Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014XC0830(01)

    Mededeling van de Commissie — Mededeling betreffende overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de-minimismededeling)

    PB C 291 van 30.8.2014, p. 1–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.8.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 291/1


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

    Mededeling betreffende overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de-minimismededeling)

    2014/С 291/01

    I.

    1.

    Artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft duidelijk gemaakt dat die bepaling niet van toepassing is wanneer de handel tussen lidstaten of de mededinging door de overeenkomst niet merkbaar wordt beïnvloed (1).

    2.

    Voorts heeft het Hof van Justitie duidelijk gemaakt dat een overeenkomst die de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en die ertoe strekt de mededinging binnen de interne markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen, naar haar aard en los van elk concreet gevolg ervan, een merkbare beperking van de mededinging vormt (2). Deze mededeling is dus niet van toepassing op overeenkomsten die tot doel hebben de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen.

    3.

    In deze mededeling geeft de Commissie, aan de hand van marktaandeeldrempels, aan in welke omstandigheden zij vindt dat overeenkomsten die tot gevolg kunnen hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, geen merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 101 van het Verdrag vormen. Deze negatieve definitie van het begrip „merkbare beïnvloeding” impliceert niet dat overeenkomsten tussen ondernemingen die de in deze mededeling vermelde drempels overschrijden, een merkbare beperking van de mededinging vormen. Dergelijke overeenkomsten kunnen nog steeds een slechts te verwaarlozen invloed op de mededinging hebben en zijn daarom mogelijk niet verboden ingevolge artikel 101, lid 1, van het Verdrag (3).

    4.

    Overeenkomsten kunnen ook buiten het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen omdat zij de handel tussen de lidstaten niet merkbaar ongunstig kunnen beïnvloeden. Deze mededeling geeft niet aan wat een „merkbare beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten” inhoudt. Aanwijzingen in dat verband zijn te vinden in de mededeling van de Commissie betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” (4), waarin de Commissie, aan de hand van de combinatie van een marktaandeeldrempel van 5 % en een omzetdrempel van 40 miljoen EUR, kwantificeert welke overeenkomsten — in beginsel — de handel tussen lidstaten niet merkbaar ongunstig kunnen beïnvloeden (5). Die overeenkomsten vallen normaal gesproken buiten het toepassingsgebied van artikel 101, lid 1, van het Verdrag, zelfs indien deze ertoe strekken de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen.

    5.

    In gevallen die onder deze mededeling vallen, zal de Commissie noch na een klacht, noch ambtshalve een procedure inleiden. Bovendien zal de Commissie, wanneer zij een procedure heeft ingeleid, maar ondernemingen kunnen aantonen dat zij te goeder trouw aannamen dat de in de punten 8, 9, 10 en 11 vermelde marktaandelen niet werden overschreden, geen geldboeten opleggen. Hoewel de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten in de lidstaten bij het toepassen van artikel 101 van het Verdrag niet door deze mededeling gebonden zijn, is zij mede bedoeld als leidraad voor die instanties (6).

    6.

    De in deze mededeling uiteengezette beginselen zijn ook van toepassing op besluiten van ondernemersverenigingen en op onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    7.

    Deze mededeling doet geen afbreuk aan de interpretatie van artikel 101 van het Verdrag die door het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden gegeven.

    II.

    8.

    De Commissie is van mening dat overeenkomsten tussen ondernemingen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en die ten gevolge kunnen hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag:

    a)

    indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen bij de overeenkomst op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst van invloed is, groter is dan 10 %, voor zover de overeenkomst is gesloten tussen ondernemingen die daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op één of meer van deze markten (overeenkomsten tussen concurrenten) (7), of

    b)

    indien het marktaandeel van elk van de partijen bij de overeenkomst op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst van invloed is, groter is dan 15 %, voor zover de overeenkomst is gesloten tussen ondernemingen die geen daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op één of meer van deze markten (overeenkomsten tussen niet-concurrenten).

    9.

    In gevallen waarin het moeilijk is de overeenkomst aan te merken hetzij als een overeenkomst tussen concurrenten hetzij als een overeenkomst tussen niet-concurrenten, is de 10 %-drempel van toepassing.

    10.

