ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
||
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
RESOLUTIES |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Dinsdag 16 januari 2018 |
|
2018/C 458/01 |
||
2018/C 458/02 |
||
2018/C 458/03 |
||
|
Donderdag 18 januari 2018 |
|
2018/C 458/04 |
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over Nigeria (2018/2513(RSP)) |
|
2018/C 458/05 |
||
2018/C 458/06 |
||
2018/C 458/07 |
||
2018/C 458/08 |
||
|
ADVIEZEN |
|
|
Europees Parlement |
|
|
Donderdag 18 januari 2018 |
|
2018/C 458/09 |
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
EUROPEES PARLEMENT |
|
|
Dinsdag 16 januari 2018 |
|
2018/C 458/10 |
||
2018/C 458/11 |
||
|
Woensdag 17 januari 2018 |
|
2018/C 458/12 |
||
2018/C 458/13 |
||
2018/C 458/14 |
||
2018/C 458/15 |
||
2018/C 458/16 |
||
2018/C 458/17 |
||
|
Donderdag 18 januari 2018 |
|
2018/C 458/18 |
||
2018/C 458/19 |
Verklaring van de gebruikte tekens
(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond) Amendementen van het Parlement: Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept. |
NL |
|
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/1 |
EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2017-2018
Vergaderingen van 15 t/m 18 januari 2018
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 207 van 14.6.2018.
AANGENOMEN TEKSTEN
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Europees Parlement
Dinsdag 16 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/2 |
P8_TA(2018)0002
Uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (2017/2040(INI))
(2018/C 458/01)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name titel XVIII, |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (hierna „de GB-verordening” genoemd, |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (2), |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (3), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 25 april 2017 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU, |
— |
gezien het verslag van de Commissie van 16 december 2016 betreffende de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (COM(2016)0805) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0443), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2009 inzake de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied (COM(2009)0248), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 getiteld „Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio” (COM(2010)0715), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2014 betreffende de strategie van de Europese Unie voor de Adriatische en Ionische regio (COM(2014)0357), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 juli 2015 betreffende een strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied (COM(2015)0366), |
— |
gezien het verslag van de Commissie van 20 mei 2014 betreffende het bestuur van macroregionale strategieën (COM(2014)0284), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2015 getiteld „Investeren in banen en groei — naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen” (COM(2015)0639), |
— |
gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Donaugebied (4), |
— |
gezien zijn resolutie van 3 juli 2012 over de ontwikkeling van de macroregionale strategieën van de EU: huidige praktijk en vooruitzichten, vooral in het Middellandse Zeegebied (5), |
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over de EU-strategie voor het Atlantisch gebied van het cohesiebeleid (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over een strategie van de EU voor de Adriatische en Ionische regio (7), |
— |
gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over een EU-strategie voor het Alpengebied (8), |
— |
gezien de studie van januari 2015 getiteld „New role of macro-regions in European Territorial Cooperation” (De nieuwe rol van macroregio's in de Europese territoriale samenwerking) die gepubliceerd werd door zijn directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid, |
— |
gezien het verslag van INTERact van februari 2017 getiteld „Added value of macro-regional strategies — programme and project perspective” (Toegevoegde waarde van macroregionale strategieën — programma- en projectperspectief), |
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen, |
— |
gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0389/2017), |
A. |
overwegende dat een macroregio gedefinieerd kan worden als een geografisch gebied dat bestaat uit regio's die zich uitstrekken over een aantal verschillende landen met een of meer gemeenschappelijke kenmerken of uitdagingen (9); |
B. |
overwegende dat de macroregionale strategieën (MRS) gesitueerd zijn in gebieden die kenmerkend zijn voor de natuurlijke ontwikkeling van de EU op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking; overwegende dat zij van belang zijn, omdat zij publieke en particuliere actoren, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld kunnen mobiliseren, en middelen kunnen vrijmaken voor gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de EU; |
C. |
overwegende dat MRS een platform bieden voor diepere en bredere interactie op sectoroverschrijdend, regionaal en grensoverschrijdend niveau tussen de EU-lidstaten en buurlanden om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, een gezamenlijke planning te maken, de samenwerking tussen en integratie van verschillende partners en beleidssectoren te bevorderen, onder meer op het vlak van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, afvalverwerking en watervoorziening, maritieme ruimtelijke ordening en systemen voor geïntegreerd kustbeheer; verheugt zich in dit verband over de gedane pogingen om de samenwerking tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) te bevorderen; |
D. |
overwegende dat macroregio's betrokken zijn bij de uitvoering van onderling samenhangende, horizontale politieke activiteiten op lange termijn, aangezien macroregio's verbonden zijn aan het cohesiebeleid via de in hun operationele programma's ingebedde MRS-doelstellingen en zij projecten opzetten door middel van slimme synergieën; overwegende dat macroregio's daardoor doeltreffender bijdragen aan het verwezenlijken van MRS-doelstellingen, het aantrekken van particuliere investeringen, het aantonen van vertrouwen, en het aangaan van dialoog, grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit; |
E. |
overwegende dat MRS gebaseerd zijn op het beginsel van de „drie negatieven” (geen nieuwe fondsen, structuren of wetgeving) binnen het bestaande beleidskader van de EU; |
F. |
overwegende dat reeds bestaande samenwerkingsmechanismen, op EU-niveau en tussen de lidstaten, de uitvoering van MRS bevorderen, met name in de vroege fasen; |
G. |
overwegende dat de Commissie om de twee jaar één enkel verslag goedkeurt over de uitvoering van alle vier momenteel bestaande MRS van de EU, waarin zowel de geboekte successen als de verbeterpunten worden besproken, en dat het volgende verslag eind 2018 klaar moet zijn; overwegende dat het Parlement in dit kader van oordeel is dat onderzoek nodig is naar aspecten die betrekking hebben op het milieu, als een van de pijlers van duurzame ontwikkeling; |
Macroregionale strategieën als platform voor samenwerking en coördinatie
1. |
meent dat het belang van de MRS is beklemtoond door de globalisering, die de onderlinge afhankelijkheid van afzonderlijke landen heeft vergroot en oplossingen voor de betrokken grensoverschrijdende problemen noodzakelijk maakt; |
2. |
erkent dat elementen als engagement, eigen verantwoordelijkheid, middelen en bestuur, waarvan de kwaliteit van de tenuitvoerlegging afhangt, in verschillende mate blijven zorgen voor moeilijk op te lossen problemen bij het verwezenlijken van de vooraf bepaalde doelstellingen; |
3. |
benadrukt dat MRS een onschatbare en innovatieve bijdrage blijven leveren aan grens-, sector- en niveauoverschrijdende samenwerking in Europa, waarvan het potentieel nog onvoldoende is verkend, met het oog op de bevordering van de connectiviteit en de consolidatie van de economische banden en de overdracht van kennis tussen regio's en landen; wijst er echter op dat de toegang tot EU-middelen voor MRS-projecten — als gevolg van het overleg over gezamenlijke actie op verschillende niveaus en in meer dan één land/regio — een uitdaging blijft; |
4. |
is van mening dat de MRS en de daaraan verbonden milieuprogramma's adequate instrumenten zijn om de voordelen van Europese samenwerking voor de burgers zichtbaar te maken, en dringt er daarom bij alle partijen op aan zich volledig voor de strategieën in te zetten en hun rol te spelen bij de uitvoering ervan; |
5. |
is van mening dat diverse bestuursniveaus met een passende rol voor de betrokken regio's van meet af aan een hoeksteen moeten vormen van alle MRS, en dat ook regionale en plaatselijke gemeenschappen, publieke en private spelers en belanghebbenden uit de derde sector bij dat proces moeten worden betrokken; spoort de betrokken lidstaten en regio's er daarom toe aan adequate beheersstructuren en praktische regelingen op te zetten om de samenwerking te bevorderen, met inbegrip van gezamenlijke planning, het bevorderen van financieringsmogelijkheden en een bottom-upbenadering; |
6. |
spoort aan tot betere coördinatie en betere partnerschappen, zowel verticaal als horizontaal, tussen de verschillende publieke en private actoren, universiteiten, ngo's, internationale organisaties die actief zijn op dit gebied, en de diverse beleidsmaatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau om de uitvoering van de MRS en de grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken en verbeteren; verzoekt de Commissie de deelname van deze belanghebbenden aan onder meer de raden van bestuur van de MRS te bevorderen, en de algemene toepassing van de EU-beginselen daarbij te eerbiedigen; |
7. |
benadrukt het belang van voldoende personele middelen en bestuurlijke capaciteit voor de bevoegde nationale en regionale instanties om te waarborgen dat het politieke engagement wordt vertaald naar een doeltreffende uitvoering van de strategieën; beklemtoont in dit verband de waarde van het steunprogramma voor structurele hervormingen, waarmee op verzoek van een lidstaat bijstand kan worden verleend bij de capaciteitsopbouw en doeltreffende steun kan worden geboden voor de ontwikkeling en financiering van MRS-projecten; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts de verspreiding en toepassing van goede bestuurlijke methoden en ervaringen op het gebied van een succesvolle tenuitvoerlegging van de MRS actief te bevorderen; |
8. |
onderstreept dat MRS voldoende flexibel moeten zijn om doeltreffend te worden aangepast aan en in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen en behoeften die zich in de betrokken regio's, de lidstaten en de EU in het algemeen kunnen voordoen; meent dat bij de uitvoering van de MRS rekening moet worden gehouden met de specifieke regionale en plaatselijke situaties; benadrukt dat de Commissie in dit verband een coördinerende rol moet spelen, ook met het oog op een verfijning van de specifieke doelstellingen van elke strategie; |
De EU-strategie voor het Oostzeegebied (EUSBSR)
9. |
uit zijn voldoening over de resultaten die sinds de lancering van de strategie in 2009 zijn verwezenlijkt, met name in verband met de samenwerkingsmechanismen, niet alleen tussen (binnen de Raad tijdens de desbetreffende ministeriële bijeenkomsten) maar ook in de betrokken regio's en landen, bijvoorbeeld binnen het parlement of de regering; merkt op dat de EUSBSR een stabiel samenwerkingskader is met meer dan 100 vlaggenschipinitiatieven en nieuwe netwerken; |
10. |
benadrukt de overblijvende uitdagingen, met name die in verband met het milieu en de connectiviteit; dringt erop aan dat de deelnemende landen hun inspanningen intensiveren om de vervuiling (de kwaliteit van water en lucht en eutrofiëring) van de Oostzee aan te pakken, aangezien het een van de meest vervuilde zeeën ter wereld is; merkt op dat het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020 hier een van de belangrijkste doelstellingen van de beleidsmaatregelen is; |
11. |
hecht belang aan de mogelijkheid om de Oostzeeregio met energienetwerken te verbinden om de energiearmoede te verminderen en te beëindigen en de energieveiligheid en de voorzieningszekerheid te vergroten; |
De EU-strategie voor het Donaugebied (EUSDR)
12. |
benadrukt de positieve impact die de strategie heeft gehad op de samenwerking tussen de deelnemende landen en regio's doordat ze de mobiliteit en de verbindingen voor alle vormen van vervoer heeft verbeterd, schone energie, cultuur en duurzaam toerisme heeft bevorderd en vooral ook rechtstreekse contacten tussen mensen heeft verbeterd en grotere cohesie tussen de aan de strategie deelnemende regio's en landen heeft bewerkstelligd; |
13. |
beschouwt het project „Euro Access”, het initiatief „Keep Danube Clean” en de financieringsdialoog voor het Donaugebied als duidelijk positieve voorbeelden van manieren om de financiële obstakels uit de weg te ruimen die vaak voorkomen bij projecten van transnationaal en grensoverschrijdend belang; is van mening dat de verschillen in ontwikkeling tussen de regio's in het Donaugebied via deze dialoog verder kunnen worden verkleind; meent voorts dat het heropenen van een Donau-strategiepunt zou kunnen bijdragen aan een soepeler uitvoering van de strategie; |
14. |
benadrukt dat het voorkomen van schade door zware overstromingen een van de grote milieu-uitdagingen voor de landen van de macroregio van het Donaugebied blijft; benadrukt dat aanvullende gezamenlijke maatregelen ter voorkoming van grensoverschrijdende vervuiling moeten worden overwogen; |
15. |
brengt in herinnering dat er behoefte is aan strategische projecten en benadrukt dat het essentieel is ruime politieke steun te behouden en de middelen en de capaciteit van de bevoegde overheidsinstanties te verhogen om de overblijvende uitdagingen aan te pakken; benadrukt daarom dat het politieke momentum voor de EUSDR moet worden gehandhaafd en dat moet worden gewaarborgd dat de EUSDR-stuurgroep goed werk verricht; |
16. |
verzoekt de deelnemende landen, gezien de natuurlijke verbinding tussen de Donau en de Zwarte Zee, de EUSDR en de grensoverschrijdende samenwerking in het Zwarte Zeegebied beter op elkaar af te stemmen, en nauw samen te werken om gemeenschappelijke sociaaleconomische, milieu- en vervoersuitdagingen het hoofd te bieden; |
17. |
benadrukt dat een meer geïntegreerde aanpak van mobiliteit en multimodaliteit in het Donaugebied ook aan het milieu ten goede zal komen; |
De EU-strategie voor het Adriatische en Ionische gebied (EUSAIR)
18. |
benadrukt de specifieke aard van de EUSAIR wegens het aantal landen die aan de strategie kunnen deelnemen of kandidaat zijn om deel te nemen, en is van mening dat deze vorm van samenwerking grote kansen biedt voor de hele regio; is van oordeel dat de EUSAIR een nieuwe impuls kan geven aan het uitbreidings- en integratieproces; |
19. |
wijst met bezorgdheid op de aanhoudende problemen inzake de gebrekkige binding tussen de beschikbaarheid van middelen, bestuur en eigen verantwoordelijkheid, waardoor de EUSAIR-doelstellingen niet volledig kunnen worden verwezenlijkt; roept de deelnemende landen op de bevoegde instanties te steunen en toe te rusten voor de tenuitvoerlegging van de strategie; |
20. |
benadrukt dat de regio de afgelopen jaren een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de migratiecrisis; is van mening dat de EUSAIR met de noodzakelijke instrumenten en middelen kan helpen dergelijke problemen aan te pakken; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie om financiële middelen vrij te maken voor migratiegerelateerde activiteiten, waaronder samenwerking met derde landen; |
21. |
beschouwt de pijler inzake duurzaam toerisme van de Adriatische en Ionische regio als een positief instrument om duurzame economische groei in de regio te scheppen en om het bewustzijn ten aanzien van milieuproblemen en de MRS te verhogen; |
22. |
verzoekt de betrokken landen prioriteit te verlenen aan capaciteitsopbouw ten behoeve van de belangrijkste uitvoerders van EUSAIR en van programma-autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor EUSAIR-gerelateerde operationele programma's; |
De EU-strategie voor de Alpenregio (EUSALP)
23. |
is van mening dat de EUSALP aantoont dat het macroregionale concept ook met succes op meer ontwikkelde regio's kan worden toegepast; vraagt de belanghebbenden van deze strategie zich in te zetten voor milieugerelateerde investeringen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de gevolgen van klimaatverandering; wijst er voorts op dat het Alpengebied een belangrijk regionaal vervoersknooppunt is en tegelijk een van de grootste unieke natuur- en recreatiegebieden dat beschermd moet worden; benadrukt dat daarom gestreefd moet worden naar duurzame en onderling afgestemde vervoersstrategieën; |
24. |
uit zijn voldoening over de bestuursstructuur van de strategie die momenteel wordt opgezet, aangezien de eerste stappen in de uitvoering van de strategie moeizaam zijn verlopen en werden beheerst door verschillende structuren, kaders en termijnen; verzoekt de deelnemende landen daarom hun engagement en steun ten aanzien van de leden van de EUSALP-actiegroep te handhaven; |
25. |
benadrukt dat de EUSALP een goed voorbeeld van een modelstrategie voor territoriale cohesie kan zijn, omdat zij tegelijkertijd verschillende specifieke gebieden, productieve gebieden, berg- en plattelandsgebieden en enkele van de belangrijkste en meest ontwikkelde steden van de EU omvat, en een platform biedt om gezamenlijk hun uitdagingen aan te gaan (klimaatverandering, demografie, biodiversiteit, migratie, globalisatie, duurzaam toerisme, duurzame landbouw, energievoorziening, vervoer en mobiliteit, en de digitale kloof); roept de deelnemende landen en regio's op bij het aanpakken van gemeenschappelijke prioriteiten voldoende aandacht te besteden aan het gebruik van het Interreg-programma voor het Alpengebied en van andere relevante fondsen; |
26. |
benadrukt dat de Alpenregio door vele grenzen wordt omsloten en dat het wegnemen van deze obstakels een fundamentele voorwaarde is voor een goed functionerende samenwerking, in het bijzonder op het vlak van de arbeidsmarkt en economische activiteiten die verband houden met kmo's; is van mening dat de EUSALP eveneens de mogelijkheid kan bieden om de grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio's, steden en plaatselijke gemeenschappen te versterken en om banden en netwerken tussen volkeren tot stand te brengen, ook op het vlak van vervoersverbindingen en internetdekking; wijst bovendien op de kwetsbaarheid van het milieu in deze regio; |
Macroregionaal Europa na 2020?
27. |
wijst erop dat MRS hun vruchten afwerpen als zij zijn geworteld in een politiek langetermijnperspectief en zo worden georganiseerd dat alle openbare — met name regionale en lokale autoriteiten — en particuliere belanghebbenden evenals het maatschappelijk middenveld vanaf het begin doeltreffend zijn vertegenwoordigd, waarvoor een doeltreffende uitwisseling van informatie, optimale werkmethoden, technische kennis en ervaring tussen de macroregio's is vereist; acht het noodzakelijk het meerlagig bestuur van de MRS, dat transparant moet zijn, te versterken met behulp van meer doeltreffende coördinatie- en openbarecommunicatiemechanismen om de MRS bekendheid te geven en ze ingang te doen vinden bij de plaatselijke en regionale gemeenschappen; |
28. |
is van mening dat strategieën alleen met succes kunnen worden uitgevoerd als zij gebaseerd zijn op een langetermijnvisie en efficiënte coördinatie- en samenwerkingsstructuren met de nodige bestuurlijke capaciteit, alsook op gezamenlijk langdurig politiek engagement tussen de betrokken institutionele niveaus, en ondersteund worden met voldoende financiële middelen; wijst er daarom op dat de doeltreffendheid van de investeringen moet worden verhoogd door rechtstreekse financiering en door te streven naar onderlinge afstemming, synergie en complementariteit tussen regionale en nationale financiering en de bestaande financieringsinstrumenten van de EU, die niet alleen de ETS-programma's verbeteren maar ook grensoverschrijdende projecten in het kader van de EFSI-fondsen en het EFSI promoten; |
29. |
is van mening dat een vereenvoudiging van de middelen en de procedures achter de MRS de doeltreffendheid ervan zou verhogen; |
30. |
stelt voor dat de deelnemende landen vanaf het begin duidelijke toezeggingen doen op het gebied van financiering en van de in te zetten personele middelen voor de uitvoering van de MRS; verzoekt de Commissie te helpen voor een betere coördinatie binnen de MRS te zorgen, optimale werkwijzen te promoten en maatregelen uit te werken om de actieve deelname van en coördinatie tussen alle betrokken partijen te stimuleren, ook met het oog op een grotere samenhang tussen het EU-beleid en de tenuitvoerlegging van de MRS; pleit er bovendien voor om bij de MRS gebruik te maken van groene overheidsopdrachten om eco-innovatie, de bio-economie, de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen en het gebruik van secundaire grondstoffen te stimuleren, zoals in de kringloopeconomie, met het oog op een hoger niveau van milieu- en gezondheidsbescherming en de ontwikkeling van een nauwe band tussen producenten en consumenten; |
31. |
benadrukt dat een meer resultaatgerichte aanpak vereist is en dat er concrete problemen moeten worden overwonnen, onder meer op het gebied van milieubescherming, om plannen te kunnen ontwikkelen die werkelijk effect hebben op het betrokken gebied om de investering van de middelen te rechtvaardigen die op hun beurt in verhouding moeten staan tot de vastgelegde doelstellingen en moeten stroken met de werkelijke behoeften van de betrokken gebieden; |
32. |
dringt erop aan dat op de vragen over de MRS, bijvoorbeeld die over de eigen verantwoordelijkheid en de nodige politieke stimulansen, moet worden ingegaan op een vooraf door de betrokken regio's overeengekomen wijze; |
33. |
is van mening dat de activiteiten van de macroregio's zichtbaarder moeten worden en dat het publiek meer bewust moet worden gemaakt van de activiteiten in de betrokken regio's en van de behaalde resultaten, door middel van informatiecampagnes en uitwisseling van optimale werkwijzen, onder meer via online platforms en sociale netwerken, zodat het publiek er gemakkelijk toegang toe heeft; |
34. |
beklemtoont dat de aanstaande herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) de gelegenheid biedt om ook de doelstellingen van de MRS te herzien, teneinde de band tussen die strategieën te versterken en de prioriteiten van de EU en de desbetreffende financiële verbintenissen te consolideren; |
35. |
verzoekt de Commissie om in het kader van de volgende herziening van de cohesiebeleidverordeningen voorstellen in te dienen die een betere tenuitvoerlegging van de MRS in de hand kunnen werken; |
36. |
verzoekt de Commissie in het kader van het volgende verslag over de uitvoering van de MRS, dat in 2018 klaar moet zijn, een grondiger analyse uit te voeren van met name onder meer:
|
37. |
beklemtoont dat de oproep om nieuwe strategieën te ontwikkelen, bijvoorbeeld voor de Karpaten, het Atlantisch of Middellandse Zeegebied of de Iberische regio, de aandacht niet mag afleiden van de voornaamste doelstelling, namelijk een verbeterde, diepere tenuitvoerlegging van de bestaande MRS; |
38. |
ondersteunt het beginsel van de „drie negatieven” voor de MRS (geen nieuwe EU-wetgeving, EU-fondsen, of EU-structuren); stelt echter voor dat de Commissie de weerslag van deze negatieven op programma's in het kader van de ESI-fondsen in haar volgende uitvoeringsverslag over de MRS evalueert; |
39. |
onderstreept de noodzaak van een territoriale benadering per geval wat samenwerkingsactiviteiten betreft, aangezien MRS geschikt zijn om territoriale problemen aan te pakken die samen op doeltreffender wijze kunnen worden opgelost; benadrukt het belang van synergie en convergentie tussen de verschillende elementen van territoriale samenwerking in ETS-programma's en de macroregio's om de effecten van de transnationale programma's te versterken, middelen te bundelen, de financiering van de MRS te vereenvoudigen, en de resultaten van de uitvoering en de efficiëntie van de geïnvesteerde middelen te verbeteren; |
40. |
wijst andermaal op het engagement van de EU ten aanzien van de verwezenlijking van de SDG; onderstreept hoe belangrijk het is dat de MRS-doelstellingen worden afgestemd op de vlaggenschipinitiatieven van de EU, zoals de energie-unie, de Klimaatovereenkomst van Parijs en blauwe groei in mariene macroregio's; vestigt de aandacht op het beheer van milieurisico's, zoals het behoud van de natuur, biodiversiteit en visbestanden en de strijd tegen zwerfvuil op zee, alsook op de ontwikkeling van duurzaam en groen toerisme; pleit voor samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie; is in dit verband voorstander van het toepassen van strategieën voor slimme specialisatie (S3), het versterken van kmo's en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid; |
41. |
benadrukt dat het Parlement de macroregio's vanaf het prille begin heeft gesteund via proefprojecten en voorbereidende acties; wijst voorts op de door de Oostzeeregio opgedane ervaring waaruit blijkt dat macroregionale samenwerking gebaseerd moet blijven op een langetermijnvisie; |
42. |
verzoekt de Commissie het Parlement uit te nodigen om als waarnemer deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep op hoog niveau voor macroregionale strategieën; |
o
o o
43. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en nationale en regionale parlementen van de lidstaten en de derde landen die aan de MRS deelnemen. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.
(4) PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 30.
(5) PB C 349 E van 29.11.2013, blz. 1.
(6) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 122.
(7) PB C 355 van 20.10.2017, blz. 23.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0336.
(9) Schmitt et al. (2009), EU macro-regions and macro-regional strategies — A scoping study (Macroregio's en macroregionale strategieën van de EU — Een verkennende studie), NORDREGIO, elektronisch werkdocument 2009:4.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/9 |
P8_TA(2018)0004
Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor 2030
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030 (2017/2055(INI))
(2018/C 458/02)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049), |
— |
gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 24 maart 2017 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen, |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2017 over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen (JOIN(2016)0049) (1), |
— |
gezien het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) aangenomen document met als titel „Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030”, en de zeventien daarin vervatte duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's), |
— |
gezien het feit dat duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN (SDG 14) erop gericht is de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen te bevorderen, met het oog op een duurzame ontwikkeling, |
— |
gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken, |
— |
gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), dat op 29 december 1993 in werking is getreden, en gezien de Aichi-doelstellingen van het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020, die zijn aangenomen in oktober 2010, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), aangevuld met de overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Unclos die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de gedragscode van de Verenigde Naties voor een verantwoorde visserij en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie, |
— |
gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973, |
— |
gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
— |
gezien het tijdens de VN-Oceaanconferentie op 9 juni 2017 in New York aangenomen document met als titel „Our Ocean, Our Future: Call for Action” (Onze oceanen, onze toekomst: oproep tot actie), |
— |
gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015)0614), |
— |
gezien zijn onderhandelingsmandaat van 14 maart 2017 voor het afvalpakket (2) (voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (3), Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (4), Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (5), Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (6), Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (7), en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (8)), |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, |
— |
gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie), |
— |
gezien het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie van 2007 (COM(2007)0575) en het desbetreffende voortgangsverslag van 2012 (COM(2012)0491), |
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (9), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2009 getiteld „Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie” (COM(2009)0536), |
— |
gezien Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (10), |
— |
gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (11), |
— |
gezien de op 24 juni 2014 door de Europese Raad vastgestelde maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie, |
— |
gezien Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (12), |
— |
gezien zijn onderhandelingsmandaat van 15 februari 2017 voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen (13), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebied (14), |
— |
gezien Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft en de lopende effectbeoordeling van de uitbreiding van de beheersgebieden voor SOx-emissie in de Europese wateren, |
— |
gezien het voorstel van de Oostzee- en Noordzeelanden aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om afgebakende stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in te voeren, |
— |
gezien Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, |
— |
gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten (15), |
— |
gezien het beleidsverslag van 28 januari 2016 van de European Academies' Science Advisory Council over mariene duurzaamheid in de huidige context van veranderende oceanen en zeeën, |
— |
gezien de studie van november 2015 voorbereid op verzoek van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart (PE 569.964), |
— |
gezien de bijlage 'Actie ter stimulering van de omschakeling naar schone energie' bij de mededeling van de Commissie getiteld „Schone energie voor alle Europeanen” (COM(2016)0860), |
— |
gezien de vierde editie van de conferentie „Our ocean”, georganiseerd door de Europese Unie op 5 en 6 oktober 2017 in Malta, |
— |
gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU — beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen (16), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 getiteld 'Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme' (COM(2014)0086), |
— |
gezien de conclusies van de Raad betreffende „De prioriteiten voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2020: concurrentievermogen, decarbonisering, digitalisering met het oog op mondiale connectiviteit, een efficiënte interne markt en een maritieme cluster van wereldklasse” (9976/17), |
— |
gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EMA) over beschermde mariene gebieden in de Europese zeeën (EMA 3/2015), |
— |
gezien de studie van de Commissie van september 2017 over de benutting van het potentieel van de ultraperifere regio’s voor een duurzame blauwe groei, |
— |
gezien het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992, dat op 17 januari 2000 van kracht werd, het actieplan van de HELCOM voor de Oostzee, in 2007 goedgekeurd door alle landen langs de kust van de Oostzee en de EU, en de EU-strategie voor het Oostzeegebied, |
— |
gezien resolutie 69/292 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van juni 2015 over de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument met betrekking tot de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld „Blauwe groei — kansen voor duurzame mariene en maritieme groei” (COM(2012)0494), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 20 januari 2014 met als titel „Blauwe energie: Vereiste maatregelen voor het benutten van het potentieel van oceaanenergie in Europa's zeeën en oceanen tegen 2020 en daarna” (COM(2014)0008), |
— |
gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU (17), |
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie visserij (A8-0399/2017), |
A. |
overwegende dat er brede consensus heerst over het feit dat de milieugezondheid van de oceanen onder ernstige druk staat en onherroepelijk dreigt te worden beschadigd, tenzij de internationale gemeenschap gerichte en gecoördineerde inspanningen doet om dit te verhinderen; |
B. |
overwegende dat de aangroei en verspreiding van zwerfafval op zee mogelijk één van de snelst groeiende bedreigingen vormt voor de gezondheid van de oceanen wereldwijd; overwegende dat microplastics bijzonder problematisch zijn omdat ze wegens hun kleine afmetingen kunnen worden opgenomen door een grote waaier van organismen (zeevogels, vissen, mossels, zeepieren en dierlijk plankton); overwegende dat de 150 miljoen ton aan plastic dat zich naar schatting in de wereldzeeën heeft opgehoopt, ernstige schade toebrengt aan het milieu en aan de economie, onder meer in kustgemeenschappen en in sectoren zoals toerisme, scheepvaart en visserij; |
C. |
overwegende dat de actuele druk op het mariene milieu onder meer de vorm aanneemt van schade aan habitats en ecosystemen, persistente gevaarlijke stoffen in sedimenten en waterlichamen, beschadiging van koraalriffen, invasieve soorten, vervuiling, nutriëntenverrijking en zeevervoer, alsook overexploitatie van grondstoffen en van mariene soorten, verzuring, en opwarming van water als gevolg van de klimaatverandering; |
D. |
overwegende dat alleen al in 2010 ongeveer 4,8 tot 12,7 miljoen ton aan plastic afval, zoals voedselverpakkingen en plastic flessen, in zee is beland (18), hetgeen neerkomt op ongeveer 1,5 tot 4,5 % van de totale wereldwijde productie van plastic, en dat de gecumuleerde afvalmassa tegen 2020 zal resulteren in een vertienvoudiging van de totale hoeveelheid plastic afval die in zee terechtkomt; |
E. |
overwegende dat met 'vuil' wordt gedoeld op afval van kleine afmetingen in openbaar toegankelijke zones dat op onjuiste wijze in het milieu is terechtgekomen (op het vasteland, in zoet water, en in zee), zij het als gevolg van een bewuste handeling of door nalatigheid; |
F. |
overwegende dat de oceanen wereldwijd vervuild zijn met ruim 100 miljoen ton plastic afval en microplastics, en hierdoor fundamenteel worden bedreigd; |
G. |
overwegende dat het mogelijk is, als er geen aanzienlijke veranderingen plaatsvinden, dat tegen het jaar 2100 meer dan de helft van alle mariene soorten ter wereld met uitsterving is bedreigd; |
H. |
overwegende dat plastic steeds vaker wordt gebruikt voor consumptiegoederen en dat de productie van plastic gestaag is toegenomen sinds de invoering op grote schaal van dit materiaal een halve eeuw geleden, met als gevolg dat er in 2015 in de hele wereld ongeveer 322 miljoen ton plastic werd vervaardigd; overwegende dat deze productietoename, in combinatie met veranderingen in de manier waarop we plastic gebruiken en demografische ontwikkelingen, ertoe heeft geleid dat er almaar meer plastic afval in de oceanen wordt gedumpt; overwegende dat indien deze tendens zich voortzet, het volgens het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) tegen 2050 om bijna 33 miljard ton plastic zal gaan; |
I. |
overwegende dat 80 % van het zwerfvuil in zee van het land afkomstig is, en dat het probleem van zwerfvuil in zee bijgevolg alleen blijvend en doeltreffend kan worden aangepakt als er eerst een effectief beleid en effectieve actie komt om zwerfvuil op het land te reduceren en de verspreiding ervan tegen te gaan; |
J. |
overwegende dat sigarettenfilters, plastic zakken, visuitrusting, zoals netten, en alle soorten verpakkingen de meest courante vormen van afval vormen; overwegende dat 60 tot 90 % van het afval in zee vervaardigd is met gebruik van één of meer kunststofpolymeren, zoals polyethyleen (PE), polyethyleentereftalaat (PET), polypropyleen (PP) en polyvinylchloride (PVC), die allemaal een buitengewoon lange afbraaktijd bezitten; overwegende dat de meeste kunststoffen die momenteel worden geproduceerd, bijgevolg pas over verscheidene decennia of zelfs eeuwen zullen verdwenen zijn; |
K. |
overwegende dat zeedieren ziek worden en sterven als gevolg van plastic afval, doordat ze erin verstikken en verstrikt raken en erdoor worden vergiftigd; overwegende dat plastic materiaal dat onder invloed van de golven en het zonlicht tot kleinere stukken met een diameter van minder dan 5 mm wordt herleid, in de maag belandt van zeedieren zoals mossels, pieren en dierlijk plankton, en overwegende dat minuscule plastic deeltjes van nog geen halve millimeter doorsnede doordringen tot in de cellen en celkernen van kleine zeedieren; overwegende dat plastic afval dat onzichtbaar is voor het blote oog de voedselketen van bij het begin binnenkomt; |
L. |
overwegende dat de kosten van plastic afval in zee voor het natuurlijk kapitaal volgens het UNEP naar schatting ongeveer 8 miljard dollar per jaar bedragen (19), en dat visserij, maritiem transport, toerisme en vrijetijdsactiviteiten slechts enkele van de vele bedrijfstakken zijn die door de mariene verontreiniging worden getroffen; |
M. |
overwegende dat de invoering van biologisch afbreekbare kunststofproducten niet zal leiden tot een noemenswaardige afname van de hoeveelheid plastic die in zee terechtkomt, noch van de fysieke en chemische impact hiervan op het mariene milieu, zolang er geen internationaal aanvaarde definitie van biologische afbreekbaarheid (in het mariene milieu) is; |
N. |
overwegende dat verontreiniging door nutriënten (eutrofiëring) van diverse oorsprong, zoals afstroming uit landbouwgebieden en lozing van afvalwater, het mariene milieu verzadigt met hoge concentraties aan stikstof, fosfor en andere nutriënten die kunnen leiden tot grote algenbloei, en overwegende dat bij de afbraak van deze algen, na hun afsterving, zuurstof wordt verbruikt en hypoxische (zuurstofarme) 'dode' gebieden ontstaan waar vissen en andere zeedieren niet kunnen gedijen; overwegende dat er momenteel in de hele wereld ongeveer 500 zulke dode zones zijn, en dat nog veel meer gebieden de negatieve gevolgen van ernstige nutriëntenvervuiling ondervinden; |
O. |
overwegende dat zeedieren extreem afhankelijk zijn van onderwatergeluiden om te kunnen overleven en bijvoorbeeld voedsel en voortplantingspartners te vinden en onmogelijk kunnen worden afgeschermd van deze geluiden, met als gevolg dat zij worden bedreigd door industrieel lawaai afkomstig van de scheepvaart, seismische exploratie en bij routinetrainingen op zee gebruikte echopeilingen, dat met name gehoorschade kan veroorzaken, de eigen communicatie- en oriënteringssignalen van de dieren kan maskeren, en tot fysiologische en reproductieve problemen kan leiden; |
P. |
overwegende dat de afname van de mariene biodiversiteit het ecosysteem van de oceanen verzwakt en de capaciteit van dit systeem om het hoofd te bieden aan verstoringen, zich aan te passen aan de klimaatverandering en zijn regelende functie voor het wereldwijde milieu en klimaat aantast; overwegende dat de klimaatverandering als gevolg van menselijke activiteiten een rechtstreekse impact heeft op de mariene fauna doordat zij het aantal, de diversiteit en de verspreiding van zeedieren wijzigt en hun voeding, ontwikkeling en voortplanting alsook de verhoudingen tussen de verschillende diersoorten beïnvloedt; |
Q. |
overwegende, gezien het grensoverschrijdende karakter van oceanen en van activiteiten en de druk die deze activiteiten veroorzaken, dat overheden in mariene regio's moeten samenwerken om de duurzaamheid van de gedeelde natuurlijke hulpbronnen te vrijwaren; overwegende dat de veelvoud aan en complexiteit van maatregelen inzake oceaangovernance een brede waaier aan interdisciplinaire deskundigheid en regionale en internationale samenwerking noodzakelijk maken; |
