EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R1382

Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Justitie” voor de periode 2014-2020 Voor de EER relevante tekst

OJ L 354, 28.12.2013, p. 73–83 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020; opgeheven door 32021R0693

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1382/oj

28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/73


VERORDENING (EU) Nr. 1382/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van een programma „Justitie” voor de periode 2014-2020

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, leden 1 en 2, artikel 82, lid 1, en artikel 84,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarbinnen personen zich vrij kunnen bewegen. Daartoe kan de Unie maatregelen vaststellen om de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken te ontwikkelen en om het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie te stimuleren en te ondersteunen. Eerbiediging van de grondrechten en van gemeenschappelijke beginselen, zoals non-discriminatie, gendergelijkheid, daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen, de rechtsstaat en een goed functionerend onafhankelijk rechtsstelsel, moeten bij de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte worden gewaarborgd.

(2)

In het programma van Stockholm (4) heeft de Europese Raad opnieuw bevestigd dat prioriteit moet worden verleend aan de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en de totstandbrenging van een Europa van recht en justitie als een politieke prioriteit aangemerkt. Financiering is een belangrijk instrument voor de succesvolle uitvoering van de politieke prioriteiten van het programma van Stockholm. De ambitieuze doelstellingen van de Verdragen en van het programma van Stockholm moeten onder meer worden verwezenlijkt door voor de periode 2014-2020 een flexibel en doeltreffend programma Justitie (het "programma") vast te stellen waarmee de planning en de uitvoering moeten worden vergemakkelijkt. De algemene en de specifieke doelstellingen van het programma moeten worden uitgelegd conform de desbetreffende strategische richtsnoeren van de Europese Raad.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over de Europa 2020-strategie wordt een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei gepresenteerd. Er moet een goed functionerende rechtsruimte - waarin de obstakels voor grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en voor de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende situaties zijn weggenomen - worden ontwikkeld als een belangrijk instrument om de specifieke doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie te ondersteunen en groeibevorderende mechanismen te faciliteren.

(4)

In deze verordening moet de term "magistraten en justitieel personeel" zo worden verstaan dat rechters, leden van het openbaar ministerie en gerechtsmedewerkers, alsmede andere rechtsbeoefenaren zoals advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, reclasseringsambtenaren, bemiddelaars en gerechtstolken erin inbegrepen zijn.

(5)

Justitiële opleiding staat centraal bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen, en zorgt voor een betere samenwerking tussen de justitiële autoriteiten en de rechtsbeoefenaren in de verschillende lidstaten. Justitiële opleiding moet worden gezien als een essentieel element bij de bevordering van een wezenlijke Europese justitiële cultuur in de context van de mededeling van de Commissie van 13 september 2011 getiteld "Opbouwen van vertrouwen in Justitie in de hele EU, een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding", de resolutie van de Raad betreffende de opleiding van rechters, openbare aanklagers en justitieel personeel in de Europese Unie (5), de conclusies van de Raad van 27 en 28 oktober 2011 over Europese Justitiële opleiding en de resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over justitiële opleiding.

(6)

Bij justitiële opleiding kunnen verschillende actoren betrokken zijn, waaronder gerechtelijke, justitiële en administratieve autoriteiten, academische instellingen, voor justitiële opleiding verantwoordelijke nationale instanties, opleidingsorganisaties en -netwerken op Europees niveau of netwerken van gerechtscoördinatoren voor Unierecht. Instanties en entiteiten die op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (EJTN), de Academie voor Europees Recht (ERA), het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), de Vereniging van Raden van State en Hoogste Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie (ACA-Europe), het netwerk van presidenten van de hooggerechtshoven van de Europese Unie (RPCSJUE) en het Europees Instituut voor bestuurskunde (EIPA) moeten hun rol blijven spelen bij de bevordering van opleidingsprogramma's met een wezenlijke Europese dimensie voor magistraten en justitieel personeel, en moeten daarom toereikende financiële steun ontvangen overeenkomstig de procedures en de criteria van de krachtens deze verordening door de Commissie vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's.

