EUR-Lex Prieiga prie Europos Sąjungos teisės

Grįžti į „EUR-Lex“ pradžios puslapį

Šis dokumentas gautas iš interneto svetainės „EUR-Lex“

Dokumentas 52008IP0125

Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het Groenboek van de Commissie over Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — mogelijkheden voor EU-actie (COM(2007)0354)

PB C 247E van 15.10.2009, p. 41—47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 247/41


donderdag 10 april 2008
Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie

P6_TA(2008)0125

Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het Groenboek van de Commissie over Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — mogelijkheden voor EU-actie (COM(2007)0354)

2009/C 247 E/08

Het Europees Parlement,

gezien het groenboek van de Commissie, „Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie” (COM(2007)0354),

gelet op het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), met name de artikel 2 en artikel 4, lid 1, letters b), e) en f), het Protocol van Tokyo bij het UNFCCC en de toepassingsprocedures voor de tenuitvoerlegging ervan,

gezien de mededeling van de Commissie met de titel: „Strategie voor ultraperifere regio's:balans en vooruitzichten” (COM(2007)0507),

gezien het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) en met name de bijdrage aan dit verslag van werkgroep II,

gezien het debat dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 17 april 2007 heeft gevoerd over de gevolgen van de klimaatverandering voor vrede en veiligheid,

gezien de dertiende Conferentie van partijen (COP 13) bij het UNFCCC en de derde Conferentie van de partijen die dient als het overleg van de partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 3) van 3 tot 15 december 2007 gehouden op Bali, Indonesië,

onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over klimaatverandering, met name die van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering (1), 18 januari 2006 over klimaatverandering (2), waarin de resultaten worden behandeld van de Conferentie van Montréal (COP 11-COP/MOP 1), 4 juli 2006 over de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering (3), 14 februari 2007 over klimaatverandering (4), en van 15 november 2007 over beperking van de wereldwijde klimaatverandering tot 2 graden Celsius — het beleid voor de Conferentie van Bali over klimaatverandering en daarna (COP 13 en COP/MOP3) (5),

gezien mondelinge vraag B6-0014/2008 van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering ingediend overeenkomstig artikel 108 van het Reglement, en de verklaringen van Raad en Commissie in dat verband,

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad te Brussel op 8 en 9 maart 2007,

gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2008,

gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat vrijwel alle Europese regio's, volgens de bijdrage van werkgroep II aan het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, naar verwachting enkele ongunstige gevolgen zullen ondervinden van de klimaatverandering, overwegende dat deze gevolgen voor tal van economische sectoren problemen zullen opleveren, maar eveneens extra gevaar betekenen voor de biologische verscheidenheid in Europa en de sociale ontwikkeling verstoren,

B.

overwegende dat uit regionale wetenschappelijke waarnemingen in alle werelddelen en tal van oceanen blijkt dat de natuur de gevolgen ondervindt van klimaatverandering, meestal ten gevolge van temperatuurstijgingen maar eveneens van andere effecten van klimaatverandering, overwegende dat de temperatuurstijging die wordt waargenomen wordt veroorzaakt door menselijke activiteit en van invloed is op fysische en biologische systemen,

C.

overwegende dat de EU moet bedenken in welke mate aanpassing aan de klimaatverandering de weg kan plaveien voor een nieuw model van economische groei en ontwikkeling die het milieu beschermt, de werkgelegenheid opvoert en het sociaal beleid een nieuwe dimensie verleent,

D.

overwegende dat klimaatverandering een probleem is dat moderne samenlevingen als geheel betreft en dat alle bestuurslagen, van EU-niveau en overheidsinstanties tot individuele burgers, bijgevolg een belangrijke rol kunnen en moeten spelen bij de aanpassingsmaatregelen,

E.

overwegende dat aanpassingsmaatregelen ter voorkoming van schade niet alleen noodzakelijk zijn als reactie op toekomstige gevolgen van klimaatverandering in en buiten Europa, maar reeds heden moeten worden geformuleerd en toegepast om regionaal en lokaal in te spelen op de gevolgen van het huidige niveau van opwarming van de aarde door in het verleden uitgestoten broeikasgassen, overwegende dat deze aanpassingsmaatregelen een werkelijk sectoroverschrijdende aanpak vergen, alsook opneming van sociale, economische en milieuaspecten in de ruime zin,

F.