R. |
overwegende dat de exclusieve economische zones (EEZ) van de lidstaten van de Europese Unie 25,6 miljoen km2 beslaan en zich bijna allemaal in de ultraperifere regio’s en de landen en gebieden overzee bevinden, en dat de Europese Unie aldus het grootste maritieme gebied ter wereld vormt; overwegende dat de EU bijgevolg een voortrekkersrol moet spelen bij de totstandbrenging van een doeltreffende en ambitieuze internationale oceaangovernance; |
S. |
overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de rechtstreekse impact van olievlekken op mariene organismen en biologische systemen en processen onder meer de vorm kan aannemen van gedragsstoornissen en sterfte bij mariene soorten, microbiële bloei, hypoxie (afname van het zuurstofgehalte in water), vergiftiging door chemicaliën die gebruikt worden om de olie te dispergeren, en afsterving van diepzeekoralen; |
T. |
overwegende dat het vervoer over zee gevolgen heeft voor het wereldklimaat en de luchtkwaliteit, aangezien het zowel koolstofdioxide uitstoot, als stoffen zoals stikstofoxiden, zwaveloxiden, methaan, fijn stof en koolstof; |
U. |
overwegende dat de prospectie en winning en het vervoer van onder de zeebodem gelegen olie- en aardgasreserves in veel gebieden ter wereld ernstige schade kan toebrengen aan gevoelige mariene zones en de mariene fauna kan verstoren; overwegende dat de exploratie en winning van olie en aardgas in veel gevallen toegestaan is in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's); |
V. |
overwegende dat de Unie uit hoofde van artikel 191 VWEU verplicht is om in haar milieubeleid voor een hoog beschermingsniveau te zorgen, onder meer door de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt; |
W. |
overwegende dat er diverse risico's zijn verbonden aan het gebruik van zware stookolie (HFO) in het scheepvaartvervoer in het Noordpoolgebied; overwegende dat deze brandstof met heel hoge dichtheid in geval van lekken emulgeert, zinkt en over grote afstanden kan worden meegevoerd als de brandstof in het ijs vast komt te zitten; overwegende dat HFO-lekken een ernstige bedreiging vormen voor de voedselzekerheid van de inheemse gemeenschappen in het Noordpoolgebied die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij en de jacht; overwegende dat bij de verbranding van HFO zwaveloxiden, zware metalen en grote hoeveelheden zwarte koolstof vrijkomen die, wanneer ze op het Noordpoolijs terechtkomen, de warmteopname door het ijs versnellen waardoor het ijs sneller smelt en de klimaatverandering sneller evolueert; overwegende dat het vervoer en gebruik van HFO in de wateren rond de Zuidpool door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verboden is; |
X. |
overwegende dat de emissies van stikstofoxide met name in havensteden en kustgebieden in grote mate afkomstig zijn van de scheepvaart en een ernstig probleem vormt voor de volksgezondheid en de bescherming van het milieu in Europa; overwegende dat de totale emissie van stikstofoxide als gevolg van de scheepvaart in de EU grotendeels ongereguleerd blijft en, indien ze niet aan banden wordt gelegd, waarschijnlijk al in 2020 de emissie van stikstofoxide vanaf het vasteland zal overschrijden (20); |
Y. |
overwegende dat wanneer schepen in havens voor anker liggen, doorgaans hun hulpmotoren gebruiken om elektriciteit op te wekken voor communicatie, verlichting, ventilering en andere boordapparatuur; overwegende dat dit brandstofverbruik gepaard gaat met de uitstoot van een reeks verontreinigende stoffen zoals zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), zwarte koolstof en zwevende deeltjes (PM); |
Z. |
overwegende dat het gebruik van walstroom inhoudt dat aangemeerde schepen op het elektriciteitsnetwerk van de haven worden aangesloten; overwegende dat de energiemix die wordt gebruikt voor het opwekken van walstroom op verreweg de meeste plaatsen tot minder emissies leidt dan het verbranden van brandstof op de schepen zelf (21); overwegende dat het gebruik van walstroom in de huidige wetgeving, zoals de zwavelrichtlijn (Richtlijn (EU) 2016/802), ondubbelzinnig wordt erkend als een alternatief voor het gebruik van scheepsbrandstoffen met een laag zwavelgehalte, en dat de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU betreffende de invoering van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen tegen 31 december 2025 bij wijze van prioriteit moeten zorgen voor de beschikbaarstelling van walstroom in havens van het TEN-T-kernnetwerk alsook in andere havens; |
AA. |
overwegende dat de opwarming van het klimaat volgens het wetenschappelijke bewijs in het vijfde beoordelingsrapport (AR5) van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2014 ondubbelzinnig vaststaat, er een klimaatverandering aan de gang is en menselijke activiteiten de belangrijkste oorzaak zijn van de sinds het midden van de 20e eeuw vastgestelde opwarming, waarvan de grootschalige en aanzienlijke gevolgen al zichtbaar zijn in natuurlijke en menselijke systemen in alle werelddelen en oceanen; |
AB. |
overwegende dat bijna 90 % van de wereldwijde windenergie zich in de turbulenties boven de wereldzeeën bevindt, en dat wind, golven en stromingen samen 300 keer meer energie bevatten dan wat de mensheid momenteel verbruikt; overwegende dat geïnstalleerde oceaanenergie volgens het verslag 2010 van de Europese Vereniging voor oceaanenergie tegen 2030 kan oplopen tot 3,6 GW en tegen het midden van de eeuw tot bijna 188 GW, en dat volgens dit verslag een Europese, wereldwijd toonaangevende oceaanenergie-industrie in 2050 jaarlijks de uitstoot van 136,3 miljoen ton CO2 in de atmosfeer zou kunnen verhinderen en 470 000 nieuwe, groene banen zou kunnen creëren; |
AC. |
overwegende dat de IPCC in 2015 meedeelde dat een derde van de aardoliereserve, de helft van de aardgasreserve en meer dan 80 % van de steenkoolreserve niet mogen worden aangeboord indien we de temperatuur van de aarde tot het eind van deze eeuw met niet meer dan 2 oC willen laten stijgen; |
AD. |
overwegende dat de overeenkomst van Parijs tot doel heeft de mondiale emissiepiek van broeikasgasemissies zo snel mogelijk af te toppen en de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging aldus ruim onder 2 oC ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, met voortgezette inspanningen om de temperatuurstijging tot 1,5 oC te beperken, en overwegende dat de wereldmeteorologische organisatie (WMO) onlangs berichtte dat de wereldwijde temperatuur in 2016 is gestegen tot maar liefst dan 1,1 oC boven het pre-industriële niveau; |
AE. |
overwegende dat het niet bereiken van de doelstelling van de overeenkomst van Parijs van een gemiddelde temperatuurstijging van duidelijk minder dan 2 oC tot enorme milieugevolgen en economische verliezen zou leiden, en dat het in dat geval bijvoorbeeld waarschijnlijker zou worden dat er omslagpunten worden bereikt waarop de natuur wegens de gestegen temperaturen niet langer in staat is koolstof in de oceanen op te slaan; |
AF. |
overwegende dat het gebruik van windenergie op zee en van oceaanenergie (golfenergie, getijdenenergie, thermische energie) mogelijkheden biedt in termen van schone energie, op voorwaarde dat dit gebeurt met inachtneming van het milieu en de bestaande ecosystemen; overwegende dat deze schone energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren; |
AG. |
overwegende dat het verbeteren van de oceaangovernance zal bijdragen tot een gelijk speelveld voor bedrijven, inclusief de Europese oceaanenergiesector; |
AH. |
overwegende dat mariene vervuiling, ongeacht of het om rechtstreekse of onrechtstreekse vervuiling door afval, stoffen of energie gaat en met inbegrip van vervuiling als gevolg van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor levende hulpbronnen en mariene ecosystemen, hetgeen leidt tot biodiversiteitsverlies, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor maritieme activiteiten en aantasting van de kwaliteit van het zeewater; |
AI. |
overwegende dat de EU een leidende rol moet spelen in het kader van de gesprekken en onderhandelingen op de internationale fora om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen of verontreinigende stoffen, en om de almaar toenemende problemen op het gebied van het duurzaam beheer van de hulpbronnen het hoofd te bieden; |
AJ. |
overwegende dat een groter gebruik van hernieuwbare energie uit mariene bronnen kan bijdragen tot de verwezenlijking van het streven van de kleine eilanden in de EU naar autonomie op energiegebied; |
AK. |
overwegende dat transparantie binnen internationale organisaties essentieel is om democratische verantwoording en inclusiviteit te garanderen; |
AL. |
overwegende dat zeeën en oceanen belangrijke bronnen van schone energie kunnen vormen; overwegende dat deze hernieuwbare mariene energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren; overwegende dat het gebruik van deze plaatselijke hulpbronnen van bijzonder belang is voor eilandstaten en -regio’s en met name de ultraperifere regio’s, waar oceaanenergie kan bijdragen tot autonomie op energiegebied en een alternatief kan vormen voor elektriciteit die tegen een hoge prijs door dieselcentrales wordt opgewekt; |
Verbeteren van het kader voor internationale oceaangovernance
1. |
herinnert aan de essentiële rol van oceanen een zeeën voor de ondersteuning van het leven op aarde, duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en innovatie, en voor de verschaffing van recreatiemogelijkheden; deelt de toenemende bezorgdheid over de noodzaak aan een efficiënter en beter geïntegreerd beheer en een efficiëntere en beter geïntegreerde bescherming van de oceanen; |
2. |
is ingenomen met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance, en over de voorgestelde acties, waarin wordt benadrukt dat de EU zich verbindt tot het behoud en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen, zoals verwoord in SDG 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN; erkent het transversale karakter van het onderwerp en de noodzaak van een gecoördineerde en geïntegreerde benadering om tot een betere oceaangovernance te komen; vraagt de EU een internationale voortrekkersrol te spelen voor wat het versterken van de internationale oceaangovernance betreft en de leemten op dit vlak te vullen met behulp van haar knowhow, die ze verworven heeft bij de ontwikkeling van een duurzame benadering van oceaanbeheer; |
3. |
wijst op het geïntegreerde en ondeelbare karakter van en de onderlinge verbanden en synergieën tussen de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, en herhaalt dat de EU haar optreden absoluut moet afstemmen op de agenda 2030 en de in die agenda opnieuw bevestigde beginselen; |
4. |
vraagt de Commissie duidelijke deadlines vast te stellen, in voorkomend geval wetgevingsvoorstellen te presenteren, en samen te werken met de lidstaten om de coöperatie te verbeteren op gebieden als oceaanonderzoek, de opbouw van capaciteit en de overdracht van technologie, en mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van coördinatie, permanente monitoring en evaluatie op EU-niveau, met het oog op een succesvolle implementatie van de in de gezamenlijke mededeling bedoelde acties; vestigt de aandacht op de Verdragsbepalingen inzake het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en onderstreept het belang van een ecosysteemgerichte benadering in het volledige EU-optreden betreffende oceaangovernance; |
5. |
herhaalt de belangrijke mariene dimensie van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder, maar niet beperkt tot, doelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen); |
6. |
is ingenomen met en geeft zijn volledige steun aan het document „Our ocean, our future: Call for Action”, dat in juni 2017 door de oceaanconferentie van de VN is aangenomen ter ondersteuning van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen); neemt met grote voldoening kennis van de 1 328 vrijwillige toezeggingen door regeringen, andere intergouvernementele en maatschappelijke organisaties, de privésector, academische instellingen en onderzoekscentra alsook de wetenschappelijke wereld met betrekking tot de bescherming van de oceanen en een grotere bewustmaking van het belang van de oceanen voor het overleven van de mensheid; |
7. |
wijst erop dat de Europese Unie over een uitgebreide waaier van op specifieke elementen van oceaangovernance gerichte wetgevings- en beheerinstrumenten beschikt, maar dat de toestand van de zeeën binnen de EU desalniettemin kritiek blijft en nog altijd wordt gekenmerkt door overexploitatie van hulpbronnen, organische en niet-organische verontreiniging die de gezondheid en productiviteit van de oceanen schaadt, verlies van biodiversiteit, beschadiging van habitats, verschijning van invasieve soorten, achteruitgang van kustgemeenschappen en conflicten tussen de mariene sectoren; |
8. |
roept de Europese Commissie ertoe op gevolg te geven aan de gezamenlijke mededeling over oceaangovernance door een voortgangsverslag van de genoemde acties en een nauwkeurig tijdschema voor toekomstige acties te publiceren, en te zorgen voor een koppeling tussen deze acties en de bestaande Europese initiatieven alsook de bestaande internationale instrumenten; |
9. |
spoort de Commissie ertoe aan waar nodig voorstellen te doen aan de Raad voor initiatieven ter ontwikkeling van oceaanpartnerschappen met belangrijke internationale partners, ter ondersteuning van een beter beheer en meer beleidscoherentie wereldwijd, en voort te bouwen op bestaande bilaterale samenwerkingskaders zoals de dialogen op hoog niveau over visserij en maritieme zaken; |
10. |
erkent de sleutelrol van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS) voor het verstrekken van een basisrechtskader waarmee inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde oceaangerelateerde problemen kunnen worden gecoördineerd en hierbij voor coherentie kan worden gezorgd; vraagt aan een kust gelegen lidstaten hun plicht uit hoofde van het UNCLOS tot bescherming en behoud van het mariene milieu en de daarin levende hulpbronnen alsook tot verhindering en beheersing van mariene verontreiniging na te komen; merkt op dat de lidstaten aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit het niet nakomen van hun internationale verplichtingen om dergelijke verontreiniging tegen te gaan; |
11. |
verzoekt de lidstaten om hun rechtsstelsels te verbeteren voor de instandhouding van onze oceanen; vraagt internationale erkenning van het begrip milieuschade in geval van mariene vervuiling zodat schadevergoeding mogelijk wordt wanneer een inbreuk is vastgesteld; dringt erop aan het beginsel van de verantwoordelijkheidsketen in te voeren zodat in de hele commandostructuur kan worden bepaald wie verantwoordelijk is voor de veroorzaakte milieuschade; |
12. |
beklemtoont dat de EU de ervoor moet zorgen dat bepalingen betreffende visserij een belangrijke rol spelen in het toekomstige wettelijk bindende instrument op grond van Unclos, wat de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit betreft in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen; |
13. |
dringt erop aan dat alle landen partij worden bij belangrijke visserijovereenkomsten, met name de FAO-Nalevingsovereenkomst, de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en de bepalingen van deze instrumenten en andere internationale actieplannen van de FAO volledig ten uitvoer leggen; |
14. |
is ingenomen met de vooruitgang die de EU heeft geboekt voor wat betreft de externe dimensie van het GVB; beklemtoont dat die dimensie, met inbegrip van de internationale en partnerschapsovereenkomsten, een belangrijk instrument is om de EU-normen op milieu- en sociaal gebied te bevorderen en IOO-visserij op internationaal niveau te bestrijden; |
15. |
merkt op dat het Fisheries Transparency Initiative (FITI) onlangs zijn algemene standaard heeft goedgekeurd; spoort alle landen aan het lidmaatschap van het FITI aan te vragen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dit initiatief te steunen; |
16. |
is van mening dat het uitermate belangrijk is voor de hele Europese visserijvloot gelijke concurrentievoorwaarden te creëren, met name gezien de strenge Europese milieu en -duurzaamheidsvoorschriften waaraan deze vaartuigen moeten voldoen; |
17. |
dringt erop aan dat de EU dezelfde milieunormen voor de visserij die de EU-vaartuigen moeten eerbiedigen, ook bevordert op internationale fora en in alle bilaterale samenwerking, om ervoor te zorgen dat milieuduurzaamheid geen economisch nadeel wordt voor haar eigen vloot; |
18. |
wijst op resolutie 2749 (XXV) van de VN van 17 december 1970, waarin staat dat het gebied van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht alsmede de rijkdommen ervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn, en op artikel 136 van het Verdrag van Montego Bay, waarin staat dat de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht evenals de rijkdommen hiervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn; |
19. |
vraagt dat de Commissie de lidstaten ertoe aanspoort om niet langer financiële steun te verlenen voor vergunningen voor exploratie en exploitatie in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, en geen vergunningen meer af te geven voor mijnbouw op hun continentaal plat; |
20. |
merkt bovendien op, met betrekking tot het internationale recht inzake luchtvervuiling, dat de lidstaten krachtens het UNCLOS niet het recht hebben schepen te inspecteren, zelfs wanneer er overduidelijk sprake is van een overtreding; vraagt de leden van de VN bijgevolg het rechtskader van het Unclos te verbeteren met als doel bestaande lacunes op het vlak van governance te dichten en robuuste handhavingsmechanismen voor het internationale milieurecht in te voeren; |
21. |
pleit voor de invoering van een internationaal regelgevingskader betreffende de bestrijding van kernafval in en nucleaire verontreiniging van de oceanen en zeebodem, dat concrete maatregelen omvat om de impact hiervan op het milieu en de gezondheid te beperken en de zeebodem te reinigen; |
22. |
beklemtoont dat het garanderen van transparantie, waaronder toegang van het grote publiek tot informatie, betrokkenheid van belanghebbenden, inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zoals vereist in het Verdrag van Aarhus, aalsook het vrijwaren van de legitimiteit van de VN-organisaties, onder meer middels de publieke verantwoordingsplicht van landenvertegenwoordigers in internationale organen zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), prioriteiten vormen bij het aanpakken van bestaande tekortkomingen op het vlak van governance; vraagt de lidstaten en de Commissie om voor transparantie te zorgen met betrekking tot de werkmethoden van de ISA en met betrekking tot haar daadwerkelijke vermogen om milieugevolgen te beoordelen, het mariene milieu doeltreffend te beschermen tegen nadelige gevolgen en het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, conform de bepalingen van deel XI en deel XII van het VN-Zeerechtverdrag; |
23. |
vraagt dat de lidstaten binnen internationale organen een proactieve en vooruitstrevende rol spelen, met het oog op hervormingen inzake transparantie en ter vergroting van de globale ambitie op milieugebied van genomen maatregelen; |
24. |
onderstreept dat een verbetering van het kader voor oceaangovernance ook een opvoering van regionale en internationale inspanningen inhoudt, door een grotere gebruikmaking van reeds overeengekomen multilaterale instrumenten en strategieën en een betere tenuitvoerlegging hiervan; spoort de Commissie ertoe aan zich in te zetten voor meer internationale samenwerking op maritiem vlak, met name op het vlak van maritieme wetenschap en technologie, overeenkomstig de suggesties van de OESO; |
25. |
benadrukt de noodzaak van versterkte samenwerking, beleidssamenhang en -coördinatie tussen alle regeringen en instellingen op alle niveaus, inclusief tussen en onder internationale organisaties, regionale en subregionale organisaties en instellingen, regelingen en programma's; wijst in dit verband op de belangrijke rol van efficiënte en transparante partnerschappen tussen diverse belanghebbenden, en op de actieve betrokkenheid van overheden ten aanzien van internationale, regionale en subregionale organen, de wetenschappelijke wereld, de privésector, de donorgemeenschap, NGO's, maatschappelijke groeperingen, academische instellingen en andere relevante spelers; |
26. |
pleit voor een versterking van de regionale kaders betreffende het beheer van het mariene milieu en in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van SDG 14; verzoekt de EU en internationale organisaties om de steun van deze regionale kaders en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging door derde landen van SDG 14 te versterken, met name door middel van officiële ontwikkelingssteun; |
27. |
benadrukt dat het van belang is de lokale kustautoriteiten en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen; |
28. |
onderstreept dat er veelomvattende strategieën moeten worden ontwikkeld om mensen bewuster te maken van de natuurlijke en culturele betekenis van de oceanen; |
29. |
benadrukt de noodzaak van een specifiek en concreet actieplan voor de betrokkenheid van de EU in het Noordpoolgebied, waarvan het uitgangspunt moet bestaan uit de doelstelling van het in stand houden van de kwetsbare ecosystemen in dat gebied en het vergroten van de capaciteit van deze ecosystemen om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering; |
30. |
wijst erop dat de centrale Noordelijke IJszee onder geen enkele internationale regeling voor instandhouding en beheer valt; beklemtoont dat de EU en de lidstaten tot een gecoördineerde aanpak moeten komen om ongereglementeerde visserij in de Noordelijke IJszee te voorkomen; |
31. |
herhaalt de oproep in zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebiedaan de Commissie en de lidstaten om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een actieve rol te spelen bij het implementeren van de internationaal overeengekomen verbod op het gebruik en het vervoer als scheepsbrandstof van zware stookolie (HFO) in brandstoftanks op schepen die de zeeën van het Noordpoolgebied bevaren, middels de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL), net zoals dat momenteel geregeld is voor de wateren rond Antarctica; vraagt de Commissie de risico’s voor het milieu, de maatschappij, de gezondheid en het klimaat van het gebruik van HFO op te nemen in haar standpunt over internationale oceaangovernance; vraagt dat de Commissie bij gebrek aan passende internationale maatregelen voorstellen doet voor reglementering voor schepen die vóór een traject door Arctische wateren EU-havens aandoen, met het oog op een verbod op het gebruik en vervoer van HFO; |
32. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen die door het Noordpoolgebied varen, om de snelle temperatuurstijging en het versnelde smelten van het poolijs in het gebied te vertragen; |
33. |
vraagt dat de Commissie gelijke voorwaarden met betrekking tot banen die verband houden met de zee bevordert en zorgt voor een billijke behandeling van werknemers in dergelijke sectoren middels een doeltreffende toepassing van de relevante internationale verdragen, zoals het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en het Maritiem Arbeidsverdrag van de IAO, en middels de invoering van een geharmoniseerd sociaal kader voor maritieme activiteiten in de communautaire wateren; |
34. |
vraagt met aandrang dat er een nieuwe internationale overeenkomst wordt gesloten over de arbeidsvoorwaarden in de maritieme sector; wijst erop dat er een einde moet worden gemaakt aan alle nog bestaande vormen van slavernij aan boord van schepen en vestigt de aandacht op de impact die mensonterende arbeidsomstandigheden op mensen, marktdeelnemers en het mariene milieu kunnen hebben; |
35. |
vraagt de Commissie met de belangrijkste spelers oceaanpartnerschappen overeen te komen in de vorm van multiculturele samenwerkingsmechanismen of bilaterale dialogen, gericht op het waarborgen van een betere coördinatie en coöperatie voor de succesvolle implementatie van de voor de oceanen relevante duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, de bevordering van duurzame blauwe groei, alsook de bescherming, instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen en de biodiversiteit, in combinatie met verlaging van de druk op de oceanen en zeeën, en het tot stand brengen van de juiste voorwaarden voor een duurzame blauwe economie; |
36. |
dringt er bij de Commissie op aan maritieme samenwerking en capaciteitsopbouw te versterken in het kader van haar extern beleid, op gebieden als het ontwikkelingsbeleid en handelsovereenkomsten, met name in de Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, om capaciteit op te bouwen om de gevolgen van klimaatverandering en marien afval op te vangen en een betere oceaangovernance en duurzame blauwe groei te bevorderen; |
37. |
verzoekt de EU het principe te eerbiedigen dat bij de toewijzing van visbestanden rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische gevolgen en de behoeften op het gebied van voedselzekerheid van ontwikkelingslanden, alsmede hun ambities met betrekking tot de uitbouw van hun eigen visserijsector, en tegelijk te zorgen voor een duurzaam niveau van bevissing dat niet leidt tot overbevissing, in overeenstemming met de streefcijfers van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14; |
38. |
verzoekt de EU om, in lijn met het GVB, de gevolgen van aquacultuur voor het milieu zo veel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat het voer duurzaam wordt geproduceerd, en om ervoor te zorgen dat er vooral onderzoek wordt verricht naar manieren om de druk te verlagen op de bestanden van wilde vis die voor de productie van voer worden gebruikt; |
39. |
merkt op dat de EU 's werelds grootste invoerder van visserijproducten is en dat sommige vangsten worden ingevoerd uit gebieden waar de visserij veel minder duurzaam is dan in de EU; moedigt de EU ertoe aan haar positie op dit gebied te gebruiken om een toename van de duurzaamheid in alle zeebekkens te bevorderen; |
40. |
vraagt de Commissie met klem de lidstaten op te roepen niet langer steun te verlenen voor vergunningen voor boorwerkzaamheden in de diepzee in gebieden buiten hun nationale jurisdictie en geen toelating te geven voor diepzeemijnbouw op het continentaal plat van de lidstaten; |
41. |
verzoekt de Commissie om de versterking van internationale initiatieven ter bestrijding van mensenhandel over zee te ondersteunen; |
42. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten een internationaal moratorium op vergunningen voor commerciële boorwerkzaamheden in de diepzee te ondersteunen tot de gevolgen van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de mariene biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee afdoende zijn onderzocht en alle mogelijke risico's gekend zijn; |
43. |
wijst op het belang van de EU-strategie voor maritieme veiligheid (EUSMV) en verzoekt de Commissie maritieme veiligheid op te nemen in het buitenlands beleid, aangezien een groot deel van de handel over zee plaatsvindt, meer dan 70 % van de buitengrenzen zeegrenzen zijn en de veiligheid van de reizigers die havens in de EU aandoen, moet worden gewaarborgd; |
44. |
wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Frontex en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), elk binnen hun eigen mandaat, te blijven stimuleren, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten van de lidstaten die met kustwachttaken belast zijn, en tevens de maritieme veiligheid en beveiliging te bevorderen, grensoverschrijdende misdaad te bestrijden en het milieu te beschermen door verontreiniging door installaties voor olie- en gaswinning op zee te voorkomen en terug te dringen; is van mening dat deze agentschappen zo nodig meer EU-financiering moeten krijgen om deze nieuwe taken te kunnen vervullen; benadrukt dat het belangrijk is door te gaan met de ontwikkeling van digitale oplossingen — bijvoorbeeld om de scheepvaartsector te ondersteunen met gestroomlijnde procedures voor meldingsformaliteiten, en door meer te investeren in een gemeenschappelijke infrastructuur voor pan-Europese gegevensuitwisseling ten voordele van alle autoriteiten van de lidstaten die kustwachttaken uitvoeren — en geavanceerde maritieme technologie, zoals de geïntegreerde maritieme diensten van EMSA, om de toezichts- en monitoringsystemen inzake maritieme activiteiten en andere programma's zoals de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) voor maritieme bewaking te verbeteren; |
45. |
benadrukt dat de totstandbrenging van een duurzame maritieme economie en de vermindering van de druk op het mariene milieu maatregelen vereisen met betrekking tot de klimaatverandering, het doordringen van verontreiniging afkomstig van het vasteland tot in zeeën en oceanen, de verontreiniging en eutrofiëring van het mariene milieu, het behoud en herstel van mariene ecosystemen en biodiversiteit en het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen; |
46. |
is bezorgd over het feit dat de blauwe economie volgens een recente studie van het Parlement, hoewel haar sociaaleconomische impact positief kan zijn (op het gebied van werkgelegenheid, inkomsten en bruto toegevoegde waarde), in het algemeen een negatief effect heeft op het milieu, in de vorm van wijzigingen van de kustdynamiek, zeevervuiling, eutrofiëring, morfologie van de zeebodem, en veranderingen van habitats, ecosystemen en biodiversiteit; is bezorgd dat de cumulatieve milieueffecten nadelig kunnen zijn voor de visserij; |
47. |
vraagt dat de blauwe economie in de eerste plaatst wordt gericht op de wederopbouw van de veerkracht van de kustgemeenschappen, om het productieve potentieel van de visserij te herstellen en zo de voedselzekerheid, armoedebestrijding en een duurzaam beheer van de levende aquatische hulpbronnen te ondersteunen; wijst erop dat elke nieuwe activiteit in de sectoren van de blauwe economie moet worden voorafgegaan door een effectbeoordeling en een volledige voorlichtings- en inspraakprocedure voor alle belanghebbenden; vindt het belangrijk dat de blauwe economie bijdraagt aan de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 inzake het behoud en duurzaam gebruik van oceanen en mariene hulpbronnen; |
48. |
is van mening dat investeringen in de blauwe economie niet mogen berusten op eindige hulpbronnen, maar moeten gericht zijn op milieu-innovatie, waarbij het gebruik van hulpbronnen de natuurlijke regeneratie ervan niet overschrijdt, alsook op natuurbehoud en bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering; |
49. |
vraagt de lidstaten met klem zich verder in te spannen voor een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie, met het oog op een goede milieutoestand van mariene wateren tegen 2020, en zich in het bijzonder te verbinden tot het verhinderen van schade aan het kust- en zeemilieu als gevolg van alle mogelijke vormen van mariene verontreiniging, waaronder nutriëntenvervuiling en zwerfvuil op zee, en tot het stopzetten van schadelijke subsidies die niet-duurzame visserij aanmoedigen en het intensiveren van de wereldwijde strijd tegen zwerf- en kunststofafval op zee; |
50. |
beschouwt de strijd tegen plastic afval in zeeën en oceanen en de berging en verwerking van dit afval als een grote internationale uitdaging, en roept de Commissie ertoe op om van Europa de drijvende kracht achter innovatieve oplossingen te maken en wereldwijd een voortrekkersrol te laten spelen, onder meer door meer steun uit te trekken voor onderzoek en het onderwerp te integreren in het spectrum van duurzame 'blauwe economie'; |
51. |
roept de lidstaten op tot een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn voor maritieme ruimtelijke planning en geïntegreerd beheer van kustgebieden, met als doel de volledige en harmonieuze ontwikkeling van de verschillende maritieme activiteiten mogelijk te maken; |
52. |
vraagt de Commissie met klem om kwesties inzake oceaangovernance krachtdadig te integreren in haar steun- en ontwikkelingsbeleid; |
53. |
herinnert eraan dat de visserijsector enorm belangrijk is als een van de traditionele hoofdactiviteiten van de mens in de mariene omgeving, waardoor de visserijsector een essentieel onderdeel is van het geïntegreerd maritiem beleid; wijst erop dat visserij de sector is die het meest getroffen wordt door de vele andere doeleinden waarvoor de zeeën worden gebruikt en de vele activiteiten die op de zeeën worden verricht, zoals maritiem transport en toerisme, ontwikkeling van steden en van het kustgebied, de exploitatie van grondstoffen en energiebronnen en diepzeemijnbouw, alsmede door milieuverschijnselen als mariene vervuiling (plastic afval, weggegooide visnetten, olielekken, geluidsoverlast, lozingen van ballastwater, ongecontroleerde winning en -exploratie van olie en gas enz.) en de klimaatverandering (stijging van de zeespiegel, stijging van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater, kustoverstromingen, toenemende zuurtegraad van de oceanen enz.); |
54. |
beklemtoont de belangrijke rol die vrouwen in de zeevoedselindustrie vervullen, gezien het feit dat — zoals blijkt uit cijfers van de FAO — de helft van de werknemers in deze industrie vrouw is; roept de EU ertoe op om vrouwen in de visserij en aanverwante bedrijfstakken te stimuleren en te beschermen, door te ijveren voor eerlijke prijzen voor visserijproducten en door ervoor te zorgen dat in de visserijsector werkzame vrouwen betere toegang krijgen tot overheidssteun en financiering, dit onder meer in onderhandelingen met derde landen over sectorondersteuning in partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij, in haar programmering van ontwikkelingshulp en in de diverse internationale fora; |
55. |
kijkt uit naar de komende strategie van de Commissie voor plastic en naar andere maatregelen ter bestrijding van zwerfafval op zee, zoals het recentelijk aangekondigde actieplan; vindt dat de strategie met betrekking tot plastic in een circulaire economie een ambitieus karakter moet hebben teneinde het probleem van afval in zee bij de wortel aan te pakken, en vraagt de Commissie hiervoor concrete wetgevings- en bindende maatregelen te ontwikkelen, met name met betrekking tot ecologisch design van plastics en het reduceren van de hoeveelheid gebruikte producten die op stortplaatsen terechtkomen, in het bijzonder op stortplaatsen in de buurt van rivieren en andere waterwegen en de kust; toont zich uiterst bezorgd over de omvang van het probleem; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven aan de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen, die in november 2016 tijdens COP 22 in Marrakech is gevormd; |
56. |
herhaalt — zoals ook reeds stond in zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie (22) — dat er behoefte is aan een weldoordacht productbeleid, dat de verwachte levensduur, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van producten vergroot, en benadrukt daarnaast dat dit beleid zo snel mogelijk van toepassing moet worden op plastic wegwerpproducten en verpakkingen in de aangekondigde strategie voor plastic, gezien de schade aan het milieu die deze producten veroorzaken wanneer ze als afval in de zeeën en oceanen terechtkomen; |
57. |
dringt erop aan dat de Commissie ondersteuning biedt voor de uitwerking van regionale oplossingen en nationale maatregelen stimuleert die erop gericht zijn het probleem van zwerfafval aan te pakken door dergelijk afval te elimineren; vraagt de Commissie eveneens te helpen bij het opzetten van proefprojecten om zwerfafval op zee in te zamelen aan de hand van strandschoonmaakacties en 'fishing for litter'-campagnes, en de Europese vissers financiële steun biedt voor het inzamelen van zwerfafval op zee; |
58. |
vraagt de Commissie nieuwe wetgeving voor te stellen om de vervuiling door microplastics in al haar vormen aan te pakken, meer bepaald door een verbod uit te vaardigen op het gebruik van microplastics in producten voor persoonlijke verzorging en ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die kunststofkorrels hanteren, gepaste protocols volgen om het verlies van deze korrels te minimaliseren; |
59. |
beschouwt de vervuiling door plastic wegwerpflessen als een belangrijke oorzaak van de verontreiniging van het mariene milieu en spoort de Commissie ertoe aan zich te buigen over de invoering van een Europees statiegeldsysteem voor niet-herbruikbare drankverpakkingen, zoals dat al in Duitsland bestaat; |
60. |
roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen; |
61. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie om te ijveren voor een internationaal overeengekomen plan waarmee de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van het zeewater het hoofd kan worden geboden; |
62. |
vraagt dat de lidstaten zich inzetten voor een efficiënt gebruik en het hergebruik van hulpbronnen en hun bevolking middels nationale voorlichtingscampagnes, schoolprogramma’s en samenwerking tussen scholen en universiteiten bewust maken van het probleem van zwerfafval op zee; |
63. |
wijst op zijn pleidooi voor een ambitieus pakket inzake de circulaire economie, met EU-doelstellingen voor de vermindering van zwerfafval op zee ter hoogte van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030, en hogere doelstellingen inzake het recycleren van kunststofverpakkingen; |
64. |
vraagt de lidstaten evenveel ambitie aan de dag te leggen als de EU voor wat de vermindering van zwerfafval op zee betreft; |
65. |
dringt er met klem bij de Commissie op aan haar inspanningen te verhogen om marien afval in Europa en wereldwijd te bestrijden door de verontreiniging afkomstig van bronnen op het land en op zee aan te pakken door het probleem van illegale afvaldumping, zoals vistuig, aan te pakken en financiële steun vrij te maken voor de inzameling van maritiem afval; vraagt de Commissie met klem zich hard te maken voor een reductie van marien afval van schepen, in het bijzonder door bij de herziening van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen in de tekst een geharmoniseerd systeem voor de dekking van de kosten van de inzameling van afval in alle havens in Europa op te nemen; dringt erop aan meer financiering ter beschikking te stellen voor onderzoek naar de distributie en de effecten van marien afval, en de doeltreffendheid van de internationale, regionale en subregionale strategieën ter bestrijding van marien afval en andere vervuilende stoffen; |
66. |
benadrukt dat bij eventuele toekomstige boorwerkzaamheden in de diepzee altijd het voorzorgsbeginsel van de Unie moet worden gehanteerd; vindt het gezien de wetenschappelijke bewijzen voor de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van diepzeemijnbouw voor het milieu verontrustend dat de Commissie beklemtoont dat diepzeemijnbouw één van de prioritaire sectoren van de Unie voor blauwe groei vormt; vindt het zorgwekkend dat de eventuele verdere bevordering van diepzeemijnbouw negatief zou kunnen uitwerken op de maatregelen die in het kader van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 (overgang naar duurzame consumptie en productie) moeten worden genomen; |
67. |
beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast op de in opkomst zijnde sector diepzeemijnbouw en is, gezien de waarschuwingen uit wetenschappelijke hoek betreffende de aanzienlijke en in potentie onomkeerbare milieuschade die de activiteiten in kwestie zouden kunnen opleveren, van oordeel dat de EU de ontwikkeling van deze sector niet moet steunen, maar juist in duurzame alternatieven zou moeten investeren, en met name in de transitie naar duurzame consumptie en productie, zoals bedoeld met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 in het kader van Agenda 2030; |
68. |
benadrukt dat de exploratie en winning van olie of aardgas niet mag worden toegestaan in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's) en evenmin in kwetsbare gebieden met een hoge instandhoudingswaarde; |
69. |