(7)

De Unie moet opleidingsactiviteiten over de toepassing van Unierecht faciliteren door de salarissen van de deelnemende magistraten en justitiële personeelsleden ten laste van de autoriteiten van de lidstaten te beschouwen als subsidiabele kosten of medefinanciering in natura, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) (het "Financieel Reglement").

(8)

Toegang tot de rechter moet in het bijzonder de toegang tot gerechtelijke instanties, tot alternatieve methoden voor geschillenbeslechting en tot overheidsambtenaren die wettelijk verplicht zijn om partijen onafhankelijk en onpartijdig juridisch advies te verstrekken, omvatten.

(9)

In december 2012 heeft de Raad de EU-drugsstrategie (2013-20) (7) bekrachtigd, die gericht is op een evenwichtige aanpak op basis van een gelijktijdige vermindering van de vraag naar en het aanbod van drugs, waarbij wordt onderkend dat een vermindering van de vraag naar en het aanbod van drugs elkaar versterkende elementen van het beleid inzake illegale drugs vormen. Het blijft een van de belangrijkste doelen van die strategie om bij te dragen aan een meetbare vermindering van de vraag naar drugs, van drugsverslaving, en van drugsgerelateerde gezondheids- en maatschappelijke risico's en schade. Het bij Besluit nr. 1150/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde"programma Drugspreventie en -voorlichting" had een rechtsgrondslag op het gebied van volksgezondheid, en had betrekking op die aspecten; het programma heeft een andere rechtsgrondslag en moet gericht zijn op de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op basis van wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, in het bijzonder door de justitiële samenwerking te bevorderen. In reactie op de noodzaak tot vereenvoudiging en overeenkomstig de rechtsgrondslag van elk programma, kan het programma Gezondheid voor groei derhalve steun, met inbegrip van voorlichting en preventie, bieden aan maatregelen die het optreden van de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstelling om drugsgerelateerde schade aan de gezondheid te verminderen, aanvullen.

(10)

Een ander belangrijk element van de EU-drugsstrategie (2013-20) is de vermindering van het aanbod van drugs. Terwijl het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid gericht moet zijn op acties ter voorkoming en bestrijding van drugshandel en andere vormen van criminaliteit, en in het bijzonder maatregelen tegen het produceren, vervaardigen, extraheren, te koop stellen, vervoeren en in- en uitvoeren van illegale drugs, met inbegrip van het bezit en de aanschaf met het oog op het stellen van drugshandelgerelateerde handelingen, moet het programma die aspecten van het drugsbeleid omvatten die niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid of onder het programma Gezondheid voor groei vallen, en die nauw aansluiten bij de algemene doelstelling van het programma.

(11)

In ieder geval moet de financiering van prioriteiten uit de programmeringsperiode 2007-2013 die in de nieuwe EU-drugsstrategie (2013-20) als doelstellingen zijn gehandhaafd, worden voortgezet, en daarom moeten er uit het programma Gezondheid voor groei, het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid en het programma, overeenkomstig de respectieve prioriteiten en rechtsgrondslagen, middelen beschikbaar worden gesteld, waarbij overlappingen moeten worden voorkomen.

(12)

Krachtens artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest") en het VN-Verdrag van 1989 inzake de rechten van het kind moet het programma ondersteuning bieden aan de bescherming van de rechten van het kind, waaronder het recht op eerlijke rechtsbedeling, het recht om de procedures te begrijpen, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op integriteit en waardigheid. Het programma moet in het bijzonder gericht zijn op een betere bescherming van kinderen binnen de rechtsstelsels en een betere toegang tot de rechter voor kinderen, en de bevordering van de rechten van het kind moet in de uitvoering van alle activiteiten van het programma worden geïntegreerd.

(13)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 VWEU moeten de doelstellingen "gelijkheid van vrouwen en mannen" en "bestrijding van discriminatie" worden ondersteund in alle activiteiten van het programma. Er moet worden gezorgd voor regelmatige monitoring en evaluatie om na te gaan hoe kwesties inzake gendergelijkheid en non-discriminatie aan bod komen in de activiteiten van het programma.

