Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31963L0261

    Richtlijn 63/261/EEG van de Raad van 2 april 1963 tot vaststelling van de wijze waarop de vrijheid van vestiging in de landbouw op het grondgebied van een Lid- Staat wordt verwezenlijkt voor onderdanen van de andere landen van de Gemeenschap, die gedurende twee jaar zonder onderbreking als werknemers in de landbouw in deze Lid-Staat werkzaam zijn geweest

    PB 62 van 20.4.1963, p. 1323–1325 (DE, FR, IT, NL)
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1963-1964 blz. 19 - 21

    Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1963/261/oj

    31963L0261

    Richtlijn 63/261/EEG van de Raad van 2 april 1963 tot vaststelling van de wijze waarop de vrijheid van vestiging in de landbouw op het grondgebied van een Lid- Staat wordt verwezenlijkt voor onderdanen van de andere landen van de Gemeenschap, die gedurende twee jaar zonder onderbreking als werknemers in de landbouw in deze Lid-Staat werkzaam zijn geweest

    Publicatieblad Nr. 062 van 20/04/1963 blz. 1323 - 1325
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0003
    Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0017
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0003
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0019
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0016
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0016
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0016


    ++++

    ( 1 ) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen no . 2 van 15 januari 1962 , blz . 36/62 .

    ( 2 ) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen no . 134 van 14 december 1962 , blz . 2867/62 .

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 2 april 1963

    tot vaststelling van de wijze waarop de vrijheid van vestiging in de landbouw op het grondgebied van een Lid-Staat wordt verwezenlijkt voor onderdanen van de andere landen van de Gemeenschap , die gedurende twee jaar zonder onderbreking als werknemers in de landbouw in deze Lid-Staat werkzaam zijn geweest

    ( 63/261/EEG )

    DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 54 , leden 2 en 3 ,

    Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging ( 1 ) , inzonderheid op Titel IV , letter F , onder 2 ,

    Gezien het voorstel van de Commissie ,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,

    Overwegende dat het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor de verwezenlijking van deze vrijheid in de landbouw een speciaal tijdschema inhoudt , waarbij rekening wordt gehouden met het bijzondere karakter van het landbouwbedrijf ; dat de tweede maatregel , vervat in dit tijdschema , inhoudt de opheffing door de Lid-Staten aan het einde van de eerste etappe van de overgangsperiode van de beperkingen van de vrijheid van vestiging in de landbouw voor de onderdanen van de overige Lid-Staten , die op hun grondgebied gedurende twee jaar zonder onderbreking als werknemer in de landbouw hebben gewerkt ;

    Overwegende dat voor de juiste toepassing van deze richtlijn dient te worden omschreven , wat moet worden verstaan onder een werknemer in de landbouw , die gedurende twee jaar zonder onderbreking als zodanig in het land van ontvangst heeft gewerkt ;

    Overwegende dat bij de vaststelling van het tijdvak waarin gedurende deze twee jaar ten minste feitelijk moet zijn gewerkt om aanspraak te kunnen maken op de in deze richtlijn vermelde rechten , rekening dient te worden gehouden met het bijzondere en natuurlijke karakter van de arbeid in de landbouw ;

    Overwegende dat , gezien de in het tijdschema van het Algemeen Programma voor de liberalisatie van de vestiging in de landbouw vastgestelde indeling , de door deze richtlijn begunstigden in het bezit dienen te worden gesteld van een document dat tot bewijs dient van de omvang van de rechten die zij in het land van ontvangst genieten ;

    Overwegende dat de voorwaarden van vestiging niet mogen worden vervalst door steunmaatregelen van de Lid-Staat van oorsprong ; dat als zodanige steun niet dient te worden aangemerkt de bijstand die aan de werknemer in de landbouw wordt verleend voor de eventuele overbrenging van zijn gezin , zijn persoonlijke bezittingen , zijn inboedel en zijn levende en dode have ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    Elke Lid-Staat heft , overeenkomstig onderstaande bepalingen , ten gunste van de onderdanen van de andere Lid-Staten , die gedurende twee jaar zonder onderbreking op zijn grondgebied als werknemer in de landbouw hebben gewerkt , hierna de " door deze richtlijn begunstigden " genoemd , de beperkingen op betreffende de toegang tot de werkzaamheden , anders dan in loondienst , in de landbouw en de uitoefening daarvan .

    Artikel 2

    1 . In deze richtlijn moet onder werknemer in de landbouw worden verstaan iedere persoon die op grond van een arbeidsovereenkomst een van de in artikel 3 vermelde werkzaamheden uitoefent en die de hiertoe behorende arbeid daadwerkelijk verricht .

    2 . Een werknemer in de landbouw heeft in de zin van deze richtlijn gedurende twee jaar zonder onderbreking gewerkt , wanneer hij gedurende twee opeenvolgende perioden van twaalf maanden , die elk ten minste acht maanden werkelijke arbeid omvatten , als zodanig werkzaam is geweest .

    Feestdagen , perioden van afwezigheid wegens een beroeps - of andere ziekte of een arbeidsongeval die in totaal niet meer dan veertig dagen per jaar bedragen , alsmede de tijdsduur van verhindering wegens zwangerschap en bevalling , worden gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid .

    3 . Voor de toepassing van de leden 1 en 2 mag niet in aanmerking worden genomen het feit dat de werknemer in de landbouw gedurende de betreffende periode van twee achtereenvolgende jaren een verblijfplaats buiten de Lid-Staat van ontvangst heeft behouden , dat de leden van zijn gezin hem niet naar de Lid-Staat van ontvangst zijn gevolgd of dat hij voor verscheidene werkgevers heeft gewerkt of dat hij verscheidene van de in artikel 3 vermelde werkzaamheden heeft uitgeoefend .