is ingenomen met het EU-actieplan voor de circulaire economie en roept de Commissie ertoe op krachtdadige maatregelen voor te stellen om te verhinderen dat micro- en macrodeeltjes in het mariene milieu terechtkomen, zoals de reductie van de weglekking van afval met 50 % tegen 2020, wetgevingsmaatregelen ten aanzien van bedrijven zoals een verbod op wergwerpplastic (waar natuurlijke alternatieven voorhanden zijn), en eventueel een internationaal rechtsinstrument; |
70. |
verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten innoverende technologische en financiële initiatieven voor het aanpakken van de vervuiling van zeeën en oceanen te ondersteunen teneinde doeltreffende terugwinningssystemen voor scheepsafval, met name plastic afval, in havens te bevorderen, de scheepvaartsector bewust te maken van de gevolgen van het storten van plastic afval in zee, en belangrijke belemmeringen voor de uitvoering van MARPOL te overwinnen; |
71. |
benadrukt dat de EU de leiding zou moeten nemen van een wereldwijd initiatief voor de monitoring en aanzienlijke vermindering van zwerfafval op zee; wijst erop dat de lidstaten zich hebben verbonden tot de doelstellingen van Richtlijn 2008/56/EG (de kaderrichtlijn mariene strategie), waarin wordt gesteld dat de kenmerken en het volume van zwerfafval op zee geen schade mogen toebrengen aan het kust- en zeemilieu (beschrijvend element 10); |
72. |
moedigt de strijd tegen alle vormen van verontreiniging van de oceanen en de zeebodem aan, inclusief geluidshinder, en pleit voor de wereldwijde invoering van concrete maatregelen om de vervuiling van de oceanen en de zeebodem een halt toe te roepen; |
73. |
verheugt zich over het feit dat de Commissie vastbesloten is om op internationaal niveau actie te ondernemen met als doel de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de wateren te monitoren; roept op tot de intensivering en ontwikkeling van internationale wetenschappelijke programma’s die erop gericht zijn de temperatuur en het zoutgehalte van de oceanen en de warmteopname door de oceanen te monitoren, en tot de oprichting van een wereldwijd netwerk voor oceaanwaarneming met als doel de wereldwijde veranderingen van de oceanen beter te kunnen volgen en de gevolgen van de klimaatverandering voor het functioneren van de oceanen, de opvang van koolstof en het beheer van levende mariene hulpbronnen beter te kunnen voorspellen; |
74. |
benadrukt het belang van een levenscyclusbenadering van plastic producten, met inbegrip van aandacht voor afbreking van de verschillende polymeren en het fragmenteringstempo (in de mariene omgeving), die moet worden bereikt middels internalisering van de milieu- en de sociale kosten van producten, verbetering van het proces van het dichten van de mazen in product- en procesontwikkeling en vervaardiging, alsook in de levenscyclusketens van plastic producten, het verbeteren van de levensduur van producten, het bevorderen van groene openbare en particuliere aanbestedingen, het bevorderen van groene engineeringsbeginselen en -kaders, eco-design en eco-etikettering, en het vergroten van de mogelijkheden voor particuliere actoren, waaronder kmo's, om op milieuvriendelijker productieprocessen over te schakelen; |
75. |
juicht het toe dat de Commissie zich in haar actieprogramma voor oceaangovernance committeert aan de bestrijding van illegale, ongemelde en onreglementeerde (IOO) visserij-activiteiten; moedigt de Commissie aan door te gaan met haar strijd tegen IOO-visserij in alle regionale organisaties voor visserijbeheer en andere relevante fora; is van mening dat onder EU-vlag varende vaartuigen die zich inlaten met IOO-visserij op een openbare lijst moeten komen te staan, zoals voorzien in de IOO-verordening; vraagt de EU met klem derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten; |
76. |
dringt aan op betere samenwerking tussen de regionale organisaties voor visserijbeheer, en verzoekt hun leden met klem ze voldoende middelen en slagkracht te geven; |
77. |
verzoekt de regionale organisaties voor visserijbeheer om:
|
78. |
vraagt dat de lidstaten in het kader van de herziening van Richtlijn 2008/98/EG inzake afval hun goedkeuring verlenen aan het omvangrijke pakket voorstellen van het Parlement en de Commissie, die samen een coherent nieuw EU-beleid vormen voor het verdelen van de verantwoordelijkheid voor zwerfafval over alle betrokkenen en voor de preventie van zwerfafval op het vasteland én in het mariene milieu; |
79. |
spoort de Commissie ertoe aan om in kustgebieden en maritieme zones reële beleidsmaatregelen te nemen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en in het bijzonder concrete maatregelen in te voeren ter bescherming van mariene ecosystemen en ecosystemen in kustgebieden; |
80. |
wijst erop dat alle EU-vaartuigen met een lengte over alles (LOA) van meer dan 24 meter of met een brutotonnage van 100 ton of meer die in de EU-wateren vissen, en alle EU-vaartuigen met een LOA van meer dan 15 meter die buiten de EU-wateren vissen, sinds januari 2016 een IMO-nummer (Internationale Maritieme Organisatie) moeten bezitten, ter verbetering van de identificatie van vaartuigen als een manier om IOO-visserij tegen te gaan; spoort de EU ertoe aan om naar analogie met de verplichting voor EU-vaartuigen de vereiste van een IMO-nummer in te voeren voor niet-EU-vaartuigen (met een LOA van meer dan 15 meter), dat moet voorkomen op importvangstcertificaten, met als doel gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en de lidstaten te helpen bij hun invoercontroles; |
81. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om kostenefficiënte activiteiten en hulpmiddelen alsook samenwerking op alle niveaus te promoten met betrekking tot het op risico gebaseerde en ecologisch verantwoorde opruimen van marien zwerfafval in rivieren en kust- en zeegebieden, afhankelijk van de nationale situatie; vraagt de Commissie en de lidstaten in dit verband met klem financiering, publiek-private partnerschappen en capaciteitsopbouw te stimuleren, en internationale criteria te ontwikkelen en te gebruiken voor collectieve opruim- en herstelacties, waaronder met betrekking tot hoeveelheden, populatie, gevoeligheid van het ecosysteem en haalbaarheid; |
82. |
beklemtoont dat arbeids- en mensenrechten op zee elementen zij die in de wereldwijde oceaangovernance moeten worden geïntegreerd; vraagt de Commissie gerichte inspanningen te doen om normen inzake fatsoenlijke werkomstandigheden in de internationale visserij-industrie te bevorderen en aldus het verband te erkennen tussen arbeid en mensenrechtenschendingen enerzijds en niet duurzame en destructieve visvangstpraktijken, en met name IOO-visserij, anderzijds; vraagt dat de Commissie maatregelen neemt om te verhinderen dat visserijproducten die zijn verkregen met inzet van werknemers die het slachtoffer zijn van mensenhandel of van andere arbeids- en mensenrechtenschendingen, op de EU-markt terechtkomen, en samen te werken met actoren in de visserijsector om het gebruik van screeningmechanismen aan te moedigen waarmee dergelijke producten uit de toeleveringsketen kunnen worden geweerd; vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat IAO-Verdrag C188 (het Verdrag betreffende werk in de visserijsector) in de nationale wetgeving omgezet en geïmplementeerd wordt; |
83. |
benadrukt dat de voornaamste oplossing voor zwerfvuil op zee erin bestaat vast afval op het vasteland beter in te zamelen en te recyclen, aangezien zwerfvuil op zee hoofdzakelijk afkomstig is van het vasteland; is verder van mening dat de EU zich in alle internationale fora, overeenkomsten en instellingen moet inzetten voor de zo breed mogelijke toepassing van een samenhangende aanpak van afvalbeheer; vraagt de lidstaten dan ook de werkzaamheden in verband met het pakket voor de circulaire economie zo snel mogelijk af te ronden, ambitieuze recyclingdoelstellingen te implementeren en zich zonder verder dralen te houden aan de EU-doelstellingen inzake het reduceren van afval op zee; |
84. |
verzoekt de Commissie om in internationale fora te ijveren voor een duidelijk duurzaamheidskader, inclusief definities en normen, voor biologisch afbreekbaar plastic in het natuurlijke milieu; |
85. |
vindt dat door de lidstaten en de Commissie krachtiger moet worden opgetreden tegen het illegaal uitvoeren en storten van kunststofafval, dat de Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen strenger gehandhaafd moet worden en dat er voor havens en voor alle afvalverwerkingsinstallaties strengere toezicht- en inspectieregelingen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op vermoede illegale overbrenging van afval en die moeten voorkomen dat afval voor hergebruik wordt geëxporteerd (hoofdzakelijk autowrakken en AEEA), en moet worden gewaarborgd dat alleen wordt uitgevoerd naar installaties die voldoen aan de vereisten voor milieuhygiënisch verantwoord beheer, als vastgelegd in artikel 49 van de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen; |
86. |
vraagt de lidstaten om te zorgen voor meer voorlichting en bewustmakingsmaatregelen betreffende zwerfafval op zee, het gebruik van plastic en de impact van individueel consumentengedrag op het milieu, door deze thematiek op alle niveaus in de onderwijsprogramma’s op te nemen, educatief en informatief materiaal te verstrekken voor specifieke belangengroepen en leeftijdsgroepen met als doel een gedragswijziging te bewerkstelligen, en grootschalige voorlichtingscampagnes voor de burgerbevolking te organiseren; |
87. |
beklemtoont dat door de mens teweeggebrachte eutrofiëring moet worden gereduceerd door het lekken van stikstof en fosfor in de oceanen te beperken en dat hiertoe fundamentele veranderingen moeten plaatsvinden in het Europese landbouwmodel, onder meer met behulp van beperkingen op het gebruik van meststoffen, afstemming van het gebruik van nutriënten op de behoeften van gewassen, zorgvuldige planning van het gebruik van meststoffen en overschakeling op duurzamere vormen van landbouw, en met behulp van vermindering van stikstofbronnen in de atmosfeer, betere reiniging van riool- en afvalwater en betere controle van diffuse stedelijke bronnen van nutriënten zoals straatafvoeren en regenwaterriolen, en benadrukt dat de druk op de mariene ecosystemen moet worden aangepakt middels de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; |
88. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten alle geëigende maatregelen te nemen ter bevordering van de vastlegging van internationale regelgeving voor het beperken van lawaai dat afkomstig is van industriële activiteiten zoals de scheepvaart en seismologisch onderzoek, in het bijzonder in biologisch kwetsbare habitats, bijvoorbeeld door middel van een voorstel voor een bijlage betreffende geluidsoverlast bij het Marpol-verdrag, naar het voorbeeld van de recentelijk toegevoegde bijlage inzake luchtverontreiniging; |
89. |
stelt vast dat het gezien de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs onredelijk en contraproductief is nieuwe bronnen van fossiele brandstof aan te boren, vooral als deze zich in ecologisch kwetsbare gebieden bevinden; |
90. |
benadrukt dat alle wateren kwetsbaar zijn voor offshore-boringen naar fossiele brandstoffen; wijst erop dat het gebruik van fossiele brandstoffen de klimaatverandering die onze planeet bedreigt, verder in de hand zal werken en versnellen; is van mening dat de EU moet samenwerken met internationale partners om een terecht einde te maken aan offshore-boringen en aldus bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstelling van een koolstofarme economie; |
91. |
onderstreept dat de afgifte van nieuwe vergunningen voor olie- of gasopsporing moet gebeuren met inachtneming van strikte voorzorgsnormen op het gebied van milieubescherming en veiligheid bij het zoeken naar en winnen van olie, en dat dergelijke vergunningen bindende toezeggingen moeten bevatten met betrekking tot de ontmanteling van exploratie-infrastructuur, die doorgaans een beperkte levensduur heeft; |
92. |
wijst op het grote potentieel van energieproductie aan de hand van golven en getijden of de thermische gradiënt en zoutgradiënt van zeeën en oceanen; stelt vast dat oceaanenergie op lange termijn een van de meest competitieve en kostenefficiënte vormen van energie kan worden; |
93. |
is verheugd over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt ten aanzien van de invoering van maritieme ruimtelijke ordening; herhaalt dat er verdere inspanningen nodig zijn voor de coherente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/89/EU om het voortouw te nemen bij de wereldwijde invoering van maritieme ruimtelijke ordening; verzoekt de lidstaten daarom uiterlijk op 31 maart 2021 hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen vast te stellen; benadrukt de internationale en transnationale dimensie en verzoekt de Commissie voorstellen voor internationale richtsnoeren te beginnen opstellen, rekening houdend met het belang van synergieën en wisselwerkingen tussen land en zee, alsook gerelateerde processen zoals geïntegreerd kustbeheer, en een internationaal forum inzake maritieme ruimtelijke planning te leiden, waarbij de relevante belanghebbenden en derde landen worden betrokken, om dit wereldwijd te bevorderen en optimale werkwijzen aan te reiken, teneinde de internationale samenwerking te intensiveren, het beheer, het behoud en het gebruik van de oceanen te verbeteren, meer transparantie te bewerkstelligen en onderwijs en opleiding te bevorderen; |
94. |
merkt op dat er door de intensievere activiteit in kust- en mariene wateren steeds meer nood is aan mariene ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie te werken aan internationale richtsnoeren voor mariene ruimtelijke ordening, en mee te werken aan een wereldwijde uitbreiding van de beschermde mariene gebieden met behulp van financiering met middelen van de programma's Horizon 2020 en LIFE; |
95. |
vraagt de Commissie met klem de internationale inspanningen ter bescherming van de mariene biodiversiteit te ondersteunen, met name in het kader van de lopende onderhandelingen over een nieuw juridisch bindend instrument voor het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in gebieden die het niveau van de nationale wetgeving overstijgen; roept de Commissie op voorstellen te presenteren voor strengere wetgeving inzake de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in de zones die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen; |
96. |
verheugt zich over de verbintenis van de Commissie om het CBD en CITES te steunen en benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde aanpak voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen die in het kader van deze overeenkomsten worden genomen ter bescherming van mariene soorten en de mariene biodiversiteit, alsook van meer coherentie tussen internationale initiatieven en op Europees niveau ontwikkelde initiatieven; beklemtoont dat het belangrijk is meer te doen voor de bescherming van mariene soorten onder CITES, én om, voor de soorten die reeds onder dit verdrag vallen, de regels ervan strikt na te leven; |
97. |
wijst erop dat biodiversiteit belangrijk is, aangezien zij de hoeksteen vormt van onze oceanen, waar zij een cruciale rol speelt in de instandhouding van de productiviteit en de werking van de mariene ecosystemen; |
98. |
merkt op dat het GVB ervoor moet zorgen dat de sterftecijfers in de visserij op een niveau komen waarbij visbestanden de mogelijkheid krijgen zich te herstellen en boven een niveau te blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; beklemtoont het belang van duurzame visserijmanagementpraktijken, in het bijzonder in de vorm van de implementatie van beheermaatregelen en toezicht, controles en handhaving, stoelend op de beste wetenschappelijke adviezen; is van oordeel dat het pakket maatregelen nog zou kunnen worden uitgebreid met bijvoorbeeld ondersteuning van de consumptie van duurzaam gevangen vis, en met op het voorzorgsbeginsel stoelende en ecosysteemgeoriënteerde benaderingen; is ingenomen met de duurzame innovaties die de visserijsector heeft geïntroduceerd, alsook met de investeringen in en de ontwikkeling en de invoering van selectieve vangsttechnieken; |
99. |
herinnert eraan dat om de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) effectief te bestrijden er absoluut voor moet worden gezorgd dat geen van dergelijke activiteiten afkomstige visserijproducten op de markten terechtkomen; spoort de EU aan om er in al haar partnerschappen en in alle internationale fora voor te ijveren dat IOO-visserijproducten de toegang tot zo veel mogelijk markten wordt ontzegd, om zo de rentabiliteit van dergelijke activiteiten te verminderen; |
100. |
beklemtoont dat het voor een doeltreffende bestrijding van IOO-visserij en overbevissing van visbestanden noodzakelijk is dat de bilaterale partnerschappen worden voortgezet en uitgebreid, aangezien de acties van de EU anders slechts een beperkt effect op de huidige toestand kunnen hebben; |
101. |
roept de lidstaten en derde landen op consistenter en effectiever te zijn wat hun controles van de vangstdocumentatie (vangstcertificaten) en de vangsten betreft, om te waarborgen dat de vis legaal gevangen is; spoort landen aan om maatregelen te nemen om de bestrijding van IOO-visserij enerzijds en het handels- en marktbeleid anderzijds beter op elkaar af te stemmen; benadrukt het feit dat de EU op alle internationale fora de nodige actie moet bevorderen, ondersteunen en ondernemen om IOO-visserij te beëindigen; |
102. |
juicht het internationaal leiderschap van de EU toe bij de concrete vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen IOO-visserij, alsook haar grote vastberadenheid om effectieve maatregelen tegen IOO-visserij te nemen; wijst op de inspanningen van de EU om haar internationale acties tegen IOO-visserij te versterken op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder andere door bilaterale gesprekken te blijven voeren met derde landen-partners, door trackingsystemen voor vaartuigen te gebruiken en door belangrijke internationale agentschappen zoals Interpol een grotere rol te geven; roept de autoriteiten van de lidstaten op de Commissie actief te steunen bij haar werkzaamheden om een elektronisch instrument voor het beheer van de vangstcertificaten op te zetten; |
103. |
merkt op dat de EU-verordening betreffende het voorkomen, tegengaan en beëindigen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) voor verbetering van de situatie heeft gezorgd, maar dat de tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat er meer coördinatie met derde landen nodig is, om ervoor te zorgen dat geen vis illegaal op de EU-markt komt; vraagt de EU met klem ook derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten; |
104. |
benadrukt het feit dat een snelle respons voor het bestrijden van invasieve soorten belangrijk is, gezien de toenemende impact hiervan op en de risico's die deze inhouden voor de visserij, de productiviteit van de oceanen en de biodiversiteit, en de rol die zij spelen in het verstoren van de natuurlijke ecosystemen; verzoekt de lidstaten om beter samen te werken, zowel onderling als met derde landen, onder andere door middel van op elkaar afgestemde samenwerkingsacties en de uitwisseling van informatie, gegevens en beste praktijken; |
105. |
stelt dat de uitwisseling van ballastwater een mogelijke manier is om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen; benadrukt dat het Ballastwaterverdrag van de IMO, dat bedoeld is om dit probleem te controleren en te beheersen, spoedig in werking zal treden maar dat de succesvolle tenuitvoerlegging zal afhangen van wijder verbreide ratificatie; |
106. |
spoort de Commissie ertoe aan een voortrekkersrol op zich te nemen en een op ecosystemen gebaseerde mariene ruimtelijke planning op wereldschaal te promoten met als doel de druk op het mariene milieu te verlichten en de ontwikkeling van duurzame blauwe economieën te bevorderen; |
107. |
vraagt de Commissie met klem haar werkzaamheden te versnellen en te zorgen voor meer samenwerking en coördinatie betreffende de ontwikkeling van interoperabele vangstdocumentatieregelingen en de traceerbaarheid van visserijproducten; |
108. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtdadig op te treden om bepaalde vormen van visserijsubsidies te verbieden die overcapaciteit en overbevissing in de hand werken, subsidies die bijdragen tot IOO-visserij te elimineren en af te zien van een hernieuwde invoering van dergelijke subsidies, en meent dat zij dit kunnen doen door de werkzaamheden met het oog op de afronding van onderhandelingen over deze kwestie binnen de WTO te versnellen, en door te erkennen dat een aangepaste en effectieve speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen een integrerend onderdeel van deze onderhandelingen moet vormen; |
109. |
is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om financieringsmogelijkheden te bieden voor de afbakening van beschermde mariene gebieden en de uitwisseling van goede praktijken, en aldus bij te dragen tot het bereiken van de globale doelstelling om tegen 2020 van 10 % van alle mariene gebieden en kustgebieden beschermde mariene gebieden te maken, zoals beschreven in SDG 14.5; wijst erop dat beschermde mariene gebieden ecologische en sociaaleconomische voordelen bieden, en een belangrijk instrument zijn voor het beheer van de visserijactiviteiten en voor de bescherming van de paaigronden; herinnert er met name aan dat de ecologisch en biologisch significante gebieden zoals gedefinieerd in het biodiversiteitsverdrag belangrijk zijn en in stand moeten worden gehouden ter ondersteuning van de gezonde werking van de oceanen en de vele functies die ze vervullen; juicht de intentie van de Commissie toe om te wijzen op het belang van en zelf ook meer te doen voor het beheer van beschermde mariene gebieden, in het bijzonder door coherente en onderling verbonden netwerken van dit soort gebieden te ontwikkelen; |
110. |
roept de EU en de lidstaten ertoe op zich te verbinden tot investeringen in sociaal kapitaal om voor een beter beheer van mariene en litorale hulpbronnen te zorgen; pleit er met name sterk voor om vrouwen en jongeren te betrekken bij programma's ter vergroting van de kennis over oceanen en bij raadplegingen van belanghebbenden bij het onderwerp oceanen; |
111. |
onderstreept dat de Commissie maatregelen moet voorstellen om activiteiten op het gebied van marien en maritiem onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020 en het vervolgprogramma daarvan verder te versterken; |
112. |
vraagt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren en bij de ontwikkeling van coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden, en bij hun ontwerp, beheer en evaluatie, voor een holistische benadering te kiezen, als onderdeel van een doeltreffend proces van ruimtelijke planning, teneinde ervoor te zorgen dat zij hun volledige potentieel voor het beschermen van mariene en kustdiversiteit kunnen benutten; betreurt het dat momenteel nog geen 3 % van alle oceanen ter wereld als volledig beschermd marien reservaatgebied is aangeduid; vraagt de lidstaten het aantal als zodanig aangeduide beschermde mariene gebieden te vergroten, in overeenstemming met SDG 14, met als doel ten minste 10 % van de zee- en kustgebieden in stand te houden; moedigt de lidstaten aan coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden te ontwikkelen; vraagt dat de Commissie en de Raad de resultaten van de wetenschappelijke werkzaamheden betreffende biodiversiteit die verband houden met de criteria inzake de vaststelling van beschermde mariene gebieden, te gebruiken bij het overleg over de instandhouding en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen; moedigt de lidstaten er tot slot toe aan toe te zien op de complementariteit van de gebruikte instrumenten en te zorgen voor de ontwikkeling van mariene ruimtelijke ordening op zodanige wijze dat beschermde mariene gebieden beter worden verbonden met andere doeltreffende instandhoudingsmaatregelen; |
113. |
beklemtoont het belang van het beschermen van biodiversiteit middels een doeltreffend beheerd en ecologisch coherent netwerk van beschermde mariene gebieden, instandhoudingszones en mariene sites van Natura 2000, ter grootte van ten minste 10 % van alle Europese zeeën en mariene gebieden tegen 2020, in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5; dringt erop aan te streven naar verwezenlijking, daar waar mogelijk, van het streefcijfer van IUCN en het World Parks Congress van 30 % beschermde mariene gebieden tegen 2030; |
114. |
vindt dat meer moet worden gedaan voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk in de mariene omgeving, in concreto door desbetrefende sites in kaart te brengen en te beheren, met name op volle zee; dringt nog maar eens aan op de invoering van een soortgelijk specifiek en duurzaam kader ter bescherming van de biodiversiteit in de Franse ultraperifere gebieden; |
115. |
roept op tot intensievere inspanningen ter verbetering van de kennis over oceanen in Europa, door middel van meer samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, beleidsmakers en de bevolking, met een sterke klemtoon op onderwijsprogramma’s over het belang van oceanen en zee en op informatie over loopbanen in de blauwe economie; |
116. |
vraagt de lidstaten de bescherming en de weerstand van mariene en littorale ecosystemen, in het bijzonder koraalriffen en mangroven, te vergroten, en zich in dit verband aan te sluiten bij het International Coral Reef Initiative; |
117. |
vraagt de lidstaten om de minst ontwikkelde landen en in het bijzonder kleine insulaire ontwikkelingslanden te steunen met het oog op een betere uitvoering van het Marpol-verdrag, en daarmee het milieu en de inkomsten van de bevolking in havengebieden te beschermen; |
118. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om via de diverse communautaire fondsen de nodige investeringen te doen om een gunstige omgeving te creëren voor de ontwikkeling van hernieuwbare zee-energie, met als doel het potentieel van de Europese zeeën ten volle te benutten; |
119. |
vraagt dat de Commissie zich op internationaal niveau meer inzet voor de invoering van een coherent regelgevingskader voor de exploratie en exploitatie van diepzeemineralen, gebaseerd op het voorzorgsbeginsel; |
120. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om de prioritaire maatregelen met betrekking tot de biodiversiteit van zeeën en kustgebieden die tijdens de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit zijn aangenomen, ten uitvoer te leggen; |
121. |
is van oordeel dat een 'Erika IV'-pakket inzake maritieme veiligheid moet worden gelanceerd om nieuwe rampen op zee te voorkomen, en dat in dit pakket rekening moet worden gehouden met de milieuschade die als gevolg van de bestaande EU-wetgeving aan de mariene wateren wordt toegebracht; |
122. |
verzoekt de Commissie om het bestaan van ecologische schade, die verschilt van economische, materiële en morele schade, in het recht van de EU te erkennen en bij te dragen tot de erkenning van deze vorm van schade op internationaal niveau; |
123. |
roept de Commissie op tot meer coherentie tussen haar intern en extern beleid op het vlak van het beheer en de bescherming van hulpmiddelen en van de biodiversiteit en oceanen; |
124. |
onderstreept dat de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie in eilandgebieden niet alleen een ware kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van deze gebieden maar ook een aanzienlijke bron van mogelijkheden voor de EU en de rest van de wereld; vraagt dat de Commissie het voortouw neemt voor een wereldwijde strategie betreffende eilandgebieden, gericht op de ontwikkeling van een nieuw economisch model dat afgestemd is op hun specifieke kenmerken en uitgaat van zelfstandigheid op het vlak van energie en van de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie; |
125. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie via de diverse communautaire fondsen bij te dragen tot de investeringen in eilandgebieden en ultraperifere gebieden die nodig zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie, en aldus tegelijk bij te dragen tot de zelfstandigheid van deze gebieden op het vlak van energie; |
126. |
vraagt dat de Commissie ondersteuning biedt voor opleidingen en vaardigheden in de nieuwe beroepen die met de duurzame blauwe energie verbonden zijn, met name in gebieden met een groot potentieel op dit vlak zoals maritieme gebieden, eilanden en ultraperifere regio's; |
127. |
pleit voor de invoering van een overkoepelend en geïntegreerd Europees oceaanbeleid, met een intern en een extern luik, dat alle beleidsmaatregelen betreffende de oceanen omvat (op het vlak van onderzoek, milieu, energie, vervoer, visserij, cohesie, nabuurschap, internationale handel enz.) en uitgaat van de fundamentele doelstellingen van de instandhouding van het mariene milieu en van duurzame ontwikkeling; |
Aanpakken van de toenemende uitstoot van schepen als gevolg van vervoer over zee
128. |
merkt op dat zelfs in de derde broeikasgassenstudie van de IMO uit 2014 werd gesteld dat de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart tegen 2050 naar verwachting met tussen 50 % en 250 % zou stijgen, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van economie en energie, en dat in de studie van het Parlement van 2015 over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart staat dat in geval van verder uitstel van een IMO-actieplan ter bestrijding van de klimaatverandering het aandeel van de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart in de mondiale broeikasgasuitstoot tegen 2050 zou kunnen toenemen tot 17 %; benadrukt dat derhalve de scheepvaart alleen al een groot deel van het resterende broeikasgasbudget om de temperatuurstijging ver beneden de 2 oC te houden, zou opgebruiken; |
129. |
beklemtoont dat er dringend wereldwijde actie nodig is om de negatieve impact van de toename van de kooldioxideniveaus in de atmosfeer op de ecosystemen in en de gezondheid van de oceanen te temperen, met name in het kader van de uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen overeenkomst van Parijs; wijst erop dat deze negatieve impact zich onder meer vertaalt in een toename van de oceaantemperatuur, verzuring van kusten en oceanen, een stijgende zeespiegel, veranderingen in de oceaanstromen en kusterosie, en extreme weerfenomenen, een afname van het poolijsoppervlak, wijzigingen in het zoutgehalte en de beschikbaarheid van nutriënten, en zuurstofverlies, en dat deze gevolgen elkaar kunnen versterken; onderstreept het belang van goed functionerende ecosystemen voor het verbeteren van de weerbaarheid van oceanen; herhaalt dat er dringend moet worden opgetreden tegen deze negatieve gevolgen, die de essentiële rol van de oceaan als klimaatregulator, koolstofput, bron van biodiversiteit en belangrijke bron van nutriënten, inkomsten, energie en ecosysteemgerelateerde diensten in het gedrang brengen; |
130. |
herhaalt dat alle economische sectoren conform de Overeenkomst van Parijs moeten bijdragen tot de vermindering van de CO2-uitstoot; dringt erop aan dat de IMO een duidelijke emissiedoelstelling vaststelt en tegen 2018 kortetermijnmaatregelen om de internationale CO2-emissie op wereldwijde schaal te beperken in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs; merkt bovendien op dat bij ontstentenis van een vergelijkbare regeling binnen het kader van de IMO de CO2-emissies afkomstig van havens van de Unie en van reizen naar en vanuit aanloophavens van de Unie in rekening moeten worden gebracht via het EU-emissiehandelssysteem, of een vergelijkbaar krachtig prijsmechanisme, dat zo snel mogelijk en in ieder geval niet later dan 2023 operationeel moet worden; |
131. |
herhaalt dat het gebruik van bio-lng moet worden aangemoedigd als een manier om de scheepvaart koolstofvrij te maken en dat het gebruik van biogas voor transport in de eerste plaats moet worden voorbehouden voor de scheepvaart, aangezien bio-lng een bestaande geavanceerde hernieuwbare brandstof vormt; merkt op dat de in Richtlijn 2014/94/EU beschreven infrastructurele ontwikkelingen moeten voorzien in het gebruik van bio-lng in de scheepvaartsector, waar momenteel slechts in beperkte mate andere mogelijkheden voor hernieuwbare energie bestaan; |
132. |
benadrukt de rol die aardgas, met name vloeibaar aardgas (lng), zou kunnen spelen in de overgang naar een koolstofarme vervoerssector, met name voor wat de scheepvaart betreft, aangezien het de uitstoot van CO2 en luchtverontreinigende stoffen kan helpen verminderen; |
133. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de toepassing van snelheidsbeperkingen voor schepen ter vermindering van de uitstoot in IMO-verband te beoordelen en te stimuleren, rekening houdend met de „Energy Efficiency Design Index” (EEDI) en het „Ship Energy Efficiency Management Plan” (SEEMP), en gezien het feit dat snelheidsbeperkingen in het weg- en spoorwegvervoer de normaalste zaak van de wereld zijn; benadrukt dat de interne en externe economische voordelen van lagere snelheden in de scheepvaart de kosten overtreffen; merkt op dat langzaam varen relatief gemakkelijk te controleren en af te dwingen valt, en weinig administratieve rompslomp met zich meebrengt voor de betrokkenen; |
134. |
benadrukt dat walstroom een cruciale rol kan spelen bij de vergroening van de scheepvaart, aangezien schepen zo hun motoren kunnen uitzetten en zich kunnen aansluiten op een elektrisch stroomnet om te kunnen fungeren als hotel voor hun bemanning en om te laden en lossen terwijl ze zich in een haven bevinden of aangemeerd zijn; vraagt dat de Commissie en de lidstaten zich meer inspannen om het gebruik van walstroom door alle schepen die Europese havens aandoen aan te moedigen en te ondersteunen, zodat emissies van scheepsmotoren in havenwateren worden verhinderd, de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen wordt verminderd, en lawaai, trillingen en slijtage van de motoren worden beperkt; |
135. |
dringt aan op de invoering van een wereldwijd marktgebaseerd mechanisme, zoals een prijsmechanisme voor emissies binnen de IMO, om de emissies van de internationale scheepvaart aan te pakken, met bijzondere aandacht voor regio's die volledig afhankelijk zijn van het maritiem vervoer, en met name de ultraperifere en insulaire gebieden en landen; |
136. |
vraagt in het licht van de snel evoluerende wetenschappelijke kennis over de impact in termen van CO2- en andere emissies van het vervoer over zee op het wereldklimaat dat de IPCC samen met de IMO een beoordeling uitvoert van deze impact, net zoals de IPCC een bijzonder verslag heeft opgesteld over de luchtvaart en de mondiale atmosfeer voor de sector van het luchtvervoer; |
137. |
roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen in de Arctische wateren, met als doel de snelle temperatuurstijgingen in het poolgebied af te remmen; |
138. |
vraagt dat de Commissie ten laatste tegen 2020 met een voorstel komt betreffende het gebruik en de installatie van op het vasteland geproduceerde elektriciteit door, respectievelijk voor in EU-havens aangemeerde schepen, ter vermindering van de emissies in havengebieden; |
139. |
benadrukt het belang van de herziening van de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen (2000/59/EG), en verzoekt de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de IMO, derde landen en de sector een strategie vast te stellen om de maritieme sector koolstofvrij te maken, inspelend op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de noodzaak een internationaal systeem voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies tot stand te brengen; |
140. |
vraagt de Commissie met klem de nodige fiscale voorwaarden te scheppen om het gebruik van walstroomvoorzieningen door schepen in EU-havens en de toepassing van hernieuwbare technologie, in het bijzonder met betrekking tot zeilen, batterijen en brandstofcellen, in de zeevaart en met name de korte vaart aan te moedigen; |
141. |
verzoekt de relevante organen om in de hele EU voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen met betrekking tot de uitstoot van zwavel- en stikstofoxiden door de grenswaarden hiervoor gelijk te stellen met de huidige laagste grenswaarden; |
142. |
vraagt de Commissie na te denken over en voorstellen te doen voor maatregelen waarmee de uitstoot van stikstofoxide door bestaande schepen aanzienlijk kan worden verlaagd, en een effectbeoordeling uit te voeren van een heffing op stikstofoxide en een fondsensysteem hiervoor, met als doel deze uitstoot snel en daadwerkelijk aanzienlijk te verlagen; |
143. |
doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om wettelijke en technische maatregelen voor te stellen met als doel de uitstoot van deeltjes en zwarte koolstof te verlagen; |
144. |
benadrukt het belang van de ultraperifere gebieden in een maritieme context, met name vanwege hun ligging in de Atlantische en Indische Oceaan, als laboratoria voor de bestudering en bestrijding van de effecten van klimaatverandering op de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en blauwe biotechnologie; benadrukt dat er innoverende programma's en adequate financiering voor de oprichting van O&O-centra in de ultraperifere gebieden moeten komen; dringt hiertoe aan op de vorming van een maritiem cluster van ultraperifere regio's; |
Versterken van het internationale onderzoek naar en de gegevens over oceanen
145. |
benadrukt dat het belangrijk is innovatieve diensten te ontwikkelen voor overheids- en privéactoren, zoals kenniscentra en -netwerken, waarmee deze gedegen kennis kunnen verwerven over de milieutoestand van mariene wateren, met als doel het delen van wetenschappelijke gegevens, goede praktijken en knowhow aan te moedigen en de in het Stappenplan voor mariene kennis 2020 (SWD(2014)0149) opgenomen maatregelen volledig ten uitvoer te leggen; verheugt zich in deze context over het feit dat de marienemilieumonitoringdienst van Copernicus en de Intergouvernementele Groep voor aardobservaties (GEO) volledig operationeel zijn; verzoekt de Commissie met klem op Copernicus gebaseerde capaciteiten te ontwikkelen voor het monitoren van broeikasgasemissies, waaronder CO2-emissies, aangezien dit aanzienlijke toegevoegde waarde zou hebben voor de bestrijding van de klimaatverandering; |
146. |
ziet uit naar de voorstellen van de Commissie om de onderzoeks- en observatieactiviteiten van de EU te coördineren met internationale partners, en om na te gaan hoe de kwaliteit van het onderzoek kan worden verbeterd, onder meer door de bestaande onderzoeks- en observatie-instrumenten en -activiteiten van de EU, waaronder het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet), uit te breiden met het oog op het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank, het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), het Europees mondiaal observatiesysteem (EuroGOOS) en het gezamenlijk programmeringsinitiatief „Gezonde en productieve zeeën en oceanen”, met als doel het ontwikkelen van een internationaal marien en maritiem gegevensnetwerk; |
147. |
roept op tot de volledige wettelijke toelating en integratie op Europees niveau van innovatieve, bewezen selectieve visserijtechnieken, waarvan de monitoring in nauwe samenwerking met wetenschappelijke instellingen en zonder nationaal protectionisme dient plaats te vinden; |
148. |
vraagt meer investeringen in wetenschappelijk onderzoek om een beter inzicht te verkrijgen in onze oceanen; merkt op dat tot op heden 95 % van de oceanen nog niet is onderzocht; |
149. |
beklemtoont dat de onderzoeksresultaten en gegevens van mariene wetenschap en technologie met wetenschappelijke gemeenschappen uit derde landen moeten worden gedeeld; benadrukt het feit dat zowel de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap in derde landen, als de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen van groot belang is voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij, beter marien beheer en de aanpak van gezamenlijke oceaanproblemen; |
150. |
