ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

5 september 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/48/EG – Consumentenbescherming – Consumentenkrediet – Artikel 10, lid 2, onder h) en i), en lid 3 – In de overeenkomst te vermelden informatie – Nationale wettelijke regeling die voorziet in de verplichting om voor elke betaling de uitsplitsing van de terugbetaling in kapitaal, interesten en kosten te preciseren”

In zaak C‑331/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Krajský súd v Prešove (rechter in tweede aanleg Prešov, Slowakije), bij beslissing van 5 april 2018, ingekomen bij het Hof op 22 mei 2018, in de procedure

TE

tegen

Pohotovosť s. r. o.,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Toader, kamerpresident, A. Rosas en M. Safjan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Pohotovosť s. r. o., vertegenwoordigd door J. Fuchs,

de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár, G. Goddin en C. Valero als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, lid 2, onder h) en i), en lid 3, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66, met rectificaties in PB 2009, L 207, blz. 14; PB 2010, L 199, blz. 40; PB 2011, L 234, blz. 46, en PB 2015, L 36, blz. 15).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen TE en Pohotovosť s. r. o. over de aansprakelijkheid van deze laatste wegens het verzuim om in een kredietovereenkomst de uitsplitsing van elke terugbetaling te preciseren in afgelost kapitaal, interesten en, in voorkomend geval, bijkomende kosten van het krediet.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Overwegingen 9, 19, 30 en 31 van richtlijn 2008/48 luiden als volgt:

„(9)

Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de Gemeenschap een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. Het mag de lidstaten derhalve niet worden toegestaan andere nationale bepalingen te handhaven of in te voeren dan er in deze richtlijn zijn vastgelegd. Deze beperking moet echter alleen gelden voor door deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen. Wanneer zulke geharmoniseerde bepalingen niet bestaan, moeten de lidstaten de vrijheid houden om nationale wetgeving te handhaven of in te voeren. [...]

[...]

(19)

Opdat consumenten met kennis van zaken kunnen beslissen, moeten zij vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die zij mogen meenemen en nader bestuderen. [...]

[...]

(30)

Deze richtlijn strekt niet tot regulering van de verbintenisrechtelijke voorschriften betreffende de geldigheid van overeenkomsten. Derhalve mogen de lidstaten op dat gebied nationale voorschriften handhaven of invoeren, mits deze in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving. De lidstaten mogen zelf de wettelijke regeling vaststellen die van toepassing is op het aanbod tot het sluiten van de kredietovereenkomst, met name wanneer dat moet worden gegeven en hoe lang dat bindend is voor de kredietgever. Indien dat aanbod samenvalt met het moment waarop de bij deze richtlijn voorgeschreven precontractuele informatie wordt verstrekt, dan moet deze, net als andere extra informatie die de kredietgever aan de consument wil geven, worden verstrekt in een afzonderlijk document dat aan de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet kan worden gehecht.

(31)

De kredietovereenkomst moet in duidelijke en beknopte vorm alle noodzakelijke informatie bevatten over de rechten en plichten die voor de consument daaruit voortvloeien, zodat hij daar kennis van kan nemen.”

4

Artikel 1, met als opschrift „Onderwerp”, van deze richtlijn luidt:

„Deze richtlijn heeft tot doel bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten te harmoniseren.”

5

Artikel 10 van deze richtlijn, met het opschrift „In de kredietovereenkomst te vermelden informatie”, bepaalt:

„1.   De kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager opgesteld.

Elke overeenkomstsluitende partij krijgt een exemplaar van de kredietovereenkomst. Dit artikel doet geen afbreuk aan nationale voorschriften inzake de geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten, mits deze voorschriften overeenstemmen met het gemeenschapsrecht.

2.   In de kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:

[...]

g)

het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst; alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen worden vermeld;

h)

het bedrag, het aantal en de frequentie van de door de consument te verrichten betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing;

i)

in geval van aflossing van het kapitaal van een kredietovereenkomst met vaste looptijd, het recht van de consument om gratis en op verzoek op enig ogenblik tijdens de loop van de kredietovereenkomst een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel te ontvangen.

