Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002DC0539

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu

    /* COM/2002/0539 def. */

    52002DC0539

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu /* COM/2002/0539 def. */


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT - Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu

    1 Inleiding en achtergrond

    8. Het 6e milieuactieprogramma (MAP6) vereist de ontwikkeling van een thematische strategie voor de bescherming en instandhouding van het mariene milieu met het algemene doel 'het duurzaam gebruik van de zeeën te stimuleren en de mariene ecosystemen in stand te houden', omdat het mariene milieu is blootgesteld aan verscheidene bedreigingen. Deze bedreigingen omvatten verlies of aantasting van de biologische diversiteit en veranderingen in de structuur ervan, verlies van habitats, verontreiniging door gevaarlijke stoffen en nutriënten en de mogelijke toekomstige effecten van klimaatverandering. De daarmee samenhangende gevaren worden veroorzaakt door de commerciële visserij, olie- en gaswinning, scheepvaart, afzetting van gevaarlijke stoffen en nutriënten via het water en de atmosfeer, fysieke degradatie van de habitats ten gevolge van baggeren en het onttrekken van zand en grind.

    8. Hoewel maatregelen voor het beheersen en beperken van deze gevaren en invloeden genomen zijn, werden deze per sector ontwikkeld, hetgeen resulteerde in een lappendeken van beleid, wetgeving, programma's en actieplannen op nationaal, regionaal, communautair en internationaal niveau. Op EU-niveau bestaat er geen algemeen, geïntegreerd beleid inzake mariene bescherming.

    8. Wereldwijd spelen de zeeën en oceanen een sleutelrol in klimaat- en weerpatronen. De oceanen en de zeeën genereren ook rijkdom, ze leveren belangrijke voedselbronnen en werkgelegenheid voor een groot aantal mensen. Onze oceanen en zeeën worden echter bedreigd: in sommige gevallen in zo grote mate dat de structuur en functie ervan in gevaar wordt gebracht. Wanneer onze oceanen en zeeën niet worden beschermd, zal het ecologische kapitaal afnemen en zal deze bron van rijkdom en werkgelegenheid voor toekomstige generaties gevaar lopen.

    8. In MAP6 wordt een programma vastgesteld voor communautaire actie met betrekking tot het milieu. Het behandelt de belangrijke milieudoelstellingen en prioriteiten op basis van een beoordeling van de toestand van het milieu en van de heersende trends, met inbegrip van nieuwe vraagstukken waarvoor de Gemeenschap beleidsaanzetten moet geven. Het programma stimuleert de integratie van milieuzorg in het beleid van de Gemeenschap en draagt bij tot het bereiken van duurzame ontwikkeling in de huidige en - in de toekomst - uitgebreide Gemeenschap.

    8. Dit programma vertegenwoordigt het milieuaspect van de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (SDO) van de Gemeenschap. De SDO stoelt op de politieke verbintenis die de Europese Unie is aangegaan om 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang'.

    8. Aldus wordt erkend dat op langere termijn economische groei, sociale cohesie en milieubescherming hand in hand moeten gaan. Het stimuleren van de gezondheid en het correct functioneren van mariene ecosystemen zal de specifieke waarde ervan verhogen en in niet geringe mate bijdragen tot duurzame ontwikkeling.

    8. De Wereldtopconferentie voor Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg heeft deze ontwikkeling nog versterkt. In het implementatieplan van de top werd onder meer afgesproken:

    * De toepassing van de ecosysteembenadering voor oceanen tegen 2010 te bevorderen,

    * De maximale lange termijn opbrengst binnen de visserij te behouden of te herstellen en dit vóór 2015 vanwege reeds uitgeputte visvoorraden,

    * Het FAO plan voor het beheer van de viscapaciteit uiterlijk tegen 2005 te implementeren,

    * Het FAO plan ter voorkoming van illegale visserij uiterlijk tegen 2004 te implementeren,

    * Uiterlijk 2012 een representatief netwerk van beschermde gebieden uit te werken,

    * Binnen de VN vóór 2004 een proces te realiseren voor een periodieke evaluatie van de toestand van het zeemilieu.

    8. Het politieke engagement voor duurzame ontwikkeling moet leiden tot een meer geïntegreerde aanpak van beleidsontwikkeling en beheer omdat elke beleidssector ook rekening moet houden met de neveneffecten, positieve of negatieve, op andere sectoren en het mariene ecosysteem. Het beoordelen en beheersen van de gevolgen op lange termijn van huidige en toekomstige praktijken voor andere sectoren en voor het mariene milieu, zelfs zonder die gevolgen volledig te kennen, komt neer op een ecosysteemgerichte toepassing van het voorzorgsbeginsel. De basis van de ecosysteemgerichte aanpak ligt in de integratie van soms tegenstrijdige behoeften met betrekking tot het beschermen en exploiteren van het mariene milieu zodanig dat deze aanpak op de lange termijn aan deze behoeften kan blijven voldoen.

    8. Een van de bijzondere kenmerken van het mariene milieu is het aantal organisaties, regionale overeenkomsten en internationale instanties die zich met de bescherming ervan bezighouden. Bovendien heeft de EU zelf een uitgebreide verzameling wetten, beleidslijnen en programma's die direct of indirect van invloed zijn op de kwaliteit van onze oceanen en zeeën. De institutionele en juridische complexiteit van de bescherming van de zee is een van de belangrijkste uitdagingen die we moeten aangaan bij de ontwikkeling van een EU-strategie, en deze complexiteit is in dit document aan de orde.

    8. Bij het aanpakken van de bescherming van het mariene milieu moeten we ook het geografische toepassingsgebied van onze acties beschrijven. De strategie die we trachten te ontwikkelen, moet bijdragen tot de bescherming van oceanen en zeeën en de biologische diversiteit ervan over de hele wereld. Ongetwijfeld zijn de mogelijkheden voor concrete maatregelen en acties veel groter in die delen van de oceanen en zeeën die deel uitmaken van de territoriale wateren en Exclusieve Economische Zones (EEZ) van de lidstaten en kandidaat-lidstaten (noordoostelijke Atlantische Oceaan, Oostzee, Middellandse Zee en Zwarte Zee). De EU kan echter een belangrijke invloed hebben op de gezondheid van mariene ecosystemen van andere zeeën zoals de Barentszzee en de Noordelijke IJszee en op internationaal niveau. Dit is mogelijk door bilaterale verdragen, politieke samenwerking, juridische harmonisatie, de visserijverdragen met derde landen, het ontwikkelingsprogramma en voorts de EU-deelname aan internationale verdragen en overeenkomsten.

    8. De titel van het onderhavige document is 'Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu'. Aangezien dit de eerste mededeling over een mariene strategie is, is het te vroeg om de geïntegreerde aanpak vast te stellen die in de toekomst nodig zal zijn. Op dit ogenblik is nog niet alle informatie beschikbaar die voor de ontwikkeling van zo'n geïntegreerd beleid vereist is. Deze mededeling is derhalve actie- en sectorgericht; zij wil de complexiteit van de situatie beschrijven en de basis leggen waarop een thematische strategie kan worden ontwikkeld. Het onderhavige document zal met name:

    (1) de actuele informatie betreffende de toestand van het milieu van de zeeën en oceanen bekijken en de belangrijkste bedreigingen in kaart brengen (hoofdstuk 2 en bijlage 1);

    (2) de huidige situatie bekijken met het oog op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleidslijnen om deze bedreigingen te beheersen, zowel binnen de EU als op regionaal en internationaal niveau (hoofdstuk 3 en bijlage 2);

    (3) hiaten in de kennis vaststellen en de huidige situatie met betrekking tot bewaking, beoordeling en onderzoek bekijken (hoofdstuk 4 en bijlage 3);

    (4) bruikbare conclusies trekken over wat er gedaan moet worden om de huidige situatie te verbeteren (hoofdstukken 3, 4 en 5);

    (5) passende operationele en institutionele doelstellingen voor de EU vaststellen (hoofdstuk 6 en 7);

    (6) een actieplan en werkprogramma voor de Commissie, de lidstaten, de kandidaat-lidstaten en alle belanghebbenden opstellen teneinde tussen nu en 2004 gezamenlijk een thematische strategie voor de bescherming en het duurzaam gebruik van het mariene milieu te omschrijven en te ontwikkelen (hoofdstuk 8 en bijlage 5).

    2 De milieukwaliteitstoestand van onze zeeën en oceanen

    8. Het onderstaande is een korte samenvatting van de toestand inzake de kwaliteit van het mariene milieu. De presentatie concentreert zich vooral op de regionale zeeën van Europa. Deze samenvatting en de uitgebreidere beschrijving in bijlage 1 zijn met name gebaseerd op de verslagen van de regionale mariene overeenkomsten [1], op verslagen van het Europees Milieuagentschap (EMA) alsmede op de informatie die werd verzameld en gerapporteerd in het kader van de eigen beleidsacties van de EU zoals het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    [1] Deze verslagen zijn: de vierde periodieke beoordeling van de Commissie van Helsinki (te publiceren in 2002), het 'QSR2000' van de OSPAR-Commissie (gepubliceerd in 2000), dat een bijdrage bevat van AMAP, de 'Toestand van en bedreigingen voor het milieu in de Middellandse Zee en haar kustgebieden' van het EMA en UNEP/MAP (gepubliceerd in 1999), de 'Beoordeling van de verontreiniging van de Zwarte Zee' van het Milieuprogramma Zwarte Zee (gepubliceerd in 1998 door het Milieuprogramma Zwarte Zee) en informatie van de website van het Milieuprogramma Zwarte Zee en 'Het milieu van Europa: de tweede balans', gepubliceerd in 1998 door het EMA. De informatie met betrekking tot de invloed van de visserij op de belangrijkste commerciële visbestanden werd bijgewerkt, waarbij rekening is gehouden met het Groenboek van de Commissie over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    8. Hoewel er informatie is over de verschillende gevaren voor het mariene milieu, zoals beschreven, is het niet altijd duidelijk in welke mate deze gevaren daadwerkelijk het milieu hebben beïnvloed. Door de onvolkomenheid van onze wetenschappelijke kennis en het feit dat veranderingen in het milieu over langere tijd plaatsgrijpen, zijn dergelijke invloeden vaak pas na een lange periode waarneembaar.

    8. De biologische diversiteit van de zee [2] staat onder zware druk. Overbevissing is wereldwijd een algemeen probleem, zowel in alle Europese zeeën als in veel zeeën van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen, hoewel beheerssystemen voor de exploitatie van deze hulpbronnen worden toegepast (bijvoorbeeld het gemeenschappelijk visserijbeleid, GVB). De belangrijkste zorgen ten aanzien van het milieu zijn:

    [2] In het kader van deze mededeling wordt 'biologische diversiteit van de zee' gebruikt in overeenstemming met de relevante delen van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Artikel 2 van dat verdrag bepaalt dat onder 'biologische diversiteit' wordt verstaan: 'de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen.'

    * een aantal belangrijke commerciële vissoorten zoals kabeljauw en heek heeft een kritieke lage stand bereikt en de bevissing van de meeste vissoorten overtreft veruit het duurzame niveau;

    * er wordt aanzienlijke schade toegebracht aan andere dan de doel-vissoorten en aan andere diersoorten zoals walvissen, robben, vogels en schildpadden ten gevolge van de hoge intensiteit van de visvangst;

    * naast deze directe invloed op soorten zijn commerciële visactiviteiten ook verantwoordelijk voor schade aan gevoelige habitats zoals kalkwierformaties, Posidonia-velden en diepzeeriffen;

    * de structuur en de functie van het mariene ecosysteem worden gewijzigd door exploitatie van de lagere niveaus van de mariene voedselketens.

    8. Een andere bedreiging van de biologische diversiteit van de zee hangt samen met de (onopzettelijke) introductie van uitheemse soorten en genetisch gemodificeerde of ziekte dragende organismen. De belangrijkste oorzaken van deze introducties zijn de lozing van ballastwater door schepen en het meevoeren van organismen op de romp van schepen. Aquacultuur is ook een belangrijke oorzaak. Wanneer exoten in een ecosysteem worden geïntroduceerd, kunnen ze een rampzalig effect hebben op de inheemse biologische gemeenschappen.

    8. Bovendien heeft de toegenomen intensiteit van menselijke activiteiten langs de kusten (zoals de aanleg en expansie van havens, kustbescherming, landaanwinning, toerisme en zand- en grindwinning) een grote invloed op habitats langs de kust en daarmee verbonden ecologische processen. Deze invloed kan zich tot op grote afstand uit de kust uitbreiden. Naast de toenemende verstedelijking en het toerisme kan de ontwikkeling van dammen en windparken ook een invloed hebben op habitats en kwetsbare soorten. De ontwikkeling van installaties voor wind- en golfenergie moet de duurzaamheidsbeginselen respecteren.

    8. Diverse gevaarlijke stoffen komen in het mariene milieu terecht door lozing, emissie en verlies bij een aantal industriële processen en commerciële en huishoudelijke toepassingen. Er zijn aanwijzingen dat diverse natuurlijke en door de mens gemaakte stoffen, gezien hun specifieke kenmerken qua toxiciteit, persistentie en neiging tot bioaccumulatie, biologische processen in aquatische organismen kunnen verstoren.

    8. Hoewel een aantal gevaarlijkere stoffen zoals PCB's en DDT en andere oudere pesticiden in de EU al geruime tijd niet meer worden geproduceerd of gebruikt, worden ze nog steeds in het mariene milieu aangetroffen. Aan de emissies mag dan wel een eind gekomen zijn, maar het zeewater en de sedimenten hebben een lang 'geheugen'. Aangezien sedimenten een reservoir zijn voor een groot aantal verontreinigende stoffen, blijven deze chemische stoffen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De benutting van bepaalde mariene hulpbronnen door de mens wordt daardoor onmogelijk gemaakt. In vis uit de Oostzee zitten bijvoorbeeld dioxinen. Bovendien zijn stoffen die het hormonale stelsel ontregelen en die in verband worden gebracht met verminderde vruchtbaarheid bij de mens en bij vissen en andere mariene soorten, een toenemend onderwerp van zorg. Positief is dat er aanwijzingen zijn voor afgenomen verontreiniging door een aantal gevaarlijke stoffen, met name zware metalen.

    8. Eutrofiëring wordt veroorzaakt door overmatige toevoer van nutriënten (stikstof en fosfor). Terwijl deze voornamelijk wordt veroorzaakt door agrarische en stedelijke bronnen, kan atmosferische depositie van NOx uit zeeschepen ook een belangrijke input zijn. In combinatie met andere omstandigheden kan deze toevoer leiden tot een (verhoogde) algengroei. Door deze algengroei kunnen stoffen vrijkomen die giftig zijn voor de mens en voor het andere mariene leven, waardoor die met name de visserij, de aquacultuur en het toerisme worden getroffen. Rottende algen kunnen eveneens de hoeveelheid zuurstof in het zeewater nabij de bodem verminderen, hetgeen op zijn beurt een ernstige schadelijke invloed op de mariene ecosystemen van kwetsbare gebieden kan hebben. Ten slotte kan eutrofiëring een buitensporige groei van macroscopische algen tot gevolg hebben die vervolgens op het strand aanspoelen waar ze rotten en overlast en gevaar voor de volksgezondheid veroorzaken. Voorbeelden van deze invloeden kunnen worden waargenomen in de kustgebieden van Bretagne waar de toeristenindustrie in een aantal steden en dorpen dientengevolge werd geruïneerd.

    8. Eutrofiëring wordt beschouwd als de belangrijkste oorzaak van de aftakeling van het milieu van de Zwarte Zee sinds de jaren 1960 en heeft bijgedragen tot de verspreiding van Mnemiopsis. Eutrofiëring heeft ook duidelijke veranderingen veroorzaakt in de Oostzee. In het noordoosten van de Atlantische Oceaan is de invloed voornamelijk beperkt tot de kustgebieden van het oostelijk deel van de Noordzee, de Waddenzee, de Duitse Bocht, het Kattegat en het oostelijk deel van het Skagerrak. In de Middellandse Zee zijn de noord- en westkust van de Adriatische Zee de meest bedreigde gebieden.

    8. Vooruitgang werd geboekt inzake het verminderen van de toevoer van nutriënten. In de meeste gevallen heeft dit echter nog niet tot een duidelijke vermindering van de nutriënten concentraties in de getroffen gebieden geleid omdat dat geruime tijd duurt. Er is ook geen vermindering van de concentraties chlorofyl-a, een indicator van eutrofiëring. Toevoer van met name stikstof uit verspreide agrarische bronnen en onbehandeld stedelijk afvalwater blijft een probleem dat moet worden opgelost.

    8. Overtredingen van de bestaande regelgeving inzake preventie van olielozingen op zee komen herhaaldelijk voor in alle Europese zeeën en hebben de verontreiniging met olie van zeevogels, schelpdieren, andere organismen en de kustlijn tot gevolg. Over het algemeen is dit soort verontreiniging een gevolg van het opzettelijk schoonmaken van tanks, het spoelen van het ruim of het lozen van ballastwater. Tot nu toe valt er geen duidelijke vermindering waar te nemen. Bedrijfsmatige lozingen door raffinaderijen nemen af. De totale input van olie door de offshore-industrie in de Noordzee is sinds 1985 substantieel verminderd. Er is echter behoefte aan voortdurende waakzaamheid omdat boorplatforms zich uitbreiden naar nieuwe sectoren in dieper water en in water dat in de winter met ijs is bedekt.

    8. Helaas moeten er ondanks alle toegepaste preventiemaatregelen meer ongelukken met schepen worden verwacht. Met deze ongelukken zijn bijkomende risico's van verontreiniging met olie en chemicaliën verbonden. Waar belangrijke scheepvaartroutes en havenvoorzieningen dicht bij kwetsbare of bijzondere habitats liggen, bestaat er een aanzienlijk grotere kans op schade aan het milieu.

    8. Er leeft bij het publiek serieuze bezorgdheid met betrekking tot lozingen van radionucliden, met name die welke afkomstig zijn van splijtstof opwerkingsfabrieken. Vergeleken bij veel andere gebieden ter wereld heeft een aantal regionale zeeën in Europa aanzienlijke lozingen van nucleair materiaal ontvangen. Er is weinig informatie over de invloed op mariene ecosystemen.

    8. Verontreiniging met afval wordt als een algemeen probleem in alle Europese zeeën beschouwd. De belangrijkste bronnen zijn de scheepvaart (visserij en koopvaardij) en toerisme en recreatie. Invloeden op het mariene leven zijn onder andere het verdrinken van vogels die verstrikt raken in kunststoffolie en de dood van vogels, schildpadden en walvissen ten gevolge van de ingestie van plastic. Afval brengt ook een verscheidenheid van epifytische organismen naar zeegebieden waar deze organismen normaal gesproken niet komen. Naarmate toerisme, verstedelijking en de druk van industriële ontwikkeling in de kuststrook toenemen, kan ook het zwerfvuilprobleem groter worden.

    8. Op een aantal stranden in de Gemeenschap bestaat nog steeds een probleem van microbiologische verontreiniging. Dit is het gevolg van de gebrekkige tenuitvoerlegging van de richtlijn stedelijk afvalwater. Dientengevolge wordt zelfs niet voldaan aan de normen van de huidige zwemwaterrichtlijn van de EG, om maar niet te spreken van de verwachte eisen van de nieuwe richtlijn. Er zijn ook problemen in niet tot de Gemeenschap behorende regio's langs de Middellandse zee en ernstige problemen in de Zwarte Zee.

    8. Er bestaat een duidelijk verband tussen de "gezondheidstoestand" en het correct functioneren van het mariene milieu en de volksgezondheid. Verontreiniging door biotoxines afkomstig van marien fytoplankton of door pathogene organismen uit onvoldoende behandeld afvalwater kan een rechtstreekse en onmiskenbare invloed op het welzijn van de mens hebben.

    8. Wegens de verontreiniging met dioxinen heeft een aantal landen langs de Oostzee bijvoorbeeld richtsnoeren uitgevaardigd voor de consumptie van bepaalde soorten vis door gevoelige groepen (zwangere vrouwen, zogende moeders, kinderen), maar tegelijkertijd tolereren die landen een hoog gehalte aan verontreinigende stoffen in visproducten. In bepaalde gebieden langs de Europese kust overschrijden de concentraties zware metalen in carnivore vissen soms het aanvaardbare maximumniveau. De mensen staat aan de top van de voedselketen en is als zodanig de eindbestemming van verontreinigende stoffen die onderhevig zijn aan bioaccumulatie en bioconcentratie.

    8. De mogelijke gevolgen van klimaatverandering zijn verreikend en omvatten veranderingen in de stroomsnelheid en het geografisch patroon van oceaanstromingen, de snelheid waarmee oceanische watermassa's worden gevormd, de hoogte van de zeespiegel, de intensiteit en frequentie van zwaar weer, neerslag en afvloeiing, ook in stroomafwaarts gelegen ecosystemen en visgronden.

    3 Overzicht van de huidige situatie - bestaand beleid en wetgeving inzake de bescherming en instandhouding van het mariene milieu

    8. Uit het overzicht van het huidige beleid en de vigerende wetgeving van de EU in bijlage 2 blijkt dat er een grote verscheidenheid bestaat aan EU-maatregelen die bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu. Echter, aangezien de meeste hiervan sectoraal zijn en het geografische toepassingsgebied varieert, ontbreekt een geïntegreerd beleid gericht op de bescherming van onze zeeën en oceanen.