stelt bezorgd vast dat kleine eilanden uiterst kwetsbaar zijn voor kusterosie aangezien hun kustgebieden ernstige gevolgen kunnen ondervinden van de door de klimaatverandering veroorzaakte zeespiegelstijging en evolutie van watercyclussen en mariene ecosystemen; benadrukt dat de bestaande grote Europese centra voor gegevensverzameling niet beschikken over de gegevenreeksen inzake de massabalans van sedimenten, die noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de veranderingen van kustgebieden en kusterosie voor wat kleine eilanden betreft; benadrukt bijgevolg dat er dringend innovatieve en geavanceerde technologieën moeten worden ontwikkeld en ingezet om de kusterosie, de toestand van de kusten en het mariene milieu en de milieuparameters van kleine eilanden in de EU in kaart te brengen, te evalueren en te monitoren; vraagt de Commissie en de lidstaten om dergelijke projecten te bevorderen; |
151. |
onderstreept het belang van de kennis van de zeebodem, mariene soorten en habitats, en van het verzamelen van geologische, bathymetrische, seismische, vulkanische, chemische, hydrologische, atmosferische en meteorologische eigenschappen van de oceanen, met name met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie en voor de vaststelling van beschermde mariene gebieden; pleit hiertoe voor de wetenschappelijke observatie en exploitatie van de oceanen, met eerbied voor de mariene omgeving en ecosystemen en met als doel duurzame ontwikkeling; |
152. |
merkt op dat het van cruciaal belang is om in de visserijsector te zorgen voor correcte gegevens, een essentiële voorwaarde voor het realiseren van goede oceaangovernance; benadrukt het feit dat passende en realistische financiële middelen moeten worden verstrekt om te garanderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd; is van mening dat de samenwerking en de coördinatie met de internationale partners naar het voorbeeld van EMODnet en in lijn met de mededeling van de G7-top van Tsukuba moet worden verbeterd; |
153. |
pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering indien er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is; |
154. |
verzoekt de lidstaten en de Commissie om wetenschappelijke kennis, gegevensuitwisseling en overdracht van technologieën te stimuleren met als doel de bescherming en het duurzame gebruik van de oceanen te bevorderen; roept op tot de voortzetting en versterking, op wereldwijd niveau, van initiatieven, samenwerking en investeringen ten gunste van marien onderzoek en mariene innovatie; |
155. |
benadrukt dat oceaangovernance moet stoelen op de beste beschikbare kennis en pleit daarom voor meer onderzoek en innovatie met als doel de oceanen en hun hulpbronnen te beheren op een manier die de instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen alsook een duurzaam gebruik van de mariene hulpbronnen garandeert; |
156. |
beklemtoont dat er verder onderzoek moet gebeuren naar het gevaar van catastrofale olielekken en de cumulatieve impact van frequentere lekken op de oceanen, om ervoor te zorgen dat besluiten om offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten te beginnen gebaseerd zijn op nauwkeurige en actuele wetenschappelijke kennis; |
157. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om onderzoeksinitiatieven te versterken, multidisciplinaire benaderingen aan te moedigen en partnerschappen tussen economische actoren en overheden te stimuleren met als doel de wetenschappelijke kennis van de oceanen te vergroten; |
158. |
beklemtoont dat meer middelen nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar de zeeën en oceanen, zoals interdisciplinair onderzoek en permanente waarneming van oceanen en kustgebieden, alsook voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en kennis, waaronder in traditionele vorm, teneinde onze kennis over de oceanen te vergroten, meer inzicht te verwerven in de verbanden tussen klimaat en de gezondheid en de productiviteit van de oceanen, de ontwikkeling te stimuleren van gecoördineerde systemen van vroegtijdige waarschuwing in verband met extreme weersverschijnselen en -gebeurtenissen, besluitvorming op basis van de beste beschikbare wetenschap aan te zwengelen, wetenschappelijke en technologische innovatie te bevorderen, en te zorgen voor een grotere bijdrage van mariene biodiversiteit aan de ontwikkeling van ontwikkelingslanden, in het bijzonder kleine eilandstaten en minst ontwikkelde landen; |
159. |
vraagt de Commissie om de invoering op Europees niveau en de bevordering op internationaal niveau van het onderzoek naar, de observatie van, en de inzameling en uitwisseling van gegevens over vulkaaneilanden en oceanische vulkanen en hun banden met de oceanen; benadrukt de voortrekkersrol die de ultraperifere regio's op dit gebied kunnen spelen; |
160. |
wijst erop dat hernieuwbare energie afkomstig van zeeën en oceanen aanzienlijke mogelijkheden biedt voor het bereiken van de klimaat- en energiedoelstellingen en voor het diversifiëren van energiebronnen; beklemtoont dat er meer onderzoek moet worden gedaan van golven, stromingen en zoutgehalte en dat er gepaste criteria inzake milieuduurzaamheid moeten worden ontwikkeld; |
161. |
herinnert eraan dat het bevorderen van de kennis over de oceanen een van de doelstellingen van de strategie voor „blauwe groei” is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met andere internationale spelers nieuwe partnerschappen op het gebied van marien onderzoek en mariene wetenschappen voor te stellen en de bestaande partnerschappen, zoals BlueMed, te versterken; |
162. |
is ingenomen met de steun die de EU binnen het kaderprogramma verleent aan programma’s voor marien en maritiem onderzoek en voor innovatie; vraagt aan de Commissie om deze steun te handhaven; |
163. |
pleit voor voldoende middelen ter ondersteuning van mariene en maritieme onderzoek- en innovatie-initiatieven, en met name specifieke onderzoeks- en innovatiemissies inzake de oceanen waarbij verscheidene sectoren betrokken zijn; |
164. |
ondersteunt de voortzetting van het bepaalde in de Verklaring van Galway van 2013, en wenst dat met derde landen vergelijkbare vormen van samenwerking worden opgezet; |
165. |
benadrukt dat de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap samen met derde landen, zoals bedoeld in de Verklaring van Galway uit 2013, alsook investeringen in gezamenlijke onderzoeksprojecten in ontwikkelingslanden en de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen, uiterst belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij en beter marien beheer en voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen in verband met de oceanen; |
166. |
herhaalt het belang van samenwerking met internationale partners om het in kaart brengen van en waarnemingen en onderzoek in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Atlantische Oceaan te versterken, in overeenstemming met het BlueMed-initiatief en de Verklaringen van Belém en Galway en in het kader van wereldwijde of regionale allianties zoals het Forum Belmont; |
167. |
is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een voorstel te doen voor een gelijkschakeling, tegen 2018, van EMODnet met andere internationale initiatieven inzake de verzameling van mariene gegevens; herinnert aan het belang van het engagement van de Unie ten aanzien van de SDG's van de VN, en in het bijzonder SDG's 14.A en 14.A.1, en van de mededeling van de G7-top van ministers van Wetenschap en Technologie van Tsukuba in deze context; vraagt de Commissie en de lidstaten met klem om hun internationale partners te herinneren aan hun toezeggingen om te ijveren voor een toegankelijke, interoperabele en open wetenschap; vraagt dat de Commissie geregeld verslag uitbrengt aan het Parlement over de gemaakte vorderingen in de richting van platforms voor oceaanobservatie die echt internationaal zijn; |
168. |
dringt in overeenstemming met het VN-document „Our Ocean, Our Future” aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van wetenschappelijke en traditionele kennisstelsels; |
169. |
benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de ontwikkeling van geschikte systemen voor oceaanobservatie, de toegang tot mariene gegevens en de omgang met grote hoeveelheden gegevens (onder meer de 'blauwe cloud'), overeenkomstig de mededeling van Tsukuba; |
170. |
pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering in gevallen waarin er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is; |
171. |
verzoekt de lidstaten alsook regionale en lokale autoriteiten en particuliere entiteiten zich in de eerste plaats toe te leggen op innovatieprojecten, blauwe biotechnologieën en het gebruik van schone energie om een milieuvriendelijker infrastructuur en zeevervoer te bevorderen en deze in die zin aan te passen, en het ecosysteem en de biodiversiteit van oceanen te beschermen via het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); vraagt de lidstaten voorts vooral aandacht te schenken aan alternatieve en niet-conventionele brandstof voor vaartuigen — zoals LNG — en aan het project voor LNG-blauwe-corridors om eilanden met elkaar te verbinden, teneinde infrastructuur — zoals LNG-terminals — te bevorderen en aan te passen, als overbruggende technologie, met gebruikmaking van de voormelde bestaande financiering; verzoekt de Commissie oceaanpartnerschappen uit te werken met belangrijke spelers op het gebied van de oceanen, ter bevordering van de samenwerking, de beleidssamenhang en de coördinatie inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op essentiële terreinen met betrekking tot oceaangovernance, zoals blauwe groei en de uitwisseling van goede praktijken; |
172. |
wijst erop dat de automatisering en digitalisering van de maritieme sector betere digitale vaardigheden en kwalificaties vergt, en benadrukt dat dit een kans vormt om jongeren aan te trekken; verzoekt de Commissie initiatieven in dit verband voor te stellen, gezamenlijke initiatieven voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen en verschillende mariene en maritieme activiteiten te bevorderen; |
173. |
betreurt dat in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance niet wordt gerefereerd aan kust- en maritiem toerisme, rekening houdend met de betekenis daarvan voor eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en voor de lokale toeristische sector, waarin vooral kmo's actief zijn; dringt aan op uitvoering van een Europese strategie voor toerisme in het kader van het internationaal oceaanforum en vraagt om de regio's en de lokale overheden in kustgebieden bij de pan-Europese dialoog te betrekken voor een uitwisseling van optimale werkwijzen voor een slimme governance van kust- en maritiem toerisme; benadrukt dat kustgebieden niet uit het oog mogen worden verloren in de strategie van de Commissie inzake plastic afval en andere vormen van marien afval, aangezien de verstoring van het mariene milieu de toeristische aantrekkelijkheid uiterst negatief beïnvloedt en onvermijdelijke economische en klimatologische gevolgen heeft voor alle activiteiten in de ultraperifere gebieden; |
174. |
dringt aan op grotere inspanningen ter bevordering van onderzoek en innovatie om een betere oceaangovernance mogelijk te maken op een wijze die zorgt voor het behoud en herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van de duurzaamheid van deze rijkdommen, alsook ter bevordering van de kennis over de oceanen, zowel in Europa als wereldwijd, door middel van een nauwere samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, besluitvormers en het publiek, teneinde te zorgen voor betere voorlichting over de oceanen en over loopbanen in de blauwe economie; dringt aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van zowel wetenschappelijke als traditionele kennisstelsels, in overeenstemming met het VN-document „Our Ocean, Our Future: A call for action”; |
175. |
benadrukt dat het van belang is de lokale autoriteiten van kustgebieden en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen; |
o
o o
176. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 209 van 30.6.2017, blz. 60.
(2) Zie Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0069, P8_TA(2017)0070, P8_TA(2017)0071 and P8_TA(2017)0072.
(3) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
(4) PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.
(5) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.
(6) PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.
(7) PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
(8) PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
(9) PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1.
(10) PB L 251 van 16.9.2016, blz. 77.
(11) PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.
(12) PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0035.
(14) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0093.
(15) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0478.
(16) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 70.
(17) PB C 75 van 26.2.2016, blz. 24.
(18) „Plastic waste inputs from land into the ocean”, Jenna R. Jambeck, Roland Geyer, Chris Wilcox, Theodore R. Siegler, Miriam Perryman, Anthony Andrady, Ramani Narayan, Kara Lavender Law, Science, Vol. 347, Issue 6223, 13 februari 2015, blz. 768-771.
(19) Marine Plastic Debris and Microplastics, UNEP: https://wedocs.unep.org/rest/bitstreams/11700/retrieve
(20) Europees Milieu-agentschap, „The impact of international shipping on European air quality and climate forcing”, 2013.
(21) Winkel, R., Weddige, U., Johnson, D., Hoen, V., en Papaefthimiou, S. (2015), „Shore Side Electricity in Europe: Potential and environmental benefits”, Energy Policy, DOI: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0301421515300240
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/34 |
P8_TA(2018)0005
Vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid (2017/2086(INI))
(2018/C 458/03)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 aangenomen werd, en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij, |
— |
gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), |
— |
gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 zijn voortgekomen, en vooral het kritieke aandachtspunt K (Vrouwen en het milieu), |
— |
gezien de door het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) ontwikkelde „Demographic Exploration for Climate Adaptation”, die bevolkingsgegevens koppelt aan de geografie van klimaatgerelateerde gevaren en zo een beleidsinstrument biedt voor het verminderen van het risico van rampen, |
— |
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD), dat in december 1996 in werking is getreden, en met name artikel 5 van de algemene bepalingen, |
— |
gezien de 18e Conferentie van de Partijen (COP 18) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), gehouden in Qatar van 26 november tot 8 december 2012 (Besluit 23/CP.18), |
— |
gezien de 20e Conferentie van de Partijen (COP 20) bij het UNFCCC, gehouden in Lima, Peru, van 1 tot 12 december 2014, en vooral het werkprogramma van Lima inzake gender (Besluit 18/CP.20), |
— |
gezien de 21e Conferentie van de Partijen (COP 21) bij het UNFCCC, gehouden in Parijs, Frankrijk, van 30 november tot 11 december 2015, |
— |
gezien artikel 8 van de Overeenkomst van Parijs, |
— |
gezien de 22e Conferentie van de Partijen (COP 22) bij het UNFCCC, gehouden in Marrakech, Marokko, van 7 tot 18 november 2016, en vooral het besluit inzake gender en klimaatverandering tot verlenging van het werkprogramma van Lima inzake gender 2014 (Besluit 21/CP.22), |
— |
gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd aangenomen en die op 1 januari 2016 van kracht werd, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 1, 4, 5 en 13 daarvan, |
— |
gezien Resolutie 35/20 van de VN-Mensenrechtenraad van 22 juni 2017 over mensenrechten en klimaatverandering, |
— |
gezien artikel 2 en artikel 3, leden 2 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), |
— |
gezien artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over gendergelijkheid en het milieu: verbetering van de besluitvorming, de kwalificaties en het concurrentievermogen op het gebied van het klimaatmitigatiebeleid in de EU, |
— |
gezien het Genderactieplan 2016-2020 van de EU, dat op 26 oktober 2015 door de Raad werd aangenomen, |
— |
gezien zijn resolutie van 26 november 2014 over de VN-Conferentie over klimaatverandering 2014 — COP 20 in Lima, Peru (1-12 december 2014) (1), |
— |
gezien zijn resolutie van 14 oktober 2015 getiteld „Op weg naar een nieuwe internationale klimaatovereenkomst in Parijs” (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over vrouwen en klimaatverandering (3), |
— |
gezien de standpuntnota over het nieuwe klimaatakkoord van 2015 („Position Paper on the 2015 New Climate Agreement”), die op 1 juni 2015 door de organisatie Women and Gender Constituency gepubliceerd werd (4), |
— |
gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 26 januari 2017, getiteld „Gender in environment and climate change” (5), |
— |
gezien de verplichtingen van Genève betreffende mensenrechten en klimaatactie, |
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0403/2017), |
A. |
overwegende dat klimaatverandering een wereldwijd fenomeen is, dat meer schade veroorzaakt in de landen en gemeenschappen die het minst verantwoordelijk zijn voor de aardopwarming; overwegende dat de gevolgen groter zijn voor het deel van de bevolking dat het meest afhankelijk is van natuurlijke hulpbronnen voor levensonderhoud en/of dat het minst weerstand kan bieden aan natuurrampen, zoals droogte, landverschuivingen, overstromingen en orkanen; overwegende dat diegenen die beschikken over minder middelen om zich aan te passen, het hardst zullen worden getroffen en het meest zullen lijden onder het effect van de klimaatverandering; |
B. |
overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering door vrouwen en mannen anders worden ervaren; overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn en meer met risico's en lasten geconfronteerd worden, onder meer door ongelijke toegang tot hulpmiddelen, onderwijs, carrièremogelijkheden en landrechten, maar ook door maatschappelijke en culturele normen en verschillende intersectionele ervaringen; |
C. |
overwegende dat vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering, en de effecten daarvan in onevenredige mate ondervinden als gevolg van hun sociale rol, die onder meer de voorziening van water, voedsel en brandstoffen voor het gezin en de zorg voor anderen omvat; overwegende dat vrouwen wereldwijd verantwoordelijk zijn voor meer dan 70 % van de taken die gerelateerd zijn aan water en waterbeheer; overwegende dat in de regio's die het meest getroffen worden door de klimaatverandering 70 % van alle vrouwen in de landbouwsector werkt, maar dat deze vrouwen desondanks zelden worden betrokken bij de ontwikkeling van klimaatbeleid; |
D. |
overwegende dat de VN schat dat 781 miljoen mensen van boven de 15, waarvan bijna twee derde vrouwen, nog steeds analfabeet zijn (6), terwijl de toegang tot informatie en onderwijs door middel van passende communicatiekanalen essentieel is voor het waarborgen de autonomie van vrouwen, met name tijdens rampen; |
E. |
overwegende dat in de landbouwsector in Afrika vrouwen meer dan 90 % van het basisvoedsel produceren maar slechts 1 % van het bouwland bezitten; |
F. |
overwegende dat rampen grote gevolgen hebben voor onderwijs, volksgezondheid, structurele armoede en volkerenontheemding; |
G. |
overwegende dat de VN schat dat van de 1,3 miljard mensen die in armoede leven, 70 % vrouw is; overwegende dat arme mensen vaker in marginale gebieden wonen die kwetsbaar zijn voor overstromingen, een stijgende zeespiegel en stormen; overwegende dat vrouwen en kinderen een 14 keer grotere kans hebben dan mannen om bij natuurrampen om het leven te komen; |
H. |
overwegende dat de klimaatverandering leidt tot meer ongelijkheid tussen vrouwen en mannen op het vlak van discriminatie, gevaren voor de gezondheid, verlies van bestaansmiddelen, ontheemding, migratie, armoede, mensensmokkel, geweld, seksuele uitbuiting, voedselonzekerheid en toegang tot infrastructuur en essentiële diensten; overwegende dat er behoefte is aan een genderbewuste aanpak, waarbij een analyse van de gevolgen voor het klimaat gekoppeld wordt aan een kritische reflectie over consumptiepatronen en de gevolgen daarvan voor de klimaatverandering; |
I. |
overwegende dat de ongelijke participatie van vrouwen aan besluitvormingsprocedures en aan de arbeidsmarkt zorgt voor meer ongelijkheid, en vaak verhindert dat vrouwen ten volle bijdragen en deelnemen aan klimaatbeleidsvorming en -planning, en de tenuitvoerlegging daarvan; overwegende dat vrouwen niet enkel slachtoffer zijn, maar ook doeltreffende veranderingsactoren bij de ontwikkeling van strategieën voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering binnen hun gemeenschappen en in besluitvormingsfuncties, en dat zij in staat moeten worden gesteld om dat te doen; |
J. |
overwegende dat het in actieprogramma van Peking in 1995 duidelijk het verband is vastgesteld tussen gender, het milieu en duurzame ontwikkeling en is verklaard dat voor vrouwen een strategische rol is weggelegd in de ontwikkeling van duurzame en ecologisch verantwoorde consumptie- en productiepatronen, en dat vrouwen op gelijke voet moeten deelnemen aan besluitvorming over het milieu op alle niveaus; |
K. |
overwegende dat het UNCCD in artikel 5 van zijn algemene bepalingen de rol van vrouwen in plattelandsgemeenschappen en de meest door woestijnvorming en droogte getroffen regio's erkent, en gelijke participatie van mannen en vrouwen in de bestrijding van woestijnvorming en de gevolgen van droogte aanmoedigt; |
L. |
overwegende dat het bereiken van genderevenwicht en de betekenisvolle deelname van vrouwen aan welk proces dan ook er uiteindelijk van afhankelijk is dat de structurele fundamenten van gendergebaseerde ongelijkheid worden gecorrigeerd; |
M. |
overwegende dat de partijen van het UNFCCC tijdens de COP 18 (ingevolge besluit 23/CP.18) overeen zijn gekomen te streven naar genderevenwicht binnen instanties die zijn opgericht krachtens het klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto, teneinde de participatie van vrouwen te verbeteren, te komen tot een doeltreffender klimaatveranderingsbeleid dat evenzeer tegemoetkomt aan de behoeften van vrouwen als aan die van mannen, en te monitoren hoeveel vooruitgang er met de bevordering van een genderresponsief klimaatbeleid is geboekt in de richting van de doelstelling van genderevenwicht; |
N. |
overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen voor klimaatverandering op nationaal niveau in de EU-lidstaten, maar niet in de desbetreffende DG's van de Commissie, zoals het DG Klimaat en het DG Energie, waar 40 % van de functies door vrouwen wordt bekleed; |
O. |
overwegende dat het werkprogramma van Lima inzake gender, dat tijdens de COP 20 aangenomen werd (ingevolge Besluit 18/CP.20), de partijen oproept genderevenwicht in hun vertegenwoordiging te stimuleren en gendersensitiviteit tijdens de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen; overwegende dat de partijen worden aangemoedigd opleiding en bewustmaking van vrouwelijke en mannelijke afgevaardigden te steunen met betrekking tot kwesties die verband houden met genderevenwicht en klimaatverandering; |
P. |
overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs (COP 21) is bepaald dat de partijen hun respectieve verplichtingen betreffende, onder meer, mensenrechten en gendergelijkheid in aanmerking dienen te nemen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst; |
Q. |
overwegende dat mechanismen voor de financiering van aanpassings- en bestrijdingsmaatregelen, om verlies, schade of klimaatontheemding aan te pakken, efficiënter zullen zijn wanneer zij zodanig zijn ontworpen dat de volledige participatie van vrouwen in ontwerpprocedures, besluitvorming en tenuitvoerlegging is ingebouwd, met inbegrip van de participatie van vrouwen aan de basis; overwegende dat het benutten van de kennis van vrouwen, met inbegrip van lokale en inheemse kennis, tot doorbraken inzake rampenbeheer kan leiden, de biodiversiteit stimuleert, het waterbeheer verbetert, de voedselzekerheid vergroot, verwoestijning voorkomt, bosbescherming verzekert, een vlotte overgang naar hernieuwbare energietechnologieën waarborgt en de volksgezondheid ondersteunt; |
R. |
overwegende dat de partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben erkend dat klimaatverandering een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid is; overwegende dat de Partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, migranten, kinderen, personen met een handicap en mensen in kwetsbare situaties, en het recht op ontwikkeling, alsmede de gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en de intergenerationele solidariteit dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen; |
S. |
overwegende dat klimaatrechtvaardigheid nauw samenhangt met mensenrechten en ontwikkeling, aangezien zij de rechten van de meest kwetsbaren beschermt en een eerlijke verdeling van de lasten en voordelen van klimaatverandering en de gevolgen daarvan verzekert; |
T. |
overwegende dat in de SDG's erkend is dat er een verband bestaat tussen het bereiken van gendergelijkheid en het bereiken van alle SDG's, met inbegrip van doelstelling 13 inzake klimaatverandering, waarin voorzien wordt in de mogelijkheid om de grondoorzaken van de zwakkere sociaal-economische positie van vrouwen aan te pakken en dus hun bestendigheid tegen klimaatverandering te versterken; |
U. |
overwegende dat de klimaatverandering in regio's zoals Sub-Saharaans Afrika en Zuid-Azië kan leiden tot extreme armoede voor meer dan 100 miljoen mensen tegen 2030, wat conflicten en ontheemding in de hand zal werken; overwegende dat in het UNCCD wordt geschat dat woestijnvorming tegen 2045 kan leiden tot de ontheemding van 135 miljoen mensen; overwegende dat de Internationale Organisatie voor Migratie van de VN in haar beoordeling van bewijsmateriaal opmerkt dat het aantal als gevolg van het klimaat ontheemden tegen 2050 kan variëren van 25 miljoen tot 1 miljard, waarbij het getal van 200 miljoen mensen de meest geciteerde schatting is; |
V. |
overwegende dat gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid en het recht op ontwikkeling inherent zijn aan het concept van klimaatrechtvaardigheid; overwegende dat de klimaatverandering de samenleving als geheel treft, maar dat het vooral vrouwen zijn die het meest geconfronteerd worden met klimaatontheemding; |
W. |
overwegende dat de klimaatverandering de omvang en frequentie van natuurrampen doet toenemen, wat kan leiden tot het verlies van bezit, het verlies van economische inkomstengenererende activiteiten, het verlies van toegang tot essentiële gezondheidsdiensten en een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld; overwegende dat de bestendigheid van vrouwen tegen de gevolgen van natuurrampen vaak belemmerd wordt door aanhoudende ongelijkheid; overwegende dat de klimaatverandering deze ongelijkheid waarschijnlijk zal vergroten, wat nog meer gevallen van kwetsbaarheid en ontheemding zal creëren; |
X. |
overwegende dat deze gevolgen voor een groot deel vermeden kunnen worden door een snelle, inclusieve en genderresponsieve ontwikkelingsagenda ten uitvoer te leggen, die gericht is op bestrijding van en aanpassing aan de veranderende klimaatomstandigheden; |
Y. |
overwegende dat de klimaatverandering naar verwachting zal leiden tot een dusdanige toename van de ontheemding dat zij niet past binnen de parameters van de huidige internationale kaders; overwegende dat het aanpakken van de ontheemding ten gevolge van de klimaatverandering een belangrijke uitdaging zal zijn, waarvoor een complexe en alomvattende globale strategie vereist is die gebaseerd is op de eerbiediging van mensenrechten; |
Z. |
overwegende dat de aanneming van het document „Key Messages on Human Rights and Climate Change” (Kernpunten inzake mensenrechten en klimaatverandering) door de VN-Raad voor de mensenrechten in 2017 een belangrijke stap in de goede richting is voor het aanpakken van de negatieve gevolgen voor het ten volle en daadwerkelijk genieten van mensenrechten; overwegende dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs de mondiale leiders een transversale normatieve basis geven voor de ontwikkeling van een kader dat klimaatontheemding effectief kan aanpakken door voort te bouwen op de bestaande VN-instrumenten; |
AA. |
overwegende dat de EU een duidelijk rechtskader heeft dat haar verplicht gendergelijkheid en mensenrechten in haar intern en extern beleid te respecteren en te bevorderen; overwegende dat het EU-klimaatbeleid een aanzienlijke impact kan hebben op de bescherming van de mensenrechten en de bevordering van genderresponsieve klimaatbeleidsmaatregelen wereldwijd; |
AB. |
overwegende dat de EU, in lijn met de bevoegdheden overeenkomstig de Verdragen, de juridische en beleidsomgeving effectief kan verbeteren, teneinde de klimaatrechtvaardigheid te ondersteunen en actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een internationaal kader ter bescherming van de mensenrechten van door het klimaat ontheemde personen; merkt op dat de EU en de lidstaten toegezegd hebben een genderperspectief te integreren in het toekomstige mondiaal pact voor veilige, ordelijke en reguliere migratie; |
AC. |
overwegende dat „klimaatvluchtelingen” niet in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 zijn opgenomen; |
1. |
erkent dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van de klimaatuitdagingen; benadrukt dat vrouwen niet alleen slachtoffers zijn, maar ook krachtige actoren voor verandering, die, wanneer zij ten volle participeren, efficiënte klimaatstrategieën en/of oplossingen met betrekking tot de aanpassing en bestrijding kunnen formuleren en uitvoeren, en die klimaatbestendigheid kunnen opbouwen als een product van de verschillende domeinen waarin zij ervaring en praktische kennis hebben, in verschillende sectoren, gaande van landbouw, bosbouw en visserij tot energie-infrastructuur en duurzame steden; |
2. |
stelt vast dat de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden betrekking heeft op een breed scala aan banen die verder gaan dan de conventionele landbouw, en benadrukt in dit verband dat vrouwen in plattelandsgebieden actoren van verandering kunnen zijn, in de zin dat zij de overgang naar duurzame en ecologisch verantwoorde landbouw kunnen bevorderen en een belangrijke rol kunnen vervullen bij het scheppen van groene banen; |
3. |
verzoekt de Commissie programma's op te zetten voor de overdracht van moderne technologieën en kennis waarmee gemeenschappen en regio's in ontwikkelingslanden zich aan de klimaatverandering kunnen aanpassen, en vrouwen hierbij te betrekken, aangezien zij in de risicolanden tot 70 % van de arbeidskrachten in de landbouwsector vormen; |
4. |
is ervan overtuigd dat meer inspraak van vrouwen in plattelandsgebieden essentieel is met betrekking tot toegang tot land, kredieten en duurzame landbouwmethodes voor het opbouwen van klimaatbestendigheid, met inbegrip van de bescherming van ecosystemen, watervoorraden en bodemvruchtbaarheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze aspecten in hun ontwikkelingsbeleid te beschermen, onder meer door middel van plannen voor publieke investeringen en ondersteuning van verantwoorde particuliere investeringen aan de hand van kaders zoals de „Guiding Principles on Business and Human Rights” uit het mondiaal pact van de VN en het actieplan voor investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van UNCTAD; |
5. |
erkent dat vrouwen en meisjes de beste informatiebronnen zijn wat betreft hun eigen omstandigheden en behoeften, en dat zij daarom bij alle kwesties die hun aangaan geraadpleegd moeten worden; erkent dat, volgens het EIGE, vrouwen statistisch gezien bezorgder zijn over de klimaatverandering; erkent dat vrouwen als vernieuwers, leiders, organisatoren, opvoeders en zorgverleners door de eeuwen heen in moeilijke omstandigheden manieren hebben gevonden om te zorgen voor hun families en in hun behoeften te voorzien, en dat zij een enorm potentieel hebben om ook voor de toekomst vernieuwers te zijn; |
6. |
roept de Commissie op rekening te houden met de sociale en ecologische gevolgen van de beleidsinitiatieven die zij in het kader van haar handels- en extern ontwikkelingsbeleid neemt, met inbegrip van de impact ervan op vrouwen; dringt er tevens bij de Commissie op aan om de sociale en milieunormen in de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten bindend te maken; |
7. |
erkent dat ontwikkelingsbeleid met betrekking tot gezondheid, onderwijs en emancipatie, naast milieubeleid, van fundamenteel belang is voor duurzame ontwikkeling en het uiteindelijk vinden van een oplossing voor de klimaatverandering; erkent dat de wijze waarop dit beleid wordt geïntegreerd om stijgende trends zoals verstedelijking aan te pakken van grote invloed zal zijn op de klimaatverandering; |
8. |
wijst erop dat SDG 13 („Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden”) ingaat op de participatie van vrouwen in klimaatmaatregelen via streefdoel 13.b, namelijk „Zorg ervoor dat de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten in ontwikkeling meer capaciteit hebben om doeltreffend beleid te voeren rond klimaatverandering, onder meer gericht op vrouwen, jongeren, en plaatselijke en achtergestelde gemeenschappen”; |
9. |
betreurt dat alle bijdragen met betrekking tot gender door de partijen bij het UNFCCC op vrijwillige basis zijn; spoort de Commissie, samen met de lidstaten, aan om hun steun voor de ontwikkeling, aanname en financiering van het Genderactieplan van het UNFCCC te herhalen, en aan te vullen met een alomvattend en meerjarig werkprogramma dat financiering, prioritaire actiegebieden, tijdslijnen, cruciale prestatie-indicatoren, een definitie van de verantwoordelijke actoren, en monitorings- en toezichtmechanismen omvat; |
10. |
roept de Commissie en de lidstaten op het goede voorbeeld te geven en streefdoelen en tijdlijnen vast te stellen met het oog op het verwezenlijken van de doelstelling van genderevenwicht in delegaties bij het UNFCCC; |
11. |
onderstreept de noodzaak tijdelijke bijzondere maatregelen te nemen om het doel van genderevenwicht te bevorderen in formele en informele organen die zijn opgericht in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto; |
12. |
roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen, in overeenstemming met de beloften van de EU ten aanzien van gendergelijkheid en mensenrechten, dat de volgende nationaal vastgestelde bijdragen van de EU consistente verslaglegging bevatten over gendergelijkheid en mensenrechten; |
13. |
roept de lidstaten op om zich te houden aan besluit 21/CP.22 inzake gender en klimaatverandering, dat partijen „uitnodigt om een nationaal contactpunt voor genderkwesties bij klimaatonderhandelingen, tenuitvoerlegging en monitoring aan te duiden en hiervoor in ondersteuning te voorzien”, en contactpunten voor genderkwesties in derde landen en/of partnerlanden te ondersteunen; |
14. |
erkent dat vrouwen niet alleen het merendeel van de onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, maar ook in meerderheid de dagelijkse consumentenbeslissingen nemen en dat zij daarom, voorzien van nauwkeurige informatie en opties, via hun keuzen invloed kunnen uitoefenen op de duurzaamheid; stelt vast dat onderzoek bijvoorbeeld heeft uitgewezen dat consumenten hun broeikasgasemissies met tot 5 % kunnen verlagen door lokaal geproduceerd voedsel te kiezen; |
15. |
herinnert aan zijn resolutie van 16 november 2011 over de Conferentie over klimaatverandering in Durban (COP 17) (7) en aan de daarin opgenomen belofte om „te streven naar een vrouwelijke participatiegraad van minimaal 40 % in alle relevante organen” voor de financiering van het klimaatbeleid; |
16. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om een genderresponsieve en op de mensenrechten gebaseerde benadering te hanteren bij de werkzaamheden van de taskforce van Warschau over ontheemding, die van het UNFCCC (COP 22) een mandaat kreeg om aanbevelingen te ontwikkelen voor geïntegreerde benaderingen om ontheemding door de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen, te beperken en op te lossen, waarbij erkend wordt dat vrouwen en meisjes behoren tot de kwetsbaarste groepen die door de klimaatverandering ontheemd worden bijgevolg zeer kwetsbaar zijn voor mensenhandel en gendergerelateerd geweld; |
17. |
verzoekt de Commissie klimaatverandering in alle ontwikkelingsprogramma's op alle niveaus op te nemen; vraagt bovendien dat inheemse plattelandsvrouwen meer worden betrokken bij de besluitvorming en bij het plannen, uitvoeren en opstellen van beleidsinitiatieven en ontwikkelingsprogramma's met betrekking tot klimaatverandering; |
18. |
verzoekt de Commissie om, samen met de lidstaten, te zorgen voor een genderbewuste benadering in het kader van haar activiteiten voor het Platform voor ontheemding door rampen (het Nanseninitiatief) en haar „Agenda voor de bescherming van personen die buiten de eigen landsgrenzen ontheemd werden door rampen en klimaatverandering”; |
19. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten indicatoren te ontwikkelen en naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen bij het plannen, uitvoeren, monitoren en evalueren van beleidsmaatregelen, programma's en projecten met betrekking tot de klimaatverandering, onder meer aan de hand van instrumenten zoals genderanalyses, gendereffectbeoordelingen, genderbudgettering en de milieu- en gendergelijkheidsindex (EGI), waarbij ook het EIGE versterkt moet worden; |
20. |
vraagt de Commissie en de lidstaten om bij te dragen tot het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, teneinde klimaatrechtvaardigheid te verzekeren door te erkennen dat de klimaatverandering een aanjager van migratie is, op de mensenrechten gebaseerde input te waarborgen, en gendergelijkheid in het hele pact te integreren, in overeenstemming met de behoeften van mensen die als gevolg van het klimaat ontheemd zijn; |
21. |
herinnert aan kerntoezegging 4 van de toezeggingen van de EU voor de wereldtop over humanitaire hulp, namelijk ervoor te zorgen dat de programmering van humanitaire bijstand genderresponsief is; roept de Commissie op erop toe te zien dat deze verbintenis tot uitdrukking komt in de tenuitvoerlegging van het ECHO-programma voor rampenparaatheid (DIPECHO) en in de tenuitvoerlegging van het Actieplan 2013-2020 voor weerbaarheid in landen die gevoelig zijn voor crisis en de „Resilience Marker”; |
22. |
veroordeelt scherp het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwelijke ontheemden en migranten; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vrouwen en meisjes onder de migranten die op hun route aan geweld zijn blootgesteld, en dat hun toegang moet worden geboden tot medische verzorging en psychologische bijstand; |
23. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevante programma's te richten op de gebieden die door rampen zijn getroffen, hun inspanningen op te voeren om hulp te verlenen aan deze regio's, en op te treden om de door rampen veroorzaakte problemen ter plaatse op te lossen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en kinderen, die het meest lijden onder de gevolgen van rampen; |
24. |
verzoekt alle belanghebbenden de emancipatie van vrouwen en hun bewustwording aan te moedigen door hun kennis te verbeteren over de bescherming voor, tijdens en na met het klimaat verband houdende rampen en hen actief te betrekken bij de voorbereiding op rampen, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en risicopreventie, aangezien dit een belangrijk onderdeel is van hun rol bij de vergroting van de weerbaarheid bij rampen; |
25. |
dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in samenwerking met de organisaties uit het maatschappelijk middenveld ter plaatse, controlemechanismen te ondersteunen, te versterken en in te voeren in opvangcentra voor ontheemden of migranten waar niet altijd de minimumvoorwaarden heersen om genderspecifiek geweld te voorkomen, teneinde alle vormen van intimidatie van vrouwen en meisjes te voorkomen; |
26. |
vraagt de Commissie om, met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenorganisaties samen te werken om voor vluchtelingen en ontheemden, met name voor kwetsbare vrouwen en meisjes, opvang te garanderen die de mensenrechten eerbiedigt; |
27. |