overwegende dat er op regionale en lokale schaal tal van studies en modellen bestaan over de waarschijnlijke gevolgen van klimaatverandering, overwegende dat een gelijkwaardig onderzoek van de sociaal-economische dimensie en de voorspelbare gevolgen voor de getroffen bevolking in tal van deze onderzoeken ontbreekt,

G.

overwegende dat controle op de klimaatverandering en coördinerende maatregelen om deze aan te pakken op EU-niveau als prioriteit moeten worden gesteld om een gezamenlijke strategie ten aanzien van dit probleem te vergemakkelijken,

H.

overwegende dat investeringen van overheid en particulieren in onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden op het gebied van klimaatverandering van eminent belang zijn om ervoor te zorgen dat de aanpassings- en verzachtingsmaatregelen zo doelmatig mogelijk zijn bij de beperking van de gevolgen van klimaatverandering,

I.

overwegende dat het nationaal onderzoek naar klimaatverandering moet worden gecoördineerd met onderzoek dat overeenkomstig het zevende kaderprogramma wordt uitgevoerd,

J.

overwegende dat aanpassing aan de klimaatverandering minder centraal heeft gestaan in het maatschappelijk debat, nadat duidelijk de nadruk is gelegd op de noodzakelijke beperkende maatregelen om de opwarming van de aarde op te vangen,

K.

overwegende dat het door de EU gestelde doel de opwarming van de aarde te beperken tot 2 °C voor Europa nog steeds neerkomt op een opwarmingsdraaiboek dat wordt gekenmerkt door buitengewone regionale klimaatveranderingen, uiteenlopende gevolgen voor de betrokken bevolking, de plaatselijke en regionale economie en het milieu, met als resultaat dat bestaande vormen van ongelijkheid en regionale verschillen betreffende middelen en activa in Europa verder worden aangescherpt,

L.

overwegende dat het onderzoek naar de voorwaarden voor en het inzicht in extreme weersverschijnselen moet worden opgevoerd als noodzakelijke basis voor preventieve maatregelen, o.m. de tenuitvoerlegging van vroege-waarschuwingssystemen, en toekomstgerichte maatregelen ter voorkoming van schade aan mensen, eigendom, biologische verscheidenheid en het milieu en overwegende dat er instrumenten moeten worden ontwikkeld om de doelmatigheid van deze maatregelen te controleren,

M.

overwegende dat een benadering van aanpassingsmechanismen die uitsluitend gebaseerd is op een kosten/batenanalyse niet adequaat is, daar te voorzien is dat ook in Europa de armsten het zwaarst zullen worden getroffen, omdat zij in het algemeen niet voldoende verzekerd, geïnformeerd of mobiel zijn om te kunnen inspelen op een veranderend klimaat,

N.

overwegende dat een benadering van onderaf, in het kader waarvan gemeenschappen die de ongunstige gevolgen van klimaatverandering ondervinden de technieken presenteren waarmee zij deze gevolgen met succes bestrijden, voor de EU een nuttige aanwijzing zou zijn om als paraplu te dienen door strategieën te bevorderen, ter zake dienende steunprogramma's te ontwikkelen en de beleidscoördinatie te sturen via wetenschappelijke, regionale en plaatselijke netwerken en samenwerkingsverbanden,

O.

overwegende dat een sleutelelement in de reactie op de gevolgen van klimaatverandering bestaat uit opvoering en verbetering van de voorlichting aan deskundigen en gewone burgers over aanpassingsmaatregelen,

P.

overwegende dat de klimaatverandering uiteraard ontwikkelingsresultaten ongunstig beïnvloedt en de geslaagde ontwikkeling in Europa bedreigt, maar in ontwikkelingslanden veel sterker voelbaar is, overwegende dat de financiering van aanpassingsmaatregelen nader moet worden besproken, zowel met betrekking tot de EU als wat betreft de verlening van steun aan ontwikkelingslanden,

Q.

overwegende dat aanpassing aan de klimaatverandering, volgens het concept van opneming in alle vormen van beleid, deel dient te vormen van het besluitvormingsproces in vraagstukken zoals hoe en waar moet worden geïnvesteerd; overwegende dat bij de besprekingen gedurende dit besluitvormingsproces niet alleen besluitvormers maar eveneens plaatselijke en regionale belanghebbenden moeten worden betrokken,

R.