    Bedreiging/Gevaar // Wetgeving, beleid of programma

    Achteruitgang van de biologische diversiteit/Vernietiging van habitats // Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: Een Strategie van de Europese Unie voor Duurzame Ontwikkeling (SDO), richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43, de habitatrichtlijn), richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (79/409, de vogelrichtlijn), verordening van de Raad tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (nr. 3760/92 van 20 december 1992, GVB), gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (2000/60, kaderrichtlijn water (KRW)), ontwerp-aanbeveling betreffende de tenuitvoerlegging van geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa; voorgestelde richtlijn tot wijziging van de richtlijn pleziervaartuigen 94/25 waarin grenswaarden voor geluid en uitlaatgassen van motoren in pleziervaartuigen zijn opgenomen

    Gevaarlijke stoffen // Richtlijn betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (67/548) en verwante wetgeving, richtlijn met betrekking tot de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (76/769), richtlijn betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (91/414), richtlijn betreffende het op de markt brengen van biociden (98/8), richtlijn betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (76/464 en dochterrichtlijnen), richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (96/61, de IPPC-richtlijn), KRW, beleid chemische stoffen, wetgeving inzake emissies, met name nationale emissieplafonds

    Eutrofiëring // Richtlijn van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (91/676, de nitratenrichtlijn), richtlijn van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (91/271), KRW, GLB, wetgeving inzake emissies/nationale emissieplafonds

    Chronische olieverontreiniging // Richtlijn betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (2000/59), communautair kader voor samenwerking op het gebied van onopzettelijke of opzettelijke mariene verontreiniging

    Radionucliden // Fundamentele veiligheidsnormen vastgesteld krachtens het Euratom-Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

    Gezondheid en milieu // Richtlijn betreffende de kwaliteit van zwemwater (76/160), de stedelijk afvalwaterrichtlijn, Richtlijn 91/492 inzake weekdieren, Richtlijn 91/493 inzake vis en visserijproducten en Richtlijn 96/23 inzake controle maatregelen ten aanzien van residuen in voedsel (kader voedselveiligheid), richtlijn tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren (91/492), strategie van de Commissie met betrekking tot dioxinen, furanen en PCB; voorgestelde richtlijn tot wijziging van de richtlijn pleziervaartuigen 94/25 waarin limieten voor geluidsemissies en uitlaatgassen van motoren in pleziervaartuigen worden opgenomen (COM (2002) 639); voorstel voor een richtlijn inzake de bescherming van het milieu met behulp van strafrecht (COM (2001) 139)

    Maritiem transport (beperkt tot maatregelen die rechtstreeks verbonden zijn met de bescherming van het mariene milieu) // Richtlijn 93/75 betreffende minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren; Richtlijn 94/57 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; Richtlijn 95/21inzake havenstaatcontrole; Richtlijn 2000/59 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen; Richtlijn 2001/25 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden; Verordening nr. 417/2002 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen

    8. De mandaten, doelstellingen en activiteiten van de belangrijkste regionale en internationale verdragen, commissies, organisaties en overeenkomsten worden beschreven in bijlage 2, met verdere gedetailleerde achtergrondinformatie in bijlage 4.

    Bedreiging/Gevaar // Internationale overeenkomsten / commissies / organisaties

    Algemeen // Verdrag ter bescherming van het zeemilieu in het Noordoost-Atlantisch gebied (OSPAR), Verdrag ter bescherming van het mariene milieu van de Oostzee (HELCOM), Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in de Middellandse Zee en haar kustgebieden (Barcelona), Verdrag ter bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging (Boekarest), Noordzeeconferentie

    Achteruitgang van de biologische diversiteit/Vernietiging van habitats // OSPAR, HELCOM, Barcelona, Overeenkomst over de bescherming van kleine walvisachtigen in de Oostzee en de Noordzee (ASCOBANS), Overeenkomst inzake de instandhouding van walvisachtigen in de Zwarte Zee, de Middellandse Zee en het aangrenzende Atlantisch gebied (ACCOBAMS), Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee (IBSFC), Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (NASCO), Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT), Verdrag inzake de biologische diversiteit (VBD), Organisatie voor voedsel en landbouw (FAO), Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (Verdrag van Bonn), Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa (Verdrag van Bern), het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS)

    Gevaarlijke stoffen // OSPAR, HELCOM, Barcelona, Boekarest, Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen (Verdrag van Londen), Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP's), Internationaal Verdrag inzake het voorkomen van verontreiniging door schepen (MARPOL 73/78), UNECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (LRTAP), Verdrag van Rotterdam inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

    Eutrofiëring // OSPAR, HELCOM, BARCOM, Boekarest

    Chronische olieverontreiniging // OSPAR, Overeenkomst inzake samenwerking bij het bestrijden van verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen (Overeenkomst van Bonn), Overeenkomst inzake samenwerking met betrekking tot maatregelen tegen verontreiniging van de zee door olie (Overeenkomst van Kopenhagen), Overeenkomst inzake samenwerking bij het bestrijden van verontreiniging door koolwaterstoffen of andere schadelijke stoffen (Overeenkomst van Lissabon, nog niet van kracht), HELCOM, Barcelona, Boekarest, MARPOL 73/78

    Radionucliden // OSPAR, HELCOM, Barcelona, Boekarest, Internationaal Atoomenergie Agentschap, Verdrag van Londen

    Gezondheid en milieu // HELCOM, Barcelona, Boekarest, Europees Comité voor Milieu en Gezondheid, Wereldgezondheidsorganisatie, Verdrag voor de bescherming van het milieu door middel van strafrecht van de Raad van Europa

    Maritiem transport // Internationale Maritieme Organisatie (IMO) die verscheidene wereldwijde overeenkomsten met betrekking tot maritiem transport beheert, Memorandum van Parijs inzake havenstaatcontrole (Parijs MOU), HELCOM, Barcelona

    8. Het is duidelijk dat een groot aantal verschillende organisaties bijdraagt aan de bescherming van het mariene milieu. Het door deze organisaties bestreken geografische gebied overlapt in belangrijke mate de communautaire wateren. Ook in termen van lidmaatschap is er overlapping, zij het in verschillende mate in de verschillende organisaties.

    8. Met betrekking tot de specifieke bedreigingen en gevaren die van invloed zijn op het mariene milieu kunnen in verband met de communautaire en regionale/internationale activiteiten de volgende conclusies worden getrokken

    Achteruitgang van de biologische diversiteit en bescherming van habitats

    8. De belangrijkste beleidslijnen en acties die relevant zijn voor de bescherming van soorten en habitats in de EU zijn de habitat- en de vogelrichtlijn, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de actieplannen voor biologische diversiteit. De activiteiten van het OSPAR-verdrag en van de verdragen van Helsinki en Barcelona worden uitgevoerd met betrekking tot de bescherming van soorten en habitats. De acties en doelstellingen voor het Oostzeegebied zijn vastgelegd in de desbetreffende Agenda 21. Activiteiten met betrekking tot de bescherming van de biologische diversiteit en habitats in de Zwarte Zee zijn nog niet goed uitgewerkt.

    8. Internationale overeenkomsten betreffende de visserij (bijvoorbeeld de Europese zalm, in het kader van NASCO) en de bescherming van de biologische diversiteit (bijvoorbeeld het Verdrag inzake de biologische diversiteit (VBD) en ASCOBANS) zijn van algemene aard of gericht op specifieke bestanden en geven de belangrijkste impulsen. Er zijn inconsistenties tussen in ASCOBANS genomen besluiten en de bepalingen van de habitatrichtlijn. Daar waar er verdere mogelijkheden voor parallelle activiteiten zijn, moet werk worden gemaakt van een geïntegreerde en consistente benadering teneinde dergelijke inconsistenties te voorkomen.

    Gevaarlijke stoffen

    8. De belangrijkste maatregelen van de EU voor het beheersen van verontreiniging door gevaarlijke stoffen zijn de richtlijnen inzake nieuwe en bestaande stoffen, de IPPC-richtlijn, de kaderrichtlijn Water en het nieuwe beleid voor chemische stoffen. Alle regionale mariene overeenkomsten behandelen soms zeer gedetailleerd maatregelen voor de beheersing van gevaarlijke stoffen. Inzake de selectie en vaststelling van prioriteiten voor gevaarlijke stoffen en de beoordeling van deze stoffen is sedert kort een vruchtbare samenwerking tussen de EU en OSPAR tot stand gekomen. OSPAR maakt kwesties waarover bezorgdheid bestaat, aanhangig bij de Commissie wanneer deze in een betere positie verkeert om regelgeving vast te stellen. De inschaling van het relatieve risico van prioritaire stoffen in de EU en in de regionale mariene overeenkomsten kan verschillen ten gevolge van de specifieke relevantie van stoffen in het mariene vs. het zoetwatermilieu of van de verschillende gebruikspatronen van stoffen in de landen van Europa.

    8. Aangezien met een groot deel van de regelgevingsinspanningen van de mariene overeenkomsten de regulering wordt beoogd van chemische producten en industriële installaties die ook onder de communautaire wetgeving vallen, zijn er nogal wat overlappingen en bestaat er verwarring wegens de uiteenlopende standpunten die dezelfde landen in verschillende fora innemen. Er is onlangs een aantal pogingen ondernomen om de respectieve werkprogramma's en activiteiten via een gemeenschappelijke methodologie te coördineren. Op langere termijn zal internationale actie in de context van het onlangs overeengekomen Verdrag van Stockholm inzake de POP's en de LRTAP-protocollen van belang zijn.

    Eutrofiëring

    8. De belangrijkste instrumenten van de EU voor het bestrijden van eutrofiëring zijn de nitratenrichtlijn, de richtlijn stedelijk afvalwater, de kaderrichtlijn water en het GLB. Zowel OSPAR (conform zijn strategie ter bestrijding van eutrofiëring) als HELCOM benadrukken de noodzaak van de tenuitvoerlegging van deze maatregelen en onderzoeken welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Regelgeving door zowel de EU als de regionale mariene overeenkomsten leidt tot verwarring en dubbel werk. Op het gebied van het beoordelen van de mate van eutrofiëring van het mariene milieu zou de Gemeenschap profijt kunnen hebben van de activiteiten die door de regionale mariene overeenkomsten worden ontwikkeld.

    Chronische olieverontreiniging

    8. Hoewel de IPPC-richtlijn en de richtlijn milieueffectbeoordeling van toepassing zijn, is er geen specifiek beleid of specifieke wetgeving van de EU gericht op de offshore olie- en gasindustrie. Maatregelen om de emissies en lozingen van deze sector te beheersen worden vooral door OSPAR ontwikkeld. Bovendien is bijlage 1 (olie) van MARPOL73/78 wereldwijd toepasselijk voor wat betreft de preventie van verontreiniging door schepen. Deze voorschriften worden aangevuld met communautaire voorschriften voor schepen die naar zeehavens van de EU varen (voornamelijk de richtlijn havenstaatcontrole en de richtlijn havenontvangstvoorzieningen). Er is op dit moment geen sprake van echte concurrentie of onnodige overlap in beleid op dit gebied.

    8. De hoofdactiviteit in de EU met betrekking tot het bestrijden van verontreiniging op zee is het actieprogramma inzake de beheersing en vermindering van mariene verontreiniging door lozingen van koolwaterstoffen en van gevaarlijke en giftige stoffen. HELCOM en de verdragen van Bonn, Lissabon en Barcelona zijn ook actief op dit gebied. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat deze activiteiten goed gecoördineerd zijn en nuttig voor iedereen.

    Verontreiniging met radionucliden

    8. Er bestaat een wereldwijd moratorium met betrekking tot het dumpen op zee van radioactief afval. Op de Europese zeeën is het dumpen van dit afval verboden. Euratom biedt de mogelijkheid om aanbevelingen met betrekking tot het niveau van radioactiviteit in water, lucht en bodem aan te nemen. Deze bepaling werd echter tot nu toe niet gebruikt voor het mariene milieu. In het kader van zijn strategie met betrekking tot radioactieve stoffen ontwikkelt OSPAR activiteiten teneinde de emissies, lozingen en verliezen van radioactieve stoffen te identificeren, te prioriteren, te bewaken en te controleren. HELCOM is in 1985 begonnen met het bewaken van radioactieve stoffen als voortzetting van het eerdere werk dat door de IAEA werd gecoördineerd. Het programma omvat het bewaken van de inputs van kunstmatige radionucliden en de concentraties daarvan in water, biota en sedimenten. De Europese Commissie is bezig met een herziening van het MARINA-project betreffende de radiologische blootstelling van de Europese Gemeenschap aan radioactiviteit in Noord-Europese mariene wateren. De resultaten van dit project worden en zullen worden gebruikt door de regionale overeenkomsten. Er is op dit gebied geen sprake van overlapping of dubbel werk. De werkzaamheden van de Gemeenschap en die van de regionale mariene overeenkomsten betreffende radioactieve stoffen lijken elkaar aan te vullen.

    Gezondheid en milieu

    8. De belangrijkste wetgeving van de EU op het gebied van microbiologische verontreiniging zijn de zwemwaterrichtlijn en de richtlijn stedelijk afvalwater. De grootste problemen doen zich echter voor in de niet tot de EU behorende delen van het Middellandse-Zeegebied en in de Zwarte Zee ten gevolge van een gebrek aan geschikte waterzuiverings faciliteiten in deze regio's. Meer samenwerking kan bevorderlijk zijn voor deze regio's. Er is geen sprake van een overlapping van activiteiten.

    8. Er is geen overlap tussen de communautaire activiteiten in het kader van de voedselveiligheid en de activiteiten van de regionale mariene overeenkomsten, aangezien deze organisaties niet betrokken zijn bij kwesties in verband met gezondheid en milieu.

    8. Twee wettelijke instrumenten, het ene op EU-niveau, het andere op Europees niveau, kunnen de bescherming van het mariene milieu op Europees niveau verbeteren door de lidstaten respectievelijk de verdragsluitende landen te verplichten om te voorzien in sancties teneinde handelwijzen die schadelijk zijn voor het mariene milieu tegen te gaan en te voorkomen. Geen van beide instrumenten is tot dusver van kracht geworden; het eerste is nog niet door de Raad aangenomen en het tweede is nog niet geratificeerd.

    Maritiem transport

    8. Op internationaal niveau is de scheepvaart onderworpen aan een uitgebreide regelgeving. De communautaire wetgeving die het maritiem transport en de veiligheids- en milieuaspecten daarvan regelt, houdt dan ook vaak verband met de op wereldwijd niveau aangenomen wetgeving. De belangrijkste taak van de Gemeenschap bestond steeds uit het aanwijzen van zwakke punten en hiaten in de internationale regelgeving en de tenuitvoerlegging daarvan, en uit het aannemen van specifieke communautaire maatregelen, waar nodig. Er is dus geen sprake van een overlap van activiteiten. Wanneer schepen worden beschouwd als producten, kan de totale invloed op het milieu in termen van materiaalverbruik, emissies en productie van afval tijdens de bouw, exploitatie en verwijdering ervan op een meer geïntegreerde manier worden aangepakt.

    4 Overzicht van de huidige situatie - het kennisbestand

    4.1 Hebben we de noodzakelijke informatie om het mariene milieu te beschermen en in stand te houden? - Hiaten in de kennis

    8. In hoofdstuk 2 hebben we een overzicht gegeven van onze beoordeling van de kwaliteit van het mariene milieu. De volgende paragrafen zijn een korte samenvatting van de belangrijkste hiaten in onze kennis. In hoofdstuk 2 werd reeds aangegeven dat, zelfs wanneer informatie over gevaren voor het mariene milieu beschikbaar is, er vaak geen informatie is over de reële effecten die deze nu reeds sorteren. In deze samenvatting wordt ook rekening gehouden met de huidige bewakingsprogramma's en de in de beoordelingsrapporten van de regionale mariene overeenkomsten gepresenteerde informatie.

    8. Gezien het feit dat de instandhouding en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit gebaseerd moeten zijn op een ecosysteemgerichte aanpak, kunnen de volgende vier belangrijkste hiaten in de kennis worden gesignaleerd:

    (1) op welke manier wordt de biologische diversiteit beïnvloed door veranderingen die door de mens respectievelijk door natuurlijke processen worden veroorzaakt, en hoe ver reikt het herstelvermogen wanneer de oorzaken zijn afgenomen of geëlimineerd;

    (2) op welke manier wordt het functioneren van het ecosysteem van de zee en de kust beïnvloed door de veranderingen in diversiteit en ecologische structuur;

    (3) wat is de invloed op de componenten van de mariene biodiversiteit, met name wat het optreden van verliezen en de desbetreffende tijdschaal betreft;

    (4) hoe moet duurzaamheid met betrekking tot biologische diversiteit worden gedefinieerd, en hoe kunnen we veranderingen bewaken?

    8. Met betrekking tot het visserijbeheer bestaat er behoefte aan betrouwbare en nauwkeurige gegevens teneinde de visbestanden in mariene wateren beter te kunnen beheren. Bovendien is de informatie over de effecten van de visserij op niet-doelsoorten zoals benthische organismen, haaien, roggen, schildpadden, zeevogels en zeezoogdieren en op de benthische habitats, met inbegrip van het diepzeemilieu, niet volledig. Voorts ontbreekt informatie over het effect van veranderingen in de taxonomische en grootte-samenstelling van populaties en de verstoring van trofische niveaus.

    8. Inventarissen van soorten en habitats die moeten worden beschermd zijn voor een aantal gebieden beschikbaar maar ontbreken voor andere. Er is ook een dringende behoefte om het in kaart brengen van de verschillende componenten van de mariene biodiversiteit te integreren.

    8. De gegevens over zeezoogdierpopulaties zijn onvolledig, met name met betrekking tot hun abundantie en demografische trends en de invloed van menselijke activiteiten.

    8. Informatie om de invloed van introducties van uitheemse soorten vast te stellen, te bewaken en te evalueren ontbreekt.

    8. Voor een groot aantal chemische stoffen ontbreken betrouwbare gegevens over de specifieke eigenschappen. Ook de informatie over de concentraties ervan in het mariene milieu is ontoereikend of niet gemakkelijk toegankelijk. Er zijn geen routine-bewakingsprogramma's voor een groot aantal chemische stoffen die als mogelijk schadelijk voor het mariene milieu worden beschouwd. Bovendien blijkt de geografische spreiding van de beschikbare informatie voor de stoffen die wél onder bewakingsprogramma's vallen, niet toereikend te zijn om een globaal beeld van de chemische toestand van het mariene milieu te geven. Op basis van de beschikbare gegevens was het moeilijk om betrouwbare trends inzake chemische verontreiniging vast te stellen. Dit komt vooral door het feit dat de tijdreeksen te kort zijn en/of dat de gegevens niet vergelijkbaar of niet betrouwbaar zijn.

    8. Er is weinig informatie beschikbaar over het concentratiebereik van synthetische chemische stoffen die in het zeemilieu terechtkomen en die bij mariene organismen de hormoon huishouding kunnen verstoren. De manier waarop bepaalde chemische stoffen het hormonale systeem van organismen kunnen ontregelen is niet volledig bekend, en er is meer informatie vereist over andere vormen van verstoring van het endocriene stelsel dan oestrogeen werking. Bovendien ontbreekt inzicht in de langetermijnrisico's van schadelijke stoffen voor mariene ecosystemen.

    8. HELCOM en de Overeenkomst van Bonn verzamelen reeds lange tijd informatie met betrekking tot illegale olielozingen door schepen op zee. Informatie over andere gebieden is onvolledig en niet geheel representatief.

    8. De kennis van de respons van het mariene ecosysteem (bijvoorbeeld het ontstaan van schadelijke algenbloei, veranderende structuur van algengemeenschappen en successie verschijnselen) op inputs van nutriënten, met name de invloed van een veranderende voedingsstoffenverhouding en de bijdrage van opgeloste en particulaire stikstof en fosfor, is tamelijk beperkt.

    8. Informatie over de natuurlijke variabiliteit van nutriëntenconcentraties en de reactie van ecosystemen, met inbegrip van metingen en analyses van langetermijntrends, ontbreekt. Meer onderzoek is ook vereist naar de mate waarin atmosferische depositie van NOx, ook van zeeschepen, bijdraagt tot mariene eutrofiëring.

    8. Informatie over de mate van verontreiniging door radioactieve stoffen alsmede de effecten van deze stoffen op het mariene milieu, de verspreiding van zwerfvuil in het mariene milieu en de effecten daarvan op mariene soorten, en de mate van verontreiniging van vis- en schaaldierproducten is eveneens onvolledig.

    4.2 Programma's met betrekking tot bewaking, beoordeling, verslaglegging en onderzoek

    8. Een overzicht van de huidige activiteiten met betrekking tot bewaking, beoordeling, verslaglegging / gegevensbeheer en onderzoek wordt in bijlage 3 gegeven.

    8. Uit dit overzicht blijkt dat de meeste organisaties die betrokken zijn bij de ontwikkeling van maatregelen om het mariene milieu te beschermen, ook betrokken zijn bij bewakings- en beoordelingsactiviteiten. Bovendien zijn op Europees niveau de EMA en ICES betrokken bij beoordelingsactiviteiten. Op mondiaal niveau voeren organisaties zoals IOC, GESAMP en UNEP regelmatig evaluaties van de toestand van het mariene milieu uit of zijn zij voornemens deze uit te voeren. Met het oog op het Europees niveau kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

    Bewaking

    8. Gezien in een Europese context zijn de bestaande bewakingsprogramma's van de regionale mariene overeenkomsten niet erg coherent wat betreft toepassingsgebied, inhoud (behandelde vraagstukken) en detail (geografische en temporele resolutie). Een aantal divergenties kan echter worden toegeschreven aan verschillen in milieuomstandigheden en aan verschillen in de sociaal-economische en politieke situatie in de landen die aan deze zeeën grenzen. Activiteiten in het raam van de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn Water kunnen een impuls voor een coherentere aanpak geven.

    Beoordeling

    8. Een bepaalde mate van dubbel werk kan worden waargenomen in de meest recente beoordelingsverslagen van de EMA en van de regionale mariene overeenkomsten. Deze overlapping kan worden verminderd door een betere synchronisatie qua timing en frequentie en door het stroomlijnen van beoordelingsverslagen en het harmoniseren van de manier waarop de evaluaties worden uitgevoerd. Wanneer verschillende evaluaties zijn gebaseerd op dezelfde ruwe gegevens, ontbreken procedures die het mogelijk zouden maken een bijdrage te leveren aan de beoordelingsverslagen van andere organisaties; voorts zijn er belemmeringen voor de toegang tot bewakingsgegevens die door middel van overheidsfinanciering werden verkregen.

    Verslaglegging en verwerking van gegevens en informatie

    8. Het is noodzakelijk om de situatie met betrekking tot rapportage, verwerking en beheer van gegevens en informatie te verbeteren. Dit kan op Europees niveau goed worden gerealiseerd op basis van een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het verzamelen van, de toegang tot en het gebruik van de verschillende soorten gegevens en informatie.

    Onderzoek

    8. Onderzoek heeft waardevolle inzichten opgeleverd in de toestand van het mariene milieu en zijn ecosystemen, maar er is nog veel meer onderzoek nodig. Aangezien de resultaten van het van overheidswege gefinancierd onderzoek vaak niet beschikbaar zijn noch volledig gebruikt worden, is er ruimte voor het verbeteren van de communicatie tussen de onderzoeksgemeenschap en degenen die zich bezig houden met operationele activiteiten, zowel bij het vaststellen van prioriteiten voor onderzoek als bij het toepassen van de resultaten op operationele monitoring en evaluaties in de regio's.

    5 Algemene conclusies met betrekking tot de huidige situatie

    8. Zoals in de voorafgaande paragrafen is aangegeven, moet ondanks het werk van de verschillende instanties van de afgelopen dertig jaar een groot aantal problemen nog worden aangepakt en zijn er nog steeds belangrijke bedreigingen. Een aantal aanzienlijke verbeteringen in de kwaliteit van de Europese zeeën werd gerealiseerd en een aantal trends naar een toename van de verontreiniging werd tot stilstand gebracht en in sommige gevallen omgebogen.