erkent de mogelijkheden voor het integreren van de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering met de doelstellingen voor de economische emancipatie van vrouwen, met name in ontwikkelingslanden; roept de Commissie en de lidstaten op om in relevante projecten en mechanismen, zoals het samenwerkingsprogramma van de VN ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (UN-REDD), te onderzoeken hoe vrouwen kansen kunnen krijgen in de vorm van betaald werk om de milieudiensten te verrichten die zij nu op vrijwillige basis doen, bijvoorbeeld herbebossing, bebossing van ontgonnen grond en de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen; |
28. |
roept de EU en de lidstaten op om, met het oog op de verdere bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de UNFCCC-onderhandelingen, te voorzien in financiering voor opleiding en deelname van vertegenwoordigers van het vrouwelijke geslacht; roept de Commissie ertoe op het vormen van netwerken van vrouwenorganisaties en activiteiten van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de ontwikkeling van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen en te ondersteunen; verzoekt de Commissie te verzekeren dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en begunstigde zijn van alle met EU-steun georganiseerde besprekingen, programma's en financiering met betrekking tot klimaatverandering op nationaal en lokaal niveau; |
29. |
verzoekt de Commissie en de DG's die voor gendergelijkheid, ontwikkeling en energie en klimaat bevoegd zijn, om gendergelijkheid structureel en systematisch op te nemen in hun klimaatveranderings- en energiebeleid voor de EU, en niet uitsluitend aandacht te besteden aan de externe dimensie; spoort met name het DG Justitie en Consumentenzaken en het DG Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO) aan om zich meer bewust te worden van en zich sterker in te spannen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid; benadrukt dat het DG Klimaat middelen moet toekennen zodat personeel voor het contactpunt voor gender kan worden aangeworven; roept de EU en haar lidstaten op om een beginsel van „klimaatrechtvaardigheid” te ontwikkelen; wijst er nadrukkelijk op dat kan worden gesteld dat het grootste onrecht van ons falen om klimaatverandering effectief aan te pakken, de schadelijke gevolgen voor arme landen en bevolkingsgroepen, en in het bijzonder voor vrouwen zijn; |
30. |
roept de Commissie en de lidstaten op in hun universele periodieke toetsingsverslagen aan de VN-Raad voor de mensenrechten verslag te doen van de gevolgen voor gender en mensenrechten en van klimaatactie; |
31. |
stelt vast dat de financiële verbintenissen van de EU voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw zijn toegenomen, maar dat er niet voorzien is in meer personeelscapaciteit om het toegenomen werk uit te voeren; benadrukt dat de EU een sterke betrokkenheid van de instellingen op het vlak van gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw in verband met de klimaatverandering moet laten zien, met name wat bepaald is in de overkoepelende beleidsmaatregelen voor ontwikkelingssamenwerking, namelijk de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het EU-genderactieplan; |
32. |
betreurt dat gendergelijkheid en klimaatverandering in het tweede EU-actieplan inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw (GAP II) geen prioriteiten zijn; merkt op dat onvoldoende genderbewuste indicatoren werden ontwikkeld of opgenomen in de verslaglegging, en dat de interne verantwoordingsplicht en financiering voor resultaten op het vlak van gendergelijkheid en klimaatverandering ondermaats blijven; merkt op dat de minste vooruitgang is geboekt met betrekking tot doelstelling 20 van GAP II, over de gelijke rechten van vrouwen om deel te nemen aan en invloed uit te oefenen op besluitvormingsprocedures met betrekking tot klimaat en milieu, en roept de Commissie op om meer te doen om deze doelstelling ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat GAP II voorziet in een EU-agenda voor buitenlands beleid met vier thematische pijlers, waaronder de horizontale pijler waarmee beoogd wordt de institutionele cultuur van de Commissiediensten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te veranderen met het oog op een meer doeltreffende uitvoering van de beloften van de EU, met volledige inachtneming van het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen; |
33. |
erkent dat verbeterde technische richtsnoeren op zichzelf niet voldoende zullen zijn om de doeltreffendheid van de EU inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw te vergroten; |
34. |
verzoekt de Commissie om het initiatief te nemen om een brede mededeling op te stellen met de titel „Gendergelijkheid en klimaatverandering — opbouwen van de herstelcapaciteit en bevorderen van klimaatrechtvaardigheid in bestrijdings- en aanpassingsstrategieën” teneinde haar sterke institutionele inspanningen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw kracht bij te zetten en de huidige tekortkomingen inzake institutionele coördinatie aan te pakken; |
35. |
verzoekt de parlementaire commissies om gendermainstreaming te versterken als zij binnen het kader van hun bevoegdheden werken aan de grensoverschrijdende kwesties klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en mensenrechten; |
36. |
benadrukt de noodzaak om bij de financiering van zowel de aanpassing aan klimaatverandering als de bestrijding van de effecten ervan rekening te houden met het genderperspectief; verwelkomt de recente vooruitgang in genderbeleid op het vlak van multilaterale financieringsmechanismen; verwelkomt bovendien initiatieven uit de particuliere sector die erop gericht zijn om de sociale verantwoordelijkheid als ondernemer te vergroten door een premie te betalen voor projecten waarin duurzaamheidscriteria worden opgenomen, inclusief het bevorderen van inkomens en onderwijsmogelijkheden voor vrouwen; stelt echter vast dat volgens het VN-ontwikkelingsprogramma (UN Development Programme, UNDP) slechts 0,01 % van alle wereldwijde financiering projecten ondersteunt die zowel klimaatverandering als vrouwenrechten aanpakken; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat hun klimaatprogramma's in overeenstemming zijn met de hoogste internationale mensenrechtenstandaarden en gendergelijkheid niet ondermijnen; |
37. |
is van mening dat de drie financiële mechanismen onder het UNFCCC — het Groen Klimaatfonds (GCF), de Mondiale Milieufaciliteit (GEF) en het adaptatiefonds (AF) — aanvullende fondsen moeten vrijmaken voor een meer op gender gericht investeringsbeleid voor het klimaat; |
38. |
dringt er bij de EU met name op aan om ontwikkelingshulp voorwaardelijk te stellen aan criteria gebaseerd op mensenrechten, en nieuwe genderbewuste criteria voor klimaatbeleid vast te stellen; |
39. |
roept op om ervoor te zorgen dat vrouwen bij gendergeoriënteerde acties niet alleen worden aangemerkt als begunstigden van klimaatmaatregelen, maar ook als ondernemers die schone technologieën toepassen; verwelkomt de oproep van de Commissie tot het indienen van voorstellen over „Vrouwen en Duurzame Energie”, waarbij 20 miljoen EUR wordt vrijgemaakt om activiteiten van vrouwelijk ondernemerschap in de duurzame energiesector in ontwikkelingslanden te bevorderen en stimuleert de Commissie om dit bedrag te verhogen in de toekomst; |
40. |
verzoekt om op gendergelijkheid gerichte opleidingen voor EU-ambtenaren, specifiek voor degenen die te maken hebben met ontwikkelings- en klimaatbeleid; |
41. |
dringt erop aan dat door het klimaat veroorzaakte ontheemding serieus wordt genomen; staat open voor een debat over de invoering van een bepaling inzake „klimaatmigratie”; dringt erop aan dat er een panel van deskundigen wordt samengesteld om deze kwestie op internationaal niveau te verkennen en spoort ertoe aan het vraagstuk van klimaatmigratie op de internationale agenda te plaatsen; dringt aan op meer internationale samenwerking om veerkracht voor klimaatverandering te waarborgen; |
42. |
is ingenomen met de vlaggenschipprogrammeringsinitiatieven voor vrouwen van de VN en met de projecten en programma's van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die een horizontaal verband leggen tussen gender en klimaatverandering; |
43. |
is ingenomen met de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten en het milieu en van de VN-Mensenrechtenraad op dit gebied, en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze inspanningen te steunen, onder meer via financiële bijstand; |
44. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB C 289 van 9.8.2016, blz. 27.
(2) PB C 349 van 17.10.2017, blz. 67.
(3) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 91.
(4) http://womengenderclimate.org/wp-content/uploads/2015/06/WGC_FINAL_1June.pdf
(5) http://eige.europa.eu/rdc/eige-publications/gender-environment-and-climate-change
(6) „The World's Women 2015” van de Verenigde Naties, https://unstats.un.org/unsd/gender/chapter3/chapter3.html
Donderdag 18 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/43 |
P8_TA(2018)0013
Nigeria
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over Nigeria (2018/2513(RSP))
(2018/C 458/04)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over Nigeria, |
— |
gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat Nigeria op 22 juni 1983 heeft geratificeerd, |
— |
gezien de grondwet van de Federale Republiek Nigeria en met name de bepalingen over bescherming van de godsdienstvrijheid die zijn opgenomen in Hoofdstuk IV over het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2014 over de ontvoeringen in Nigeria en van 9 februari 2015 over de verkiezingen in Nigeria, |
— |
gezien de toespraak van president Muhammadu Buhari voor het Europees Parlement van 3 februari 2016, |
— |
gezien het besluit om Boko Haram toe te voegen aan de EU-lijst van terroristische organisaties, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 583/2014 van de Commissie van 28 mei 2014 tot 214e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk, die van kracht werd op 29 mei 2014, |
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Federica Mogherini van 7 mei 2017 over de vrijlating van de meisjes die zijn ontvoerd door Boko Haram in Nigeria, |
— |
gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, dat op 29 oktober 1993 door Nigeria werd geratificeerd, |
— |
gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989, dat in april 1991 door Nigeria werd geratificeerd, |
— |
gezien de tweede herziening van de Overeenkomst van Cotonou, die Nigeria op 27 september 2010 heeft geratificeerd, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
— |
gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan mensenrechtenverdediger Hauwa Ibrahim in 2005, |
— |
gezien de uitslag van de presidentsverkiezingen in Nigeria van maart 2015, |
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat Nigeria, het land met de grootste bevolking en de grootste culturele verscheidenheid van Afrika (met een bevolkingsgroei van 33 miljoen in 1950 tot ongeveer 190 miljoen nu), volgens schattingen van de VN tegen 2050 qua bevolking het op twee na grootste land ter wereld wordt, na China en India; |
B. |
overwegende dat Nigeria het land is met de grootste christelijke bevolking van Afrika; |
C. |
overwegende dat de bevolking van Nigeria bijna evenveel moslims als christenen telt; |
D. |
overwegende dat naar schatting 30 miljoen christenen in Noord-Nigeria leven en dat zij de grootste religieuze minderheid vormen in deze voornamelijk islamitische regio; |
E. |
overwegende dat het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) in november 2017 heeft gemeld dat in Noordoost-Nigeria 8,5 miljoen mensen behoefte hadden aan levensreddende bijstand en dat in 2017 humanitaire hulp werd verstrekt aan 6,9 miljoen mensen; |
F. |
overwegende dat de Middle Belt-regio in Nigeria al jaren gebukt gaat onder economische en politieke spanningen tussen etnische en religieuze gemeenschappen, waarbij het geweld onlangs is opgelaaid vanwege de strijd tussen herders- en boerengemeenschappen om de macht en de toegang tot land; |
G. |
overwegende dat de vrede en de stabiliteit in Noord-Nigeria sinds 2009 worden bedreigd door de aanhoudende aanvallen, moorden en ontvoeringen door de islamistische groepering Boko Haram; |
H. |
overwegende dat sinds Boko Haram met de aanvallen is gestart, meer dan 20 000 mensen vermoord zijn en ruim 2 miljoen mensen ontheemd zijn of naar buurlanden zijn moeten vluchten; |
I. |
overwegende dat Boko Haram 276 meisjes heeft ontvoerd uit hun school in Chibok (Noord-Nigeria) in april 2014, van wie sommige weer bij hun familie wonen, maar een aanzienlijk aantal nog steeds op een onbekende locatie wordt vastgehouden; |
J. |
overwegende dat vrouwen en meisjes door Boko Haram tot slaaf zijn gemaakt, zijn verkracht, zijn geradicaliseerd en tot „huwelijken” zijn gedwongen; overwegende dat velen van wie deze afschuwwekkende gebeurtenissen hebben overleefd, door verkrachting zwanger zijn geraakt; |
K. |
overwegende dat de veiligheidstroepen ook zijn beschuldigd van het verstoren van vreedzaam protest en bijeenkomsten, in sommige gevallen met machtsvertoon en buitensporig geweld; |
L. |
overwegende dat het voorbije jaar talrijke ontvoeringen van geestelijken en zusters hebben plaatsgevonden, waaronder de ontvoering in Iguoriakhi op 13 november 2017 van zes zusters uit het klooster van het Eucharistisch Hart van Jezus, die onlangs werden vrijgelaten; |
M. |
overwegende dat 14 mensen gedood zijn en vele anderen gewond zijn geraakt in Omoku, toen zij op nieuwjaarsdag in de vroege ochtend terugkeerden van een kerkdienst; overwegende dat het aantal doden zowel bij de christenen als bij de moslims recent is gestegen, wat de onrustwekkende toestand van beide geloofsgemeenschappen in het land benadrukt; |
N. |
overwegende dat de conflicten tussen herders- en boerengemeenschappen in Nigeria het afgelopen decennium talrijker, meer verspreid en intenser zijn geworden en vandaag een bedreiging vormen voor het nationale voortbestaan; overwegende dat duizenden mensen zijn gedood, gemeenschappen zijn verwoest en een groot aantal boeren en herders het leven hebben gelaten of hun eigendom kwijt zijn vanwege de escalatie van moord en vernieling die niet alleen de bestaansmiddelen vernietigt, maar ook negatieve gevolgen heeft voor de nationale cohesie; |
O. |
overwegende dat het voortbestaan van de nomadische veeteelt op lange termijn wordt bedreigd door de hoge bevolkingsgroei, de uitbreiding van de landbouw en het verlies van weidegronden en trekroutes; overwegende dat de nomadische veeteelt terzelfder tijd niet mag worden beëindigd of verboden, aangezien het bestaan ervan berust op sterke culturele, politieke en economische argumenten; |
P. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft verklaard dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Boko Haram in Nigeria misdrijven tegen de menselijkheid in de zin van artikel 7 van het Statuut van Rome heeft begaan, waaronder moord en vervolging; |
Q. |
overwegende dat Nigeria beschikt over een complex rechtsstelsel, met een combinatie van gemeen recht, gewoonterecht en religieus recht, en over verschillende bestuursniveaus, zodat het moeilijk is om de mensenrechten naar behoren te handhaven; |
R. |
overwegende dat verantwoordingsplicht, rechtvaardigheid, de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid essentiële elementen zijn ter ondersteuning van inspanningen met het oog op vrede, conflictoplossing, verzoening en heropbouw; |
S. |
overwegende dat de doodstraf wettelijk is in Nigeria; overwegende dat in Nigeria het aantal ter dood veroordeelden 527 bedroeg in 2016, drie keer meer dan in 2015; overwegende dat er sinds 2006 een feitelijk moratorium op de doodstraf van kracht was, dat evenwel werd onderbroken in 2013 en 2016; |
T. |
overwegende dat de onafhankelijke nationale kiescommissie van Nigeria heeft aangekondigd dat presidents- en parlementsverkiezingen zullen worden gehouden op 16 februari 2019; |
U. |
overwegende dat de organisatie Transparency International Nigeria op de 136e plaats inschaalde van de 175 landen in haar corruptieperceptie-index van 2016; |
V. |
overwegende dat de EU uit hoofde van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou een regelmatige politieke dialoog met Nigeria aangaat over mensenrechten en democratische beginselen, dus ook over etnische, religieuze en raciale discriminatie; |
1. |
maakt zich grote zorgen over de toenemende interetnische conflicten tussen herders en boeren in de Middle Belt-regio die hebben geleid tot een toename van de veiligheidsproblemen waarvoor Nigeria zich al gesteld zag, en betreurt het gebrek aan echte vooruitgang bij de aanpak van deze problemen; |
2. |
spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de toename van geweld tegen christenen en moslims in Nigeria, inclusief het viseren van religieuze instellingen en gelovigen, zoals bij de recente moord op minstens 48 christenen in verschillende dorpen in Plateau State en de bomaanslag in de moskee in Mubi (Noordoost-Nigeria), waarbij minstens 50 mensen omkwamen; verzoekt president Buhari en de Nigeriaanse regering hun inspanningen op te voeren om een einde te maken aan het geweld, het recht van de Nigerianen op vrije geloofsbeleving te verdedigen en de rechten van al hun burgers afdoende te beschermen, overeenkomstig de wetten en de grondwet van het land; betuigt zijn medeleven aan de families van alle slachtoffers van het aanhoudende geweld; herinnert er bovendien aan dat het samenleven van herders en boeren tot de jaren zeventig vreedzaam is verlopen en betreurt dat het huidige geweld, dat verband houdt met de toegang tot land en verergerd is door het verdwijnen van doeltreffende bemiddelingsregelingen, nu wordt afgeschilderd als een religieus conflict, wat een te eenvoudige voorstelling van zaken is; |
3. |
verzoekt de regering met klem zich toe te leggen op de bescherming van de mensenrechten en de menselijke waardigheid op alle beleidsgebieden om het vreedzame samenleven van alle burgers te waarborgen, ongeacht hun godsdienst, overtuigingen en politieke banden; |
4. |
verzoekt de Nigeriaanse regering met klem via onderhandelingen te komen tot een nationaal beleidskader dat de belangen van zowel boeren als herders beschermt, en verzoekt de internationale partners meer middelen te investeren in het voorkomen en oplossen van de intercommunale conflicten tussen veehoeders en boeren, door het ondersteunen van samenwerking door middel van gezamenlijke initiatieven op het gebied van economisch beheer en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen; |
5. |
betreurt het aanhoudende geweld en de aanvallen in Noord-Nigeria die gericht waren tegen christelijke gemeenschappen; merkt op dat Boko Haram moslims, christenen en andere geloofsgemeenschappen zonder onderscheid heeft aangevallen; |
6. |
merkt op dat het Nigeriaanse leger grondgebied van Boko Haram heeft heroverd en een aantal leden ervan heeft gearresteerd, maar dat de niet-militaire inspanningen van de regering in de strijd tegen Boko Haram nog maar pas op gang aan het komen zijn; |
7. |
verzoekt de regering Buhari met klem om haar burgers te beschermen tegen terrorisme, maar benadrukt dat dergelijke acties moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; is ingenomen met de vooruitgang van de regering Buhari inzake de veiligheidsproblemen waarvoor Nigeria zich gesteld ziet en inzake de aanpak van de corruptie; biedt zijn steun aan om deze doelstelling te realiseren en te proberen de koppeling te verbreken tussen corrupte praktijken en terrorisme; |
8. |
wijst er evenwel nogmaals op dat de maatregelen van de regering tegen Boko Haram en andere terroristische organisaties niet nog meer geweld mogen veroorzaken; dringt in dit verband aan op een hervorming van de nationale veiligheidstroepen van Nigeria, met inbegrip van de politie, en op het voeren van onderzoeken naar de verantwoordelijken voor alle mensenrechtenschendingen, waaronder buitengerechtelijke executies, foltering, willekeurige arrestatie en aan afpersing gerelateerd misbruik; |
9. |
verzoekt de Nigeriaanse regering met klem de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken door te zorgen voor gelijke rechten voor alle burgers en voor niet-discriminerende wetgeving; |
10. |
veroordeelt het seksueel en gendergerelateerd geweld waarbij Boko Haram en andere terroristische groeperingen zich richten tegen vrouwen en meisjes, die het slachtoffer worden van ontvoering, gedwongen huwelijk of verkrachting of een zelfmoordaanslag moeten plegen; spreekt er bovendien zijn bezorgdheid over uit dat de ontoereikende humanitaire hulp in vluchtelingenkampen ook tot een groot aantal gevallen van uitbuiting en seksueel misbruik heeft geleid; |
11. |
roept de Nigeriaanse autoriteiten op de nodige psychosociale steun te verlenen aan de slachtoffers van het radicaliseringsprobleem, in het bijzonder vrouwen, kinderen en jongeren, voor zij in de samenleving re-integreren; dringt aan op gezamenlijke inspanningen van alle internationale actoren voor de preventie van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt, en voor de ontwikkeling van rehabilitatie- en deradicaliseringsprogramma's; |
12. |
spoort aan tot grotere vooruitgang bij de aanpak van de corruptie die de Nigeriaanse samenleving al decennia lam legt en is van mening dat de regering Buhari haar bredere politieke, economische en sociale agenda niet kan verwezenlijken zonder kordaat op te treden om aan dergelijke misdrijven een einde te maken; verzoekt de Nigeriaanse autoriteiten met klem de maatregelen om de corruptie aan te pakken te versterken en benadrukt dat, als dit niet gebeurt, dit zal leiden tot bijkomende jaren van armoede, ongelijkheid, reputatieschade, minder externe investeringen en minder kansen in het leven van de burgers; herinnert eraan dat corruptie leidt tot ontevredenheid over overheidsinstellingen en tot aantasting van de legitimiteit van de overheid in de ogen van de burgers; |
13. |
dringt aan op verbeteringen om het Nigeriaanse gerechtelijk apparaat efficiënter en onafhankelijker te laten functioneren, zodat het strafrecht doeltreffend kan worden aangewend in de strijd tegen geweld, terrorisme en corruptie; |
14. |
doet een dringende oproep aan de Nigeriaanse autoriteiten om een moratorium op de doodstraf in te stellen in het vooruitzicht van de afschaffing ervan; |
15. |
herinnert de regering van Nigeria eraan dat zij verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat verkiezingen worden gehouden in overeenstemming met de internationale mensenrechtenverplichtingen van het land, en om alle nodige maatregelen te treffen om te zorgen voor vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen; |
16. |
verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten toe te zien op de re-integratie van Nigeriaanse terugkeerders uit Libië en ervoor te zorgen dat de voorziene EU-steun doeltreffend wordt besteed; roept de Commissie op het Parlement op de hoogte te houden van deze maatregelen voor re-integratie; |
17. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president van de Federale Republiek Nigeria, de voorzitter van de Afrikaanse Unie, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, het Pan-Afrikaanse Parlement en de vertegenwoordigers van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas). |
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/47 |
P8_TA(2018)0014
De zaak van de mensenrechtenactivisten Wu Gan, Xie Yang, Lee Ming-che, Tashi Wangchuk en de Tibetaanse monnik Choekyi
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de zaak van de mensenrechtenactivisten Wu Gan, Xie Yang, Lee Ming-che en Tashi Wangchuk, en de Tibetaanse monnik Choekyi (2018/2514(RSP))
(2018/C 458/05)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over China, met name die van 13 maart 2014 over de prioriteiten van de EU voor de 25e sessie van de Mensenrechtenraad van de VN (1), die van 16 december 2015 over de betrekkingen tussen de EU en China (2), die van 24 november 2016 over uitgever Gui Minhai, die in China in de gevangenis zit (3), die van 15 december 2016 over de zaak van de Tibetaanse boeddhistische academie Larung Gar en Ilham Tohti (4), en die van 6 juli 2017 over Nobelprijswinnaar Lia Xiaobo en Lee Ming-che (5), |
— |
gezien het in 2003 gelanceerde strategisch partnerschap tussen de EU en China, en de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 22 juni 2016 getiteld „Elementen voor een nieuwe strategie van de EU ten aanzien van China”, |
— |
gezien de top EU-China op 1 en 2 juni 2017 in Brussel, |
— |
gezien de goedkeuring — op 1 juli 2015 — van de nieuwe wet op de nationale veiligheid door het permanente comité van het Chinese Nationale Volkscongres, en de publicatie — op 5 mei 2015 — van het tweede ontwerp van een nieuwe wet op het beheer van buitenlandse ngo's, |
— |
gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, waarin het recht van alle burgers op vrijheid van religie en geloof wordt gewaarborgd, en artikel 4 van diezelfde grondwet, waarin de rechten van „minderheidsnationaliteiten” worden bevestigd, |
— |
gezien de in 1995 gestarte dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, en de 35e ronde van deze dialoog op 22 en 23 juni 2017 in Brussel, |
— |
gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan Wei Jingsheng en Hu Lia in 1996, respectievelijk 2008, |
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/Europees Nabuurschapsbeleid en uitbreidingsonderhandelingen van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 27 december 2017 over de veroordeling van Wu Gan en Xie Yang in China, |
— |
gezien de plaatselijke verklaring van de delegatie van de Europese Unie op Internationale Mensenrechtendag, 8 december 2017, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, |
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat de bevordering en eerbiediging van de universele mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat de kern moeten blijven uitmaken van de langlopende relatie tussen de EU en China, in overeenstemming met het engagement van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en het feit dat China de intentie uitgesproken heeft zich bij zijn eigen ontwikkeling en in het kader van internationale samenwerking aan deze waarden te zullen houden; |
B. |
overwegende dat de mensenrechtensituatie in China sinds het aantreden van president Xi Jinping verder is verslechterd, in die zin dat de regering harder optreedt tegen vreedzaam protest en minder ruimte laat voor de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, en de rechtsstaat; overwegende dat honderden mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten door de Chinese autoriteiten opgepakt zijn en worden vervolgd; |
C. |
overwegende dat een rechtbank in Tianjin activist Wu Gan op 26 december 2017 tot een gevangenisstraf van acht jaar heeft veroordeeld op beschuldiging van ondermijning van de staat; overwegende dat Wu Gan herhaaldelijk gevoelige kwesties zoals machtsmisbruik door de regering aan de kaak stelde, zowel online als offline; overwegende dat Wu Gan volgens zijn advocaat een deal met de autoriteiten van de hand heeft gewezen op grond waarvan zijn veroordeling in ruil voor een schuldbekentenis in een voorwaardelijke straf zou zijn omgezet; |
D. |
overwegende dat op dezelfde dag in Hunan mensenrechtenadvocaat Xie Yang werd veroordeeld, maar een strafrechtelijke sanctie ontliep nadat hij eerder bekende zich schuldig te hebben gemaakt aan subversieve activiteiten; overwegende dat de arrestatie van Wu Gan maanden vóór een ongekende aanval op mensenrechtenadvocaten en -activisten in 2015 plaatsvond, een aanval waarbij gedurende enkele weken in het hele land honderden mensen, waaronder Xie Yang, voor ondervraging werden opgepakt of vastgezet; overwegende dat er beschuldigingen zijn dat Xie Yang door zijn ondervragers gefolterd, geslagen en bedreigd is; |
E. |
overwegende dat een rechtbank in Yueyang voorvechter voor democratie Lee Ming-che op 28 november 2017 tot vijf jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld na hem schuldig te hebben bevonden aan „ondermijning van de staat”, en hem voor een periode van twee jaar al zijn politieke rechten in China heeft afgepakt; overwegende dat Lee Ming-che's publieke schuldbekentenis waarschijnlijk onder druk van de Chinese autoriteiten tot stand is gekomen; overwegende dat Lee Ming-che op 19 maart 2017 was verdwenen na vanuit Macau naar de Chinese provincie Guangdong te zijn gereisd; |
F. |
overwegende dat Tashi Wangchuk, een Tibetaanse winkeleigenaar en voorvechter van taalrechten, op 27 januari 2016 is opgepakt na zich in een video van de New York Times te hebben uitgesproken voor het recht van Tibetanen om in hun moedertaal onderwijs te volgen en te studeren; overwegende dat Tashi Wangchuk in maart 2016 beschuldigd is van het „aanzetten tot separatisme” en hem een gevangenisstraf van mogelijkerwijs 15 jaar boven het hoofd hangt, hoewel hij de krant nadrukkelijk had verteld dat hij niet oproept tot de onafhankelijkheid van Tibet; |
G. |
overwegende dat de Tibetaanse monnik Choekyi van het klooster Phurbu in Seda in Sichuan gevangen is gezet voor het vieren van de verjaardag van de Dalai Lama, de in ballingschap levende spirituele leider van Tibet; overwegende dat Choekyi na zijn inbeschuldigingstelling korte tijd is vastgehouden in Kangding in de provincie Ganzi, en uiteindelijk naar de Mianyang-gevangenis in Sichuan over is gebracht voor het uitzitten van een straf van vier jaar; overwegende dat Choekyi volgens berichten in de media nierproblemen, geelzucht en andere gezondheidsproblemen had, en dat deze door zijn detentie erger zijn geworden; |
H. |
overwegende dat mensenrechtenadvocaten voortdurend met intimidatie te maken hebben en ervoor moeten vrezen gevangen te worden gezet, zoals in het geval van de prominente advocaten Li Yuhan, die sinds november 2017 incommunicado is, en Wang Quanzhang, die in juli 2015 is gearresteerd, meer dan 800 dagen geen enkel contact met de buitenwereld had en naar verluidt gefolterd is; overwegende dat mensenrechtenactivisten die verzoekschriften opstellen en naar grote steden reizen om plaatselijke problemen aan de kaak te stellen detentie en gevangenschap moeten vrezen, zoals in het geval van Li Xiaoling, die al sinds juni 2017 vastzit terwijl hij aan een ernstige vorm van groene staar lijdt; overwegende dat ook mensenrechtenactivisten die een platform bieden aan opstellers van verzoekschriften en andere mensenrechtenactivisten, zoals Ding Lingjie, Liu Feiyue en Zhen Jianghua, zijn opgepakt; |
I. |
overwegende dat de Chinese regering nieuwe wetten heeft aangenomen, in het bijzonder de wet op de staatsveiligheid, de wet terrorismebestrijding, de wet op de cyberveiligheid en de wet op het beheer van buitenlandse ngo's, waarin actievoeren en het uitoefenen van vreedzame kritiek op de regering als bedreiging voor de staatsveiligheid worden gekwalificeerd, de censuurregels worden aangescherpt, de monitoring van en de controle op individuen en maatschappelijke groeperingen wordt opgevoerd, en maatregelen vastgesteld zijn om individuen ervan te weerhouden campagne te voeren voor mensenrechten; |
J. |
overwegende dat de Raad in het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie van de EU belooft dat de Unie democratie, de rechtsstaat en „mensenrechten op alle deelterreinen van haar externe optreden, zonder uitzondering, zal bevorderen”, en „mensenrechten in het centrum zal plaatsen van haar betrekkingen met alle derde landen, inclusief haar strategische partners”; |
1. |
maakt zich onverminderd ernstig zorgen over de benadering van de Chinese regering van mensenrechtenvoorvechters, -activisten en -advocaten; herinnert China aan zijn verantwoordelijkheid als mondiale mogendheid, en vraagt de autoriteiten in Beijing te waarborgen dat de mensenrechten en fundamentele vrijheden in alle omstandigheden in acht worden genomen, in overeenstemming met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere internationale mensenrechteninstrumenten die China ondertekend of geratificeerd heeft; vraagt de autoriteiten in Beijing verder een eind te maken aan alle gevallen van intimidatie van mensenrechtenactivisten in het land, zodat zij hun werk onbelemmerd kunnen doen; |
2. |
vraagt de Chinese autoriteiten met klem alle mensenrechtenvoorvechters, -activisten en -advocaten, en journalisten en opstellers van verzoekschriften die vanwege hun inzet voor de mensenrechten gevangen zitten onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en de repressie waarvan zij het slachtoffer zijn, in de vorm van detentie en intimidatie (waaronder door justitie), te stoppen; |
3. |
vraagt de regering van de Volksrepubliek China Wu Gan onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, aangezien hij alleen vastzit voor het op vreedzame wijze uitoefenen van het recht van vrije meningsuiting en het recht van vergadering, en er — in afwachting daarvan — voor te zorgen dat hij regelmatig en onbeperkt toegang heeft tot zijn familie en de advocaten van zijn keuze, en niet aan foltering of andere vormen van slechte behandeling wordt onderworpen; dringt aan op een snel, doeltreffend en onafhankelijk onderzoek naar foltering in China, en op berechting van de daders; |
4. |
beklemtoont het belang van een onderzoek naar de beschuldigingen van foltering van Xie Yang; |
5. |
vraagt de Chinese autoriteiten Lee Ming-che onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en er — in afwachting daarvan — op toe te zien dat hij niet gefolterd of aan andere vormen van slechte behandeling onderworpen wordt, en toegang krijgt tot zijn familie en de advocaten van zijn keuze, alsook tot passende medische zorg; |
6. |
spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de arrestatie en permanente detentie van Tashi Wangchuk, alsook over zijn beperkte toegang tot juridische bijstand, het gebrek aan bewijs tegen hem en de onregelmatigheden in het strafrechtelijk onderzoek; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Tashi Wangchuk; |
7. |
vraagt de Chinese autoriteiten de Tibetaanse monnik Choekyi onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; vraagt de Chinese regering met klem zijn familie en de advocaten van zijn keuze toe te staan hem te bezoeken en, in het bijzonder, hem passende medische zorg te geven; |
8. |
vraagt de Chinese regering haar eigen grondwet te respecteren, in het bijzonder artikel 4 inzake de bescherming van nationale minderheden, artikel 35 inzake de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van vergadering, van vereniging, van het organiseren van marsen en van demonstratie, artikel 36 inzake de vrijheid van religie en geloof, en artikel 41 inzake het recht op het uitoefenen van kritiek op en het doen van suggesties aan overheidsorganen en/of -functionarissen; |
9. |
herhaalt zijn oproep aan de regering van China het gesprek aan te gaan met Zijne Heiligheid de Dalai Lama en diens vertegenwoordigers, en spreekt zijn steun uit voor een vreedzame oplossing van de kwestie-Tibet door middel van dialoog en onderhandelingen, gericht op daadwerkelijke autonomie voor Tibet binnen het kader van de Chinese grondwet; |
10. |
veroordeelt bovendien de volgens de aanpak van „patriottische opvoeding” gevoerde anti-boeddhistische campagnes, waaronder de maatregelen om de Tibetaanse boeddhistische kloosters te laten beheren door de staat; vindt het zorgwekkend dat het Chinese strafrecht wordt misbruikt om Tibetanen en boeddhisten, wier religieuze activiteiten op gelijke voet worden geplaatst met „separatisme”, te vervolgen; betreurt het dat het klimaat om het boeddhisme te belijden in Tibet sinds de Tibetaanse protesten in maart 2008 sterk verslechterd is, waarbij China sterker inzet op de benadering van „patriottische opvoeding”; |
11. |
is bezorgd over de goedkeuring van het pakket veiligheidswetten en de impact ervan op minderheden in China, in het bijzonder de wet inzake terrorismebestrijding, die kan leiden tot de strafbaarstelling van vreedzame uitingen van de Tibetaanse cultuur en religie, en de wet inzake het beheer van internationale ngo's, uit hoofde waarvan mensenrechtengroepen onder de strikte controle van de regering zullen komen te staan, aangezien dit louter een benadering van bovenaf inhoudt in plaats van een aanzet tot het tot stand brengen van partnerschappen tussen de lokale en centrale overheid en het maatschappelijk middenveld; |
12. |
beklemtoont dat de Chinese autoriteiten moeten waarborgen dat al diegenen die incommunicado worden gehouden onmiddellijk contact met hun familieleden en advocaten kunnen opnemen, en dat de omstandigheden van alle personen in detentie moeten voldoen aan de normen in het document „Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment” in resolutie 43/173 van 9 december 1988 van de Algemene Vergadering van de VN, waaronder aan hetgeen daarin staat over de toegang tot medische zorg; |
13. |
maakt zich ernstig zorgen over de berichten van foltering van mensenrechtenactivisten; vraagt de Chinese regering dan ook het absolute en onaantastbare verbod op foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 16 van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat China op 4 oktober 1988 heeft geratificeerd, volledig te respecteren; |
14. |
spoort de regering van China aan om, nu de 20e verjaardag van haar ondertekening dichterbij komt, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren en erop toe te zien dat het volledig wordt toegepast, waaronder door een eind te maken aan alle vormen van inperking van de rechten in kwestie en door, in voorkomend geval, haar wetgeving aan te passen; |
15. |
herinnert eraan dat het belangrijk is dat de EU de kwestie van de mensenrechtenschendingen in China, in het bijzonder het geval van de minderheden in Tibet en Xinjiang, tijdens elke politieke en mensenrechtendialoog met de Chinese autoriteiten, met inbegrip van de jaarlijkse mensenrechtendialogen, ter sprake brengt, in overeenstemming met de belofte van de EU om met één sterke, duidelijke stem te spreken in haar contacten met China; betreurt het overigens dat de jaarlijkse mensenrechtendialogen tussen de EU en China weinig concrete resultaten opleveren; brengt verder in herinnering dat China er in de context van zijn permanente hervormingsproces en steeds prominentere rol op het wereldtoneel voor gekozen heeft aan het internationale mensenrechtenkader deel te nemen door zijn handtekening te zetten onder een breed scala van internationale mensenrechtenverdragen; dringt er dan ook op aan de dialoog met China voort te zetten, teneinde het land ertoe te bewegen de gedane toezeggingen te honoreren; |
16. |
dringt er bij alle lidstaten op aan een stevig, op waarden gebaseerd standpunt in te nemen ten opzichte van China, en rekent erop dat ze zullen afzien van unilaterale initiatieven of handelingen die de coherentie, doeltreffendheid en consistentie van het EU-optreden ondermijnen; betreurt het ten zeerste dat de EU er niet in is geslaagd in juni 2017 op de vergadering van de VN-Mensenrechtenraad in Genève een verklaring over de mensenrechten in China af te leggen; juicht de goedkeuring van een verklaring tijdens de volgende bijeenkomst toe, en verwacht van de EU dat zij China blijft noemen als een land waar de Mensenrechtenraad aandacht aan moet besteden zolang als het weigert betekenisvolle mensenrechtenhervormingen door te voeren; vraagt de EU en haar lidstaten daarnaast de zorgen tijdens de aanstaande universele periodieke toetsing van China in niet mis te verstane bewoordingen tot uitdrukking te brengen, en er met name voor te zorgen dat het Chinese maatschappelijk middenveld aan het proces kan deelnemen; |
17. |
vraagt de VP/HR en de lidstaten goedkeuring te hechten aan de conclusies ten aanzien van China van de Raad Buitenlandse Zaken, waarin gewezen wordt op het cruciale belang van de mensenrechten in de betrekkingen tussen de EU en China, en duidelijk uitdrukking te geven aan de bezorgdheid over de negatieve ontwikkelingen op dit gebied in China, en aan te geven dat verwacht wordt dat China in reactie hierop concrete stappen onderneemt; beklemtoont dat dergelijke conclusies de 28 lidstaten van de EU en de EU-instellingen wat betreft de mensenrechtensituatie in China zouden committeren aan een gemeenschappelijke boodschap en benadering; |
18. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China. |
(1) PB C 378 van 9.11.2017, blz. 239.