De aflossingstabel geeft de te betalen bedragen en de betalingstermijnen en voorwaarden aan; in de tabel wordt elke periodieke betaling uitgesplitst in afgelost kapitaal, op basis van de debetrentevoet berekende rente en, in voorkomend geval, bijkomende kosten; indien krachtens de kredietovereenkomst het rentepercentage niet vast is of de bijkomende kosten kunnen worden gewijzigd, wordt in de aflossingstabel op een duidelijke en beknopte wijze vermeld dat de gegevens van de tabel alleen gelden tot de wijziging van de debetrentevoet of van de bijkomende kosten overeenkomstig de kredietovereenkomst;

j)

indien kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het kapitaal, een overzicht van de betalingstermijnen en ‑voorwaarden voor de betaling van de rente en recurrente en niet-recurrente bijbehorende kosten;

[...]

u)

in voorkomend geval, de overige contractvoorwaarden;

[...]

3.   In geval van toepassing van lid 2, onder i), stelt de kredietgever, gratis en op elk ogenblik tijdens de loop van de kredietovereenkomst, een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel ter beschikking aan de consument.

4.   De ingevolge lid 2 te verstrekken informatie bij een kredietovereenkomst waarbij de betalingen door de consument niet tot een directe overeenkomstige aflossing van het totale kredietbedrag leiden, maar dienen voor kapitaalvorming gedurende de termijnen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de kredietovereenkomst of in een nevenovereenkomst, bevat een duidelijke en beknopte vermelding dat dergelijke kredietovereenkomsten niet voorzien in een garantie tot terugbetaling van het totale uit hoofde van de kredietovereenkomst opgenomen kredietbedrag, tenzij die garantie wordt gegeven.

[...]”

6

Artikel 14 van dezelfde richtlijn, met het opschrift „Herroepingsrecht”, bepaalt in lid 1 ervan:

„De consument beschikt over een termijn van veertien kalenderdagen om de kredietovereenkomst zonder opgave van redenen te herroepen.

De termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen gaat in:

a)

op de dag van de sluiting van de kredietovereenkomst, of

b)

op de dag waarop de consument de contractuele voorwaarden en informatie overeenkomstig artikel 10 ontvangt, als die dag later valt dan de onder a) van deze alinea bedoelde datum.”

7

Artikel 22 van richtlijn 2008/48, met als opschrift „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn”, luidt als volgt:

„1.   In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

[...]

3.   De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.

[...]”

8

Bijlage II bij richtlijn 2008/48, betreffende „Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet”, bevat in punt 2 („Beschrijving van de belangrijkste kenmerken van kredietproduct”) een rubriek „Termijnen en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de termijnen worden toegerekend”. Bij deze rubriek hoort de volgende beschrijving:

„U dient het volgende te betalen:

[Het bedrag, het aantal en de periodiciteit van de door de consument te verrichten betalingen.]

Rente en/of kosten zijn als volgt te betalen:”

Slowaaks recht

9

De zákon č. 129/2010 Z. z. o spotrebiteľských úveroch a o iných úveroch a pôžičkách pre spotrebiteľov a o zmene a doplnení niektorých zákonov (wet nr. 129/2010 op het consumentenkrediet en andere kredieten en leningen aan consumenten en houdende wijziging van enkele andere wetten) strekt ter omzetting van richtlijn 2008/48 in Slowaaks recht.

10

Artikel 9, lid 2, van deze wet, in de op 1 oktober 2015 geldende versie, luidde:

„De consumentenkredietovereenkomst moet, naast de algemene elementen bedoeld in het burgerlijk wetboek [...], de volgende elementen bevatten:

[...]

k)

het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend op basis van de bij het sluiten van de kredietovereenkomst relevante gegevens; alle basisgegevens die worden gebruikt om dit percentage te berekenen worden vermeld;

l)

het bedrag, het aantal en de frequentie van de betalingen van kapitaal, interesten en andere kosten, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing van het consumentenkrediet;

m)

in geval van aflossing van het kapitaal van een consumentenkredietovereenkomst met vaste looptijd, het recht van de consument om gratis en op verzoek op enig ogenblik tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel in de zin van lid 5 te ontvangen;

[...]”

