ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 81

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
30 maart 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 485/2005 van de Raad van 16 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 in verband met een specifieke actie om vaartuigen over te brengen naar landen die zijn getroffen door de tsunami van 2004

1

 

 

Verordening (EG) nr. 486/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

4

 

 

Verordening (EG) nr. 487/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal

6

 

*

Verordening (EG) nr. 488/2005 van de Commissie van 21 maart 2005 betreffende de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten ( 1 )

7

 

*

Verordening (EG) nr. 489/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad met betrekking tot de vaststelling van de interventiecentra en de overname van padie door de interventiebureaus

26

 

*

Verordening (EG) nr. 490/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 inzake de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop van de nationale referentiehoeveelheden die voor 2004/2005 zijn vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad

38

 

 

Verordening (EG) nr. 491/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 tot vaststelling van de communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor anjers en rozen in het kader van de toepassing van de regeling voor de invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Jordanië

41

 

 

Verordening (EG) nr. 492/2005 van de Commissie van 29 maart 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

43

 

*

Richtlijn 2005/27/EG van de Commissie van 29 maart 2005 tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen ( 1 )

44

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 maart 2005 tot wijziging van Beschikking 2004/832/EG ten aanzien van het uitroeiings- en noodvaccinatieprogramma voor wilde varkens tegen klassieke varkenspest in de noordelijke Vogezen, Frankrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 917)  ( 1 )

48

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2005/265/GBVB van de Raad van 23 maart 2005 tot benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië

50

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/1


VERORDENING (EG) Nr. 485/2005 VAN DE RAAD

van 16 maart 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 in verband met een specifieke actie om vaartuigen over te brengen naar landen die zijn getroffen door de tsunami van 2004

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 december 2004 is een aantal derde landen getroffen door een krachtige tsunami in de Indische Oceaan die kustgebieden en bedrijven heeft verwoest en een hoge tol aan mensenlevens heeft geëist. Vele vissersboten hebben op zee schipbreuk geleden of zijn stukgeslagen in de haven.

(2)

In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid is overheidssteun voor de onttrekking van vissersvaartuigen aan de communautaire vissersvloot slechts mogelijk indien die vaartuigen worden gesloopt of definitief voor niet-commerciële andere doeleinden dan visserij worden gebruikt.

(3)

Het is passend overheidssteun voor de onttrekking van vissersvaartuigen aan de communautaire vissersvloot ook mogelijk te maken voor vaartuigen die naar de door de tsunami getroffen landen worden overgebracht ten bate van de betrokken visserijgemeenschappen.

(4)

Deze maatregel zal, wanneer daarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke behoeften zoals geconstateerd door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, die gemeenschappen helpen om hun vissersvloten snel weer op te bouwen.

(5)

Om aan de behoeften van die gemeenschappen te kunnen voldoen, kunnen voor de bij deze verordening ingestelde regeling slechts vaartuigen in aanmerking komen die volledig zeewaardig en geschikt voor visserijactiviteiten zijn en een lengte over alles van minder dan 12 m hebben.

(6)

Voorzien dient te worden in de toekenning van een extra premie om de kosten te dekken die overheids- of particuliere organisaties maken voor het vervoer van de vaartuigen naar de betrokken derde landen, en om de eigenaren van de vaartuigen ervoor te vergoeden dat zij deze uitrusten en volledig zeewaardig maken.

(7)

Er moet een procedure worden opgesteld voor het overbrengen van de vaartuigen.

(8)

Met het oog op doorzichtigheid bij het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV) dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (2), dienen door de lidstaten en door de Commissie verslagen over de toepassing van de onderhavige verordening te worden ingediend.

(9)

Om te waarborgen dat de maatregel ten goede komt aan de betrokken visserijgemeenschappen, om voor samenhang met de algemene beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te zorgen, de duurzaamheid op lange termijn van de visserijactiviteiten te bevorderen en negatieve effecten op de plaatselijke economie te voorkomen, is het bijzonder nuttig het overbrengen van de vaartuigen te evalueren.

(10)

Gezien de urgentie van deze kwestie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, genoemd in punt I, 3, van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie.

(11)

Verordening (EG) nr. 2792/1999 (3) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2792/1999 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Voor de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten komen slechts vaartuigen in aanmerking die ten minste tien jaar oud zijn.

Evenwel kunnen tot en met 30 juni 2006 vaartuigen die ten minste vijf jaar oud zijn en die geen gesleept vistuig gebruiken, in aanmerking komen voor definitieve overbrenging overeenkomstig lid 3, onder d).”.

b)

Aan lid 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

tot en met 30 juni 2006, de definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land dat is getroffen door de tsunami die zich in december 2004 in de Indische Oceaan heeft voorgedaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

het vaartuig heeft een lengte over alles van minder dan 12 m en is niet ouder dan 20 jaar;

ii)

de lidstaat die toestemming voor de overbrenging verleent, ziet erop toe dat het vaartuig volledig zeewaardig en geschikt voor visserijactiviteiten is, dat het naar een door de tsunami getroffen gebied wordt overgebracht ten bate van de visserijgemeenschappen die onder de gevolgen van de tsunami hebben geleden, en dat nadelige effecten op de visserijhulpbronnen en op de plaatselijke economie worden voorkomen;

iii)

de overbrenging voldoet aan de in de beoordeling van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties aangegeven behoeften en in overeenstemming is met de verzoeken van het betrokken derde land.”.

c)

Het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   In afwijking van lid 5, onder a), wordt de overheidssteun voor de definitieve overbrenging van vaartuigen overeenkomstig lid 3, onder d), als volgt berekend:

i)

voor vaartuigen die tussen vijf en 15 jaar oud zijn, geldt de in lid 5, onder a), i), bedoelde premie en voor vaartuigen die tussen 16 en 20 jaar oud zijn, geldt de in lid 5, onder a), ii), bedoelde premie;

ii)

de in lid 5, onder a), bedoelde premie kan met 20 % worden verhoogd om de volgende doeleinden te verwezenlijken:

de kosten dekken van de overheids- of particuliere organisatie die door de lidstaat is aangewezen als verantwoordelijk voor de overbrenging van het vaartuig naar het derde land;

de eigenaar van het vaartuig aan wie de premie wordt toegekend, ervoor vergoeden dat hij het vaartuig uitrust en volledig zeewaardig en geschikt voor visserijactiviteiten in de betrokken derde landen maakt.

Vaartuigen waarvoor vóór 2 april 2005 bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat een aanvraag voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten is ingediend, kunnen eveneens voor de in het onderhavige lid bedoelde premies in aanmerking komen.”.

2)

Aan artikel 10, lid 4, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Dit lid geldt niet voor de overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d), overgebrachte vaartuigen.”.

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 18 bis

Procedure betreffende de overbrenging van vaartuigen overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d)

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de vaartuigen waarvoor overbrenging overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d), wordt overwogen, en van hun bestemming.

2.   Uiterlijk twee maanden na deze kennisgeving kan de Commissie de betrokken lidstaat meedelen dat de overbrenging niet aan de in artikel 7, lid 3, onder d), en meer in het bijzonder artikel 7, lid 3, onder d), iii), gestelde criteria voldoet.

Indien de Commissie de betrokken lidstaat niet binnen twee maanden na de kennisgeving op de hoogte brengt, kan deze lidstaat de vaartuigen overbrengen.

Artikel 18 ter

Verslaglegging over de overbrenging van vaartuigen overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d)

1.   Uiterlijk op 30 september 2005 en vervolgens om de drie maanden verstrekken de lidstaten de Commissie alle beschikbare informatie over de overbrenging van vaartuigen overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d).

2.   Op basis van de in lid 1 bedoelde informatie en alle mogelijke andere gegevens brengt de Commissie om de zes maanden aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de overbrengingen van vaartuigen overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d).

3.   In het bij artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 voorgeschreven jaarverslag over de uitvoering van de bijstandsverlening uit het FIOV, dat in 2007 bij de Commissie wordt ingediend, nemen de lidstaten een onderdeel op dat betrekking heeft op de overbrengingen van vaartuigen overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder d), van de onderhavige verordening.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ASSELBORN


(1)  Advies uitgebracht op 24 februari 2005 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).

(2)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).

(3)  PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening EG) nr. 1421/2004 (PB L 260 van 6.8.2004, blz. 1).


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/4


VERORDENING (EG) Nr. 486/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 maart 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1947/2002 (PB L 299 van 1.11.2002, blz. 17).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 29 maart 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

98,5

204

74,9

212

127,5

624

83,4

999

96,1

0707 00 05

052

151,9

066

73,3

068

87,2

096

39,9

204

90,9

220

122,9

999

94,4

0709 10 00

220

121,4

999

121,4

0709 90 70

052

125,5

204

53,5

999

89,5

0805 10 20

052

44,6

204

47,8

212

55,2

220

48,8

400

57,4

512

118,1

624

61,3

999

61,9

0805 50 10

052

52,3

400

79,1

999

65,7

0808 10 80

052

72,1

388

79,7

400

114,9

404

115,3

508

64,0

512

73,0

528

69,7

720

63,4

999

81,5

0808 20 50

388

62,0

512

69,6

528

56,8

720

46,2

999

58,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/6


VERORDENING (EG) Nr. 487/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Portugal

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), inzonderheid op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de door de Gemeenschap in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde aangegane internationale verplichtingen (2), is het noodzakelijk om invoermogelijkheden te creëren om een bepaalde hoeveelheid maïs in Portugal in te voeren.

(2)

Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie van 26 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3), heeft de voor de uitvoering van de openbare inschrijving vereiste aanvullende bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de huidige behoeften van de Portugese markt, moet een inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het bij invoer van maïs geldende recht worden geopend.

(4)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de verlaging van het recht bij invoer, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003, van maïs in Portugal wordt een openbare inschrijving gehouden.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1839/95 zijn van toepassing voorzover in deze verordening niet anders is bepaald.

Artikel 2

De inschrijving blijft geopend tot en met 23 juni 2005. Tijdens de geldigheidsduur ervan wordt wekelijks een deelinschrijving gehouden waarvoor de hoeveelheden en de uiterste data voor de indiening van de offertes in het bericht van inschrijving worden vastgesteld.

Artikel 3

De in het kader van de onderhavige openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte, in de zin van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1839/95.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/7


VERORDENING (EG) Nr. 488/2005 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2005

betreffende de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart in rekening gebrachte vergoedingen en rechten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (1), en met name op artikel 53, lid 1,

Na raadpleging van de raad van beheer van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, hierna „het Agentschap” genoemd, verkrijgt zijn ontvangsten uit een bijdrage van de Gemeenschap en van alle Europese derde landen die partij zijn bij de in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde overeenkomsten, uit de rechten die worden betaald door de aanvragers van de certificaten en goedkeuringen die door het Agentschap worden afgegeven, gehandhaafd of gewijzigd en uit de vergoedingen voor publicaties, behandeling van beroepen, opleiding en alle andere diensten die het Agentschap verricht.

(2)

De ontvangsten en uitgaven van het Agentschap moeten in evenwicht zijn.

(3)

De in deze verordening bedoelde vergoedingen en rechten moeten uitsluitend door het Agentschap worden verlangd en geïnd in euro. Zij moeten op transparante, rechtvaardige en uniforme wijze worden berekend.

(4)

De door het Agentschap in rekening gebrachte rechten mogen het concurrentievermogen van de betrokken Europese industrietakken niet in het gedrang brengen. Bij de berekening van de rechten moet bovendien rekening worden gehouden met de draagkracht van kleine ondernemingen. Voorts mag de vestigingsplaats van de ondernemingen op het grondgebied van de lidstaten niet tot ongelijke behandeling leiden.

(5)

Alvorens een begin wordt gemaakt met de uitvoering van de dienst, moet de aanvrager in de mate van het mogelijke in kennis worden gesteld van het bedrag dat hij naar verwachting zal moeten betalen voor de verrichte dienst en van de betalingsvoorwaarden. De criteria op basis waarvan het bedrag wordt vastgesteld, moeten duidelijk, uniform en openbaar zijn. Wanneer het niet mogelijk is het bedrag vooraf vast te stellen, moet de aanvrager van het bedrag in kennis worden gesteld alvorens een begin wordt gemaakt met de uitvoering van de dienst. In dat geval moet vóór de uitvoering van de diensten duidelijk worden overeengekomen hoe het te betalen bedrag zal worden vastgesteld naarmate de uitvoering van de dienst vordert.

(6)

Het bedrag van de door de aanvrager te betalen rechten moet afhankelijk zijn van de complexiteit van de door het Agentschap uitgevoerde taak en van de daarmee gemoeide werkbelasting.

(7)

Het bedrijfsleven moet een duidelijk beeld hebben van de financiële aspecten en op voorhand weten welke rechten het zal moeten betalen. Tegelijk is het belangrijk een evenwicht te bewaren tussen de totale uitgaven van het Agentschap voor certificeringswerkzaamheden en de totale ontvangsten van het Agentschap. Het moet dan ook mogelijk zijn om de hoogte van de rechten jaarlijks te herzien op basis van de financiële resultaten en vooruitzichten van het Agentschap.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 54, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1592/2002 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Deze verordening is van toepassing op de vergoedingen en rechten die het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, hierna „het Agentschap” genoemd, in rekening brengt voor de diensten die het verricht, inclusief de levering van goederen.

Zij bepaalt met name in welke gevallen de in artikel 48, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde vergoedingen en rechten verschuldigd zijn, hoeveel deze vergoedingen en rechten bedragen en op welke wijze zij moeten worden betaald.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„vergoedingen”: de door het Agentschap in rekening gebrachte bedragen die verschuldigd zijn door de aanvragers van de diensten die door het Agentschap worden verricht, met uitzondering van de certificeringswerkzaamheden;

b)

„rechten”: de door het Agentschap in rekening gebrachte bedragen die verschuldigd zijn door de aanvragers voor het verkrijgen, handhaven of wijzigen van de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 genoemde, door het Agentschap afgegeven, gehandhaafde of gewijzigde certificaten en goedkeuringen;

c)

„certificeringswerkzaamheden”: alle door het Agentschap uitgevoerde activiteiten die direct of indirect noodzakelijk zijn voor de afgifte, handhaving of wijziging van de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 genoemde certificaten en goedkeuringen;

d)

„aanvrager”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die verzoekt om een door het Agentschap verrichte dienst, inclusief de handhaving of wijziging van een certificaat of goedkeuring;

e)

„directe kosten”: de loonkosten van de personeelsleden die direct betrokken zijn bij de certificeringswerkzaamheden en de kosten van het vervoer van deze personeelsleden in het kader van de certificeringswerkzaamheden;

f)

„specifieke kosten”: de kosten voor logies en maaltijden, de aanvullende kosten en de reisvergoeding van de personeelsleden in het kader van de certificeringswerkzaamheden;

g)

„indirecte kosten”: het gedeelte van de algemene kosten van het Agentschap dat is toe te schrijven aan de certificeringswerkzaamheden, inclusief de kosten voor het opstellen van een gedeelte van de regelgevende documenten;

h)

„werkelijke kosten”: de uitgaven die daadwerkelijk door het Agentschap worden gedaan;

i)

„regelgevende documenten”: alle documenten die door het Agentschap worden opgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1592/2002.