(2) PB C 399 van 24.11.2017, blz. 92.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0444.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0505.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0308.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/52 |
P8_TA(2018)0015
Democratische Republiek Congo
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de Democratische Republiek Congo (2018/2515(RSP))
(2018/C 458/06)
Het Europees Parlement,
— |
gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), met name die van 14 juni 2017 (1), 2 februari 2017 (2) en 1 december 2016 (3), |
— |
gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, en haar woordvoerder over de situatie in de DRC, |
— |
gezien de verklaring van de woordvoerder van de EDEO van 9 november 2017 over de publicatie van het tijdschema voor de verkiezingen in de DRC, |
— |
gezien de resolutie die op 29 september 2017 is aangenomen door de VN-Mensenrechtenraad over de technische bijstand en de capaciteitsopbouw op het gebied van de mensenrechten in de DRC en het verslag van de VN-secretaris-generaal over de Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (Monusco) van oktober 2017, |
— |
gezien de slotopmerkingen van 9 november 2017 bij de vierde periodieke toetsing van de tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN door de DRC, |
— |
gezien resolutie 2348 (2017) van de VN-Veiligheidsraad over de verlenging van het mandaat van Monusco, |
— |
gezien Besluit (GBVB) 2017/2282 van de Raad van 11 december 2017 om de sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor geweldplegingen en ernstige mensenrechtenschendingen in de DRC te verlengen tot 12 december 2018, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 6 maart en 11 december 2017 over de DRC, |
— |
gezien de conclusies van de Raad van 19 juni 2017 over de samenwerking van de EU met het maatschappelijk middenveld in de externe betrekkingen, |
— |
gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 15 juni 2016 over de situatie aan de vooravond van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in de DRC, |
— |
gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan dr. Denis Mukwege in 2014, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, |
— |
gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, |
— |
gezien de Overeenkomst van Cotonou, |
— |
gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, |
— |
gezien de richtsnoeren voor de vrijheid van vereniging en vergadering van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken van mei 2017, |
— |
gezien de op 18 februari 2006 aangenomen grondwet van de DRC, |
— |
gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement, |
A. |
overwegende dat een jaar na de ondertekening van het Eindejaarsakkoord op 31 december 2016 de algemene situatie in de DRC in het hele land blijft verslechteren, met gewelddadige onderdrukking, moorden en wijdverbreide schendingen van de mensenrechten; overwegende dat 2017 een van de meest gewelddadige jaren was in de recente geschiedenis van de DRC; |
B. |
overwegende dat de VN de situatie in de DRC hebben ingeschaald als niveau 3, het hoogste niveau van humanitaire nood; overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, op 8 maart 2017 heeft verzocht om de oprichting van een onderzoekscommissie om het geweld in de provincie Kasaï te onderzoeken; |
C. |
overwegende dat de politieke crisis is verergerd na de weigering van president Kabila om in 2016 af te treden aan het eind van zijn grondwettelijke ambtstermijn; overwegende dat krachtens het Eindejaarsakkoord dat was gesloten onder auspiciën van de nationale conferentie van katholieke bisschoppen van Congo (CENCO) was overeengekomen om in december 2017 verkiezingen te houden; overwegende dat deze termijn niet is gehaald en overwegende dat de onafhankelijke nationale kiescommissie (CENI) heeft aangekondigd dat de verkiezingen zullen worden gehouden op 23 december 2018; |
D. |
overwegende dat de CENI doorgaat met de logistieke voorbereidingen voor de verkiezingen, inclusief begrotingsafspraken en het kiesregister; |
E. |
overwegende dat protesten tegen de politieke situatie stuiten op extreem gewelddadig verzet door troepen die worden gesteund door de regering; |
F. |
overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) heeft gewezen op „de bewuste intentie om burgerrechten en politieke rechten te onderdrukken” door de veiligheidstroepen, inclusief het gebruik van scherpe munitie, traangas en rubberkogels tegen burgers, waaronder koorknapen, overwegende dat de VN de toegang tot ziekenhuizen, mortuaria en detentie-accommodaties wordt geweigerd, en dat de VN wordt belemmerd om als waarnemer aanwezig te zijn bij de protesten; |
G. |
overwegende dat de DRC het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur nog niet heeft geratificeerd; |
H. |
overwegende dat het gewapende conflict tussen het Congolese leger en de lokale milities, met name in Kasaï, aanhoudt; overwegende dat dit geresulteerd heeft in een ernstige humanitaire crisis, met moorden, martelingen en verkrachtingen, de vernietiging van huizen, medische faciliteiten en scholen, en de ontdekking van 40 massagraven in Kasaï; overwegende dat er geen vooruitgang geboekt is om de daders voor de rechter te brengen; |
I. |
overwegende dat de DRC wereldwijd het hoogste aantal binnenlands ontheemden heeft ten gevolge van een conflict; overwegende dat meer dan 1,9 miljoen mensen sinds januari 2017 binnen de DRC ontheemd zijn geraakt, waarmee het totale aantal binnenlands ontheemden in het land op 4,25 miljoen is gekomen, met name in de provincies Kasaï, Tanganyaki en Kivu; overwegende dat er in de DRC ook vluchtelingen worden opgevangen uit Burundi, de Centraal Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan; overwegende dat de EU 5 miljoen EUR heeft vrijgegeven voor noodhulp aan de slachtoffers van geweld in Kasaï; |
J. |
overwegende dat het aantal troepen van de Monusco-missie in maart 2017 is verminderd en dat het budget in juni 2017 met 8 % werd verlaagd; |
K. |
overwegende dat de autoriteiten van de DRC maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten, waaronder Lutte pour le Changement (Lucha), Filimbi, de katholieke kerk en het Comité Laïic de Coordination (CLC), stelselmatig hebben geïntimideerd; overwegende dat er volgens mensenrechtengroeperingen ten minste 358 politieke gevangenen zijn in de DRC; |
L. |
overwegende dat op 29 en 30 december 2017, zeven mensenrechtenactivisten — Carbone Beni, Mino Bompomi, Roger Katanga Mwenyemali, Bony Dickson Mputu, Grâce Tshiunza, Cedrick Kalonji en Arciel Beni, allen aangesloten bij de Filimbi-beweging — zijn gearresteerd en zonder arrestatiebevelen gevangen worden gehouden, en overwegende dat er niets bekend is over het lot van een andere mensenrechtenactivist, Palmer Kabeya; |
M. |
overwegende dat ontvoeringen van en aanvallen op hulpmedewerkers en vredeshandhavingstroepen toenemen, waardoor humanitaire organisaties gedwongen worden de levering van hulpgoederen uit te stellen en hun activiteiten op te schorten; |
N. |
overwegende dat de drie wetsvoorstellen die zijn ingediend in de Congolese Nationale Vergadering — over de regulering van non-gouvernementele organisaties, over mensenrechtenactivisten en over terrorismebestrijding — in hun huidige vorm in strijd zijn met de regionale en internationale mensenrechtennormen en een bedreiging vormen van de onafhankelijkheid van het maatschappelijk middenveld in Congo die zijn weerga niet kent; |
O. |
overwegende dat de EU de restrictieve maatregelen tegen individuen wegens de obstructie van het verkiezingsproces en de mensenrechtenschendingen tot december 2018 heeft verlengd; |
1. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de verslechtering van de humanitaire, politieke en veiligheidssituatie in de DRC; veroordeelt alle mensenrechtenschendingen en gewelddaden ten zeerste, met name tegen vreedzame demonstranten, inclusief het verbod op vreedzame demonstraties en het beleid van intimidatie, arrestatie en detentie van dissidenten; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan over te gaan tot onmiddellijke vrijlating van alle gewetensgevangenen en een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gewelddadige onderdrukking van de demonstraties in december 2017 en de ontdekte massagraven; |
2. |
herinnert eraan dat de regering van de DRC in de eerste plaats de verantwoordelijkheid heeft om burgers die op haar grondgebied verkeren en/of onder haar jurisdictie vallen te beschermen, onder andere tegen oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; |
3. |
uit zijn ernstige bezorgdheid over de bewijzen van mensenrechtenorganisaties, met name het onderzoeksverslag van de Internationale Federatie voor de mensenrechten (FIDH) van december 2017 over de slachtpartijen in Kasaï, waarin gesteld wordt dat er een „bewuste strategie van terreur en destructie, die geleid heeft tot misdaden tegen de menselijkheid” wordt gevolgd door de Congolese veiligheidstroepen en de door de regering gesteunde milities in de provincie Kasaï; dringt er bij het Internationaal Strafhof (ICC) en de VN op aan een onderzoek in te stellen naar deze beschuldigingen; |
4. |
uit zijn bezorgdheid over de situatie van vrouwen en kinderen in de DRC; veroordeelt verkrachting, seksueel geweld en marteling ten zeerste; is gealarmeerd door beschuldigingen van illegale ronseling en tewerkstelling van kindsoldaten door Congolese milities, en is van mening dat het voor de Congolese autoriteiten en de internationale gemeenschap een prioriteit moet zijn om een einde te maken aan het gebruik van kindsoldaten; |
5. |
betreurt ten zeerste dat er in 2017 geen verkiezingen zijn gehouden zoals was gepland; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de Congolese autoriteiten en instellingen om zich op effectieve wijze te houden aan het nieuwe verkiezingsschema overeenkomstig de Congolese grondwet en het Eindejaarsakkoord; dringt er op aan dat er op 23 december 2018 transparante, vrije en eerlijke presidents- en parlementsverkiezingen worden gehouden; herinnert eraan dat de CENI een onafhankelijke, onpartijdige en inclusieve instelling moet zijn, en dringt er bij de regering van de DRC op aan ervoor te zorgen dat er voldoende middelen worden verschaft; dringt er bovendien op aan dat de CENI en de regering per kwartaal termijnen vaststellen voor het verkiezingsschema om de vooruitgang te kunnen meten, en ten teken dat de regering voornemens is de verkiezingen te houden; herinnert eraan dat alleen geloofwaardige verkiezingen een uitweg uit de crisis bieden; |
6. |
benadrukt dat tegenstanders in ballingschap veilig en onvoorwaardelijk terug moeten kunnen keren en dat iedere burger het recht moet hebben om zich in de verkiezingen kandidaat te stellen; is verheugd dat er een gecoördineerd team van deskundigen is opgericht dat belast is met de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het verkiezingsproces en de facilitering van de mobilisering van financiële, logistieke en technische bijstand aan de DRC, waaraan wordt deelgenomen door de Afrikaanse Unie (AU), de Organisation internationale de la Francophonie (OIF), de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika (SADC) en de VN; steunt de bijdrage van de EU aan het verkiezingsproces in de DRC, maar dringt er bij de EU op aan uitsluitend middelen ter beschikking te stellen mits er door de Congolese regering maatregelen worden getroffen waaruit de politieke wil blijkt om op 23 december 2018 verkiezingen te houden, o.a. als er — met name — een realistische verkiezingsbegroting wordt gepubliceerd, en alle grondrechten en fundamentele vrijheden voor alle politieke partijen en maatschappelijke organisaties worden gewaarborgd; |
7. |
veroordeelt alle vormen van intimidatie en bedreigingen van maatschappelijke organisaties en ngo's ten zeerste; is bijzonder bezorgd over de meest recente doodsbedreigingen aan het adres van vertegenwoordigers van de FIDH en aanverwante organisaties; dringt er bij de autoriteiten en veiligheidstroepen van de DRC op aan de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou en het Eindejaarsakkoord volledig na te leven, met name met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en demonstratie; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur zo spoedig mogelijk te ratificeren; |
8. |
is gekant tegen de wetsvoorstellen die in de Congolese Vergadering zijn ingediend over de regulering van ngo's, mensenrechtenactivisten en terrorismebestrijding; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan het wetgevingsproces volledig eerbiedigen en de wetsvoorstellen af te stemmen op de internationale en regionale normen ter bescherming en bevordering van de mensenrechten; |
9. |
dringt er bij de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op aan de steun aan, en de bescherming van, mensenrechtenactivisten te verhogen; dringt er bij de autoriteiten van de DRC op aan degenen die mensenrechtenactivisten aanvallen en democratische protesten onderdrukken op te sporen en voor de rechter te brengen; |
10. |
is verheugd dat de VN-secretaris-generaal heeft aangekondigd een onderzoek in te stellen naar de aanval op Monusco-troepen door een ADF-militie op 7 december 2017, waarbij 15 vredeshandhavers het leven lieten in het noorden van de provincie Kivu; |
11. |
uit zijn bezorgdheid over de meest recente VN-troepenvermindering en bezuinigingen; dringt er bij de VN-Veiligheidsraad en de VN-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat Monusco adequate financiering ontvangt om de taken uit te voeren waarmee de missie krachtens haar mandaat is belast; herinnert eraan dat het mandaat van Monusco ook bijdragen aan de bescherming van burgers behelst en ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de politieke overeenkomst; |
12. |
dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan voorrang te verlenen aan mensenrechtenwaarden; herinnert eraan dat het van cruciaal belang is personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en andere activiteiten die een vreedzame oplossing voor het conflict in de DRC in de weg staan, te vervolgen; is in dit verband verheugd over gerichte EU-sancties en dringt er bij de EU op aan te overwegen aanvullende middelen aan te wenden, zoals bepaald wordt in de Overeenkomst van Cotonou, als de situatie verslechtert en er geen merkbare vooruitgang wordt geboekt om tot een vreedzame oplossing te komen; |
13. |
herinnert eraan dat Ibrahim Thiaw, adjunct-uitvoerend directeur van de Milieuvergadering van de VN, in april 2015 heeft verklaard dat er jaarlijks voor meer dan 1 miljard USD aan natuurlijke rijkdommen wordt geëxploiteerd en dat het merendeel van de winst — tot 98 % — wordt opgestreken door internationale conglomeraten, terwijl de resterende 2 % terechtkomt bij gewapende groeperingen in de DRC; verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen tegen Europese bedrijven die de internationale normen niet naleven of die de slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarvoor zij direct of indirect verantwoordelijk zijn, geen behoorlijke schadevergoeding bieden; vraagt dat het akkoord dat de lidstaten op 15 juni 2016 hebben bereikt over de Europese verordening inzake conflictmineralen (Verordening (EU) 2017/821 (4)) spoedig wordt uitgevoerd en dat er op het niveau van de EU en de VN verder wordt gewerkt aan een internationale wetgeving ter zake; |
14. |
herhaalt zijn steun voor de AU, de OIF en de SADC, alsmede, met name, Angola, die de politieke dialoog in de DRC en de gehele regio faciliteren; |
15. |
slaat alarm vanwege de escalerende cholera-epidemie en dringt aan op meer humanitaire hulp om de uitbraak tegen te gaan; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de financiële en humanitaire hulp te verhogen via betrouwbare organisaties om te voldoen aan de dringende behoeften van de bevolking; |
16. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Raad van ministers en Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, en de president, de premier en het parlement van de Democratische Republiek Congo. |
(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0264.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0017.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0479.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/57 |
P8_TA(2018)0018
De uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de lidstaten
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de lidstaten (2017/2039(INI))
(2018/C 458/07)
Het Europees Parlement,
— |
gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (1), |
— |
gezien Verordening (EU) 2015/779 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1304/2013, inzake een aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag dat wordt uitgekeerd aan door het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gesteunde operationele programma's (2), |
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 over de invoering van een jongerengarantie (3), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016 getiteld „Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (COM(2016)0646), |
— |
gezien speciaal verslag nr. 3/2015 van de Europese Rekenkamer van maart 2015 getiteld „De EU-jongerengarantie: eerste stappen genomen, maar uitvoeringsrisico's in het verschiet”, |
— |
gezien speciaal verslag nr. 5/2017 van de Europese Rekenkamer van maart 2017 getiteld: „Jeugdwerkloosheid — heeft het EU-beleid een verschil gemaakt? Een evaluatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief”, |
— |
gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over de controle van de uitgaven en het toezicht op de kosteneffectiviteit van de EU-garantieregelingen voor jongeren (4), |
— |
gezien de grondige analyse van zijn beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken van 3 februari 2016 getiteld „Assessment of Youth Employment Initiative”, |
— |
gezien het voorstel van de Commissie van 10 juni 2016 voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie (COM(2016)0382), |
— |
gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over het initiatief „Kansen voor jongeren” (5), |
— |
gezien de aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages, |
— |
gezien het Europees Sociaal Handvest, het bijkomende protocol hierbij en de herziene versie ervan, die in werking is getreden op 1 juli 1999, |
— |
gezien de door de VN in 2015 aangenomen duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 (SDG's), die wereldwijd, met inbegrip van de EU, van toepassing zijn, en met name SDG 8 betreffende de bevordering van „aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen”, |
— |
gezien het verslag van Jean-Claude Juncker, in nauwe samenwerking met Donald Tusk, Jeroen Dijsselbloem, Mario Draghi en Martin Schulz, van 22 juni 2015 over de voltooiing van de economische en monetaire unie („verslag van de vijf voorzitters”), de discussienota van de Commissie van 26 april 2017 over de sociale dimensie van Europa, de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de economische en monetaire unie, en het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 26 april 2017 getiteld „Establishing a European Pillar of Social Rights” (COM(2017)0250) en Aanbeveling (EU) 2017/761 van de Commissie van 26 april 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (6), |
— |
gezien de werkzaamheden en de onderzoeken die zijn uitgevoerd door Cedefop, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en het Europees Vakbondsinstituut (ETUI), de Europese ondernemingsorganisatie (BusinessEurope), de Europese Unie van het Ambacht en van het Midden- en Kleinbedrijf (UEAPME), het Europees Centrum van overheidsbedrijven (CEEP), Eurocities en het Europees Jeugdforum, |
— |
gezien de toespraak van voorzitter Juncker van 13 september 2017 over de staat van de Unie, de routekaart naar een meer verenigde, sterkere en democratischere Unie (ontwerp-werkprogramma van de Commissie tot eind 2018) en de intentieverklaring van de Commissie aan voorzitter Antonio Tajani en aan de premier van Estland, Jüri Ratas, van 13 september 2017, |
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0406/2017), |
A. |
overwegende dat de jeugdwerkloosheid door de financiële en economische crisis is gestegen van 15 % in 2008 tot een piek van 24 % begin 2013, maar dat dit gemiddelde enorme verschillen tussen lidstaten en regio's maskeert; overwegende dat de jeugdwerkloosheid in 2013 in Duitsland, Oostenrijk en Nederland rond de 10 % bleef, terwijl die in Italië, Spanje, Kroatië en Griekenland piekte op bijna 40 % of ruim daarboven; |
B. |
overwegende dat is gebleken dat maatregelen om de overheidsuitgaven te beperken, rechtstreeks een negatieve impact op met name jongeren hebben als gevolg van besparingen op het gebied van onderwijs, het scheppen van banen en ondersteunende diensten; |
C. |
overwegende dat er beleidsmaatregelen zijn ontwikkeld die gevolgen hebben voor jongeren, zonder dat de betreffende jongeren en hun vertegenwoordigers daarbij betrokken werden; |
D. |
overwegende dat langdurige jeugdwerkloosheid ertoe kan leiden dat jongeren gemarginaliseerd en maatschappelijk uitgesloten worden, waardoor zij zich geïsoleerd voelen en een „brandmerkeffect” kan ontstaan, wat betekent dat er een grotere kans bestaat dat zij opnieuw werkloos raken, en geconfronteerd worden met lagere lonen en minder goede loopbaanvooruitzichten tijdens hun werkzame leven; overwegende dat een situatie waarin jongeren aan de kant worden geschoven een verlies aan publieke en private investeringen impliceert, hetgeen leidt tot een wijdverbreide jobonzekerheid en een achteruitgang van verworven vaardigheden, gezien het onbenutte en teruglopende menselijk kapitaal dat dit met zich meebrengt; |
E. |
overwegende dat in 2012 een op de drie Europese werknemers over- of ondergekwalificeerd was voor zijn of haar baan (7), en overwegende dat jongere werknemers over het algemeen vaker formeel overgekwalificeerd zijn, terwijl zij ook vaker dan oudere werknemers werkzaam zijn in banen die minder goed aansluiten bij hun vaardigheden; |
F. |
overwegende dat jonge werknemers een hoger risico lopen om in een onzekere baan terecht te komen; overwegende dat de kans om in een beroep met meervoudige nadelen terecht te komen voor werknemers jonger dan 25 jaar dubbel zo hoog is als voor werknemers van 50 jaar of ouder (8); |
G. |
overwegende dat een succesvolle overgang van school naar werk of van inactiviteit naar werk en het hebben van een eerste echte baan jongeren mondig maakt en motiveert, waarmee zij worden geholpen om hun persoonlijke en professionele vaardigheden te ontwikkelen zodat zij onafhankelijke burgers met zelfvertrouwen worden en hun loopbaan een goede start krijgt; |
H. |
overwegende dat de jeugdwerkloosheid in de EU-28, na het bereiken van een piek van 24 % in 2013, gestaag is afgenomen tot minder dan 17 % in 2017; overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage hoog blijft, dat er slechts enkele lidstaten zijn (Oostenrijk, Tsjechië, Nederland, Malta, Hongarije en Duitsland) waarin het jeugdwerkloosheidspercentage minder dan 11 % bedraagt, en dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten; |
I. |
overwegende dat uit een uitsplitsing naar geslacht van deeltijd- en voltijdbanen in Europa naar voren komt dat de genderkloof tussen 2007 en 2017 onveranderd is gebleven, aangezien mannen in de leeftijdsgroep van 15 tot 24 jaar nog steeds 60 % van de voltijdbanen bekleden, terwijl zij in dezelfde leeftijdsgroep rond 40 % van de deeltijdwerkers blijven uitmaken; |
J. |
overwegende dat, als statistisch gegeven, de jeugdwerkloosheid helaas over het algemeen tweemaal zo hoog is als de totale gemiddelde werkloosheid, zowel tijdens perioden van economische groei als tijdens recessies; |
Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en jongerengarantie
K. |
overwegende dat de Raad op 22 april 2013 middels een aanbeveling van de Raad een jongerengarantie heeft ingevoerd, waarmee de lidstaten zich ertoe verbinden jongeren binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten een deugdelijk aanbod voor een baan, voortgezette scholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage aan te bieden; |
L. |
overwegende dat veel lidstaten, aangezien zij weinig succes hebben geboekt met de regelingen en mogelijkheden die tot nu toe beschikbaar waren in de strijd tegen jeugdwerkloosheid, meer aandacht moeten besteden aan de effectieve toepassing van de financiële middelen en instrumenten die beschikbaar zijn in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF); |
M. |
overwegende dat de Raad in februari 2013 besloot tot het lanceren van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat werd gelanceerd als het voornaamste begrotingsinstrument van de EU — gekoppeld aan het ESF– om regio's in lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid te helpen, in het bijzonder door de invoering van jongerengarantieregelingen; |
N. |
overwegende dat de jongerengarantie een EU-brede verbintenis inhoudt, terwijl het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gericht is op de lidstaten en regio's met een jeugdwerkloosheid van meer dan 25 %, waarvoor in totaal twintig lidstaten ofwel geheel, ofwel gedeeltelijk in aanmerking komen; |
O. |
overwegende dat met het oog op het snel beschikbaar maken van middelen de begroting van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor 2014 en 2015 vervroegd werd vastgelegd teneinde met de door het initiatief gefinancierde maatregelen een zo groot mogelijk effect te creëren; overwegende dat de vervroegde vastlegging op zichzelf tekortschoot als maatregel door vertragingen bij de tenuitvoerlegging op nationaal en regionaal niveau; overwegende dat het voorfinancieringspercentage in 2015 onder voorwaarden werd opgetrokken van 1 % tot 30 %, en dat de meeste beschikbare lidstaten deze maatregel met succes hebben toegepast; |
P. |
overwegende dat een belangrijke ambitie in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief erin bestaat jongeren te bereiken die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's), en die het hoogste risico op uitsluiting lopen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de aanduiding NEET's verschillende subgroepen van jongeren omvat die uiteenlopende behoeften hebben; |
Q. |
overwegende dat de jongerengarantie is ontworpen om NEET's duurzaam te laten integreren in de arbeidsmarkt door een geïndividualiseerde benadering aan te bieden die moet leiden tot een deugdelijk aanbod voor een baan en een grotere inzetbaarheid van jongeren, en, in een bredere context, om jongeren te ondersteunen bij de overgang van school naar werk en om discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de arbeidsmarkt te helpen aanpakken; overwegende dat gepaste bereikstrategieën van de lidstaten noodzakelijk zijn in dit verband; |
R. |
overwegende dat de IAO de kosten van de uitvoering van de jongerengarantie in de EU-28 in 2015 schatte op 45 miljard EUR; overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de programmeringsperiode 2014-2020 over een bescheiden begroting van 6,4 miljard EUR kon beschikken, ter aanvulling van nationale financiering en niet ter vervanging daarvan; |
S. |
overwegende dat de Commissie in het kader van de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2017-2020 heeft voorgesteld de begroting voor het jeugdwerkloosheidsinitiatief te verhogen met 1 miljard EUR, aangevuld met een bedrag van 1 miljard EUR aan ESF-vastleggingen; overwegende dat het Parlement en de Raad een akkoord hebben bereikt over de verhoging van dat bedrag tot 1,2 miljard EUR; overwegende dat het Parlement op 5 september 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017, dat voorziet in een aanvullende toewijzing van 500 miljoen EUR aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in 2017, gefinancierd uit de overkoepelende marge voor vastleggingen, en dat het betreurt dat de begrotingsprocedure 2017 is vertraagd als gevolg van het blokkeren en de late goedkeuring door de Raad van de tussentijdse herziening van het MFK; |
T. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar eerste speciaal verslag over de jongerengarantie haar zorgen uitsprak over de toereikendheid van de financiering (zowel op EU- als op nationaal niveau) van het initiatief, over de definitie van een „deugdelijk aanbod”, over het gebrek aan een strategie met duidelijke mijlpalen en doelstellingen en over het toezicht op en de rapportage van de resultaten; overwegende dat de Rekenkamer ook bezorgdheid heeft geuit over de te beperkte toepassing van de partnerschapsbenadering, die werd opgenomen in de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013, bij de ontwikkeling van de jongerengarantie; |
U. |
overwegende dat er behoefte is aan daadwerkelijk doeltreffende mechanismen om de problemen bij de uitvoering van jongerengarantieregelingen te bespreken en op te lossen, alsook aan een sterk engagement van de lidstaten om de jongerengarantie volledig uit te voeren door het verbeteren van vaardigheden en de invoering van gepaste, flexibele evaluatiestructuren, met bijzondere aandacht voor de lokale omstandigheden; |
V. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar speciaal verslag over de jongerengarantie een aantal gemeenschappelijke criteria heeft genoemd op grond waarvan kan worden bepaald wanneer er sprake is van een „deugdelijke aanbieding”, waarbij zij heeft geconstateerd dat Slowakije een wettelijke bindende definitie kent die vereisten omvat met betrekking tot de minimale duur van de baan, duurzaamheid van de baan na beëindiging van de steun door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de inaanmerkingneming van de gezondheidstoestand van de begunstigde; |
W. |
overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar onlangs gepubliceerde tweede speciaal verslag over de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarvan de bevindingen zijn gebaseerd op een steekproef van zeven lidstaten, zich bezorgd toont over hoe moeilijk het is om toegang te krijgen tot de volledige gegevens en over de beperkte vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de jongerengarantie, met resultaten die achterblijven bij de aanvankelijke verwachtingen; overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie nog steeds behoren tot de meest innovatieve en ambitieuze beleidsreacties op de jeugdwerkloosheid ten gevolge van de economische crisis, en zij dus de komende jaren nog financieel en politiek ondersteund moeten worden door Europese, nationale en regionale instellingen; |
X. |
overwegende dat de kosteneffectiviteit van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het uiteindelijke doel van de jongerengarantie om jongeren duurzaam aan werk te helpen alleen kunnen worden verwezenlijkt als er naar behoren toezicht wordt gehouden op de activiteiten, op basis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens, als de programma's resultaatgericht zijn, en als aanpassingen gebeuren wanneer maatregelen ondoeltreffend of te duur blijken te zijn; |
Y. |
overwegende dat meer inspanningen door de lidstaten vereist zijn voor een beleid dat speciaal gericht is op en steun biedt aan de jongeren die het verst van de arbeidsmarkt staan of daarvan volledig zijn uitgesloten, zoals jongeren met een handicap; |
Z. |
overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie een centrale rol zouden moeten spelen bij de verwezenlijking van de kernbeginselen van de Europese pijler van sociale rechten; |
AA. |
overwegende dat de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, in zijn toespraak van 2017 over de staat van de Unie geen gewag heeft gemaakt van de nog steeds alarmerend hoge jeugdwerkloosheid in Europa; overwegende dat de ondersteunende rol van de jongerengarantie bij het scheppen van banen is erkend in de intentieverklaring bij de toespraak over de staat van de Unie van 2017; overwegende dat de bestrijding van werkloosheid en in het bijzonder jeugdwerkloosheid een prioriteit moet blijven bij het optreden van de Unie; |
AB. |
overwegende dat er vertraging is geconstateerd bij betalingen aan jongeren in het kader van door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gefinancierde maatregelen, wat vaak het gevolg is van te late voorbereiding door de beheersinstanties of ontoereikende administratieve capaciteiten bij nationale of regionale instanties; |
AC. |
overwegende dat maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie, zoals stages of traineeships, de overgang naar de arbeidsmarkt dienen te vergemakkelijken en niet in de plaats mogen komen van reguliere arbeidscontracten; |
AD. |
overwegende dat onregelmatige arbeidsregelingen en het verzuim zich als werkloos te registreren de statistische gegevens over jonge vrouwen in plattelandsgebieden onnauwkeurig maken en ongelijkheden ten aanzien van hun pensioenen creëren; overwegende dat deze praktijk een negatieve invloed heeft op de gehele samenleving en met name op het welzijn van vrouwen, andere sociale verzekeringen, kansen met betrekking tot verandering van loopbaan en toekomstige arbeidsmogelijkheden; |
AE. |
overwegende dat 16 miljoen NEET's onder een jongerengarantieregeling vallen en dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief rechtstreekse steun heeft verleend aan meer dan 1,6 miljoen jongeren in de EU; |
AF. |
overwegende dat de lidstaten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief meer dan 132 maatregelen ten aanzien van jongeren op de arbeidsmarkt hebben goedgekeurd; |
AG. |
overwegende dat 75 % van de totale begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief is vastgelegd en dat 19 % reeds door de lidstaten is geïnvesteerd, waardoor het uitvoeringspercentage van de begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief het hoogste van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) is; |
AH. |
overwegende dat uit diverse verslagen over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief blijkt dat ondanks zorgen over de toereikendheid van de financiering en de ramingen van de in totaal noodzakelijke investeringen, de beschikbare middelen met succes worden afgestemd op de regionale vraag, doordat ze gericht worden ingezet voor specifieke regio's en doelgroepen; |
AI. |
overwegende dat de Commissie sinds de introductie van de Europese werkgelegenheidsstrategie in 1997 een reeks maatregelen heeft ondersteund om de arbeids- en onderwijsmogelijkheden van jongeren te verbeteren (9); overwegende dat de inspanningen van de EU zich sinds de crisis met name hebben gericht op de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
AJ. |
overwegende dat de jongerengarantie wordt gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds (ESF), de nationale begrotingen en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, en dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief het directe aanbod van banen, leerling- en stageplaatsen of vervolgonderwijs voor de doelgroep van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de in aanmerking komende regio's kan financieren; overwegende ten slotte dat maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief geen vooraf bepaalde duur hebben, terwijl in het kader van de jongerengarantie binnen vier maanden een aanbod moet worden gedaan; |
AK. |
overwegende dat de jongerengarantie ertoe heeft geleid dat in de lidstaten structurele hervormingen zijn doorgevoerd, met name om het onderwijs- en opleidingsaanbod beter te laten aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt, om op die manier de doelstellingen van de jongerengarantie te verwezenlijken; |
AL. |
overwegende dat externe factoren, zoals de specifieke economische situatie of het productiemodel van de betreffende regio, van invloed zijn op de verwezenlijking van de in het kader van de jongerengarantie gestelde doelen; |
Inleiding
1. |
meent dat de jongerengarantie een eerste stap moet zijn in de richting van de behoeften van jongeren op het gebied van werkgelegenheid; herinnert eraan dat werkgevers de plicht hebben om mee te werken aan het bieden van toegankelijke beroepsopleidingsprogramma's, startersbanen en hoogwaardige stages aan jongeren; |