    Artikel 3

    Onder werkzaamheden in de landbouw in de zin van deze richtlijn worden verstaan de werkzaamheden die worden genoemd in bijlage V van het Algemeen Programma ( Klasse ex 01 _ Landbouw , van de " Classification internationale type , par industrie , de toutes les branches d'activité économique " , vastgesteld door het Bureau voor de Statistiek van de Verenigde Naties , Etudes Statistiques , Série M , No . 4 , Rev . 1 , New York 1958 ) , in het bijzonder :

    a ) de algemene landbouw , de wijnbouw inbegrepen , de teelt van fruit en fruitbomen , zaadteelt , groenten - , bloemen - en sierplantenteelt , ook in kassen ;

    b ) de veeteelt , de pluimveeteelt , de konijnenteelt , de pelsdierenteelt en de teelt van diverse andere dieren ; de bijenteelt ; de produktie van vlees , melk , wol , huiden , bont , eieren en honing ;

    c ) de werkzaamheden op het gebied van de landbouw , de veeteelt en de tuinbouw , die tegen een vast bedrag of krachtens overeenkomst verricht worden .

    Houtkap , bosexploitatie , bebossing en herbebossing mogen worden uitgeoefend als nevenwerkzaamheden op krachtens deze richtlijn overgenomen of opgerichte landbouwbedrijven , wanneer zulks verenigbaar is met de nationale voorschriften en met name met het plan voor grondgebruik .

    Artikel 4

    De op te heffen beperkingen zijn die welke worden genoemd in Titel III van het Algemeen Programma .

    De Lid-Staten zien er in het bijzonder op toe dat de door deze richtlijn begunstigden de bevoegdheid zullen hebben om onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde gevolgen als de eigen onderdanen :

    a ) elk onroerend goed , dat de mogelijkheid biedt de in artikel 3 vermelde werkzaamheden te verrichten , te verwerven , te pachten , zich te doen toewijzen of in concessie te doen geven , in gebruik te nemen en te exploiteren , ongeacht de juridische vorm ; het voorkeurrecht uit te oefenen in geval van verkoop van het gehele geëxploiteerde onroerende goed of een gedeelte daarvan ; naar een ander bedrijf over te gaan ;

    b ) in aanmerking te komen voor de onderscheidene algemene of bijzondere kredieten , de steunmaatregelen en de subsidies die zijn voorzien voor de toegang tot en de uitoefening van in artikel 3 vermelde werkzaamheden , en met name voor de toepassing van de maatregelen tot vergemakkelijking van de overgang van werknemers in de landbouw naar het beroep van landbouwer ;

    c ) lid of bestuurslid , ongeacht de aard van de te vervullen functie , te zijn van cooperaties en van alle andere landbouwverenigingen van gemeenschappelijk belang , alsmede het initiatief te nemen tot de oprichting van zulke verenigingen , waarvan ook eigen onderdanen lid kunnen worden .

    Artikel 5

    1 . De Lid-Staten kennen aan door deze richtlijn begunstigden het onvoorwaardelijke recht toe , na eenvoudige kennisgeving en zonder voorafgaande vergunning , toegang te hebben tot de werkzaamheden anders dan in loondienst , vermeld in artikel 3 , en de werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden te verrichten als de eigen onderdanen .

    2 . Elk verzet van de zijde van het bevoegde gezag , gegrond op het feit dat aan een of meer van de in de artikelen 1 , 2 en 3 gestelde voorwaarden niet wordt voldaan , moet , op straffe van verval van rechten en mits er geen bedrog in het spel is , aan de betrokkene worden medegedeeld binnen een termijn van ten hoogste twee maanden , volgende op de kennisgeving door deze aan de bevoegde instantie van zijn voornemen om zich als begunstigde van deze richtlijn te vestigen .

    3 . Ten behoeve van de door deze richtlijn begunstigden voorzien de Lid-Staten in de mogelijkheid van beroep tegen elke beslissing van het bevoegde gezag , waarbij dit zich tegen hun vestiging verzet .

    4 . Elke Lid-Staat , waar in het algemeen de toegang van de onderdanen van de andere Lid-Staten tot de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden nog afhankelijk wordt gesteld van het verkrijgen van een bijzondere vergunning voor vreemdelingen , zal aan de door deze richtlijn begunstigden na het verstrijken van de in lid 2 genoemde termijn , op hun verzoek zonder kosten een op naam gestelde verklaring afgeven , waarin melding wordt gemaakt van hun bijzondere positie en van hun gelijkstelling met eigen onderdanen overeenkomstig artikel 4 .

    Artikel 6

    1 . De Lid-Staten verlenen aan hun eigen onderdanen met het oog op of naar aanleiding van hun vestiging uit hoofde van deze richtlijn geen enkele rechtstreekse of zijdelings steun van financiële of andere aard , waardoor de voorwaarden van vestiging in het land van ontvangst worden vervalst .

    2 . De financiële of materiële steun van de Lid-Staat van oorsprong van de werknemer in de landbouw bij het eventuele vervoer van zijn gezin , zijn persoonlijke bezittingen , zijn inboedel en zijn levende en dode have tot aan de grens van het land van ontvangst , wordt niet beschouwd als een vervalsing van de voorwaarden van vestiging .

    Artikel 7

    1 . Uiterlijk een maand na de kennisgeving van deze richtlijn stellen de Lid-Staten de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen , alsmede van de bestuursrechtelijke handelwijzen , die op hun grondgebied speciaal worden toegepast ten aanzien van de toegang van werknemers in de landbouw tot de in artikel 3 bedoelde werkzaamheden , anders dan in loondienst .

    2 . Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn ; zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze maatregelen .

    Artikel 8

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 2 april 1963 .

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    Eugène SCHAUS

    Top