(14)

De ervaring met acties op het niveau van de Unie heeft aangetoond dat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma een combinatie van instrumenten vereist is, waaronder rechtshandelingen, beleidsinitiatieven en financiering. Financiering is een belangrijk instrument ter aanvulling van wetgevingsmaatregelen.

(15)

In zijn conclusies van 22 en 23 september 2011 over het verbeteren van de efficiëntie van toekomstige financieringsprogramma's van de Unie ter ondersteuning van justitiële samenwerking benadrukt de Raad de belangrijke rol van de financieringsprogramma's van de Unie bij het efficiënt uitvoeren van het Unie-acquis en herhaalt hij dat er een meer transparante, flexibele, coherente en gestroomlijnde toegang tot deze programma's moet komen.

(16)

In de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat de financiering van de Unie moet worden gerationaliseerd en vereenvoudigd. Vooral in het licht van de huidige economische crisis is het van het grootste belang dat de middelen van de Unie met de grootst mogelijke zorg worden gestructureerd en beheerd. Om te komen tot een ingrijpende vereenvoudiging en een efficiënt beheer van de financiering moet het aantal programma's worden verminderd en moeten de financieringsregels en -procedures worden gerationaliseerd, vereenvoudigd en geharmoniseerd.

(17)

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan vereenvoudiging, efficiënt beheer van en gemakkelijker toegang tot financiering, moet het programma de activiteiten voortzetten en verder ontwikkelen die voordien werden verricht op basis van de drie programma's die zijn vastgesteld bij Besluit 2007/126/JBZ van de Raad (9), Besluit nr. 1149/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Besluit nr. 1150/2007/EG. De tussentijdse evaluaties van deze programma's bevatten aanbevelingen strekkende tot een betere uitvoering van de programma's. De bevindingen van deze tussentijdse evaluaties, en van de respectieve evaluaties achteraf moeten worden meegenomen bij de uitvoering van het programma.

(18)

In de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld "Evaluatie van de EU-begroting" en in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011, getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat het belangrijk is de financiering te richten op activiteiten met een duidelijke Europese meerwaarde, d.w.z. maatregelen van de Unie die een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van het optreden van de lidstaten afzonderlijk. De onder deze verordening vallende acties moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte, aangezien zij het beginsel van wederzijdse erkenning versterken, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten ontwikkelen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming stimuleren, en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet er ook toe bijdragen dat alle betrokkenen een doeltreffende en betere kennis van het recht en het beleid van de Unie hebben en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning en de ontwikkeling van het recht en het beleid van de Unie, en daarmee bijdragen tot de handhaving en goede tenuitvoerlegging daarvan. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen te bieden.

(19)

Bij het selecteren van acties die voor financiering uit hoofde van het programma in aanmerking komen, moet de Commissie de voorstellen beoordelen aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Deze criteria moeten een beoordeling inhouden van de Europese meerwaarde van de voorgestelde acties. Nationale projecten en kleinschalige projecten kunnen ook een Europese meerwaarde hebben.

(20)

Nationale, regionale en lokale autoriteiten moeten worden toegevoegd aan de instanties en entiteiten die toegang hebben tot het programma.

(21)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (11).

(22)

Om te waarborgen dat het programma tijdens de hele looptijd flexibel genoeg is om te kunnen inspelen op de veranderde behoeften en de overeenkomstige beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de percentages in de bijlage bij deze verordening voor elke groep van specifieke doelstellingen die deze percentages met meer dan 5 procentpunten zou overschrijden. Om de behoefte aan een dergelijke gedelegeerde handeling te kunnen beoordelen, moeten deze percentages berekend worden op de basis van de financiële middelen van het programma tijdens de gehele looptijd en niet op de basis van jaarlijkse kredieten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(23)