HOOFDSTUK II

VERGOEDINGEN

Artikel 3

Het Agentschap brengt vergoedingen in rekening voor alle diensten, inclusief de levering van goederen, die het voor de aanvragers verricht, behalve voor:

a)

certificeringswerkzaamheden;

b)

de toezending van documenten en informatie, in welke vorm dan ook, uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2);

c)

documenten die gratis beschikbaar zijn op de website van het Agentschap.

Het Agentschap brengt eveneens vergoedingen in rekening bij het instellen van beroep tegen een besluit van het Agentschap overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1592/2002.

Artikel 4

1.   Het bedrag van de door het Agentschap in rekening gebrachte vergoedingen is gelijk aan de werkelijke kosten van de verrichte diensten, met inbegrip van de kosten van de terbeschikkingstelling aan de aanvrager.

2.   Voor een overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 ingesteld beroep worden de in de bijlage gepreciseerde forfaitaire vergoedingen in rekening gebracht. Wanneer de beroepsprocedure in het voordeel van de eiser wordt beslecht, wordt dit bedrag hem automatisch terugbetaald door het Agentschap.

3.   Het bedrag van de vergoedingen wordt uitgedrukt in euro. Het bedrag en de wijze van betaling van de vergoedingen worden vóór de uitvoering van de dienst aan de aanvrager meegedeeld.

Artikel 5

De vergoedingen zijn verschuldigd door de aanvrager of, in voorkomend geval, door de eiser.

De vergoedingen moeten worden betaald in euro.

Tenzij bij overeenkomst iets anders is bepaald, moeten de vergoedingen vóór de uitvoering van de dienst of, in voorkomend geval, vóór de aanvang van de beroepsprocedure worden betaald.

HOOFDSTUK III

RECHTEN

Artikel 6

1.   De rechten leveren voldoende ontvangsten op om alle directe, indirecte en specifieke kosten te dekken die worden veroorzaakt door de certificeringswerkzaamheden, met inbegrip van de kosten van het daarmee gepaard gaande voortdurende toezicht.

2.   Het Agentschap moet bepalen welke ontvangsten en uitgaven zijn toe te schrijven aan certificeringswerkzaamheden.

Hiertoe:

a)

worden de rechten die het Agentschap in rekening brengt voor de certificeringswerkzaamheden op een afzonderlijke rekening gestort en in een afzonderlijke boekhouding bijgehouden;

b)

stelt het Agentschap een analytische boekhouding op, zowel voor de ontvangsten als voor de uitgaven. Aan de hand van een verdeelsleutel wordt bepaald welk gedeelte van alle in de begrotingsnomenclatuur opgesomde uitgaven kan worden toegeschreven aan certificeringswerkzaamheden.

3.   Aan het begin van elk boekjaar wordt een voorlopige globale raming van de rechten opgesteld. Deze raming is gebaseerd op de financiële resultaten die het Agentschap in het verleden heeft geboekt, op een raming van de uitgaven en ontvangsten en op het voorlopige werkprogramma.

4.   Om discriminatie tussen de op het grondgebied van de lidstaten gevestigde ondernemingen te vermijden, worden de vervoerskosten die verbonden zijn aan de voor rekening van deze ondernemingen uitgevoerde certificeringswerkzaamheden samengevoegd en uniform over de aanvragers omgeslagen.

5.   De bijlage wordt opnieuw bezien, en indien nodig herzien binnen 14 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Vervolgens kan de bijlage jaarlijks worden herzien.

De in de bijlage vervatte bedragen en coëfficiënten worden in de officiële publicatie van het Agentschap bekendgemaakt.

Artikel 7

De rechten zijn samengesteld uit één of meer van de volgende elementen:

a)

een vast gedeelte, dat varieert naar gelang van de complexiteit van de door het Agentschap uitgevoerde taak; de verschillende waarden van het vaste gedeelte en van de daarop toegepaste coëfficiënten zijn vermeld in de bijlage;

b)

een variabel gedeelte dat in verhouding staat tot de werkbelasting, uitgedrukt in aantal uren maal het uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 9, lid 2; het bedrag van het uurtarief is gepreciseerd in de bijlage;

c)

het bedrag dat overeenstemt met de specifieke kosten van een certificeringswerkzaamheid, die integraal tegen de werkelijke kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 8

1.   De rechten worden als volgt berekend:

Σ R = x D

waarbij:

Σ R

=

de jaarlijkse rechten die door het Agentschap in rekening worden gebracht,

D

=

de jaarlijkse uitgaven die op de begroting van het Agentschap worden ingeschreven,

x

=

het percentage van de jaarlijkse uitgaven dat direct of indirect kan worden toegeschreven aan certificeringswerkzaamheden

2.   Tijdens de in artikel 53, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde overgangsperiode kan een gedeelte van de in artikel 48, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde bijdrage worden gebruikt, voorzover nodig, om de kosten van de certificeringswerkzaamheden van het Agentschap te dekken. Indien dit het geval is, worden de rechten tijdens deze periode als volgt berekend:

Σ R = x D - Cp

waarbij:

Cp

=

het in artikel 48, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde gedeelte van de bijdrage dat wordt gebruikt om de door het Agentschap uitgevoerde certificeringswerkzaamheden te financieren.

Vanaf uiterlijk 1 januari 2008: Cp = 0.

Artikel 9

1.   Het bedrag van de rechten hangt af van de complexiteit van de certificeringswerkzaamheid en van de daarmee gemoeide werkbelasting. Het wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

R = F + (nh * t) + S

waarbij:

R

=

verschuldigde rechten,

F

=

vast gedeelte, afhankelijk van de aard van de uitgevoerde werkzaamheden (zie bijlage),

nh

=

aantal in rekening gebrachte uren (indien van toepassing, zie bijlage),

t

=

uurtarief (indien van toepassing, zie bijlage),

S

=

specifieke kosten

2.   Het uurtarief (t) hangt af van de totale jaarlijkse loonkosten van de personeelsleden van het Agentschap die direct betrokken zijn bij de certificeringswerkzaamheden. Het wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

t = Cs/N

waarbij:

Cs

=

totale jaarlijkse loonkosten (salarissen, pensioenbijdragen en sociale bijdragen) van de personeelsleden van het Agentschap die direct betrokken zijn bij de certificeringswerkzaamheden,

N

=

jaarlijks totaal van de arbeidsuren van de personeelsleden van het Agentschap die direct betrokken zijn bij de certificeringswerkzaamheden.

Artikel 10

Wanneer de certificeringswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten plaatsvinden, zijn de kosten van het vervoer buiten het grondgebied van de lidstaten begrepen in de rechten die aan de aanvrager wordt gefactureerd, onverminderd het bepaalde in artikel 9. De verschuldigde rechten voor deze werkzaamheden, of voor een gedeelte van deze werkzaamheden, worden berekend aan de hand van de volgende formule:

R = F + (nh * t) + S + V

waarbij:

R

=

verschuldigde rechten,

F

=

vast gedeelte, afhankelijk van de aard van de uitgevoerde werkzaamheden (zie bijlage),

nh

=

aantal in rekening gebrachte uren (indien van toepassing, zie bijlage),

t

=

uurtarief (indien van toepassing, zie bijlage),

S

=

specifieke kosten,

V

=

aanvullende vervoerskosten

De aan de aanvrager gefactureerde aanvullende vervoerskosten omvatten de werkelijke kosten van het vervoer buiten het grondgebied van de lidstaten en de tijd die door de deskundigen aan dit vervoer wordt besteed, gefactureerd tegen het uurtarief.

Artikel 11

Op verzoek van de aanvrager kan een certificeringswerkzaamheid op bijzondere wijze worden uitgevoerd, voorzover de uitvoerend directeur daarmee instemt.

In dat geval wordt de certificeringswerkzaamheid als volgt uitgevoerd:

a)

door categorieën van personeelsleden in te zetten die het Agentschap volgens de gebruikelijke procedures niet zou inzetten, en/of

b)

door personele middelen in te zetten om de werkzaamheid sneller uit te voeren dan het geval zou zijn volgens de gebruikelijke procedures van het Agentschap.

In dat geval wordt een buitengewone toeslag op de rechten in rekening gebracht om alle kosten te dekken die het Agentschap heeft gemaakt om dit bijzondere verzoek in te willigen.

Artikel 12

1.   De rechten zijn verschuldigd door de aanvrager. Zij moeten worden betaald in euro.

2.   Een certificaat of goedkeuring wordt pas afgegeven, gehandhaafd of gewijzigd wanneer de verschuldigde rechten volledig zijn betaald. Wanneer de rechten niet worden betaald, kan het Agentschap het certificaat of de goedkeuring intrekken na de aanvrager hiervan formeel in kennis te hebben gesteld.

3.   De schaal van de door het Agentschap in rekening gebrachte rechten en de wijze waarop deze moeten worden betaald, worden aan de aanvrager meegedeeld wanneer hij zijn aanvraag indient.

4.   Indien voor de certificeringswerkzaamheden een variabel gedeelte moet worden betaald, stelt het Agentschap een kostenraming op die door de aanvrager moet worden goedgekeurd alvorens de desbetreffende werkzaamheden aanvangen. Deze raming kan door het Agentschap worden aangepast indien blijkt dat de werkzaamheden eenvoudiger en sneller kunnen worden uitgevoerd dan aanvankelijk gepland of, in het tegenovergestelde geval, indien zij complexer zijn en meer tijd in beslag nemen dan het Agentschap redelijkerwijze kon verwachten.

5.   Indien voor de certificeringswerkzaamheden alleen een vast gedeelte moet worden betaald, dient de helft hiervan te worden betaald alvorens de desbetreffende werkzaamheden aanvangen; het saldo dient te worden betaald bij de afgifte van het certificaat of de goedkeuring.

6.   Indien voor de certificeringswerkzaamheden een variabel gedeelte moet worden betaald, dient 30 % van de totale rechten (met inbegrip van een eventueel vast gedeelte) te worden betaald alvorens de desbetreffende werkzaamheden aanvangen. 40 % dient in driemaandelijkse termijnen te worden betaald naarmate de werkzaamheden vorderen. Het saldo van 30 % dient te worden betaald bij afgifte van het certificaat of de goedkeuring.

7.   De rechten voor de handhaving van bestaande certificaten en goedkeuringen dienen te worden betaald volgens een tijdschema dat door het Agentschap wordt vastgesteld en aan de houders van deze certificaten en goedkeuringen wordt meegedeeld. Dit tijdschema is gebaseerd op de inspecties die het Agentschap uitvoert om na te gaan of de geldigheid van de certificaten en goedkeuringen kan worden gehandhaafd.

8.   Indien het Agentschap, na een eerste onderzoek, besluit om geen gevolg te geven aan een aanvraag, worden alle reeds betaalde rechten aan de aanvrager terugbetaald, met uitzondering van een bedrag dat de administratieve kosten van de behandeling van de aanvraag dekt. Dit bedrag stemt overeen met het in de bijlage vermelde vaste recht D.

9.   Indien het Agentschap certificeringswerkzaamheden moet onderbreken omdat de aanvrager over ontoereikende middelen beschikt of zijn verplichtingen niet naleeft, dient het saldo van de verschuldigde rechten volledig te worden betaald op het ogenblik dat het Agentschap zijn werkzaamheden beëindigt.

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Met ingang van 1 juni 2005 worden de rechten uitsluitend door het Agentschap verlangd en geïnd.

De lidstaten heffen geen rechten voor certificeringswerkzaamheden, zelfs niet wanneer zij deze voor rekening van het Agentschap uitvoeren.

Het Agentschap vergoedt de lidstaten voor de certificeringswerkzaamheden die deze voor rekening van het Agentschap uitvoeren.

Voor de op 1 juni 2005 lopende certificeringswerkzaamheden die door de lidstaten voor rekening van het Agentschap worden uitgevoerd, brengt het Agentschap de rechten op een dusdanige wijze in rekening dat dubbele betaling door de aanvragers wordt vermeden.

Artikel 14

Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze verordening bevestigt het Agentschap, uiterlijk 30 dagen vóór de datum van toepassing van de artikelen 1 tot en met 13, schriftelijk aan de Commissie dat het in staat is de taken uit te voeren waarmee het krachtens deze verordening wordt belast, en met name de door de aanvragers verschuldigde rechten te berekenen en te factureren en de lidstaten terug te betalen.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 1 tot en met 13 zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2005.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).

(2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE

INHOUD

i)

Typecertificaten en beperkte typecertificaten of equivalent

ii)

Aanvullende typecertificaten

iii)

Grote wijzigingen en grote reparaties

iv)

Kleine wijzigingen en kleine reparaties

v)

Jaarlijkse rechten voor houders van typecertificaten en beperkte typecertificaten van het Agentschap en andere typecertificaten die geacht worden te worden aanvaard krachtens Verordening (EG) nr. 1592/2002

vi)

Erkenning als ontwerporganisatie

vii)

Bewijs van ontwerpbekwaamheid door middel van alternatieve procedures

viii)

Erkenning als productieorganisatie

ix)

Productie zonder erkenning

x)

Erkenning als onderhoudsorganisatie

xi)

Erkenning van een organisatie voor permanent luchtwaardigheidsmanagement

xii)

Rechten voor aanvaarding van erkenningen die equivalent zijn aan deel 145-erkenningen in overeenstemming met toepasselijke bilaterale overeenkomsten

xiii)

Erkenning van een organisatie voor onderhoudstraining

xiv)

Beroepen

Toelichting

In deze bijlage opgenomen certificeringsspecificaties (CS) zijn vastgesteld ingevolge artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1592/2002 en bekendgemaakt in de officiële publicatie van het Agentschap in overeenstemming zijn besluit 2003/8 van 30 oktober 2003 (www.easa.eu.int).

