EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990D0685

90/685/EEG: Besluit van de Raad van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995)

PB L 380 van 31.12.1990, p. 37–44 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1995

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1990/685/oj

31990D0685

90/685/EEG: Besluit van de Raad van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995)

Publicatieblad Nr. L 380 van 31/12/1990 blz. 0037 - 0044
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0056
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0056


BESLUIT VAN DE RAAD van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995) (90/685/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Staatshoofden en Regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad op 2 en 3 december 1988 te Rhodos bijeen, eraan hebben herinnerd dat het van het grootste belang is om de inspanningen, mede in de vorm van samenwerking, tot uitbreiding van de audiovisuele capaciteit van Europa te vergroten, zowel ten aanzien van het vrije verkeer van programma's, de bevordering van het Europese stelsel van hoge-definitietelevisie als ten aanzien van een beleid ter stimulering van creatief werk, produktie en verspreiding, dat het mogelijk maakt een beeld te geven van de rijkdom in verscheidenheid van de Europese cultuur;

Overwegende dat de Gemeenschap reeds over een aantal instrumenten beschikt met het oog op de tenuitvoerlegging van een dergelijk beleid;

Overwegende dat de Raad op 3 oktober 1989 Richtlijn 89/552/EEG (4) heeft goedgekeurd betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten en dat deze richtlijn bijdraagt tot de totstandbrenging van een grote audiovisuele markt welke ten nutte moet zijn van de beroepswereld en de burgers en die nog moet worden geconsolideerd;

Overwegende dat de Raad op 27 april 1989 Besluit 89/337/EEG (5) heeft goedgekeurd inzake hoge-definitietelevisie;

Overwegende dat de Commissie en de Franse Regering gezamenlijk van 30 september tot en met 2 oktober 1989 te Parijs het Europese Audiovisuele Congres hebben georganiseerd ; dat de bij deze gelegenheid bijeen gebrachte vertegenwoordigers van de vakwereld hebben gewezen op de noodzaak om de communautaire actie krachtiger aan te vatten, met name ten gunste van oorspronkelijk audiovisueel werk;

Overwegende dat bij de gemeenschappelijke verklaring van 2 oktober 1989, die door 26 Europese landen en door de Commissie is goedgekeurd, een transnationale samenwerkingsstructuur, genaamd Eureka-Audiovisuel, in het leven is geroepen;

Overwegende dat de Staatshoofden en Regeringsleiders, in het kader van de Europese Raad op 8 en 9 december 1989 te Straatsburg bijeen, de wens te kennen hebben gegeven dat het actieprogramma van de Gemeenschap dat aansluit op Media (Programma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa) van de nodige financiële steun wordt voorzien en dat wordt gezorgd voor de nodige synergieën met Eureka-Audiovisuel;

Overwegende dat de Raad op 7 mei 1990 nota heeft genomen van de mededeling van de Commissie inzake het audiovisuele beleid, waarin de prioritaire doelstellingen en actielijnen zijn aangegeven van een communautair beleid dat het mogelijk maakt de reglementaire, technologische en industriële problematiek in de audiovisuele sector globaal aan te vatten, en waarin een indicatief tijdschema wordt vastgesteld voor de indiening van de nodige specifieke voorstellen voor de tenuitvoerlegging ervan;

Overwegende dat de ontwikkeling van het industriële gedeelte van dit globale beleid, inclusief de verdere bekwaming van de vakmensen uit de audiovisuele sector inzake economische en commerciële bedrijfsvoering, zal moeten steunen op de opgedane ervaring en de positieve resultaten die de Commissie tijdens de tenuitvoerlegging van de proeffase van het Media-programma heeft behaald ; dat de evaluatie van deze fase, die zowel door de Commissie als door een groep onafhankelijke deskundigen is uitgevoerd, de noodzaak heeft aangetoond van een programma op langere termijn, wil men de audiovisuele capaciteit van Europa ontwikkelen;

Overwegende dat, afgezien van het voortzetten en uitbreiden van de tijdens de proeffase uitgevoerde projecten, de tenuitvoerlegging van nieuwe proefprojecten een katalyserend effect kan hebben in sectoren op de Europese audiovisuele markt die nog onvoldoende zijn verkend;

