheid en rapporteert rechtstreeks aan een overeenkomstig punt 4) of 5) aangewezen medewerker;

(8)

de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid in een materiële bedrijfseenheid en rapporteert rechtstreeks aan de medewerker die aan het hoofd van die eenheid staat;

(9)

de medewerker staat aan het hoofd van een functie die verantwoordelijk is voor juridische zaken, financiën met inbegrip van fiscaliteit en budget, personele middelen, beloningsbeleid, informatietechnologie of economische analyse;

(10)

de medewerker is verantwoordelijk voor, of is lid van, een comité dat verantwoordelijk is voor het beheer van een in de artikelen 79 tot en met 87 van Richtlijn 2013/36/EU genoemde risicocategorie, met uitzondering van kredietrisico en marktrisico;

(11)

met betrekking tot blootstellingen aan kredietrisico van een nominaal bedrag per transactie dat 0,5 % van het tier 1-kernkapitaal van de instelling uitmaakt en ten minste 5 miljoen EUR beloopt:

a)

de medewerker is verantwoordelijk voor kredietvoorstellen of het structureren van kredietproducten, die tot dergelijke blootstellingen aan kredietrisico kunnen leiden; of

b)

de medewerker is bevoegd een besluit over dergelijke blootstellingen aan kredietrisico te nemen, goed te keuren of tegen te houden; of

c)

de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is het in punt a) of b) bedoelde besluit te nemen;

(12)

met betrekking tot een instelling waarvoor de in artikel 94 van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen afwijking voor kleine handelsportefeuilleactiviteiten niet van toepassing is:

a)

de medewerker is bevoegd een besluit te nemen, goed te keuren of tegen te houden over transacties in de handelsportefeuille die gezamenlijk één van de volgende drempelwaarden overschrijden:

i)

wanneer de standaardbenadering wordt gevolgd, een eigenvermogensvereiste voor marktrisico's dat 0,5 % of meer van het tier 1-kernkapitaal van de instelling uitmaakt; of

ii)

wanneer een internemodellenbenadering is goedgekeurd voor regelgevingsdoeleinden, 5 % of meer van de interne VaR (valueat-risk)-limiet van de instelling voor blootstellingen van de handelsportefeuille op een betrouwbaarheidsinterval van 99 % (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval); of

b)

de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is het in punt a) vastgestelde besluit te nemen;

(13)

de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor een groep medewerkers die individuele bevoegdheden hebben om transacties voor de instelling te verrichten en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de som van die bevoegdheden is gelijk aan of overschrijdt een in punt 11, onder a), punt 11, onder b), of punt 12, onder a), i), vastgestelde drempelwaarde;

b)

wanneer een internemodellenbenadering is goedgekeurd voor regelgevingsdoeleinden, die bevoegdheden zijn gelijk aan 5 % of meer van de interne VaR (valueat-risk)-limiet van de instelling voor blootstellingen van de handelsportefeuille op een betrouwbaarheidsinterval van 99 % (eenzijdig betrouwbaarheidsinterval). Wanneer de instelling geen VaR op het niveau van die medewerker berekent, worden de VaR-limieten van de medewerkers onder zijn leiding opgeteld;

(14)

met betrekking tot besluiten waarbij de invoering van nieuwe producten wordt goedgekeurd of tegengehouden:

a)

de medewerker is bevoegd dergelijke besluiten te nemen; of

b)

de medewerker is lid van een comité dat bevoegd is dergelijke besluiten te nemen;

(15)

de medewerker heeft leidinggevende verantwoordelijkheid voor een medewerker die aan één van de in de punten 1) tot en met 14) vastgestelde criteria voldoet.