    8. Het overzicht van bestaande bewakings- en beoordelingsprogramma's en de kennis die deze hebben opgeleverd brengt een aanzienlijk aantal hiaten in de informatie over de toestand van het mariene milieu en over de doeltreffendheid van de bestaande maatregelen aan het licht. Het is derhalve in veel gevallen onduidelijk of additionele beschermingsmaatregelen moeten worden overwogen en op welk administratief niveau deze maatregelen moeten worden genomen.

    8. Het grootste deel van de communautaire wetgeving dat een bijdrage levert aan de bescherming van het mariene milieu is niet specifiek op de bescherming van het mariene milieu toegesneden. De controlemaatregelen van de regionale mariene overeenkomsten met het doel het mariene milieu te beschermen zijn moeilijk af te dwingen, hoewel ze in sommige gevallen wettelijk bindend zijn. Het is derhalve onduidelijk of het geheel van deze maatregelen voldoende is om het gewenste niveau van bescherming en instandhouding op te leveren.

    8. De bestaande situatie zoals beschreven in de hoofdstukken 3 en 4 leidt of kan leiden tot: verschillen in beoordelingen wat betreft de noodzaak bedreigingen voor het milieu te beheersen, gebrek aan samenhang en twijfelachtige geschiktheid van het totale beleid van de verschillende organisaties en van specifieke volgens dit beleid aangenomen maatregelen, onderbrekingen in de keten van het beleid wanneer de ene organisatie bepaalde vraagstukken voor follow-up overdraagt aan een andere, geschillen over bevoegdheidskwesties, gebrek aan samenhang in de positie van lidstaten in verschillende fora en overlapping van inspanningen en verspilling van middelen.

    8. Hoewel de in de hoofdstukken 2 t/m 4 geschetste analyse zich meer richtte op de regionale dan de wereldwijde dimensie, is een groot deel van de algemene conclusies ook van toepassing op wereldniveau. Terwijl er op VN-niveau verscheidene sectorale instrumenten zijn in het kader van UNCLOS en UNEP, is het noodzakelijk om de ratificatie en toepassing van deze instrumenten te bevorderen en is er behoefte aan een betere coördinatie van de wereldwijde programma's. Er is eveneens behoefte aan een uitvoerige beoordeling van de toestand van het mariene milieu die moet worden gebaseerd op regionale en sectorale inputs. Bovendien is er behoefte aan een versterkte capaciteitsontwikkeling, met name in ontwikkelingslanden, teneinde het kennisbestand te ontwikkelen en beheersmaatregelen ten uitvoer te leggen.

    8. De wereldwijde dimensie omvat ook de externe rol van de Gemeenschap. De strategie zal in belangrijke mate implicaties hebben voor de handel, de ontwikkeling en de externe visserijverdragen van de Gemeenschap. De Gemeenschap moet haar beleid in een mondiaal perspectief plaatsen, zowel wanneer zij deelneemt aan multilaterale vergaderingen van de agentschappen van de VN als in het kader van de bilaterale en multilaterale verdragen die zij sluit.

    6 De weg vooruit

    8. Alles bij elkaar kan uit het voorgaande worden geconcludeerd dat de mariene strategie moet zorgen voor een ambitieus, duidelijk en samenhangend pakket doelstellingen met het oog op het stimuleren van duurzaam gebruik van de zeeën en het in stand houden van de mariene ecosystemen (zie hoofdstuk 7). De activiteiten om deze doelstellingen te bereiken (zie hoofdstuk 8) moeten de volgende elementen omvatten:

    * ontwikkeling van een samenhangend beleid inzake mariene kwesties door te komen tot een ecosysteem gerichte aanpak die is gebaseerd op het bestaande beleid;

    * verbetering van de geïntegreerde tenuitvoerlegging en handhaving van bestaande en nieuwe wetgeving;

    * mechanismen en acties gericht op het bevorderen van de coördinatie van deze maatregelen en de coördinatie van de verschillende organisaties en andere belanghebbenden;

    * initiatieven ter vergroting van de kennis met betrekking tot historische trends en plausibele toekomstscenario's voor de kwaliteit van de Europese zeeën en de procedures en methodologie voor het beoordelen van deze informatie;

    * stimulering van de toepassing en verbetering van de coördinatie tussen de verschillende financieringsinstrumenten met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu;

    * toepassing van deze strategische elementen, zowel regionaal als wereldwijd.

    7 Doelstellingen

    Algemene doelstelling

    De mariene strategie moet een bijdrage leveren tot de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling van de Gemeenschap. Daarom, en zoals aangegeven in MAP6, moet de strategie het duurzame gebruik van de zeeën en de instandhouding van mariene ecosystemen met inbegrip van de zeebodem, riviermondingen en kustgebieden stimuleren en speciale aandacht schenken aan gebieden met een hoge waarde op het stuk van biologische diversiteit.

    8. Deze overkoepelende doelstelling moet operationeel worden gemaakt door het vaststellen van specifieke (tussentijdse) sectorale of vraagstukgerichte doelstellingen met termijnen voor het bereiken ervan. Om dit te bereiken zijn vereist: een geïntegreerde benadering teneinde alle bedreigingen aan te pakken, een zorgvuldige beoordeling van de negatieve invloed ervan op het mariene milieu en een juiste omschrijving van toekomstige bedreigingen.

    8. Bij het streven om dit doel te bereiken moet terdege rekening worden gehouden met de regionale diversiteit inzake ecologische kenmerken van de verschillende zeeën en hun subregio's, de huidige kwaliteit ervan, de gevaren en bedreigingen waaraan deze zeeën blootstaan, de politieke, sociale en economische situatie in de verschillende regio's en de bestaande internationale institutionele afspraken.

    8. Een aantal specifieke doelstellingen werd al opgenomen in het beleid van de EG, vanuit het Verdrag en specifieke wetgeving maar ook in het kader van regionale mariene overeenkomsten. Deze doelstellingen, die in veel gevallen een beleidsgericht of oriënterend karakter hebben, werden als basis voor de onderstaande algemene reeks doelstellingen gebruikt. De tenuitvoerlegging van deze doelstellingen moet het algemene hoge niveau van ambitie weerspiegelen, maar tegelijk dient rekening te worden gehouden met regionale variatie in de werkelijke behoefte aan en mogelijkheden voor herstelmaatregelen.

    Verlies van biologische diversiteit en vernietiging van habitats

    Doelstelling 1

    De Europese top in Göteborg in juni 2001 kwam in de context van de discussie over duurzame ontwikkeling tot de conclusie dat het een politieke doelstelling van de EU dient te zijn om de achteruitgang van de biologische diversiteit tegen 2010 tot stilstand te brengen. Deze buitengewoon ambitieuze doelstelling vormt een uitdaging die het milieubeleid gedurende de komende 8 jaar zal sturen.

    Doelstelling 2

    Op langere termijn is de doelstelling het waarborgen van een duurzaam gebruik van biologische diversiteit door de bescherming en instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, in eerste instantie in de zeeën van Europa, onder andere door het herstellen van mariene ecosystemen en bepaalde trofische niveaus die door menselijke activiteiten zijn aangetast en door het voorkomen van door de mens veroorzaakte introducties van nieuwe uitheemse soorten, genetisch gemodificeerde organismen en ziekteverwekkers.

    Doelstelling 3

    Met betrekking tot de aanpassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid die op dit moment plaatsvindt, werden de voor het milieu relevante doelstellingen al vastgesteld en opgenomen in het voorstel van de Commissie inzake deze aanpassing, namelijk een verandering in het visserijbeheer om de achteruitgang in de visbestanden te keren en duurzame visserij en een gezond ecosysteem te waarborgen, zowel in de EU als wereldwijd.

    Gevaarlijke stoffen

    Doelstelling 4

    De doelstelling is lozingen, emissies en verliezen van stoffen die gevaarlijk zijn voor het mariene milieu gestaag te verminderen met het uiteindelijke doel om voor deze stoffen concentraties in het mariene milieu te bereiken die voor natuurlijk aanwezige stoffen dicht bij de achtergrondwaarden en voor kunstmatige synthetische stoffen dicht bij het nulpunt liggen.

    Eutrofiëring

    Doelstelling 5

    De doelstelling met betrekking tot eutrofiëring is de door de mens veroorzaakte problemen van eutrofiëring tegen 2010 uit te bannen door een geleidelijke vermindering van de antropogene inputs van nutriënten in mariene gebieden milieu waar deze inputs waarschijnlijk, direct of indirect, deze problemen veroorzaken. Waar geen regionale doelstellingen met betrekking tot eutrofiëring werden vastgesteld, zullen in samenwerking met de regionale mariene overeenkomsten regio-specifieke acties en termijnen voor het bereiken van deze doelstelling worden ontwikkeld.

    Radionucliden

    Doelstelling 6

    De doelstelling met betrekking tot radionucliden is het voorkomen van verontreiniging met ioniserende straling door een geleidelijke en aanzienlijke vermindering van lozingen, emissies en verliezen van radioactieve stoffen met het uiteindelijke doel om concentraties in het mariene milieu te bereiken die voor natuurlijk aanwezige radioactieve stoffen dicht bij de achtergrondwaarden en voor kunstmatige radioactieve stoffen dicht bij het nulpunt liggen. Deze doelstelling moet tegen 2020 worden bereikt.

    Chronische olieverontreiniging

    Doelstelling 7

    Deze doelstelling moet de naleving van de bestaande limieten voor lozingen van olie door schepen en offshore-installaties uiterlijk in 2010 waarborgen en alle lozingen van deze bronnen tegen 2020 uitbannen.

    Afval

    Doelstelling 8

    Deze doelstelling moet zwerfvuil in het mariene milieu, afkomstig van illegaal storten in zee, tegen 2020 uitbannen.

    Maritiem transport

    Doelstelling 9

    Deze doelstelling moet de invloed van de scheepvaart op het milieu verminderen door het ontwikkelen van het 'Schoon Schip'-concept.

    Gezondheid en milieu

    Doelstelling 10

    Met deze doelstelling moet een zodanige kwaliteit van het milieu worden bereikt dat de niveaus van verontreinigende stoffen niet leiden tot belangrijke invloeden op of risico's voor de gezondheid en het welzijn van de mens.

    Klimaatverandering

    Doelstelling 11

    Deze doelstelling moet de in het Protocol van Kyoto aangegane verbintenissen ten uitvoer leggen.

    Versterkte coördinatie en samenwerking

    8. Naast de hierboven beschreven doelstellingen met betrekking tot de bedreigingen en gevaren voor het milieu moet de EU ook actief doelstellingen nastreven inzake het verbeteren van de instrumenten, processen en institutionele akkoorden die worden gebruikt om het mariene milieu te beschermen.

    Doelstelling 12

    Deze doelstelling moet een effectievere coördinatie en samenwerking tot stand brengen tussen de verschillende instellingen en de regionale en wereldwijde overeenkomsten, commissies en verdragen die de bescherming van het mariene milieu betreffen.

    Doelstelling 13

    Deze doelstelling moet deze strategie op wereldwijd niveau nastreven door capaciteitsopbouw, met name in ontwikkelingslanden, teneinde een betere kennis van de toestand van het mariene milieu te bevorderen en internationale overeenkomsten en praktijkcodes ten uitvoer te leggen.

    Verbeteren van het kennisbestand

    Doelstelling 14

    De doelstelling moet het kennisbestand verbeteren waarop het beleid ter bescherming van het mariene milieu is gebaseerd.

    8 Actie voor het bereiken van de doelstellingen

    8. Aangezien de bovengenoemde doelstellingen vaak eerder van politieke en oriënterende aard zijn dan specifiek, meetbaar of aan termijnen gebonden, komt voor de verwezenlijking ervan een scala van maatregelen in aanmerking. In deze fase is het, gezien de hierboven vermelde hiaten in de kennis, niet uitvoerbaar om een compleet of exact omschreven pakket acties aan te geven teneinde deze doelstellingen te bereiken. Aangezien een aantal niet-communautaire instanties en talrijke belanghebbenden een rol spelen en het overleg nog in een vroeg stadium verkeert, zou het bovendien voorbarig zijn om alle acties te specificeren zelfs wanneer het kennisbestand completer zou zijn. De acties om de hierboven uiteengezette ambities te bereiken worden hieronder beschreven; een en ander moet als een voorstel voor verdere discussie worden beschouwd. Een overzicht van het tijdschema voor deze acties wordt in bijlage 5 gegeven.

    8.1 Beleidsactie

    8. Met meer aandacht voor preventie en met toepassing van het voorzorgsbeginsel worden de voorstellen van de Commissie voor controlemaatregelen gebaseerd op verbeterde kennis van de toestand van het mariene milieu en de werkelijke bedreigingen die specifieke menselijke activiteiten voor het mariene milieu vormen, alsook op een overzicht van de doeltreffendheid waarmee de bestaande maatregelen ten uitvoer worden gelegd. Er moet ook rekening worden gehouden met scenario's die geplande of verwachte ontwikkelingen en de mogelijke invloeden daarvan beschrijven.

    8. Waar het de lidstaten onder de bepalingen in het Verdrag betreffende de bescherming van het milieu is toegestaan nationale controlemaatregelen in te voeren die verder gaan dan het algemene communautaire niveau van bescherming, levert dit impliciet mogelijkheden voor groepen lidstaten om dit gezamenlijk te doen. Regionale verschillen qua sociaal-economische en ecologische omstandigheden kunnen het nemen van specifieke maatregelen rechtvaardigen, en voor het aanpakken van bepaalde milieuproblemen is soms een specifieke tijdshorizon vereist. Deze maatregelen moeten echter worden gebaseerd op de beginselen van duurzame ontwikkeling en mogen het effectief functioneren van de interne markt niet in gevaar brengen.

    8. De opdracht van de Gemeenschap heeft geografische limieten, terwijl de oorzaak van een aantal problemen daarbuiten ligt. Daarom zal de Commissie er in samenwerking met de betrokken niet-communautaire instanties voor zorgen dat de desbetreffende regelgeving tot stand komt op het daartoe meest geschikte niveau. Waar nodig zal deze regelgeving de vorm aannemen van overeenkomsten in het kader van andere instanties.

    8. Hoewel het toezicht op de toepassing van dergelijke overeenkomsten in het algemeen moeilijk is, bieden ze een gelegenheid om in te spelen op specifiek regionale problemen en ambities en kunnen ze van invloed zijn op de communautaire en nationale wetgeving. Waar de Gemeenschap in de beste positie verkeert om regelgevend op te treden, zal de Commissie ervoor zorgen dat er bij de ontwikkeling van het communautaire beleid terdege rekening wordt gehouden met de problemen die in het kader van bedoelde overeenkomsten op basis van regionale beoordelingen als zorgwekkend worden aangemerkt.

    8. De Commissie zal ook meer de nadruk leggen op tenuitvoerlegging en handhaving. Ter aanvulling op de hoofdzakelijk retrospectieve verslaglegging waarin de meeste wetgeving voorziet, zal zij zich daarom sterk maken voor de gemeenschappelijke strategie ter implementering van de kaderrichtlijn Water als proactief en gecoördineerd tenuitvoerleggings model dat stoelt op de participatie van alle betrokken organisaties en andere belanghebbenden.

    Instandhouding van de biologische diversiteit en bescherming van habitats

    Actie 1

    De Commissie zal voorstellen doen voor de ontwikkeling van een ecosysteemgerichte aanpak met inbegrip van benchmarks en streefwaarden voor ecosystemen teneinde de instandhouding en het duurzaam gebruik van de biologische diversiteit te waarborgen. De Commissie zal zich baseren op de begrippen "gunstige staat van instandhouding" en "goede ecologische toestand", zoals vereist krachtens de habitatrichtlijn en de kaderrichtlijn Water, en diverse initiatieven met betrekking tot de omschrijving van ecologische kwaliteitsdoelstellingen.

    Actie 2

    De Commissie zal doorgaan met haar inspanningen om de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn van de EU volledig in het mariene milieu met inbegrip van de Exclusieve Economische Zones ten uitvoer te leggen. De Commissie zal uiterlijk in 2005 samen met de regionale mariene overeenkomsten een programma ontwikkelen met het doel de bescherming van soorten en habitats in Europese wateren te verbeteren. De Commissie zal derhalve voorstellen doen om de bijlagen bij de habitatrichtlijn, over mariene habitats en soorten die krachtens het Natura 2000 Netwerk moeten worden beschermd, aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    8. Daar waar dit mogelijk kan leiden tot het aanwijzen van speciale instandhoudingsgebieden hetgeen implicaties voor lopende sectorale activiteiten met zich mee kan brengen zal de Commissie de integratie van natuurbeschermingsmaatregelen en de verschillende sectorale activiteiten die van invloed zijn op het mariene milieu met inbegrip van ruimtelijke ordening en de toepassing van strategische milieubeoordelingen aanpakken.

    Actie 3

    Na haar voorstellen in 2002 zal de Commissie doorgaan met haar poging om de inspanningen en de capaciteit van de visserij aan beheersplannen op de lange termijn aan te passen teneinde duurzame visvangst veilig te stellen en maatregelen voor te stellen om afval, incidentele bijvangsten en de invloed op habitats te verminderen.

    Actie 4

    De Commissie zal met betrekking tot de introductie van niet-inheemse soorten:

    * het initiatief steunen om in het kader van de IMO een internationale overeenkomst inzake controle en beheer van ballastwater en afzettingsmateriaal van schepen voor te bereiden;

    * In 2005-2006 regionale beheersplannen voor ballastwater ontwikkelen in nauwe samenwerking met de regionale mariene overeenkomsten, voor zover deze plannen in deze overeenkomst zijn opgenomen, met het oog op een snelle tenuitvoerlegging wanneer de overeenkomst van kracht is geworden;

    * in 2004-2005 opnieuw bekijken of en in welke mate een aanvullend initiatief voor controle op de introductie van nieuwe niet-inheemse soorten door het ballastwater van schepen nodig zal zijn;

    * maatregelen voorstellen om de ontsnapping van gekweekte vissen vanuit de aquacultuur te beperken.

    Gevaarlijke stoffen

    Actie 5

    De Commissie zal de tenuitvoerlegging van de in de kaderrichtlijn Water vastgelegde doelstellingen actief nastreven.

    Actie 6

    De Commissie zal ook trachten deze doelstellingen te integreren in het communautaire beleid met betrekking tot chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen en in ander relevant beleid teneinde een gestage vermindering te bereiken van lozingen, emissies en verliezen van deze stoffen vanuit alle bronnen en sectoren op het land en in de zee, met het uiteindelijke doel om deze te doen stoppen.

    Actie 7

    In de context van de tenuitvoerlegging van haar strategie met betrekking tot dioxinen, furanen en PCB's zal de Commissie de ontwikkeling van een geïntegreerd proefprogramma voor het bewaken van dioxinen in het milieu en in het voedsel met betrekking tot de volksgezondheid in het Oostzeegebied overwegen.

    Actie 8

    De Commissie zal in 2002 voorstellen doen voor de tenuitvoerlegging van de IMO-overeenkomst inzake schadelijke aangroeiselwerende stoffen en zij zal in 2005 de noodzaak van mogelijke verdere actie onderzoeken.

    Eutrofiëring

    Actie 9

    Teneinde een systematischere aanpak van bestrijding van mariene eutrofiëring te vergemakkelijken zal de Commissie:

    * een krachtdadigere handhaving en tenuitvoerlegging van de nitratenrichtlijn en de stedelijk afvalwaterrichtlijn nastreven;

    * recente informatie met betrekking tot de processen van eutrofiëring in de context van de huidige wetgeving bekijken;

    * in samenwerking met de regionale mariene overeenkomsten in 2006 een uitgebreidere beoordeling uitvoeren van de mate van mariene eutrofiëring met inbegrip van een geharmoniseerde identificatie van gebieden waar antropogene input van nutriënten tot eutrofiëringsproblemen kan of zal leiden;

    * in de context van de strategie voor vermindering van luchtverontreiniging door zeeschepen nieuwe, aanvullende instrumenten voorstellen met inbegrip van vermindering van emissies van NOx door schepen. De Commissie zal in 2002 activiteiten starten om afzettingen van NOx in het mariene milieu in kaart te brengen en zal, indien nodig, voorstellen doen voor verdere vermindering van emissies van NOx in de atmosfeer.

    Radionucliden

    Actie 10

    Tegen 2004 zal de Commissie de relatie tussen de strategie van OSPAR met betrekking tot radioactieve stoffen en bestaande communautaire maatregelen met name met betrekking tot lozingen door splijtstofopwerkingsfabrieken opnieuw bekijken. Op basis van de resultaten van het bijgewerkte MARINA-project zal de Commissie bepalen of actie door de Gemeenschap moet worden overwogen.

    Chronische olieverontreiniging

    Actie 11

    Tegen 2004 zal de Commissie manieren onderzoeken om toezicht op illegale olielozingen op zee te verbeteren en middelen om de vervolging van overtreders te vergemakkelijken. Daarvoor zal de Commissie nauwer gaan samenwerken met de regionale overeenkomsten van Bonn en Lissabon, HELCOM en Barcelona.

    Actie 12

    Bovendien zal de Commissie tegen 2004 in samenwerking met alle relevante organisaties en andere belanghebbenden een strategie uitwerken met het doel alle olielozingen van alle bronnen uit te bannen. In deze context zal de Commissie de verschillende manieren van aanpak met betrekking tot het gebruik en de financiering van havenontvangstvoorzieningen bekijken.

    Afval

    Actie 13

    Daar waar de tenuitvoerlegging van de hierboven genoemde richtlijn ook relevant is voor de vermindering van zwerfvuil zal de Commissie bovendien tegen 2004 en in samenwerking met alle relevante organisaties een rapport voorbereiden over de mate en de bronnen van zwerfvuil in het mariene milieu en mogelijke maatregelen ter verbetering overwegen.

    Maritiem transport

    Actie 14

    De Commissie zal:

    * in de toekomst, bijgestaan door het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap, de doeltreffendheid van de EU-wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid blijven bestuderen met speciale nadruk op de onlangs aangenomen maatregelen ter voorkoming van onvoorziene maritieme verontreiniging;

    * initiatieven met het doel de door het maritieme transport veroorzaakte schade aan het milieu te minimaliseren actief stimuleren en inspanningen voor de ontwikkeling van het concept van een Schoon Schip steunen.

    Gezondheid en milieu

    Actie 15

    De Commissie zal in samenwerking met de lidstaten tegen 2004 de resultaten van het bewaken van de niveaus van verontreinigende stoffen in niet-gekweekte en gekweekte vis en schaaldieren beoordelen en in 2006 voorstellen doen voor maximale niveaus van verontreiniging in het kader van de voedselveiligheidswetgeving.