Voor de toepassing van deze bijlage:

wordt onder „waarde van de uitrusting” in de tabellen i), iii), iv) en v) verstaan de relevante catalogusprijs van de producent;

wordt onder „waarde van de activiteiten” in de tabellen vi), viii), x) en xiii) verstaan: {aantal actieve technische medewerkers in de organisatie die strikt relevant zijn voor de aan goedkeuring onderworpen activiteit} * {100*1 400 uren = 140 000 EUR/actieve medewerker} tenzij de aanvrager het bewijs levert dat een ander uurtarief moet worden toegepast;

staat het aantal actieve medewerkers los van het aantal onder een erkenning vallende individuele vestigingsplaatsen, wordt geacht de onderaannemers te omvatten en moet door de aanvrager worden meegedeeld;

wordt het administratieve personeel binnen de aanvragende organisatie niet meegenomen in de berekening van de waarde van de activiteiten;

wordt het (voor de activiteit relevante) technische en administratieve personeel van de onderaannemer niet meegenomen in de berekening van de waarde van de activiteiten van de aanvrager mits de onderaannemer al zelf rechtstreeks een erkenning heeft verkregen;

zijn de aanvragers en houders van erkenningen van het Agentschap verplicht een ondertekend certificaat van een gemachtigde functionaris van de betrokken organisatie te verstrekken opdat het Agentschap de desbetreffende categorie rechten kan bepalen.

i)   Typecertificaten en beperkte typecertificaten of equivalent (bedoeld in de subdelen B en O van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie (1))

Voor alle aanvragen geldt vast recht A in de tabel, vermenigvuldigd met de voor het product in kwestie vermelde coëfficiënt.

Voor gearceerde producten in de tabel geldt eveneens een per uur berekend recht voor door personeelsleden van het Agentschap bestede tijd, tegen het in de tabel vermelde tarief.

Afgeleide producten en belangrijke wijzigingen zoals beschreven in deel 21, subdeel D, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 (met name punt 21A.101), die wijzigingen van de configuratie en/of het voortstuwingssysteem van het vliegtuig omvatten, vallen onder deze tabel.

Vast recht A

21 000 EUR

 

Uurtarief

99 EUR

 


Producttype

Commentaar

Coëfficiënt vast recht

CS-25

Grote vliegtuigen

8

— CS-25(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

4

CS-23.A

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.2 (pendelvliegtuigen)

6

— CS-23.A(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

3

CS-23.B

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.1 met MSG tussen 2 000 en 5 670 kg

0,5

— CS-23.B(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,25

CS-29

Grote draagschroefvliegtuigen

5

— CS-29(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

2,5

CS-27

Kleine draagschroefvliegtuigen

0,8

— CS-27(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,4

CS-E.T.A

Turbinemotoren met een startstuwkracht gelijk aan of groter dan 25 000 N of een afgegeven vermogen gelijk aan of groter dan 2 000 kW

5,25

— CS-E.T.A(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

1,55

CS-E.T.B

Turbinemotoren met een startstuwkracht van minder dan 25 000 N of een afgegeven vermogen van minder dan 2 000 kW

2

— CS-E.T.B(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,55

CS-E.NT

Niet-turbinemotoren

0,1

— CS-E.NT(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,03

CS-23.C

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.1 met MSG van minder dan 2 000 kg

0,2

— CS-23.C(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,1

CS-22

Zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen

0,2

CS-VLA

Heel lichte luchtvaartuigen

0,2

CS-VLR

Heel lichte draagschroefvliegtuigen

0,25

CS-APU

Hulpaggregaat

0,15

CS-P.A

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-25 (of equivalent)

0,2

— CS-P.A(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,1

CS-P.B

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-23, CS-VLA en CS-22 (of equivalent)

0,05

— CS-P.B(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,025

CS-22.J

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-22

0,04

— CS-22.J(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,02

CS-22.H

Niet-turbinemotoren

0,07

CS-22.H(D)

— afgeleide producten en belangrijke wijzigingen ervan

0,05

CS-balloons

Nog niet beschikbaar

0,1

CS-airships

Nog niet beschikbaar

0,5

CS-34

Geen extra vast recht wanneer deel uitmakend van initieel TC – extra uren enkel zoals vereist

 

CS-36

Geen extra vast recht wanneer deel uitmakend van initieel TC – extra uren enkel zoals vereist

 

CS-AWO

Post-TC-activiteit, certificering voor AWO behandeld als wijziging van TC

 

CS-ETSO.A

Waarde van de uitrusting meer dan 20 000 EUR

0,045

CS-ETSO.B

Waarde van de uitrusting tussen 2 000 en 20 000 EUR

0,025

CS-ETSO.C

Waarde van de uitrusting minder dan 2 000 EUR

0,01

ii)   Aanvullende typecertificaten (bedoeld in subdeel E van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

Voor alle aanvragen geldt vast recht B in de tabel, vermenigvuldigd met de voor het product in kwestie vermelde coëfficiënt.

Voor gearceerde producten in de tabel geldt eveneens een per uur berekend recht voor door personeelsleden van het Agentschap bestede tijd, tegen het in de tabel vermelde tarief.

Voor aanvullende typecertificaten die wijzigingen van de configuratie en/of het voortstuwingssysteem van het vliegtuig omvatten, is het respectieve recht voor typecertificaten en beperkte typecertificaten zoals vastgelegd in afdeling i) van toepassing.

Vast recht B

680 EUR

 

Uurtarief

99 EUR

 


Producttype

Commentaar

Coëfficiënt vast recht

CS-25

Grote vliegtuigen

belangrijk (niveau 1)

5

niveau 2

4

CS-23.A

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.2 (pendelvliegtuigen)

belangrijk (niveau 1)

5

niveau 2

4

CS-23.B

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 art. 1. a.1 met MSG tussen 2 000 en 5 670 kg

belangrijk (niveau 1)

3

niveau 2

2

CS-29

Grote draagschroefvliegtuigen

belangrijk (niveau 1)

4

niveau 2

4

CS-27

Kleine draagschroefvliegtuigen

0,5

CS-E.T.A

Turbinemotoren met een startstuwkracht gelijk aan of groter dan 25 000 N of een afgegeven vermogen gelijk aan of groter dan 2 000 kW

belangrijk (niveau 1)

1

niveau 2

1

CS-E.T.B

Turbinemotoren met een startstuwkracht van minder dan 25 000 N of een afgegeven vermogen van minder dan 2 000 kW

0,5

CS-E.NT

Niet-turbinemotoren

0,2

CS-23.C

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.1 met MSG van minder dan 2 000 kg

1

CS-22

Zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen

0,2

CS-VLA

Heel lichte luchtvaartuigen

0,2

CS-VLR

Heel lichte draagschroefvliegtuigen

0,2

CS-APU

Hulpaggregaat

0,25

CS-P.A

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-25 (of equivalent)

0,25

CS-P.B

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-23, CS-VLA en CS-22 (of equivalent)

0,15

CS-22.J

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-22

0,15

CS-22.H

Niet-turbinemotoren

0,15

CS-balloons

Nog niet beschikbaar

0,2

CS-airships

Nog niet beschikbaar

0,5

iii)   Grote wijzigingen en grote reparaties (bedoeld in de subdelen D en M van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

Voor alle aanvragen geldt vast recht C in de tabel, vermenigvuldigd met de voor het product in kwestie vermelde coëfficiënt.

Voor gearceerde producten in de tabel geldt eveneens een per uur berekend recht voor door personeelsleden van het Agentschap bestede tijd, tegen het in de tabel vermelde tarief.

Voor belangrijke grote wijzigingen zoals beschreven in deel 21, subdeel D, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 (met name punt 21A.101), die wijzigingen van de configuratie en/of het voortstuwingssysteem van het vliegtuig omvatten, geldt het recht voor het respectieve typecertificaat/beperkte typecertificaat zoals vastgelegd in de tabel in afdeling i).

De rechten in de onderstaande tabel zijn niet van toepassing op grote reparaties die door ontwerporganisaties worden uitgevoerd in overeenstemming met punt 21A.263 (c) (5) van deel 21, subdeel D, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003.

Vast recht C

385 EUR

 

Uurtarief

99 EUR

 


Producttype

Commentaar

Coëfficiënt vast recht

CS-25

Grote vliegtuigen — „met uitgebreid technisch onderzoek”

5

Grote vliegtuigen — „met beperkt technisch onderzoek”

4

CS-23.A

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.2 (pendelvliegtuigen)

5

CS-23.B

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 art. 1.a.1 met MSG tussen 2 000 en 5 670 kg

3

CS-29

Grote draagschroefvliegtuigen

4

CS-27

Kleine draagschroefvliegtuigen

0,5

CS-E.T.A

Turbinemotoren met een startstuwkracht gelijk aan of groter dan 25 000 N of een afgegeven vermogen gelijk aan of groter dan 2 000 kW

1

CS-E.T.B

Turbinemotoren met een startstuwkracht van minder dan 25 000 N of een afgegeven vermogen van minder dan 2 000 kW

0,5

CS-E.NT

Niet-turbinemotoren

0,2

CS-23.C

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.1 met MSG van minder dan 2 000 kg

1

CS-22

Zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen

0,3

CS-VLA

Heel lichte luchtvaartuigen

0,3

CS-VLR

Heel lichte draagschroefvliegtuigen

0,3

CS-APU

Hulpaggregaat

0,4

CS-P.A

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-25 (of equivalent)

0,4

CS-P.B

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-23, CS-VLA en CS-22 (of equivalent)

0,3

CS-22.J

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-22

0,3

CS-22.H

Niet-turbinemotoren

0,3

CS-balloons

Nog niet beschikbaar

0,3

CS-airships

Nog niet beschikbaar

0,5

CS-ETSO.A

Waarde van de uitrusting meer dan 20 000 EUR

0,4

CS-ETSO.B

Waarde van de uitrusting tussen 2 000 en 20 000 EUR

0,3

CS-ETSO.C

Waarde van de uitrusting minder dan 2 000 EUR

0,25

iv)   Kleine wijzigingen en kleine reparaties (bedoeld in de subdelen D en M van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

Voor alle aanvragen geldt het vaste recht D in de tabel, vermenigvuldigd met de voor het product in kwestie vermelde coëfficiënt.

De rechten in de onderstaande tabel zijn niet van toepassing op kleine wijzigingen en reparaties die door ontwerporganisaties worden uitgevoerd in overeenstemming met punt 21A.263 (c) (2) van deel 21, subdeel D, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003.

Vast recht D

375 EUR

 


Producttype

Commentaar

Coëfficiënt vast recht

CS-25

Grote vliegtuigen

2

CS-23.A

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.2 (pendelvliegtuigen)

2

CS-23.B

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 art. 1.a.1 met MSG tussen 2 000 en 5 670 kg

1

CS-23.C

Luchtvaartuigen gedefinieerd in CS-23 artikel 1.a.1 met MSG van minder dan 2 000 kg

0

CS-22

Zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen

0

CS-VLA

Heel lichte luchtvaartuigen

0

CS-29

Grote draagschroefvliegtuigen

2

CS-27

Kleine draagschroefvliegtuigen

1,5

CS-VLR

Heel lichte draagschroefvliegtuigen

0

CS-APU

Hulpaggregaat

1

CS-P.A

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-25 (of equivalent)

0

CS-P.B

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-23, CS-VLA en CS-22 (of equivalent)

0

CS-22.J

Voor gebruik op luchtvaartuigen gecertificeerd volgens CS-22

0

CS-E.T.A

Turbinemotoren met een startstuwkracht gelijk aan of groter dan 25 000 N of een afgegeven vermogen gelijk aan of groter dan 2 000 kW

1

CS-E.T.B

Turbinemotoren met een startstuwkracht van minder dan 25 000 N of een afgegeven vermogen van minder dan 2 000 kW

1

CS-E.NT/CS-22H

Alle niet-turbinemotoren

0

CS-balloons

Nog niet beschikbaar

0

CS-airships

Nog niet beschikbaar

0

CS-ETSO.A

Waarde van de uitrusting meer dan 20 000 EUR

0

CS-ETSO.B

Waarde van de uitrusting tussen 2 000 en 20 000 EUR

0

CS-ETSO.C

Waarde van de uitrusting minder dan 2 000 EUR

0

v)   Jaarlijkse rechten voor houders van typecertificaten en beperkte typecertificaten van het Agentschap en andere typecertificaten die geacht worden te worden aanvaard krachtens Verordening (EG) nr. 1592/2002

Jaarlijkse rechten worden geheven van alle huidige houders van typecertificaten en beperkte typecertificaten van het Agentschap.

Deze rechten dienen ter dekking van de kosten van het Agentschap om ervoor te zorgen dat zijn typecertificaten inclusief permanente-luchtwaardigheidselementen die geen verband houden met wijzigingen en reparaties na de typecertificering geldig blijven.

De rechten worden jaarlijks geheven. Zij worden voor na de inwerkingtreding van deze verordening gecertificeerde producten voor het eerst geheven aan het begin van het kalenderjaar volgend op de initiële certificering. Voor andere certificaten worden de rechten voor het eerst toegepast bij de inwerkingtreding van deze verordening en daarna jaarlijks.

