EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0223

Verslag van de Commissie - Convergentieverslag 2006 over Litouwen (op verzoek van Litouwen opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van het Verdrag) [SEC(2006) 614]

/* COM/2006/0223 def. */

52006DC0223

Verslag van de Commissie - Convergentieverslag 2006 over Litouwen (op verzoek van Litouwen opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van het Verdrag) [SEC(2006) 614] /* COM/2006/0223 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.5.2006

COM(2006) 223 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

CONVERGENTIEVERSLAG 2006 OVER LITOUWEN

(op verzoek van Litouwen opgesteld in overeenstemming met artikel 122, lid 2, van het Verdrag)[SEC(2006) 614]

1. DOEL VAN DIT VERSLAG

Overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het EG-Verdrag moeten de Commissie en de ECB ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie aan de Raad verslag uitbrengen over de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie.

Dit verslag is opgesteld naar aanleiding van het verzoek dat Litouwen op 16 maart 2006 heeft ingediend. Een meer gedetailleerde beoordeling van de stand van de convergentie van Litouwen is opgenomen in een technische bijlage bij dit verslag [SEC(2006) 614].

Op de inhoud van de verslagen die worden opgesteld door de Commissie en de ECB is artikel 121, lid 1, van het Verdrag van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de verslagen een onderzoek moeten bevatten naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elke lidstaat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 108 en artikel 109 van het Verdrag en met de statuten van het ESCB en de ECB. In deze verslagen wordt ook nagegaan of er een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elke lidstaat aan de convergentiecriteria (prijsstabiliteit, begrotingssituatie van de overheid, wisselkoersstabiliteit, langetermijnrente) voldoet, en voorts moet rekening worden gehouden met verschillende andere factoren die zijn vermeld in artikel 121, lid 1, laatste alinea. De vier convergentiecriteria zijn nader uitgewerkt in een aan het Verdrag gehecht Protocol (Protocol nr. 21 betreffende de convergentiecriteria).

2. VERENIGBAARHEID VAN DE WETGEVING

In haar convergentieverslag van 2004 [COM(2004) 690] concludeerde de Commissie dat ten aanzien van de integratie van de centrale bank in het ESCB op het ogenblik van de invoering van de euro de wetgeving in Litouwen, en met name de wet betreffende de Bank van Litouwen, de grondwet alsook de monetaire wet en de wet betreffende de geloofwaardigheid van de litas, niet volledig verenigbaar was met artikel 109 van het EG-Verdrag en de statuten van het ESCB en de ECB. Daarnaast drong zij erop aan een aantal resterende onvolkomenheden, met name met betrekking tot de doelstellingen van de Bank, te corrigeren.

Deze onverenigbaarheden worden aangepast in drie wetten die op 25 april 2006 door de Seimas zijn aangenomen en in werking zullen treden op de dag waarop de derogatie voor de Republiek Litouwen door de Raad van de Europese Unie zal worden ingetrokken volgens de procedure van artikel 122, lid 2, van het Verdrag. Bij de eerste van deze wetten worden wijzigingen aangebracht in de wet betreffende de Bank van Litouwen. De tweede voorziet in de intrekking van de monetaire wet en de wet betreffende de geloofwaardigheid van de litas, die ook meerdere onverenigbaarheden bevatten. De derde wet bevat wijzigingen op artikel 125 van de Grondwet van de Republiek Litouwen.

Wat de wet betreffende de Bank van Litouwen betreft, zijn de in het convergentieverslag van 2004 aan de orde gestelde onverenigbaarheden weggewerkt. De aangebrachte wijzigingen versterken de "persoonlijke" onafhankelijkheid en houden rekening met de eisen van het EG-Verdrag, met name wat betreft de respectieve rol en bevoegdheden van de ECB, het ESCB en de Raad op het gebied van monetair beleid, het verrichten van valutamarktoperaties en het uitstippelen van een wisselkoersbeleid, het aanhouden en beheren van deviezenreserves en de uitgifte van bankbiljetten en munten. Met het feit dat de ECB vooraf toestemming moet geven voor deelname van de Bank van Litouwen aan internationale monetaire organisaties wordt volledig rekening gehouden, en het Parlement beschikt niet langer over de mogelijkheid de Bank van Litouwen te liquideren. Voorts is een bepaling inzake de secundaire doelstelling van het ESCB opgenomen die primeert op de aanvullende doelstelling van de Bank van Litouwen het door de nationale autoriteiten gevoerde economische beleid te ondersteunen.