De onderhavige verordening moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het Financieel Reglement. Met name wat betreft de voorwaarden waaronder door begunstigden betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw) subsidiabel is, zou btw-subsidiabiliteit niet mogen afhangen van de juridische status van de begunstigden voor activiteiten die onder dezelfde juridische voorwaarden door private en publieke instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd. Rekening houdend met de specifieke aard van de doelstellingen en activiteiten die onder deze verordening vallen, moet in de oproepen tot het indienen van voorstellen worden verduidelijkt dat voor activiteiten die zowel door publieke als door private instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd de niet-aftrekbare btw die publieke instanties en entiteiten verschuldigd zijn subsidiabel zal zijn, voor zover die is betaald voor de uitvoering van activiteiten, zoals opleiding en bewustmaking, die niet kunnen worden gezien als de uitoefening van een publieke taak. De onderhavige verordening moet ook gebruik maken van de vereenvoudigingsinstrumenten die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld. Bovendien moeten de criteria voor de vaststelling van de te ondersteunen acties erop gericht zijn de beschikbare financiële middelen toe te wijzen aan acties die de grootste impact hebben op de nagestreefde beleidsdoelstelling.

(24)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(25)

De door de Commissie overeenkomstig deze verordening vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's dienen te zorgen voor een passende verdeling van de middelen over subsidies en contracten voor overheidsopdrachten. Het programma dient in de eerste plaats middelen te bestemmen voor subsidies, maar tegelijkertijd de middelen voor gunning van opdrachten op een toereikend niveau te houden. Het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven dient in de jaarlijkse werkprogramma's te worden vastgesteld en niet minder dan 65% te bedragen. Teneinde de planning en de medefinanciering door belanghebbenden te faciliteren, dient de Commissie een duidelijk tijdschema op te stellen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectie en gunning van projecten.

(26)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald met dit programma en het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, het programma Gezondheid voor groei, het programma Erasmus+, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), het kaderprogramma Horizon 2020, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II).

(27)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig het Financieel Reglement.

(28)

Met het oog op de toepassing van het beginsel van goed financieel beheer moet deze verordening voorzien in passende instrumenten ter beoordeling van de resultaten ervan. Daartoe moeten algemene en specifieke doelstellingen worden vastgesteld. Om te meten in hoeverre deze specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, moet een reeks concrete en kwantificeerbare indicatoren worden vastgesteld, die gedurende de gehele looptijd van het programma geldig blijven. De Commissie moet jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een monitoringrapport indienen dat onder meer gebaseerd moet zijn op de in deze verordening beschreven indicatoren en waarin informatie moet worden verstrekt inzake het gebruik van de beschikbare fondsen.

(29)

Het programma moet op doeltreffende wijze worden uitgevoerd, met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer; het moet tevens goed toegankelijk zijn voor potentiële aanvragers. Met het oog op een doeltreffende toegang tot het programma moet de Commissie zich inspannen om de aanvraagprocedures en -stukken, de administratieve formaliteiten en de vereisten inzake financieel beheer te vereenvoudigen en te harmoniseren, administratieve lasten weg te nemen en de indiening van subsidieaanvragen door entiteiten uit lidstaten die in het programma ondervertegenwoordigd zijn, aan te moedigen. De Commissie moet informatie over het programma en de doelstellingen ervan, de verschillende oproepen tot het indienen van voorstellen en de tijdschema's ervan op een specifieke website bekendmaken. De basisdocumenten en richtsnoeren betreffende de oproepen tot het indienen van voorstellen moeten in alle officiële talen van de Unie beschikbaar zijn.

(30)

Overeenkomstig artikel 180, lid 1, onder l), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (16) ("de uitvoeringsvoorschriften"), moeten in de subsidieovereenkomst bepalingen worden opgenomen om zichtbaarheid te geven aan het optreden van de Unie, behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin publiciteit niet mogelijk of passend is.

(31)

Overeenkomstig artikel 35, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement en artikel 21 van de uitvoeringsvoorschriften moet de Commissie tijdig en op passende wijze informatie over de ontvangers en de aard en het doel van de uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen verstrekken. Die informatie moet beschikbaar worden gemaakt waarbij terdege rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens.

(32)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die gebaseerd is op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, in het bijzonder door het bevorderen van justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(33)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

(34)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk.

