EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0392

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het recht op informatie in strafprocedures

/* COM/2010/0392 def. */

52010PC0392




[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 20.7.2010

COM(2010) 392 definitief

2010/0215 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het recht op informatie in strafprocedures

{SEC(2010) 907}{SEC(2010) 908}

TOELICHTING

1. Inleiding

1. Met dit voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad wordt beoogd voor het recht op informatie in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen. Dit voorstel is de tweede stap in een reeks maatregelen die zijn vervat in de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, die de Raad op 30 november 2009 heeft aangenomen en waarin de Commissie wordt verzocht stapsgewijs met voorstellen te komen. Deze aanpak geldt als een goede manier om het wederzijds vertrouwen verder te bevorderen. Dit voorstel moet derhalve worden beschouwd als een onderdeel van een uitgebreid wetgevingspakket dat de komende jaren zal worden gepresenteerd en dat voor de procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie minimumnormen zal vaststellen.

2. Dit voorstel heeft ten doel de rechten van verdachten te verbeteren. Met gemeenschappelijke minimumnormen in verband met deze rechten moet het gemakkelijker worden om het beginsel van wederzijdse erkenning toe te passen, waardoor de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de EU beter zal verlopen.

3. De eerste stap, betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten, is een richtlijn aangenomen op 8 oktober 2010.

4. Wat de rechtsgrondslag betreft, is het voorstel gebaseerd op artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit artikel bepaalt het volgende: "Voor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, kunnen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen. In die minimumvoorschriften wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en rechtsstelsels van de lidstaten.

Deze minimumvoorschriften hebben betrekking op:

(a) de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten;

(b) de rechten van personen in de strafvordering;

(c) de rechten van slachtoffers van misdrijven;

(d)[…]."

Wederzijdse erkenning vereist wederzijds vertrouwen. Om het wederzijdse vertrouwen en daaruit voortvloeiend de wederzijdse samenwerking te verbeteren, moeten de voorschriften tot op zekere hoogte verenigbaar zijn.

5. In artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd) is het recht op een eerlijk proces vervat; artikel 48 garandeert de rechten van de verdediging en heeft dezelfde inhoud en reikwijdte als de rechten die door artikel 6, lid 3, EVRM worden gewaarborgd[1]. Wat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreft, volgt het recht op informatie over rechten uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 6 EVRM, dat heeft vastgesteld dat autoriteiten er proactief voor moeten zorgen dat personen aan wie een strafbaar feit ten laste wordt gelegd, op hun rechten worden gewezen. Het recht op informatie over de tenlastelegging, dat voortvloeit uit artikel 6, lid 3, onder a), EVRM, is van fundamenteel belang voor een persoon aan wie een strafbaar feit ten laste wordt gelegd; om zijn verdediging te kunnen voorbereiden moet hij immers weten wat hem ten laste wordt gelegd. Artikel 9, lid 2, en artikel 14, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)[2] bevatten sterk gelijkende bepalingen.

6. Ter onderbouwing van dit voorstel heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd. Het verslag van de effectbeoordeling is beschikbaar op: http://ec.europa.eu/governance/impact/ia_carried_out/cia_2010_en.htm

2. Achtergrond

7. In artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald dat de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de Unie. Artikel 6, lid 1, VEU bepaalt dat de Unie de rechten, vrijheden en beginselen erkent die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te Straatsburg, dat dezelfde juridische waarde als het VWEU en het VEU heeft. De EU-instellingen en de lidstaten zijn gehouden aan het Handvest bij de uitvoering van EU-wetgeving, zoals op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken binnen de Europese Unie.

8. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere[3] zou wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking moeten worden, en zouden wederzijdse erkenning "[...] en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen [...] de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu ten goede komen"[4] .

9. In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 26 juli 2000 inzake de wederzijdse erkenning van definitieve beslissingen in strafzaken[5] werd verklaard dat er "op [moet] worden toegezien dat de behandeling van verdachten en de rechten van de verdediging niet alleen niet in het gedrang komen door de toepassing van dit beginsel [van wederzijdse erkenning], maar zelfs beter worden gewaarborgd".

10. Dit werd bevestigd in het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen[6], dat door de Raad en de Commissie werd goedgekeurd. Daarin werd erop gewezen dat "de omvang van de wederzijdse erkenning nauw samenhangt met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters die de doeltreffendheid ervan bepalen".

11. Deze parameters omvatten regelingen voor de bescherming van de rechten van verdachten (parameter 3) en de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken (parameter 4). Dit voorstel voor een richtlijn draagt bij tot de verwezenlijking van de in het programma vastgelegde doelstelling om de bescherming van de rechten van het individu te versterken.

12. In 2004 diende de Commissie een veelomvattend voorstel[7] in voor een wetgeving die de belangrijkste rechten van verweerders in strafzaken bestreek. Dit voorstel werd niet door de Raad aangenomen.

13. Op 30 november 2009 nam de Raad Justitie een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures[8] aan, waarin werd opgeroepen om een stapsgewijze aanpak te volgen met het oog op de goedkeuring van vijf maatregelen in verband met de meest basale procedurele rechten, en waarin de Commissie werd verzocht met de nodige voorstellen te komen. De Raad erkende dat er tot dusver op Europees niveau niet genoeg was gedaan om de grondrechten van het individu in strafprocedures te waarborgen. Pas wanneer alle maatregelen in wetgeving zijn omgezet, zal de meerwaarde van EU-wetgeving op dit gebied volledig duidelijk worden. De tweede maatregel van de routekaart betreft het recht op informatie.

14. In het programma van Stockholm, dat door de Europese Raad van 10 en 11 september 2009[9] is aangenomen, wordt opnieuw beklemtoond dat de bescherming van de rechten van het individu in strafprocedures een fundamentele waarde van de Unie is, die essentieel is voor het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten en het vertrouwen van de burgers in de Europese Unie. Het beschermen van de grondrechten van individuen zal ook belemmeringen voor het vrije verkeer wegnemen. In het programma van Stockholm wordt de routekaart genoemd als integrerend deel van het meerjarig programma en wordt de Commissie verzocht om passende voorstellen in te dienen voor de spoedige implementatie.

3. Het recht op informatie volgens het Handvest en het EVRM

15. Artikel 6 van het Handvest — het recht op vrijheid en veiligheid – bepaalt het volgende:

"Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon."