De Litouwse wetgeving, en met name de wet betreffende de Bank van Litouwen en de Grondwet, is verenigbaar met de eisen van het EG-Verdrag en de statuten van het ESCB en de ECB.

3. PRIJSSTABILITEIT

Ontwikkeling van de referentiewaarde

In het convergentieverslag van 2004 werd geconcludeerd dat Litouwen voldeed aan het criterium inzake prijsstabiliteit. Het gemiddelde inflatiecijfer in Litouwen bedroeg gedurende de twaalf maanden tot augustus 2004 -0,2%, hetgeen lager is dan de referentiewaarde van 2,4%.

De twaalfmaandelijkse gemiddelde inflatie, die gebruikt wordt voor de beoordeling van de convergentie, daalde in de loop van 2002 en was negatief in 2003 en het grootste deel van 2004. Vanaf medio 2004 begon zij geleidelijk op te lopen en sinds april 2005 ligt zij boven de referentiewaarde. In maart 2006 bedroeg de referentiewaarde, berekend als het rekenkundig gemiddelde van de gemiddelde inflatie over twaalf maanden in de drie best presterende landen (Zweden, Finland en Polen) plus 1,5 procentpunt, 2,6%. Voor dezelfde periode bedroeg de inflatie in Litouwen 2,7%, iets meer dan de referentiewaarde.

Onderliggende factoren en duurzaamheid van de inflatieprestatie

Na de onafhankelijkheid kreeg Litouwen in de eerste overgangsjaren te maken met een inflatie van meer dan 100%. Door de invoering van de litas in 1993 werd de inflatie beteugeld en werd de wisselkoers gestabiliseerd. In 1997 zakte de inflatie weer onder de 10% en in de daaropvolgende jaren nam zij verder af. De door de overgang veroorzaakte snelle stijgingen van de door de overheid vastgestelde prijzen waren intussen afgezwakt en in de volgende jaren leverden ook de snelle productiviteitsgroei en de aanhoudende stijging van de nominale effectieve wisselkoers als gevolg van de opwaardering van de respectieve ankervaluta’s (eerst de US-dollar en vervolgens de euro) een bijdrage aan het terugdringen van de inflatie.

Gedurende meer dan 5 jaar, namelijk van april 1999 tot juli 2004, kende Litouwen geharmoniseerde inflatiepercentages van minder dan 2%. Van juni 2002 tot april 2004 liepen de consumptieprijzen zelfs terug ten opzichte van een jaar tevoren, mede onder impuls van de wijziging in de koppeling van de litas aan de euro begin 2002, waardoor de periode van effectieve nominale opwaardering van de litas werd verlengd. Vervolgens was er weer sprake van positieve inflatiecijfers en steeg de HICP-inflatie op jaarbasis tot circa 3% in de tweede helft van 2004. De terugkeer van positieve inflatiepercentages was het gevolg van een combinatie van factoren, onder andere een toename van de loonkosten; aanzienlijke stijgingen van de prijzen van onverwerkte voedingsmiddelen, die gedeeltelijk te maken hadden met prijsarbitrage, aangezien de toetreding tot de EU convergentie van de voedselprijzen mogelijk maakte; verhogingen van de indirecte belastingen en de door de overheid vastgestelde prijzen; en het effect van hogere energieprijzen. De opleving van de HICP-inflatie vanaf de zomer van 2005 was weliswaar voor een groot deel toe te schrijven aan externe factoren, zoals stijgingen van de energieprijzen, maar ook wanneer de door de overheid vastgestelde prijzen en de energieprijzen buiten beschouwing worden gelaten is de inflatie opgelopen van circa 1% in de zomer van 2005 tot 2,7% in het eerste kwartaal van 2006, met name voor voedsel, vervoer en een aantal dienstencategorieën, zoals restaurantdiensten.

De importprijzen voor aardgas zijn vanaf 1 januari 2006 scherp toegenomen, namelijk met circa 40%, na het aflopen van een meerjarencontract met een belangrijke gasexporteur. Dit heeft geleid tot hogere prijzen voor gas dat wordt gebruikt voor koken en verwarming, met ongeveer 0,1 procentpunt extra inflatie in januari 2006 als gevolg. Het belangrijkste effect van de hogere importprijzen voor gas zal zich echter waarschijnlijk pas op termijn doen gevoelen, wanneer de door de overheid vastgestelde prijzen voor stadsverwarming worden aangepast.

