This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt de bevoegdheidsverdeling (bevoegdheden) tussen de Europese Unie (EU) en haar lidstaten.
Naast de beginselen van subsidiariteit (waarbij de EU slechts optreedt indien — en voor zover — het doel van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter op EU-niveau kan worden bereikt) en evenredigheid (waarbij de inhoud en de omvang van het EU-optreden niet verder mogen gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de verdragen te bereiken) is er het beginsel van bevoegdheidstoedeling (artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Het beginsel van bevoegdheidstoedeling betekent dat de EU alleen kan optreden binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de EU-Verdragen zijn toegedeeld.
De verdeling van bevoegdheden is vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU) en wordt verder verduidelijkt in de artikelen 3 tot en met 6. Er zijn drie soorten bevoegdheden.
De EU kan maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat lidstaten hun economisch beleid, sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid op EU-niveau coördineren (artikel 5 VWEU).
Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU wordt gekenmerkt door specifieke institutionele kenmerken. Het beleid wordt bepaald en uitgevoerd door de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie, waarbij het Europees Parlement en de Commissie slechts een beperkte rol spelen. De voorzitter van de Europese Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vertegenwoordigen de EU in zaken met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid.
ZIE OOK