overwegende dat in het groenboek „Aanpassing aan klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie” niet specifiek de uitzonderingspositie wordt erkend die de ultraperifere gebieden in de EU in geografisch, klimatologisch en ontwikkelingsopzicht innemen, omdat zij op andere wijze kwetsbaar zijn dan de wijze voor het Europese vasteland verwacht, en dat evenmin specifiek de klimaatomstandigheden worden onderzocht in de stedelijke gebieden of dichtbevolkte delen van Europa,

S.

overwegende dat de klimaatverandering waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor regio's die door hun topografische kenmerken in bijzondere mate afhankelijk zijn van de dynamiek van de natuur (o.m. gletsjers en berggebieden), waardoor de plaatselijke economie, cultuur en de bevolking als geheel hoge druk en aanpassingskosten moeten opvangen, terwijl de verschillen tussen de regio's verder kunnen toenemen,

T.

overwegende dat Zuid-Europa en het Middellandse-Zeebekken twee van de meest kwetsbare gebieden in Europa zijn, die reeds te kampen hebben met waterschaarste, droogteperioden en bosbranden,

U.

overwegende dat voor geslaagde aanpassingsstrategieën ter bestrijding van de onontkoombare klimaatverandering de steun vereist is van onderwijs en communicatie door het inzetten van de massamedia en door de burgers hierbij te betrekken,

V.

overwegende dat volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie reeds thans 60 000 doden per jaar kunnen worden toegeschreven aan natuurrampen in verband met het klimaat, overwegende dat in het IPCC-verslag met nadruk wordt gewezen op de gevolgen van de klimaatverandering voor de volksgezondheid, overwegende dat er ernstige verontrusting bestaat over de verspreiding van tropische ziekten en de overbrengers daarvan naar gematigde regio's, overwegende dat de op de meest kwetsbare delen van de maatschappij gerichte gezondheidszorg zich als bijzonder gevolg daarvan waarschijnlijk het meest zal moeten aanpassen aan de klimaatverandering,

W.

overwegende dat de klimaatverandering verdere ernstige schade zal toebrengen aan reeds kwetsbare en bedreigde ecosystemen en gevolgen zal hebben voor de biologische verscheidenheid in Europa, overwegende dat deze schade het pijnlijkst niet-rechtstreeks wordt gevoeld via aantasting van ecosystemen die van fundamentele betekenis zijn voor het welzijn van de mens, overwegende dat de bescherming van ecosystemen dan ook de basis dient te zijn van een aanpassingsstrategie van de EU; overwegende dat de bodem het omvangrijkste bestand van organisch gebonden koolstof op aarde vormt en dat slecht bodembeheer bijdraagt aan de vermindering van dit bestand; voorts overwegende dat het noodzakelijk is de tendens om te buigen door ervoor te zorgen dat passende maatregelen voor de handhaving en — indien mogelijk — de toename van organisch gebonden koolstof in de bodem een integraal onderdeel vormen van een herziene Europese strategie,

1.

spreekt zijn waardering uit voor het groenboek van de Commissie „Aanpassing van klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie” en het proces van raadpleging van belanghebbenden;

2.

wijst op het belang van een sterke koppeling tussen aanpassings- en opvangmaatregelen zodat gebruik wordt gemaakt van het onderling versterkende effect van maatregelen ter beperking van de gevolgen van klimaatverandering; verzoekt de Commissie na te gaan hoe beide maatregelen in evenwicht kunnen worden gebracht zodat hun wederzijdse doelmatigheid wordt verbeterd met het oog op een heldere totaalstrategie;

3.

erkent dat problemen in het groenboek van de Commissie „Aanpassing van klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie” weliswaar per sector worden gepresenteerd, maar dat tal van sectoren waarnaar hierin wordt verwezen in hoge mate onderling samenhangen; is van mening dat de gevolgen voor en aanpassingsbesluiten genomen in een bepaalde sector veelal doorwerken in andere sectoren, en verzoekt de Commissie derhalve met deze onderlinge beïnvloeding rekening te houden bij de tenuitvoerlegging van aanpassingsmaatregelen;

4.

bevestigt de noodzaak van aanvullende wetenschappelijke modellen en onderzoeken naar een op gevaren gebaseerde aanpak om de gevolgen voor mens en maatschappij van klimaatverandering in verband met de EU-doel de temperatuurstijging te beperken tot 2 °C en de omvang van de noodzakelijke plaatselijke of regionale aanpassing, beter te analyseren, begrijpen en voorspellen;