Overwegende dat bij de actie van de Gemeenschap de activiteit die in het kader van Eureka-Audiovisuel zal worden ontwikkeld, in aanmerking moet worden genomen;

Overwegende dat met het oog hierop, door middel van passende instrumenten en in de geest van de gemeenschappelijke verklaring van 2 oktober 1989, bijkomende verbindingen tot stand moeten worden gebracht tussen de communautaire acties en die welke in het kader van Eureka-Audiovisuel worden uitgevoerd;

Overwegende dat het, volgens de bewoordingen van de gemeenschappelijke verklaring van 2 oktober 1989, niet de bedoeling is dat de projecten van Eureka-Audiovisuel in de plaats komen van communautaire acties, maar dat het eerder de bedoeling is om deze eventueel uit te breiden of aan te vullen;

(1) PB nr. C 127 van 23.5.1990, blz. 5. (2) PB nr. C 324 van 24.12.1990. (3) Advies uitgebracht op 20 september 1990 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (4) PB nr. L 298 van 17.10.1989, blz. 23. (5) PB nr. L 142 van 25.5.1989, blz. 1. Overwegende dat de aanpassing van het aanbod aan de vraag een dwingende noodzaak is voor de Europese audiovisuele industrie, die dus de versnippering van de markten te boven moet komen en haar structurele voorzieningen op het gebied van produktie en distributie moet aanpassen, aangezien deze te kleinschalig en te weinig rendabel zijn;

Overwegende dat in dit verband bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de kleine en middelgrote ondernemingen, evenals aan regio's in Europa met een geringere audiovisuele capaciteit bij de aanpassing van de structuren van de markt ; dat het daartoe van belang is te zorgen voor alle nuttige coördinatie met de op deze gebieden lopende communautaire initiatieven;

Overwegende dat de ontwikkeling van de programma-industrie moet geschieden met inachtneming van de situatie van landen met een geringere audiovisuele produktiecapaciteit en/of met een beperkt geografisch of taalgebied in Europa;

Overwegende dat de ontwikkeling van de programma-industrie de beheersing van de nieuwe technologieën vereist en dat zij het realiseren van schaalvoordelen mogelijk moet maken;

Overwegende dat een toenemend gebruik van de nieuwe technologieën, met name Europese, en met inbegrip van die van de hoge-definitietelevisie, op het gebied van de produktie en de verspreiding van audiovisuele programma's tot een opwaardering van deze technologieën kan bijdragen;

Overwegende dat het noodzakelijk blijkt om, via een actie ter verdere bekwaming van de vakmensen uit de audiovisuele sector inzake economische en commerciële bedrijfsvoering, de andere communautaire acties ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa aan te vullen;

Overwegende dat het antwoord op de uitdagingen die het gevolg zijn van de evolutie van de communicatietechnieken en de toenemende behoefte aan audiovisuele programma's in de allereerste plaats in de mobilisatie en de dynamiek van de vakwereld moet zijn gelegen;

Overwegende dat de vakwereld en de Lid-Staten nauw moeten worden betrokken bij de ontwikkelingen in de hoofdfase van het programma ; dat wederzijdse voorlichting, uitwisseling van ervaringen en overleg tussen de verschillende betrokken partijen en de Commissie wezenlijke factoren zijn voor het vergroten van de doelmatigheid en de algehele samenhang van het communautaire audiovisuele beleid;

Overwegende dat, gezien het subsidiariteitsbeginsel, bij het optreden van de Gemeenschap in deze sector niet moet worden getracht in de plaats te treden van de activiteiten die de overheidsorganen in de Lid-Staten uitvoeren, maar dat deze moeten worden aangevuld en uitgebreid ; dat het treffen van organisatorische voorzieningen voor contact, samenwerking en opleiding deze nationale inspanningen aanvult;

Overwegende dat de financiële steunverlening van de Gemeenschap vooral moet dienen om de betrokken partijen tot aanvullende financiële steun te bewegen, zodat een uitstralingseffect voor de ontwikkeling van de audiovisuele industrie wordt bereikt;