2. |
benadrukt dat het kwalitatieve aspect van fatsoenlijk werk voor jongeren in geen geval in de verdrukking mag komen; onderstreept dat de fundamentele arbeidsnormen en andere normen met betrekking tot de kwaliteit van werk, zoals werktijden, minimumloon, sociale zekerheid en gezondheid en veiligheid op het werk, centrale uitgangspunten moeten blijven van alle geleverde inspanningen; |
3. |
wijst op de aanzienlijke verschillen tussen de economische prestaties op het gebied van economische en werkgelegenheidsgroei in de EU-28, hetgeen een krachtig beleidsantwoord vereist; erkent dat bepaalde lidstaten achterblijven bij de uitvoering van de nodige structurele hervormingen; merkt op dat banen worden gecreëerd door middel van deugdelijk economisch beleid en arbeidsmarkt- en investeringsbeleid, wat uiteindelijk verantwoordelijkheden van de lidstaten zijn; maakt zich zorgen over de langetermijneffecten op de economische ontwikkeling van regio's die te maken hebben met een braindrain van hoogopgeleiden; |
4. |
herinnert eraan dat in de uitvoeringsvoorschriften van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief wordt bepaald dat de lidstaten moeten kiezen uit verschillende manieren om het programma uit te voeren (als exclusief programma, als prioritaire pijlers binnen een bestaand operatief programma of als onderdeel van verschillende prioritaire pijlers); wijst erop dat er, gezien de verschillende manieren waarop het programma kan worden uitgevoerd en op basis van de verkregen resultaten, goede werkwijzen moeten worden uitgewisseld met het oog op hun opneming in toekomstige etappes van het programma; |
5. |
neemt met bezorgdheid kennis van speciaal verslag nr. 5/2017 van de Rekenkamer, waarin wordt gesteld dat het risico bestaat dat Europese middelen de nationale financiering gewoonweg vervangen, zonder meerwaarde op te leveren; herinnert eraan dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, in lijn met het additionaliteitsbeginsel, tot doel heeft een aanvulling te vormen op de nationale financiering, en niet in de plaats te komen van het beleid en de middelen van de lidstaten zelf om jeugdwerkloosheid te bestrijden; benadrukt dat de begroting van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontoereikend is om de ambitie waar te maken om alle jongeren binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten een deugdelijk aanbod voor een baan, voortgezet onderwijs, plaats in het leerlingstelsel of stageplaats te doen, en dat dit ook nooit de bedoeling is geweest; |
6. |
benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief met name als een motor moet fungeren voor beleidshervormingen en betere coördinatie op de gebieden van werkgelegenheid en onderwijs, met name in lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid, om ervoor te zorgen dat die lidstaten geïntegreerde, alomvattende en langetermijnbenaderingen voor het aanpakken van jeugdwerkloosheid invoeren die de inzetbaarheid van jongeren vergroten, die jongeren betere kansen bieden en die leiden tot duurzame werkgelegenheid, in plaats van een reeks gefragmenteerde (bestaande) beleidsmaatregelen; is van oordeel dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie krachtige instrumenten zijn in de strijd tegen de sociale uitsluiting van de meest kansarme jongeren; is van mening dat het belangrijk is te werken aan het realiseren van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie op het gebied van werkgelegenheid, schooluitval en sociale uitsluiting; |
7. |
herinnert eraan dat er, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad over de oprichting van de jongerengarantie, zes aandachtsgebieden zijn vastgesteld waarop de regelingen van de jongerengarantie moeten worden gebaseerd: ontwikkeling van op partnerschap gebaseerde benaderingen, vroegtijdige interventie en activering, ondersteunende maatregelen met het oog op integratie in de arbeidsmarkt, gebruik van EU-fondsen, beoordeling en voortdurende verbetering van de regeling, en snelle uitvoering ervan; wijst erop dat, volgens de evaluatieverslagen, heel weinig lidstaten gegevens en volledige evaluaties hebben verschaft over deze aspecten; |
8. |
benadrukt dat er meer geïnvesteerd moet worden in zowel de binnenlandse mobiliteit alsook in de grensoverschrijdende mobiliteit om het werkloosheidspercentage onder jongeren te verlagen en discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden aan te pakken; vraagt om vraag en aanbod van werk en vaardigheden beter op elkaar af te stemmen door de mobiliteit tussen (grensoverschrijdende) regio's te faciliteren; erkent dat de lidstaten bijzondere aandacht moeten besteden aan een betere aansluiting tussen de onderwijssystemen en de arbeidsmarkt in grensoverschrijdende regio's, bijvoorbeeld door onderwijs in de buurtalen te stimuleren; |
9. |
herinnert eraan dat de hoge jeugdwerkloosheid onder meer wordt veroorzaakt door: de gevolgen van de mondiale economische crisis voor de arbeidsmarkt, voortijdig schoolverlaten zonder toereikende kwalificaties, het gebrek aan passende capaciteiten en aan werkervaring, de tendens van onzekere, kortdurende arbeidsvormen die worden gevolgd door perioden van werkloosheid, beperkte opleidingsmogelijkheden en ontoereikende of ongeschikte actieve arbeidsmarktprogramma's; |
10. |
vindt dat het toezicht op de jongerengarantie op geloofwaardige gegevens moet stoelen; acht de toezichtsgegevens en -resultaten die momenteel beschikbaar zijn onvoldoende voor een algemene beoordeling van de uitvoering en resultaten van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief als het voornaamste financieringsvehikel van de EU voor jongerengarantieregelingen, wat in het bijzonder te wijten is aan de initiële vertraging bij het opstarten van operationele programma's door de lidstaten en het feit dat die programma's zich nog in een relatief vroege fase bevinden; hamert erop dat het aanpakken van jeugdwerkloosheid een prioriteit moet blijven bij het optreden van de Unie; is evenwel bezorgd over de bevindingen in het laatste verslag van de Rekenkamer over het effect van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie als EU-beleidsmaatregelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken, rekening houdend met de beperkte territoriale en temporele reikwijdte ervan; |
11. |
is van mening dat een strategie voor de heropleving van de werkgelegenheid voor jongeren, wil deze daadwerkelijk effectief zijn, moet voorzien in rondetafeldiscussies met belanghebbende partijen, met inachtneming van de territoriale context waarin de strategie moet worden toegepast, en moet voorzien in gerichte opleidingen die beantwoorden aan wat de bedrijfswereld nodig heeft maar ook rekening houden met de ambities en vaardigheden van jongeren; benadrukt dat deze strategie moet zorgen voor kwalitatief hoogstaande opleidingen en volledige transparantie bij de toewijzing van middelen aan opleidingsinstanties, onder meer door een strikt toezicht op de besteding van deze middelen; |
12. |
betreurt dat de lidstaten hebben besloten zich alleen tot het niet-bindende instrument te verbinden waarin de aanbeveling van de Raad voorziet; wijst erop dat het doel van de jongerengarantie in tal van lidstaten bij lange na niet is bereikt; |
De meest achtergestelde jongeren bereiken
13. |
wijst op het risico dat jongeren met een handicap noch onder het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief noch onder de jongerengarantie vallen; roept de Commissie en de lidstaten op hun operationele programma's aan te passen om ervoor te zorgen dat de maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie daadwerkelijk toegankelijk zijn voor alle personen met een handicap teneinde gelijke toegang voor gehandicapte jongeren te bieden, en in specifieke behoeften te voorzien; |
14. |
benadrukt dat het bereiken van NEET's krachtige en aanhoudende inspanningen door nationale autoriteiten alsmede sectoroverstijgende samenwerking vereist, aangezien de NEET's een heterogene groep vormen met uiteenlopende behoeften en vaardigheden; benadrukt dat nauwkeurigere en bredere gegevens over de gehele NEET-populatie nodig zijn opdat zij kunnen worden geregistreerd en doeltreffender kunnen worden bereikt, aangezien doelgroepen aan de hand van meer uitgesplitste gegevens beter kunnen worden afgebakend en initiatieven met betrekking tot werkgelegenheid beter kunnen worden afgestemd op de ontvangers; |
15. |
is van mening dat de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief niet ter vervanging mogen dienen van de toepassing van macro-economische instrumenten en van ander beleid ter bevordering van de jeugdwerkgelegenheid; wijst erop dat het bij de beoordeling van de uitvoering en de invloed van de garantie belangrijk is rekening te houden met de verschillende begrotings- en macro-economische omstandigheden in de lidstaten; is van mening dat het belangrijk is een structurele hervorming van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de lange termijn uit te stippelen indien de duur van het programma verlengd wordt; betoogt dat er duidelijk behoefte bestaat aan een betere coördinatie tussen de verschillende lidstaten; |
16. |
spreekt zijn steun uit voor de ontwikkeling van centrale loketten om ervoor te zorgen dat alle diensten en vormen van begeleiding voor jongeren gemakkelijk en kosteloos toegankelijk en beschikbaar zijn op één plek; |
17. |
maakt zich zorgen over eerste waarnemingen waaruit blijkt dat er verbeteringen nodig zijn op het gebied van de registratie en het bereiken van alle NEET's, in het bijzonder diegenen die moeilijk re-integreerbaar blijken; roept de lidstaten op om passende en op maat gesneden strategieën in te voeren om alle NEET's te bereiken en om een geïntegreerde aanpak te hanteren om meer geïndividualiseerde ondersteuning en diensten beschikbaar te maken voor jongeren die met meerdere belemmeringen kampen; dringt er bij de lidstaten op aan om bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van kwetsbare NEET's en om vooringenomenheid en negatieve houdingen ten opzichte van hen uit te bannen; |
18. |
benadrukt dat het noodzakelijk is maatregelen af te stemmen op de lokale behoeften om hun effect te vergroten; roept de lidstaten op om bijzondere maatregelen met betrekking tot jongerenwerkgelegenheid in te voeren in landelijke gebieden; |
19. |
verzoekt de lidstaten om snel te zorgen voor een betere voorlichting over de bestaande steunprogramma's voor jongeren, met name voor de groepen die het verst van de arbeidsmarkt staan, aan de hand van bewustmakingscampagnes via zowel traditionele als moderne mediakanalen zoals sociale netwerken; |
Waarborging van de kwaliteit van aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief
20. |
neemt kennis van de oproep om de term „deugdelijk aanbod” te definiëren; benadrukt de noodzaak om een alomvattende en algemeen aanvaarde definitie uit te werken, waarbij rekening gehouden kan worden met de werkzaamheden die het Comité voor de werkgelegenheid in samenwerking met de Commissie, de IAO en de relevante belanghebbenden heeft verricht; wijst erop dat een kwalitatief hoogstaand aanbod een veelzijdige maatregel is die door de ontwikkeling van vaardigheden tot een duurzame en passende integratie van de deelnemers op de arbeidsmarkt leidt, en benadrukt dat dit aanbod moet aansluiten op het kwalificatieniveau en profiel van de deelnemers en rekening moet houden met de behoeften van de arbeidsmarkt; dringt er bij de lidstaten op aan te verzekeren dat de relevante sociale bescherming, regelgeving over arbeidsomstandigheden en compensatieniveaus voor de deelnemers gelden; vestigt de aandacht op de kwaliteitsnormen die zijn vermeld in de richtsnoeren van de Commissie inzake de evaluatie van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief („Guidance on the evaluation of the Youth Employment Initiative”) van 2015, waarin de kenmerken van aanbiedingen voor een baan, de afstemming ervan op de behoeften van de deelnemer, de resultaten van de aanbiedingen in termen van integratie op de arbeidsmarkt en het percentage niet aangenomen aanbiedingen en snel weer opgezegde banen worden genoemd als indicatoren voor de evaluatie van de kwaliteit van het werk; |
21. |
herinnert eraan dat de IAO „fatsoenlijk werk” heeft gedefinieerd als „werk dat productief is en een billijk inkomen oplevert, veiligheid op de werkplek en sociale bescherming biedt, betere vooruitzichten op persoonlijke ontwikkeling en sociale integratie biedt, mensen de vrijheid geeft om voor hun belangen op te komen, zich te organiseren en deel te nemen aan de besluitvorming die van invloed is op hun leven, en waarbij alle vrouwen en mannen gelijke kansen krijgen en gelijk worden behandeld”, en dat in het geval van werkende jongeren nog steeds niet aan deze minimumnorm wordt voldaan; |
22. |
is van mening dat jongeren ook bij de controle van de kwaliteit van het aanbod betrokken moeten worden; |
23. |
benadrukt dat met een „aanbod van een kwalitatief goed contract” met betrekking tot een stageplaats wordt bedoeld dat ten minste de volgende garanties worden geëerbiedigd: een stageperiode moet zijn gebaseerd op een schriftelijk contract, dat transparante informatie bevat over de rechten en plichten van de contractsluitende partijen, dat concrete doelstellingen vaststelt en een kwalitatief goed leerplan formuleert; er moet een mentor of toezichthouder worden aangewezen die de resultaten van de stagiair aan het eind van de stageperiode evalueert; de duur van de stage moet worden gespecificeerd, er moet een maximale duur worden vastgesteld voor stages bij dezelfde werkgever, de dekking die wordt geboden binnen het socialezekerheidsstelsel moet worden verduidelijkt en de beloning moet in het contract worden gespecificeerd; |
24. |
moedigt de lidstaten aan om hun operationele programma's in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in samenwerking met de sociale partners en jongerenorganisaties voortdurend bij te werken en te herzien, teneinde hun maatregelen beter af te stemmen op de daadwerkelijke behoeften van de jongeren en de arbeidsmarkt; |
25. |
onderstreept dat vaststellen of de begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief goed wordt besteed, en of het uiteindelijke doel van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om werkloze jongeren duurzaam aan werk te helpen wordt bereikt, alleen mogelijk is als er nauwlettend en transparant toezicht op de activiteiten wordt gehouden op basis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens, en als lidstaten die geen vooruitgang hebben geboekt voor een meer ambitieuze aanpak kiezen; roept de lidstaten op om het toezicht, de verslaglegging en de kwaliteit van de gegevens dringend te verbeteren, en te garanderen dat er betrouwbare en vergelijkbare gegevens over de lopende tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief worden verzameld en tijdig beschikbaar worden gesteld, frequenter dan vereist is uit hoofde van hun jaarlijkse verslagleggingsplicht, zoals bepaald in artikel 19, lid 2 van de ESF-verordening; verzoekt de Commissie haar richtsnoeren over gegevensverzameling in overeenstemming met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer te herzien om het risico op te rooskleurig voorgestelde resultaten tot een minimum te beperken; |
26. |
neemt nota van de voorstellen voor programma's en de verschillende programmatypes die door de lidstaten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontwikkeld zijn; is van mening dat de nationale regelgeving in verschillende lidstaten vaag is met betrekking tot de doelstellingen en benadering, onduidelijk is geformuleerd en geen brede portefeuille van mogelijkheden biedt om de werkgelegenheid te bevorderen; is van mening dat de grote speelruimte en het gebrek aan duidelijke toezichtsmechanismen in sommige gevallen heeft geleid tot de substitutie van bestaande werkplekken door aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
27. |
is bezorgd over berichten over oneigenlijk gebruik van in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gefinancierde maatregelen, waaronder trage betaling aan jongeren of misbruik van stages, bijvoorbeeld het buitensporig gebruik ervan; drukt de bereidwilligheid uit om deze praktijken uit te bannen; is van mening dat herhaald gebruik van de jongerengarantie niet mag ingaan tegen het idee van marktactivering en tegen het doel van een meer permanente integratie in de arbeidsmarkt; |
28. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten om beste praktijken vast te stellen, uit te wisselen en te verspreiden om van elkaars beleid te leren en bij te dragen tot het formuleren en ten uitvoer leggen van op empirisch bewijs gebaseerd beleid; benadrukt dat veranderingen op de arbeidsmarkt en de digitalisering van de economie een nieuwe benadering van het jeugdwerkgelegenheidsbeleid noodzakelijk maken; merkt op dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief meer gebruik moet maken van effectieve instrumenten om jeugdwerkloosheid te verminderen, en geen inefficiënte werkgelegenheidsbeleidsmaatregelen mag recycleren; |
29. |
herhaalt dat partnerschapsbenaderingen volgens de aanbeveling van de Raad van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van de regelingen voor een jongerengarantie en voor het bereiken van NEET's; verzoekt de lidstaten om naar een aanpak met partnerschappen streven door de belanghebbende partijen actief te identificeren en te betrekken en door het jongerengarantieprogramma beter te promoten bij bedrijven, met name kmo's en kleinere familiebedrijven; benadrukt dat bewijs van de lidstaten die reeds vóór de invoering van het programma jongerengarantieachtige benaderingen volgden, laat zien dat een succesvolle aanpak op basis van samenwerking met belanghebbende partijen van essentieel belang is voor het welslagen van de uitvoering; |
30. |
benadrukt de belangrijke rol van jongerenorganisaties als tussenschakel tussen jongeren en de openbare diensten voor arbeidsvoorziening; moedigt de lidstaten in deze context aan om nauw samen te werken met jongerenorganisaties op nationaal, regionaal en lokaal niveau bij de communicatie over en de planning, tenuitvoerlegging en beoordeling van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
31. |
benadrukt het belang van bekwame en gemoderniseerde openbare diensten voor arbeidsvoorziening voor het aanbieden van op NEET's afgestemde diensten; roept de lidstaten op om bij de tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hun openbare diensten voor arbeidsvoorziening beter te coördineren op EU-niveau binnen het Netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening; moedigt de ontwikkeling van verdere synergieën tussen openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, bedrijven en onderwijsstelsels aan; moedigt een wijdverspreid gebruik van e-overheid aan om de administratieve rompslomp te verminderen; |
32. |
verzoekt de Commissie een landenspecifieke raming te maken van de jaarlijkse kosten die in de afzonderlijke lidstaten nodig zijn om de jongerengarantie doeltreffend ten uitvoer te leggen, en daarbij rekening te houden met de raming door de IAO; |
33. |
onderstreept dat het aanbod van stageplaatsen in het kader van de jongerengarantie moet worden bevorderd, aangezien stageplaatsen slechts 4,1 % uitmaken van de tot nu toe aanvaarde aanbiedingen; |
Slotopmerkingen
34. |
benadrukt de noodzaak van een strategie om het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om te vormen van een crisisinstrument tot een stabieler EU-financieringsinstrument voor het aanpakken van jeugdwerkloosheid in de periode na 2020, dat een snelle en ongecompliceerde mobilisering van middelen verzekert, en waarmee met een cofinancieringsvereiste wordt vastgesteld om de hoofdverantwoordelijkheid van de lidstaten te onderstrepen; merkt op dat bij de verlenging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief rekening gehouden moet worden met de opmerkingen van de Rekenkamer; benadrukt dat de algemene doelstelling van het programma de duurzame integratie van jongeren in de arbeidsmarkt is; benadrukt de noodzaak van duidelijke, meetbare doelstellingen; benadrukt dat deze elementen besproken moeten worden in het kader van het volgende MFK om continuïteit, kosteneffectiviteit en toegevoegde waarde te verzekeren; |
35. |
herhaalt zijn steun voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; benadrukt dat verdere inspanningen en een aanhoudend politiek en financieel engagement ter bestrijding van jeugdwerkloosheid absoluut noodzakelijk zijn; herinnert er in het bijzonder aan dat moet worden gewaarborgd dat voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ten minste 700 miljoen EUR wordt uitgetrokken voor de periode 2018-2020, zoals overeengekomen bij de tussentijdse herziening van het MFK; verzoekt tevens om de toewijzing van voldoende betalingskredieten om voor een behoorlijke en tijdige tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te zorgen; |
36. |
beklemtoont dat de kwaliteit van aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie moet worden verhoogd en roept op tot een discussie over de in aanmerking komende leeftijdscategorie; |
37. |
is van mening dat, om ervoor te zorgen dat dit kwaliteitskader voor jeugdwerkgelegenheid operationeel wordt, vorderingen moeten worden gemaakt met de goedkeuring van een aanbeveling met een juridische grondslag in artikelen 292 en 153 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en dat een reeks maatregelen moet worden genomen op het gebied van voorlichting, bijvoorbeeld het opzetten van een toegankelijke, geactualiseerde website met relevante informatie over de regulering van stages in elke lidstaat; |
38. |
erkent dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een financieringsinstrument is dat bedoeld is ter aanvulling van initiatieven van de lidstaten voor het aanpakken van het hoge jeugdwerkloosheidspercentage en dat grotere inspanningen van de lidstaten dringend noodzakelijk zijn om onderwijsstelsels beter te laten aansluiten op arbeidsmarkten, zodat meer jongeren op een duurzame manier kunnen integreren in de arbeidsmarkt; verwelkomt de ingevoerde maatregelen en beleidslijnen om de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden aan te pakken; erkent dat de benutting van vaardigheden een uitdaging blijft in heel Europa en is van oordeel dat het dus noodzakelijk is om te verzekeren dat de gevraagde en aangeboden vaardigheden beter op elkaar afgestemd zijn; |
39. |
is van mening dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie van essentieel belang zijn voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de kernbeginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met name aanbeveling 1 inzake onderwijs, opleiding en een leven lang leren; aanbeveling 4 inzake actieve ondersteuning bij het vinden van werk; aanbeveling 5 inzake veilige en flexibele werkgelegenheid; aanbeveling 6 inzake loon; aanbeveling 8 inzake sociale dialoog en betrokkenheid van werknemers; aanbeveling 10 inzake een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving en gegevensbescherming; aanbeveling 12 inzake sociale bescherming; aanbeveling 13 inzake werkloosheidsuitkeringen; en aanbeveling 14 inzake minimuminkomen; |
40. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten zich, samen met de IAO, extra in te spannen om informatie op maat te verschaffen en de nationale capaciteit te vergroten om jongerengarantieregelingen te ontwikkelen en evalueren op basis van de volgende aspecten: garantie dat het initiatief volledig en op duurzame wijze ten uitvoer wordt gelegd, verbetering van de benadering van de NEET's die nog niet geregistreerd staan en jongeren met lage kwalificaties, het vergroten van de capaciteiten en het verbeteren van de kwaliteit van de aanbiedingen; |
41. |
merkt op, in afwachting van de uiteindelijke cijfers van de Commissie op basis van de gegevens van de lidstaten, dat naar schatting 203 000 personen aan het eind van 2015 het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hadden afgerond, een aantal dat overeenkomt met 4 % van alle deelnemers; toont zijn bezorgdheid over het hoge aantal deelnemers dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in sommige lidstaten niet afrondt; is van mening dat het belangrijk is de stimuleringsmaatregelen te intensiveren om te voorkomen dat jongeren het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zien als een programma dat weinig nut heeft; |
42. |
herinnert eraan dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief financiële steun moet bieden voor maatregelen ter bevordering van de integratie van jonge NEET's op de arbeidsmarkt, zoals (betaalde) stages en plaatsen in het leerlingstelsel, maar niet mag verworden tot substituut van bezoldigd werk in eigenlijke zin; |
43. |
stelt voor om een Europese „hotline ter bestrijding van schending van jongerenrechten” op te richten, zodat jongeren eventuele negatieve ervaringen bij hun deelname aan maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie rechtstreeks kunnen melden aan de Commissie, zodat informatie kan worden verzameld en mogelijk misbruik bij de uitvoering van door de EU gefinancierd beleid kan worden onderzocht; |
44. |
is verheugd over het feit dat in de intentieverklaring bij de toespraak van voorzitter Juncker over de staat van de Unie 2017 gewag wordt gemaakt van een voorstel voor de oprichting van een Europese arbeidsautoriteit om de samenwerking tussen arbeidsmarktautoriteiten op alle niveaus te versterken en grensoverschrijdende situaties beter aan te pakken, alsook verdere initiatieven om eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen; |
45. |
erkent dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor een afname van de jongerenwerkloosheid en een evenwicht tussen mannen en vrouwen heeft gezorgd, aangezien het initiatief ongeveer 48 % mannen en 52 % vrouwen heeft bereikt; |
46. |
wenst dat Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen volledig ten uitvoer worden gelegd binnen het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
47. |
acht het noodzakelijk dat de Commissie en de lidstaten met positieve maatregelen komen om te waarborgen dat jonge vrouwen en meisjes werk van goede kwaliteit krijgen aangeboden en niet in kwetsbare, onderbetaalde en tijdelijke banen met geen of weinig rechten terechtkomen of blijven hangen; |
48. |
verzoekt de lidstaten naar geslacht uitgesplitste statistische gegevens te verzamelen zodat de Commissie een effectbeoordeling van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en van het evenwicht tussen mannen en vrouwen kan lanceren en er een grondige beoordeling en analyse van de uitvoering van het initiatief mogelijk wordt gemaakt; |
49. |
roept de lidstaten op om manieren te vinden om de terugkeer van jonge vrouwen naar de arbeidsmarkt, naar school of naar een opleiding te ondersteunen door toe te zien op de gelijkheid van mannen en vrouwen in de toegang tot arbeid, carrièrekansen, het combineren van werk en privéleven, het aanbieden van kinderopvang en zorgvoorzieningen voor volwassenen en het bevorderen van gelijke betaling voor werk van gelijke waarde; |
50. |
dringt er bij de lidstaten op aan meer inspanningen te leveren voor de verbetering van maatregelen in onderwijsinstellingen om bij te dragen aan de blijvende bescherming van risicojongeren; |
51. |
stelt bezorgd vast dat in de recentste beoordelingsverslagen (10) werd benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de eerste uitvoeringsfase primair gericht bleek op hoogopgeleide NEET's, eerder dan op laagopgeleide jongeren, niet-actieve jongeren en jongeren die niet bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening zijn ingeschreven; |
52. |
roept de lidstaten op deze wezenlijke tekortkoming bij de tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief aan te pakken door onder meer specifieke follow-upmaatregelen te ontwikkelen met het oog op de uitvoering van meer empirisch onderbouwd, doeltreffend en duurzaam jeugdbeleid; |
53. |
roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat hun wetgeving het voor alle jongeren binnen de vastgestelde leeftijdsgroep mogelijk maakt om zich in te schrijven en daadwerkelijk aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief deel te nemen (11); |
54. |
vestigt de aandacht op het gebrek aan regelgeving voor het stageaanbod op de vrije markt in verband met transparante aanwerving, duur en erkenning, en wijst erop dat maar enkele lidstaten minimumkwaliteitscriteria hebben vastgesteld, onder meer voor de controle op de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
55. |
erkent dat investeringen met middelen uit de EU-begroting via het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief effect hebben gesorteerd en vaart hebben gezet achter de uitbreiding van de arbeidsmarkt voor jongeren; is van mening dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een duidelijke Europese meerwaarde vertegenwoordigt, aangezien veel werkgelegenheidsinitiatieven voor jongeren niet mogelijk zouden zijn geweest zonder het engagement van de EU; |
56. |
wijst erop dat in het MFK 2014-2020 oorspronkelijk was voorzien in 6,4 miljard EUR voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarvan 3,2 miljard EUR van een specifieke begrotingslijn afkomstig was en nog eens hetzelfde bedrag van het ESF; |
57. |
benadrukt dat er bij de tussentijdse herziening van het MFK politieke steun was voor het voorstel om voor de periode 2017-2020 een aanvullend bedrag van 1,2 miljard EUR aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief toe te kennen, dat met nog eens hetzelfde bedrag uit het ESF moet worden aangevuld; wijst er evenwel op dat het uiteindelijke bedrag voor het programma zal worden vastgelegd in de volgende jaarlijkse begrotingsprocedures; |
58. |
vindt het verheugend dat op aandringen van het Europees Parlement de bemiddeling over de EU-begroting voor 2018 ertoe heeft geleid dat het aanvankelijk voorgestelde specifieke bedrag voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zal worden verhoogd met 116,7 miljoen EUR aan nieuwe kredieten, zodat het totale bedrag voor 2018 uitkomt op 350 miljoen EUR; neemt kennis van een eenzijdige toezegging van de Commissie dat zij in een gewijzigde begroting een verhoging van de financiering voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zal voorstellen als het absorptievermogen van het initiatief een verhoging mogelijk maakt; |
59. |
is van mening dat de totale begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontoereikend is voor de feitelijke vraag en de middelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het programma zijn doelstellingen haalt; herinnert eraan dat er gemiddeld slechts 42 % van de NEET's is bereikt, en in sommige lidstaten zelfs minder dan 20 %; wenst daarom dat in het volgende MFK een aanzienlijk hoger bedrag voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief wordt uitgetrokken en dat de lidstaten in hun nationale begroting ruimte creëren voor werkgelegenheidsregelingen voor jongeren; |
60. |
verzoekt de Commissie te zorgen voor consistentie bij de investeringen ten behoeve van werkgelegenheid voor jongeren, door synergie tussen de beschikbare middelen aan te moedigen en homogene regels op te stellen die in een holistische gids worden opgenomen, om te komen tot een grotere impact, synergieën, doeltreffend optreden en vereenvoudiging op het terrein; herinnert eraan dat verlichting van de administratieve lasten voor de beheersautoriteiten een prioriteit is; benadrukt het belang van landenspecifieke verslagen over de financiering van jongerengarantieregelingen waarin ook wordt gekeken naar de synergie tussen nationale begrotingen en de EU-begroting, alsmede de behoefte aan een betere coördinatie en een nauwere samenwerking tussen de centrale belanghebbenden; |
61. |
verzoekt de Commissie de planning van de investeringen in banen voor jongeren na 2020 te verbeteren, door onverkort de benadering toe te passen die wordt gebruikt bij de programmering van de ESI-fondsen, waarbij financiering afhankelijk is van een uitgebreide voorafgaande planning en ex-antebeoordeling die gevolgd worden door het sluiten van partnerschapsovereenkomsten; is van mening dat een dergelijke aanpak de impact van de EU-begroting vergroot; wijst op de succesvolle tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in lidstaten met specifieke operationele programma's en met ruime bijdragen uit de nationale en regionale begrotingen; |
62. |
verzoekt de Commissie bovendien het huidige evaluatiemechanisme om te vormen door de nadruk te leggen op eenvormige resultaten en doelmatigheidscontroles in het kader van jaarlijkse en eindverslagen teneinde de impact van de EU-begroting beter te kunnen monitoren; verzoekt om een EU-brede toepassing van indicatoren, zoals het aantal deelnemers aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief dat dankzij door de EU gefinancierde maatregelen een plaats vindt op de primaire arbeidsmarkt; |
63. |
benadrukt echter dat hervormingen op het gebied van planning en rapportage niet tot vertraging in de uitvoering van de begroting mogen leiden en geen buitensporige administratieve lasten mogen meebrengen voor de beheersautoriteiten en vooral niet voor de eindbegunstigden; |
64. |
beseft dat de bestaande administratieve rompslomp het investeringsvermogen van de EU-begroting ondermijnt, vooral waar het gaat om instrumenten met kortere looptijden, zoals het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt daarom om gestroomlijnde aanbestedingsprocedures waarbij de nadruk ligt op snellere voorbereiding van opdrachten en kortere beroepsprocedures; wijst op het positieve effect van het gebruik van „vereenvoudigde kostenopties” (Simplified Cost Options (SCOs)) bij de uitgaven in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt om EU-brede invoering van die vereenvoudigde kostenopties in projecten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om de administratieve rompslomp fors terug te dringen en de begrotingsuitvoering te versnellen; |
65. |
benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief momenteel van alle ESI-fondsen het best presteert wat de financiële uitvoering betreft; |
66. |
is verheugd dat op grond van de maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief steun is verleend aan meer dan 1,6 miljoen jongeren en dat de lidstaten in dit kader activiteiten hebben gesteund ter waarde van meer dan 4 miljard EUR; |
67. |
wijst erop dat gebrek aan informatie over de potentiële kosten van de invoering van een regeling in een lidstaat kan leiden tot ontoereikende financiële middelen voor de uitvoering van de regeling en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan; vraagt de lidstaten een analyse vooraf te verrichten en een overzicht te maken van de kosten die gemoeid zijn met de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie; |
68. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om administratief minder belastende en actuelere monitoringsystemen op te zetten voor de resterende financiering in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; |
69. |
pleit ervoor dat bij het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief de focus wordt gelegd op de bereikte resultaten, door concrete indicatoren vast te stellen in verband met nieuwe diensten en steunmaatregelen op de arbeidsmarkt die met behulp van het programma in de lidstaten werden ingevoerd, en het aantal vaste contracten dat is aangeboden; |
70. |
is van mening dat in het kader van de beoordeling van de doeltreffendheid van de regeling alle aspecten geëvalueerd moeten worden, waaronder de kosten-batenverhouding; neemt nota van de eerdere ramingen van de IAO en Eurofound en vraagt de Commissie deze ramingen te bevestigen of te actualiseren; |
71. |
verzoekt de Commissie en de lidstaten realistische en haalbare doelstellingen vast te stellen, verschillen te beoordelen, de markt te analyseren alvorens regelingen ten uitvoer te leggen, de procedures voor toezicht en kennisgeving te verbeteren; |
o
o o
72. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.