De te betalen rechten staan in de onderstaande tabel bij de overeenkomstige productcategorie:

Producttype 2 (2)

Typecertificaat Producten ontworpen door een ontwerporganisatie uit een EU-lidstaat (EUR)

Typecertificaat Producten ontworpen door een ontwerporganisatie uit een derde land (EUR)

Beperkt typecertificaat Producten ontworpen door een ontwerporganisatie uit een EU-lidstaat (EUR)

Producten ontworpen door een ontwerporganisatie uit een derde land (EUR)

CS-25 (grote vliegtuigen met MSG van meer dan 50 t)

120 000

40 000

30 000

10 000

CS-25 (grote vliegtuigen met MSG tussen 22 t en 50 t)

50 000

16 667

12 500

4 167

CS-25 (grote vliegtuigen met MSG van minder dan 22 t)

25 000

8 333

6 250

2 083

CS-23.A

12 000

4 000

3 000

1 000

CS-23.B

2 000

667

500

167

CS-23.C

1 000

333

250

100

CS-22

450

150

112,50

100

CS-VLA

450

150

112,50

100

CS-29

25 000

8 333

6 250

2 083

CS-27

20 000

6 667

5 000

1 667

CS-VLR

1 000

333

250

100

CS-APU

800

267

200

100

CS-P.A

1 500

500

375

125

CS-P.B

400

133

100

100

CS-22.J

150

100

100

100

CS-E.T.A

30 000

10 000

7 500

2 500

CS-E.T.B

15 000

5 000

3 750

1 250

CS-E.NT

1 000

333

250

100

CS-22.H

200

100

100

100

CS-balloons

300

100

100

100

CS-airships

500

167

125

100

CS-34

0

0

0

0

CS-36

0

0

0

0

CS-AWO

0

0

0

0

CS-ETSO.A (Waarde van de uitrusting meer dan 20 000 EUR)

1 000

333

250

100

CS-ETSO.CS-ETSO.B (Waarde van de uitrusting tussen 2 000 en 20 000 EUR)

500

167

125

100

CS-ETSO.C (Waarde van de uitrusting minder dan 2 000 EUR)

250

100

100

100

Voor houders van meerdere typecertificaten en/of meerdere beperkte typecertificaten wordt een korting op de jaarlijkse rechten toegepast voor het tweede en elk daaropvolgende typecertificaat in dezelfde productcategorie zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Product in een identieke categorie

Korting op TC-rechten

1e

0 %

2e

10 %

3e

20 %

4e

30 %

5e

40 %

6e

50 %

7e

60 %

8e

70 %

9e

80 %

10e

90 %

11e en daaropvolgende

100 %

Voor luchtvaartuigen waarvan wereldwijd nog minder dan 50 exemplaren zijn geregistreerd, worden permanente-luchtwaardigheidsactiviteiten in rekening gebracht tegen het uurtarief, tot maximaal de rechten voor de relevante luchtvaartuigproductcategorie zoals vermeld in de onderstaande tabel. Voor producten, onderdelen en uitrustingsstukken die geen luchtvaartuig zijn, heeft de beperking betrekking op het aantal luchtvaartuigen waarop het product, onderdeel of uitrustingsstuk in kwestie is geïnstalleerd.

Uurtarief

99 EUR

vi)   Erkenning als ontwerporganisatie (bedoeld in subdeel J van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

1.   Algemeen

a)

Er worden rechten geheven voor de afgifte van een erkenning als ontwerporganisatie en voor toezicht daarop.

b)

Het Agentschap heft extra per uur berekende rechten (tegen het in de tabel vermelde tarief) ter dekking van de extra kosten van erkenning van en toezicht op organisaties met ontwerpfaciliteiten in meer dan een vestigingsplaats.

2.   Aanvraagrechten

a)

Voor alle nieuwe aanvragen voor een erkenning als ontwerporganisatie geldt vast recht E in de tabel, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

Voor nieuwe erkenningen en voor toezicht zijn de per uur berekende rechten (tegen het in de tabel aangegeven tarief) eveneens van toepassing op aanvragen waarvan het onderzoek leidt tot niveau 1-bevindingen en/of meer dan drie niveau 2-bevindingen per jaar zoals beschreven in punt 21.A.258 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003. De per uur berekende rechten worden geheven ter dekking van de kosten van de follow-up van deze bevindingen door het Agentschap.

3.   Toezichtrechten

a)

Erkende ontwerporganisaties wordt de toezichtrechten in rekening gebracht, gelijk aan vast recht E, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

De toezichtrechten zijn om de drie jaar verschuldigd, in de vorm van drie gelijke jaarlijkse termijnen. Voor bestaande erkenningen is de eerste termijn betaalbaar bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening. Voor daaropvolgende erkenningen wordt de eerste termijn onmiddellijk na het verlenen van de erkenning in rekening gebracht.

c)

De toezichtrechten hebben betrekking op wijzigingen van bestaande erkenningen, onverminderd punt 2, onder b).

Vast recht E

12 000 EUR

Uurtarief

99 EUR


Categorie rechten volgens de waarde van de aan erkenning onderworpen activiteiten (EUR)

Coëfficiënt vast recht

minder dan 500 001

0,1

tussen 500 001 en 700 000

0,2

tussen 700 001 en 1 200 000

0,5

tussen 1 200 001 en 2 800 000

1

tussen 2 800 001 en 4 200 000

1,5

tussen 4 200 001 en 5 000 000

2,5

tussen 5 000 001 en 7 000 000

3

tussen 7 000 001 en 9 800 000

3,5

tussen 9 800 001 en 14 000 000

4

tussen 14 000 001 en 50 000 000

5

tussen 50 000 001 en 140 000 000

8

tussen 140 000 001 en 250 000 000

10

tussen 250 000 001 en 500 000 000

25

tussen 500 000 001 en 750 000 000

50

meer dan 750 000 000

75

vii)   Bewijs van ontwerpbekwaamheid door middel van alternatieve procedures (bedoeld in subdeel B punt 21.A.14 (b) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

Certificering van ontwerpbekwaamheid door middel van alternatieve procedures wordt op uurbasis in rekening gebracht tegen het vermelde tarief.

Uurtarief

99 EUR

viii)   Erkenning als productieorganisatie (bedoeld in subdeel G van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

1.   Algemeen

a)

Er worden rechten geheven voor de afgifte van een erkenning als productieorganisatie en voor toezicht daarop.

b)

Het Agentschap heft extra per uur berekende rechten (tegen het in de tabel vermelde tarief) ter dekking van de extra kosten van erkenning van en toezicht op organisaties met productiefaciliteiten in meer dan een vestigingsplaats. Voor complexe internationale organisaties met meerdere productielocaties verspreid over meer dan twee lidstaten wordt de relevante coëfficiënt met twee vermenigvuldigd ter dekking van de extra kosten van multinationale toezichtactiviteiten.

2.   Aanvraagrechten

a)

Voor alle nieuwe aanvragen voor een erkenning als productieorganisatie geldt vast recht F in de tabel, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

Voor nieuwe erkenningen en voor toezicht zijn de per uur berekende rechten (tegen het in de tabel aangegeven tarief) eveneens van toepassing op aanvragen waarvan het onderzoek leidt tot niveau 1-bevindingen en/of meer dan drie niveau 2-bevindingen per jaar zoals beschreven in punt 21.A.158 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003. De per uur berekende rechten worden geheven ter dekking van de kosten van de follow-up van deze bevindingen door het Agentschap.

3.   Toezichtrechten

a)

Erkende productieorganisaties worden toezichtrechten in rekening gebracht, gelijk aan vast recht F, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

De toezichtrechten zijn om de twee jaar verschuldigd, in de vorm van twee gelijke jaarlijkse termijnen. Voor bestaande erkenningen is de eerste termijn betaalbaar bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening. Voor daaropvolgende erkenningen wordt de eerste termijn onmiddellijk na het verlenen van de erkenning in rekening gebracht.

c)

De toezichtrechten hebben betrekking op wijzigingen van bestaande erkenningen, onverminderd punt 2, onder b).

Vast recht F

12 000 EUR

Uurtarief

99 EUR


Categorie rechten volgens de waarde van de aan erkenning onderworpen activiteiten (EUR)

Coëfficiënt vast recht

minder dan 500 001

0,1

tussen 500 001 en 700 000

0,25

tussen 700 001 en 1 400 000

0,5

tussen 1 400 001 en 2 800 000

1,25

tussen 2 800 001 en 5 000 000

2

tussen 5 000 001 en 7 000 000

4

tussen 7 000 001 en 14 000 000

6

tussen 14 000 001 en 21 000 000

8

tussen 21 000 001 en 42 000 000

12

tussen 42 000 001 en 70 000 000

16

tussen 70 000 001 en 84 000 000

20

tussen 84 000 001 en 105 000 000

25

tussen 105 000 001 en 140 000 000

30

tussen 140 000 001 en 420 000 000

40

tussen 420 000 001 en 700 000 000

55

tussen 700 000 001 en 1 400 000 000

65

tussen 1 400 000 001 en 2 100 000 000

75

meer dan 2 100 000 000

120

ix)   Productie zonder erkenning (bedoeld in subdeel F van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003)

Certificering van productie zonder erkenning wordt op uurbasis in rekening gebracht tegen het aangegeven tarief.

Uurtarief

99 EUR

x)   Erkenning als onderhoudsorganisatie (bedoeld in bijlage I, subdeel F, en bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie (3))

1.   Algemeen

a)

Er worden rechten geheven voor de afgifte van een erkenning als onderhoudsorganisatie en voor toezicht daarop.

b)

Het Agentschap heft extra per uur berekende rechten (tegen het in de tabel vermelde tarief) ter dekking van de extra kosten van erkenning van en toezicht op organisaties met onderhoudsfaciliteiten in meer dan een vestigingsplaats.

2.   Aanvraagrechten

a)

Voor alle nieuwe aanvragen voor een erkenning als onderhoudsorganisatie geldt vast recht G in de tabel, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

Voor nieuwe erkenningen en voor toezicht zijn de per uur berekende rechten (tegen het in de tabel aangegeven tarief) eveneens van toepassing op aanvragen waarvan het onderzoek leidt tot niveau 1-bevindingen en/of meer dan drie niveau 2-bevindingen per jaar zoals beschreven in deel M.A.619 van bijlage I of deel 145.B.50 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2042/2003. De per uur berekende rechten worden geheven ter dekking van de kosten van de follow-up van deze bevindingen door het Agentschap.

3.   Toezichtrechten

a)

Erkende onderhoudsorganisaties worden de toezichtrechten in rekening gebracht, gelijk aan vast recht G, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

De toezichtrechten zijn om de twee jaar verschuldigd, in de vorm van twee gelijke jaarlijkse termijnen. Voor bestaande erkenningen is de eerste termijn betaalbaar bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening. Voor daaropvolgende erkenningen wordt de eerste termijn onmiddellijk na het verlenen van de erkenning in rekening gebracht.

c)

De toezichtrechten hebben betrekking op wijzigingen van bestaande erkenningen, onverminderd punt 2, onder b).

Vast recht G

12 000 EUR

Uurtarief

99 EUR


Categorie rechten volgens de waarde van de aan erkenning onderworpen activiteiten (EUR)

Coëfficiënt vast recht

minder dan 500 001

0,1

tussen 500 001 en 700 000

0,25

tussen 700 001 en 1 400 000

0,5

tussen 1 400 001 en 2 800 000

1,25

tussen 2 800 001 en 5 000 000

2

tussen 5 000 001 en 7 000 000

4

tussen 7 000 001 en 14 000 000

6

tussen 14 000 001 en 21 000 000

8

tussen 21 000 001 en 42 000 000

12

tussen 42 000 001 en 70 000 000

16

tussen 70 000 001 en 84 000 000

20

tussen 84 000 001 en 105 000 000

25

meer dan 105 000 000

30

xi)   Erkenning van een organisatie voor permanent luchtwaardigheidsmanagement (bedoeld in deel M, subdeel G, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2042/2003)

Er worden rechten geheven voor de afgifte van een erkenning als organisatie voor permanent luchtwaardigheidsmanagement en toezicht daarop. De in rekening gebrachte vaste rechten zijn identiek aan die voor een erkenning als onderhoudsorganisatie welke zijn opgenomen in afdeling x), behoudens toepassing van een aanvullende coëfficiënt van 1,5.

Verwijzingen naar bevindingen opgenomen in afdeling x) gelden naar analogie als verwijzingen naar bevindingen beschreven in deel M.A.716 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2042/2003.

xii)   Rechten voor aanvaarding van erkenningen die equivalent zijn aan deel 145-erkenningen in overeenstemming met toepasselijke bilaterale overeenkomsten

Voor nieuwe erkenningen geldt vast recht H in de tabel.

De verlengingsrechten, gelijk aan vast recht I in de tabel, is om de twee jaar verschuldigd.

Nieuwe erkenningen

Vast recht H

1 500 EUR


Verlengingen van bestaande erkenningen

Vast recht I

1 200 EUR

xiii)   Erkenning van een organisatie voor onderhoudstraining (bedoeld in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2042/2003)

1.   Algemeen

a)

Er worden rechten geheven voor de afgifte van een erkenning als organisatie voor onderhoudstraining en voor toezicht daarop.

b)

Het Agentschap heft extra per uur berekende rechten (tegen het in de tabel vermelde tarief) ter dekking van de extra kosten van erkenning van en toezicht op organisaties met onderhoudstrainingsfaciliteiten in meer dan een vestigingsplaats.

2.   Aanvraagrechten

a)

Voor alle nieuwe aanvragen voor een erkenning als organisatie voor onderhoudstraining geldt vast recht J in de tabel, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

Voor nieuwe erkenningen en voor toezicht zijn de per uur berekende rechten (tegen het in de tabel aangegeven tarief) eveneens van toepassing op aanvragen waarvan het onderzoek leidt tot niveau 1-bevindingen en/of meer dan drie niveau 2-bevindingen per jaar zoals beschreven in deel 147.B.130 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 2042/2003. De per uur berekende rechten worden geheven ter dekking van de kosten van de follow-up van deze bevindingen door het Agentschap.

3.   Toezichtrechten

a)

Erkende organisaties voor onderhoudstraining worden toezichtrechten in rekening gebracht, gelijk aan vast recht J, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie rechten voor de organisatie in kwestie.

b)

De toezichtrechten zijn om de twee jaar verschuldigd, in de vorm van twee gelijke jaarlijkse termijnen. Voor bestaande erkenningen is de eerste termijn betaalbaar bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening. Voor daaropvolgende erkenningen wordt de eerste termijn onmiddellijk na het verlenen van de erkenning in rekening gebracht.

c)

De toezichtrechten hebben betrekking op wijzigingen van bestaande erkenningen, onverminderd punt 2, onder b).