Overwegende dat het van belang is maatregelen te nemen ten einde geleidelijk in de loop van de periode tot 31 december 1992 de interne markt tot stand te brengen ; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarbinnen het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat, om de doelstellingen van de Gemeenschap zoals aangegeven in artikel 2 van het Verdrag te verwezenlijken, de bevordering van de Europese industrie van audiovisuele programma's in het kader van de werking van de interne markt noodzakelijk blijkt te zijn, zonder dat het Verdrag in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden voorziet ; dat bijgevolg gebruik dient te worden gemaakt van artikel 235;

Overwegende dat het noodzakelijk geachte bedrag van de communautaire bijdrage tot het programma in zijn geheel 200 miljoen ecu bedraagt over vijf jaar te rekenen vanaf 1991 ; dat toewijzingen zullen worden vastgesteld aan de hand van de financiële vooruitzichten en binnen de grenzen van de jaarlijks beschikbare begrotingsmiddelen,

BESLUIT:

Artikel 1

Voor een tijdvak van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari 1991 wordt een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media-programma), hierna "programma" te noemen, vastgesteld.

Het voor de financiële deelneming van de Gemeenschap in het programma voor de jaren 1991 en 1992 noodzakelijk geachte bedrag bedraagt 84 miljoen ecu.

Artikel 2

De doelstellingen van het programma zijn de volgende: - bijdragen aan het creëren van een gunstig klimaat waarin de ondernemingen van de Gemeenschap naast die van de andere Europese landen een stuwende functie vervullen;

- het stimuleren en vergroten van het vermogen om Europese audiovisuele produkten op concurrerende voorwaarden aan te bieden, met name rekening houdende met de rol en de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, de wettige belangen van allen die beroepshalve meewerken aan de oorspronkelijke totstandbrenging van deze produkten en de situatie van de landen met een geringere audiovisuele produktiecapaciteit en/of een beperkt geografisch en taalgebied in Europa;

- het uitbreiden van de uitwisselingen van films en audiovisuele programma's in Europa en het maximaal exploiteren van de verschillende in Europa bestaande of te creëren distributiemiddelen met het oog op een grotere rentabiliteit van de investeringen, een ruimere verspreiding en het bereiken van een breder publiek;

- het versterken van de positie van de Europese produktieen distributieondernemingen op de wereldmarkten;

- het bevorderen van de toegang tot en het gebruik van de nieuwe, inzonderheid Europese communicatietechnologieën in de produktie en distributie van audiovisuele werken;

- het stimuleren van een alomvattende aanpak die het mogelijk maakt om de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende audiovisuele sectoren in aanmerking te nemen;

- zorgen voor de complementariteit van de maatregelen die enerzijds op Europees niveau en anderzijds op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd;

- in overleg met de in de Lid-Staten bestaande instellingen bijdragen aan het tot stand brengen van de voorwaarden waarin de ondernemingen van de audiovisuele sector ten volle profijt kunnen trekken van de voordelen van de ongedeelde markt, met name door de betrokken bedrijfskringen verder te bekwamen op het gebied van de economische en commerciële bedrijfsvoering.

Artikel 3

Ter verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen worden de in bijlage I beschreven acties toegepast. Deze worden volgens de in artikel 7 bedoelde procedure ten uitvoer gelegd.

Artikel 4

Bij de tenuitvoerlegging van het programma dient bijzondere aandacht te gaan naar de communautaire deelneming aan projecten van Eureka-Audiovisuel die de in artikel 3 genoemde acties aanvullen of uitbreiden en die voldoen aan de in bijlage II opgenomen criteria voor communautaire steunverlening.

Bij de uitvoering van het programma kan de Gemeenschap eveneens een bijdrage leveren ter bevordering van de samenwerking met beroepsmensen uit de audiovisuele sector in de landen van Midden- en Oost-Europa.

Bovendien draagt de Gemeenschap bij in de huishoudelijke kosten van het secretariaat van Eureka-Audiovisuel en tot de oprichting van het Europese waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector.

Artikel 5

De jaarlijkse kredieten die zijn bestemd voor de in dit programma bedoelde acties, worden vastgesteld in het kader van de begrotingsprocedure.