Artikel 47 van het Handvest – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht – bepaalt het volgende:

"(…) Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen

(…)."

Artikel 48 van het Handvest — eerbiediging van het vermoeden van onschuld en van de rechten van de verdediging – bepaalt het volgende:

"2. Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de verdediging gegarandeerd."

Binnen zijn toepassingsgebied garandeert en weerspiegelt het Handvest de overeenkomstige rechten die in het EVRM zijn verankerd.

Artikel 5 van het EVRM — het recht op vrijheid en veiligheid – bepaalt het volgende:

"(2) Eenieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht."

(…)".

En artikel 6 EVRM — het recht op een eerlijk proces – bepaalt het volgende:

"3) Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

a) onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;

b) te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;

[…]"

16. Een aantal recente onderzoeken[10] wijst uit dat de wijze waarop verdachten over hun rechten worden geïnformeerd sterk varieert, en dat de informatie over rechten in de meeste gevallen slechts mondeling wordt verstrekt, hetgeen de doeltreffendheid vermindert en het toezicht bemoeilijkt. Het recht op informatie wordt niet uitdrukkelijk genoemd in het EVRM. Uit de rechtspraak blijkt echter dat de gerechtelijke autoriteiten positieve maatregelen moeten treffen om te waarborgen dat artikel 6 EVRM daadwerkelijk wordt nageleefd. Zo heeft het EHRM in de zaken Padalov[11] en Talat Tunc[12] beslist dat de autoriteiten de verdachte actief moeten informeren over zijn recht op gratis rechtshulp. In de zaak Panovits[13] verklaarde het EHRM dat autoriteiten een positieve verplichting hebben om aan de verdachte informatie te verstrekken over het recht op rechtsbijstand en op gratis rechtshulp, indien aan de betrokken voorwaarden wordt voldaan. Het volstaat niet deze informatie schriftelijk mee te delen, bijvoorbeeld via een verklaring van rechten ("Letter of Rights"), zoals de autoriteiten in de zaak Panovits hadden gedaan. Het EHRM benadrukt dat de autoriteiten alle redelijke stappen moeten ondernemen om te waarborgen dat een verdachte volledig op de hoogte is van zijn rechten.

17. Uit artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 3, onder a), EVRM volgt dat de gerechtelijke autoriteiten een verdachte op de hoogte dienen te brengen van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, zodat deze de beschuldigingen kan begrijpen en zijn verdediging kan voorbereiden[14] of de rechtmatigheid van zijn voorlopige hechtenis kan aanvechten[15]. Hoewel beide artikelen specifiek vermelden welke informatie vereist is, beperken zij zich tot feitelijke informatie over de redenen van zijn arrestatie, de reden van de beschuldiging en de betrokken rechtsgrond. De hoeveelheid informatie die de beklaagde moet worden meegedeeld is afhankelijk van de aard en complexiteit van de zaak, aangezien de betrokkene volgens artikel 6, lid 3, onder b), dient te beschikken over " de tijd en faciliteiten die nodig zijn " voor de voorbereiding op zijn verdediging[16]. Hieruit volgt dat van de autoriteiten kan worden verlangd dat zij extra maatregelen nemen om te waarborgen dat de verdachte de informatie daadwerkelijk heeft begrepen[17]. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat de meeste problemen bij de naleving betrekking hebben op de positieve maatregelen die een eerlijk proces moeten waarborgen. Het volstaat niet om de informatie pas beschikbaar te stellen wanneer de verdachte erom vraagt. Het is de plicht van de vervolgende autoriteit om de verdachte te informeren over de aard en reden van de beschuldiging; aan deze plicht kan niet passief worden voldaan door informatie wel beschikbaar te stellen, maar niet onder de aandacht van de verdediging te brengen[18]. Het EHRM geeft geen aanwijzingen over de wijze waarop de informatie dient te worden verstrekt. Hoewel het Hof in de zaak- Kamasinski[19] oordeelde dat aan een verdachte die de taal niet verstaat, in beginsel een schriftelijke vertaling van de tenlastelegging dient te worden vertrekt, aanvaardde het Hof dat mondelinge uitleg volstond om te voldoen aan artikel 6, lid 3, onder a).

18. Overeenkomstig de opdracht vervat in de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, bevat deze richtlijn voor de hele EU minimumvereisten inzake het informeren van verdachten en beklaagden over hun procedurele rechten en de zaak tegen hen. Dit bevordert de toepassing van het Handvest van de grondrechten, meer bepaald de artikelen 6, 47 en 48, door voort te bouwen op de artikelen 5 en 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM.

4. Bijzondere bepalingen

Artikel 1 – Doelstelling

19. In dit artikel wordt de doelstelling van de richtlijn omschreven als het vastleggen van voorschriften met betrekking tot de rechten van verdachten en beklaagden op informatie over hun rechten en over de tenlastelegging in strafprocedures tegen hen.

Artikel 2 – Toepassingsgebied

20. Deze richtlijn geldt voor eenieder, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hem er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat hij ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd tot de beëindiging van de procedure (eventueel na een procedure in hoger beroep). De richtlijn geldt echter niet voor procedures die administratieve autoriteiten voeren in verband met inbreuken op nationale of Europese mededingingswetgeving, tenzij een zaak wordt voorgelegd aan een rechtbank die bevoegd is in strafzaken.

21. Ook procedures in verband met een Europees aanhoudingsbevel[20] vallen uitdrukkelijk onder de richtlijn. Door de richtlijn worden de procedurele waarborgen van de artikelen 47 en 48 van het Handvest en de artikelen 5 en 6 EVRM van toepassing op de op een Europees aanhoudingsbevel gebaseerde uitleveringsprocedures.

Artikel 3 – Het recht op informatie over rechten

22. In dit artikel is het algemene beginsel vervat dat verdachten en beklaagden in strafprocedures in een zo vroeg mogelijk stadium dienen te worden gewezen op de procedurele rechten die voor hen van belang zijn. Deze informatie dient mondeling of schriftelijk in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen te worden aangeboden.

23. Lid 2 van dit artikel beschrijft de minimumrechten en de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Handvest, het EVRD, het IVBPR en de toepasselijke EU-wetgeving, welke van cruciaal belang worden geacht voor het vrijwaren van het eerlijk verloop van de strafprocedure.