Vast recht J

12 000 EUR

Uurtarief

99 EUR


Categorie rechten volgens de waarde van de aan erkenning onderworpen activiteiten (EUR)

Coëfficiënt vast recht

minder dan 500 001

0,1

tussen 500 001 en 700 000

0,25

tussen 700 001 en 1 400 000

0,75

tussen 1 400 001 en 2 800 000

1

tussen 2 800 001 en 5 000 000

1,5

tussen 5 000 001 en 7 000 000

3

tussen 7 000 001 en 14 000 000

6

tussen 14 000 001 en 21 000 000

8

tussen 21 000 001 en 42 000 000

10

tussen 42 000 001 en 84 000 000

15

meer dan 84 000 000

20

xiv)   Beroepen

Er worden vergoedingen geheven voor de behandeling van de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 bedoelde beroepen.

Voor alle beroepsprocedures geldt de vaste vergoeding K in de tabel, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die wordt vermeld voor de desbetreffende categorie vergoedingen voor de persoon of organisatie in kwestie.

De vergoeding wordt terugbetaald in gevallen waarin het beroep resulteert in nietigverklaring van een besluit van het Agentschap.

Organisaties dienen een door een gemachtigde vertegenwoordiger ondertekend certificaat te verstrekken opdat het Agentschap de van toepassing zijnde categorie vergoedingen kan vaststellen.

Vaste vergoeding K

10 000 EUR


Categorie vergoedingen voor natuurlijke personen

Coëfficiënt vast recht

 

0,1


Categorie vergoedingen voor organisaties, overeenkomstig de omzet van de beroep instellende organisatie (EUR)

Coëfficiënt vast recht

minder dan 100 001

0,25

tussen 100 001 en 1 200 000

0,5

tussen 1 200 001 en 2 500 000

0,75

tussen 2 500 001 en 5 000 000

1

tussen 5 000 001 en 50 000 000

2,5

tussen 50 000 001 en 500 000 000

5

tussen 500 000 001 en 1 000 000 000

7,5

meer dan 1 000 000 000

10


(1)  Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6).

(2)  Voor vrachtversies van een luchtvaartuig wordt een coëfficiënt van 0,85 toegepast op de rechten voor de equivalente passagiersversie.

(3)  Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 315 van 28.11.2003, blz. 1).


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/26


VERORDENING (EG) Nr. 489/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad met betrekking tot de vaststelling van de interventiecentra en de overname van padie door de interventiebureaus

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1), en met name op artikel 6, lid 3, en artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De standaardkwaliteit padie waarvoor de interventieprijs wordt vastgesteld, is gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(2)

Om de productie van kwaliteitsrijst te bevorderen, moeten de interventiecriteria worden verscherpt. Wil men op een efficiënte manier de productie van kwaliteitsrijst bevorderen en de kwaliteit van de door de interventiebureaus opgeslagen rijst waarborgen, dan dient het rendement bij de bewerking te worden verhoogd en de tolerantie die wordt toegepast wanneer het rendement afwijkt van het basisrendement, tegelijk te worden verlaagd. Tegelijkertijd moeten in onbruik geraakte rassen worden geschrapt in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 708/98 van de Commissie van 30 maart 1998 betreffende de overname van padie door de interventiebureaus en houdende vaststelling van de toe te passen correctiebedragen, toeslagen en kortingen (2).

(3)

Voor een deugdelijk beheer van de interventieregeling moet voor elke aanbieding een minimumhoeveelheid worden vastgesteld. Om rekening te houden met de in bepaalde lidstaten heersende omstandigheden en gebruiken bij de groothandel, moet echter de mogelijkheid worden ingeruimd om een hogere minimumhoeveelheid vast te stellen.

(4)

Bij interventie mag geen padie worden aanvaard die, vanwege de kwaliteit, niet meer kan worden gebruikt en niet behoorlijk kan worden opgeslagen. Bij de vaststelling van de minimumkwaliteit moet met name rekening worden gehouden met de klimaatomstandigheden in de productiegebieden van de Gemeenschap. Met het oog op de overname van tamelijk homogene partijen moet worden bepaald dat alle rijst van een partij van hetzelfde ras moet zijn.

(5)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1785/2003 wordt de interventieprijs vastgesteld voor padie van een bepaalde standaardkwaliteit en wordt de interventieprijs aan de hand van prijsverhogingen of -verlagingen aangepast indien de kwaliteit van de voor interventie aangeboden padie afwijkt van deze standaardkwaliteit.

(6)

Voor de bepaling van de prijsverhogingen en -verlagingen moeten, met het oog op een objectieve beoordeling van de kwaliteit, de voornaamste kenmerken van padie in aanmerking worden genomen; aan deze eis wordt voldoende tegemoetgekomen door met eenvoudige en doeltreffende methoden het vochtgehalte, het rendement bij de bewerking en de onvolkomenheden van de korrels te bepalen.

(7)

Bij Verordening (EG) nr. 1785/2003 zijn de hoeveelheden die de interventiebureaus mogen aankopen, beperkt tot 75 000 ton per verkoopseizoen. Om deze hoeveelheid billijk te verdelen, moeten de hoeveelheden per producerende lidstaat worden vastgesteld, met inachtneming van de nationale basisarealen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (3), en met inachtneming van de in bijlage VII van die verordening opgenomen gemiddelde opbrengst.

(8)

Om de interventieregeling zo eenvoudig en doeltreffend mogelijk te laten functioneren, moet worden bepaald dat een aanbieding betrekking moet hebben op het dichtst bij de opslagplaats van het product gelegen interventiecentrum, en moeten voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de vervoerkosten tot de opslagplaats waar de overname door het interventiebureau plaatsvindt.

(9)

Er moet nauwkeurig worden aangegeven welke controles moeten worden verricht om na te gaan of de voorschriften betreffende het gewicht en de kwaliteit van de aangeboden producten in acht zijn genomen. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de aanvaarding van het aangeboden product na controle van de hoeveelheid en van de inachtneming van de voorschriften betreffende de minimumkwaliteit en anderzijds de vaststelling van de aan de aanbieder te betalen prijs na uitvoering van de nodige analyses om de precieze kenmerken van elke partij op basis van representatieve steekproeven te bepalen.

(10)

Er moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld voor gevallen waarin het product in de opslagplaats van de aanbieder wordt overgenomen. Met name de gegevens van de voorraadboekhouding van de aanbieder moeten in aanmerking worden genomen, met dien verstande dat deze moeten worden gestaafd door aanvullende controles waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor overname van het product door het interventiebureau is voldaan.

(11)

Verordening (EG) nr. 708/98 en Verordening (EG) nr. 549/2000 van de Commissie van 14 maart 2000 houdende vaststelling van de interventiecentra voor rijst (4) worden ingetrokken en vervangen door de onderhavige verordening.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Interventiecentra

De lijst van de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 bedoelde interventiecentra is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Aankoop door het interventiebureau

1.   Gedurende de in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 vastgestelde aankoopperiode mag iedere houder van een partij van minimaal 20 ton in de Gemeenschap geoogste padie, deze partij voor aankoop aan het interventiebureau aanbieden.

De partij moet uit rijst van hetzelfde ras bestaan.

De lidstaten mogen voor de partijen een minimumhoeveelheid vaststellen die groter is dan de in de eerste alinea vermelde hoeveelheid.

2.   Bij levering van een partij in verscheidene gedeelten (per vrachtwagen, binnenschip, spoorwegwagon, enz.) moet elke deellevering voldoen aan de in artikel 3 voorgeschreven minimumkenmerken, onverminderd artikel 12.

Artikel 3

Minimumkenmerken

1.   Om voor interventie in aanmerking te komen, moet de padie van gezonde handelskwaliteit zijn.

2.   Padie is van gezonde handelskwaliteit, indien

a)

hij een gezonde reuk heeft en vrij van levende insecten is,

b)

hij een vochtgehalte heeft van ten hoogste 14,5 %;

c)

het rendement bij de bewerking niet meer dan 5 punten lager is dan de in bijlage II, deel A, genoemde basisrendementen;

d)

het percentage diverse onzuiverheden, het percentage rijstkorrels van andere rassen en het percentage korrels die niet van onberispelijke kwaliteit zijn in de zin van bijlage III van Verordening (EG) nr. 1785/2003, de maximumpercentages die in bijlage III van de onderhavige verordening voor elk type zijn vastgesteld, niet overschrijden;

e)

de radioactiviteit de in de communautaire regelgeving vastgestelde maximaal toelaatbare niveaus niet overschrijdt.

3.   Voor de toepassing van deze verordening bedoelt men met „diverse onzuiverheden” materiaal dat normaal niet in rijst voorkomt.

Artikel 4

Prijsverlagingen en prijsverhogingen

De in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 bedoelde prijsverlagingen en -verhogingen die worden toegepast op de interventieprijs van voor interventie aangeboden padie, worden vastgesteld door die interventieprijs te vermenigvuldigen met de som van de hieronder bedoelde verlagings- en verhogingspercentages:

a)

wanneer het vochtgehalte van de padie meer dan 13 % bedraagt, is het percentage waarmee de interventieprijs wordt verlaagd, gelijk aan het verschil tussen het tot op één decimaal nauwkeurig gemeten vochtigheidspercentage van de voor interventie aangeboden padie en 13 %;

b)

wanneer het rendement bij de bewerking afwijkt van het in bijlage II, deel A, voor het betrokken ras vermelde basisrendement bij de bewerking, worden de in bijlage II, deel B, voor elk ras vastgestelde verhogings en -verlagingspercentages toegepast;

c)

wanneer het percentage onvolkomen padierijstkorrels hoger ligt dan de voor de standaardkwaliteit padie vastgestelde tolerantie, wordt het in bijlage IV voor elk type rijst vastgestelde verlagingspercentage op de interventieprijs toegepast;

d)

wanneer het percentage diverse onzuiverheden van de padie hoger ligt dan 0,1 %, wordt bij aankoop voor interventie voor elke 0,01 % boven die waarde een verlagingspercentage van 0,02 % op de interventieprijs toegepast;

e)

wanneer een partij padie van een bepaald ras voor interventie wordt aangeboden die meer dan 3 % korrels van een ander rijstras bevat, wordt bij aankoop voor interventie van die partij voor elke 0,1 % boven die waarde een verlagingspercentage van 0,1 % op de interventieprijs toegepast.

Artikel 5

Voor interventie in aanmerking komende hoeveelheden

Met ingang van het verkoopseizoen 2004/2005 worden de hoeveelheden padie die elk verkoopseizoen voor interventie in aanmerking komen, verdeeld in specifiek voor elke producerende lidstaat bestemde tranches (tranche 1), die zijn vastgesteld in bijlage V, en een gemeenschappelijke tranche voor de hele Gemeenschap (tranche 2), die de niet-toegewezen hoeveelheden van tranche 1 omvat.

Artikel 6

Door de marktdeelnemers ingediende aanbiedingen tot verkoop

1.   Voor elke aanbieding tot verkoop moet, bijvoorbeeld via elektronische weg, een schriftelijk verzoek bij een interventiebureau worden ingediend aan de hand van een door dit bureau ter beschikking gesteld formulier.

De aanbiedingen voor tranche 1 en tranche 2 zijn slechts ontvankelijk indien ze respectievelijk van 1 tot en met 9 april en van 1 tot en met 9 juni worden ingediend.

2.   In de aanbieding moeten de volgende gegevens worden vermeld:

a)

de naam van de aanbieder,

b)

de opslagplaats van de aangeboden rijst,

c)

de overeenkomstig artikel 2 aangeboden hoeveelheid,

d)

het ras,

e)

de belangrijkste kenmerken, inclusief het totaalrendement en het rendement aan hele korrels bij de bewerking,

f)

het oogstjaar,

g)

de minimumhoeveelheid van de aanbieding, beneden dewelke de aanbieding als niet-ingediend wordt beschouwd,

h)

het interventiecentrum waarvoor de rijst wordt aangeboden,

i)

het bewijs dat de aanbieder een zekerheid van 50 EUR per ton padie heeft gesteld; de zekerheid wordt verlaagd tot 20 EUR per ton padie voor de producenten of producentengroeperingen die voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1709/2003 van de Commissie (5),

j)

de verklaring dat het product van oorsprong uit de Gemeenschap is, met vermelding van het productiegebied,

k)

de toegepaste fytosanitaire behandelingen, met opgave van de gebruikte doses.

3.   Elke aanbieding moet worden ingediend bij het interventiebureau van de producerende lidstaat en moet betrekking hebben op het interventiecentrum van deze lidstaat dat het dichtst gelegen is bij de plaats waar de padie zich bij de indiening van de aanbieding bevindt. Voor de toepassing van deze verordening bedoelt men met het dichtstbij gelegen interventiecentrum het in de producerende lidstaat gelegen centrum waarnaar de padie tegen de laagste kosten kan worden vervoerd.

4.   Ingediende aanbiedingen kunnen niet meer worden gewijzigd of ingetrokken.

5.   Wanneer de aanbieding niet aanvaard is, deelt het interventiebureau dit binnen tien werkdagen na de indiening ervan aan de betrokken marktdeelnemer mee.

Artikel 7

Toewijzing van de hoeveelheden

1.   Uiterlijk op de eerste werkdag van de maand mei gaat de bevoegde autoriteit van de lidstaat na of de totale aangeboden hoeveelheid van tranche 1 de beschikbare hoeveelheid al dan niet overschrijdt. In geval van overschrijding berekent zij een op de aangeboden hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt met zes decimalen. Deze coëfficiënt is de hoogst mogelijke coëfficiënt bij toepassing waarvan de totale toegewezen hoeveelheid, rekening houdend met de minimumhoeveelheid van elke aanbieding, lager ligt dan of gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid. Is de beschikbare hoeveelheid niet overschreden, dan is de toewijzingscoëfficiënt gelijk aan 1.

In voorkomend geval wordt de niet-gebruikte hoeveelheid, dat wil zeggen het verschil tussen de beschikbare hoeveelheid en de totale toegewezen hoeveelheid, bij de voor tranche 2 vastgestelde hoeveelheid gevoegd.

Uiterlijk op de dag na de in de eerste alinea aangegeven datum stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de Commissie in kennis van de hoogte van de toewijzingscoëfficiënt, de totale toegewezen hoeveelheid en de niet-gebruikte, naar tranche 2 overgedragen hoeveelheid. De Commissie maakt deze informatie zo snel mogelijk toegankelijk voor het publiek via haar website.

Uiterlijk op de tweede dag na de in de eerste alinea aangegeven datum deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de aanbieder mee dat zijn aanbieding is geaccepteerd voor een toegewezen hoeveelheid die gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid vermenigvuldigd met de toewijzingscoëfficiënt. Wanneer deze hoeveelheid lager ligt dan de in de aanbieding aangegeven minimumhoeveelheid, wordt deze hoeveelheid vastgesteld op 0.