    Actie 16

    In 2002 zal de Commissie met een voorstel komen voor een herziening van de zwemwaterrichtlijn. Dit voorstel zal het huidige niveau van bescherming van de gezondheid versterken.

    Actie 17

    De Commissie zal er ook naar streven dat bijlage IV van MARPOL 73/78 met betrekking tot lozingen van afvalwater van schepen snel van kracht wordt.

    Klimaatverandering

    Actie 18

    De Commissie zal de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto blijven volgen, met name het beleid inzake verhandelbare emissierechten en stimulering en ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen met inbegrip van vanuit milieuoogpunt gevoelige bronnen in de zee.

    8.2 Verbeteren van coördinatie en samenwerking

    Actie 19

    De Commissie zal:

    * een interne coördinatiegroep benoemen die alle vraagstukken met betrekking tot mariene bescherming moet overwegen en een doeltreffende coördinatie van de sectorale verordeningen moet waarborgen;

    * een werkprogramma opstellen waarbij het werk onder de lidstaten, regionale organisaties en andere belanghebbenden wordt verdeeld teneinde de doelstellingen van de mariene strategie te realiseren;

    * in juni 2004 een verslag publiceren over de resultaten van deze initiatieven alsmede aanbevelingen voor toekomstige acties.

    Actie 20

    Daar waar de Commissie in het kader van de hervorming van het GVB heeft voorgesteld om regionale adviesraden met een breed lidmaatschap, onder anderen vertegenwoordigers van de sectoren visserij en aquacultuur, milieu- en consumentenbelangen, nationale en/of regionale besturen en wetenschappers, te benoemen, zal zij ernaar streven dit model ook in andere sectoren toe te passen.

    Actie 21

    De Commissie zal het gebruik van de verschillende financieringsinstrumenten met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu stimuleren en de coördinatie ervan verbeteren. Op regionaal niveau, waar reeds coördinatie van de selectie, financiering en tenuitvoerlegging van projecten is, kan het nuttig zijn om dit verder te versterken.

    8. De coördinatie kan worden ondersteund door een discussieforum van de Gemeenschap en vertegenwoordigers van organisaties en andere belanghebbenden. Hiervoor kan wellicht het model van het Interregionaal Forum (IRF) worden gebruikt [3]. Samenwerking met andere instanties kan worden gebaseerd op diverse vormen van samenwerkingsverdragen of overeenkomsten tussen de verschillende spelers. Ook communautaire instrumenten zoals resoluties, aanbevelingen en kaderwetgeving kunnen bij het proces worden betrokken.

    [3] Het IRF is een informeel kader voor samenwerking tussen regionale mariene overeenkomsten, het EMA en GCO.

    8. Verdere gedetailleerde discussiepunten voor deze samenwerking zullen worden voorbereid tijdens een conferentie met alle organisaties en andere belanghebbenden die de Commissie in december 2002 in samenwerking met het Deense voorzitterschap wil organiseren.

    Actie 22

    Op wereldwijd niveau zal de Commissie:

    * een betere coördinatie tussen alle instanties die zich bezighouden met mariene bescherming in het kader van UNCLOS en Agenda 21 hoofdstuk 17 stimuleren;

    * een gecoördineerde positie van de Gemeenschap in intergouvernementele organisaties waarborgen teneinde een brede pan-Europese consensus en Europese invloed te vergemakkelijken;

    * verdere dialoog en samenwerking nastreven op het gebied van internationaal wetenschappelijk en technologisch onderzoek met partnerlanden en regio's die geïnteresseerd zijn in het stimuleren van een op ecosystemen gebaseerde aanpak van het mariene milieu;

    * het kader van diverse programma's van politieke samenwerking en wettelijke benadering met derde landen en de diverse bilaterale en multilaterale handels-, visserij- en ontwikkelingsverdragen gebruiken teneinde de doelstellingen van deze strategie te bereiken;

    * het op wereldwijd, regionaal en subregionaal niveau versterken van de capaciteiten van ontwikkelingslanden voor een beter begrip en beheer van hun mariene bronnen en bescherming en instandhouding van hun mariene milieu;

    * toetreding van de Gemeenschap in een aantal internationale organisaties van primair belang, zoals de Internationale Maritieme Organisatie, zoeken.

    8.3 Verbeteren van het kennisbestand

    8. Op dit moment zijn er drie hoofdtypen werkzaamheden met betrekking tot mariene bewaking en beoordeling: (i) de regionale bewakings- en beoordelingsstrategieën en programma's; (ii) de communautaire tenuitvoerleggingsstrategie inzake de bewakings- en beoordelingseisen krachtens de kaderrichtlijn Water, het kader voedselveiligheid en andere relevante richtlijnen van de EU; en (iii) het EMA-werk om op een pan-Europees niveau op indicatoren gebaseerde beoordelingen te ontwikkelen.

    Actie 23

    De Commissie zal, op basis van haar Mededeling inzake het voorzorgsbeginsel, de recentere Mededeling inzake (duurzaamheid) effectbeoordeling, en met de in MAP6 vastgelegde, op kennis gebaseerde benadering:

    * in 2002 starten met de ontwikkeling van een op ecosystemen gebaseerde benadering op basis van ecosysteemindicatoren en benchmarks en de ontwikkeling van geïntegreerd advies stimuleren teneinde een op ecosystemen gebaseerd beheer te vergemakkelijken;

    * onderzoek stimuleren teneinde het begrip van het verband tussen de gevaren voor het mariene milieu en de invloed van deze gevaren te vergroten;

    * met het oog op een verdere vergroting van het begrip van de relatie tussen de gevaren en de daaruit voortvloeiende invloed op het mariene milieu, initiatieven nemen teneinde de onderlinge band tussen door de Gemeenschap gefinancierde onderzoeksactiviteiten en de operationele toepassing van de resultaten van dit onderzoek te verbeteren;

    * in 2002 voorstellen uitwerken voor een gemeenschappelijke benadering van het soort te verzamelen gegevens en informatie; hoe dit moet worden aangepakt en de basis waarop het moet worden beoordeeld om de prestatie met het oog op de benchmarks te bewaken;

    * tegen 2004 de ontwikkeling van een gemeenschappelijke bewakings- en beoordelingsstrategie starten teneinde een kader voor regionale en sectorale bewakings- en beoordelingsprogramma's vast te stellen;

    * het opleidingsaanbod evalueren en goede praktijken vaststellen met het oog op een betere governance;

    * een actieve rol spelen in een onlangs door het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) gestart proces gericht op het in het leven roepen van een regelmatige beoordeling van de toestand van het mariene milieu op wereldwijde schaal.

    8. De Commissie verwacht dat deze actie de volgende resultaten tot gevolg kan hebben:

    * uitvoerige en geïntegreerde verslagen over de kwaliteit van de Europese zeeën die moeten worden voorbereid in een gemeenschappelijk programma van de Gemeenschap en de andere voornaamste belanghebbenden;

    * thematische analyses, onder andere om discussies over het visserijbeheer beter te onderbouwen met betrekking tot de effecten van de visserij op het mariene milieu en om efficiëntere acties ter bestrijding van eutrofiëring te bevorderen;

    * verslagen op basis van indicatoren, over de belangrijkste trends en ontwikkelingen.

    8. De Commissie stelt voor om als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de eerste uitvoerige beoordeling te gebruiken: de relevante leidraden zoals voorbereid in de context van de gemeenschappelijke tenuitvoerleggingsstrategie van de kaderrichtlijn Water; de bewakings- en beoordelingsprogramma's van de regionale overeenkomsten, en het EMA. Er kan worden voortgebouwd op basis van het Interregionaal Forum.

    8. De ontwikkeling van de bewakings- en beoordelingsstrategie moet onder andere omvatten:

    * een functionele integratie van bewakings- en beoordelingsactiviteiten en eisen van de Gemeenschap met inbegrip van de voedselveiligheid en milieubewakingsprogramma's en de eisen van de regionale mariene overeenkomsten en de taken van het EMA en ICES. Hoewel bewaking en beoordeling voornamelijk regionaal moeten worden uitgevoerd, zijn er vraagstukken betreffende de methodologie en processen volgens welke beoordelingen worden voorbereid en herzien;

    * een stroomlijning van de inhoud van beoordelingen, synchronisatie van beoordelingsschema's en harmonisering van beoordelingsinstrumenten, van kwaliteitsborging, van verzameling en behandeling van gegevens, van beleid en procedures met betrekking tot verslaglegging en gegevensbeheer. Een gemeenschappelijke informatie-infrastructuur met inbegrip van een gemeenschappelijk gegevensbeleid, gemeenschappelijke normen en structuren moet worden vastgesteld met het oog op het verwijderen van de belemmeringen van toegang en gebruik van door de overheid gefinancierde gegevens en voor de op deze gegevens gebaseerde beoordelingen;

    * mechanismen die onderzoeksprioriteiten en resultaten verbinden met operationele bewaking en beoordeling in de regio's, onder andere door het voorbereiden van syntheses van resultaten van relevant gefinancierd onderzoek, door het ter beschikking stellen hiervan aan degenen die beoordelingen van de toestand van de mariene milieus uitvoeren en door bij het vaststellen van nieuwe onderzoeksprioriteiten hiaten in de kennis bij de beoordelingen in aanmerking te nemen.

    9 Conclusies

    8. Bij de ontwikkeling van de mariene strategie heeft de Commissie een ambitieuze en pragmatische aanpak gevolgd. Er zijn ambitieuze doelstellingen opgesteld of voorgesteld, die duurzaamheid en gezonde zeeën en oceanen en hun ecosystemen alsmede een duurzaam gebruik van hun bronnen moeten waarborgen. Het verwezenlijken van deze doelstellingen vereist een efficiënte ontwikkeling en doeltreffende tenuitvoerlegging van een samenhangende reeks maatregelen gebaseerd op de toepassing van een op ecosystemen gebaseerde benadering waarbij elke beleidssector door middel van effectbeoordeling zal bijdragen tot duurzame ontwikkeling. Dit vereist op zijn beurt een pragmatische samenwerking en coördinatie van activiteiten van alle instituten en organisaties die betrokken zijn bij de bescherming en het duurzaam gebruik van het mariene milieu.

    8. De publicatie van dit document is de eerste stap in de ontwikkeling van de strategie voor het mariene milieu. Met dit document als uitgangspunt zal deze strategie worden ontwikkeld in een open samenwerkingsproces waaraan de communautaire instellingen, de betrokken regionale organisaties en andere belanghebbenden participeren.

    8. De Commissie verzoekt de Raad en het Europees Parlement de aanpak die zij in deze mededeling uiteen heeft gezet, te bekrachtigen.

    BIJLAGE 1 BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu

    Overzicht van de kwaliteitstoestand van Europese zeeën

    1. Inleiding

    Het volgende is een samenvatting van de ecologische toestand en kwaliteit van het mariene milieu. De presentatie is voornamelijk gericht op de Europese regionale zeeën. Deze samenvatting is in grote mate gebaseerd op de rapporten van de regionale verdragen inzake het mariene milieu [4], rapporten van het Europees Milieuagentschap en de informatie die is verzameld en gerapporteerd in het kader van de eigen beleidsacties van de EU, zoals het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    [4] Deze rapporten omvatten de Vierde Periodieke Evaluatie van de Commissie van Helsinki (deze wordt in 2002 gepubliceerd), het 'QSR2000' (Quality Status Report) van de OSPAR-Commissie (gepubliceerd in 2000), dat een bijdrage bevat van AMAP, de 'Toestand van en bedreigingen voor het milieu in de Middellandse Zee en haar kustgebieden' van het Europees Milieuagentschap en UNEP/MAP (gepubliceerd in 1999), de 'Beoordeling van de verontreiniging van de Zwarte Zee' door het Milieuprogramma voor de Zwarte Zee (Black Sea Environmental Programme) (gepubliceerd in 1998 door het Milieuprogramma voor de Zwarte Zee) en informatie afkomstig van de website van het Milieuprogramma voor de Zwarte Zee en 'Het milieu in Europa: de tweede balans', gepubliceerd in 1998 door het Europese Milieuagentschap. De informatie aangaande de invloed van de visserij op de belangrijkste commerciële visbestanden is bijgewerkt, waarbij rekening is gehouden met het Groenboek van de Commissie inzake de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    10 Veranderingen in biologische diversiteit (diversiteit, abundantie en structuur)

    De gevolgen van visserij voor het mariene milieu blijken het duidelijkst uit veranderingen in de populaties van commercieel geëxploiteerde vissoorten.

    Uit een analyse van de belangrijkste beviste soorten gedurende de periode 1994-98 blijkt dat het voorbestaan van de populaties kabeljauw, haring, wilde zalm en paling in de Oostzee op termijn in het gedrang is. Hoewel er vooruitgang is geboekt voor wat betreft wilde zalm in de grotere rivieren bestaat er nog steeds bezorgdheid over de ontwikkeling van zalm in kleinere rivieren, alsmede over haring en kabeljauw. De populaties van de commercieel belangrijke kabeljauw nemen af als gevolg van overbevissing en aantasting van het milieu. Aangenomen wordt dat de Atlantische steur uit de wateren van de Oostzee is verdwenen.

    Onder de bestanden van commercieel geëxploiteerde vissoorten in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan zijn er veel die voorbij de biologisch veilige marges worden geëxploiteerd of die binnen deze marges worden geëxploiteerd maar in zodanige mate dat die marges toch het risico lopen te worden overschreden. In bepaalde gebieden heeft de intensiteit van de bevissing van veertig van de zestig bestanden van deze soorten een niveau bereikt dat naar wordt aangenomen niet duurzaam is, en een toenemend aantal soorten heeft inmiddels een kritiek laag peil bereikt. Zelfs voor bestanden die zich nog binnen biologisch veilige marges bevinden, is de populatie samenstelling voor wat betreft grootte als gevolg van de visserij gewijzigd. Ook vertonen deze populaties een afgeknotte leeftijdspiramide. In regio's waar de commerciële bestanden afnemen, wordt de druk van de visserij vaak verlegd naar andere bestanden of naar diepzeepopulaties waar beheer bijzonder moeilijk en in grote mate zelfs onbestaand is. Als gevolg van hun trage groeisnelheid en lage fecunditeit zijn veel diepzeevissen bijzonder kwetsbaar voor overexploitatie, en verschillende diepzeepopulaties vertonen al kenmerken van overbevissing. De afnemende tendens voor wat betreft palingvangsten en -populatieaanwas heeft de bezorgdheid over de toestand van de Europese paling en palinggronden doen toenemen.

    De gebrekkigheid van het cijfermateriaal maakt het lastig de mariene populaties in het Middellandse-Zeegebied te volgen en een inschatting van de bestanden te maken, maar er zijn aanwijzingen dat de demersale bestanden overgeëxploiteerd worden. De situatie waarin de grotere pelagische soorten (zoals tonijn en zwaardvis) zich bevinden, heeft tot bezorgdheid geleid aangezien er grote hoeveelheden onvolgroeide vis worden gevangen en er indicaties zijn dat de bestanden overbevist worden en een neerwaartse evolutie kennen.

    In de Zwarte Zee wordt een stabiel aantal van 168 verschillende vissoorten aangetroffen. De introductie van twee uitheemse soorten is gesignaleerd. Veranderingen in de samenstelling van de visfauna in de Zwarte Zee hadden vooral betrekking op wijzigingen in het aantal individuele exemplaren in specifieke populaties. In de afgelopen drie decennia hebben circa zes van de ongeveer 26 commercieel geëxploiteerde vissoorten hun commerciële belang behouden. Naast overbevissing is een invasie van Mnemiopsis schuldig aan de uitputting van de voedselbronnen van visbestanden. De productiviteit van de vis in de Zee van Azov heeft het meest te lijden gehad. De meeste commercieel geëxploiteerde bestanden, zoals steur, zijn ingezakt als gevolg van illegale visserij. De neergang van de visserijvloten van Bulgarije, Georgië, Roemenië, Oekraïne en Rusland is deels te wijten aan het gebrek aan vis en problemen bij de overgang naar een markteconomie. Een groot deel van de ansjovispopulatie heeft zich verplaatst naar de Turkse kust (welke minder te lijden heeft gehad van de eutrofiëring en Mnemiopsis) en de Turkse vloot is aanzienlijk uitgebreid om deze gunstige situatie te benutten. Er zijn aanwijzingen dat deze vergrote vloot zich reeds schuldig maakt aan overbevissing.

    Ook andere delen van het mariene ecosysteem ondervinden gevolgen van visserij. Dit is het best gedocumenteerd voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, hoewel de kennis niet volledig is. De bijvangst van ondermaatse vis en niet-commerciële soorten, sterfte van niet-doelsoorten waaronder benthische dieren en mariene zoogdieren en grote hoeveelheden terugworp blijven in veel gebieden een voortdurend probleem. Het terugwerpen van de helft van het gevangen gewicht (zoals bij het vissen op sommige bestanden gebeurt) kan tot gevolg hebben dat er (in absolute cijfers) veel meer vis wordt teruggeworpen dan dat er daadwerkelijk wordt aangevoerd. Het terugwerpen kan binnen biologische gemeenschappen ook tot wijzigingen in de concurrentierelaties leiden doordat aasetende soorten bevoordeeld worden.

    De zoogdieren die het meest in vistuig verstrikt raken, zijn bruinvissen, dolfijnen en zeehonden. Met name bruinvissen zijn kwetsbaar voor dicht langs de bodem slepende kieuwnetten. Dolfijnen zijn kwetsbaar voor drijfnetten en gesleepte pelagische netten. Er zijn sterke aanwijzingen dat het geraamde sterftecijfer van in visnetten verstrikt geraakte bruinvissen in delen van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Oostzee zo hoog is dat het duurzame voortbestaan van de populatie erdoor wordt bedreigd. In sommige delen van de Oostzee heeft een toename van de populatie grijze zeehonden tot problemen onder vissers geleid doordat de zeehonden vistuig beschadigen. Door de verstoring van zijn habitat is de monniksrob bijna uitgestorven. Dit dier wordt nog slechts bij hoge uitzondering gesignaleerd. De twee belangrijkste essentiële factoren die het lot van de monniksrobpopulatie bepalen, zijn beschikbaarheid van adequate voortplantings gebieden en een toereikend voedselaanbod. Op dit moment bestaat er weinig aanleiding tot optimisme ten aanzien van een verbetering van deze situatie. Hoewel alle landen rond de Zwarte Zee in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een verbod op de jacht op de Zwarte-Zeedolfijn (Tursiops truncatus ponticus) hebben ingesteld, is uit recente waarnemingen in het noordelijk deel van de Zwarte Zee een ingrijpende teruggang in vergelijking met de jaren zestig gebleken.

    Verstoring van de zeebodem door visnetten kan de soorten- en groottesamenstelling van het benthos wijzigen, met name wanneer deze verstoring herhaaldelijk plaatsvindt. In de Noordzee heeft het gedurende lange jaren beoefenen van de bodemtrawl-visserij bijvoorbeeld geleid tot een verschuiving in de diversiteit en samenstelling van het benthos, van grotere, langlevende benthische soorten naar meer opportunistische soorten. De in het verleden door sleepactiviteiten aangerichte schade aan diepzee-koraalformaties is aanzienlijk.

    Hoge visserijdruk gedurende langere tijd heeft geleid tot het lager in de voedselketen vissen en tot onevenredig grote gevolgen voor habitats, hetgeen heeft geresulteerd in minder efficiënte en mogelijk verarmde voedselwebben. Een eventueel gevolg hiervan is een minder veerkrachtig en minder stabiel ecosysteem. Daarnaast is er het risico dat een dergelijk ecosysteem over een verminderd vermogen beschikt om zich aan te passen aan veranderingen als gevolg van natuurlijke of door de mens veroorzaakte klimaatprocessen. Bovendien bestaat er toenemende bezorgdheid over het feit dat de genetische variabiliteit is verminderd. Aangezien ons begrip van de functionele, structurele en genetische aspecten van de mariene biodiversiteit nog steeds onvoldoende is, is nog niet duidelijk hoe ernstig de gevolgen daarvan zijn.

    Gedurende de afgelopen decennia zijn intensieve vormen van aquacultuur - met name de zalmteelt - in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan aanzienlijk in omvang toegenomen. In sommige landen is de productie uit aquacultuur economisch gezien vergelijkbaar geworden met die uit demersale en pelagische visserij. Aangenomen wordt dat deze productie in de toekomst qua volume en verscheidenheid aan gekweekte vissoorten nog zal toenemen.

    Er bestaat bezorgdheid over de potentiële gevolgen van aquacultuur. Introducties en transport van mariene organismen brengen het risico met zich mee dat er ook concurrerende soorten, predatoren, parasieten, schadelijke dieren of planten en ziekten worden overgebracht, waardoor uitheemse soorten hier vaste voet dreigen te krijgen. Er zijn, uitsluitend ten behoeve van aquacultuur, met opzet enkele niet-inheemse soorten in het maritieme gebied geïntroduceerd. Hybridisatie met ontsnapte gekweekte exemplaren kan de genetische kenmerken van wilde zalmachtigen wijzigen.

    In gehele gebieden rond vaste olie- en gasplatforms zijn veranderingen in benthische gemeenschappen vastgesteld. De gevolgen zijn voor een groot deel veroorzaakt door de afvoer van met olie en chemicaliën vervuild bodemmateriaal afkomstig van uitgravingen in de directe omgeving van sommige platforms. Hieruit voortvloeiend is er sprake van een afname van de soortendiversiteit in de nabijheid van platforms, waarbij opportunistische soorten de biomassa domineren. Tot op een afstand van drie kilometer van dergelijke installaties zijn biologische veranderingen waargenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze gevolgen niet onomkeerbaar zijn en dat er wel degelijk natuurlijk herstel plaatsvindt, al geschiedt dit in de diepere delen van het noordelijk deel van de Noordzee tamelijk langzaam.

    In het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan zijn meer dan honderd niet-inheemse soorten gesignaleerd, voornamelijk in de Noordzee, de Keltische Zee en de Golf van Biskaje en langs de Iberische kust. De voornaamste vectoren van dergelijke onbedoelde introducties zijn het ballastwater van schepen (met bijbehorende sedimenten) en het aangroeisel op scheepsrompen, hoewel ook de aquacultuur als een substantiële vector beschouwd kan worden.

    Gedurende de afgelopen twintig jaar is er een toenemend aantal exoten de Oostzee binnengebracht, afkomstig van over de hele wereld. Met de toename van het scheepvaartverkeer arriveren er steeds meer soorten vanuit andere regio's als 'verstekeling' in de Oostzee. In een aantal gevallen zijn vreemde soorten met opzet geïntroduceerd. Vanwege de van nature lage soortendiversiteit wordt de Oostzee als uiterst gevoelig voor introductie van uitheemse soorten beschouwd.