11

Artikel 9, lid 2, van wet nr. 129/2010, in de versie die gold vanaf 1 mei 2018, luidt als volgt:

„De consumentenkredietovereenkomst moet, naast de algemene elementen bedoeld in het burgerlijk wetboek [...], de volgende elementen bevatten:

[...]

h)

het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend op basis van de bij het sluiten van de kredietovereenkomst relevante gegevens; alle basisgegevens die worden gebruikt om dit percentage te berekenen worden vermeld;

i)

het bedrag, het aantal en de frequentie van de betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing van het consumentenkrediet;

j)

in geval van aflossing van het kapitaal van een consumentenkredietovereenkomst met vaste looptijd, het recht van de consument om gratis en op verzoek op enig ogenblik tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel in de zin van lid 5 te ontvangen;

[...]”

12

Artikel 11, lid 1, van wet nr. 129/2010, in de versie die gold op 1 januari 2013, bepaalt:

„Het consumentenkrediet wordt geacht zonder rente en kosten te zijn verleend, indien:

[...]

d)

de consumentenkredietovereenkomst ten nadele van de consument niet het juiste jaarlijkse kostenpercentage vermeldt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Op 1 oktober 2015 heeft TE met de vennootschap Pohotovosť een consumentenkredietovereenkomst met een looptijd van een jaar voor een bedrag van 350 EUR gesloten, waarbij de terug te betalen som 672 EUR bedroeg. Deze overeenkomst voorzag in interesten ten bedrage van 224 EUR en een „commissie” ten bedrage van 98 EUR.

14

Nadat de partijen waren overeengekomen dat de lening in één enkele termijn zou worden terugbetaald, zijn zij het op dezelfde dag eens geworden over een afbetalingsplan volgens hetwelk de schuld in 12 maandelijkse termijnen van 56 EUR zou worden afgelost. Het jaarlijkse kostenpercentage (hierna: „JKP”) dat van toepassing was op het krediet waarvan de terugbetaling was voorzien in één enkele betaling, bedroeg 28 %, terwijl het JKP voor het terug te betalen krediet in maandelijkse termijnen 281,64 % bedroeg.

15

De algemene voorwaarden van deze overeenkomst bepaalden dat „het JKP wordt berekend op basis van het totale geleende bedrag, het bedrag van de commissie, de termijn voor terugbetaling van het kapitaal en de commissie (met uitzondering van interesten, notariskosten, contractuele boetes en andere kosten die wegens een specifieke wettelijke regeling niet in aanmerking mogen worden genomen bij de berekening van het JKP)”.

16

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst vermeldde niet waarom de interesten niet waren opgenomen in de berekening van het JKP en evenmin waarom het JKP van 28 % uitsluitend op basis van de „commissie” was berekend en niet op basis van andere bijkomende kosten, met name de interesten.

17

Bovendien bevatte die overeenkomst geen uitsplitsing van de termijnen voor terugbetaling van het krediet in aflossing van het kapitaal en de andere elementen van de kosten van het krediet.

18

TE heeft bij de Okresný súd Humenné (rechter voor het district Humenné, Slowakije) een vordering ingesteld teneinde Pohotovosť aansprakelijk te stellen wegens schending van de in artikel 9, lid 2, onder l), van wet nr. 129/2010, in de op 1 oktober 2015 geldende versie, neergelegde verplichting.

19

Deze rechterlijke instantie heeft de vordering van TE bij uitspraak van 27 november 2017 afgewezen.

20

TE heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Krajský súd v Prešove (rechter in tweede aanleg Prešov, Slowakije).

21

De verwijzende rechter stelt vast dat de Slowaakse wetgever, in uitvoering van het arrest van het Hof van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842, punten 5159), wet nr. 129/2010 heeft gewijzigd door in artikel 9, lid 2, onder l), van deze wet, in de versie die op 1 oktober 2015 van toepassing was, de verplichting te schrappen om in een kredietovereenkomst „de frequentie van de betalingen van kapitaal, interesten en andere kosten” te vermelden. Deze verplichting is vervangen door de in artikel 9, lid 2, onder i), van die wet – in de versie die gold vanaf 1 mei 2018 – voorziene verplichting om in de kredietovereenkomst „de frequentie van de betalingen” te vermelden.