Artikel 4 – Het recht op schriftelijke informatie over rechten bij aanhouding

24. Dit artikel betreft de algemene plicht van de lidstaten om verdachten en beklaagden op hun procedurele rechten te wijzen ingeval de betrokkenen in het kader van een strafprocedure door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden vastgehouden omdat zij worden verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd (bv. wanneer zij na aanhouding door de politie op last van de rechter in voorlopige hechtenis zijn geplaatst). De lidstaten dienen de betrokkenen schriftelijk te wijzen op de rechten die voor hen van belang zijn. Het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT-Comité) heeft er in zijn verslagen herhaaldelijk op gewezen dat het de indruk heeft dat een arrestant in de periode die onmiddellijk volgt op zijn aanhouding de grootste kans loopt op intimidatie en fysieke mishandeling. Volgens het CPT-Comité is het van cruciaal belang dat een verdachte of beklaagde onverwijld op zijn rechten wordt gewezen, namelijk onmiddellijk na zijn aanhouding, en dat dit zo doeltreffend mogelijk gebeurt, meer bepaald met een document waarin zijn rechten ondubbelzinnig worden uitgelegd[21] (verklaring van rechten). Volgens de recente rechtspraak van het EHRM[22] dienen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te waarborgen dat de arrestant de informatie in de verklaring van rechten goed begrijpt. Het moet de arrestant worden toegestaan de verklaring van rechten gedurende zijn voorlopige hechtenis bij zich te houden.

25. De verklaring van rechten dient voor een leek zonder kennis van strafprocedures begrijpelijk te zijn en de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie te bevatten. Om de lidstaten bij het opstellen van een dergelijke verklaring van rechten te helpen en de consistentie tussen de schriftelijke informatie binnen de Europese Unie te bevorderen, is in Bijlage I van de richtlijn een model-verklaring van rechten opgenomen waarvan de lidstaten kunnen gebruikmaken. Dit model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart in werking zijn getreden. De inhoud van het model doet geen afbreuk aan de rechten die thans van toepassing zijn in de lidstaten.

26. De verklaring van rechten dient de verdachte of beklaagde te worden verstrekt in een taal die hij verstaat. De politiële autoriteiten worden geacht te beschikken over een elektronische modelversie in de talen die in hun regio het meest worden gesproken en die in voorkomend geval kan worden afgedrukt. Wanneer een bepaalde taalversie niet beschikbaar is, dient de verdachte of beklaagde mondeling op zijn rechten te worden gewezen in een taal die hij verstaat en dient de verklaring van rechten hem onverwijld te worden verstrekt (namelijk zodra hiervan een vertaling in de betrokken taal beschikbaar is). De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de informatie ook kan worden verstrekt aan personen die slechtziend, blind of analfabeet zijn.

Artikel 5 – Het recht op schriftelijke informatie over rechten in procedures in verband met een Europees aanhoudingsbevel

27. Voor personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, gelden andere rechten (zoals het recht te worden gehoord). De lidstaten dienen te waarborgen dat er een specifieke versie van de verklaring van rechten beschikbaar is voor personen tegen wie een dergelijke procedure loopt. Bijlage II van deze richtlijn bevat een model-verklaring van rechten waarvan de lidstaten kunnen gebruikmaken. Dit model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart in werking zijn getreden. De inhoud van het model doet geen afbreuk aan de rechten die thans van toepassing zijn in de lidstaten.

Artikel 6 – Het recht op informatie over de tenlastelegging

28. Wanneer er vervolging is ingesteld, dient aan de betrokkene onverwijld voldoende informatie te worden verstrekt – uitvoerig en in een taal die hij verstaat – om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en eventueel beslissingen voorafgaande aan de behandeling van de zaak aan te vechten. Dit is een vereiste krachtens het Handvest en het EVRM. Dit artikel beschrijft precies welke informatie ten minste moet worden verstrekt.

Artikel 7 – Het recht op toegang tot het procesdossier

29. De meest doeltreffende manier om een verdachte of beklaagde te voorzien van gedetailleerde informatie over de tenlastelegging, zodat hij zijn zaak naar behoren kan verdedigen, is hemzelf of zijn advocaat toegang tot het procesdossier te geven. Uit recent onderzoek[23] blijkt dat er in de grote meerderheid van de lidstaten op enig moment in de strafprocedure al toegang tot het procesdossier wordt verleend. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het EHRM zijn de lidstaten, afhankelijk van de fase van de strafprocedure, op grond van artikel 5, lid 4, en artikel 6, lid 3, onder b), EVRM en het beginsel van processuele gelijkheid tussen aanklagers en verdediging ("equality of arms") gehouden de verdediging in kennis te stellen van alle materiële bewijsmiddelen die ontlastend of belastend zijn voor de beklaagde[24], en om de advocaat van de beklaagde toegang te verlenen tot relevante stukken in het procesdossier[25].

30. Lid 1 bepaalt dat een verdachte of beklaagde die in het kader van een strafprocedure wordt aangehouden, toegang moet krijgen tot de stukken in het procesdossier die van belang zijn voor het beoordelen van de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis door de bevoegde gerechtelijke autoriteit. Deze beperkte toegang tot het procesdossier waarborgt het eerlijk verloop van de procedures die aan het proces voorafgaan en de rechtmatigheid van de aanhouding en voorlopige hechtenis betreffen. Bij de afweging tot welke stukken en informatie toegang wordt verleend, dienen de lidstaten er met name op toe te zien dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de clementieregelingen die worden gebruikt bij strafrechtelijke onderzoeken inzake kartelgedrag.

31. Lid 2 bepaalt dat de lidstaten aan alle beklaagden, of zij nu wel of niet in bewaring verkeren, toegang tot het procesdossier moeten verlenen wanneer het onderzoek van het strafbare feit is afgerond. De toegang tot bepaalde stukken in het procesdossier kan door een bevoegde gerechtelijke autoriteit worden geweigerd, indien de toegang tot die stukken een ernstig risico zou kunnen inhouden voor het leven van een andere persoon of voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaat waar het proces wordt gevoerd. Een dergelijke beperking van de toegang tot het dossier mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden toegepast.