    Indien op een relevante markt de mededinging wordt beperkt door het gecombineerde effect van door diverse leveranciers of distributeurs aangegane overeenkomsten voor de verkoop van goederen of diensten (cumulatief marktafschermingseffect van parallelle netwerken van overeenkomsten die vergelijkbare effecten op de markt hebben), worden de in de punten 8 en 9 vastgestelde marktaandeeldrempels verlaagd tot 5 % voor zowel overeenkomsten tussen concurrenten als overeenkomsten tussen niet-concurrenten. Individuele leveranciers of distributeurs met een marktaandeel van niet meer dan 5 % worden in het algemeen niet geacht in aanzienlijke mate bij te dragen tot een cumulatief marktafschermingseffect (8). Het is weinig waarschijnlijk dat een cumulatief marktafschermings-effect optreedt indien minder dan 30 % van de relevante markt wordt bestreken door parallelle (netwerken van) overeenkomsten met vergelijkbare effecten.

    11.

    De Commissie is voorts van mening dat overeenkomsten de mededinging niet merkbaar beperken indien de marktaandelen van de partijen bij de overeenkomst de in de punten 8, 9 en 10 vermelde drempels van, respectievelijk, 10 %, 15 % en 5 % gedurende twee achtereenvolgende kalenderjaren met niet meer dan 2 procentpunten overschrijden.

    12.

    Voor het berekenen van het marktaandeel moet de relevante markt worden afgebakend. Deze omvat de relevante productmarkt en de relevante geografische markt. Bij het afbakenen van de relevante markt moet rekening worden gehouden met de bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt (9). De marktaandelen moeten worden berekend op basis van gegevens betreffende de waarde van de omzet of, in voorkomend geval, de waarde van de aankopen. Wanneer geen waardegegevens beschikbaar zijn, kan worden gebruikgemaakt van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, zoals volumegegevens, zijn gebaseerd.

    13.

    Gelet op de in punt 2 van deze mededeling bedoelde verduidelijking van het Hof van Justitie, ziet deze mededeling niet op overeenkomsten die ertoe strekken dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. De Commissie zal de safe-harbour die ontstaat door de toepassing van de in de punten 8, 9, 10 en 11 vermelde marktaandeeldrempels, dan ook niet op die overeenkomsten toepassen (10). Wat bijvoorbeeld overeenkomsten tussen concurrenten betreft, zal de Commissie de in deze mededeling uiteengezette beginselen met name niet toepassen op overeenkomsten die — direct of indirect — ertoe strekken: a) de prijzen bij verkoop van de producten aan derden vast te stellen; b) de productie of de verkoop te beperken, of c) markten of afnemers te verdelen. Evenmin zal de Commissie de safe-harbour die ontstaat door de toepassing van die marktaandeeldrempels, niet toepassen op overeenkomsten die in een bestaande of toekomstige groepsvrijstellingsverordening van de Commissie als hardcorerestricties genoemde restricties bevatten (11), die door de Commissie doorgaans worden beschouwd als restricties met een mededingingsbeperkende strekking.

    14.

    De safe-harbour die ontstaat door de toepassing van de in de punten 8, 9, 10 en 11 vermelde marktaandeeldrempels, is van bijzonder belang voor categorieën overeenkomsten die niet onder enige groepsvrijstellingsverordening van de Commissie vallen (12). Ook is de safe-harbour van belang voor overeenkomsten die onder een groepsvrijstellingsverordening van de Commissie vallen voor zover die overeenkomsten een zogeheten „uitgesloten restrictie” bevatten, d.w.z. een restrictie die niet als een hardcorerestrictie wordt genoemd, maar die niettemin niet onder de groepsvrijstellings-verordening van de Commissie valt (13).

    15.

    Voor de toepassing van deze mededeling omvatten de begrippen „onderneming”, „partij bij de overeenkomst”, „distributeur” en „leverancier” de respectievelijk met hen verbonden ondernemingen.

    16.

    Voor de toepassing van deze mededeling zijn „verbonden ondernemingen”:

    a)

    ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst rechtstreeks of middellijk:

    i.

    de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, of

    ii.

    de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

    iii.

    het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren;

    b)

    ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de overeenkomst, rechtstreeks of middellijk, over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;

    c)

    ondernemingen waarin een onderneming als bedoeld onder b), rechtstreeks of middellijk, over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

    d)

    ondernemingen waarin een partij bij de overeenkomst samen met één of meer onder a), b) of c) bedoelde ondernemingen, of waarin twee of meer onder a), b) of c) bedoelde ondernemingen samen de onder a) vermelde rechten of bevoegdheden hebben;

    e)

    ondernemingen waarin over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

    i.

    partijen bij de overeenkomst of de respectieve met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d), of

    ii.