Artikel 6

In het algemeen moeten de medecontractanten van de Commissie die aan de tenuitvoerlegging van de in artikel 3 bedoelde acties deelnemen, een belangrijk deel van de financiering, dat ten minste 50 % van de totale kosten van die acties vertegenwoordigt, voor hun rekening nemen.

Artikel 7

1. De Commissie is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het programma.

2. Bij de uitvoering van deze taak wordt de Commissie bijgestaan door een raadgevend comité bestaande uit door elke Lid-Staat aangewezen vertegenwoordigers en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De leden van het Comité kunnen zich door deskundigen of adviseurs laten bijstaan.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de maatregelen betreffende: a) de algemene opzet van het programma (voorafgaande bespreking van de doelstellingen en prioriteiten, de nadere regels voor de deelneming van de Commissie, voor de tenuitvoerlegging en het functioneren van de verschillende acties, criteria voor het kiezen van de contractanten en het verlenen van de communautaire steun);

b) de jaarlijkse verdeling van de kredieten binnen elke actie, de wijze van financiële deelneming, inclusief de toepassing van artikel 6, en de duur van elke actie;

c) de vraagstukken in verband met het algemene evenwicht in de uitvoering van het programma (overgang van verkennende acties naar modelacties, overgang van modelacties naar hun hoofdfase, deelneming aan projecten van Eureka-Audiovisuel, bijdragen in de zin van artikel 4, tweede alinea, en overeenkomsten als bedoeld in bijlage II);

d) de evaluatie van het programma met het oog op het uitbrengen van de in artikel 8 bedoelde verslagen.

4. Het Comité brengt advies uit over de in lid 3 bedoelde ontwerpen van de te nemen maatregelen binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht.

In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

5. De Commissie kan het Comité voorts raadplegen over elke andere materie in verband met de uitvoering van het actieprogramma.

Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen ; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 8

Binnen zes maanden na de eerste twee toepassingsjaren van het programma legt de Commissie na raadpleging van het in artikel 7 bedoelde Comité aan het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag, eventueel vergezeld van passende voorstellen, voor waarin de behaalde resultaten worden geëvalueerd.

Aan het einde van het programma doet de Commissie, volgens de in artikel 7 bedoelde procedure, het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag toekomen omtrent de verwezenlijking en de resultaten van het programma.

Gedaan te Brussel, 21 december 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. RUBERTI

BIJLAGE I TOE TE PASSEN ACTIES EN INDICATIEVE VERDELING VAN DE KOSTEN

>PIC FILE= "T0047948"> >PIC FILE= "T0047949">

BIJLAGE II DEELNEMING VAN DE GEMEENSCHAP AAN EUREKA-AUDIOVISUEL

In het algemeen is de doelstelling van het communautaire beleid en Eureka-Audiovisuel dezelfde, te weten de vergroting van de audiovisuele capaciteit van Europa overeenkomstig de conclusies van de vergaderingen van de Europese Raad van Rhodos en Straatsburg. Wat dit betreft wordt in bijlage 2 van de gemeenschappelijke verklaring van Parijs van 2 oktober 1989 betreffende Eureka-Audiovisuel gesteld dat de Europese Gemeenschap aan projecten van Eureka-Audiovisuel zal kunnen deelnemen, met name via haar programma's, zonder dat die projecten de bestaande samenwerkingskaders vervangen, aangezien het doel ervan eerder is deze eventueel uit te breiden of aan te vullen. Deze deelneming van de Gemeenschap zal in de praktijk op twee wijzen plaatsvinden : de openstelling van communautaire projecten voor vakmensen van niet-Lid-Staten (overeenkomstig nog vast te stellen contractuele regels) en de deelneming van de Gemeenschap aan projecten van Eureka-Audiovisuel in aansluiting op de in bijlage I uiteengezette actielijnen.

Het begrip communautaire meerwaarde zal bepalend zijn voor de bijdrage van de Commissie aan Eureka-Audiovisuel.