32. De toegang tot het procesdossier mag niet worden beperkt tot eenmalige inzage. Indien de beklaagde of diens advocaat dit nodig acht, dient opnieuw toegang te worden verleend. Indien een dossier bijzonder omvangrijk is of dit in het belang van een behoorlijke rechtspleging is, dient aan de beklaagde een index van de stukken in het procesdossier te worden verstrekt, zodat hij kan beslissen welke stukken hij wenst in te zien.

Artikel 8 – Verificatie en rechtsmiddelen

33. Om te waarborgen dat een verdachte of beklaagde alle informatie ontvangt waarop hij recht heeft, dienen de lidstaten een procedure in te stellen om na te gaan of de betrokkene deze informatie heeft ontvangen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een door de betrokkene te ondertekenen verklaring dat hij de informatie heeft ontvangen of om een aantekening in het hechtenisdossier.

Artikel 9 – Opleiding

34. Dit artikel moet waarborgen dat de politieambtenaren, openbare aanklagers en rechters van de lidstaten de nodige opleiding ontvangen om zich naar behoren te kunnen kwijten van de taken die voortvloeien uit de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn. Deze ambtenaren moeten met name over grondige kennis van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden beschikken, zodat zij hierover relevante en effectieve informatie kunnen verstrekken.

Artikel 10 - Non-regressieclausule

35. Dit artikel moet ervoor zorgen dat de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen overeenkomstig deze richtlijn niet tot een verlaging van de normen in bepaalde lidstaten leidt en dat de normen die in het EVRM zijn vastgesteld, gehandhaafd blijven. Het blijft de lidstaten geheel vrijstaan om normen vast te stellen die strenger zijn dan die in deze richtlijn.

Artikel 11 – Tenuitvoerlegging

36. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten de richtlijn uiterlijk op xx/xx/20xx ten uitvoer moeten leggen en uiterlijk op diezelfde datum aan de Commissie de tekst moeten meedelen van de bepalingen waarmee de richtlijn in hun nationale recht wordt omgezet.

Artikel 12 – Verslaglegging

37. 36 maanden na de bekendmaking van deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan deze richtlijn te voldoen, en dat indien nodig vergezeld gaat van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 13 - Inwerkingtreding

38. Dit artikel bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Bijlage I

39. Deze bijlage bevat een indicatief model voor de verklaring van rechten die krachtens artikel 4, lid 1, aan een verdachte of beklaagde dient te worden verstrekt. Deze model-verklaring van rechten beschrijft in eenvoudige bewoordingen de in artikel 3, lid 2, van de richtlijn genoemde minimumrechten die van onmiddellijk belang zijn. Hoewel de lidstaten niet gehouden zijn dit model te gebruiken, wordt ervan uitgegaan dat de lidstaten die dit doen, artikel 4 van de richtlijn ten uitvoer hebben gelegd. Het model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart in werking zijn getreden. De inhoud van dit model doet geen afbreuk aan de rechten die thans van toepassing zijn in de lidstaten.

Bijlage II

40. Deze bijlage bevat een indicatief model voor de verklaring van rechten die volgens artikel 5 dient te worden verstrekt aan eenieder die op grond van een Europees aanhoudingsbevel wordt aangehouden. Hoewel de lidstaten niet gehouden zijn dit model te gebruiken, wordt ervan uitgegaan dat de lidstaten die dit doen, artikel 5 van de richtlijn ten uitvoer hebben gelegd. Het model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart van kracht zijn geworden. De inhoud van dit model doet geen afbreuk aan de rechten die thans van toepassing zijn in de lidstaten.

5. Subsidiariteitsbeginsel

41. Het doel van deze richtlijn kan niet op voldoende wijze worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen, aangezien de informatievoorziening wat betreft aanpak en tijdschema nog sterk verschilt, waardoor de normen in de EU uiteenlopen. Aangezien het voorstel het wederzijdse vertrouwen moet bevorderen, kan alleen een EU-optreden zorgen voor de vaststelling van samenhangende gemeenschappelijke minimumnormen die in de gehele Europese Unie van kracht zijn. Teneinde wederzijds vertrouwen op te bouwen, zal het voorstel de in de lidstaten geldende materiële procedureregels inzake het verstrekken van informatie over rechten en over de tenlastelegging aan personen die ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, nader tot elkaar brengen. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. De Commissie stelt een oplossing voor die licht afwijkt van de in de effectbeoordeling beschreven voorkeursoptie, maar waarvan de effecten vergelijkbaar zijn. De kosten van deze EU-maatregel komen overeen met de raming voor de aanvankelijke voorkeursoptie, aangezien de lidstaten alleen extra kosten zullen maken indien zij ervoor kiezen hun discretionaire bevoegdheid uit te oefenen, in plaats van het voorgestelde indicatieve model voor een verklaring van rechten te gebruiken.

6. Evenredigheidsbeginsel

42. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het is beperkt tot het minimum dat vereist is om de doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en gaat niet verder dan wat daartoe nodig is.

2010/0215 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN …/…/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het recht op informatie in strafprocedures

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 82, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het voorstel voor een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[26],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[27],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) is het recht op een eerlijk proces verankerd. Artikel 48 van het Handvest garandeert de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

(2) In artikel 6 van het Handvest en artikel 5 EVRM is het recht op vrijheid en veiligheid vastgelegd, dat niet verder mag worden ingeperkt dan is toegestaan volgens het bepaalde in artikel 5 van het EVRM, en dan kan worden afgeleid uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

(3) De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en ontwikkelen. Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 33, moet het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken binnen de Europese Unie worden, aangezien een versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en vonnissen en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen de samenwerking tussen de autoriteiten en de justitiële bescherming van de rechten van het individu ten goede zouden komen.

(4) Op 29 november 2000 heeft de Raad, overeenkomstig de conclusies van Tampere, een programma van maatregelen goedgekeurd om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen[28]. In de inleiding van het programma wordt verklaard dat wederzijdse erkenning "de samenwerking tussen de lidstaten en de bescherming van de rechten van het individu [moet] versterken".

(5) De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt dat de lidstaten vertrouwen hebben in elkaars strafrechtsstelsels. De omvang van die wederzijdse erkenning hangt nauw samen met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters, waaronder regelingen voor de bescherming van de rechten van verdachten en gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken.

(6) Wederzijdse erkenning kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen; daarbij gaat het niet alleen om het vertrouwen dat de regels van de partners adequaat zijn, maar ook om het vertrouwen dat die regels correct worden toegepast.