22

In dat verband merkt de verwijzende rechter ten eerste op dat wet nr. 129/2010, in de versie die op 1 oktober 2015 van toepassing was, niet uitdrukkelijk bepaalde dat „de frequentie van de betalingen van kapitaal, interesten en andere kosten” moesten worden vermeld in de vorm van een aflossingstabel. Door deze wet met ingang van 1 mei 2018 te wijzigen, heeft de Slowaakse wetgever de verplichting geschrapt om in een kredietovereenkomst de uitsplitsing van de terugbetaling van het krediet te preciseren in afgelost kapitaal, interesten en andere kosten, niet alleen in de vorm van een aflossingstabel, maar ook in enige andere vorm.

23

In het hoofdgeding vordert TE echter niet dat een aflossingstabel als bijlage wordt gevoegd bij de door haar gesloten kredietovereenkomst, maar dat deze overeenkomst, minstens summier, de in het vorige punt bedoelde uitsplitsing vermeldt.

24

Aangaande de uitlegging van artikel 10, lid 2, onder h) en i), en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, zoals deze voortvloeit uit het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842), is de verwijzende rechter van oordeel dat deze bepalingen er enkel aan in de weg staan dat een lidstaat in zijn nationale regeling voorziet in een verplichting om de uitsplitsing van de terugbetaling van het kredietkapitaal in de vorm van een aflossingstabel te preciseren.

25

Ten tweede stelt de verwijzende rechter vast dat op basis van de vermelding van de uitsplitsing van de terugbetaling van het krediet in afgelost kapitaal, interesten en andere kosten duidelijker kan worden nagegaan of de aflossingen betrekking hebben op de interesten die bij de berekening van het JKP in aanmerking zouden moeten worden genomen.

26

Ten derde vraagt de verwijzende rechter zich af of hij, ter verzekering van de effectieve uitvoering van richtlijn 2008/48, gehouden is de bepalingen van wet nr. 129/2010, in de versie die gold vanaf 1 mei 2018, toe te passen op de overeenkomst die in het hoofdgeding aan de orde is en die op 1 oktober 2015 is gesloten.

27

In dit verband heeft de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) bij arrest van 22 februari 2018 geoordeeld dat, wat de vóór 1 mei 2018 gesloten kredietovereenkomsten betreft, de Slowaakse rechterlijke instanties verplicht zijn om het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen en aldus tot het resultaat te komen dat voortvloeit uit wet nr. 129/2010, in de versie die gold vanaf 1 mei 2018.

28

De verwijzende rechter vreest echter dat een dergelijke uitlegging van de betrokken nationale bepalingen contra legem is en strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel.

29

In die omstandigheden heeft de Krajský súd v Prešove de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

a)

Naar aanleiding van het arrest [van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842),] heeft de Slowaakse wetgever met ingang van 1 mei 2018 de woorden ‚van het kapitaal, interesten en andere kosten’ geschrapt uit [artikel 9, lid 2, onder l), van wet nr. 129/2010, in de versie die gold op 1 oktober 2015,] dat betrekking heeft op de kredietaflossingen als een van de elementen van de overeenkomst. Daardoor is zowel het bij wet nr. 129/2010 aan consumenten verleende recht dat in de consumentenkredietovereenkomst aan de hand van om het even welk document – en niet alleen door middel van een aflossingstabel – wordt vermeld hoe de kredietaflossingen zijn uitgesplitst in kapitaal, interesten en kosten, als de sanctie voor schending van dit recht, ingetrokken.

b)

Door de wijziging van wet [nr. 129/2010] konden de [Slowaakse] rechterlijke instanties vanaf 1 mei 2018 in hun beslissingen weliswaar ten volle uitvoering geven aan het arrest [van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842)], maar dat nam niet weg dat zij in gedingen betreffende consumentenovereenkomsten die vóór 1 mei 2018 waren gesloten, middels een Unierechtconforme uitlegging in wezen het door de wetgever beoogde resultaat moeten bereiken.

c)