    De afgelopen honderd jaar zijn meer dan vijftig uitheemse soorten algen, ongewervelden en vissen de Zwarte Zee binnengedrongen. Een aantal van deze soorten (en met name de ribkwal Mnemiopsis leidyi) vormen de voornaamste reden van de terugval van de visserij in de regio sinds 1990. Mnemiopsis is de voornaamste predator van zowel zoöplankton als larven van benthische ongewervelden en vissen, hetgeen onder andere heeft geleid tot een daling met 30% van de zoöbenthische biomassa in de Zee van Azov.

    De gevolgen van een verhoogde toevoer van voedingsstoffen op de biodiversiteit worden besproken in sectie 7.

    11 Verandering en aantasting van de habitat

    Langs de Europese zeekusten zijn habitats en gerelateerde ecologische processen veranderd en, in voorkomend geval, vernietigd door kustbescherming, landwinning, zand- en grindwinning, recreatie, en de ontwikkeling van industriegebieden en havens. Bovendien zijn veel van deze kustgebieden dichtbevolkt en is het toerisme gestaag gegroeid. Alleen al door de hoeveelheid door de omgeving aangetrokken bezoekers, de toegenomen verkeersdrukte en de toenemende vraag naar accommodatie en verbeterde diensten zijn veel van de habitats en locaties aangetast.

    Door het verdwijnen van de habitat zijn al diverse zalmpopulaties uitgestorven. Een aantal populaties van wilde zalm in het Oostzeegebied worden momenteel met uitsterven bedreigd, deels als gevolg van fysieke obstakels in rivieren waardoor volwassen vissen hun paaigronden niet kunnen bereiken en deels als gevolg van bevissing. Mogelijk is verlies van habitat, in combinatie met andere factoren zoals bevissing, verantwoordelijk voor de gesignaleerde afname van de Europese paling.

    Het merendeel van de olie- en gasinstallaties op zee bevindt zich in de Noordzee. Er zijn aanleidingen voor aanzienlijke uitbreiding in andere regio's, zoals het arctische gebied, andere delen van de Atlantische Oceaan en in Ierse wateren. Het offshore onderzoek in deze gebieden bevindt zich nog in een vroeg stadium van ontwikkeling maar naar het zich laat aanzien zal de sector zich in de toekomst in genoemde regio's uitbreiden. De gevolgen van olie- en gaswinning op zee kunnen tijdens alle stadia van onderzoek, ontwikkeling en operatie optreden. De belangrijkste problemen worden gevormd door lozing van olie of andere chemische stoffen (zie sectie 5).

    Momenteel wordt er op grote schaal gezocht naar nieuwe locaties voor windenergiestations aan de kust op plaatsen waar de menselijke bevolking hier geen hinder van ondervindt. Voor deze maatregel is ruimte nodig en zij brengt een zekere mate van visuele en akoestische verstoring met zich mee. De gevolgen voor het mariene milieu tijdens de constructiefase dienen tot een minimum beperkt te blijven.

    12 Verontreiniging (gevaarlijke stoffen)

    Gevaarlijke stoffen komen in het mariene milieu terecht via een aantal industriële processen en door commercieel en huishoudelijk gebruik. Gezien de intrinsieke eigenschappen van deze stoffen op het stuk van giftigheid, persistentie en de neiging tot bioaccumulatie, bestaan er ondubbelzinnige aanwijzingen dat een verscheidenheid aan natuurlijke en kunstmatige stoffen de normale biologische processen in aquatische organismen kunnen verstoren, bijvoorbeeld door interacties met hun endocriene (hormonale) systeem.

    Er bestaat een veelzeggende correlatie tussen de intensiteit van de scheepvaart en het gehalte aan TBT (afkomstig van de behandeling van schepen met aangroeiwerende verf) in biota/sedimenten en het aantreffen van imposex (het ontwikkelen van geslachtskenmerken van de andere sekse) in gastropoden. Dit lijkt er op te duiden dat vaartuigen die aangroeiwerende verf op basis van TBT gebruiken (schepen langer dan 25 meter) de belangrijkste bron vormen van TBT in het mariene milieu.

    Ondanks een productieverbod en het invoeren van beperkingen op de verkoop en het gebruik van PCB's in veel landen, vormen de PCB's die gedurende de jaren van intensieve productie en gebruik zijn uitgestoten en neergeslagen nog steeds een verspreide bron van verontreiniging en aantasting van het wereldwijde milieu. PCB's kunnen de enzymatische en endocriene systemen in mariene zoogdieren verstoren, zoals bijvoorbeeld is gesignaleerd bij de gewone zeehond in de Waddenzee. Ook is aangetoond dat hoge niveaus het immuunsysteem van de ijsbeer aantasten. In de Oostzee zijn veel wijfjeszeehonden niet in staat jongen te produceren als gevolg van occlusie van de baarmoeder, gerelateerd aan PCB's en dioxinen in het milieu.

    Uit mesocosm-studies is gebleken dat er een correlatie bestaat tussen het vóórkomen van voorstadia van levertumoren in platvissen in de Noordzee en dat van verontreinigende stoffen, met name PAK's en mogelijk gechloreerde koolwaterstoffen.

    Een mogelijke bron van zorg wordt gevormd door het feit dat uit verschillende studies blijkt dat er kleine hoeveelheden van een aantal pesticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen zijn aangetroffen in verschillende mariene soorten. Hoewel de niveaus over het algemeen een neergaande lijn vertonen en beperkt blijven tot plaatselijke situaties, dient er verdere aandacht te worden besteed aan toxafenen. Het gebruik van de meeste pesticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen is al enige tijd geleden geleidelijk stopgezet, maar als gevolg van hun buitengewone hardnekkigheid, illegaal gebruik of gebruik elders, worden ze nog steeds in het mariene milieu aangetroffen. Daarnaast kan lekkage vanuit inadequate opslag van verouderde pesticiden niet als bron worden uitgesloten.

    Een opkomend probleem in de Oostzee is dat een toenemend aantal grijze zeehonden is aangetast door chronische intestinale zweren. Hoewel wordt aangenomen dat deze het gevolg zijn van verontreinigende stoffen die het immuunsysteem van de zeehonden verstoren, blijft het precieze mechanisme onbekend.

    De meldingen voor wat betreft de concentraties aan DDT verwante stoffen in het sediment in de Zwarte Zee zijn lager dan die met betrekking tot de Oostzee. Uit de verhouding DDT/DDE blijkt dat DDT ondanks bestaande verboden in de meeste landen rond de Zwarte Zee nog steeds wordt gebruikt. Verhoogde concentraties lindaan in nabij de Roemeense kust genomen monsters laten zien dat deze pesticide in het Donau-bekken intensief wordt gebruikt.

    Overige vastgestelde persistente organische stoffen worden vooralsnog niet meegenomen in bewakingsprogramma's op de lange termijn. Voor deze stoffen geldt dat kan worden voorspeld waar zij in het mariene milieu zullen worden aangetroffen (op grond van gegevens betreffende productie en gebruik), of dat reeds is aangetoond waar zij worden aangetroffen (in verschillende nationale studies of eenmalige onderzoeken naar feitelijke concentraties in water of biota of naar biologische effecten op bepaalde soorten). Deze stoffen zijn onder meer: broomhoudende vlamvertragers, gechloreerde paraffine, synthetische muskus, octyl- en nonylfenolethoxylaat (een bekende endocriene verstoorder) en dioxinen.

    Behalve de bekende gevolgen van de hierboven genoemde stoffen is er evenwel relatief weinig informatie over feitelijke voorvallen als gevolg van andere stoffen

    13 Verontreiniging (olie)

    De toevoer van olie uit verwerkt water afkomstig van installaties voor oliewinning op zee in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan is aanzienlijk gestegen doordat olievelden volledig tot ontwikkeling zijn gekomen en het aantal installaties is toegenomen, met name in de Noordzee. Deze vormen nu de belangrijkste bron van olie voor de olie- en gassector. Het lozen van olie als onderdeel van de afvoer van met olie vervuilde modder afkomstig van boringen is aan het eind van 1996 stopgezet. Lekkage uit oude boorgaten vormt een mogelijke bron van olie, maar als de boorgaten niet verstoord worden, zullen de vrijgekomen hoeveelheden beperkt blijven. Over het algemeen is de toevoer van olie uit de oliewinning op zee in de periode van 1985 tot 1997 met meer dan 60% afgenomen.

    Ondanks verschillende beperkende maatregelen gericht op het voorkomen van olielozingen op zee, vinden er op alle Europese zeeën overtredingen plaats en nog steeds reinigen veel schepen hun tanks of lozen ze ruimwater met een oliegehalte van meer dan 15 ppm op zee, met als gevolg dat zeevogels, schelpdieren, andere organismen en de kustlijn met olie besmet raken. Verontreiniging als gevolg van dergelijke illegale activiteiten blijft van een onacceptabel hoog niveau en een neerwaartse trend lijkt voorlopig niet in zicht. Feitelijk wordt slechts een klein deel van de illegaal lozende schepen opgespoord en slechts een klein deel daarvan wordt uiteindelijk vervolgd.

    De risico's van onbedoelde lozingen worden hieronder in sectie 11 behandeld.

    14 Verontreiniging (metalen)

    De concentraties van de meeste zware metalen die zijn gemeten in organismen in de Oostzee zijn stabiel of nemen zelfs af. Uitzondering is cadmium, waarvan de concentratie in vis in de centrale Oostzee is gestegen gedurende de jaren negentig van de vorige eeuw. De reden hiervoor is nochtans onduidelijk. In organismen die in het zuidelijke deel van de Botnische Golf of in de eigenlijke Oostzee leven, liggen de concentraties hoger

    In het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan volgt de verontreiniging met metalen over het algemeen een dalende trend. De effecten hebben normaliter een plaatselijke karakter en komen het meest voor in estuaria en in de kustregio.

    De aanwezigheid van zware metalen in de Middellandse Zee wordt gezien als het gevolg van natuurlijke processen terwijl van bronnen van menselijke oorsprong wordt aangenomen dat ze een in ruimte en ernst beperkt effect hebben. Het relatieve belang van de diverse bronnen is echter moeilijk in te schatten gezien de beperkte hoeveelheid beschikbare gegevens. Het totale kwikgehalte in de soorten die voorkomen in het Middellandse-Zeegebied was in het algemeen hoger dan in de Atlantische Oceaan. Dat de kwikgehalten hoger zijn, is naar men aanneemt het gevolg van het feit dat de regio zich bevindt in de kwikrijke gordel van het Middellandse-Zee-Himalayasysteem.

    Aan het begin van de jaren zeventig werden zeer hoge concentraties kwik waargenomen in een aantal kustgebieden, in 'hot spots', bij havens en industriegebieden. Dankzij een indrukwekkende afname sinds het eind van de jaren zeventig, van de hoeveelheid kwik die door chloor-alkali-fabrieken werd geloosd, heeft er zich een snelle regeneratie voorgedaan (2-5 jaar halfwaardetijd van kwik) in biota en zijn er aanwijzingen voor een, weliswaar langzamere (6-33 jaar), afname van concentraties in sedimenten.

    Verontreiniging door spoormetalen lijkt in het Zwarte-Zeebekken geen breed voorkomend probleem te zijn. Van sommige metalen zijn licht verhoogde concentraties gemeld in gebieden die door de rivieren de Donau en de Dnister worden beïnvloed. Vanuit de Bosporus-regio worden verhoogde concentraties lood gemeld.

    15 Eutrofiëring

    Eutrofiëring door een toegenomen aanvoer van voedingsstoffen heeft tot aanzienlijke veranderingen van de soortensamenstelling in de Oostzee geleid. Als gevolg daarvan is de abundantie van zeegras en blaaswier afgenomen. Dinoflagellaten hebben sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw gezorgd voor een toename van de fytoplanktonbiomassa in het centrale en westelijke deel van de eigenlijke Oostzee, terwijl de biomassa van diatomeeën is afgenomen.

    Een reeks onfortuinlijke gebeurtenissen bereidde de weg voor de ontwikkeling in de Finse Golf - met waarschijnlijk de hoogste concentratie nutriënten in de Oostzee - van een recordontwikkeling van giftige blauwwieren in de warme en rustige zomer van 1997, de meest intensieve groei ooit gemeld. Sinds die tijd heeft dit proces zich met een toenemende frequentie herhaald.

    In het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan is eutrofiëring voor het merendeel beperkt tot kustgebieden of het oostelijk deel van de Noordzee, de Waddenzee, de Duitse Bocht, het Kattegat en het oostelijke Skagerrak. Bepaalde estuaria en fjorden vertonen (mogelijk) tekenen van een meer plaatsgebonden vorm van eutrofiëring.

    De toevoer van nutriënten in de Middellandse Zee ligt aanmerkelijk lager dan de afvoer door de Staat van Gibraltar, waardoor het een van de nutriëntenarmste zeeën is. Eutrofiëringsproblemen doen zich evenwel voor in halfgesloten baaien, waarvan er vele nog steeds grote hoeveelheden onbehandeld afvalwater te verwerken krijgen. Het gebied dat het meeste gevaar loopt is de noord- en westkust van de Adriatische Zee, welke de nutriëntenbelasting van de rivier de Po draagt.

    Eutrofiëring wordt beschouwd als de belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van het milieu van de Zwarte Zee sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw. Gedurende de jaren zeventig en tachtig is het ecosysteem in het noordwestelijk deel van het continentale plat op een rampzalige manier bezweken als gevolg van eutrofiëring. Veranderingen in de structuur van het ecosysteem ten gevolge van eutrofiëring kunnen in de gehele Zwarte Zee worden waargenomen. Gespecialiseerde organismen die zich voeden met overschotten aan organische materie zijn in groten getale overal langs de kust van de Zwarte Zee opgedoken. Dergelijke soorten worden vaak beschouwd als soorten die zich aan het einde van de voedselketen bevinden, aangezien ze niet als voedsel voor zoöplankton en de rest van de voedselketen dienen.

    In de Oostzee is in 1995 het doel van 50% reductie met betrekking tot nutriënten door bijna alle Oostzeelanden bereikt voor wat betreft fosfor uit puntbronnen. Voor wat betreft stikstof uit puntbronnen werd dit doel door de meeste landen niet bereikt. Over het algemeen waren de reducties voor zowel puntbronnen als diffuse bronnen het grootst in de transitielanden, dankzij fundamentele veranderingen in de politieke en economische systemen van deze landen in de vroege jaren negentig van de twintigste eeuw. In lidstaten van de EU was de waargenomen afname doorgaans kleiner en was deze gebaseerd op waterbeschermingsmaatregelen die gedurende de periode waren uitgevoerd. Voor een aantal landen, zoals Denemarken, Duitsland (het westelijk deel), Finland en Zweden hadden er al wezenlijke reducties plaatsgevonden voordat de verklaring in 1998 werd aangenomen. De inbreng afkomstig van aan landbouw gerelateerde bronnen vertoonde kleinere afnamen dan de inbreng afkomstig van andere bronnen. Over het algemeen waren de afnamen in stikstofinbreng doorgaans kleiner dan de afnamen in fosforinbreng. Reductie van meststoffen heeft tot op heden niet geleid tot reductie van de fosforconcentraties in de bodem. Het zal dus nog lange tijd duren voordat er veranderingen in de Oostzee kunnen worden waargenomen.

    De toezeggingen van de Noordzeelanden op het gebied van een reductie van 50% werden bereikt voor wat betreft fosfor; de afname van stikstof werd geschat op rond de 25% tussen 1985 en 1995. Inspanningen om stedelijk en industrieel afvalwater te verzamelen en te behandelen hebben voor wat betreft directe inbreng geleid tot afnamen van stikstof met 30% en van fosfor met 20% tussen 1990 en 1996. Fluctuaties in de doorstroming van de rivieren gedurende dezelfde periode hebben echter tot gevolg gehad dat er geen consistente reducties van stroomdal- of atmosferische inbreng naar de Noordzee gesignaleerd werden. Er zijn geen reducties bereikt voor wat betreft inbreng uit andere diffuse bronnen zoals het logen van meststoffen en smurrie afkomstig van landbouwgronden. In kustgebieden die direct door antropogene inbreng worden beïnvloed, blijken de reducties uit reducties op nutriëntenniveau. Er zijn echter geen duidelijke tendensen voor wat betreft nutriëntenniveaus voor de Noordzee als geheel.

    In de Zwarte-Zeeregio is ongeveer de helft van de nutriënten die in de rivieren terechtkomt, afkomstig van de landbouw, een kwart van de industrie en eenzelfde deel van huishoudens. De huidige belasting aan nutriënten die de Zwarte Zee binnenkomt vanuit de Donau is de afgelopen jaren gedaald als gevolg van de ineenstorting van de economieën van de meeste lagere Donau- en voormalige Sovjetlanden (met als gevolg onder andere een verlaagd gebruik van minerale en organische meststoffen), de maatregelen genomen om de uitstoot van nutriënten in de Donaulanden te reduceren en de uitvoering van een verbod op polyfosfaatwasmiddelen in een aantal landen. De huidige fosfaatniveaus lijken grofweg gelijk aan die in de jaren zestig maar de totale stikstofniveaus zijn nog steeds vier keer zo hoog als die welke gedurende die periode gesignaleerd werden. Er zijn aanwijzingen voor licht herstel in de ecosystemen van de Zwarte Zee maar dit blijft beperkt.

    16 Verontreiniging (radionucliden)

    De kwestie van radioactieve verontreiniging, met name die welke afkomstig zijn van de opwerkingsfabrieken van nucleaire brandstof in Cap de la Hague en Sellafield, is een zaak van maatschappelijke bezorgdheid. Deze spruit voort uit de hogere niveaus van radioactiviteit die in het verleden zijn geloosd en van een recente toename van lozingen van bepaalde radiologisch gezien minder significante radionucliden, in concreto technetium-99. Lage concentraties van een aantal kunstmatige radionucliden zijn ver van de hun bronnen aangetroffen in zeewier, schelpdieren en wilde dieren. De effecten van radionucliden op wilde dieren zijn nog niet geëvalueerd.

    De niveaus van 90Sr en 137Cs in de Oostzee zijn hoog in vergelijking met andere waterlichamen op aarde. De berekende stralingsdoses afkomstig van kunstmatige radio-isotopen vallen echter binnen de grenzen van de basisnormen inzake veiligheid van de EU.

    De verontreiniging met radionucliden in de Zwarte Zee is in het algemeen een orde van grootte hoger dan die in de Middellandse Zee maar leidt niet tot risico's voor de mens. De belangrijkste inbreng van kunstmatige radionucliden vindt plaats via de rivieren de Dnjepr en de Donau. Het gepercipieerde risico en de openbare bezorgdheid zijn gerelateerd aan een potentiële stijging van de inbreng van radionucliden door de rivier de Dnjepr en aan de veiligheid van verouderde reactoren in het Zwarte-Zeebekken.

    De grootste bedreigingen in de toekomst zijn ongevallen in de civiele en militaire nucleaire sector. Inbreng afkomstig van verwerkingslocaties vormt naar wordt aangenomen verwaarloosbare radiologische risico's voor de mens, hoewel er moeilijk vaststaande conclusies over milieueffecten kunnen worden getrokken.

    17 Verontreiniging (microbiologisch)

    Microbiologische verontreiniging is voornamelijk een direct gevolg van lozing van onbehandeld of deels behandeld afvalwater in de naaste kustzone.

    In 1995 was de totale hoeveelheid onbehandeld afvalwater dat direct in de Oostzee werd geloosd bijna 500 miljoen m3 per jaar oftewel 15% van de totale hoeveelheid geproduceerd afvalwater. Als gevolg werd het baden in de zee aan een aantal stranden langs de Oostzee gevaarlijk voor de gezondheid van de baders. De plaatsing van een nieuwe zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater en het moderniseren van bestaande fabrieken heeft echter een aanhoudende verbetering van de sanitaire omstandigheden van de Baltische kustwateren tot gevolg.

    In het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan zijn er nog steeds een aantal stranden die niet voldoen aan de normen van de badwaterrichtlijn van de EG. Besmetting van schelpdieren met E. coli heeft geleid tot verkoopbeperkingen voor schelpdieren. De gerelateerde verhoging in de verwerkingskosten hebben voor bezorgdheid binnen de schelpdierenindustrie gezorgd.

    Microbiële verontreiniging en de gevolgen hiervan zijn langs het Europese deel van de Middellandse-Zeekust verminderd door de plaatsing van zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater in de meeste Europese stedelijke gebieden. Elders in de regio blijft het probleem evenwel onverminderd bestaan.

    De resultaten van meetcampagnes in het gebied rond de Zwarte Zee worden zelden gepubliceerd maar de gezondheidsautoriteiten proberen stranden te sluiten wanneer van rioolwater afkomstige bacteriologische verontreiniging een gevaarlijk niveau bereikt. Deze waarschuwingen worden echter vaak genegeerd. Als gevolg van verouderde kanalisatiesystemen en afvalwaterzuiveringsinstallaties komen onbedoelde lozingen van onbehandeld afvalwater in noordelijke en oostelijke delen van de Zwarte Zee komt geregeld voor. Het peil van de rioolwaterzuivering in kleine gemeenten en dorpen is nog steeds erg laag.

    18 Verontreiniging (zwerfvuil)

    Zwerfvuil in het mariene milieu - hetwelk voor 95% uit niet-afbreekbare kunststoffen bestaat - is grotendeels terug te voeren op afval geproduceerd door de scheepvaart (visserij en commerciële scheepvaart) en toeristische en recreatieve activiteiten. Drijvend zwerfvuil en gezonken afval is in grote hoeveelheden aangetroffen in alle regio's van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Informatie met betrekking tot andere mariene regio's is niet beschikbaar maar aangenomen mag worden dat de situatie niet veel zal afwijken.

    De gevolgen voor de zeeflora en -fauna omvatten situaties waarin vogels verdrinken nadat zij verstrikt zijn geraakt in plastic materiaal, en waarin vogels, schildpadden en walvisachtigen de dood vinden na het eten van plastic objecten. Gebleken is bovendien dat zwerfvuil een verscheidenheid aan epifytische organismen met zich meedraagt naar delen van de zee die normaliter niet door deze organismen zouden worden bereikt. Een toename van toerisme, stedelijke ontwikkeling en industriële ontwikkelingsdruk in de kustgebieden kan met zich meebrengen dat zwerfvuil een toenemend probleem wordt.

    19 Risico's die gepaard gaan met ongevallen

    Het grootste potentiële gevaar van scheepsrampen bestaat uit het lekken van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van ecologisch gevoelige gebieden (zoals paaiplaatsen, vogelkolonies, beschermde natuurgebieden) of centra van menselijke activiteit (zoals instellingen voor de aquacultuur, toeristencentra). Olielekkages als gevolg van ongelukken met tankers of lekkage van andere gevaarlijke en schadelijke stoffen brengen aanzienlijke economische en biologische consequenties met zich mee, waaronder gevolgen voor aquacultuur en sterfte onder dieren in het wild. Schoonmaakacties om de toeristenbelangen te beschermen en tijdelijke beperkingen op bestaande visserijovereenkomsten blijken vaak nodig, vooral op korte termijn.

