This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31995D0564
95/564/EC: Council Decision of 22 December 1995 on the implementation of a training programme for professionals in the European audiovisual programme industry (Media II - Training)
95/564/EG: Besluit van de Raad van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (MEDIA II - Opleiding)
95/564/EG: Besluit van de Raad van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (MEDIA II - Opleiding)
PB L 321 van 30.12.1995, p. 33–38
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2000
95/564/EG: Besluit van de Raad van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (MEDIA II - Opleiding)
Publicatieblad Nr. L 321 van 30/12/1995 blz. 0033 - 0038
BESLUIT VAN DE RAAD van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (MEDIA II - Opleiding) (95/564/EG) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 127, lid 4, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3), 1. Overwegende dat de Europese Raad op 10 en 11 december 1993 te Brussel kennis heeft genomen van het Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid als basis voor het optreden van de Europese Unie en haar Lid-Staten; dat het Witboek berust op een op het algemeen concurrentievermogen als factor van groei en werkgelegenheid, berustende benadering van de industriële ontwikkeling en het volgens dit Witboek, in het bijzonder hoofdstuk 7, noodzaak is, de vakbekwaamheid aan de industriële en technologische veranderingen aan te passen; 2. Overwegende dat de Europese Raad op 24 en 25 juni in 1994 in Korfoe kennis heeft genomen van het verslag van de "Groep Bangemann" getiteld "Europa en de wereldwijde informatiemaatschappij - Aanbevelingen aan de Europese Raad", waarin met name aan de audiovisuele-programma-industrie inhoudelijk een strategisch belang wordt toegekend; 3. Overwegende dat de Raad "Industrie/Telecommunicatie" van 28 september 1994, positief heeft gereageerd op de mededeling van de Commissie van 19 juli 1994 met als titel "Europa op weg naar de informatiemaatschappij: een actieplan", en de noodzaak heeft beklemtoond om het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele industrie te verbeteren; 4. Overwegende dat de Raad kennis heeft genomen van de mededeling van de Commissie van 1 september 1994 "Een beleid inzake het concurrentievermogen van de Europese Unie op industriegebied", waarin het nauwe verband tussen de vooruitzichten inzake de ontwikkeling van technologieën, produkten, programma's (met name audiovisuele programma's) en verwante diensten en netten wordt aangetoond, en wordt gewezen op de noodzaak om het opleidingsniveau van de ingezette mensen te verhogen teneinde het concurrentievermogen van de Europese industrie te garanderen; 5. Overwegende dat de Raad op 17 juni 1994 kennis heeft genomen van het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de audiovisuele-programma-industrie"; 6. Overwegende dat de Commissie de beroepsbeoefenaars uit de sector heeft geraadpleegd over de in dit Groenboek uiteengezette opties, met name door van 30 juni tot 2 juli 1994 in Brussel een Europese conferentie over de audiovisuele sector te houden; dat uit deze raadpleging naar voren is gekomen dat er grote behoefte bestaat aan een versterkt programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele industrie, met name op het gebied van opleiding; 7. Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 6 mei 1994 (4) de problemen van de audiovisuele sector na Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de cooerdinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (5) (Televisie zonder grenzen) in het kader van de voorbereiding van de Europese Conferentie over de audiovisuele sector heeft onderzocht, en van mening was dat "de in de discussie over wijziging van het MEDIA-programma vastgestelde prioriteiten, dat wil zeggen de financieringsmechanismen, produktievoorbereiding, distributie en opleiding, de belangrijkste doelstellingen zijn die nagestreefd moeten worden om systematische en solide netwerken in het leven te roepen"; 8. Overwegende dat het Economisch en Sociaal Comité op 14 september 1994 advies heeft uitgebracht over het Groenboek betreffende "Strategische opties voor de versterking van de audiovisuele-programma-industrie", en van oordeel was dat op Europese schaal opgezette programma's zoals MEDIA een positieve invloed op de ontwikkeling van structuren voor Europese programma's en produktiemiddelen zouden kunnen hebben; 9. Overwegende dat de Commissie een "Actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (MEDIA) (19911995)", aangenomen bij Besluit 90/685/EEG van de Raad van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (MEDIA) (1991-1995) (1), heeft