5.

verzoekt de Commissie de economie van aanpassing te onderzoeken, draaiboeken op te stellen waarin de balans wordt opgemaakt van de kosten en baten van aanpassing en economische maatregelen te bevorderen en hierop vooraf in te spelen; wijst op het belang van een sectoriële aanpak van onderaf, rekening houdend met de verschillen in natuurlijke habitats in Europa, zoals berg- en eilandgebieden; verzoekt de Commissie veranderingen van werkgelegenheid in groei- en krimpsectoren in kaart te brengen;

6.

verzoekt de Commissie de wetenschappelijke voorbereiding van een gezamenlijk Europees gegevensbestand over kwetsbaarheid te coördineren en te steunen, om te begrijpen welke gevolgen maatschappelijke groeperingen en Europees cultureel en nationaal erfgoed eventueel ondervinden en hoe maatschappijen in de toekomst eventueel kunnen reageren op klimaatverandering; is van mening dat er eveneens gegevensbestanden moeten worden opgezet met andere informatie over aanpassingswerkzaamheden en -beleid, zoals indexen, beleidsvormen en maatregelen);

7.

verzoekt de Commissie de huidige netwerken voor de controle van milieugegevens te coördineren en zo nodig te combineren met nieuwe structuren, om gegevensbestanden op te zetten met homogene metingen die kunnen worden gebruikt voor de opstelling van modellen, aan de hand waarvan kan worden bepaald welke maatregelen op Europees, regionaal en plaatselijk niveau het meest dringend zijn;

8.

verzoekt de Commissie na te gaan hoe een pan-Europees netwerk van universiteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, operationele organisaties, met name nationale meteorologische instituten, die beschikken over omvangrijke gegevensbestanden, alsook plaatselijke en regionale besluitvormers, verder kan worden ontwikkeld en gesteund ter bevordering van sectoroverschrijdende samenwerkingsverbanden inzake aanpassing voor de uitwisseling van kennis en beleid en voor de ontwikkeling van instrumenten voor het meten van het welslagen van vastgestelde maatregelen, en voor bekendmaking en verspreiding van wetenschappelijke bevindingen over de noodzakelijke aanpassing aan de klimaatverandering onder de burgers;

9.

is van mening dat onderzoek overeenkomstig het zevende kaderprogramma, om het onderzoek naar de gevolgen van de klimaatverandering doelmatiger te maken, moet worden gecoördineerd met op nationaal niveau uitgevoerd onderzoek (met name programma's voor waarneming van de aarde vanuit de ruimte);

10.

is van mening dat de EU grootschalige maatregelen moet nemen om de technologische ontwikkeling op het gebied van aanpassing op te voeren, ter ondersteuning van de eigen economie en met het oog op overdracht van die technologieën naar de ontwikkelingswereld; is van mening dat de ontwikkeling van doelmatige, veilige en goedkope technologieën één van de wezenlijke vormen van aanpassing aan de klimaatverandering vormt en dat de volgende Conferentie/Bijeenkomst van partijen (COP 14) in Poznan zich hierop dient te concentreren;

11.

verzoekt de Commissie aanpassing op te nemen als zij de huidige en alle toekomstige wetgeving, strategieën en financieringsprojecten met ruimtelijke gevolgen opstelt en wijzigt, zodat de gevolgen van de klimaatverandering worden beperkt; verzoekt de Commissie een algemene analyse uit te voeren van de bestaande Europese financiële instrumenten en het gebruik daarvan voor maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering in het kader van hun oorspronkelijke toepassingsgebieden en aan te geven waar eventueel aanvullende middelen nodig zijn;

12.

dringt er bij de Raad met de meeste nadruk op aan onverwijld overeenstemming te bereiken over de voorgestelde verordening tot oprichting van een solidariteitsfonds van de Europese Unie (EUSF), gelet op het feit dat het Europees Parlement zijn standpunt reeds op 18 mei 2006 (6) kenbaar heeft gemaakt; is van oordeel dat het met de voorgestelde verordening, die onder meer de drempels voor de een beroep op het solidariteitsfonds van de EU verlaagt, mogelijk zal zijn schade ten gevolge van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen effectiever, flexibeler en sneller op te vangen; benadrukt dat dit financieel instrument zeer belangrijk is, met name daar er zich in de toekomst, mede door de klimaatverandering, naar verwachting meer natuurrampen zullen voordoen;