2.   Voor tranche 2 delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op de eerste werkdag van de maand juli de aangeboden hoeveelheden mee met, in voorkomend geval, de gespecificeerde minimumhoeveelheden. Deze mededeling gebeurt elektronisch aan de hand van het in bijlage VI opgenomen model. Deze gegevens moeten worden meegedeeld, zelfs indien geen hoeveelheid is aangeboden.

De Commissie verzamelt alle in de lidstaten ingediende aanbiedingen en gaat na of de totale aangeboden hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid al dan niet overschrijdt. In geval van overschrijding past zij op de aangeboden hoeveelheden een toewijzingscoëfficiënt met zes decimalen toe. Deze coëfficiënt is de hoogst mogelijke coëfficiënt bij toepassing waarvan de totale toegewezen hoeveelheid, rekening houdend met de minimumhoeveelheid van elke aanbieding, lager ligt dan of gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid. Is de beschikbare hoeveelheid niet overschreden, dan is de toewijzingscoëfficiënt gelijk aan 1.

Uiterlijk drie werkdagen na de bekendmaking van deze toewijzingscoëfficiënt in het Publicatieblad van de Europese Unie deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de aanbieder mee dat zijn aanbod is aanvaard voor een toegewezen hoeveelheid die gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid vermenigvuldigd met de toewijzingscoëfficiënt. Wanneer deze hoeveelheid lager ligt dan de in de aanbieding aangegeven minimumhoeveelheid, wordt deze hoeveelheid vastgesteld op 0.

3.   De in artikel 6, lid 2, onder i), bedoelde zekerheid wordt vrijgegeven naar rato van de aangeboden, doch niet-toegewezen hoeveelheid. Voor de toegewezen hoeveelheid wordt zij volledig vrijgegeven wanneer 95 % van deze hoeveelheid is geleverd overeenkomstig artikel 9.

Artikel 8

Vervoerkosten

1.   De vervoerkosten vanaf de opslagplaats waar het product zich bij de indiening van de aanbieding bevindt, tot het dichtstbij gelegen interventiecentrum zijn voor rekening van de aanbieder.

2.   Als het interventiebureau de padie niet overneemt in het dichtstbij gelegen interventiecentrum, zijn de extra vervoerkosten voor rekening van het interventiebureau.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kosten worden vastgesteld door het interventiebureau.

Artikel 9

Levering

1.   Het interventiebureau bepaalt op welke datum en in welk interventiecentrum de levering plaatsvindt en deelt deze gegevens zo spoedig mogelijk aan de aanbieder mee. Eventueel bezwaar hiertegen moet binnen twee werkdagen na ontvangst van de mededeling worden ingediend.

2.   De padie wordt uiterlijk aan het einde van de derde maand na de maand van ontvangst van de aanbieding geleverd, doch in geen geval later dan 31 augustus van het lopende verkoopseizoen.

Bij levering in gedeelten wordt het laatste gedeelte van de partij geleverd overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea.

3.   Het interventiebureau neemt de levering in ontvangst in het bijzijn van de aanbieder of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger.

Artikel 10

Overname door het interventiebureau

1.   Het interventiebureau neemt de aangeboden rijst over nadat het bureau of zijn vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 12 na levering in de interventieopslagplaats de hoeveelheid heeft geconstateerd en heeft vastgesteld dat aan de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde minimumeisen is voldaan.

2.   De geleverde hoeveelheid wordt geconstateerd door weging in het bijzijn van de aanbieder en een vertegenwoordiger van het interventiebureau die onafhankelijk staat ten opzichte van de aanbieder. De vertegenwoordiger van het interventiebureau kan ook de opslaghouder zijn.

3.   Wanneer de opslaghouder voor het interventiebureau optreedt, voert het interventiebureau binnen 30 dagen na de laatste levering zelf een controle uit waarbij minstens het gewicht via volumemeting wordt geverifieerd.

Indien het gewicht dat is berekend aan de hand van de in de eerste alinea vermelde methode, niet meer dan 6 % lager is dan de in de voorraadboekhouding van de opslaghouder aangegeven hoeveelheid, neemt deze alle kosten voor zijn rekening die betrekking hebben op de hoeveelheden die bij een weging achteraf blijken te ontbreken ten opzichte van het bij de overname in de boekhouding geregistreerde gewicht.

Indien het gewicht dat is berekend aan de hand van de in de eerste alinea vermelde methode, meer dan 6 % lager is dan de in de voorraadboekhouding van de opslaghouder geregistreerde hoeveelheid, wordt het product onmiddellijk gewogen. De wegingskosten zijn voor rekening van de opslaghouder, wanneer het gewicht lager blijkt te zijn dan het in de voorraadboekhouding aangegeven gewicht; anders zijn de wegingskosten voor rekening van het interventiebureau.

Artikel 11

Overname in de opslagplaats van de aanbieder

1.   Het interventiebureau kan de padie overnemen op de plaats waar deze bij de indiening van de aanbieding is opgeslagen, in plaats van in het door de aanbieder aangewezen interventiecentrum. In dat geval moeten de overgenomen producten gescheiden van de andere worden opgeslagen.

Als overnamedatum geldt de in het overnamebewijs als bedoeld in artikel 14 vermelde datum waarop is geconstateerd dat het product de minimumkenmerken vertoont.

2.   Bij overname overeenkomstig lid 1 kan de hoeveelheid worden geconstateerd op basis van de voorraadboekhouding, die moet worden opgesteld conform de professionele normen en de door het interventiebureau vastgestelde normen, met dien verstande bovendien dat:

a)

in de voorraadboekhouding melding wordt gemaakt van:

het gewicht dat is geconstateerd bij een weging die niet langer dan tien maanden geleden mag hebben plaatsgevonden,

de bij de weging vastgestelde kwaliteitskenmerken, met name het vochtgehalte,

eventuele overbrengingen naar een andere silo, en

toegepaste behandelingen;

b)

de opslaghouder verklaart dat de aangeboden partij op alle punten beantwoordt aan de in de voorraadboekhouding opgenomen gegevens.

Het in aanmerking te nemen gewicht is het gewicht dat is aangegeven in de voorraadboekhouding, eventueel aangepast om rekening te houden met een verschil tussen het bij de weging vastgestelde vochtgehalte en dat van de representatieve steekproef.

Het interventiebureau voert evenwel binnen 30 dagen na de dag van de overname van de producten een controlemeting van het volume uit. Het eventuele verschil tussen de gewogen hoeveelheid en de met de volumemeting berekende hoeveelheid mag niet groter zijn dan 6 %.

Indien het gewicht dat is berekend aan de hand van de in de derde alinea vermelde volumemeting, niet meer dan 6 % lager is dan de in de voorraadboekhouding van de opslaghouder aangegeven hoeveelheid, neemt deze alle kosten voor zijn rekening die betrekking hebben op de hoeveelheden die bij een weging achteraf blijken te ontbreken ten opzichte van het bij de overname in de boekhouding geregistreerde gewicht.

Indien het gewicht dat is berekend aan de hand van de in de derde alinea vermelde volumemeting, meer dan 6 % lager is dan de in de voorraadboekhouding van de opslaghouder aangegeven hoeveelheid, wordt de rijst onmiddellijk gewogen door de opslaghouder. De wegingskosten zijn voor rekening van de opslaghouder wanneer het gewicht lager blijkt te zijn dan het geregistreerde gewicht, of voor rekening van het EOGFL in het andere geval.

Artikel 12

Controle van de kwaliteitseisen

1.   Om na te gaan of aan de voor de aanvaarding van het product voor interventie vastgestelde kwaliteitseisen van artikel 3 is voldaan, neemt het interventiebureau monsters, in het bijzijn van de aanbieder of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger.

Er worden drie representatieve steekproeven genomen met een minimumgewicht van 1 kilogram elk. Deze zijn respectievelijk bestemd voor:

a)

de aanbieder,

b)

de opslagplaats waar de overname plaatsvindt,

c)

het interventiebureau.

Om representatieve steekproeven te verkrijgen, wordt het aantal uit te voeren monsternemingen bepaald door de hoeveelheid van de aangeboden partij te delen door 10 ton. Alle monsters hebben hetzelfde gewicht. Een representatieve steekproef bestaat uit één derde van het totale aantal monsternemingen.

De controle waarbij wordt nagegaan of aan de kwaliteitseisen is voldaan, wordt uitgevoerd op de representatieve steekproef die bestemd is voor de opslagplaats waar de overname plaatsvindt.

2.   Indien het product buiten de opslagplaats van de aanbieder wordt overgenomen, wordt voor elke deellevering (per vrachtwagen, binnenschip, spoorwegwagon) een representatieve steekproef samengesteld overeenkomstig lid 1.

Bij deelleveringen hoeft men, vóór de inslag in de interventieopslagplaats, slechts het vochtgehalte, het gehalte aan onzuiverheden en de afwezigheid van levende insecten te controleren. Wanneer een deellevering echter later op grond van het eindresultaat van de controle niet in overeenstemming met de minimumkwaliteitseisen blijkt te zijn, wordt de overname van de partij geweigerd. De gehele partij moet dan worden teruggenomen. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van de aanbieder.

Wanneer het interventiebureau in een lidstaat de mogelijkheid heeft om vóór de inslag na te gaan of elke deellevering aan alle minimumkwaliteitseisen voldoet, moet dat interventiebureau de overname van deelleveringen die niet aan deze eisen beantwoorden, weigeren.

3.   Indien het product overeenkomstig artikel 11 in de opslagplaats van de aanbieder wordt overgenomen, wordt de controle overeenkomstig lid 1 uitgevoerd op een representatieve steekproef van de aangeboden partij.

Uit de controle moet blijken dat het product aan de minimumkwaliteitseisen voldoet. Zo niet, wordt de overname van de partij geweigerd.

Artikel 13

Bepaling van de kenmerken van het product

1.   Wanneer het product na de overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde controle wordt aanvaard, worden de kenmerken ervan nauwkeurig bepaald om de aan de aanbieder te betalen prijs te kunnen berekenen. Deze prijs wordt voor de aangeboden partij berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor de in artikel 12 omschreven representatieve steekproeven.

De analyseresultaten worden de aanbieder via het in artikel 14 bedoelde overnamebewijs meegedeeld.

2.   Wanneer de aanbieder het resultaat van de overeenkomstig lid 1 voor de berekening van de prijs uitgevoerde analyse aanvecht, verricht een door de bevoegde autoriteiten erkend laboratorium een nieuwe nauwkeurige analyse van de kenmerken van het product op basis van een nieuwe representatieve steekproef die gelijkelijk uit de door de aanbieder en de door het interventiebureau bewaarde representatieve steekproef bestaat. In geval van deelleveringen wordt het resultaat verkregen door het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor deze nieuwe representatieve steekproeven voor alle deelleveringen te berekenen.

De uitkomst van de laatstgenoemde analyses bepaalt de aan de aanbieder te betalen prijs. De kosten van deze nieuwe analyses zijn voor rekening van de verliezende partij.

Artikel 14

Overnamebewijs

Het interventiebureau stelt voor iedere partij een overnamebewijs op. De aanbieder of zijn vertegenwoordiger mogen bij de opstelling van dit bewijs aanwezig zijn.

In het overnamebewijs worden minstens vermeld:

a)

de datum waarop de hoeveelheid en de inachtneming van de minimumkenmerken zijn gecontroleerd;

b)

het ras en het geleverde gewicht;

c)

het aantal monsters dat is getrokken voor de samenstelling van de representatieve steekproef;

d)

de geconstateerde fysieke en kwaliteitskenmerken.

Artikel 15

Vaststelling en betaling van de aan de aanbieder te betalen prijs

1.   De aan de aanbieder te betalen prijs is de overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 bepaalde prijs voor een niet-gelost, franco opslagplaats geleverd product die geldt op de dag die als eerste leveringsdag is vastgesteld, waarbij voorts rekening is gehouden met de in artikel 4 van de onderhavige verordening bedoelde prijsverhogingen en -verlagingen en met de in artikel 8 van de onderhavige verordening vastgestelde bepalingen.

Bij overname in de opslagplaats van de aanbieder overeenkomstig artikel 11 wordt de te betalen prijs bepaald op basis van de op de dag van aanvaarding van de aanbieding geldende interventieprijs, aangepast met de toe te passen prijsverhogingen en –verlagingen en verlaagd met de gunstigste vervoerkosten vanaf de plaats van overname van de padie tot het dichtstbij gelegen interventiecentrum, alsmede met de uitslagkosten. Deze kosten worden door het interventiebureau bepaald.

2.   De betaling vindt plaats tussen de tweeëndertigste en de zevenendertigste dag na de dag van de in artikel 10, lid 1, of in artikel 11, lid 1, bedoelde overname.

Bij toepassing van artikel 13, lid 2, vindt de betaling zo snel mogelijk plaats nadat de resultaten van de laatste analyse aan de aanbieder zijn meegedeeld.

Wanneer overlegging van een factuur door de aanbieder als voorwaarde voor de betaling geldt en deze factuur niet binnen de in de eerste alinea voorgeschreven termijn wordt overgelegd, vindt de betaling plaats uiterlijk op de vijfde werkdag na de datum waarop de factuur daadwerkelijk wordt overgelegd.

Artikel 16

Toezicht op het opgeslagen product

Iedere marktdeelnemer die aangekochte producten opslaat voor rekening van het interventiebureau, controleert regelmatig de aanwezigheid en de toestand van deze producten en waarschuwt het interventiebureau onmiddellijk wanneer zich terzake een probleem voordoet.

Het interventiebureau vergewist zich minstens eenmaal per jaar van de kwaliteit van het opgeslagen product. Daartoe kunnen monsters worden genomen bij de in Verordening (EG) nr. 2148/96 van de Commissie (6) bedoelde jaarlijkse voorraadopneming.

Artikel 17

Controle van het radioactiviteitsniveau

Het radioactiviteitsniveau van de rijst wordt alleen gecontroleerd als de situatie dat vereist en zolang dat nodig is. De geldigheidsduur en de werkingssfeer van de controlemaatregelen worden zo nodig vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 bedoelde procedure.