Het positieve complementaire karakter van de beide instrumenten, namelijk het actieprogramma van de Gemeenschap en Eureka-Audiovisuel, wordt bevorderd door hun verschillend karakter: - het actieprogramma is een samenhangend geheel van stimuleringsmaatregelen na en vóór de eigenlijke produktie, met een dimensie-effect dat voortkomt uit de deelneming van de twaalf landen van de Gemeenschap;

- Eureka-Audiovisuel biedt een op Eureka (Technologique) geïnspireerde opvangstructuur waardoor de vakmensen worden geholpen om transnationale projecten uit te werken en uit te voeren door de verveelvoudiging van initiatieven, vooral op produktiegebied, met de soepelheid die voortkomt uit de deelneming van particuliere en overheidspartners met een "variabele geometrie".

Uitgaande van deze respectieve specifieke kenmerken zullen twee soorten synergieën tot stand kunnen komen: 1. Het communautaire actieprogramma uitgebreid tot nieuwe partners

De communautaire meerwaarde stijgt nog door de gevolgen van de geografische, economische en creatieve verruiming.

Aan de vakmensen uit de landen die aan de "gemeenschappelijke verklaring" deelnemen, kan worden verzocht aan de initiatieven van het actieprogramma deel te nemen in het kader van tussen hun land en de Gemeenschap gesloten akkoorden in de zin van artikel 228. Er zullen overeenkomsten tussen nieuwe niet communautaire deelnemers en de gevolmachtigden van het betrokken project in het kader van het actieprogramma worden gesloten ter formele bevestiging van het lidmaatschap. De nieuwe deelnemers zullen voor een kapitaalinbreng zorgen naar rato van hun deelneming aan het project.

Het actieprogramma heeft een communautair karakter en op de uitvoering ervan wordt door de Commissie, bijgestaan door het in artikel 7 bedoelde Raadgevend Comité, toegezien. De uitbreiding vergroot echter de commerciële en economische mogelijkheden ervan.

2. De Gemeenschap als partner bij projecten van Eureka-Audiovisuel

De communautaire meerwaarde wordt toegevoegd aan Eureka-projecten waarvan de uitbreiding positieve gevolgen zou kunnen hebben voor de activiteiten van de audiovisuele programma-industrie in Europa.

De Gemeenschap zal aan projecten van Eureka-Audiovisuel kunnen deelnemen via haar actieprogramma. Voor die deelneming zal in elk geval een specifieke overeenkomst worden gesloten.

Die deelneming zal vooral het volgende beogen: - vergroten van de samenhang van de verschillende initiatieven van het actieprogramma door deelneming aan projecten die de reeds ondernomen acties aanvullen;

- tot stand brengen van synergie tussen projecten waarvan de koppeling een stimulerend effect zou kunnen hebben;

- bevorderen van de bloei van de sector van de onafhankelijke produktie;

- bijdragen tot de totstandbrenging van een tweede markt voor de verspreiding van Europese werken;

- aan projecten de aanvullende financiële steun verlenen die nodig is om hen in staat te stellen op programma's toegepaste Europese nieuwe technologieën te gebruiken en te valoriseren (met name HDTV);

- door steun aan een project de vergroting bevorderen van het potentieel van landen "met een geringere audiovisuele capaciteit";

- bijdragen tot het succes van Eureka-Audiovisuel om het algemene doel van versterking van de audiovisuele capaciteit van Europa te bereiken.

De projecten die voor communautaire steun in aanmerking komen, kunnen onder elk van de in artikel 3 beschreven actielijnen van het programma vallen. Over de wenselijkheid van deze soort steun zal worden beslist volgens de specifieke kenmerken van elk project en afhankelijk van de vraag of het instrument Eureka-Audiovisuel met de beoogde doelstellingen in overeenstemming is. Het in artikel 7 bedoelde Raadgevend Comité zal zich uitspreken over de keuze van de projecten van Eureka-Audiovisuel die door de Gemeenschap zullen worden gesteund.

3. Andere vormen van deelneming aan Eureka-Audiovisuel

De Gemeenschap draagt volgens de in het Comité van coördinatoren overeengekomen verhouding bij in de huishoudelijke kosten van het secretariaat van Eureka-Audiovisuel en neemt tevens deel aan de voorbereidende werkzaamheden voor de eventuele oprichting van het Europese waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector.

Top