13.

verzoekt de Commissie te overwegen financiële maatregelen met het oog op aanpassing op te nemen in het volgende financieel kader voor de lange termijn ten behoeve van regionaal beleid en structuurfondsen, en voor te stellen dat er aanvullende middelen worden toegewezen aan het zoeken naar innovatieve oplossingen voor de klimaatverandering;

14.

wijst er andermaal op dat in de strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid van de EU uitdrukkelijk en uitgebreid de noodzaak wordt vermeld de zich onderling versterkende effecten van milieu en groei op te voeren; stelt dat via regionale beleidsprogramma's wordt geïnvesteerd in infrastructuur op het gebied van water, afval en lucht, in biologische verscheidenheid, bevordering van ruimtelijke ordening, openbaar vervoer; onderstreept dat hierdoor wordt bijgedragen tot naleving van klimaattoezeggingen en dat maatregelen ter voorkoming van gevaren worden gestimuleerd via innovatief beheersbeleid van de overheid, o.m. bij voorbeeld preventieve controle; wijst er eveneens op dat Commissie en lidstaten meer nadruk moeten leggen op de noodzakelijke coördinatie van de opzet van de bescherming van de bevolking en de rampenplanning; verwijst in dit verband naar de werkzaamheden van het VN-programma internationale strategie voor beperking van rampen;

15.

wijst er met klem op dat de lidstaten fondsen voor de plattelandsontwikkeling moeten gebruiken om de aanpassing aan de klimaatverandering in de land- en bosbouw te steunen; wijst op de rol die organische stoffen in de bodem spelen bij vruchtbaarheid van de bodem, het vermogen water vast te houden en als koolstofreservoir en verzoekt de Commissie haar steun en goedkeuring te verlenen aan bodembeheerspraktijken die het niveau van organische stoffen in de Europese bodem kunnen handhaven, als een doeltreffende manier voor de aanpassing aan hogere temperaturen en veranderingen in de hoeveelheid regen; wijst op de noodzaak van adequate maatregelen ter voorkoming van crises en risicobeheer op het communautair, nationaal en regionaal niveau, daar het aantal crises in de toekomst uiteraard zal stijgen; in het bijzonder wordt verwezen naar: een stelselmatig landbeheer waardoor wordt gewaarborgd dat het water langer wordt vastgehouden en het bosbrandgevaar afneemt; is van mening dat risicobeheer integraal en uitdrukkelijk deel moet vormen van het cohesiebeleid van de EU;

16.

dringt er bij de Commissie op aan te komen met een Europees kader voor aanpassing, planning en optreden; wijst met nadruk op de noodzaak terdege rekening te houden met het subsidiariteitsbeginsel bij de aanpak van de gevolgen van de klimaatverandering door middel van concrete aanpassingsmaatregelen, aangezien regio's en plaatselijke organen beter in staat zijn met politieke antwoorden te reageren op hun eigen ervaringen, wijst echter op de noodzaak van samenhang en coördinatie van aanpassingsplannen op EU-niveau;

17.

wijst op de sleutelrol die plaatselijke gemeenschappen spelen bij de bestrijding van de klimaatverandering en dringt derhalve aan op tenuitvoerlegging van geïntegreerde duurzame strategieën voor de ontwikkeling van steden, regio's en het platteland, waarin volledig rekening wordt gehouden met opvang- en aanpassingsmaatregelen en verzoekt om wetenschappelijk onderzoek om te analyseren welke infrastructuur het meest passend kan bijdragen tot het aanpakken van de klimaatverandering;

18.

dringt aan op meer samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken tussen de Europese instellingen en de regionale en plaatselijke overheden en tussen hen onderling bij de ontwikkeling van bouwprojecten, openbare voorzieningen en diensten voor de verwezenlijking van een koolstofneutrale status in hun sector, zoals stadsverwarmingen, verbeterde hergebruikcycli, geïntegreerd openbaar vervoer, gebouwen die zuinig zijn met water en energie, meer productie en gebruik van alternatieve energie en meer informatie van de overheid over energiegebruik;

19.