uitgevoerd, dat met name acties ter ondersteuning van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken omvat; 10. Overwegende dat de Raad tijdens zijn zitting van 5 november 1993, na kennis te hebben genomen van de mededeling van de Commissie van 23 juli 1993 betreffende het evaluatieverslag inzake het MEDIA-programma na twee jaar tenuitvoerlegging, van oordeel was dat moest worden nagegaan welke maatregelen nodig waren om het programma MEDIA II na 1995 van start te doen gaan; 11. Overwegende dat de Europese Raad, op 9 en 10 december 1994 in Essen bijeen, de Commissie heeft verzocht om voorstellen voor een nieuw MEDIA-programma te doen; 12. Overwegende dat de Raad op 6 december 1994 Besluit 94/819/EG (2) tot vaststelling van een actieprogramma "Leonardo da Vinci" voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding heeft aangenomen; dat in artikel 8, lid 1, van dit besluit is bepaald dat de Commissie toeziet op de algehele samenhang tussen het programma Leonardo da Vinci en de andere communautaire maatregelen inzake beroepsopleiding; 13. Overwegende dat voor een passende cooerdinatie met de beroepsopleidingsacties in het kader van de doelstellingen van de Europese Structuurfondsen moet worden gezorgd; 14. Overwegende dat de Gemeenschap volgens artikel 128, lid 4, van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van ditzelfde Verdrag met de culturele aspecten rekening houdt, en dat ervoor moet worden gezorgd dat de deelneming aan het Programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt; 15. Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de culturele aspecten van de audiovisuele sector; 16. Overwegende dat het ontstaan van een Europese audiovisuele markt op de nieuwe dimensie van de markt afgestemde vakkennis vereist, met name inzake het economische en commerciële beheer in de audiovisuele sector en het gebruik van nieuwe technologieën bij het ontwerpen, de ontwikkeling, de produktie en de verspreiding van programma's; 17. Overwegende dat de vakmensen bekwaamheden moeten worden bijgebracht, waardoor zij een zo goed mogelijk gebruik van de dimensie van de met name Europese markt kunnen maken, en dat zij moeten worden aangezet tot ontwikkeling, van projecten die in de behoeften van deze markt voorzien; 18. Overwegende dat het Europees audiovisueel erfgoed beter dient te worden benut en dat moet worden beantwoord aan de behoeften van de markt voor programma's op dit gebied; 19. Overwegende dat de basisopleiding van de vakmensen een onontbeerlijke vorming op economisch en op technologisch gebied moet inhouden, en dat de snelle ontwikkeling op deze gebieden acties inzake voortgezette beroepsopleiding in het bijzonder noodzakelijk maakt; 20. Overwegende dat de vorming van netten van beroepsopleidingscentra moet worden aangemoedigd om de uitwisseling van know-how en de totstandbrenging van opleidingsmodules op Europees vlak te vergemakkelijken; 21. Overwegende dat bij de ondersteuning van de beroepsopleiding rekening moet worden gehouden met structurele doelstellingen, zoals de ontwikkeling van een creatief en produktief potentieel in landen of regio's met een geringe audiovisuele-produktiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied en taalgebied, en/of de ontwikkeling van de zelfstandige produktiesector, en met name van het midden- en kleinbedrijf (MKB); 22. Overwegende dat gelijkheid van kansen een basisbeginsel is van het beleid van de Europese Unie waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van het programma; 23. Overwegende dat er voor de gehele looptijd van het programma een referentiebedrag, in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, is opgenomen in het onderhavige besluit, zonder dat daardoor wordt geraakt aan de bij het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit; 24. Overwegende dat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het optreden van de Gemeenschap dat van de bevoegde instanties van de Lid-Staten moet ondersteunen en aanvullen; 25. Overwegende dat de door dit programma ontwikkelde maatregelen alle gericht zijn op transnationale samenwerking die aan de in de Lid-Staten of de door de opleiders ontwikkelde acties een toegevoegde waarde verleent, zulks met inachtneming van dat subsidiariteitsbeginsel; 26. Overwegende dat het MEDIA-programma nog meer dan nu al het geval is moet worden opengesteld voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) op de voorwaarden die voortvloeien uit de met deze landen gesloten dan wel te sluiten aanvullende protocollen bij de associatie-overeenkomsten betreffende de deelname aan communautaire programma's, en voor deelname van Cyprus en Malta en van de EVA-landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst op basis van aanvullende kredieten volgens dezelfde regels als die welke voor de EVA-landen gelden en volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures; dat het programma tevens moet worden opengesteld voor samenwerking met andere derde landen waarmee overeenkomsten zijn gesloten die audiovisuele bepalingen bevatten; dat de praktische voorwaarden voor deze deelname of samenwerking te zijner tijd in onderling overleg tussen de betrokken partijen moeten worden vastgelegd; 27. Overwegende dat het wenselijk is de in het programma bedoelde activiteiten te cooerdineren met die van internationale organisaties, zoals de Raad van Europa; 28. Overwegende dat er communautaire steun moet worden toegekend op basis van de a priori evaluatie, een follow-up en een a posteriori evaluatie, BESLUIT: Artikel 1 Bij dit besluit wordt voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 een beroepsopleidingsprogramma (hierna "programma" genoemd) vastgesteld. Dit programma is erop gericht om, ter ondersteuning en aanvulling van de activiteiten van de Lid-Staten, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten, en volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding en de culturele verscheidenheid van de landen en de regio's, de vakmensen van de Europese audiovisuele industrie de nodige bekwaamheden bij te brengen om de Europese dimensie van de markt en de nieuwe technologieën ten volle te kunnen benutten. Artikel 2 Binnen de in artikel 1 beschreven context zijn de doelstellingen van het programma: 1. Voorzien in de behoeften van de industrie en stimuleren van het concurrentievermogen ervan, door verbetering van de initiële beroepsopleiding en in het bijzonder van de bijscholing van de vakmensen in de audiovisuele sector om hun de nodige kennis en bekwaamheden bij te brengen om rekening te houden met de Europese markt en de overige markten, met name op het gebied van: - het economisch en commercieel beheer, met inbegrip van de rechtsregels, - het gebruik en de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor de produktie van audiovisuele programma's met een grote toegevoegde commerciële en artistieke waarde, als aanvulling op een scholing in de basistechnieken op het gebied van beeld en geluid, - technieken voor het schrijven van scenario's. Door de ontwikkeling van de ondernemingen en de projecten (nieuwe programma's of valorisatie van het audiovisueel erfgoed) en gemeenschappelijke bedrijfspraktijken te ondersteunen, wordt bij deze doelstelling rekening gehouden met de transnationale dimensie. 2. Bevorderen van de samenwerking en de uitwisseling van "know-how" door de totstandbrenging van netwerken tussen de bij de opleiding betrokken partners: opleidingsinstellingen, beroepssector en ondernemingen en door de bevordering van de opleiding van opleiders. Teneinde deze doelstellingen te verwezenlijken moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de specifieke behoeften van de landen of regio's met een geringe produktiecapaciteit en/of een beperkt geografisch of taalgebied, alsmede aan de ontwikkeling van een zelfstandige Europese produktie- en distributiesector en met name het MKB. Artikel 3 De begunstigden van Gemeenschapssteun die aan de uitvoering van de in de bijlage beschreven acties deelnemen moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen (ten minste 50 %). In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan dit percentage worden verlaagd tot 25 %. De communautaire financiering hangt af van de kosten en de aard van elk van de overwogen acties. Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het programma in de in artikel 1 bedoelde periode beloopt 45 miljoen ecu. De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Artikel 4 1. De Commissie legt het programma ten uitvoer volgens de in de bijlage vastgestelde regels. Zij wordt hierin bijgestaan door een comité bestaande uit twee vertegenwoordigers van iedere Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. 2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité, voor advies, een ontwerp voor van de te nemen maatregelen betreffende: - de regels voor de uitvoering van de in de bijlage bedoelde acties; - de inhoud van de oproepen om voorstellen in te dienen, de vaststelling van de criteria en procedures voor de keuze van de begunstigden, alsmede de definitieve selectie van de intermediaire organisaties; - de vraagstukken betreffende de jaarlijkse interne uitsplitsing van het programma; - de wijze waarop deze acties gevolgd en geëvalueerd moeten worden. Voorts legt hij het comité, voor advies, alle communautaire toewijzingen voor waarmee meer dan 200 000 ecu per jaar gemoeid is; het comité kan die drempel in het licht van de ervaring herzien. 