(7) Hoewel alle lidstaten partij zijn bij het EVRM en het IVBPR, blijkt dit in de praktijk niet voor voldoende vertrouwen in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten te zorgen.

(8) Verbetering van het wederzijdse vertrouwen vereist gedetailleerde regels inzake de bescherming van de procedurele rechten en waarborgen die voortvloeien uit het Handvest, het EVRM en het IVBPR. Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn dienen de lidstaten ten minste de normen na te leven die zijn vastgelegd in het Verdrag en in het Handvest, zoals ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

(9) Artikel 82, lid 2, van het Verdrag voorziet in de vaststelling van minimumvoorschriften die in de lidstaten van toepassing zijn, ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. Punt b) van artikel 82, lid 2, verwijst naar "de rechten van personen in de strafvordering" als een van de gebieden waarop minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld.

(10) Gemeenschappelijke minimumvoorschriften dienen te leiden tot meer vertrouwen in de strafrechtsstelsels van alle lidstaten, hetgeen weer dient te leiden tot efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen, en tot bevordering van een cultuur van grondrechten in de Europese Unie. Ook dienen zij belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers weg te nemen. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften dienen ook voor informatie in strafprocedures te gelden.

(11) Op 30 november 2009 nam de Raad een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures aan (hierna "de routekaart" genoemd)[29]. In de routekaart, die een stapsgewijze benadering voorstaat, wordt opgeroepen tot de goedkeuring van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking, het recht op informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging, het recht op juridisch advies en rechtsbijstand en het recht op communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten en met betrekking tot bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden. In de routekaart wordt benadrukt dat de volgorde van de rechten slechts indicatief is en dat de prioriteiten dus kunnen worden verlegd. De routekaart is bedoeld als een totaalpakket: pas wanneer alle onderdelen ten uitvoer zijn gelegd, zal het effect optimaal zijn.

(12) Op 11 december 2009 keurde de Europese Raad het programma van Stockholm goed en nam hierin de routekaart op (punt 2.4)[30]. De Europese Raad onderstreepte het feit dat de routekaart niet volledig is en vroeg de Commissie dan ook te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend, en uit te maken of er werk moet worden gemaakt van andere aspecten, zoals het vermoeden van onschuld, om op dit gebied tot een betere samenwerking te komen.

(13) De eerste maatregel van de routekaart is een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures[31].

(14) Deze richtlijn heeft betrekking op maatregel B van de routekaart. Zij omvat gemeenschappelijke minimumnormen die – teneinde het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten – moeten gelden voor de informatie over de rechten en over de tenlastelegging die iemand die ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, moet worden verstrekt. De richtlijn bevordert de toepassing van het Handvest, meer bepaald de artikelen 6, 47 en 48, door voort te bouwen op de artikelen 5 en 6 EVRM zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de rechten van de mens. In de mededeling "Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa", het actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm[32], kondigde de Commissie aan in 2010 een voorstel te zullen presenteren over het recht op informatie.

(15) De richtlijn geldt niet voor procedures die administratieve autoriteiten voeren in verband met inbreuken op nationale of Europese mededingingswetgeving, tenzij een zaak wordt voorgelegd aan een rechtbank die bevoegd is in strafzaken.

(16) Het recht op informatie over rechten (dat volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens) dient in deze richtlijn expliciet te worden vastgelegd. Deze richtlijn biedt zodoende meer bescherming dan het EVRM thans doet. Het recht op informatie over de tenlastelegging is vervat in de artikelen 5 en 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de rechten van de mens en in de artikelen 9 en 14 IVBPR. De voorschriften van deze richtlijn dienen de toepassing van dit recht in de praktijk te vergemakkelijken, teneinde het recht op een eerlijk proces te waarborgen.

(17) De verdachte of beklaagde dient zijn rechten te kunnen kennen en begrijpen en in staat te worden gesteld zich op deze rechten te beroepen voordat hij door de politie wordt verhoord. De betrokkene dient onverwijld, en in een taal die hij verstaat, te worden geïnformeerd over de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging en daarbij te worden geïnformeerd over de rechten die van onmiddellijk belang zijn.

(18) Alle verdachten en beklaagden dienen onverwijld aan het begin van de strafprocedure mondeling of schriftelijk te worden geïnformeerd over hun rechten. Uit hoofde van deze richtlijn dient er ten minste informatie te worden verstrekt over het recht op toegang tot een advocaat, het recht op informatie over de tenlastelegging en eventueel op toegang tot het procesdossier, het recht op tolk- en vertaaldiensten voor wie de taal van de procedure niet verstaat, en het recht van de verdachte of beklaagde om na aanhouding onverwijld voor een rechter te verschijnen. Dit doet geen afbreuk aan de informatie die moet worden verstrekt over andere procedurele rechten die voortvloeien uit het Handvest, het EVRM, het IVBPR en de toepasselijke EU-wetgeving zoals uitgelegd door de betrokken rechterlijke instanties.

(19) Wanneer een verdachte of beklaagde wordt aangehouden, dient hem over deze procedurele rechten die van onmiddellijk belang zijn, informatie te worden verstrekt in de vorm van een schriftelijke verklaring van rechten, die in duidelijke bewoordingen is gesteld, om te verzekeren dat hij zijn rechten daadwerkelijk begrijpt. Om de lidstaten te helpen bij het opstellen van een dergelijke verklaring van rechten en om de consistentie tussen de lidstaten te bevorderen, is in bijlage I van de richtlijn een model-verklaring van rechten opgenomen waarvan de lidstaten kunnen gebruikmaken. Dit model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart in werking zijn getreden. In de op het voornoemde model gebaseerde verklaring dienen ook de andere relevante procedurele rechten die van toepassing zijn in de betrokken lidstaat, te worden opgenomen.

(20) Een persoon die ervan wordt beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, dient alle informatie over de tenlastelegging te ontvangen die hij nodig heeft om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en die geboden is om een eerlijk verloop van de procedure te vrijwaren.

(21) De meest doeltreffende manier om te waarborgen dat een verdachte of beklaagde over voldoende informatie over de tenlastelegging beschikt, is hem of zijn advocaat toegang te bieden tot het procesdossier. Deze toegang kan worden beperkt wanneer hij een ernstig gevaar inhoudt voor het leven van een andere persoon of voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaat.