In deze omstandigheden heeft de aan het Hof voorgelegde vraag betrekking op de uitlegging van het Unierecht in het kader van de toepassing van de indirecte werking van richtlijnen. Gelet op het grote aantal uitspraken waarin rechters, in het verleden, hebben erkend dat consumenten op basis van wet nr. 129/2010 er recht op hebben dat de uitsplitsing in kapitaal, interesten en kosten gedetailleerd wordt beschreven, moet het Hof zich uitspreken over de volgende vraag:

Staat het rechtszekerheidsbeginsel, in een geding betreffende een vóór 1 mei 2018 afgesloten consumentenkredietovereenkomst, de rechter die toepassing geeft aan de indirecte werking van een richtlijn in de rechtsverhoudingen tussen particulieren (horizontale rechtsverhoudingen) toe om, met het oog op de verzekering van de volle werking van deze richtlijn onder aanwending van alle uitleggingsmethodes en het nationale recht in zijn geheel, een beslissing te geven die dezelfde gevolgen heeft als de wetswijziging die door de wetgever is vastgesteld om vanaf 1 mei 2018 uitvoering te geven aan het arrest [van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842)]?

Mocht het Hof op de eerste vraag [onder c), bevestigend] antwoorden [...] rijzen voorts de volgende vragen.

2)

Moeten het arrest [van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842),] en richtlijn 2008/48 [...] aldus worden uitgelegd dat het Hof heeft geoordeeld dat [deze] richtlijn [...] in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling volgens welke kredietaflossingen, voor wat betreft het bedrag, het aantal en de frequentie van de kapitaalaflossingen in het kader van een consumentenkrediet, niet alleen aan de hand van een aflossingstabel moeten worden toegelicht, maar door alle middelen waarin de wet voorziet?

3)

Moet [dat] arrest [...] aldus worden uitgelegd dat het, [naast] hetgeen is vermeld over het kapitaal, ook ziet op de vraag of een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan consumenten het recht hebben dat in de consumentenkredietovereenkomst het bedrag, het aantal en de frequentie van de betalingen van de interesten en de kosten worden vermeld, verder gaat dan richtlijn 2008/48 verlangt? Ingeval [dit] arrest tevens betrekking heeft op de interesten en de kosten, gaat een uitsplitsing van de terugbetaling van interesten en kosten in een andere vorm dan een aflossingstabel dan ook verder dan die richtlijn, en met name artikel 10, lid 2, onder j), ervan?”

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

30

In haar schriftelijke opmerkingen stelt Pohotovosť dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn.

31

Wat de eerste vraag betreft, voert deze vennootschap aan dat het door de verwijzende rechter ingeroepen rechtszekerheidsbeginsel onder het nationale recht valt en het Hof slechts bevoegd is om het Unierecht uit te leggen.

32

Bovendien staat het aan de nationale rechter en niet aan het Hof om te beoordelen of in het hoofdgeding het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht kan worden uitgelegd.

33

Wat de tweede en de derde vraag betreft, herinnert Pohotovosť eraan dat, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst voorziet in de terugbetaling van het krediet zonder aflossing van het kapitaal. In die omstandigheden hebben de vragen over de aflossingstabel geen enkele praktische betekenis voor het hoofdgeding.

34

Volgens Pohotovosť voorziet de Slowaakse regeling niet in een sanctie voor het geval de aflossingstabel of het overzicht van de betalingstermijnen en ‑voorwaarden voor de betaling van de interesten en recurrente en niet-recurrente bijbehorende kosten ontbreekt in de kredietovereenkomst. De vragen betreffende de uitsplitsing van elke terugbetaling in afgelost kapitaal, interesten en, in voorkomend geval, bijkomende kosten van het krediet zijn in casu dus van geen enkel praktisch belang.

35

Zonder formeel de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing op te werpen, stellen de Slowaakse regering en de Europese Commissie vast dat, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, het in de betrokken kredietovereenkomst vermelde JKP onjuist was. De Slowaakse regering is van mening dat, indien het in die overeenkomst vermelde JKP lager is dan het daadwerkelijke kostenpercentage, het krediet op grond van artikel 11, lid 1, van wet nr. 129/2010 vrij is van rente en kosten. In deze omstandigheden kan die sanctie in casu worden toegepast, los van het eventuele antwoord van het Hof op de prejudiciële vragen.