Artikel 4

Kwantitatieve criteria

1.   Met inachtneming van de leden 2 tot en met 5 wordt een medewerker geacht het risicoprofiel van een instelling materieel te beïnvloeden, wanneer aan één van de volgende kwantitatieve criteria is voldaan:

a)

aan de medewerker is in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 500 000 EUR of meer toegekend;

b)

de medewerker behoort tot de 0,3 % van de medewerkers, afgerond op het volgende gehele getal, aan wie in het voorgaande boekjaar de hoogste totale beloning is toegekend;

c)

aan de medewerker is in het voorgaande boekjaar een totale beloning toegekend die gelijk is aan of meer bedraagt dan de laagste totale beloning die in dat boekjaar aan een directielid is toegekend, of de medewerker voldoet aan één van de criteria in artikel 3, onder 1), 3), 5), 6), 8), 11), 12), 13) of 14).

2.   Een in lid 1 vastgesteld criterium wordt geacht niet te zijn vervuld wanneer de instelling bepaalt dat de beroepswerkzaamheden van de medewerker het risicoprofiel van de instelling niet materieel beïnvloeden, omdat de medewerker of de categorie van medewerkers waartoe de medewerker behoort:

a)

slechts beroepswerkzaamheden verricht en bevoegdheden heeft in een bedrijfseenheid die geen materiële bedrijfseenheid is; of

b)

het risicoprofiel van een materiële bedrijfseenheid niet materieel beïnvloedt door de verrichte beroepswerkzaamheden.

3.   De in lid 2, onder b), vastgestelde voorwaarde wordt beoordeeld op basis van objectieve criteria waarin rekening wordt gehouden met alle relevante risico- en prestatie-indicatoren die door de instelling worden gebruikt om overeenkomstig artikel 74 van Richtlijn 2013/36/EU risico's te detecteren, te beheren en te bewaken, en op basis van de taken en bevoegdheden van de medewerker of de categorie van medewerkers en hun invloed op het risicoprofiel van de instelling in vergelijking met de invloed van de beroepswerkzaamheden van de medewerkers die op grond van in artikel 3 van deze verordening vastgestelde criteria zijn aangewezen.

4.   Een instelling stelt de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor haar prudentieel toezicht in kennis van de toepassing van lid 2 met betrekking tot het criterium in lid 1, onder a). De kennisgeving vermeldt de basis waarop de instelling heeft bepaald dat de betrokken medewerker of de categorie van medewerkers waartoe de medewerker behoort, aan één van de in lid 2 vastgestelde voorwaarden voldoet en bevat, in voorkomend geval, de beoordeling die de instelling overeenkomstig lid 3 heeft verricht.

5.   De toepassing van lid 2 door een instelling met betrekking tot een medewerker aan wie in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 750 000 EUR of meer is toegekend, of met betrekking tot het criterium in lid 1, onder b), is afhankelijk van de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het prudentieel toezicht op die instelling.

De bevoegde autoriteit geeft slechts voorafgaandelijk toestemming wanneer de instelling kan aantonen dat voldaan is aan één van de in lid 2 vastgestelde voorwaarden, rekening houdend met, wat de voorwaarde in lid 2, onder b), betreft, de in lid 3 vastgestelde beoordelingscriteria.

Wanneer aan de medewerker in het voorgaande boekjaar een totale beloning van 1 000 000 EUR of meer is toegekend, geeft de bevoegde autoriteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden voorafgaandelijk toestemming. Om ervoor te zorgen dat dit artikel consistent wordt toegepast, informeert de bevoegde autoriteit de Europese Bankautoriteit voordat zij met betrekking tot een dergelijke medewerker toestemming geeft.

Artikel 5

Berekening van de toegekende beloning

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een beloning die is toegekend maar nog niet is uitbetaald, op de datum van toekenning gewaardeerd, zonder rekening te houden met het in artikel 94, lid 1, onder g), iii), van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde discontopercentage of verlagingen van uitbetalingen als gevolg van malus-, terugvorderings- of andere regelingen. Alle bedragen worden bruto en in voltijdequivalent berekend.

2.   Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder b) en c), kan de toegekende beloning afzonderlijk worden beschouwd per lidstaat en derde land waar de instelling een vestiging heeft, en wordt de medewerker toegewezen aan het land waar hij het grootste deel van zijn beroepswerkzaamheden verricht.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(2)  Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


Top