Artikel 18

Nationale regels

De interventiebureaus stellen, in verband met bijzondere omstandigheden in de lidstaat waaronder zij ressorteren, zo nodig aanvullende procedures en voorwaarden voor overname vast die verenigbaar zijn met de bepalingen van deze verordening.

Artikel 19

Intrekking

De Verordeningen (EG) nr. 708/98 en (EG) nr. 549/2000 worden ingetrokken.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(2)  PB L 98 van 31.3.1998, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1107/2004 (PB L 211 van 12.6.2004, blz. 14).

(3)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1187/2005 van de Commissie (PB L 24 van 27.1.2005, blz. 15).

(4)  PB L 67 van 15.3.2000, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1091/2004 (PB L 209 van 11.6.2004, blz. 8).

(5)  PB L 243 van 27.9.2003, blz. 92.

(6)  PB L 288 van 9.11.1996, blz. 6.


BIJLAGE I

INTERVENTIECENTRA

1.   Griekenland

Regio's

Centra

Centraal Griekenland

Volos

Lamia

Messolongi

Larissa

Elassona

Macedonië

Skotoysa

Drymos

Platy

Provatas

Pyrgos

Thessaloniki

Yannitsa

Peloponnesos

Messini


2.   Spanje

Regio’s

Centra

Aragon

Ejea de los Caballeros

Grañén

Catalonië

Aldea-Tortosa

Valencia

Albal-Silla

Sueca

Cullera

Murcia

Calasparra

Extremadura

Don Benito

Montijo

Madrigalejo

Andalusië

Coria del Río

Las Cabezas de San Juan

La Puebla del Río

Los Palacios

Véjer de la Frontera

Navarra

Tudela


3.   Frankrijk

Departementen

Centra

Bouches-du-Rhône

Arles

Port-Saint-Louis-du-Rhône

Gard

Beaucaire

Saint-Gilles

Guyane

Mana (Saint-Laurent-du-Maroni)


4.   Italië

Regio’s

Centra

Piemonte

Vercelli

Novara

Cuneo

Torino

Alessandria

Biella

Veneto

Rovigo

Lombardije

Pavia

Mantova

Milano

Lodi

Emilia Romagna

Piacenza

Parma

Ferrara

Bologna

Ravenna

Reggio Emilia

Sardinië

Oristano

Cagliari


5.   Hongarije

Regio’s

Centra

Noordelijke Grote Laagvlakte

Karcag

Zuidelijke Grote Laagvlakte

Szarvas


6.   Portugal

Regio’s

Centra

Beira Litoral

Granja do Ulmeiro

Ribatejo

Mora

Fronteira

Alentejo

Cuba

Évora


BIJLAGE II

A.   BASISRENDEMENT BIJ DE BEWERKING

Ras

Rendement in hele korrels

(in %)

Totaalrendement

(in %)

Argo, Selenio, Couachi

66

73

Alpe, Arco, Balilla, Balilla GG, Balilla Sollana, Bomba, Bombon, Colina, Elio, Flipper, Frances, Lido, Riso, Matusaka, Monticili, Pegonil, Sara, Strella, Thainato, Thaiperla, Ticinese, Veta, Leda, Mareny, Clot, Albada, Guadiamar

65

73

Ispaniki A, Makedonia

64

73

Bravo, Europa, Loto, Riva, Rosa Marchetti, Savio, Veneria

63

72

Tolima

63

71

Inca

63

70

Alfa, Ariete, Bahia, Carola, Cigalon, Corallo, Cripto, Cristal, Drago, Eolo, Girona, Gladio, Graldo, Indio, Italico, Jucar, Koral, Lago, Lemont, Mercurio, Miara, Molo, Navile, Niva, Onda, Padano, Panda, Pierina, Marchetti, Ribe, Ringo, Rio, S. Andrea, Saturno, Senia, Sequial, Smeraldo, Star, Stirpe, Vela, Vitro, Calca, Dion, Zeus

62

72

Strymonas

62

71

Anseatico, Baldo, Belgioioso, Betis, Euribe, Italpatna, Marathon, Redi, Ribello, Rizzotto, Rocca, Roma, Romanico, Romeo, Tebre, Volano

61

72

Bonnet Bell, Rita, Silla, Thaibonnet, L 202, Puntal

60

72

Evropi, Melas

60

70

Arborio, Blue Belle, Blue Belle „E”, Blue Bonnet, Calendal, Razza 82, Rea

58

72

Maratelli, Precoce Rossi

58

70

Carnaroli, Elba, Vialone Nano

57

72

Axios

57

67

Roxani

57

66

Pygmalion

52

71

Overige rassen

64

72

B.   PRIJSVERHOGINGEN EN -VERLAGINGEN IN VERBAND MET HET RENDEMENT BIJ DE BEWERKING

Rendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst, in hele korrels

Prijsverhogingen en –verlagingen per punt rendement

Hoger dan het basisrendement

Prijsverhoging van 0,75 %

Lager dan het basisrendement

Prijsverlaging van 1 %


Totaalrendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst

Prijsverhogingen en –verlagingen per punt rendement

Hoger dan het basisrendement

Prijsverhoging van 0,60 %

Lager dan het basisrendement

Prijsverlaging van 0,80 %


BIJLAGE III

IN ARTIKEL 3, LID 2, ONDER D), BEDOELDE MAXIMUMPERCENTAGES

Onvolkomenheden van de korrels

Rondkorrelige rijst

GN-code 1006 10 92

Halflangkorrelige en langkorrelige rijst A

GN-codes 1006 10 94 en 1006 10 96

Langkorrelige rijst B

GN-code 1006 10 98

Krijtachtige korrels

6

4

4

Roodgestreepte korrels

10

5

5

Gevlekte en gespikkelde korrels

4

2,75

2,75

Barnsteenkleurige korrels

1

0,50

0,50

Gele korrels

0,175

0,175

0,175

Andere onzuiverheden

1

1

1

Rijstkorrels van andere rassen

5

5

5


BIJLAGE IV

PRIJSVERLAGINGEN IN VERBAND MET ONVOLKOMENHEDEN VAN DE KORRELS

Onvolkomenheden van de korrels

Percentage onvolkomen korrels dat leidt tot een verlaging van de interventieprijs

Verlagingspercentage (1) dat wordt toegepast in verband met extra afwijkingen t.o.v. de laagste grenswaarde

Rondkorrelige rijst

GN-code 1006 10 92

Halflang-korrelige en langkorrelige rijst A

GN-codes 1006 10 94 en 1006 10 96

Langkorrelige rijst B

GN-code 1006 10 98

Krijtachtige korrels

van 2 tot en met 6 %

van 2 tot en met 4 %

van 1,5 tot en met 4 %

1 % voor elke extra afwijking van 0,5 %

Roodgestreepte korrels

van 1 tot en met 10 %

van 1 tot en met 5 %

van 1 tot en met 5 %

1 % voor elke extra afwijking van 1 %

Gevlekte en gespikkelde korrels

van 0,50 tot en met 4 %

van 0,50 tot en met 2,75 %

van 0,50 tot en met 2,75 %

0,8 % voor elke extra afwijking van 0,25 %

Barnsteenkleurige korrels

van 0,05 tot en met 1 %

van 0,05 tot en met 0,50 %

van 0,05 tot en met 0,50 %

1,25 % voor elke extra afwijking van 0,25 %

Gele korrels

van 0,02 tot en met 0,175 %

van 0,02 tot en met 0,175 %

van 0,02 tot en met 0,175 %

6 % voor elke extra afwijking van 0,125 %


(1)  Voor de berekening van de afwijking wordt rekening gehouden met de cijfers tot twee cijfers na de komma van het percentage onvolkomen korrels.


BIJLAGE V

DE IN ARTIKEL 5 BEDOELDE TRANCHE 1

Lidstaat

Tranche 1

Griekenland

4 674 t

Spanje

20 487 t

Frankrijk

4 181 t

Italië

40 764 t

Hongarije

307 t

Portugal

4 587 t


BIJLAGE VI

GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN OPGENOMEN IN DE IN ARTIKEL 7, LID 2, BEDOELDE MEDEDELING

Lidstaat: ….

Nummer van de aanbieding

Aangeboden hoeveelheid (t)

Minimumhoeveelheid (t)

1

 

 

2

 

 

3

 

 

4

 

 

5

 

 

6

 

 

7

 

 

8

 

 

enz.

 

 

Elektronisch adres voor de verzending van de gegevens overeenkomstig artikel 7, lid 2: AGRI-INTERV-RICE@CEC.EU.INT


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/38


VERORDENING (EG) Nr. 490/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

inzake de verdeling tussen „leveringen” en „rechtstreekse verkoop” van de nationale referentiehoeveelheden die voor 2004/2005 zijn vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 6, lid 4, en artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 moeten de lidstaten de individuele referentiehoeveelheden van de producenten vaststellen en kunnen de producenten beschikken over een of over twee individuele referentiehoeveelheden (een voor leveringen en een voor rechtstreekse verkoop) die op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de producent kunnen worden omgezet van de ene in de andere referentiehoeveelheid.

(2)

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (2) hebben België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop van de individuele referentiehoeveelheden die voortvloeien uit de toepassing van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1788/2003.

(3)

Voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije is de basis voor de individuele referentiehoeveelheden vastgesteld in tabel f) van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 595/2004 hebben België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk de referentiehoeveelheden meegedeeld die op verzoek van de producenten definitief zijn omgezet van leveringen in rechtstreekse verkoop of omgekeerd.

(5)

Krachtens artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1788/2003 kan, ter compensatie van de Finse „SLOM”-producenten, de Finse nationale referentiehoeveelheid die voor de in artikel 1 van die verordening bedoelde leveringen is toegekend, worden verhoogd tot maximaal 200 000 t. Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 671/95 van de Commissie van 29 maart 1995 tot toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten in Oostenrijk en in Finland (3) heeft Finland de betrokken hoeveelheden voor het verkoopseizoen 2004/2005 meegedeeld.

(6)

Met betrekking tot de voor het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 geldende nationale referentiehoeveelheden die zijn vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 moet derhalve een verdeling tussen „leveringen” en „rechtstreekse verkoop” worden aangebracht.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De voor het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 geldende nationale referentiehoeveelheden die zijn vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 worden overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening verdeeld tussen „leveringen” en „rechtstreekse verkoop”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2217/2004 (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 1).

(2)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 22.

(3)  PB L 70 van 30.3.1995, blz. 2. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1390/95 (PB L 135 van 21.6.1995, blz. 4).


BIJLAGE

(in ton)

Lidstaten

Leveringen

Rechtstreekse verkoop

België

3 231 623,120

78 807,880

Tsjechië

2 614 412,222

67 730,778

Denemarken

4 454 894,257

453,743

Duitsland

27 768 308,989

95 518,299

Estland

554 656,506

69 826,494

Griekenland

819 730,000

783,000

Spanje

6 045 387,486

71 562,514

Frankrijk

23 872 196,114

363 601,886

Ierland

5 390 829,642

4 934,358

Italië

10 281 085,000

248 975,000

Cyprus

141 337,000

3 863,000

Letland

631 855,798

63 539,202

Litouwen

1 279 788,156

367 150,844

Luxemburg

268 554,000

495,000

Hongarije

1 782 841,919

164 438,081

Malta

48 698,000

0,000

Nederland

11 001 255,000

73 437,000

Oostenrijk

2 622 284,217

128 105,495

Portugal (1)

1 861 474,000

8 987,000

Slowakije

1 003 594,404

9 721,596

Finland

2 399 475,287

8 230,616

Zweden

3 300 000,000

3 000,000

Verenigd Koninkrijk

14 482 260,813

127 486,187


(1)  Behalve Madeira.


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/41


VERORDENING (EG) Nr. 491/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

tot vaststelling van de communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor anjers en rozen in het kader van de toepassing van de regeling voor de invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Jordanië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 4088/87 van de Raad van 21 december 1987 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toepassing van preferentiële douanerechten bij invoer van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië, Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (1), en met name op artikel 5, lid 2, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, lid 2, en artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 4088/87 is bepaald dat voor eenbloemige anjers (standaard), veelbloemige anjers (tros), grootbloemige rozen en kleinbloemige rozen om de twee weken communautaire invoerprijzen en communautaire producentenprijzen worden vastgesteld die telkens voor twee weken gelden. Overeenkomstig artikel 1 ter van Verordening (EEG) nr. 700/88 van de Commissie van 17 maart 1988 houdende een aantal uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de invoer in de Gemeenschap van bepaalde producten van de bloementeelt van oorsprong uit Cyprus, Israël, Jordanië en Marokko alsmede de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (2) worden deze prijzen vastgesteld voor perioden van twee weken op basis van de door de lidstaten verstrekte gewogen gegevens.

(2)

De bovengenoemde prijzen dienen onverwijld te worden vastgesteld opdat de toe te passen douanerechten kunnen worden bepaald.

(3)

Als gevolg van de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie per 1 mei 2004 hoeft voor dat land niet langer een invoerprijs te worden vastgesteld.

(4)

Voor Israël, Marokko en de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook hoeft evenmin nog een invoerprijs te worden vastgesteld in verband met de overeenkomsten die zijn goedgekeurd bij Besluit 2003/917/EG van de Raad van 22 december 2003 inzake de sluiting van een Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Staat Israël betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de Associatieovereenkomst EG-Israël (3), Besluit 2003/914/EG van de Raad van 22 december 2003 betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nr. 1 en nr. 3 bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en het Koninkrijk Marokko (4) en Besluit 2005/4/EG van de Raad van 22 december 2004 inzake de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de interim associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Palestijnse Autoriteit (5).

(5)

In de perioden tussen de vergaderingen van het Comité van beheer voor levende planten en producten van de bloementeelt moet de Commissie deze maatregelen vaststellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De communautaire producentenprijzen en de communautaire invoerprijzen voor de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 4088/87 bedoelde eenbloemige anjers (standaard), veelbloemige anjers (tros), grootbloemige rozen en kleinbloemige rozen worden in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgesteld voor de periode van 30 maart tot en met 12 april 2005.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 382 van 31.12.1987, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1300/97 (PB L 177 van 5.7.1997, blz. 1).

(2)  PB L 72 van 18.3.1988, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2062/97 (PB L 289 van 22.10.1997, blz. 1).

(3)  PB L 346 van 31.12.2003, blz. 65.

(4)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 117.

(5)  PB L 2 van 5.1.2005, blz. 4.