wijst erop dat de landbouw een van de sectoren is die het meest gevoelig zijn voor klimaatverandering, maar dat hij er tegelijkertijd van is beschuldigd milieuschade te veroorzaken; is van mening dat de aanpassingsmaatregelen in deze sector gericht moeten zijn op vermindering van de kwetsbaarheid en opvoering van de duurzaamheid vanuit milieutechnische en economische optiek;

20.

wijst erop dat de geleidelijke aanpassing van de landbouw aan de nieuwe behoeften ten gevolge van de klimaatverandering moet worden bezien in;

21.

wijst erop dat de landbouw zich aan de klimaatverandering kan aanpassen en de gevolgen ervan kan dempen door wetgeving ten uitvoer te leggen uit hoofde waarvan de duurzaamheid wordt verstevigd en nieuwe methoden worden bevorderd om water en andere grondstoffen te gebruiken en te beheren;

22.

wijst op het van belang van lidstaten en Commissie bij de bepaling van de vervoersinfrastructuur die eventueel het meest wordt aangetast door de klimaatverandering en voor de waarborging van een bestendig en veilig functioneren waarvan aanvullende maatregelen en investeringen vereist zijn;

23.

spreekt zijn waardering uit voor de belangrijke resultaten van MOP 3 op Bali om het Aanpassingsfonds operationeel te maken; hierin worden via een heffing op projecten van het mechanisme van schone ontwikkeling (CDM) die op gang zijn gebracht in ontwikkelingslanden die het Protocol van Kyoto hebben ondertekend, concrete aanpassingsprojecten samengebracht met financieringsmethoden; wijst erop dat dit baanbrekende besluit om de aanpassing in ontwikkelingslanden onafhankelijk van de donoren te financieren is genomen voordat het Actieprogramma van Bali werd vastgesteld;

24.

wijst erop dat er bij milieu-effectrapportage op moet worden toegezien dat in alle bouwvergunningen en stadsplanning rekening wordt gehouden met diverse aanpassingsdraaiboeken om te voorkomen dat er wordt geïnvesteerd in niet-verenigbare infrastructuur; wijst erop dat het vaak verstandiger zou zijn kwetsbare gebieden niet te ontwikkelen, of reeds ontwikkelde gebieden terug te geven aan de natuur, dan verdedigingswerken te bouwen als voorbereiding op ongunstige klimatologische gevolgen;

25.

acht samenwerking ter ondersteuning van de armere gebieden in Europa en de ontwikkelingswereld absoluut geboden, daar deze gebieden waarschijnlijk het zwaarst worden getroffen door de klimaatverandering maar het minst in staat zijn de gevolgen daarvan op te lossen; betreurt dat in het groenboek „Aanpassing van klimaatverandering in Europa — Mogelijkheden voor EU-actie” onvoldoende wordt gewezen op de noodzaak van samenwerking tussen de EU en ontwikkelingslanden op het gebied van aanpassing; wijst met name op de noodzaak van technologieoverdracht en het opbouwen van vermogen; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie de aanzet te geven tot een Mondiaal Bondgenootschap tegen klimaatverandering maar wijst erop dat dit momenteel over veel te weinig middelen beschikt;

26.

erkent dat er een voorwaardelijk verband bestaat tussen ontwikkelingsdoelen en opvang van en aanpassing aan klimaatverandering; wijst erop dat klimaatverandering moet worden opgenomen in iedere vorm van ontwikkelingssamenwerking van de EU, met inbegrip van bestaande samenwerkingsprogramma's zoals de EUROMED-dialoog of het energiepartnerschap tussen de EU en Afrika; wijst eveneens met nadruk op de enorme betekenis van uitbreiding van samenwerkingsverbanden met ontwikkelingslanden om maatregelen te steunen ter voorkoming van ontbossing, hetgeen voordelen oplevert op het vlak van opvang en van aanpassing;

27.

dringt aan op de ontwikkeling van omvangrijke en betrouwbare financiële instrumenten in het kader van het EU-beleid, zoals het emissiehandelssysteem (ETS), zodat ontwikkelingslanden kunnen worden geholpen bij de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering en de lidstaten over de middelen kunnen beschikken voor een aangepast beleid;

28.

wijst er nogmaals op dat de verminderde beschikbaarheid van grondstoffen door de klimaatverandering kan worden versneld; verzoekt de Commissie aanvullende maatregelen te overwegen met het oog op aanpassing aan nieuwe problemen bij de waarborging van de levering van voedsel en energie;