(35)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(36)

Ter verzekering van de continuïteit van de financiering van activiteiten die voorheen werden verricht op grond van Besluit 2007/126/JBZ, Besluit nr. 1149/2007/EG en Besluit nr. 1150/2007/EG, moet deze verordening op de dag na de publicatie ervan in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling en looptijd van het programma

1.   Bij deze verordening wordt een programma "Justitie" vastgesteld ("het programma").

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Europese meerwaarde

1.   Het programma financiert acties met een Europese meerwaarde die bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat de voor financiering geselecteerde acties gericht zijn op het bereiken van resultaten met een Europese meerwaarde.

2.   De Europese meerwaarde van acties, waaronder die van kleinschalige en nationale acties, wordt beoordeeld in het licht van criteria zoals de bijdrage van de acties aan de consequente en coherente toepassing van het Unierecht en aan de voorlichting van het grote publiek over de hieruit voortvloeiende rechten, de mate waarin de acties het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten kunnen vergroten en de grensoverschrijdende samenwerking kunnen verbeteren, het transnationale effect ervan en de bijdrage aan de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken, of de mate waarin zij praktische instrumenten en oplossingen kunnen aanreiken voor grensoverschrijdende of de gehele Unie bestrijkende uitdagingen.

Artikel 3

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op basis van wederzijdse erkenning en wederzijdse vertrouwen, in het bijzonder door de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken te bevorderen.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   Om de in artikel 3 genoemde algemene doelstelling te verwezenlijken, heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken vergemakkelijken en ondersteunen;

b)

justitiële opleidingen, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, ondersteunen en bevorderen met het oog op het stimuleren van een gemeenschappelijke rechtscultuur;

c)

daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen vergemakkelijken, met inbegrip van het bevorderen en ondersteunen van de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inachtneming van de rechten van de verdediging;

d)

initiatieven op het gebied van het drugsbeleid ondersteunen met betrekking tot aspecten van justitiële samenwerking en misdaadpreventie die nauw verbonden zijn met de algemene doelstelling van het programma, voor zover ze niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, of het programma Gezondheid voor groei vallen.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma worden in het bijzonder nagestreefd door:

a)

de voorlichting van het publiek over en de kennis van het recht en het beleid van de Unie te verbeteren;

b)

met het oog op een doeltreffende justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken, de kennis te verbeteren van het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, instrumenten voor justitiële samenwerking en van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en van vergelijkend recht;

c)

de doeltreffende, integrale en coherente uitvoering en toepassing van instrumenten van de Unie in de lidstaten, en de monitoring en beoordeling ervan, te ondersteunen;

d)

grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, de wederzijdse kennis van en het wederzijds inzicht in het burgerlijk recht, het strafrecht en de rechtsstelsels van de lidstaten te verbeteren, en het wederzijds vertrouwen te bevorderen;

e)

de kennis van en het inzicht in potentiële belemmeringen die de goede werking van een Europese rechtsruimte kunnen schaden, te verbeteren;

f)

de efficiëntie van en de samenwerking tussen rechtsstelsels te verbeteren door middel van informatie- en communicatietechnologie, onder meer de grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen en toepassingen.

Artikel 5

Integratie

Het programma beoogt bij de uitvoering van alle acties de gelijkheid van vrouwen en mannen alsmede de rechten van het kind, onder meer door een kindvriendelijke justitie, te bevorderen. Het houdt tevens rekening met het verbod van discriminatie op basis van de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden, overeenkomstig en binnen de grenzen van artikel 51 van het Handvest.