De inflatie in de rest van 2006 zal naar verwachting geleidelijk toenemen en zo de opwaartse druk weerspiegelen die uitgaat van hogere arbeidskosten (de groei van de arbeidskosten per eenheid product is in 2005 opgelopen tot 3,8%) en hogere importprijzen, met name voor energieproducten, die voor een deel in de consumptieprijzen tot uiting zullen komen, zij het pas na verloop van tijd. Verwacht wordt dat de gemiddelde inflatie, die in 2005 nog 2,7% bedroeg, in 2006 zal toenemen tot 3,5%.

Op langere termijn vormen de levendige binnenlandse vraag en de verhoging van bepaalde accijnstarieven een inflatierisico. Opdat op middellange termijn een laag inflatiepeil kan worden bereikt en gehandhaafd mogen de lonen niet sneller stijgen dan de productiviteit.

De twaalfmaandelijkse gemiddelde inflatie in Litouwen ligt sinds april 2005 boven de referentiewaarde en zal daar de komende maanden waarschijnlijk niet onder zakken. Litouwen voldoet niet aan het criterium inzake de prijsstabiliteit.

4. BEGROTINGSPOSITIE VAN DE OVERHEID

In het convergentieverslag van 2004 heeft de Commissie verklaard dat ten aanzien van Litouwen geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort gold en dat het land voldeed aan het criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid.

Het overheidstekort daalde van 3,6% van het BBP in 2000 tot 1,2% van het BBP in 2003. In 2004 nam het tekort licht toe tot 1,5% van het BBP, mede onder invloed van de invoering van een pensioenstelsel met kapitaaldekking. In 2005 nam het tekort af tot 0,5% van het BBP. In tegenstelling tot voorgaande jaren was de begrotingsontwikkeling in 2005 vooral te danken aan de ontvangsten. De aanzienlijke groei van de ontvangsten was het resultaat van een levendige economische activiteit en van verbeteringen in de belastinginning en –handhaving. De uitgavendoelstellingen werden over het geheel genomen gehaald aangezien, in tegenstelling tot eerdere jaren, in het tweede halfjaar extra uitgaven via een aanvullende begroting konden worden vermeden. Sinds 2003 is het conjunctuurklimaat bevorderlijk voor begrotingsconsolidatie, maar in 2003 en 2004 is het structurele tekort gestegen als gevolg van een aanzienlijke verslechtering van het primaire tekort. In 2005 is zowel wat betreft het primaire als het structurele tekort een verbetering opgetreden. Het begrotingstekort van Litouwen blijft dus beneden de drempel van 3% van het BBP. Verwacht wordt dat het tekort in 2006 in zijn algemeenheid stabiel zal blijven, hoewel er nog onzekerheid bestaat over de besteding van de EU-middelen en het effect van de belastinghervorming waarbij de personenbelasting zal worden verlaagd en de vennootschapsbelasting zal worden verhoogd. De schuldquote daalde gestadig van 23,6% aan het eind van 2000 tot beneden 19% in 2005. De belangrijkste factor die tot deze daling bijdroeg was het effect van financiële transacties door de overheid, meer bepaald de privatiseringsopbrengsten, en het feit dat de nominale appreciatie van de litas een positief effect had op de waardering van de buitenlandse schuld. De schuldquote is ruim beneden de drempel van 60% van het BBP gebleven en zal naar verwachting ook op middellange termijn stabiel blijven.

Volgens het convergentieprogramma van december 2005 was de prognose dat het overheidstekort geleidelijk zou afnemen van 1,5% van het BBP in 2005 (uiteindelijk kwam het tekort in 2005 lager uit, namelijk op 0,5 procentpunt van het BBP) tot 1% van het BBP in 2008, gezien de robuuste groei van het BBP. De beoogde consolidatie vindt plaats aan de uitgavenzijde en is grotendeels het gevolg van een reductie van het collectief verbruik en de sociale overdrachten als percentage van het BBP. Het is de bedoeling dat de overheidsinvesteringen fors stijgen. In het geactualiseerde convergentieprogramma wordt ervan uitgegaan dat de schuldquote van Litouwen in de rest van de programmaperiode 19 à 20% van het BBP zal blijven bedragen.

Op 14 maart 2006 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma behandeld. Hij beoordeelde de budgettaire strategie van het programma als geloofwaardig en was van mening dat de aan de begrotingsprognoses in het programma verbonden risico's elkaar min of meer in evenwicht hielden. Aangezien de middellangetermijndoelstelling van een conjunctuurgezuiverd tekort van 1% van het BBP of minder mogelijk niet zal worden gehaald tijdens de programmaperiode, heeft de Raad Litouwen echter opgeroepen nog meer energie te steken in een structurele budgettaire aanpassing. Wat de houdbaarheid van de openbare financiën betreft, lijkt Litouwen een gering risico te lopen gezien de verwachte budgettaire lasten van de vergrijzing.