36

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat er volgens vaste rechtspraak van het Hof een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen of om te begrijpen waarom de nationale rechter van oordeel is dat de antwoorden op die vragen nodig zijn om het bij hem aanhangige geding te beslechten (arrest van 8 mei 2019, PI, C‑230/18, EU:C:2019:383, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

In de onderhavige zaak stelt de verwijzende rechter vragen over de uitlegging van een handeling van het Unierecht, te weten over de uitlegging van richtlijn 2008/48, en vraagt hij in die context om preciseringen over het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842).

38

Wat het door de Slowaakse regering en de Commissie aangevoerde argument betreft dat, aangezien het vermelde JKP onjuist is, de nationale rechter overeenkomstig de nationale regeling kan beslissen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst rente‑ en kostenvrij is, zij eraan herinnerd dat het hoofdgeding betrekking heeft op een vordering van een consument om Pohotovosť aansprakelijk te stellen wegens schending van de verplichting om in de kredietovereenkomst alle verplichte elementen te vermelden overeenkomstig de nationale regeling en richtlijn 2008/48. In die omstandigheden kan de mogelijkheid voor de verwijzende rechter om Pohotovosť te bestraffen voor de onjuiste vermelding van het JKP – gesteld dat de rechter deze mogelijkheid bevestigt – hoe dan ook niet afdoen aan het nut, voor de beslechting van het geding, van een opheldering door het Hof met betrekking tot de door die richtlijn gestelde voorwaarden inzake de andere elementen die verplicht moeten worden opgenomen in een consumentenkredietovereenkomst, aangezien deze richtlijn zowel de betaling van het krediet met aflossing van het kapitaal als de betaling van kosten en interesten zonder een dergelijke aflossing betreft.

39

Derhalve moet worden vastgesteld dat het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Tweede en derde vraag

40

Met zijn tweede en derde vraag, die gezamenlijk en eerst moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, onder h) tot en met j), van richtlijn 2008/48, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke de kredietovereenkomst de uitsplitsing van elke terugbetaling in – in voorkomend geval – afgelost kapitaal, interesten en de andere kosten moet preciseren.

41

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/48 is vastgesteld met een tweeledig doel: waarborgen dat alle consumenten van de Unie een grondige en gelijkwaardige bescherming van hun belangen genieten en de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet vergemakkelijken (zie in die zin arresten van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 61, en 2 mei 2019, Pillar Securitisation, C‑694/17, EU:C:2019:345, punt 38).

42

Voorts draagt de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 neergelegde informatieplicht, net als de bij de artikelen 5 en 8 van die richtlijn opgelegde verplichtingen, bij tot de verwezenlijking van die doelstellingen (zie in die zin arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 61).

43

Volgens artikel 10, lid 2, onder h), van richtlijn 2008/48 vermeldt de kredietovereenkomst op duidelijke en beknopte wijze het bedrag, het aantal en de frequentie van de door de consument te verrichten betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing.

44

Uit artikel 10, lid 2, onder i), en lid 3, van deze richtlijn volgt dat, in geval van aflossing van het kapitaal van een overeenkomst met vaste looptijd, de kredietgever enkel op verzoek van de consument op enig ogenblik tijdens de loop van de overeenkomst gratis een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel moet verstrekken.

45

In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat, gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 10, lid 2, onder h) en i), van richtlijn 2008/48, deze richtlijn niet voorziet in de verplichting om een dergelijk overzicht in de vorm van een aflossingstabel in de kredietovereenkomst op te nemen (arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia, C‑42/15, EU:C:2016:842, punt 54).

46

Hieraan moet worden toegevoegd dat elke vorm van gestructureerde voorstelling van de uitsplitsing van elke betaling ter terugbetaling van het krediet in afgelost kapitaal, interesten en, in voorkomend geval, bijkomende kosten van het krediet moet worden beschouwd als een aflossingstabel in de zin van artikel 10, lid 2, onder i), van richtlijn 2008/48.

47

Indien evenwel kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het kapitaal, dient eraan te worden herinnerd dat volgens artikel 10, lid 2, onder j), van die richtlijn de kredietovereenkomst een overzicht van de betalingstermijnen en ‑voorwaarden voor de betaling van de rente en recurrente en niet-recurrente bijbehorende kosten moet vermelden.