Artikel 6

Soorten acties

1.   In het kader van het programma worden onder meer de volgende soorten acties gefinancierd:

a)

analytische werkzaamheden, zoals de verzameling van gegevens en statistieken; de ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; de opstelling en publicatie van handleidingen, verslagen en educatief materiaal; workshops, seminars, vergaderingen van deskundigen en conferenties;

b)

opleidingsactiviteiten, zoals uitwisseling van personeel, workshops, seminars, opleiding van opleiders, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, en ontwikkeling van online opleidingsinstrumenten of andere opleidingsmodules voor magistraten en justitieel personeel;

c)

activiteiten inzake wederzijds leren, samenwerking, bewustmaking en verspreiding, zoals vaststelling en uitwisseling van beproefde methoden, innovatieve benaderingen en ervaringen; de organisatie van intercollegiale toetsing en wederzijds leren; de organisatie van conferenties, seminars, informatiecampagnes, onder meer institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma; de samenstelling en publicatie van materiaal voor de verspreiding van informatie over het programma en de resultaten ervan; de ontwikkeling, de werking en het onderhoud van ICT-systemen en -instrumenten, waaronder de verdere ontwikkeling van het Europese portaal e-justitie als instrument voor een betere toegang van de burger tot de rechter;

d)

ondersteuning van de voornaamste actoren waarvan de activiteiten bijdragen tot de uitvoering van de doelstellingen van het programma, zoals ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het recht en het beleid van de Unie, ondersteuning van de voornaamste Europese actoren en Europese netwerken, onder meer op het gebied van justitiële opleiding; en ondersteuning van netwerkactiviteiten op Europees niveau tussen gespecialiseerde instanties en entiteiten, nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties.

2.   Het Europees netwerk voor justitiële opleidingen ontvangt exploitatiesubsidies ter medefinanciering van de uitgaven in verband met het permanente werkprogramma ervan.

Artikel 7

Deelname

1.   Het programma staat open voor alle instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in:

a)

de lidstaten;

b)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig die overeenkomst;

c)

de kandidaat-lidstaten, de potentiële kandidaat-lidstaten en de landen die tot de Unie toetreden, conform de algemene beginselen en voorwaarden die zijn bepaald voor hun deelname aan de programma's van de Unie die zijn vastgesteld in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of gelijkaardige overeenkomsten.

2.   Commerciële instanties en entiteiten hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of openbare organisaties toegang tot het programma.

3.   Instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in andere dan de derde landen die aan het programma deelnemen in overeenstemming met lid 1, punten b) en c), met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen op eigen kosten aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties.

4.   De Commissie kan samenwerken met internationale organisaties onder de in de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's vastgestelde voorwaarden. Het programma staat open voor internationale organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, conform het Financieel Reglement en de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's.

Artikel 8

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014-2020 worden vastgesteld op 377 604 000 EUR.

2.   Uit het budget van het programma kunnen ook uitgaven voor voorbereidings-, toezichts-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten worden gefinancierd die nodig zijn voor het beheer van het programma en het beoordelen van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Uit het budget kunnen tevens uitgaven worden gefinancierd voor de noodzakelijke studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling; en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma door de Commissie.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (17).

4.   Binnen de financiële middelen voor het programma, worden voor iedere specifieke doelstelling bedragen toegewezen conform de in de bijlagen genoemde percentages.

5.   De Commissie mag voor elke groep specifieke doelstellingen ten hoogste met 5 procentpunten afwijken van de in de bijlage vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen om alle cijfers in de bijlage met meer dan 5 maar maximaal 10 procentpunten te wijzigen.

Artikel 9

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de duur van het programma.

3.   Het Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 10

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert het programma uit in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.   Ter uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 11, lid 2.

3.   Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de doelstellingen van het programma door het volgende te bepalen:

a)

de acties die overeenkomstig de in artikel 3 en in artikel 4, lid 1, bepaalde algemene en specifieke doelstellingen moeten worden ondernomen, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van de financiële middelen;

b)

de essentiële subsidiabiliteits-, selectie- en gunningscriteria die voor de selectie van de voorstellen die een financiële bijdrage zullen ontvangen, moeten worden gebruikt, overeenkomstig artikel 84 van het Financieel Reglement en artikel 94 van de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften;

c)

het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven dat aan subsidies moet worden toegewezen.