Ten aanzien van Litouwen geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort en het land voldoet aan het criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid.

5. WISSELKOERSSTABILITEIT

In het convergentieverslag van 2004 werd geconcludeerd dat Litouwen niet aan het wisselkoerscriterium voldeed. Op het tijdstip van de toetsing nam het land sinds twee maanden deel aan ERM II.

De periode van twee jaar die in aanmerking wordt genomen voor de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit loopt van mei 2004 tot en met april 2006. Litouwen is op 28 juni 2004 toegetreden tot ERM II en is tot dusver 22 maanden lid; het heeft toegezegd zijn reeds lang bestaande currency-boardregeling eenzijdig te handhaven binnen het mechanisme. De wisselkoers van de litas ten opzichte van de euro was in de twee maanden vóór de toetreding tot ERM II stabiel gebleven, met slechts geringe afwijkingen van de spilkoers. Sinds de litas deelneemt aan ERM II is hij niet meer van zijn spilkoers afgeweken.

Het publiek en de markt hebben onverminderd vertrouwen in de deelname aan ERM II en in de currency board, en ook in de ontwikkeling van andere indicatoren wijst niets erop dat de wisselkoers van de litas onder druk staat. De verhouding officiële reserves/monetaire basis ligt ruim boven de 100% en bereikte 127,5% in 2005. Er is niet op noemenswaardige wijze gebruik gemaakt van discretionaire bevoegdheden om de liquiditeit te beïnvloeden.

De kortetermijnrente loopt nu sterk parallel met die in het eurogebied, hetgeen erop wijst dat de financiële markten geen noemenswaardig valutarisico incalculeren. Het verschil tussen de driemaandelijkse VILIBOR en de EURIBOR is aanzienlijk afgenomen van gemiddeld circa 65 basispunten in april 2004 tot gemiddeld circa 3 basispunten in de periode januari-maart 2006.

Tijdens de periode van twee jaar waarop deze beoordeling betrekking heeft, heeft de litas zich gehandhaafd op de ERM II-spilkoers. Er heeft zich geen devaluatie van de spilkoers van de litas binnen ERM II voorgedaan op initiatief van Litouwen. In juli 2006, het tijdstip waarop een beschikking van de Raad kan worden verwacht, zal de litas al meer dan 24 maanden aan ERM II hebben deelgenomen. Litouwen voldoet aan het wisselkoerscriterium.

6. LANGETERMIJNRENTE

In het convergentieverslag van 2004 werd geconcludeerd dat Litouwen aan het criterium inzake de convergentie van de rentevoet voldeed. In de periode van twaalf maanden tot en met augustus 2004 bedroeg de langetermijnrente in Litouwen gemiddeld 4,7%, hetgeen minder is dan de referentiewaarde van 6,4%.

Het verschil ten opzichte van de gemiddelde langetermijnrente in het eurogebied was in de aanloop naar de toetreding tot ERM II in juni 2004 al aanzienlijk kleiner geworden. Vervolgens is het verschil verder teruggelopen van circa 55 basispunten in de periode rond de toetreding tot ERM II tot circa 25 basispunten in maart 2006, hetgeen er, samen met een aantal andere factoren, op wees dat het macro-economische beleid van Litouwen geloofwaardig werd gevonden. Aangezien de langetermijnrente voor Litouwen de rente op de primaire markt weerspiegelt, waren de kortetermijnfluctuaties van het renteverschil grotendeels een uitvloeisel van de volatiliteit van de langetermijnrente in het eurogebied.

Het voortschrijdend gemiddelde van de langetermijnrente over twaalf maanden dat relevant is voor de toetsing van het Verdragscriterium is in de loop van de hele beoordelingsperiode verder blijven dalen. In maart 2006, de recentste periode waarvoor gegevens beschikbaar zijn, bedroeg de referentiewaarde, berekend als het gemiddelde van de langetermijnrente in Zweden, Finland en Polen plus 2 procentpunten, 5,9%. Het twaalfmaandelijks voortschrijdend gemiddelde van het rendement over tien jaar op de Litouwse benchmarkobligatie bedroeg 3,7%, dus minder dan de referentiewaarde. Litouwen voldoet aan het criterium inzake de convergentie van de langetermijnrente.