29.

verzoekt de Commissie op Europees niveau en in internationaal verband na te gaan hoe de noodzakelijke reactie op klimaatverandering kan worden opgenomen in ontwikkelingsplannen en begrotingsonderhandelingen; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe dergelijke maatregelen kunnen worden toegepast op sectorieel beleid om financiering en investeringen van particulieren en de overheid te sturen; wijst erop dat deze opneming dient te gelden voor de sectoren wetenschap, opneming in alle vormen van beleid, bewustmaking, voorlichting, samenwerking en controle, en dat duidelijk normen moeten worden gevolgd waarvan de naleving regelmatig wordt gecontroleerd om de aanspraken op voortzetting van de steun te onderbouwen, en dat er verslag wordt gedaan aan het Parlement en de Raad;

30.

wijst op de betekenis van de toegenomen noodzaak van rationeel watergebruik door middel van het beheer van de vraag naar water, daar water een steeds zeldzamer grondstof wordt; verzoekt de Commissie en de lidstaten om integrerende maatregelen om te zorgen voor beschikbaarheid, toegankelijkheid, gebruik en behoud van water, en voor bevordering van innovatieve technologieën en methoden, o.m. proefprojecten die zullen bijdragen tot beperking van het gevaar van droogte en overstroming; erkent in dit verband het belang van een ecosystemische benadering bij de voorkoming en de opvang van de gevolgen van erosie, overstroming, woestijnvorming, stijgende zeespiegel en exotische soorten die binnendringen, en bij het vergroten van de bosbrandbestendigheid;

31.

erkent dat klimaatverandering bijdraagt tot de algemene druk van ziekte en voortijdige dood doordat, met name, de meest kwetsbare bevolkingsgroepen worden aangetast; verzoekt de lidstaten maatregelen te overwegen om stelsels van gezondheidszorg beter in staat te stellen zich aan te passen aan de ongunstige gevolgen van de klimaatverandering; verzoekt de Commissie een EU-dekkend systeem op te zetten om de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid te volgen en in het oog te houden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de gevaren die de klimaatverandering met zich meebrengt voor de gezondheid van de mens centraal staan in het aanpassings- en opvangbeleid van de EU;

32.

wijst op de noodzaak van een gedifferentieerde aanpak van klimaat en ontwikkeling in gebieden en regio's die bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering, zoals berg- of kustgebieden, eilanden, of bijvoorbeeld, de zeven meest perifere gebieden van de EU die, door hun topografische kenmerken en structurele nadelen, in bijzondere mate afhankelijk zijn van de dynamiek van de natuurverschijnselen; verzoekt de Commissie in dit verband de lijst van meest kwetsbare gebieden uit te breiden en samen te werken met bestaande regionale initiatieven zoals het Alpenverdrag en het Karpatenverdrag om optimaal gebruik te maken van reeds bestaande kennis die via dergelijke initiatieven is vergaard;

33.

verzoekt de Commissie de levensbelangrijke rol in overweging te nemen die gezonde ecosystemen kunnen spelen in het aanpassingsbeleid; wijst erop dat de huidige EU-wetgeving (d.w.z. de vogelrichtlijn (7) en de habitatrichtlijn (8), Natura 2000, de kaderrichtlijn water (9)) kunnen bijdragen tot de oplossing van dit probleem in Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten de hoogste prioriteit te verlenen aan de tenuitvoerlegging van dit beleid, om een snelle en doelmatige aanpassing aan de klimaatverandering te waarborgen;

34.

spreekt zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie een Europese Adviesgroep voor de aanpassing aan de klimaatverandering op te richten en wijst erop dat deze groep het mogelijk moet maken samenhangende intersectoriële strategieën op EU-niveau te verwezenlijken, en beleidskaders moet bevorderen die stimuli kunnen bieden voor investeringen in maatregelen op het gebied van klimaatverandering en opvang daarvan;

35.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie als bijdrage van het Parlement tot het proces van raadpleging van belanghebbenden inzake het op verzoek van de Commissie opgestelde groenboek.


(1)  PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 120.

(2)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 182.

(3)  PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 119.

(4)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 344.

(5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0537.

(6)  PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 331.

(7)  Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).

(8)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG.

(9)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/32/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 60).


Į viršų