    De olie- en gaswinning op zee breidt zich uit naar diepere wateren en naar gebieden die gedurende bepaalde seizoenen bedekt zijn met ijs. De risico's van onbedoelde olielozingen, en de potentiële gevolgen van dergelijke lozingen, zullen door de diepte waarop de werkzaamheden plaatsvinden en de problemen van herstelacties in koude omgevingen alleen maar toenemen.

    20 Klimaatverandering

    De potentiële gevolgen van klimaatverandering zijn ingrijpend. Er kunnen wijzigingen optreden in oceaanstroomsterkte en -overbrenging, de frequentie waarmee watermassa's worden gevormd, de hoogte van het zeeniveau, de sterkte en frequentie van weersystemen, en regenval en afvloeiing met stroomafwaartse gevolgen voor ecosystemen en visbestanden. De voorziene stijging van het zeeniveau is met name van belang voor het Nederlandse kustgebied, andere laagliggende gebieden en getijdengebieden in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. De vorming van Noord-Atlantisch Diep Water in de arctische regio vormt een van de diepste hoofdstromen van de thermohaliene circulatie van de wereldoceanen; eventuele veranderingen in de mate waarin dit water in het arctisch gebied wordt gevormd kan de thermohaliene circulatie veranderen en daarmee een kouder klimaat in Europa tot gevolg hebben.

    De voorziene toename in regenval en afvloeiing van zoet water kan leiden tot veranderingen in de wateruitwisseling tussen de Noordzee en de Oostzee en aldus het volledige ecosysteem van de Oostzee aantasten.

    BIJLAGE 2 BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Op weg naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu

    Omschrijving en evaluatie van huidige maatregelen - Beleid

    1. Beleid en wetgeving van de EU inzake de bescherming van het mariene milieu

    1.1. Inleiding

    Afgezien van de communautaire wetgeving inzake het voorkomen van mariene verontreiniging en het aanvullende communautaire actieprogramma met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van onbedoelde mariene verontreiniging op zee, is er geen breed EU-beleid of specifieke wetgeving inzake de bescherming van het mariene milieu. Veel beleidsplannen en afzonderlijke wetgevingsmaatregelen met betrekking tot duurzame ontwikkeling, milieu bescherming, interne markt, vervoer over zee, landbouw en visserij, dragen indirect bij aan de bescherming van het mariene milieu. De rechtsgronden voor deze wetgeving variëren afhankelijk van de menselijke activiteit.

    EG-wetgeving inzake het milieu is gebaseerd op artikel 174-176 van het Verdrag en is gewoonlijk gericht op het definiëren van algemene minimumnormen, waarnevens lidstaten strengere regelingen mogen opleggen, vooropgesteld dat deze niet strijdig zijn met regels aangaande mededinging en interne markt. De relevante sectoren zijn water, afval, chemische stoffen en natuurbescherming.

    De verdragsherziening van Nice verwijst expliciet naar groepen lidstaten die gemeenschappelijke maatregelen overeenkomen die op bedoelde groepen van toepassing zijn. Daarnaast bestaat er communautaire wetgeving inzake vrij verkeer van goederen, vervoer en landbouw- en visserijbeheer welke relevant is voor de bescherming van het mariene milieu.

    Een deel van deze wetgeving verwijst expliciet naar geografische beperkingen, bijvoorbeeld de waterwetgeving. Andere wetgevingsmaatregelen daarentegen zijn altijd van toepassing wanneer activiteiten van lidstaten binnen de EEZ onder de communautaire wetgeving vallen. Deze laatste omvat de bepalingen aangaande verkoop- en gebruiksbeperkingen m.b.t. bepaalde stoffen, geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en milieueffectrapportage. Deze wetgevings maatregelen zijn van toepassing in alle gevallen waarbij de sectorale activiteit plaatsvindt binnen communautaire wateren. Hoewel het feitelijke toezicht op land kan worden uitgevoerd, hebben de interne-marktgerichte wetgeving uit hoofde van artikel 95 van het Verdrag, het visserijbeheer uit hoofde van artikel 32 en het vervoersbeleid uit hoofde van de artikelen 70 tot en met 80 directe gevolgen voor sectorale activiteiten op zee.

    De richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling voorziet in de evaluatie van de milieueffecten van projecten waarvan kan worden aangenomen dat ze aanmerkelijke gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Deze richtlijn is van toepassing op relevante projecten binnen het grondgebied van de EU en dus op olie- en gaswinninginstallaties en windmolens op zee. In het kader van de strategie voor duurzame ontwikkeling heeft de Commissie een mededeling inzake milieueffectbeoordeling (duurzaamheid) gepubliceerd.

    Het Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende de bescherming van het milieu door het strafrecht is gericht op het tot stand brengen van een minimumnorm inzake constituerende delen van strafbare feiten die een inbreuk vormen op het Gemeenschapsrecht inzake de bescherming van het milieu. Dit voorstel verplicht lidstaten te voorzien in straffen voor de zwaarste inbreuken op het Gemeenschapsrecht inzake de bescherming van het milieu.

    1.2. Kustgebieden

    De Commissie heeft een sectoroverschrijdende strategie aangenomen aangaande integraal kustbeleid om de doeltreffendheid van zowel bestaande wetgeving en de financiële en ontwerpinstrumenten in kustgebieden als het beheer met betrekking tot de diverse vormen van druk op kustgebieden en hun bronnen te verbeteren. Aangezien veel van de problemen met betrekking tot het mariene milieu het meest uitgesproken zijn in het kustgebied, wordt de nadruk gelegd op het belang van beleidscoördinatie, beschikbaarheid van informatie en participatie van belanghebbenden, met name op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

    In 2002 is een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende kustbeleid aangenomen. In deze aanbeveling worden lidstaten aangemoedigd om, op grond van een nationale inventarisatie van alle relevante kwesties, nationale strategieën te ontwikkelen waarbij de rol van de verschillende nationale overheidsactoren vastgesteld moet worden en waarin mechanismen voor de onderlinge coördinatie worden opgenomen.

    Op internationaal niveau moedigt de aanbeveling lidstaten en niet-lidstaten langs dezelfde regionale zee aan een dialoog met buurlanden aan te gaan of te blijven onderhouden om zodoende de maatregelen ter bestrijding van grensoverschrijdende incidenten beter te kunnen coördineren.

    1.3. Natuurbescherming

    De belangrijkste communautaire instrumenten met betrekking tot natuurbescherming zijn de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn. Volgens de vogelrichtlijn omvat de bescherming van vogels onder andere het creëren van speciale beschermde gebieden. De habitatrichtlijn voorziet in de bescherming van soorten en de oprichting van een Europees ecologisch netwerk van speciale beschermde gebieden, bekend als 'Natura 2000'. De Commissie is van mening dat beide richtlijnen dienen te worden toegepast in de exclusieve economische zone. De Raad (Visserij) heeft deze interpretatie goedgekeurd.

    Het Natura 2000-netwerk richt zich op de bescherming van habitats en leefgebieden van soorten welke in de richtlijn worden genoemd, met inbegrip van de gebieden die in de Vogelrichtlijn worden genoemd. In de bijlagen is een hoofdstuk over 'mariene habitats' te vinden en daarnaast wordt een aantal mariene soorten genoemd. Desalniettemin aanvaardt de Commissie dat zowel het classificatiesysteem dat aan deze bijlagen ten grondslag ligt als de lijst met habitats die beschermd dienen te worden, grondig moeten worden herzien nadat het netwerk is geëffectueerd. De meeste reeds door lidstaten voorgestelde gebieden welke deze habitats of soorten bevatten, zijn binnen territoriale wateren gesitueerd.

    Een aantal problemen is reeds gesignaleerd bij de behandeling van het beheer van beschermde mariene gebieden. Deze hebben voornamelijk betrekking op de bevoegdheid om maatregelen op deze vlakken te nemen, op grond van behoeften voor wat betreft natuurbehoud, welke zijn gericht op het reguleren van onder meer activiteiten als visserij, vervoer of baggeren. Momenteel wordt door communautaire diensten overwogen hoe deze verschillende beleidsplannen geïntegreerd moeten worden; de uitkomst van een aantal onderzoeken en LIFE-projecten zal hier zeker toe bijdragen.

    1.4. Visserijbeheer en landbouw

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid gebaseerd op artikel 32 heeft directe gevolgen voor mariene ecosystemen, in zoverre dat het onttrekken van grote hoeveelheden wilde soorten uit het mariene milieu reguleert. Het gemeenschappelijk visserijbeleid opereert op grond van basisvoorschriften, welke voorzien in de evaluatie van de status van commercieel relevante bestanden en de bepaling op jaarbasis van totale toegestane vangsten. Daarnaast voorziet het gemeenschappelijk visserijbeleid in technische maatregelen aangaande de grootte van mazen in netten, de keuze van gerei, en gesloten gebieden en seizoenen om de sterfte onder kuitschietende vis, onvolwassen vis en niet-doelsoorten te beperken.

    Dit beleid wordt momenteel herzien nadat er diverse publicaties inzake de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, integratie van milieukwesties in het visserijbeheer en actieplannen betreffende biodiversiteit zijn verschenen. Deze vragen gezamenlijk om, onder andere, verbetering van het behoud en de bescherming van mariene ecosystemen door de toepassing van een op ecosystemen gerichte benadering en een daaraan analoog bestuur, behoud en duurzaam gebruik van bestanden, vermindering van de inspanningen en de capaciteit op visserijgebied, vermindering van de gevolgen van aquacultuur, het bevorderen van duurzame visgronden buiten communautaire wateren.

    In tegenstelling tot de meeste wetgevingsmaatregelen op het gebied van milieu en vervoer, valt het visserijbeheer exclusief onder de gemeenschap en het staat lidstaten niet vrij nationale regelingen in te stellen of internationale overeenkomsten aan te gaan. Er kunnen wel strengere nationale regelingen worden ingevoerd maar deze zijn dan uitsluitend van kracht met betrekking tot de eigen vissers.

    Het gemeenschappelijk landbouwbeleid, eveneens gebaseerd op artikel 32, is in zoverre van toepassing dat Verordening nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling voorziet in steun voor milieuverplichtingen welke verder gaan dan goede landbouwpraktijken. Deze zijn onder andere gericht op het verminderen van de inbreng van onder andere nutriëntmeststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, welke ook worden aangepakt middels specifieke wetgeving inzake chemische stoffen en water. Daarnaast bieden ze steun voor landbouw in minder gunstige gebieden, vooropgesteld dat er goede landbouwpraktijken op na worden gehouden, welke in ieder geval de naleving van milieuwetgeving omvatten.

    Met betrekking tot landbouwsectoren die voor directe steun in aanmerking komen, geldt dat lidstaten verplicht zijn passende maatregelen te nemen wanneer er sprake is van het niet voldoen aan milieuvereisten. Deze maatregelen kunnen een verlaging of de intrekking van steun inhouden. Binnen de sectorale steun bestaan er, met name op het gebied van rundvlees, mogelijkheden de productie te extensiveren. Aangezien er vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid weinig tot geen steun is betreffende agrarische sectoren welke geen intensief gebruik maken van landbouwgrond (varkens en pluimvee), bestaat er bijgevolg een grotere afhankelijkheid van de milieuwetgeving zelf voor wat betreft de regulering van de nitraatverontreiniging.

    1.5. Preventie van verontreiniging afkomstig van vervoer over zee

    Communautaire wetgeving welke vervoer over zee en de veiligheids- en milieuaspecten daarvan reguleert, is gebaseerd op vier principes met betrekking tot internationale wetgeving. In het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) kan de communautaire wetgeving:

    * geharmoniseerde uitvoering en handhaving van IMO-wetgeving binnen de EU garanderen, bijvoorbeeld voor wat betreft havenstaatcontrole;

    * internationale wetgeving op communautair niveau verstevigen, bijvoorbeeld met betrekking tot havenontvangstfaciliteiten voor afval;

    * beleidsmazen in IMO-wetgeving dichten, bijvoorbeeld met betrekking tot binnenlandse handel;

    * de uitvoering van internationale wetgeving versnellen, bijvoorbeeld met betrekking tot dubbelwandige olietankers.

    Gezien het mondiale karakter van de scheepvaart, wordt wetgeving op mondiaal niveau over het algemeen als de voorkeurskeuze beschouwd. Wanneer het internationale niveau echter tekort schiet voor wat betreft de verwachtingen op het gebied van veiligheid op zee en milieubescherming, wordt communautaire wetgeving in overweging genomen.

    De belangrijkste communautaire instrumenten die betrekking hebben op mariene bescherming en welke van toepassing zijn op schepen die gebruik maken van communautaire havens zijn de Richtlijnen inzake vereisten voor schepen welke gevaarlijke goederen vervoeren, inzake havenstaatcontrole en inzake havenontvangstfaciliteiten gericht op het verminderen van lozingen van scheepsafval op zee en de Verordening betreffende het geleidelijk uit de vaart nemen van enkelwandige olietankschepen.

    Hiernaast is eveneens andere wetgeving inzake veiligheid op zee, gericht op het verhogen van de veiligheid in het algemeen, van belang. Na het zinken van de olietanker Erika in december 1999, heeft de Commissie een reeks voorstellen opgesteld voor verbeterde bewaking van classificatiemaatschappijen, een informatie- en bewakingsysteem met betrekking tot de scheepvaart ter versteviging en verbetering van de vereisten voor schepen welke gevaarlijke goederen vervoeren, een aanvullend compensatieschema voor slachtoffers van olieverliezen en een Europees agentschap voor de veiligheid van de zeevaart en voor de preventie van verontreiniging ('European Maritime Safety and Pollution Prevention Agency'). Het agentschap zal een belangrijke rol spelen bij het bewaken van veiligheidsgerelateerde aspecten van vervoer over zee in Europese wateren, zoals bij ongevallen waarbij verontreiniging van mariene en kustmilieus kan ontstaan.

    Daarnaast is er communautaire wetgeving inzake een geharmoniseerde uitvoering van het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie aangaande schadelijke aangroeiweersystemen op schepen (aangenomen in oktober 2001) in voorbereiding.

    1.6. Maatregelen ter bestrijding van onbedoelde en bewuste mariene verontreiniging

    Het in 1978 overeengekomen actieprogramma ter bestrijding en vermindering van mariene verontreiniging door lozingen van koolwaterstoffen is later uitgebreid tot gevaarlijke en schadelijke stoffen. Genoemd programma omvat verschillende opleidingsprogramma's en een communautair informatiesysteem en later (indien nodig) het inzetten van deskundigen om bij te staan bij responsmaatregelen. Meer recentelijk (in 2000) is er een communautair kader opgezet ter ondersteuning van inspanningen van lidstaten bij maatregelen ter bestrijding van onbedoelde evenals bewuste mariene verontreiniging. Een van de belangrijkste elementen hiervan is een rampenbestrijdingsplan met een 24-uurs waarschuwingssysteem, de vorming van speciale eenheden, de snelle aankoop van satellietbeelden en coördinatie van waarnemers.

    Daarnaast is er in 2002 een communautair mechanisme opgezet voor versoepeling van een verbeterde samenwerking op het gebied van hulpverlenende interventies ter bescherming van de burgerbevolking, waaronder bescherming tegen onbedoelde mariene verontreiniging.

    1.7. Bescherming van het water

    De onlangs aangenomen kaderrichtlijn Water heeft regelingen ingevoerd voor het beheer van rivierbekkens en aangrenzende kustgebieden. Genoemde regelingen zijn gebaseerd op afwateringsgebieden in plaats van op administratieve barrières. De richtlijn introduceert het principe van de gecombineerde benadering waarbij zowel uitstootbeheersing als kwaliteits doelstellingen worden toegepast. De doelstelling van de richtlijn is het verwezenlijken of behouden van een goede ecologische en een goede chemische status.

    De richtlijn voorziet in diverse vereisten op het gebied van bewaking, evaluatie en rapportage, welke ook van toepassing zijn in het kustgebied. Een analyse van de druk van menselijke activiteiten op de kusten en mariene wateren en de gevolgen hiervan biedt de basis voor een programma van maatregelen. De beheersing van prioritaire stoffen zal op communautair niveau worden aangepakt, terwijl beheersplannen om een goede toestand van oppervlaktewateren te herstellen of te behouden gebaseerd zullen zijn op maatregelen op stroomgebied niveau. De richtlijn vervangt vroegere wetgevingsmaatregelen inzake de verschillende soorten water, maar de reeds bestaande wetgeving inzake nitraatverontreiniging afkomstig uit landbouw, zuivering van stedelijk afvalwater, zwemwater en geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging blijft behouden om specifieke bedreigingen voor de kwaliteit van het water af te wenden.

    De lidstaten, Noorwegen en de Commissie gaan informeel akkoord met een gemeenschappelijke implementatiestrategie voor de richtlijn.

    1.8. Lucht

    Via depositie beïnvloeden de emissies van verontreinigende stoffen in de atmosfeer de kwaliteit van het water. De recente Richtlijn inzake nationale emissieplafonds voor verontreinigende stoffen in de lucht heeft met het instellen van landelijke plafonds voor de emissie van SO2, NOx en NH3 een nieuwe benadering voor de verbetering van de luchtkwaliteit geïntroduceerd. Genoemde plafonds zijn gericht op de vermindering van verzuring en eutrofiëring. Richtlijnen betreffende grote stookinstallaties, afvalverbranding en de eerder genoemde geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, richten zich op de aanpak van puntbronnen. De Commissie bereidt momenteel een strategie voor welke is gericht op de aanpak van emissies afkomstig van vervoer op zee. De uitstoot van SO2 van schepen is hoog en veroorzaakt verzuring, terwijl emissies van NOx mogelijk een factor van belang vormen bij mariene eutrofiëring. Het algehele beleidskader wordt ontwikkeld middels de thematische strategie genaamd CAFE ('Clean Air For Europe'), welke in 2005 moet zijn afgerond. In tegenstelling tot een aantal wetgevingsmaatregelen met betrekking tot water welke geografisch begrensd zijn, zijn deze richtlijnen van toepassing op bronnen, ongeacht of ze zich op land of op zee bevinden.

    1.9. Gevaarlijke stoffen

    Communautaire wetgeving inzake chemische stoffen is gebaseerd op artikel 95 en is gericht op een hoge mate van bescherming van de gezondheid, de veiligheid, het milieu en de consument alsmede de integriteit van de interne markt. Dit beleid wordt momenteel herzien. De doelstellingen voor de toekomst dienen een enkel samenhangend en transparant systeem te vormen met duurzame ontwikkeling als algemeen doel. Dit wordt gerealiseerd door de industrie verantwoordelijk te stellen voor het genereren van gegevens en het beoordelen van risico's, het overbruggen van de kenniskloof met betrekking tot eigenschappen en gebruik van stoffen en het stroomafwaarts langs de distributieketen doorgeven van genoemde verantwoordelijkheid aan fabrikanten, gebruikers en importeurs.

    Momenteel voorzien verschillende wetgevingsmaatregelen inzake indeling en etikettering (op grond van de Richtlijnen 67/548 en 76/769) in de beoordeling van en toezicht op nieuwe en bestaande chemicaliën. Terwijl genoemde wetgevingsmaatregelen momenteel voorzien in verschillende benaderingen van risicobeoordeling, wordt een en ander herzien in het kader van de hervorming van het beleid inzake chemische stoffen, welke is gericht op een uniforme aanpak. Zodra er communautaire controlemaatregelen zijn opgezet, dienen lidstaten eventuele strengere regels op nationaal niveau te verantwoorden onder opgave van de redenen waaruit de specifieke noodzaak blijkt, en is het hen niet toegestaan internationale overeenkomsten betreffende restricties aan te gaan.

    Afzonderlijke instrumenten voor biociden en gewasbeschermingsmiddelen omvatten bepalingen voor het opstellen van een opbouwende lijst met stoffen welke op communautair niveau gebruikt mogen worden; productautorisatie vindt plaats op nationaal niveau. Daarnaast bestaat er ook indirecte voorschriften aangaande chemische stoffen middels zowel de eerder genoemde kaderrichtlijn Water en geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als wetgeving inzake bedrijfsveiligheid, risico's van grote ongevallen, consumentenbescherming, verpakking voor levensmiddelen, cosmetische producten en speelgoed en de onlangs gepubliceerde strategie inzake dioxinen, furanen en PCB's.

    1.10. Radioactieve stoffen

    Het Euratom-Verdrag voorziet in een reeks basisnormen inzake veiligheid met betrekking tot de bescherming van werkenden en het grote publiek tegen de gevolgen van ioniserende straling. Hoewel Euratom ook bepalingen bevat aangaande radioactieve niveaus in water, lucht en grond, zijn deze bepalingen vooralsnog niet benut voor het mariene milieu. De Europese Commissie is bezig met een aanpassing van het MARINA-project inzake de radiologische expositie van de Europese Gemeenschap afkomstig van radioactiviteit in Noord-Europese mariene wateren. Het project is onder andere gericht op (i) gegevens aangaande lozingen vanuit verschillende bronnen en tendensen voor wat betreft á-, â- en ã-stralers en tritium, (ii) de concentraties Cs-137 in de periodes 1976-1980 en 1986-1990, (iii) het modelleren van de tendensen in de concentraties Cs-137 en Pu-239, en (iv) radiologische effecten op mosselen in de nabijheid van lozingen afkomstig van een fosfaatmestfabriek en opwerkingsfabrieken van nucleaire brandstof.

    1.11. Beleid inzake afvalbeheer en hulpbronnen

    De communautaire strategie inzake afvalbeheer is gegrond op de principes preventie, hergebruik en terugwinning, optimalisatie van de verwijdering en vervoersregulering. De basisvereisten zijn vastgelegd in kaderrichtlijn Afval, welke van toepassing is in de EEZ en welke beschrijft dat verwijdering of terugwinning de mens of het milieu niet in gevaar mogen brengen. Aanvullende regels inzake afval afkomstig van schepen en vrachtresiduen zijn vervat in de richtlijn havenontvangstfaciliteiten.

    De productie van afval op zee, de afvloeiing en lozingen vanaf het land komen aan bod in de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen en de kaderrichtlijn Water en specifieke instrumenten inzake afvalolie, PCB's, batterijen, rioolslib, titaandioxide, en recentelijk inzake elektrische en elektronische apparatuur. Het geïntegreerde productbeleid van de Commissie is gericht op het beperken van de gevolgen van producten op de gehele levenscyclus. Dit beleid is van toepassing op alle producten welke van invloed zijn op het mariene milieu.