7. ANDERE FACTOREN

Litouwen heeft op verschillende gebieden bemoedigende voortgang geboekt wat betreft de integratie van financiële en productmarkten. Het financiële stelsel van Litouwen is in sterke mate geïntegreerd in het bredere financiële stelsel van de EU. De belangrijkste integratiefactoren waren het feit dat financiële intermediairs grotendeels in buitenlandse handen zijn en dat aanzienlijke bedragen aan deviezen zijn geleend. De omvang van het financieel systeem blijft relatief gering vergeleken met het BBP, maar de financiële consolidatie vordert snel en houdt gelijke tred met de economische ontwikkeling. De hoge mate van concentratie en de omvang van de buitenlandse eigendom illustreren het belang van grensoverschrijdende samenwerking om te zorgen voor een passende toezichtstructuur en financiële stabiliteit te waarborgen.

Zoals andere nieuwe EU-lidstaten heeft Litouwen in de afgelopen 15 jaar zijn economische structuur ingrijpend zien veranderen. De gegevens over het handelsverkeer en de directe buitenlandse investeringen laten zien dat Litouwen steeds meer in de EU-economie geïntegreerd is geraakt. De aanwezigheid van buitenlandse bedrijven heeft technologieoverdracht bevorderd, organisatorische en managementvaardigheden op een hoger peil gebracht en een impuls gegeven aan de concurrentie. De verschillen in sectorale samenstelling van de productie en de export met het eurogebied blijven aanzienlijk, en het niveau van de consumptieprijzen in Litouwen ligt nog steeds een stuk lager dan het EU-gemiddelde (54,6% in 2004). Grote vooruitgang is geboekt met de omzetting en toepassing van het acquis betreffende de interne markt en met de verbetering van het bedrijfsklimaat.

Litouwen heeft al vele jaren een vrij hoog tekort op de lopende rekening, dat het nettoresultaat is van aanzienlijke tekorten in de goederenhandel die gedeeltelijk worden gecompenseerd door een positief saldo van het dienstenverkeer en de lopende overdrachten. Het tekort op de lopende rekening van Litouwen is opgelopen van 4,7% van het BBP in 2003 tot 7,7% van het BBP in 2004, hoofdzakelijk wegens de sterke binnenlandse vraag. Deze trend werd in 2005 gestuit: het tekort op de lopende rekening liep in dat jaar weer licht terug tot 7,0% van het BBP. Deze lichte afname van het tekort op de lopende rekening was toe te schrijven aan verbeteringen in het saldo van het dienstenverkeer en de overdrachten (waarbij de positieve ontwikkeling van deze laatste in de afgelopen twee jaar hoofdzakelijk te danken was aan de instroom van EU-middelen), waar tegenover stond dat het tekort in de goederenhandel verder steeg tot 11,2% van het BBP doordat de import werd aangezwengeld door de snelle groei van het BBP. De inkomensbalans vertoonde een negatief saldo ten belope van 2,4% van het BBP, een vergelijkbaar cijfer als in de vorige twee jaar, dat hoofdzakelijk het gevolg was van een forse repatriëring van de winsten van buitenlandse bedrijven (hetgeen de goede winstgevendheid van eerdere buitenlandse directe investeringen illustreert).

Het patroon van hoge reële groei van het BBP in combinatie met vrij grote tekorten op de lopende rekening is consistent met de wijze waarop de economische achterstand in hoog tempo wordt ingelopen door externe financiering van de investeringen via het aantrekken van buitenlandse besparingen. Tot dusver heeft de financiering van het tekort op de lopende rekening geen problemen opgeleverd, maar uit de externe positie blijkt de aanzienlijke omvang van de financieringsbehoefte op middellange termijn. Een uitdaging van formaat voor Litouwen is ervoor te zorgen dat het externe tekort niet noemenswaardig meer toeneemt en dat de groei op peil kan worden gehouden zonder nadelige gevolgen voor het concurrentievermogen. Voor de toekomst wordt een aanzienlijke bijdrage aan de binnenlandse investeringen uit de EU-fondsen verwacht; deze moet voor externe financiering helpen zorgen zonder dat de buitenlandse schuld toeneemt.

* * *

Litouwen heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt met het bereiken van een hoge mate van duurzame convergentie doordat het de convergentiecriteria begrotingssituatie van de overheid, wisselkoersstabiliteit en langetermijnrente heeft gehaald. Vooralsnog voldoet Litouwen niet aan het criterium prijsstabiliteit.

In het licht van deze beoordeling concludeert de Commissie dat de status van Litouwen als lidstaat met een derogatie ongewijzigd dient te blijven.

Top