4.   Er wordt gezorgd voor een passende en billijke verdeling van de financiële steun over de diverse gebieden die onder deze verordening vallen. Bij het nemen van een besluit over de toewijzing van middelen aan deze gebieden in de jaarlijkse werkprogramma's overweegt de Commissie de noodzaak om voor zowel burgerlijk recht en strafrecht als voor justitiële opleiding en initiatieven op het gebied van het drugsbeleid binnen het toepassingsgebied van het programma voldoende financiële middelen te behouden.

5.   Oproepen tot het indienen van voorstellen worden jaarlijks gepubliceerd.

6.   Om de justitiële opleidingsactiviteiten te vergemakkelijken, wordt overeenkomstig het Financieel Reglement rekening gehouden met de door de autoriteiten van de lidstaten gedragen kosten van de deelname van magistraten en justitieel personeel aan die activiteiten.

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Complementariteit

1.   De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met andere instrumenten van de Unie, waaronder het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, het programma Gezondheid voor groei, het programma Erasmus+, het kaderprogramma Horizon 2020 en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II).

2.   De Commissie zorgt tevens voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de instanties, bureaus en agentschappen van de Unie die werken op gebieden die onder de doelstellingen van het programma vallen, zoals Eurojust dat is opgericht bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (18) en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad (19).

3.   Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Unie, met name het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden. Een in het kader van het programma gefinancierde actie kan ook middelen ontvangen uit de begroting van het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, mits de financiering niet dezelfde kosten dekt.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van het programma gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve and financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits uit te voeren, zowel op basis van documenten als ter plaatse, bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) en van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (21) onderzoek, waaronder controles en verificaties ter plaatse uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering uit hoofde van het programma, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten die voorvloeien uit de uitvoering van dit programma bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden de in die leden bedoelde audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 14

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie houdt jaarlijks toezicht op het programma om na te gaan of de acties die in het kader van het programma worden verricht, zijn geïmplementeerd en of de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt. Het toezicht is ook een manier om te beoordelen op welke wijze aspecten van gendergelijkheid en non-discriminatie in de programma-acties zijn verwerkt.

2.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad:

a)

een jaarlijks toezichtverslag op basis van de indicatoren van artikel 15, lid 2, en over het gebruik van de beschikbare middelen;

b)

uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag;

c)

uiterlijk 31 december 2021 een ex-postevaluatieverslag.

3.   In het tussentijdse evaluatieverslag wordt een beoordeling gemaakt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde van het programma, om te kunnen beslissen of de financiering op de door het programma bestreken terreinen na 2020 moet worden verlengd, gewijzigd of stopgezet. Tevens wordt nagegaan of het programma kan worden vereenvoudigd, wat de interne en externe samenhang ervan is, en of alle doelstellingen en acties nog steeds relevant zijn. Er wordt rekening gehouden met de resultaten van de ex-post evaluaties van de eerdere, bij de in artikel 16 bedoelde besluiten opgerichte, programma's 2007-2013.

4.   In het ex-post evaluatieverslag wordt een beoordeling gemaakt van de effecten op de lange termijn van het programma en van de duurzaamheid van de effecten ervan; dat evaluatieverslag zal worden gebruikt bij de besluitvorming over een volgend programma.

5.   De evaluaties beoordelen ook op welke wijze aspecten van gendergelijkheid en non-discriminatie in de programma-acties zijn verwerkt.

Artikel 15

Indicatoren

1.   Overeenkomstig artikel 14 dienen de in lid 2 van dit artikel beschreven indicatoren als basis voor toezicht en om te evalueren in hoeverre de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt door middel van de in artikel 6 omschreven acties. Zij worden afgemeten aan vooraf vastgestelde ijkpunten die representatief zijn voor de situatie vóór de tenuitvoerlegging. In voorkomend geval worden de indicatoren uitgesplitst naar onder meer geslacht, leeftijd en handicap.