3. Het comité brengt advies over dit ontwerp uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de zaak. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Voor de stemmingen in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten op de in het voornoemde artikel vastgestelde wijze gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval: - stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten uit voor een termijn van twee maanden; - kan de Raad binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen. 4. De Commissie kan het comité raadplegen over iedere aangelegenheid in verband met de uitvoering van dit programma. Het comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van de materie; zo nodig spreekt het comité zich uit door middel van een stemming. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies. De vertegenwoordiger van de Commissie stelt het comité tijdig en regelmatig in kennis van de financiële steun die in het kader van dit programma wordt toegekend (bedragen, duur, verdeling, ontvangers van de steun). Artikel 5 Dit programma staat open voor deelneming van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de met die landen gesloten of te sluiten protocollen bij de associatieovereenkomsten inzake de deelneming aan Gemeenschapsprogramma's. Dit programma staat open voor deelneming van Cyprus, Malta en EVA-Staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, op basis van aanvullende kredieten die volgens de voor de EVA-Staten geldende regels, overeenkomstig de met die landen overeen te komen procedures worden verstrekt. Het staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen die samenwerkingsovereenkomsten met audiovisuele clausules hebben gesloten. De praktische regels met betrekking tot die deelneming of samenwerking worden te gepasten tijde vastgesteld door de betrokken partijen. Artikel 6 1. De Commissie zorgt voor a priori evaluatie, follow-up en a posteriori evaluatie van de acties die onder dit besluit vallen. 2. De geselecteerde begunstigden brengen jaarlijks schriftelijk verslag uit bij de Commissie. 3. Nadat de projecten uitgevoerd zijn, evalueert de Commissie de wijze waarop dit is gebeurd en de gevolgen ervan, om na te gaan of de oorspronkelijke doelstellingen zijn bereikt. 4. Binnen zes maanden na de eerste twee en een half jaar waarin het programma is toegepast, legt de Commissie, na het comité volgens de procedure van artikel 4, leden 2 en 3, te hebben geraadpleegd, aan het Europees Parlement, de Raad en het Eonomisch en Sociaal Comité een verslag voor waarvan de bereikte resultaten worden geëvalueerd; dit verslag gaat eventueel vergezeld van maatregelen ter aanpassing van het programma. In dit verslag wordt vooral ingegaan op de met de financiële steun van de Gemeenschap verwezenlijkte meerwaarde en de sociaal-economische gevolgen. 5. Aan het eind van het programma doet de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het programma toekomen. Gedaan te Brussel, 22 december 1995. Voor de Raad De Voorzitter L. ATIENZA SERNA (1) PB nr. C 108 van 29. 4. 1995, blz. 4. (2) PB nr. C 256 van 2. 10. 1995, blz. 24. (3) Advies van het Europees Parlement van 16 juni 1995 (PB nr. C 166 van 3. 7. 1995, blz. 200), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 juli 1995 (PB nr. C 281 van 25. 10. 1995, blz. 1), beslissing van het Europees Parlement van 15 november 1995 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (4) PB nr. C 205 van 25. 7. 1994, blz. 561. (5) PB nr. L 298 van 17. 10. 1989, blz. 23. (1) PB nr. L 380 van 31. 12. 1990, blz. 37. (2) PB nr. L 340 van 29. 12. 1994, blz. 8. BIJLAGE 1. UIT TE VOEREN ACTIES Het Programma moet, ter ondersteuning en aanvulling van de acties van de Lid-Staten, vakmensen in staat stellen zich aan de dimensie van met name Europese audiovisuele markt aan te passen. Hiertoe worden maatregelen genomen ter bevordering van opleidingen inzake economisch en commercieel beheer, recht en nieuwe technologieën (ook voor het behoud en de opwaardering van het Europese bezit aan films en audiovisueel materiaal). De voorgestelde acties betreffen de initiële beroepsopleiding en in het bijzonder de bijscholing. 