(22) De lidstaten dienen te beschikken over een mechanisme om te controleren of de verdachten of beklaagden alle informatie over hun rechten en over de tenlastelegging hebben ontvangen waarop zij recht hebben.

(23) De betrokken ambtenaren in de lidstaten dient adequate opleiding te worden aangeboden inzake de procedurele rechten van verdachten en beklaagden.

(24) Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind wordt onder kind verstaan: eenieder die jonger is dan 18 jaar. Bij alle maatregelen met betrekking tot kinderen moeten de belangen van het kind vooropstaan.

(25) De rechten waarin deze richtlijn voorziet, moeten mutatis mutandis ook gelden in procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten[33]. Om de lidstaten te helpen bij het opstellen van een dergelijke verklaring van rechten en om de consistentie tussen de lidstaten te bevorderen, is in bijlage II van de richtlijn een model-verklaring van rechten opgenomen waarvan de lidstaten kunnen gebruikmaken. Dit model is indicatief en kan zowel in het kader van het krachtens artikel 12 van de richtlijn uit te brengen verslag over de tenuitvoerlegging worden herzien als wanneer alle maatregelen van de routekaart in werking zijn getreden.

(26) In deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgesteld. De lidstaten kunnen de in deze richtlijn vervatte rechten uitbreiden om ook in situaties die niet uitdrukkelijk onder deze richtlijn vallen, een hoger beschermingsniveau te bieden. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan dat van de normen van het EVRM, zoals uitgelegd in de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

(27) Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en de in het Handvest vervatte beginselen. Deze richtlijn dient met name het recht op vrijheid, het recht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en de rechten van het kind te beschermen. Zij dient dan ook dienovereenkomstig ten uitvoer te worden gelegd.

(28) De lidstaten dienen erop toe te zien dat de bepalingen van deze richtlijn, voor zover zij met door het EVRM gewaarborgde rechten overeenkomen, worden toegepast conform de bepalingen van het EVRM en wel zoals die zijn uitgewerkt in de desbetreffende vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

(29) Aangezien het doel om gemeenschappelijke minimumnormen tot stand te brengen op nationaal, regionaal noch lokaal niveau op afdoende wijze door een eenzijdig optreden van de lidstaten kan worden bereikt, doch enkel op het niveau van de Unie, kunnen het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in laatstgenoemd artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

(30) [Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig de artikelen 1, 2 en 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn] OF [Onverminderd artikel 4 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van deze richtlijn; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze landen][34].

(31) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn; deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doelstelling

De richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot de rechten van verdachten en beklaagden op informatie over hun rechten en over de tenlastelegging in strafprocedures tegen hen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn geldt voor eenieder, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hem er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat hij ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de uiteindelijke vaststelling dat de verdachte of beklaagde al dan niet het strafbare feit heeft gepleegd, indien van toepassing met inbegrip van de veroordeling en de uitspraak in een eventuele beroepsprocedure.

2. Deze richtlijn geldt voor procedures voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel.

Artikel 3 Het recht op informatie over rechten

1. De lidstaten waarborgen dat eenieder die ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, onverwijld in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen wordt geïnformeerd over zijn procedurele rechten.

2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat ten minste:

- het recht op toegang tot een advocaat, zo nodig kosteloos,

- het recht op informatie over de tenlastelegging en, in voorkomend geval, op toegang tot het procesdossier,

- het recht op tolk- en vertaaldiensten,

- het recht om als verdachte of beklaagde na aanhouding onverwijld voor een rechter te verschijnen.

Artikel 4 Het recht op schriftelijke informatie over rechten bij aanhouding

1. Eenieder die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt aangehouden in het kader van een strafprocedure, ontvangt onverwijld schriftelijke informatie over zijn procedurele rechten (verklaring van rechten). Hij wordt in de gelegenheid gesteld om de verklaring van rechten te lezen en mag deze in zijn bezit houden zolang hij wordt vastgehouden.

2. De verklaring van rechten is in eenvoudige bewoordingen gesteld en bevat ten minste de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie. Bijlage I van deze richtlijn bevat een indicatief model van een dergelijke verklaring.

3. De lidstaten waarborgen dat een verdachte of beklaagde die de proceduretaal niet spreekt of verstaat, de verklaring van rechten ontvangt in een taal die hij wel verstaat. De lidstaten voorzien in een mechanisme om de informatie kenbaar te maken aan een verdachte of beklaagde die slecht ziet of niet kan lezen. Als de verdachte of beklaagde een kind is, wordt de informatie uit de verklaring van de rechten ook mondeling meegedeeld op een wijze die past bij de leeftijd, de rijpheid en de intellectuele en emotionele capaciteiten van het kind.

4. Als er geen verklaring van rechten in de passende taal beschikbaar is, worden de rechten mondeling aan de verdachte of beklaagde meegedeeld in een taal die hij verstaat. Aan de betrokkene moet vervolgens onverwijld een verklaring van rechten worden verstrekt in een taal die hij verstaat.

Artikel 5 Het recht op schriftelijke informatie over rechten in procedures in verband met een Europees aanhoudingsbevel

De lidstaten waarborgen dat eenieder tegen wie een procedure voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt gevoerd, een passende verklaring van rechten ontvangt, met een beschrijving van de rechten van de betrokkene zoals vervat in Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Bijlage II van deze richtlijn bevat een indicatief model van een dergelijke verklaring.

Artikel 6 Het recht op informatie over de tenlastelegging

1. De lidstaten waarborgen dat een verdachte of beklaagde voldoende informatie over de tenlastelegging ontvangt om het eerlijk verloop van de strafprocedure te vrijwaren.

2. De overeenkomstig lid 1 vereiste informatie dient onverwijld en in bijzonderheden te worden meegedeeld, in een taal die de verdachte of beklaagde verstaat. Wanneer het om een kind gaat, worden de ten laste gelegde feiten meegedeeld op een wijze die past bij de leeftijd, de rijpheid en de intellectuele en emotionele capaciteiten van het kind.

3. De te verstrekken informatie omvat tenminste:

(a) een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbaar feit werd gepleegd, met inbegrip van de tijd, de plaats en de mate van betrokkenheid van de verdachte of beklaagde bij het strafbare feit, en

(b) de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit.