2.   De in lid 1 bedoelde indicatoren omvatten onder meer de volgende:

a)

het aantal en het percentage personen van de doelgroep dat door de uit het programma gefinancierde bewustmakingsactiviteiten wordt bereikt;

b)

het aantal en percentage magistraten en justitiële personeelsleden in een doelgroep dat heeft deelgenomen aan door het programma gefinancierde opleidingsactiviteiten, uitwisselingen van personeel, studiebezoeken, workshops en seminars;

c)

de verbeterde kennis van het recht en het beleid van de Unie in de groepen die deelnemen aan door het programma betaalde acties, vergeleken met de gehele doelgroep;

d)

het aantal gevallen, activiteiten en resultaten van grensoverschrijdende samenwerking, ook via samenwerking door middel van instrumenten van informatietechnologie en procedures op Unieniveau;

e)

de beoordeling door de deelnemers van de activiteiten waaraan zij hebben deelgenomen, en van de (verwachte) duurzaamheid ervan;

f)

de geografische dekking van de door het programma gefinancierde activiteiten.

3.   Naast de in lid 2 vervatte indicatoren worden in het tussentijds evaluatieverslag en het ex-post evaluatieverslag van het programma onder meer onderstaande punten beoordeeld:

a)

de aan het programma toegeschreven invloed op de toegang tot de rechter, op basis van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens die op Europees niveau zijn verzameld;

b)

het aantal instrumenten en hulpmiddelen die zijn ontwikkeld via door het programma gefinancierde acties, met vermelding van de kwaliteit ervan;

c)

de Europese meerwaarde van het programma, waaronder een evaluatie van de activiteiten van het programma in het licht van soortgelijke initiatieven die zijn ontwikkeld op nationaal of Europees niveau en die niet met financiering van de Unie worden ondersteund en de (verwachte) resultaten daarvan; en de voordelen en/of nadelen van Uniefinanciering in vergelijking met nationale financiering van dit soort activiteiten;

d)

de hoogte van de financiering in verhouding tot de bereikte resultaten (efficiëntie);

e)

de mogelijke administratieve, organisatorische en/of structurele belemmeringen voor een soepelere, doeltreffendere en efficiëntere uitvoering van het programma (ruimte voor vereenvoudiging).

Artikel 16

Overgangsmaatregelen

Op acties die zijn gestart op grond van Besluit 2007/126/JBZ, Besluit nr. 1149/2007/EG of Besluit nr. 1150/2007/EG, blijven tot de beëindiging ervan de bepalingen van die besluiten van toepassing. Wat deze acties betreft, worden verwijzingen naar de comités in artikel 9 van Besluit 2007/126/JBZ, de artikelen 10 en 11 van Besluit nr. 1149/2007/EG en artikel 10 van Besluit nr. 1150/2007/EG gelezen als verwijzingen naar het comité bedoeld in artikel 11, lid 1, van deze verordening.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 103.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2013.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  PB C 299 van 22.11.2008, blz. 1.

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  PB C 402 van 29.12.2012, blz. 1.

(8)  Besluit nr. 1150/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Drugspreventie en -voorlichting voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 257 van 3.10.2007, blz. 23).

(9)  Besluit 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Strafrecht voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het Algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 13).

(10)  Besluit nr. 1149/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Civiel recht voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 257 van 3.10.2007, blz. 16).

(11)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" voor de periode 2014-2020 (zie bladzijde 62 van dit Publicatieblad).

(14)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot instrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(15)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(18)  Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (Euratom, EG) nr.2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

TOEWIJZING VAN FONDSEN

Binnen de financiële middelen voor het programma worden aan elke in artikel 4, lid 1, vervatte specifieke doelstelling bedragen toegewezen als volgt:

 

Specifieke doelstellingen

Aandeel in de financiële middelen (in %)

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken vergemakkelijken en ondersteunen

30%

b)

justitiële opleidingen, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, ondersteunen en bevorderen met het oog op het stimuleren van een gemeenschappelijke rechtscultuur

35%

c)

daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen vergemakkelijken, met inbegrip van het bevorderen en ondersteunen van de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inachtneming van de rechten van de verdediging

30%

d)

initiatieven op het gebied van het drugsbeleid ondersteunen met betrekking tot aspecten van justitiële samenwerking en misdaadpreventie die nauw verbonden zijn met de algemene doelstelling van het programma, voor zover ze niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, of het programma Gezondheid voor groei vallen

5 %.


Top