48

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat richtlijn 2008/48 niet voorziet in een verplichting om in een kredietovereenkomst in enigerlei vorm melding te maken van een onderverdeling van de door de consument te verrichten betalingen in de terugbetaling van het kapitaal – indien het wordt afgelost middels die betalingen –, de interesten en de overeenkomstig die overeenkomst verschuldigde andere kosten.

49

Tegelijkertijd moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, de lidstaten geen bepalingen mogen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

50

In dat verband heeft het Hof al geoordeeld dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 in een dergelijke harmonisatie voorziet wat de elementen betreft die verplicht in de kredietovereenkomst moeten worden opgenomen (arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia, C‑42/15, EU:C:2016:842, punt 56).

51

In deze omstandigheden moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, onder h) tot en met j), van richtlijn 2008/48, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke de kredietovereenkomst de uitsplitsing van elke terugbetaling in – in voorkomend geval – afgelost kapitaal, interesten en de andere kosten moet preciseren.

Eerste vraag

52

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, zoals uitgelegd in het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842), van toepassing zijn op een kredietovereenkomst als aan de orde in het hoofdgeding, die is gesloten vóór de uitspraak van dat arrest en vóór een wijziging van de nationale regeling die is doorgevoerd om te voldoen aan de in dat arrest gegeven uitlegging.

53

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de uitlegging die het Hof geeft aan een voorschrift van Unierecht, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen na de inwerkingtreding van dat voorschrift en vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie in die zin arrest van 13 december 2018, Hein, C‑385/17, EU:C:2018:1018, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54

In het hoofdgeding staat het aan de verwijzende rechter om het nationale recht, zoals toepasselijk op de datum van de relevante feiten, in casu op de datum van het sluiten van de betrokken overeenkomst, te weten 1 oktober 2015, zo veel mogelijk, doch niet contra legem, uit te leggen in overeenstemming met richtlijn 2008/48, zoals uitgelegd in het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842).

55

Zoals de Slowaakse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen in herinnering brengen, kan een nationale rechter in dat verband niet op goede gronden oordelen dat hij een nationale bepaling niet in overeenstemming met het Unierecht kan uitleggen op de enkele grond dat deze bepaling is uitgelegd op een wijze die onverenigbaar is met het Unierecht (zie in die zin arrest van 17 april 2018, Egenberger, C‑414/16, EU:C:2018:257, punt 73).

56

Deze verplichting tot richtlijnconforme uitlegging vindt haar beperking in de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel, in dier voege dat zij niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Mono Car Styling, C‑12/08, EU:C:2009:466, punt 61). Hoewel de verplichting tot conforme uitlegging niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht, zijn de nationale rechterlijke instanties verplicht om in voorkomend geval nationale vaste rechtspraak te wijzigen wanneer deze berust op een met de doelstellingen van een richtlijn onverenigbare uitlegging van het nationale recht (arrest van 8 mei 2019, Związek Gmin Zagłębia Miedziowego, C‑566/17, EU:C:2019:390, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, zoals uitgelegd in het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842), van toepassing zijn op een kredietovereenkomst als aan de orde in het hoofdgeding, die is gesloten vóór de uitspraak van dat arrest en vóór een wijziging van de nationale regeling die is doorgevoerd om te voldoen aan de in dat arrest gegeven uitlegging.

Kosten

58

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 10, lid 2, onder h) tot en met j), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 22, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke de kredietovereenkomst de uitsplitsing van elke terugbetaling in – in voorkomend geval – afgelost kapitaal, interesten en de andere kosten moet preciseren.

 

2)

Artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, zoals uitgelegd in het arrest van 9 november 2016, Home Credit Slovakia (C‑42/15, EU:C:2016:842), zijn van toepassing op een kredietovereenkomst als aan de orde in het hoofdgeding, die is gesloten vóór de uitspraak van dat arrest en vóór een wijziging van de nationale regeling die is doorgevoerd om te voldoen aan de in dat arrest gegeven uitlegging.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Slowaaks.