Artikel 7 Het recht op toegang tot het procesdossier

1. Wanneer een verdachte of beklaagde in enige fase van de strafprocedure wordt aangehouden, waarborgen de lidstaten dat de betrokkene of diens advocaat toegang wordt verleend tot de stukken in het procesdossier die van belang zijn voor het beoordelen van de rechtmatigheid van de aanhouding of voorlopige hechtenis.

2. De lidstaten waarborgen dat de beklaagde of diens advocaat toegang wordt verleend tot het procesdossier, wanneer het onderzoek van het strafbare feit eenmaal is afgerond. De toegang tot bepaalde stukken in het procesdossier kan door een bevoegde gerechtelijke autoriteit worden geweigerd, indien de toegang tot deze stukken een ernstig risico kan inhouden voor het leven van een andere persoon of voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaat waar het proces wordt gevoerd. Waar dit in het belang van een behoorlijke rechtspleging is, kan de beklaagde of diens advocaat verzoeken om een index van de stukken in het procesdossier.

3. De toegang tot het procesdossier wordt binnen een passende termijn verleend, zodat de verdachte of beklaagde zijn verdediging kan voorbereiden of beslissingen voorafgaande aan de behandeling van de zaak kan aanvechten. De toegang wordt kosteloos verleend.

Artikel 8 Verificatie en rechtsmiddelen

1. De lidstaten voorzien in een procedure om na te gaan of de verdachte of beklaagde alle informatie die voor hem van belang is overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 7 heeft ontvangen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde over een rechtsmiddel beschikt ingeval hij deze informatie niet ontvangt.

3. Wanneer de rechten overeenkomstig artikel 4, lid 4, mondeling worden meegedeeld, wordt dat op een zodanige manier geregistreerd dat de inhoud van de mededeling kan worden geverifieerd.

Artikel 9 Opleiding

De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken ambtenaren van de politiële en gerechtelijke autoriteiten een passende opleiding krijgen met betrekking tot de in de artikelen 3 tot en met 8 vastgestelde verplichtingen. De lidstaten zorgen er meer bepaald voor dat de betrokken ambtenaren over voldoende kennis van de in artikel 3 bedoelde rechten van verdachten en beklaagden beschikken, teneinde te vrijwaren dat de informatie over deze rechten op passende wijze wordt doorgegeven.

Artikel 10 Non-regressieclausule

Geen enkele bepaling in deze richtlijn mag worden opgevat als een beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die voortvloeien uit het EVRM, het IVBPR en andere relevante bepalingen van het internationale recht of uit de wetten van lidstaten die een hoger beschermingsniveau bieden.

Artikel 11 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten stellen uiterlijk [35] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen.

2. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

3. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt daarin naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt daarnaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De lidstaten bepalen hoe deze verwijzing plaatsvindt.

Artikel 12 Verslaglegging

De Commissie dient uiterlijk op …… [36]. een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

[pic]

Verklaring van rechten voor verdachten en beklaagden bij aanhouding (indicatief model)[37]

Als u door de politie wordt aangehouden, heeft u de volgende rechten:

A. het recht op informatie over het strafbare feit waarvan u wordt verdacht

B. het recht op bijstand van een advocaat

C. het recht op een tolk en een vertaling van de stukken (als u de taal niet verstaat)

D. het recht te weten hoe lang u kunt worden vastgehouden

U mag deze verklaring van rechten tijdens uw voorlopige hechtenis bij zich houden.

A. Informatie over de verdenking

- U heeft er recht op om onmiddellijk nadat u in voorlopige hechtenis bent genomen, te vernemen waarom u ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, ook als de politie u niet verhoort.

- U of uw advocaat mag verzoeken om inzage van de delen van het procesdossier die betrekking hebben op uw aanhouding en voorlopige hechtenis, of om gedetailleerde informatie over de inhoud daarvan.

B. Bijstand van een advocaat

- U heeft het recht om met een advocaat te spreken voordat de politie u begint te verhoren.

- Het feit dat u om een advocaat vraagt, maakt u niet verdacht.

- De politie moet u helpen om een advocaat te vinden.

- De advocaat werkt onafhankelijk van de politie. Hij zal de informatie die u hem geeft, niet bekendmaken zonder uw toestemming.

- U heeft het recht om ongestoord met uw advocaat te overleggen, op het politiebureau en/of telefonisch.

- Als u zich geen advocaat kunt permitteren, moet de politie u informeren over (gedeeltelijk) gratis rechtsbijstand.

C. Bijstand van een tolk

- Als u de taal niet spreekt of verstaat, wordt er een tolk voor u geregeld. De tolk werkt onafhankelijk van de politie. Hij zal de informatie die u hem geeft, niet bekendmaken zonder uw toestemming.

- Ook bij het contact met uw advocaat kunt u zich laten helpen door een tolk.

- De hulp van een tolk is gratis.

- U heeft recht op een vertaling van eventuele gerechtelijke bevelen tot aanhouding of bewaring. Ook mag u vragen om andere stukken die van belang zijn voor het onderzoek te vertalen.

D. Hoe lang kunt u worden vastgehouden?

- Als u niet in vrijheid wordt gesteld, moet u binnen *[38] uur nadat u bent aangehouden, voor de rechter verschijnen.

- De rechter moet u horen en beslist vervolgens of u in bewaring moet blijven of in vrijheid wordt gesteld. U heeft recht op een vertaling van de beslissing van de rechter als hij beslist dat u in bewaring blijft.

- U heeft te allen tijde het recht te vragen om invrijheidstelling. Uw advocaat kan u hierover adviseren.

BIJLAGE II

[pic]

Verklaring van rechten voor personen aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (indicatief model)[39]

Als u door de politie wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, heeft u de volgende rechten:

A. het recht te weten waarom u bent aangehouden

B. het recht op bijstand van een advocaat

C. het recht op een tolk en een vertaling van de stukken (als u de taal niet verstaat)

D. het recht te worden gewezen op uw recht om in te stemmen met uitlevering

E. het recht te worden gehoord als u niet instemt met uitlevering

F. het recht op invrijheidstelling wanneer de uiterste termijn is verstreken

U mag deze verklaring van rechten tijdens uw voorlopige hechtenis bij zich houden.

A. Recht te weten waarom u bent aangehouden

- U heeft het recht te weten waarom u door een ander land wordt gezocht.