    1.12. Financieringsmechanismen

    Daar waar in de volgende sectie wordt verwezen naar financiering door internationale financieringsinstituten van saneringsprojecten in de Oostzee, de Zwarte Zee en de Middellandse Zee, omvat de bijdrage van de Gemeenschap de diverse programma's in het kader van ISPA en PHARE met betrekking tot kandidaat-lidstaten, TACIS, de Noordelijke dimensie en EUROMED met betrekking tot derde landen in de voormalige Sovjet-Unie en het Middellandse-Zeegebied. Daar waar LIFE-projecten betrekking hebben op het mariene milieu, zijn de communautaire regionale structurele en cohesiefondsen relevant.

    2. Beleid en wetgeving van andere instanties inzake de bescherming van het mariene milieu

    2.1. Inleiding

    De andere instanties omvatten regionale mariene verdragen en regionale instrumenten waarvan de werkingssfeer de bescherming van specifieke regionale zeeën en mariene regio's in Europa behelst, regionale overeenkomsten die regionaal visserijbeheer ten doel hebben en internationale instanties waarvan de activiteiten betrekking hebben op zeerecht, vervoer over zee en bescherming van het water.

    In het merendeel van deze instanties waarbij de Commissie partij dan wel waarnemer is, coördineren het Voorzitterschap en de Commissie de meningen van de lidstaten om te komen tot een gemeenschappelijk EU-standpunt dat consistent is met communautaire wetgeving, ongeacht of de Commissie zelf lid van de instantie is en of de essentie onder exclusieve of gemengde bevoegdheid valt. De formulering van genoemd standpunt is afhankelijk van de aard van de bevoegdheid.

    2.2. Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee

    Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) kan voor wat betreft het mariene milieu worden beschouwd als overkoepelend instrument. Naast het afbakenen van nationale rechtsbevoegdheden en het vaststellen van navigatierechten en de wettelijke regelingen buiten de territoriale wateren, voorziet het verdrag in een rechtsgrondslag voor bescherming en duurzame ontwikkeling en richt het zich op milieubeheer, wetenschappelijk onderzoek, economische activiteiten en geschillenbeslechting. Staten beschikken over het soevereine recht hun natuurlijke hulpbronnen te exploiteren in overeenstemming met de plicht het mariene milieu te beschermen en te behouden. UNCLOS heeft het concept van de exclusieve economische zones geïntroduceerd en de begrenzingen van de territoriale wateren en de rechten van doortocht, de vrijheid van scheepvaart, visserij en de vrijheid tot het plaatsen van onderzeese leidingen en kabels buiten de territoriale wateren.

    De bepalingen van UNCLOS worden weerspiegeld en versterkt middels diverse andere instrumenten, waaronder het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, dat is gericht op de duurzame instandhouding van deze bestanden op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en een preventieve aanpak.

    Om het uitvoeringsproces van UNCLOS en de regelgeving inzake oceanische zaken volgens hoofdstuk 17 van Agenda 21 verder te ontwikkelen, heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een informatief overlegproces opgezet. Hiermee zal de Algemene Vergadering en Rio+10 geïnformeerd worden over onder andere de verbeterde samenwerking tussen de verschillende intergouvernementele instanties en agentschappen welke zich richten op wereldzeeën.

    Voor wat betreft het milieu heeft UNEP een wereldwijd actieplan opgezet dat zich richt op een vermindering van de gevolgen van activiteiten op land voor het mariene milieu. Het doet dienst als bron voor conceptuele en praktische begeleiding op het gebied van bijvoorbeeld afvalwaterzuivering en onderhoudt een uitwisselingsplaats voor activiteiten en vakkennis. Andere activiteiten van UNEP zijn onder meer de 'Global International Waters Assessment' welke tot doel heeft een uitgebreide mondiale beoordeling te geven van de ecologische status van 66 watergebieden, waaronder mariene en kustwateren.

    2.3. Regionale mariene verdragen

    Op regionaal niveau is de Commissie partij bij OSPAR (het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan), HELCOM (het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu van het Oostzeegebied) en het Verdrag van Barcelona inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging.

    Al deze verdragen hebben tot gemeenschappelijk doel het mariene milieu te beschermen en verontreiniging te voorkomen en te bestrijden. Genoemde verdragen zijn in de jaren zeventig van de twintigste eeuw getekend en hebben een nieuwe politieke impuls gekregen middels herziening in de jaren negentig. Hoewel ze terzelfder tijd in werking traden als de eerste actie van de EG inzake het milieu, welke zich niet op het mariene milieu richtte, vullen ze momenteel de communautaire wetgeving aan en overlappen deze deels. Nochtans bieden ze een mechanisme voor de behandeling van regionale verschillen en samenwerking met landen die geen lid zijn van de EU.

    OSPAR, waarbij twaalf lidstaten van de EU, twee EER-landen, Zwitserland en de Commissie partij zijn, heeft als algemeen doel de voorkoming en bestrijding van mariene verontreiniging en de bescherming van het mariene milieu tegen de nadelige gevolgen van menselijke activiteit (hoewel erkend wordt dat visserijbeheer andere regelingen behoeft). OSPAR heeft thematische strategieën ontwikkeld die zich richten op gevaarlijke stoffen, radioactieve stoffen, eutrofiëring, biologische diversiteit, de olie- en gasindustrie op zee en bewakings- en evaluatieprogramma's. Genoemde strategieën hebben een politieke aard en dienen ter uitwerking van de dienovereenkomstige bijlagen van het verdrag.

    Hoewel een aantal van de programma's en maatregelen voornamelijk van politieke en sturende aard zijn, zijn er verscheidene bindende beslissingen genomen ter regulering van de industriële emissies. Hoewel de strategieën hier ruwweg vergelijkbaar en consistent zijn met EG-wetgeving, is er, gezien het feit dat deze kwesties ook binnen de EU aan de orde komen, sprake van een zekere mate van dubbel werk. De aanzienlijke huidige overlap qua lidmaatschap houdt in dat de relatie van OSPAR met de Gemeenschap zorgvuldige coördinatie vereist. Aangenomen mag worden dat deze relatie zich verder zal ontwikkelen wanneer de EU uitbreidt en OSPAR waarschijnlijk minder dan de helft van de lidstaten zal omvatten.

    Ondanks de grote lidmaatschapsoverlap hebben de verschillende stemregels en vertegen woordigingssystemen in een aantal gevallen geleid tot verschillende en inconsistente uitkomsten voor dezelfde kwesties tussen de Gemeenschap en OSPAR. Recentelijk heeft OSPAR het wel dienstig geacht, de EG - welke zich in een gunstigere positie bevindt om actie te ondernemen - in kennis te stellen van zijn bezorgdheid over de gevolgen van visserij en gevaarlijke stoffen.

    Vier lidstaten van de EU, vier kandidaat-lidstaten, de Russische Federatie en de Gemeenschap zijn partij bij HELCOM. Voor wat betreft lidmaatschap zal uitbreiding van de EU tot een situatie leiden waarin alle partijen, uitgezonderd één, lidstaten van de EU zijn.

    Het toepassingsgebied van HELCOM omvat maatregelen tegen gevaarlijke stoffen, de uitvoering van beste milieupraktijken en de beste technologie om verontreiniging vanaf het land te bestrijden, preventie van verontreiniging afkomstig van de scheepvaart en activiteiten op zee en maatregelen ter bestrijding van verontreiniging als gevolg van incidenten, natuurbehoud en kustbeleid, en bewakings- en evaluatieprogramma's om de stand van zaken in de Oostzee te evalueren. Middels de PITF ('Programme Implementation Task Force') onder het JCP ('Joint Comprehensive Environmental Action Programme') coördineert HELCOM in nauwe samenwerking met internationale financieringsinstrumenten investeringen en financiële steun gericht op een vermindering van de verontreiniging van hot spots in de Oostzee. Regels worden gemaakt op basis van unaniem aangenomen aanbevelingen.

    Een aantal aanbevelingen van HELCOM inzake gevaarlijke stoffen, afvalwaterzuivering en nutriënten zijn geen strikte equivalenten van maatregelen in de EU. HELCOM is momenteel bezig de aanbevelingen te harmoniseren met EU-wetgeving en maatregelen van OSPAR, hetgeen als gevolg zou moeten hebben dat de inconsistenties verdwijnen.

    Onder de 21 partijen bij het Verdrag van Barcelona bevinden zich slechts vier lidstaten van de EU, vier kandidaat-lidstaten en de Gemeenschap. Het is een UNEP-Verdrag in het kader van het programma van dit orgaan inzake regionale zeeën. Het wijkt bovendien in zoverre van OSPAR en HELCOM af dat partijen die geen lid van de EU zijn in de meerderheid zijn en zullen blijven.

    De partijen werken aan de uitvoer van het verdrag middels het MAP ('Mediterranean Action Plan'), hierbij rekening houdend met het advies van de MCSD ('Mediterranean Commission for Sustainable Development'), een adviesorgaan via de regionale activiteitencentra (RAC's) welke elk een thematische prioriteit hebben zoals milieu en ontwikkeling, integraal kustbeleid, speciale beschermde gebieden, detectie op afstand, schonere productie en noodmaatregelen.

    Bij het besluitvormingsproces worden zowel protocollen bij het verdrag als aanbevelingen aangenomen. Genoemde protocollen hebben betrekking op stortingen, ongevallen (noodsituaties), verontreiniging vanaf het land, gebieden welke een bijzondere bescherming genieten, gevaarlijk afval en activiteiten op zee.

    Voor wat betreft het Middellandse-Zeegebied voorziet het strategische actieplan in doelen voor de uitvoering van het protocol inzake verontreiniging vanaf het land gedurende vijfentwintig jaar. Er zijn soortgelijke plannen aangenomen die zich richten op de monniksrob, walvisachtigen, zeeschildpadden en mariene vegetatie. De praktische uitvoering wordt vergemakkelijkt door de samenwerking met de internationale financiële instellingen en het EUROMED-programma van de EU.

    In tegenstelling tot OSPAR, hebben HELCOM (middels het verband met het Agenda 21-proces voor de Oostzee), en het Verdrag van Barcelona (middels het verband met de MCSD) een werkingssfeer die zich richt op de duurzame ontwikkeling van de regio.

    De zes landen rond de Zwarte Zee, Bulgarije, Georgië, Oekraïne, Roemenië, de Russische Federatie en Turkije, hebben in Boekarest het Verdrag inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging aangenomen. De aandacht richt zich op verontreiniging vanaf het land en vanaf schepen, noodsituaties en stortingen. Hierover zijn protocollen overeengekomen. Een strategie inzake het behoud van biologische en landschapsdiversiteit is in voorbereiding en moet in 2002 door de ministers van Milieu van de landen rond de Zwarte Zee worden aangenomen. De partijen voeren het verdrag uit middels het strategische actieplan voor de Zwarte Zee (1996), waarvan het tijdsschema in 2002 wordt herzien. Deze uitvoering wordt voor een groot deel bepaald door actieve internationale steun middels regionale programma's en projecten. Momenteel wordt onderhandeld over een regionaal rampenplan betreffende het bestrijden van verontreiniging van de Zwarte Zee door olie.

    Aangezien geen enkele huidige lidstaat van de Europese Gemeenschap partij is, is de EU geen partij. De Gemeenschap heeft echter sinds 2001 officieel de status van waarnemer en neemt actief deel aan alle vergaderingen en activiteiten. Hoewel de Europese Unie geen partij is, is de EU betrokken bij steun voor het secretariaat van het verdrag en heeft de EU onlangs een doorslaggevende rol gespeeld bij het opzetten van een task force, DABLAS, om de uitvoering van projecten in het stroomgebied van de Donau/Zwarte Zee te vergemakkelijken. Zodra twee landen die thans partij zijn bij bedoeld verdrag (Roemenië en Bulgarije) tot de EU zullen zijn toegetreden, dient de Gemeenschap zelf partij bij het verdrag te worden. Ongeacht de stand van zaken met betrekking tot uitbreiding, moet de strategie bij het beoordelen en evalueren van de Europese zeeën, de toestand van de Zwarte Zee niet uit het oog verliezen.

    In een recente Mededeling van de Commissie betreffende samenwerking in de regio Donau-Zwarte Zee, heeft de Commissie de Raad en het Parlement uitgenodigd een gezamenlijk EU-initiatief in overweging te nemen met als doel gemakkelijker tot milieusanering en een duurzaam milieu in de regio Donau-Zwarte Zee te komen. De regeringen van de landen uit de regio hebben onlangs aangekondigd zich hernieuwd in te zetten met betrekking tot de verbetering van de regionale waterkwaliteit en hebben de wens geuit dat de Commissie en de internationale financieringsinstituten hun samenwerking met de landen in de regio op het gebied van het vaststellen, voorbereiden en steunen van projecten verder ontwikkelen.

    Voor wat betreft de uitvoering varieert het werk van de vier regionale verdragen inzake de zee. Terwijl OSPAR zich richt op uitvoeringsrapportage, hetgeen met zich meebrengt dat er zaken bij de naam worden genoemd, houden Barcelona en Boekarest zich voornamelijk bezig met praktische implementatie middels het financieren van projecten op het gebied van infrastructuur en andere capaciteitsopbouwprogramma's. HELCOM combineert beide werkwijzen.

    De samenwerking is verbeterd, met als gevolg een betere wederzijdse erkenning van de respectieve sterke punten. Dit heeft geleid tot het erkennen van gebieden waar andere organisaties het voortouw kunnen nemen. Op het gebied van mariene bewaking en classificatie van mariene habitats, kan de EG voordeel halen uit de ervaring van HELCOM en OSPAR en het Verdrag van Barcelona.

    2.4. Overige regionale overeenkomsten en conferenties

    AMAP (Arctic Monitoring and Assessment Programme) is opgericht in het kader van de Arctische Raad (waaraan wordt deelgenomen door de Noordse landen, de Verenigde Staten van Amerika, Canada en de Russische Federatie) met het doel de toestand van het arctische milieu te bewaken en te evalueren, en om rapporten aangaande de toestand van het arctische milieu op te stellen. De Arctische Raad voorziet in een mechanisme waarmee de gemeenschappelijke aangelegenheden en uitdagingen waarmee de arctische overheden en het arctische volk te maken hebben, worden aangepakt. Hoewel de Arctische Raad geen wettelijk verdrag vormt, heeft genoemde Raad de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de arctische strategie betreffende de bescherming van het milieu, welke in 1991 is aangenomen en welke tot doel heeft alle milieuruimtes te beschermen, met inbegrip van de mariene. In de Europese regio overlapt het gebied dat onder AMAP valt een deel van het gebied dat onder OSPAR valt. De evaluatie 1997 van AMAP heeft de grondslag geboden voor de informatie die werd verstrekt in de QSR2000 aangaande de arctische subregio onder OSPAR. Met deze werkwijze is dubbel werk voorkomen.

    Hoewel OSPAR zich niet richt op scheepvaart, hebben de Europese Gemeenschap en de aangrenzende landen van deze regio's ingestemd met de Overeenkomst van Bonn en de Overeenkomst van Lissabon (welke nog niet van kracht is) inzake samenwerking bij het bestrijden van verontreiniging van respectievelijk de Noordzee en een deel van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan.

    Daarnaast zijn er ministeriële conferenties geweest inzake een aantal regio's en subregio's, zoals de Noordzee en de Waddenzee. Dit zijn minder gestructureerde, incidentele ministerssamenkomsten, waarbij discussies worden aangestuurd betreffende zaken welke van belang zijn voor uitvoerende instanties.

    2.5. Natuur- en milieubescherming - biodiversiteit

    Voor wat betreft natuurbescherming richt het Verdrag van Bonn inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten zich op de instandhouding van trekkende soorten en hun habitats. Op regionaal niveau voorziet ASCOBANS in een beheersplan inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee en de Noordzee middels, onder andere, aanpassing van vistuig en vispraktijken. De gerelateerde ACCOBAMS inzake walvissen in de Zwarte en de Middellandse Zee voorziet in een netwerk van beschermde gebieden voor mariene zoogdieren. De Gemeenschap is geen partij bij deze regionale overeenkomsten, en maatregelen die middels deze forums zijn aangenomen zijn mogelijk niet geïntegreerd in de het acquis communautaire. De diensten van de Commissie proberen echter geregeld met de secretariaten bijeen te komen om denkbeelden en informatie uit te wisselen.

    De Raad van Europa heeft op 4 november 1998 een Verdrag betreffende de bescherming van het milieu door het strafrecht aangenomen, volgens hetwelk een aantal activiteiten als strafbare feiten worden aangemerkt wanneer zij opzettelijk of uit grove nalatigheid worden verricht, in zoverre zij blijvende schade aanrichten of naar alle waarschijnlijkheid zullen aanrichten aan met name de kwaliteit van het water, of de dood of ernstig letsel van een persoon tot gevolg hebben. Het definieert het concept van strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijke en rechtspersonen, voorziet in de maatregelen welke door de staten aangenomen dienen te worden en volgens welke genoemde staten in staat worden gesteld eigendommen in beslag te nemen en de bevoegdheden te definiëren welke tot de beschikking van de autoriteiten staan, en voorziet in internationale samenwerking.

    Binnen het kader van het Verdrag tot behoud van de biologische soortenrijkdom heeft het Djakarta-mandaat betreffende de biologische diversiteit van mariene en kustsoorten de thematische kwesties vastgesteld voor wat betreft beheer van hulpbronnen, duurzaam gebruik, beschermde gebieden, en aquacultuur en niet-inheemse soorten Deze kwesties werden in 2001 overgenomen in het actieplan van de Commissie inzake biologische diversiteit.

    2.6. Visserijbeheer

    Voor wat betreft visserij heeft de Voedsel- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties (FAO), een autonome instantie van de VN, zich gericht op het bevorderen van de duurzame ontwikkeling van verantwoordelijke visserij en het bijdragen aan de voedselzekerheid. De gedragscode van de FAO biedt een principe- en normenkader voor het behoud, beheer en de ontwikkeling van de sector. De FAO heeft onlangs een bijeenkomst georganiseerd aangaande de vraag hoe overwegingen met betrekking tot ecosystemen verder in het visserijbeheer kunnen worden verwerkt.

    Op regionaal niveau is het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee gericht op de instandhouding en uitbreiding van de levende rijkdommen van de Oostzee. De regulerende instantie, de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee, heeft speciale aandacht geschonken aan de Atlantische zalm (Salmo salar). De Visserijcommissie voor het Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) voorziet in technische maatregelen voor het beheer van de hulpbronnen voor de visserij binnen het gebied van het verdrag. Binnen deze instanties vertegenwoordigt de Europese Gemeenschap de belangen van de lidstaten.

    De Algemene Visserijcommissie voor het Middellandse-Zeegebied bevordert de ontwikkeling, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen en aquacultuur in het Middellandse-Zeegebied. De Organisatie voor de instandhouding van de zalm in het noorden van de Atlantische Oceaan (NASCO) richt zich op de instandhouding, het herstel en de verbetering van de bestanden wilde zalm welke tot buiten de visserijbevoegdheid van kuststaten trekken. NASCO heeft in 1997 richtsnoeren inzake transgene zalm aangenomen. Het Internationale verdrag voor de instandhouding van de Atlantische tonijn (ICCAT) is verantwoordelijk voor de instandhouding van tonijn en tonijnachtige soorten in de Atlantische Oceaan.

    Binnen het kader van de economische samenwerking van de staten rond de Zwarte Zee wordt er onderhandeld over een visserijverdrag voor de Zwarte Zee.

    2.7. Vervoer over zee

    De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het gespecialiseerde VN-agentschap dat verantwoordelijk is voor de veiligheid van de internationale scheepvaart en de preventie van verontreiniging afkomstig van scheepvaart. Van de circa veertig verdragen en protocollen zijn met name de volgende van belang in het kader van deze strategie. De IMO omvat het Verdrag van Londen ter voorkoming van verontreiniging van de zee door het storten van afval en vuil, het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL 73/78), het Internationaal Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, en het Verdrag inzake voorbereiding op verontreiniging door olie, maatregelen ter bestrijding daarvan en samenwerking. In het kader van laatstgenoemd verdrag vormt het protocol inzake gevaarlijke en schadelijke stoffen een kader voor de samenwerking bij het bestrijden van ongevallen op zee.

    Het Oostzeegebied, Zwarte-Zeegebied, Middellandse-Zeegebied en de Noordwest-Europese wateren zijn onder bijlage I (olie) van het MARPOL-Verdrag aangewezen als speciale gebieden, een situatie welke inmiddels in werking is getreden. Als gevolg hiervan zijn lozingen van olieachtig water alleen toegestaan indien het oliegehalte van het effluent de 15 ppm niet te boven komt, ongeacht van welk schip de lozing afkomstig is. Een voorwaarde voor de aanwijzing als speciaal gebied is dat er geschikte havenontvangstfaciliteiten aanwezig zijn. Buitendien is de geschiktheid van havenontvangstfaciliteiten in een aantal van de gebieden (zoals het Oostzeegebied en de Noordwest-Europese wateren) verbeterd. Momenteel wordt er in het Zwarte-Zeegebied onderhandeld over een regionaal rampenplan betreffende de bestrijding van verontreiniging van de Zwarte Zee door olie (ontwikkeld met IMO-steun van de Internationale Maritieme Organisatie). Ook zijn de Noordzee en de Oostzee onder bijlage II (schadelijke vloeistoffen in bulk vervoerd) en bijlage V (vuilnis) van het MARPOL-Verdrag aangewezen als speciaal gebied, een situatie welke inmiddels in werking is getreden.

    Het memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole bestrijkt de wateren van de Europese kuststaten en het Noord-Atlantisch bekken van Noord-Amerika tot Europa. Doel van het memorandum is, middels een geharmoniseerd systeem van havenstaatcontrole het gebruik van schepen die niet aan de minimumnormen beantwoorden uit te sluiten.

    2.8. Gevaarlijke stoffen

    Op het gebied van chemische stoffen zijn zowel UNEP als de OESO op mondiaal en internationaal niveau bezig met regelgevende maatregelen. De OESO houdt zich voornamelijk bezig met het ontwikkelen van methoden, met inbegrip van testmethoden en gevaar- en risicobeoordeling, en heeft bovendien de wederzijdse acceptatie van testgegevens gereguleerd. Op VN-niveau reguleert het Verdrag van Stockholm de productie, import, export en het gebruik van een groep POP's (Persistent Organic Pollutants) en voorziet het Verdrag van Rotterdam in regelingen op het gebied van voorafgaande geïnformeerde toestemming waarmee de export wordt gereguleerd van stoffen die voor wat betreft binnenlands gebruik verboden zijn of waarvan het binnenlands gebruik door sterke regelgeving gebonden is.