    één of meer van de partijen bij de overeenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d) en één of meer derde partijen.

    17.

    Voor de toepassing van punt 16, onder e), wordt het gezamenlijke marktaandeel van deze ondernemingen gelijkelijk verdeeld over alle ondernemingen die over de in punt 16, onder a), bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken.


    (1)  Zie arrest van 13 december 2012, zaak C-226/11, Expedia Inc./Autorité de la concurrence e.a., (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), de punten 16 en 17.

    (2)  Zie arrest-Expedia, reeds aangehaald, met name de punten 35, 36 en 37.

    (3)  Zie bv. arrest van 21 januari 1999, gevoegde zaken C-215/96 en C-216/96, Carlo Bagnasco e.a./Banca Popolare di Novara soc. coop. arl. (BPN) en Cassa di Risparmio di Genova e Imperia SpA (Carige), Jurispr. 1999, blz. I-135, punten 34-35.

    (4)  Mededeling van de Commissie „Richtsnoeren betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel” in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag” (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 81), met name punten 44 t/m 57.

    (5)  Voorts dient te worden aangetekend dat overeenkomsten tussen kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de zin van de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36), of iedere toekomstige aanbeveling die deze vervangt, in de regel niet in staat zijn de handel tussen lidstaten ongunstig te beïnvloeden; zie met name punt 50 van de mededeling betreffende het begrip „beïnvloeding van de handel”.

    (6)  Met name kunnen de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties in de lidstaten, bij het bepalen of een beperking van de mededinging al dan niet merkbaar is, rekening houden met de in deze mededeling vastgestelde drempels, zonder evenwel verplicht te zijn om zich daaraan te houden; zie arrest-Expedia, reeds aangehaald, punt 31.

    (7)  Zie, voor de definitie van de begrippen „daadwerkelijke concurrenten” en „potentiële concurrenten”, punt 10 van de mededeling van de Commissie „Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings-overeenkomsten” (PB C 11 van 14.1.2011, blz. 1). Twee ondernemingen worden als daadwerkelijke concurrenten beschouwd indien zij actief zijn op dezelfde relevante markt. Een onderneming wordt als een potentiële concurrent van een andere onderneming beschouwd indien deze onderneming, zonder de overeenkomst, bij een geringe maar duurzame verhoging van de relatieve prijzen, wellicht op korte termijn in staat zou zijn de vereiste extra investeringen te doen of andere noodzakelijke overschakelingskosten te maken om de relevante markt waarop de andere onderneming actief is, te kunnen betreden.

    (8)  Zie ook de mededeling van de Commissie „Richtsnoeren inzake verticale beperkingen” (PB C 130 van 19.5.2010, blz. 1), met name de punten 76, 134 en 179. Terwijl in de richtsnoeren inzake verticale restricties met betrekking tot sommige restricties niet alleen sprake is van het totale, maar ook van het gebonden marktaandeel van een bepaalde leverancier of distributeur, hebben alle in de onderhavige mededeling genoemde marktaandeeldrempels betrekking op totale marktaandelen.

    (9)  Bekendmaking inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5).

    (10)  Ten aanzien van die overeenkomsten zal de Commissie gebruikmaken van haar beoordelings-bevoegdheid om te beslissen of zij al dan niet een procedure inleidt.

    (11)  Zie, voor de leverings- en distributieovereenkomsten tussen niet-concurrenten, met name artikel 4 van Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1) en, voor licentieovereenkomsten tussen niet-concurrenten, met name artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 316/2014 van de Commissie van 21 maart 2014 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (PB L 93 van 28.3.2014, blz. 17). Zie, voor overeenkomsten tussen concurrenten, met name artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1217/2010 van de Commissie van 14 december 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten (PB L 335 van 18.12.2010, blz. 36) en artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1218/2010 van de Commissie van 14 december 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten (PB L 335 van 18.12.2010, blz. 43), alsmede artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 316/2014.

    (12)  Zo vallen bijvoorbeeld merklicentieovereenkomsten en de meeste soorten overeenkomsten tussen concurrenten — met uitzondering van onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten en specialisatieovereenkomsten — níét onder enige groepsvrijstellingsverordening.

    (13)  Zie, voor uitgesloten restricties, met name artikel 5 van Verordening (EU) nr. 330/2010, artikel 5 van Verordening (EU) nr. 316/2014 en artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1217/2010.


    Top