B. Bijstand van een advocaat

- U heeft recht op een advocaat. De politie moet u helpen om een advocaat te vinden.

- De advocaat werkt onafhankelijk van de politie. Hij zal de informatie die u hem geeft, niet bekendmaken zonder uw toestemming.

- U heeft het recht om ongestoord met uw advocaat te overleggen, op het politiebureau en/of telefonisch.

- Als u zich geen advocaat kunt permitteren, moet de politie u informeren over gratis rechtsbijstand.

C. Bijstand van een tolk

- Als u de taal niet spreekt of verstaat, wordt er een tolk voor u geregeld. De tolk werkt onafhankelijk van de politie. Hij zal de informatie die u hem geeft, niet bekendmaken zonder uw toestemming.

- Ook bij het contact met uw advocaat kunt u zich laten helpen door een tolk.

- De hulp van een tolk is gratis.

- U heeft recht op een vertaling van eventuele gerechtelijke bevelen tot aanhouding of bewaring. Ook mag u vragen om andere stukken die van belang zijn voor het onderzoek te vertalen.

D. Recht om in te stemmen met uitlevering

- U heeft het recht om in te stemmen met uitlevering in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. Dit zou de procedure moeten versnellen.

- Als u instemt met uitlevering, kan het moeilijk zijn om deze beslissing in een later stadium ongedaan te maken.

- Voordat u beslist of u instemt met uitlevering, dient u met uw advocaat te overleggen.

E. Recht om te worden gehoord

- Als u niet instemt met uitlevering aan de lidstaat die u zoekt, heeft u er recht op voor de rechter te verschijnen om uw motieven toe te lichten.

F. Recht op invrijheidstelling na verstrijken van de uiterste termijn

- Als de rechter definitief tot uw uitlevering heeft besloten, moet u in de regel binnen 10 dagen worden uitgeleverd. Als u na 10 dagen niet bent uitgeleverd, moeten de autoriteiten u normaal gezien in vrijheid stellen. Er zijn echter uitzonderingen op deze regel. Raadpleeg hierover dus een advocaat.

[1] Toelichting bij artikel 48, Toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten.

[2] 999 U.N.T.S. 171. Het IVBPR is een internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten dat op 16 december 1966 bij resolutie van de Algemene Vergadering ter ondertekening werd aangeboden en dat geratificeerd is door, en derhalve volgens internationaal recht bindend is voor, alle lidstaten van de EU.

[3] 15 en 16 oktober 1999.

[4] Punt 33 van de conclusies.

[5] COM(2000) 495 definitief van 29.7.2000.

[6] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.

[7] COM(2004) 328 definitief van 28.4.2004.

[8] PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.

[9] Conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2009.

[10] Spronken, T., Vermeulen, G., e.a., EU Procedural Rights in Criminal Proceedings , Antwerpen, 2009; Cape, E., Namoradze, Z., e.a., Effective Criminal Defence in Europe , Antwerpen, 2010.

[11] Padalov tegen Bulgarije, arrest van 10 augustus 2006, verzoekschrift nr. 54784/00.

[12] Talat Tunc tegen Turkije , arrest van 27 maart 2007, verzoekschrift nr. 32432/96.

[13] Panovits tegen Cyprus , arrest van 11 december 2008, verzoekschrift nr. 4268/04, § 72-73.

[14] Mattoccia tegen Italië, arrest van 25 juli 2000, verzoekschrift nr. 23969/94, § 60.

[15] Fox, Campbell en Hartley, arrest van 30 augustus 1990, verzoekschrift nr. A 182, § 40.

[16] Pélissier en Sassi tegen Frankrijk , arrest van 25 maart 1999, verzoekschrift nr. 25444/94, § 54; Mattoccia tegen Italië , arrest van 25 juli 2000, verzoekschrift nr. 23969/94, § 60 en 71.

[17] Brozicek tegen Italië , arrest van 19 december 1989, verzoekschrift nr. 10964/84, §41, Mattoccia tegen Italië , arrest van 25 juli 2000, verzoekschrift nr. 23969/94, § 65, en Vaudelle tegen Frankrijk , arrest van 30 januari 2001, verzoekschrift nr. 35683/97, §59.

[18] Mattoccia tegen Italië, arrest van 25 juli 2000, verzoekschrift nr. 23969/94, § 65.

[19] Kamasinsksi tegen Oostenrijk, arrest van 19 december 1989, verzoekschrift nr. 9783/82, § 79.

[20] Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ ).

[21] CPT, The CPT standards – "Substantive" sections of the CPT's General Reports , CPT/Inf/E (2002) 1 – Rev. 2009, blz. 11-12.

[22] Panovits tegen Cyprus , arrest van 11 december 2008, verzoekschrift nr. 4268/04, § 67.

[23] Spronken, T., Vermeulen, G., e.a., EU Procedural Rights in Criminal Proceedings , Antwerpen, 2009; Cape, E., Namoradze, Z., e.a., Effective Criminal Defence in Europe , Antwerpen, 2010.

[24] Edwards tegen het Verenigd Koninkrijk, arrest van 16 december 1992, verzoekschrift nr. 13071/87, § 36.

[25] Garcia Alva tegen Duitsland, arrest van 13 februari 2001, verzoekschrift nr. 23541/94, § 47-55. Schöps tegen Duitsland, arrest van 13 februari 2001, verzoekschrift nr. 251164/94, § 41-42. Mooren tegen Duitsland, arrest van 9 juli 2009, verzoekschrift nr. 11364/94, § 121-124.

[26] PB C ..., blz. ....

[27] PB C …, blz. ….

[28] PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.

[29] PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.

[30] PB C 115 van 4.5.2010.

[31] Richtlijn 2010/xxx/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures (8 oktober 2010).

[32] COM(2010) 171 van 20.4.2010.

[33] PB C 190 van 18.7.2002, blz. 1.

[34] De definitieve formulering van deze overweging van de richtlijn zal afhangen van de definitieve positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, overeenkomstig de bepalingen van Protocol nr. 21.

[35] 24 maanden na de bekendmaking van deze richtlijn in het Publicatieblad .

[36] 36 maanden na de bekendmaking van deze richtlijn in het Publicatieblad .

[37] Aan te vullen met andere relevante procedurele rechten die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn.

[38] (…)

[39] Aan te vullen met andere relevante procedurele rechten die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn.

Top