1.1. Opleiding inzake economisch en commercieel beheer Deze opleiding strekt tot ontwikkeling van het vermogen van de vakmensen om de Europese dimensie te begrijpen en te gebruiken in de sectoren ontwikkeling, produktie en distributie/uitzending van audiovisuele programma's. De voorgestelde acties bestaan in: - het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van de modules voor opleiding inzake beheer, ter aanvulling van de activiteiten van de Lid-Staten: - het aanmoedigen van de opening van deze modules in de opleidingsactiviteiten die worden ontplooid door opleidingscentra, door de beroepssector en door ondernemingen; - het in een netwerk samenbrengen van de opleidingsacties, het vergemakkelijken van uitwisselingen van studenten en vakmensen door toekenning van beurzen, door het organiseren van stages in ondernemingen die in andere Lid-Staten gevestigd zijn, en door bij te dragen tot de opleiding van de opleiders, en met name het afstandsonderwijs, met stimulering van uitwisselingen en partnerschappen met landen en regio's met een geringe audiovisuele produktiecapaciteit en/of met een klein geografisch en taalgebied. 1.2. Opleiding voor nieuwe technologieën Deze opleiding beoogt het vermogen van de vakmensen te ontwikkelen, om gebruik te maken van geavanceerde scheppende technieken, met name op de gebieden animatie, infografie, multimedia en interactiviteit. De voorgestelde acties bestaan in: - het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van de modules voor opleidingen op het gebied van de nieuwe technologieën in de audiovisuele sector, ter aanvulling van de activiteiten van de Lid-Staten; - het aanmoedigen van de opneming van deze modules in de opleidingsactiviteiten van opleidingscentra, de beroepssector en de ondernemingen; - het in een netwerk samenbrengen van de opleidingsacties, het vergemakkelijken van uitwisseling van opleiders en studenten/vakmensen door toekenning van beurzen, door het organiseren van stages in ondernemingen in andere Lid-Staten en door bij te dragen tot de opleiding van de opleiders en met name het afstandsonderwijs, met stimulering van uitwisselingen en partnerschappen met landen met een geringe produktiecapaciteit en/of met een beperkt geografisch en taalgebied. 2. UITVOERINGSPROCEDURE 2.1. Benadering Voor de uitvoering van het programma zal de Commissie nauw samenwerken met de Lid-Staten. Ook zal zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa op evenwichtige wijze weerspiegelt. De Commissie zal de samenwerking van opleidingscentra, beroepssector en ondernemingen met de ontwerpers van modules vanaf het beginstadium aanmoedigen. Zij zal de opvang van stagiaires, met name uit landen en regio's met een geringe produktiecapaciteit en/of een beperkt geografisch en taalgebied, vergemakkelijken. 2.2. Communautaire bijdrage De door de Gemeenschap verstrekte bijdragen dienen om het werk van de nationale partners ter aanvulling van de bestaande opleidingen met modules op het gebied van beheer en nieuwe technologieën te steunen. De communautaire bijdrage tot 50 % (of maximaal 75 % in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen) van de totale opleidingskosten hoort thuis in het kader van een gemeenschappelijke financiering met partners uit de overheidssector of/en uit het bedrijfsleven. De procedure van artikel 4 wordt gebruikt ter vaststelling van: - de toewijzing van de financiële middelen voor elk in de punten 1.1 en 1.2 van de bijlage bedoeld actietype; en - de communautaire bijdrage in de kosten van de verschillende projecten die zijn geselecteerd op grond van verzoeken tot het indienen van voorstellen. De ontwerpers van modules en de opleidingscentra die deze in hun leerstof opnemen, worden door middel van inschrijvingen geselecteerd. 2.3. Uitvoering De Commissie voert het programma uit volgens de procedure van artikel 4. 2.3.1. De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van deze programma's, en in het bijzonder de technische selectie van de projecten, de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten, wordt bijgestaan door erkende deskundigen uit de audiovisuele sector op het gebied van de beroepsopleiding. Daartoe kan zij een beroep doen op intermediaire organisaties die haar, op basis van hun beroepskennis, technische bijstand verlenen en voorstellen doen voor de keuze der begunstigden, onverminderd andere selectiecriteria. Deze organisaties worden gekozen nadat een oproep om voorstellen is gedaan en na de in artikel 4, lid 2, bedoelde periode. De Commissie zorgt in het kader van de bepalingen van artikel 4, lid 2, voor de definitieve selectie van degenen die financieringssteun uit het programma verkrijgen. Voorts organiseren de Commissie en de Lid-Staten een wederzijdse uitwisseling van informatie die nuttig is voor de uitvoering van het programma en treffen zij de nodige maatregelen, met name via verdere activiteiten van de MEDIA-desks, om bekendheid te geven aan het programma, een zo groot mogelijke deelneming van vakmensen aan de acties ervan te stimuleren, en te zorgen voor permanente wisselwerking met de ondersteunende instellingen in de Lid-Staten, zodat de acties in het kader van dit programma en de nationale ondersteuningsmaatregelen elkaar aanvullen.