BIJLAGE

(EUR/100 stuks)

Periode: van 30 maart tot en met 12 april 2005

Communautaire producentenprijzen

Eenbloemige anjers

(standaard)

Veelbloemige anjers

(tros)

Grootbloemige rozen

Kleinbloemige rozen

 

19,13

14,98

30,54

16,65

Communautaire invoerprijzen

Eenbloemige anjers

(standaard)

Veelbloemige anjers

(tros)

Grootbloemige rozen

Kleinbloemige rozen

Jordanië


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/43


VERORDENING (EG) Nr. 492/2005 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 20,238 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 30 maart 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/44


RICHTLIJN 2005/27/EG VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2005

tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), en met name op artikel 13, lid 2,

Gelet op Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/97/EG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 70/156/EEG geregelde EG-typegoedkeuringssysteem. De bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG betreffende systemen, onderdelen en technische eenheden bedoeld voor gebruik op voertuigen zijn derhalve op Richtlijn 2003/97/EG van toepassing.

(2)

Teneinde de dode hoek van voertuigen van categorie N2 met een massa van niet meer dan 7,5 ton te verkleinen, moeten bepaalde voorschriften van Richtlijn 2003/97/EG worden gewijzigd.

(3)

Sinds 2003 is bij achteruitkijkspiegels aanzienlijke technische vooruitgang geboekt. Thans is het mogelijk om op sommige voertuigen van categorie N2 met een massa van niet meer dan 7,5 ton breedtespiegels te monteren. Het is daarom raadzaam Richtlijn 2003/97/EG te wijzigen door de verplichting om breedtespiegels van klasse IV te monteren, uit te breiden tot die voertuigen van categorie N2 die een soortgelijke cabine als voertuigen van categorie N3 hebben. Het gepaste criterium om de twee typen voertuigen van categorie N2 te onderscheiden, moet zijn of montage van een trottoirspiegel van klasse V mogelijk is.

(4)

Voertuigen met zitplaatsen met een vaste rugleuninghoek kunnen niet aan de standaardeisen voldoen. Daarom moet voor dergelijke voertuigen een correctiefactor worden ingevoerd.

(5)

Ook is het raadzaam de administratieve bepalingen voor typegoedkeuring te wijzigen door het invoeren van de kengetallen van de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 13, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en III bij Richtlijn 2003/97/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 19 oktober 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/104/EG van de Commissie (PB L 337 van 13.11.2004, blz. 13).

(2)  PB L 25 van 29.1.2004, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlagen I en III bij Richtlijn 2003/97/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I, punt 1.1.1.12, wordt na de eerste zin de volgende nieuwe zin ingevoegd:

„In het geval van een zitplaats met een vaste rugleuninghoek wordt de plaats van de oogpunten aangepast overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel 7 van deze bijlage.”.

2)

In aanhangsel 5 van bijlage I wordt het volgende toegevoegd aan de opsomming van de kengetallen in punt 1.1:

„„8 voor Tsjechië”, „29 voor Estland”, „49 voor Cyprus”, „32 voor Letland”, „36 voor Litouwen”, „7 voor Hongarije”, „50 voor Malta”, „20 voor Polen”, „26 voor Slovenië”, „27 voor Slowakije””.

3)

In bijlage I wordt het volgende aanhangsel 7 toegevoegd:

„Aanhangsel 7

Vaststelling van de oogpunten voor een zitplaats met een vaste rugleuninghoek

1)

De positie van de oogpunten ten opzichte van punt R moet worden aangepast zoals in de onderstaande tabel aangegeven door X-coördinaten uit het driedimensionale referentiesysteem. De tabel geeft de basiscoördinaten weer voor een vaste rugleuninghoek van 25°. Het driedimensionale referentiesysteem voor de coördinaten is zoals vastgesteld in punt 2.3 van bijlage I bij Richtlijn 77/649/EEG, zoals gewijzigd.

Rugleuninghoek

Horizontale coördinaten

(graden)

ΔX

25

68 mm

2)

Bijkomende correctie voor vaste rugleuninghoeken van minder of meer dan dan 25°

Onderstaande tabel bevat de bijkomende correcties vanaf het oogpunt met een vaste rugleuninghoek van 25 °, die op de X- en Z-coördinaten van de oogpunten moeten worden aangebracht, wanneer de ontwerprugleuninghoek geen 25° bedraagt.

Rugleuninghoek

Horizontale coördinaten

Verticale coördinaten

(graden)

ΔX

ΔZ

5

– 186 mm

28 mm

6

– 177 mm

27 mm

7

– 167 mm

27 mm

8

– 157 mm

27 mm

9

– 147 mm

26 mm

10

– 137 mm

25 mm

11

– 128 mm

24 mm

12

– 118 mm

23 mm

13

– 109 mm

22 mm

14

– 99 mm

21 mm

15

– 90 mm

20 mm

16

– 81 mm

18 mm

17

– 72 mm

17 mm

18

– 62 mm

15 mm

19

– 53 mm

13 mm

20

– 44 mm

11 mm

21

– 35 mm

9 mm

22

– 26 mm

7 mm

23

– 18 mm

5 mm

24

– 9 mm

3 mm

25

0 mm

0 mm

26

9 mm

– 3 mm

27

17 mm

– 5 mm

28

26 mm

– 8 mm

29

34 mm

– 11 mm

30

43 mm

– 14 mm

31

51 mm

– 18 mm

32

59 mm

– 21 mm

33

67 mm

– 24 mm

34

76 mm

– 28 mm

35

84 mm

– 32 mm

36

92 mm

– 35 mm

37

100 mm

– 39 mm

38

108 mm

– 43 mm

39

115 mm

– 48 mm

40

123 mm

– 52 mm”

4)

In de tabel in bijlage III, in het vak voor breedtespiegels van klasse IV voor motorvoertuigen van categorie N2 ≤ 7,5 t, komt de tekst als volgt te luiden:

„Verplicht

voor beide zijden indien een spiegel van klasse V kan worden gemonteerd

Facultatief

voor beide zijden indien dit niet mogelijk is”.

5)

In de tabel in bijlage III, in het vak voor trottoirspiegels van klasse V voor motorvoertuigen van categorie N2 ≤ 7,5 t, komt de tekst als volgt te luiden:

„Verplicht, zie bijlage III, punten 3.7 en 5.5.5

één aan de passagierszijde

Facultatief

één aan de bestuurderszijde

(beide moeten ten minste 2 m boven de grond zijn gemonteerd).

Een afwijking van + 10 cm mag worden toegepast.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/48


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2005

tot wijziging van Beschikking 2004/832/EG ten aanzien van het uitroeiings- en noodvaccinatieprogramma voor wilde varkens tegen klassieke varkenspest in de noordelijke Vogezen, Frankrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 917)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/264/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1, tweede alinea, en artikel 20, lid 2, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2004/832/EG van de Commissie van 3 december 2004 tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en de noodvaccinatie van deze varkens in de noordelijke Vogezen, Frankrijk (2) werd aangenomen als één van de maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest.

(2)

Frankrijk heeft de Commissie geïnformeerd over de recente ontwikkeling van die ziekte bij wilde varkens in de noordelijke Vogezen. In het licht van de epizoötiologische gegevens moet het uitroeiingsprogramma worden uitgebreid tot het gebied van de noordelijke Vogezen ten westen van de Rijn en het Marne-Rijnkanaal, ten noorden van de A 4, ten oosten van de Saar en ten zuiden van de grens met Duitsland. Bovendien moet het programma voor de noodvaccinatie van wilde varkens tegen klassieke varkenspest tot dat gebied worden uitgebreid.

(3)

Beschikking 2004/832/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2004/832/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 62.


BIJLAGE

„BIJLAGE

1.   Gebieden waar het uitroeiingsprogramma moet worden uitgevoerd

Het grondgebied van de departementen Bas-Rhin en Moselle ten westen van de Rijn en het Marne-Rijnkanaal, ten noorden van de A 4, ten oosten van de Saar en ten zuiden van de grens met Duitsland.

2.   Gebieden waar het noodvaccinatieprogramma moet worden uitgevoerd

Het grondgebied van de departementen Bas-Rhin en Moselle ten westen van de Rijn en het Marne-Rijnkanaal, ten noorden van de A 4, ten oosten van de Saar en ten zuiden van de grens met Duitsland.”


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

30.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 81/50


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2005/265/GBVB VAN DE RAAD

van 23 maart 2005

tot benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 14 juni 2004 heeft de Raad verklaard dat de Europese Unie bereid is een actievere politieke rol in Moldavië te spelen.

(2)

Op 22 februari 2005 hebben de Europese Unie en Moldavië opnieuw bevestigd bereid te zijn tot algehele onderlinge samenwerking om de nieuwe kansen te benutten die worden geboden door het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) dat door gedeelde waarden wordt geschraagd.

(3)

De coördinatie en de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie in Moldavië moeten worden verzekerd.

(4)

Het is derhalve wenselijk dat een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Moldavië wordt aangewezen,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer JACOBOVITS de SZEGED wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Moldavië.

Artikel 2

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie in Moldavië. Deze doelstellingen zijn de volgende:

a)

bijdragen aan een vreedzame regeling van het conflict over Trans-Dnjestrië en tot de uitvoering ervan op basis van een levensvatbare oplossing, waarbij de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië binnen haar internationaal erkende grenzen worden geëerbiedigd;

b)

bijdragen aan de versterking van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden voor alle burgers van de Republiek Moldavië;

c)

bevorderen van goede en nauwe betrekkingen tussen de Republiek Moldavië en de Europese Unie, op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen, en overeenkomstig het ENB-actieplan;

d)

assistentie verlenen bij de bestrijding van mensensmokkel en smokkel van wapens en andere goederen uit en via Moldavië;

e)

bijdragen aan een versterking van de stabiliteit en de samenwerking in de regio;

f)

vergroten van de efficiëntie en de zichtbaarheid van het optreden van de Europese Unie in de Republiek Moldavië en in de regio.

2.   De SVEU steunt de werkzaamheden van de hoge vertegenwoordiger in de Republiek Moldavië en in de regio en handelt in nauwe samenwerking met het voorzitterschap, met de missiehoofden van de Europese Unie en met de Commissie.

Artikel 3

1.   Teneinde deze beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, krijgt de SVEU het mandaat om als volgt te handelen:

a)

de Europese Unie een grotere rol laten spelen bij de oplossing van het conflict over Trans-Dnjestrië volgens de overeengekomen beleidsdoelstellingen van de Europese Unie en in nauwe samenwerking met de OVSE, door de Europese Unie via de juiste kanalen en in onderling overeengekomen fora te vertegenwoordigen en door nauwe contacten met alle betrokken actoren te ontwikkelen en in stand te houden;

b)

waar nodig, meewerken aan de voorbereiding van bijdragen van de Europese Unie aan de uitvoering van de uiteindelijke regeling van het conflict;

c)

de politieke ontwikkelingen in de Republiek Moldavië, de regio Trans-Dnjestrië inbegrepen, op de voet volgen, door nauwe contacten met de regering van de republiek en met andere binnenlandse actoren te ontwikkelen en in stand te houden, en in voorkomende gevallen het advies en de steun van de Europese Unie aanbieden;

d)

de verdere ontwikkeling van het beleid van de Europese Unie jegens de Republiek Moldavië en de regio, met name op het gebied van preventie en oplossing van conflicten, begeleiden.

2.   Ten behoeve van zijn mandaat houdt de SVEU een overzicht over alle werkzaamheden van de Europese Unie, in het bijzonder wat de terzake dienende aspecten van het ENB-actieplan betreft.

Artikel 4

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de hoge vertegenwoordiger verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt met de Raad. Het PVC zorgt binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke inbreng ten behoeve van de SVEU.

Artikel 5

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU bedraagt 278 000 EUR.

2.   De uit het in lid 1 genoemde bedrag gefinancierde uitgaven worden beheerd volgens de budgettaire procedures en voorschriften van de Europese Gemeenschap, met dien verstande dat voorfinanciering niet het eigendom van de Gemeenschap blijft.

3.   Over het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De uitgaven komen beschikbaar vanaf de dag waarop dit gemeenschappelijk optreden in werking treedt.

4.   Het voorzitterschap, de Commissie en/of de lidstaten verlenen in voorkomend geval logistieke steun in de regio.

Artikel 6

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor de samenstelling van zijn team, in overleg met het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, en in volledige samenspraak met de Commissie.

2.   De lidstaten en de instellingen van de Europese Unie kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het personeel dat door een lidstaat of een instelling van de Europese Unie bij de SVEU wordt gedetacheerd, komt ten laste van de betrokken lidstaat of instelling.

3.   Alle A-ambten die niet door middel van detachering worden vervuld, worden door het secretariaat-generaal van de Raad naar behoren bekendgemaakt en voorts ter kennis gebracht van de lidstaten en de instellingen, opdat de best gekwalificeerde kandidaten worden aangeworven.

4.   De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn medewerkers worden met de partijen overeengekomen. De lidstaten en de Commissie verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 7

De SVEU brengt in de regel persoonlijk verslag uit aan de hoge vertegenwoordiger en het PVC, alsook eventueel aan de bevoegde groep. Hij zendt regelmatig schriftelijke verslagen aan de hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie. De SVEU kan op aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger en het PVC verslag uitbrengen aan de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Artikel 8

Met het oog op de samenhang van het externe optreden van de Europese Unie worden de werkzaamheden van de SVEU gecoördineerd met die van de hoge vertegenwoordiger, het voorzitterschap en de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Commissie. Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met het voorzitterschap, de Commissie en de missiehoofden, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 9

De uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Europese Unie in de regio worden op gezette tijden getoetst. Twee maanden voor de afloop van het mandaat legt de SVEU een uitvoerig schriftelijk verslag over de uitvoering van het mandaat voor aan de hoge vertegenwoordiger, de Raad en de Commissie. Dit verslag vormt de basis voor de beoordeling van dit gemeenschappelijk optreden in de bevoegde groepen en door het PVC. In het kader van de algemene inzetprioriteiten doet de hoge vertegenwoordiger aanbevelingen aan het PVC over het besluit van de Raad tot verlenging, wijziging of beëindiging van het mandaat.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de datum waarop het wordt aangenomen.

Het is van toepassing tot en met 31 augustus 2005.

Artikel 11

Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ASSELBORN