    Op regionaal niveau is ook het VN/ECE-Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren - welke gericht is op een vermindering van verontreiniging vanaf het land - van belang voor de vermindering van verontreiniging van het mariene milieu. Genoemd verdrag kan worden beschouwd als analoog aan de EU-wetgeving inzake behandeling van stedelijk afvalwater en geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Evenzo is het VN/ECE-Verdrag inzake grensoverschrijdende lucht verontreiniging over lange afstand relevant voor de bescherming van het mariene milieu wanneer de verontreinigende stoffen waartegen actie wordt ondernomen, ook neerslaan in mariene wateren.

    2.9. Nucleaire veiligheid

    De Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) ontwikkelt normen inzake nucleaire veiligheid en bevordert zowel het bereiken en onderhouden van hoge veiligheidsniveaus bij toepassingen van nucleaire energie als de bescherming van mens en milieu tegen de gevolgen van ioniserende straling. Deze normen worden goedgekeurd door andere internationale en VN-agentschappen, met inbegrip van de Internationale Commissie voor Stralingsbescherming (ICRP), de Wetenschappelijke Commissie van de Verenigde Naties inzake Gevolgen van Atoomstraling (UNSCEAR), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).

    2.10. Niet-gouvernementele organisaties

    Recentelijk zijn niet-gouvermentele organisaties meer betrokken geraakt bij de verschillende hierboven beschreven activiteiten. Over het algemeen omvatten deze NGO's zowel zogenaamde groene organisaties als verenigingen uit de industriële sector. De betrokkenheid van deze organisaties wordt vergemakkelijkt door nieuwe reglementen van orde, waarmee hun aanwezigheid tijdens de meeste vergaderingen van een groot aantal van deze instanties wordt toegestaan. De feitelijke en rechtmatige bijdrage van deze organisaties bestaat uit zowel het beïnvloeden van processen en uitkomsten als technische bijdragen - NGO's zijn soms efficiënter dan regelgevende instanties bij het samenvoegen en presenteren van relevante informatie. Bovendien spelen zij een belangrijke rol bij het bepalen van de publieke opinie.

    BIJLAGE 3 BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Op weg naar een strategie voor de bescherming en de instandhouding van het mariene milieu

    Omschrijving en evaluatie van huidige maatregelen - Kennis

    In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de mariene bewaking, evaluatie en gerelateerde rapportagemaatregelen.

    1. Maatregelen in Europa

    1.1. Bewaking

    Op dit moment biedt de bewaking die door lidstaten wordt uitgevoerd niet de uitgebreide informatie die nodig is om de (chemische of biologische) status van communautaire territoriale wateren of de belasting van het mariene milieu (bijvoorbeeld de belasting met verontreinigende stoffen) te evalueren.

    Krachtens de kaderrichtlijn Water dient er informatie beschikbaar te komen welke nodig om de kwaliteit van het kustmilieu (de chemische en ecologische toestand) tot op één zeemijl te evalueren. Voor het resterende deel van de communautaire territoriale wateren geldt dat de kaderrichtlijn Water zich alleen richt op de chemische status.

    Hoewel de kaderrichtlijn Water op zichzelf geen bijzonderheden biedt aangaande de in deze wateren uit te voeren bewaking, vormt de ontwikkeling van richtsnoeren aangaande bewaking een van de hoofdpunten van de gemeenschappelijke implementatiestrategie van de richtlijn. Met betrekking tot mariene bewaking zullen er informele richtsnoeren worden ontwikkeld aangaande het ontwerp van een bewakingsnetwerk. Deze zullen zich richten op (i) criteria voor het vaststellen van significante waterlichamen in het bekken of bekkendistrict; selectie van te bewaken locaties met betrekking tot belastingen, impacts, en de aanwezigheid van beschermde gebieden, (ii) netwerkrepresentatie in informatiesystemen voor geografische gegevens, (iii) integratie van bestaande nationale netwerken en integratie van nationale netwerken op Europees niveau, en (iv) bewakingsprocedures/-protocollen conform bijlage V van de kaderrichtlijn Water voor rivieren, meren, overgangswateren, kustwateren, kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen, grondwater.

    Alle regionale mariene verdragen hebben bewakings- en evaluatieprogramma's opgezet. Een gedetailleerd overzicht van deze programma's wordt in een afzonderlijk rapport gepubliceerd. Hoewel het Europees Milieuagentschap (EMA) en de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) zich voor hun verslagen en analyses baseren op de bevindingen van bewakingsprogramma's, voeren ze zelf niet het beheer over dergelijke programma's.

    Binnen het kader van de voedselveiligheid [5] ontwikkelen lidstaten van de EU bewakingsprogramma's die zijn gericht op een aantal van de verontreinigende stoffen. Deze programma's maken vaak gebruik van dezelfde soorten (met name tweekleppige weekdieren) en richten zich daarnaast op dezelfde verontreinigende stoffen: chemische stoffen, zware metalen, straling, stikstof en bacteriën. Bij gebrek aan coördinatie en het ontbreken van bewakingsrichtsnoeren, leidt een dergelijke situatie tot dubbel werk en dubbele kosten, maar ook, aangezien een aantal verontreinigende stoffen in het geheel niet bewaakt wordt, tot omissies.

    [5] Zie Richtlijn 91/492/EEG inzake tweekleppige weekdieren, Richtlijn 91/493/EEG inzake visserijproducten en Richtlijn 96/23/CE inzake controlemaatregelen ten aanzien van residuen in voedsel.

    Gezien in Europese context zijn de bestaande bewakingsprogramma's van de regionale mariene verdragen niet erg coherent voor wat betreft reikwijdte, inhoud (de behandelde kwesties), benadering van de evaluatie, en bijzonderheden (geografische en temporele dichtheid). Een deel van de divergentie kan worden geweten aan verschillen in milieuomstandigheden en verschillen in socio-economische en politieke omstandigheden in de landen die aan deze zeeën grenzen.

    Daarnaast bestaan er alledaagse problemen, zoals ontoereikende ruimtelijke dekking van de bewakingsstations en/of monsternemingsfrequentie (aangezien de beperkte hulpbronnen van de partijen uitgebreide en reguliere bewakingsactiviteiten in gebieden op zee niet toestaan), en als gevolg hiervan een gebrek aan gegevens, onvolledige gegevens, het niet doorgeven van beschikbare gegevens en ontoereikendheid van gegevens. In het laatste geval kan er sprake zijn van onzekerheid met betrekking tot de betrouwbaarheid van de gegevens, gebrek aan consistentie binnen datasets en gebrek aan harmonisatie tussen datasets, waardoor wetenschappelijke analyse en vergelijking bijkans onmogelijk wordt.

    Hoewel het ontwikkelen van een enkelvoudig algemeen programma niet het doel behoeft te zijn, bestaat er gelegenheid tot het harmoniseren van de strategische benadering, de algehele structuur en inhoud van deze bewakingsprogramma's en de methoden van de gerelateerde evaluatieactiviteiten. Maatregelen welke in het kader van de tenuitvoerbrenging van de kaderrichtlijn Water worden uitgevoerd, kunnen dienen als stimulus in de richting van een bepaalde vorm van integratie van de evaluatieprogramma's van de regionale mariene verdragen met die van de kaderrichtlijn.

    1.2. Evaluatie

    Ter ondersteuning van beleidsacties heeft het Europees Milieuagentschap (EMA) een netwerk opgezet met diens 31 lidstaten en met relevante internationale organisaties binnen de zogenaamde MDIAR-keten (welke zich bezighouden met bewaking, gegevens, informatie, evaluatie, rapportage). De informatie die relevant is voor de ontwikkeling van beleid inzake mariene kwesties wordt geboden door de hoofdstukken van de rapporten van het EMA welke zich met mariene zaken bezighouden: SOE ('State and Outlook on Europe's Environment'), de reeks Milieusignalen, sector- en milieurapportagemechanismen en Topic reports. Een basisset van 81 waterindicatoren met inbegrip van mariene en kustindicatoren welke het DPSIR-evaluatiekader bestrijkt, is momenteel in ontwikkeling met als doel beleidsvragen met betrekking tot de bovenstaande beleidskwesties te beantwoorden. Een basisset indicatoren met betrekking tot visserij en milieu is in ontwikkeling, evenals een basisset indicatoren met betrekking tot biologische diversiteit.

    Binnen de context van de uitvoering van de kaderrichtlijn Water zijn maatregelen met betrekking tot het ontwikkelen van ondersteuning aangaande (i) de ontwikkeling van typologie- en classificatiesystemen van overgangs- en kustwateren en (ii) criteria voor de evaluatie van de toestand van de waterkwaliteit voor ieder type waterlichaam van bijzonder belang voor het voorbereiden van mariene evaluaties.

    Alle regionale mariene verdragen publiceren op gezette tijden evaluatierapporten aangaande de toestand van het mariene milieu. In deze rapporten komen de inbreng van verontreinigende stoffen in het mariene milieu en de invloed van menselijke activiteiten op het mariene milieu aan bod en wordt een beeld van de toestand van het mariene milieu geschetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle hen beschikbare informatiebronnen.

    Bij het beoefenen van de adviserende rol ten behoeve van onder andere de Gemeenschap en regionale visserijorganisaties, bereidt de Internationale Raad voor het Onderzoek van de zee jaarlijkse evaluaties voor van de toestand van circa 135 commerciële vissoorten en hun opbrengst.

    Er bestaat een zekere mate van overeenkomst tussen de evaluatieproducten van het EMA aangaande mariene en kustvraagstukken en de evaluatieproducten van de regionale mariene verdragen wat betreft inhoud en evaluatiemethode, en derhalve ook wat betreft het werk dat nodig is om dergelijke producten te produceren.

    Er zijn ook verschillen in de manier waarop de organisaties te werk gaan. Sommige rapporten worden gemaakt door een centrale actor en voltooid door redactiegroepen; gegevens worden na de evaluatie maar vóór publicatie geverifieerd door lidstaten. In andere gevallen is er een meer gezamenlijke inspanning op grond van consensus tussen de partijen, waarbij gebruik wordt gemaakt van vrijwillige bijdragen van genoemde partijen.

    Zonder te stellen dat een van deze methoden de meest effectieve is om beleidsontwikkeling te beïnvloeden, kan worden gesteld dat bij de eerste methode efficiënter gebruik wordt gemaakt van bronnen en dat de gevolgtrekkingen van de tweede methode gemakkelijker in beleidsacties kunnen worden verwerkt.

    Bij het lezen van de meest recente evaluatieproducten van het EMA en de mariene verdragen kan een zekere mate van dubbel werk worden opgemerkt. Dit kan worden teruggebracht door het synchroniseren van de frequentie en timing van de evaluatieproducten, het stroomlijnen van hun inhoud en de wijze waarop evaluaties plaatsvinden te harmoniseren. Wanneer diverse evaluaties zijn gebaseerd op dezelfde onbewerkte gegevens, dienen er procedures te worden vastgelegd waarmee bijdragen worden geleverd aan evaluatieproducten van andere organisaties en eventuele barrières met betrekking tot toegang tot bewakingsgegevens welke met openbare middelen zijn gefinancierd verwijderd dienen te worden.

    1.3. Rapportage en het verwerken van gegevens en informatie

    Ook de situatie met betrekking tot rapportage en beheer van gegevens en informatie is verre van ideaal. Het komt geregeld voor dat verschillende internationale organisaties gemandateerd worden om in hun landen grotendeels dezelfde soort gegevens en informatie te verzamelen, op een afwijkende manier en binnen afwijkende tijdskaders. Dit heeft geleid tot een proliferatie van rapportageprocedures en -sessies en informatiesystemen en -centra. Daarenboven zijn gegevens niet altijd in elektronische vorm beschikbaar en staan beleidsmaatregelen en voorwaarden met betrekking tot gegevens een gemakkelijke informatie-uitwisseling in de weg.

    Er bestaat een behoefte de situatie met betrekking tot rapportage, verwerking en beheer van gegevens en informatie te verbeteren. Dit kan op Europees niveau op bruikbare wijze worden gerealiseerd en kan worden gebaseerd op een gemeenschappelijk beleid inzake het genereren van, de toegang tot en het gebruik van de diverse soorten gegevens en informatie.

    In het Interregionale Forum (IRF) en bij de uitvoering van de kaderrichtlijn Water hebben er al een aantal eerste gesprekken plaatsgevonden met betrekking tot deze kwesties.

    1.4. Onderzoek

    Er is een aanzienlijke hoeveelheid wetenschappelijke informatie aangaande kust- en mariene ecosystemen geleverd door milieu onderzoeksprogramma's welke door de EU werden gefinancierd (de voorbije kaderprogramma's), met name door de cluster ELOISE-projecten die zowel op de inbreng vanaf het land naar de zee als op een beter begrip van de processen in de kustzone tot aan de grens van het continentaal plat waren gericht.

    Het huidige EG-kader aangaande het financieren van onderzoeksprojecten welke gerelateerd zijn aan het mariene milieu is het programma 'Energie, milieu en duurzame ontwikkeling' (EESD) onder het Vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (gericht op de periode 1999-2002) Binnen de EESD bestaat er een speciale sleutelactie genaamd 'Duurzame mariene ecosystemen en infrastructuur'. Daarnaast draagt ook de EESD-sleutelactie 'Duurzaam beheer en kwaliteit van het water' in het kader van 'ELOISE' bij aan kust- en marien onderzoek. Bovendien heeft internationale samenwerking op wetenschappelijke gebied talloze vormen van samenwerking met economieën in ontwikkeling en opkomst mogelijk gemaakt om mariene ecosystemen te begrijpen en te beheren.

    Het voorstel van de Commissie voor het Zesde kaderprogramma (2002-2006) is in januari 2002 aangenomen en vormt een opzettelijke breuk met vroegere kaderprogramma's op het gebied van streven, werkingssfeer en de instrumenten die bij de uitvoering dienen te worden gebruikt. Het doel is meer aandacht te vestigen op vragen van Europees belang en een betere integratie van onderzoeksinspanningen te bereiken op grond van een verbeterde samenwerking tussen de verschillende actoren (verschillende onderzoeksgemeenschappen, nationale autoriteiten, eindgebruikers en beleidsmakers) in het Europese onderzoeksgebied. Het mariene onderzoek is een van de prioriteiten van het zesde kaderprogramma.

    Het doel van het door de EU gefinancierde mariene onderzoek is het bieden van nieuwe concepten, instrumenten en indicatoren voor een geïntegreerd beheer van de Europese zeeën zowel in het open water als in de kustgebieden en het aanvoergebied dat relevant is voor het beheer op land, op een schaal die varieert van lokaal tot bekkenbreed, en het leveren van een bijdrage aan relevante verdragen. Samenwerkingsverbanden met derde landen op het gebied van onderzoek leveren kennis en wederzijdse voordelen op met betrekking tot ecologische en sociaal-economische kwesties die vaak onderling zeer nauw verweven zijn. EU-onderzoek vormt een middel om duurzaam beheer van kust-, pelagische en diepzeemilieus in de praktijk te brengen en inzicht te verwerven in de diversiteit van deze ecosystemen, niet alleen door een bijdrage te leveren aan relevante kennis en technologie, maar ook door het analyseren van onderling gerelateerde processen, het in aanmerking nemen van sociaal-economische factoren en het mogelijk maken van betere prognoses aangaande antropogene en milieuvariabelen welke van invloed zijn op mariene activiteiten.

    Door de EU gefinancierd onderzoek aan de landzijde van interacties tussen land en oceaan is erop gericht de inbreng van rivierstroomgebieden en aanvoer naar zee te conceptualiseren, te kwantificeren en te voorspellen, waarbij alle routes, (rivierafvoer, atmosferische belasting, wegstromend grondwater, diffuse uitstoot) in overweging worden genomen en onderliggende drijvende krachten, pressies en gevolgen worden geëvalueerd.

    De Unie ondersteunt actief verschillende internationale forums waarin wordt deelgenomen door economieën in ontwikkeling en in opkomst, aangaande het gebruik van internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking met het doel kennis, beleid, capaciteit en actie aan te wenden om te vorderen richting duurzame ontwikkeling, ook met betrekking tot het mariene milieu en de bijbehorende ecosystemen. In de context van het Mediterrane gebied zijn kustecosystemen gedurende de afgelopen jaren prioritair geweest en dit zal in de nabije toekomst onveranderd blijven. Ook in biregionale dialogen tussen Europa en partnerregio's is aandacht geschonken aan mariene en kustecosystemen en het duurzaam beheer ervan. Deze dialoog wordt met name gevoerd met de NOS, de ACS-landen, Azië (in het kader van ASEM - het Azië-Europa-forum), en Latijns-Amerika en Caribische Zone.

    Daarnaast voorziet het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie in technische en wetenschappelijke ondersteuning bij het maken van Europees beleid. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek is het wetenschappelijk en technisch onderzoekslaboratorium van de Europese Unie en combineert technische ondersteuning voor de korte termijn met strategisch onderzoek voor de lange termijn. Veel van het werk wordt uitgevoerd in samenwerking met partners in heel Europa, inclusief instituten in de lidstaten, onderzoeksinstituten, universiteiten en hoogtechnologische bedrijven.

    Marien en kustonderzoek wordt uitgevoerd in het IES (Institute for Environment and Sustainability), hetwelk zich concentreert op numerieke modellering van fysieke en biogeochemische processen in kustwateren en regionale zeeën, bio-optische modellering ten behoeve van de kwantitatieve tracering van zwevend materiaal (zoals chlorofyl-a, totale hoeveelheid particulair materiaal) met behulp van satellietgegevens en daaropvolgende verwerking op regionale en mondiale schaal, ontwikkeling en validatie van ruimtelijke indicatoren met betrekking tot kust-/mariene eutrofiëring, ontwikkeling van methoden en instrumenten voor de evaluatie van de interacties tussen rivieraanvoer en kustgebied, en atmosferische modellering (op regionale/mondiale schaal) met inbegrip van emissies en "putten" in het mariene milieu.

    Onder de andere internationale organisaties die betrokken zijn bij marien onderzoek, fungeert ICES als forum voor de promotie, coördinatie en verspreiding van onderzoek aangaande de fysieke, chemische en biologische systemen in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan en de aangrenzende zeeregio's, met inbegrip van de Oostzee, en voor advies aangaande de gevolgen van menselijke inbreng op het milieu van genoemde regio, met name de gevolgen van visserij op het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. ICES speelt een adviserende rol bij regionale mariene verdragen (AMAP, HELCOM en OSPAR) en bij autoriteiten op het gebied van visserijbeheer.

    De regionale mariene verdragen treden niet op als financieringsinstrumenten. Hoewel de verdragen evenmin direct betrokken zijn bij marien onderzoek, zijn een aantal onderzoeksinstituten (welke communautaire financiering ontvangen), ook bij hun handelingen betrokken.

    Hoewel veel onderzoek zoals hierboven aangegeven door de Gemeenschap is gefinancierd, is niet direct duidelijk dat de resultaten van dit met openbare middelen gefinancierde onderzoek beschikbaar zijn voor of gebruikt kunnen worden door diegenen die betrokken zijn bij de bewaking en evaluatie van het mariene milieu. Er bestaan mogelijkheden om de rol van de mariene verdragen te vergroten bij het vaststellen en bevorderen van door de EG gefinancierd marien onderzoek; omgekeerd biedt door de EG gefinancierd marien onderzoek materiaal voor beleidsopties en toekomstige strategieën.

    2. Maatregelen op mondiaal niveau

    Op mondiaal niveau zijn verschillende internationale organisaties en instituten betrokken bij bewaking, onderzoek en evaluatie van het mariene milieu, en deze leveren waardevolle informatie aangaande de fysieke omstandigheden en/of de toestand van het mariene milieu. Een aantal van de meest relevante organisaties worden hieronder beschreven.

    De IOC (Intergovernmental Oceanographic Commission), onder UNESCO, heeft zich gedurende de laatste drie decennia gericht op het bevorderen van wetenschappelijk marien onderzoek en gerelateerde diensten op oceanisch niveau, met het doel meer over de aard en de rijkdommen van de oceanen te weten te komen. Het ICO ontwikkelt, bevordert en vergemakkelijkt internationale oceanografische onderzoeksprogramma's en zorgt ervoor dat gegevens en informatie verkregen uit onderzoek, observatie en bewaking op efficiënte wijze worden verwerkt en op ruime schaal beschikbaar worden.

    Onder de programma's die onder het IOC worden uitgevoerd, zijn GIPME (Global Investigation of Pollution in the Marine Environment Programme; een internationaal samenwerkings programma voor wetenschappelijk onderzoek gericht op mariene verontreiniging en aantasting dat mede wordt gesteund door UNEP en IMO) en GOOS (Global Ocean Observing System) en diens regionale subprogramma's (zoals EUROGOOS, en in dit kader het plan BOOS (Baltic Operational Oceanographic System 1999-2003)).

    De Gezamenlijke Groep van Deskundigen op het gebied van de wetenschappelijke aspecten van vervuiling van de zee (GESAMP) is gebaseerd op een secretariaat bij IMO en wordt mede gesteund door FAO, UNESCO-IOC, WMO, WHO, IAEA, VN en UNEP. GESAMP adviseert inzake wetenschappelijke aspecten van de bescherming van het mariene milieu, periodieke herzieningen en evaluaties van de toestand van het mariene milieu en identificeert problemen en gebieden welke speciale aandacht vereisen.

    GIWA (Global International Water Assessment), een programma onder leiding van UNEP, moet voorzien in een diepgaande, geïntegreerde mondiale en systematische evaluatie van de milieuomstandigheden en problemen in internationale wateren, en moet mariene, kust- en zoetwatergebieden, oppervlaktewater en grondwater omvatten.

    UNEP heeft onlangs een proces opgestart dat is gericht op het verkrijgen van regelmatige evaluaties van de toestand van het mariene milieu op mondiaal niveau. Als eerste stap zal een haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd.

    Het WCMC (World Conservation Monitoring Centre) van UNEP (het Milieuprogramma van de Verenigde Naties) is in 2000 opgericht als centrum voor mondiale informatie aangaande biologische diversiteit en evaluatie ten behoeve van dit programma. Het WCMC voorziet in informatie ten behoeve van beleid en maatregelen inzake het behoud van de levende wereld. De programma's richten zich onder andere op soorten, beschermde gebieden, mariene wateren en habitats welke door klimaatverandering worden aangetast, zoals de poolgebieden.

    BIJLAGE 4 BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Op weg naar een strategie voor de bescherming en het instandhouding van het mariene milieu

    Overzicht van een selectie van regionale en mondiale verdragen, overeenkomsten en agentschappen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE 5 BIJ DE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Op weg naar een strategie voor de bescherming en het instandhouding van het mariene milieu

    Tijdschema van maatregelen ter uitvoering van de mariene strategie

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Top