(2) PB L 126 van 21.5.2015, blz. 1.
(3) PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0390.
(5) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 69.
(6) PB L 113 van 29.4.2017, blz. 56.
(7) Verslag van de Commissie getiteld „Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2013”.
(8) Verslag van Eurofound van augustus 2014 getiteld „Occupational profiles in working conditions: Identification of groups with multiple disadvantages”.
(9) Andere maatregelen zijn onder meer het in september 2010 gelanceerde initiatief „Jeugd in beweging”, het in december 2011 gelanceerde initiatief „Kansen voor jongeren” en het in januari 2012 gelanceerde initiatief voor jongerenactieteams.
(10) Speciaal verslag nr. 5/2017 van de Rekenkamer over de uitvoering van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; Eindverslag van juni 2016 voor het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie van de Europese Commissie over de eerste resultaten van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; Mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016 getiteld „Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (COM(2016)0646); Diepgaande analyse van de EPRS van juni 2016 getiteld „Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief: Europese uitvoeringsbeoordeling”.
(11) In het wetgevingskader van sommige landen worden bepaalde jongeren, met name die met een ernstige handicap, gedefinieerd als „arbeidsongeschikt”. Zij kunnen zich niet inschrijven bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en kunnen dan ook niet deelnemen aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/70 |
P8_TA(2018)0019
Tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de noodzakelijke hervorming van professionele diensten
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG ten aanzien van de regulering en de noodzakelijke hervorming van professionele diensten (2017/2073(INI))
(2018/C 458/08)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de artikelen 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), |
— |
gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 15 en 16, |
— |
gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 inzake aanbevelingen voor hervorming van de reglementering van professionele dienstverlening (COM(2016)0820), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 inzake de evaluering van nationale regelingen inzake de toegang tot beroepen (COM(2013)0676), |
— |
gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2015 getiteld „De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen” (COM(2015)0550), |
— |
gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over de strategie voor de interne markt (2), |
— |
gezien zijn resolutie van 15 juni 2017 over een Europese agenda voor de deeleconomie (3), |
— |
gezien zijn resolutie 15 februari 2017 over het Jaarverslag over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2017 (4), |
— |
gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 mei 2017 (5), |
— |
gezien het eindverslag van de werkgroep Ondersteuning van vrije beroepen, |
— |
gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen, |
— |
gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0401/2017), |
A. |
overwegende dat het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening binnen de EU het fundament van de interne markt vormen en talrijke voordelen opleveren voor burgers en ondernemingen; |
B. |
overwegende dat diensten weliswaar 71 % van het bbp en 68 % van de totale werkgelegenheid vertegenwoordigen, maar dat het potentieel van de interne markt voor diensten nog steeds niet volledig wordt benut; |
C. |
overwegende dat de lidstaten bij gebrek aan harmonisatie vrij kunnen beslissen over de reglementering van beroepen, op voorwaarde dat de nationale maatregelen transparant, niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig zijn; |
D. |
overwegende dat slimme regelgeving, naar behoren gerechtvaardigd door de bescherming van legitieme doelstellingen van algemeen belang, positieve gevolgen kan hebben voor de interne markt, zodat een hoog niveau van consumentenbescherming en een betere kwaliteit van de dienstverlening wordt gewaarborgd; overwegende dat deregulering daarom geen doel op zich mag zijn; |
E. |
overwegende dat de reglementering van beroepen in veel gevallen gerechtvaardigd is, maar dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor professionele dienstverlening afbreuk doen aan de grondrechten van de burgers en de economie van de lidstaten; overwegende dat de reglementering van beroepen daarom regelmatig moet worden aangepast om rekening te houden met technologische, maatschappelijke of marktontwikkelingen; |
F. |
overwegende dat in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties is voorzien in de automatische erkenning van een aantal beroepen op basis van geharmoniseerde minimumeisen inzake opleiding, een algemeen systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties, een automatisch systeem voor de automatische erkenning van beroepservaring en een nieuw systeem voor grensoverschrijdende dienstverlening in de context van gereglementeerde beroepen; |
G. |
overwegende dat Richtlijn 2005/36/EG in 2013 is gewijzigd om een evenredig regelgevend kader tot stand te brengen dat kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang en dat in artikel 59 voor alle gereglementeerde beroepen in de lidstaten een transparantie- en wederzijdse evaluatie-exercitie is voorzien, ongeacht of zij gereglementeerd zijn op grond van nationale regels dan wel op grond van op Unieniveau geharmoniseerde regels; |
H. |
overwegende dat niet alle bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG, in het bijzonder artikel 59, door de lidstaten volledig ten uitvoer zijn gelegd, zelfs niet na het verstrijken van de uiterste termijn; |
I. |
overwegende dat de lidstaten uiterlijk tegen 18 januari 2016 bij de Commissie nationale actieplannen moesten indienen met informatie over hun besluiten met betrekking tot het handhaven of wijzigen van de reglementering van beroepen; overwegende dat zes lidstaten hun nationale actieplannen nog steeds niet hebben ingediend; |
J. |
overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG werd geacht uiterlijk op 18 januari 2017 haar conclusies over de wederzijdse evaluatie voor te leggen, eventueel vergezeld van voorstellen voor verdere initiatieven; |
K. |
overwegende dat de Commissie op 10 januari 2017 een mededeling over de behoefte aan hervormingen in de professionele dienstverlening heeft gepresenteerd, waarin de reglementering van beroepen in zeven activiteitensectoren wordt geanalyseerd en aanbevelingen ter zake voor de lidstaten worden geformuleerd; |
L. |
overwegende dat uit de wederzijdse evaluatie-exercitie is gebleken dat de mate van reglementering van beroepen sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat er verdere verduidelijking nodig is, met name in de gevallen waarin de lidstaten hebben aangekondigd dat er na afloop van de exercitie nieuwe vormen van reglementering van beroepen zullen worden ingevoerd; |
Reglementering van beroepen in de Europese Unie en stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG
1. |
benadrukt dat gereglementeerde beroepen een fundamentele rol in de economie van de Unie spelen en in grote mate bijdragen tot de arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en meerwaarde in de Unie; is voorts van mening dat kwalitatief hoogwaardige professionele dienstverlening en een doeltreffend regelgevingskader van het allergrootste belang zijn om het economische, sociale en culturele model van de EU in stand te houden en om het concurrentievermogen van de EU op het vlak van groei, innovatie en werkgelegenheid te versterken; |
2. |
herinnert eraan dat er in de EU meer dan 5 500 gereglementeerde beroepen zijn, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, die 22 % van de beroepsbevolking vertegenwoordigen in alle activiteitensectoren, zoals gezondheidszorg en sociale diensten, zakelijke dienstverlening, bouw, netwerkdiensten, vervoer, toerisme, vastgoed, openbare diensten en onderwijs; |
3. |
is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de lidstaten richtsnoeren te verstrekken in het kader van de wederzijdse evaluatie-exercitie, zoals de organisatie van diepgaande discussies met nationale autoriteiten, en wijst er ook op dat de nationale autoriteiten alle betrokken partijen inspraak moeten geven om de nodige informatie over het effect van de regelgeving te verzamelen; |
4. |
meent dat de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 de lidstaten kan helpen om professionele diensten beter te reguleren en best practices uit te wisselen om inzicht te krijgen in de regelgevingskeuzes van andere lidstaten, rekening houdend met het feit dat beroepen in sommige lidstaten sterker door de overheid worden gereglementeerd dan in andere; benadrukt echter dat ook de kwaliteit van de regelgeving moet worden beoordeeld, omdat voor een holistische beoordeling van de prestaties van het regelgevingsklimaat in elke lidstaat elementen nodig zijn die verder gaan dan een louter economische analyse; |
5. |
betreurt dat sommige lidstaten geen informatie hebben verstrekt over de beroepen die zij reglementeren en de eisen die zij stellen voor de toegang tot deze beroepen; verzoekt de lidstaten de kennisgevingsprocedure in het kader van de richtlijn beroepskwalificaties aanzienlijk te verbeteren; |
6. |
onderstreept dat een betere transparantie en vergelijkbaarheid van de nationale eisen voor de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen de arbeidsmobiliteit kan vergroten, en dat bijgevolg alle nationale eisen in overeenstemming met Richtlijn 2005/36/EG moeten worden ingevoerd en op duidelijke en bevattelijke wijze openbaar moeten worden gemaakt in de databank voor gereglementeerde beroepen; |
7. |
neemt nota van de verbeteringen die de Commissie in de databank van gereglementeerde beroepen heeft aangebracht, zoals de nieuwe interactieve kaart waarmee burgers de eisen voor de toegang tot beroepen in de EU kunnen raadplegen en gemakkelijker kunnen zien welke beroepen in een bepaalde lidstaat gereglementeerd zijn; vraagt de Commissie de databank van gereglementeerde beroepen verder te verbeteren, zodat de bevoegde autoriteiten de informatie tijdig en correct kunnen verstrekken en de transparantie voor EU-burgers dus toeneemt; |
8. |
neemt nota van de verschillen tussen de lidstaten wat betreft het aantal gereglementeerde beroepen en de reikwijdte van de activiteiten die onder vergelijkbare beroepen vallen, hetgeen verklaart dat lidstaten ervoor kiezen beroepen op uiteenlopende wijzen te reglementeren; vraagt de Commissie de vergelijkbaarheid van verschillende beroepen te verbeteren en een gemeenschappelijke reeks activiteiten te bepalen voor elk beroep dat in de databank wordt aangemeld, om vrijwillige harmonisering binnen de EU te faciliteren; |
9. |
betreurt dat een aantal lidstaten geen nationaal actieplan hebben ingediend zoals vereist door Richtlijn 2005/36/EG, en vraagt die lidstaten dat onverwijld te doen; merkt op dat de mate van grondigheid, ambitie en gedetailleerdheid van de ingediende nationale actieplannen uiteenloopt; |
10. |
vraagt de lidstaten artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG volledig ten uitvoer te leggen en hun inspanningen op te voeren om hun reglementering van beroepen transparanter te maken, hetgeen cruciaal is voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaars in de Unie omdat alleen met volledige informatie uit alle lidstaten een volledig overzicht van de gereglementeerde beroepen op nationaal of EU-niveau kan worden gegeven; |
11. |
betreurt dat sommige lidstaten de relevante belanghebbenden niet op passende wijze hebben geraadpleegd bij de opstelling van de nationale actieplannen; is van mening dat een transparante informatiestroom tussen overheidsinstellingen en belanghebbenden noodzakelijk is om de kwesties en uitdagingen in verband met beroepen doeltreffend aan te pakken; pleit voor een ruimere betrokkenheid van alle belanghebbenden in de toekomst, niet alleen met het oog op de opstelling van de nationale actieplannen, maar ook voordat de reglementering van beroepen wordt hervormd, zodat alle betrokken partijen hun mening kunnen geven; |
12. |
benadrukt dat een doeltreffende reglementering van beroepen zowel de consumenten als de beroepsbeoefenaren ten goede moet komen; herinnert eraan dat het de lidstaten vrij staat om nieuwe regelgeving in te voeren of bestaande regels ter beperking van de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen te wijzigen, afhankelijk van hun visie op de samenleving en hun sociaaleconomische context, mits dit gerechtvaardigd is door doelstellingen van algemeen belang; is van mening dat een reglementering van professionele diensten die evenredig is en op de realiteit van de markt afgestemd is, kan leiden tot een betere marktdynamiek, lagere prijzen voor de consumenten en efficiëntere prestaties in de sector; |
13. |
is tegelijk van oordeel dat discriminerende, ongerechtvaardigde en onevenredige eisen bijzonder onbillijk kunnen zijn, met name voor jonge beroepsbeoefenaars, de mededinging kunnen belemmeren en negatieve gevolgen kunnen hebben voor de afnemers van diensten, waaronder consumenten; |
14. |
erkent de rol van de reglementering van beroepen bij de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van doelstellingen van openbaar belang, of het nu gaat om doelstellingen die uitdrukkelijk in het Verdrag worden vermeld, zoals openbaar beleid, openbare veiligheid en volksgezondheid, dan wel om doelstellingen die dwingende redenen van algemeen belang vormen, waaronder die welke worden erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie, zoals handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, bescherming van een goede rechtsbedeling, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding en het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking, doeltreffend begrotingstoezicht, verkeersveiligheid, waarborging van vakmanschap, bevordering van onderzoek en ontwikkeling, bescherming van het milieu en het stedelijke milieu, diergezondheid, intellectuele eigendom, bescherming en instandhouding van het nationale historische en artistieke erfgoed, en doelstellingen van sociaal beleid en cultuurbeleid; erkent dat de lidstaten een beoordelingsmarge hebben om te bepalen op welke wijze het bovenstaande moet worden verwezenlijkt, overeenkomstig de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid; |
15. |
merkt op dat de lidstaten, gezien de risico's voor consumenten, beroepsbeoefenaren of derden, bepaalde activiteiten alleen voor gekwalificeerde beroepsbeoefenaren kunnen voorbehouden, met name wanneer er geen minder beperkende middelen zijn om hetzelfde resultaat te bereiken; benadrukt dat in dergelijke gevallen beroepsspecifieke voorschriften moeten zorgen voor een doeltreffend toezicht op de rechtmatige uitoefening van het gereglementeerde beroep en, in voorkomend geval, op de ethische regels ervan; |
16. |
neemt in dit opzicht nota van het verband tussen het voorstel voor de evenredigheidsbeoordeling, waarin regels worden vastgesteld voor een gemeenschappelijk kader voor het verrichten van evenredigheidsbeoordelingen voordat nieuwe of bestaande maatregelen voor gereglementeerde beroepen worden ingevoerd of gewijzigd, en de aanbevelingen voor hervorming, die gebaseerd zijn op een beoordeling van de nationale regelgeving in zeven activiteitensectoren; vraagt de lidstaten hun reglementering van beroepen te beoordelen en zo nodig aan te passen in overeenstemming met de specifieke aanbevelingen voor hervorming; |
17. |
benadrukt dat aanbevelingen voor hervorming niet in de plaats kunnen komen van handhavingsmaatregelen, en verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen op te treden en inbreukprocedures in te leiden wanneer zij discriminerende, ongerechtvaardigde of onevenredige regelgeving vaststelt; |
Nut van de restrictiviteitsindicator en noodzaak om een hoge kwaliteit van de diensten in Europa te bevorderen
18. |
neemt er nota van dat de Commissie een nieuwe restrictiviteitsindicator heeft ontwikkeld en is verheugd dat die, dankzij de gedetailleerde analyse van de sectoren in kwestie, een verbetering inhoudt ten opzichte van de bestaande PMR-restrictiviteitsindicator van de OESO; |
19. |
onderstreept dat deze indicator, die de totale regelgevingsintensiteit in de lidstaten weergeeft op basis van louter kwantitatieve gegevens over bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer, moet worden gezien als een louter indicatief instrument, en niet als een instrument dat het mogelijk maakt conclusies te trekken over de vraag of de strengere regelgeving in sommige lidstaten onevenredig is; |
20. |
herinnert eraan dat bij de algemene analyse van het effect van de regelgeving in de lidstaten niet alleen een kwantitatieve, maar ook een kwalitatieve beoordeling moet worden verricht van de doeleinden van algemeen belang en de kwaliteit van de dienstverlening, met inbegrip van de mogelijke indirecte voordelen voor de burgers en de arbeidsmarkt; merkt op dat de restrictiviteitsindicator vergezeld gaat van een nadere analyse, die aanvullende informatie verschaft over de realiteit in het veld, en moedigt de lidstaten aan om deze indicator samen met kwalitatieve gegevens te gebruiken om hun prestaties in de geselecteerde activiteiten sectoren te vergelijken; |
De toekomst voor gereglementeerde beroepen
21. |
onderstreept dat er in de EU en in de lidstaten niet alleen een doeltreffend regelgevingskader nodig is, maar ook doeltreffende en gecoördineerde beleidsmaatregelen om beroepsbeoefenaren in de EU te ondersteunen en het concurrentievermogen, de innovatiecapaciteit en de kwaliteit van de professionele dienstverlening in de EU te verbeteren; |
22. |
benadrukt dat beroepsbeoefenaren gereglementeerde beroepen kunnen uitoefenen als natuurlijk persoon of als rechtspersoon, in de vorm van een professioneel bedrijf, en dat het belangrijk is om bij de tenuitvoerlegging van nieuw beleid rekening te houden met beide oogpunten; is er in dit opzicht van overtuigd dat economische instrumenten moeten worden gecombineerd met beleid ter versterking van het ondernemerschap en het menselijk kapitaal in de professionele dienstverlening; |
23. |
vraagt de Commissie en de lidstaten alsmede de beroepsorganisaties in hun respectieve deskundigheidsgebieden om op passende wijze uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Werkgroep ondersteuning vrije beroepen; |
24. |
benadrukt hoe belangrijk onderwijs, de ontwikkeling van vaardigheden en opleidingen in ondernemerschap zijn om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren in de EU concurrerend blijven en in staat zijn om te gaan met de ingrijpende veranderingen waarmee vrije beroepen als gevolg van innovatie, digitalisering en globalisering te maken krijgen; wijst op de nauwe samenhang tussen de kennis van een beroepsbeoefenaar en de kwaliteit van de verleende dienst; benadrukt de belangrijke rol die het hoger onderwijs en onderzoeksinstellingen in dit opzicht moeten spelen, onder meer door middel van projecten ter bevordering van digitale geletterdheid; |
25. |
wijst erop dat er een betere vergelijkbaarheid van het niveau van beroepskwalificaties nodig is om de homogeniteit van bewijsstukken van formele kwalificaties in de EU te verhogen en om een gelijker speelveld te creëren voor jonge gediplomeerden die deze beroepen gaan uitoefenen, teneinde hun mobiliteit te faciliteren; |
26. |
verzoekt de lidstaten een marktanalyse uit te voeren opdat dienstverleners zich sneller aanpassen aan de marktbehoeften, en beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de professionele dienstverlening in de EU in de komende decennia wereldwijd kan concurreren; |
Innovatie en digitalisering in de professionele dienstverlening
27. |
merkt op dat wetenschappelijke vooruitgang, technologische innovatie en digitalisering een aanzienlijk effect hebben op de professionele dienstverlening en dat dit niet alleen nieuwe kansen voor beroepsbeoefenaars met zich brengt, maar ook uitdagingen voor de arbeidsmarkt en de kwaliteit van de dienstverlening; |
28. |
is verheugd dat de Commissie erkent dat er over het effect van nieuwe technologieën op de professionele dienstverlening moet worden nagedacht, met name in de juridische sector en de boekhoudsector, waar de procedures voor verbetering vatbaar zijn; merkt met name op dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de daarmee gepaard gaande risico's voor de afnemers van diensten, waaronder consumenten, die niet van nieuwe technologieën mogen worden uitgesloten; |
29. |
benadrukt dat het onwaarschijnlijk is dat mensen door nieuwe technologieën zullen worden vervangen als er ethische en morele beslissingen moeten worden genomen; wijst er in dit opzicht op dat regels inzake de organisatie van beroepen, met inbegrip van regels inzake toezicht door publieke organen of beroepsorganisaties, een belangrijke rol zouden kunnen spelen en zouden kunnen helpen om de voordelen van digitalisering eerlijker te verdelen; merkt op dat door de markt gedreven mechanismen, zoals feedback van consumenten, op bepaalde gebieden ook de kwaliteit van een bepaalde dienst kunnen helpen verbeteren; |
30. |
benadrukt dat de regelgeving inzake professionele diensten doelmatig moet zijn en regelmatig moet worden herzien om rekening te houden met technische innovaties en digitalisering; |
31. |
verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot de naleving van Richtlijn 2005/36/EG door de lidstaten; |
o
o o
32. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en de regeringen van de lidstaten. |
(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0237.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0271.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0040.
(5) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
ADVIEZEN
Europees Parlement
Donderdag 18 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/76 |
P8_TA(2018)0012
Geen bezwaar tegen een uitvoeringsmaatregel: instelling van een EU-register
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register (D054274-02 — 2017/3013(RPS))
(2018/C 458/09)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register (D054274-02), |
— |
gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name de artikelen 12 en 19, |
— |
gezien het advies van 30 november 2017 van het in artikel 23, lid 1, van bovengenoemde richtlijn bedoelde comité, |
— |
gezien de brief van de Commissie van 5 december 2017, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen het ontwerp van verordening, |
— |
gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 11 januari 2018 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, |
— |
gezien artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2), |
— |
gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, |
— |
gezien artikel 106, lid 4, onder d), en artikel 105, lid 6, van zijn Reglement, |
— |
gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 17 januari 2018 verstreek, |
A. |
overwegende dat het luchtvaartexploitanten en andere exploitanten die aan de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten („EU ETS”) deelnemen, met het oog op de bescherming van de milieu-integriteit van de bedoelde regeling niet toegestaan is gebruik te maken van rechten die door een lidstaat uitgegeven zijn en waarvan verplichtingen voor luchtvaartexploitanten en andere exploitanten vervallen, en overwegende dat daartoe de nodige vrijwaringsmaatregelen moeten worden vastgesteld; |
B. |
overwegende dat de Commissie krachtens artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG gemachtigd is overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing (RPS) maatregelen te treffen met betrekking tot het gestandaardiseerde en beveiligde registersysteem; |
C. |
overwegende dat de Commissie op 8 december 2017 het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register („ontwerp van RPS-maatregel”) officieel aan het Parlement heeft voorgelegd, waarmee de toetsingsperiode van drie maanden voor het Parlement begon voor het al dan niet aantekenen van bezwaar tegen het ontwerp van handeling; |
D. |
overwegende dat de vrijwaringsmaatregelen in het ontwerp van RPS-maatregel zo snel mogelijk in werking moeten treden om te kunnen worden toegepast, zodat rechten in 2018 gratis kunnen worden toegekend, in ruil voor internationale kredieten kunnen worden ontvangen of kunnen worden geveild, en overwegende dat indien het Parlement de voorziene toetsingsperiode van drie maanden volledig zou gebruiken er onvoldoende tijd zou om het ontwerp van RPS-maatregel in werking te doen treden voordat de rechten voor 2018 worden toegekend; |
1. |
verklaart geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad. |
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES PARLEMENT
Dinsdag 16 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/78 |
P8_TA(2018)0001
Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) (COM(2017)0128 — C8-0121/2017 — 2017/0056(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 458/10)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende soorten in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld. |
Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende visbestanden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld. |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 10 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 10 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — alinea 1 — punt 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 6 bis Toewijzing van vangstmogelijkheden voor Chileense horsmakreel Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden voor bestanden Chileens horsmakreel gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, streven zij naar een eerlijke verdeling van de nationale quota over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserij, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer. |
6. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is en wanneer het omwille van de operationele veiligheid nodig is biologisch afval te lozen , verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer. |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. |
4. Vissersvaartuigen van de Unie mogen voor zover mogelijk geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer. |
5. Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval voor zover mogelijk en passend tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. Netten worden na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen. |
6. Netten worden zo mogelijk na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Titel III — Hoofdstuk II bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Hoofdstuk II bis |
|
Kieuwnetten |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Artikel 17 bis |
||
|
Kieuwnetten |
||
|
1. Het gebruik van grote pelagische drijfnetten en alle diepzeekieuwnetten is verboden in het hele SPRFMO-verdragsgebied. |
||
|
2. Vlaggenlidstaten die hun vaartuigen het SPRFMO-verdragsgebied willen laten betreden met kieuwnetten aan boord: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot in het SPRFMO-verdragsgebied geoogste soorten . |
5. Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot soorten die onder de verantwoordelijkheid van het SPRFMO vallen in het verdragsgebied . |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Dit artikel laat de artikelen 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 4, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1005/2008 onverlet. |
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten dienen ten minste 120 dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 90 dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat. |
De lidstaten dienen ten minste 150 dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 120 dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat. |
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 bis — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De autoriteiten van de lidstaat die door de Commissie in kennis is gesteld van de opneming van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in de ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stellen de eigenaar van het vaartuig in kennis van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben. |
2. Als de Commissie in kennis is gesteld van het feit dat een onder de vlag van een lidstaat varend vissersvaartuig is opgenomen in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stelt de Commissie de autoriteiten van de lidstaat in kwestie in kennis, die op hun beurt de eigenaar van het vaartuig in kennis stellen van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben. |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 quater — lid 1 — letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0377/2017).
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/87 |
P8_TA(2018)0003
Instandhouding van visbestanden en bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (COM(2016)0134 — C8-0117/2016 — 2016/0074(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 458/11)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 27 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 268
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 40
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 43
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen. |
1. Onverminderd artikel 29 is deze verordening van toepassing op alle visserijactiviteiten (zowel recreatie- als commerciële visserij) die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen. |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De artikelen 7 en 14 en deel A van de bijlagen V tot en met X zijn tevens van toepassing op recreatievisserijen. |
2. Deze verordening is tevens van toepassing op recreatievisserijen. |
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 , en met name in lid 2, lid 3, en lid 5, onder a) en j), van dat artikel . |
1. Technische maatregelen dragen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Bovendien moeten technische maatregelen met name : |
2. Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen : |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendementen 294 en 300
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 — lid 2 — letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen : |
1. Om te beoordelen of technische maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, worden de volgende prestatie-indicatoren gehanteerd : |
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door voor de toepassing van lid 1, onder a) van dit artikel de volgende begrippen te definiëren: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea genoemde specifieke niveaus, moet rekening worden gehouden met het beste beschikbare wetenschappelijke advies, ook van het WTECV, en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om vangsten te voorkomen van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte. |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 ter. Voor de toepassing van de in lid 1 bis bedoelde gedelegeerde handelingen kunnen de lidstaten uiterlijk … [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 quater. Als er geen gezamenlijke aanbeveling is ingediend vóór de in artikel 1 ter van dit artikel gestelde termijn, of als een door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbeveling in strijd wordt geacht met de doelstellingen van deze verordening, stelt de Commissie uiterlijk … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en in afwijking van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, gedelegeerde handelingen vast als aanvulling op deze verordening door de in de eerste alinea van lid 1 bis van dit artikel genoemde elementen te definiëren, overeenkomstig artikel 32 van deze verordening. |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 quinquies. Teneinde een geleidelijke vermindering te bewerkstelligen van vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte tot een niveau waarop duurzame exploitatiepatronen worden gewaarborgd, worden de in punt c) van de eerste alinea van lid 1 bis genoemde specifieke niveaus elke drie jaar geëvalueerd met behulp van de in de leden 1 bis, 1 ter en 1 quater uiteengezette procedure, en worden die niveaus in voorkomend geval verder teruggebracht in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om dergelijke vangsten te voorkomen. |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De mate waarin deze streefdoelen zijn bereikt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure. |
2. De in lid 1 genoemde beoordeling wordt uitgevoerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure. |
Amendement 346
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 4 bis |
|
Sociaal-economische doelstellingen |
|
Om rekening te houden met de sociaal-economische doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 2, lid 5, onder c), f) en i), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken lidstaten bij de goedkeuring en tenuitvoerlegging van technische en instandhoudingsmaatregelen uitgebreid gebruik van de maatregelen die zijn vastgelegd in de artikelen 38, 39 en 40 van Verordening (EU) nr. 508/2014. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — alinea 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — alinea 1 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 9 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 11 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 12
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 20
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 21
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 22
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 24
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 27
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 28
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 29
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 30
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 32
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 39
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 39 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 40
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 42
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 43 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — punt 45 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendementen 303 en 349
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — alinea 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — alinea 1 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 296
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — alinea 1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is dit artikel van toepassing op internationale wateren en wateren van derde landen. |
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen. |
1. Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen of op selectiviteitsvoorzieningen ter verbetering van de selectiviteit op grootte of soort bij mariene soorten . |
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Het is verboden een kuil te vervaardigen of een voorziening te bevestigen die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken. |
3. Het is verboden voorzieningen te gebruiken of aan boord van vissersvaartuigen te vervoeren die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken , noch de installatie van voorzieningen voor de controle op vangsten . |
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — streepje 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 600 meter bedraagt. |
5. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt. |
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
5 bis. Onverminderd lid 5: |
||
|
|
||
|
|
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 ter. Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op overeenkomstig Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2008/56/EG aangeduide plaatsen waar dit een negatief effect heeft op de instandhoudingsstatus van de kwetsbare soorten en habitats. |
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet. |
3. Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet. |
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Lid 3 is niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van de in bijlage I opgesomde soorten. |
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen. |
4. Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, of er bepaalde soorten die geen bescherming meer behoeven uit te verwijderen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen. |
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken . |
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, moeten worden voorafgegaan door een beoordeling van de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren . |
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. |
2. Incidenteel gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. De exploitanten van vissersvaartuigen registreren informatie over die incidenteel gevangen exemplaren en sturen deze door aan de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad (1 bis) . |
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die als bijvangst zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf volledig op de hoogte zijn gebracht. |
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die incidenteel zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren. Het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van mariene soorten is toegestaan wanneer het exemplaar dood is en op voorwaarde dat het voor wetenschappelijke doeleinden kan worden gebruikt . De betrokken bevoegde nationale autoriteiten worden daarvan vooraf volledig op de hoogte gebracht. |
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van zeevogels, zeereptielen of zeezoogdieren. |
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken. |
5. Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht de doelstellingen van deze verordening in verband met de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren te bereiken. |
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. De lidstaten controleren de doeltreffendheid van de uit hoofde van dit artikel vastgestelde maatregelen om incidentele vangsten tot een minimum te beperken, en brengen uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar verslag uit aan de Commissie over de voortgang. |
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden. |
1. Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden. De lidstaten voeren een passende beoordeling uit wanneer vistuig wordt gebruikt in speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG en speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG. |
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Het is verboden kwetsbare habitats en broed- of rustplaatsen van kwetsbare soorten opzettelijk te verstoren, te beschadigen of te vernielen. |
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden. |
2. Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II dringend te wijzigen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de indiening van een voorstel met dergelijke wijzigingen verschaft de Commissie een volledige kaart van het kwetsbare gebied en schenkt zij bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve ecologische, sociale en economische gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere gebieden. |
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Wanneer dergelijke habitats in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen. |
3. Wanneer de in bijlage II genoemde zones in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen. |
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 — lid 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4 bis. De lidstaten stellen maatregelen vast ter bescherming van gebieden in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie waarin kwetsbare mariene ecosystemen als omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 734/2008 voorkomen of waarschijnlijk voorkomen en sluiten deze gebieden voor bodemvisserijactiviteiten tenzij het beste beschikbare wetenschappelijke advies aantoont dat dergelijke activiteiten geen significante nadelige effecten hebben op die ecosystemen. Deze maatregelen sluiten aan bij de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resoluties, met name bij Resoluties 61/105 en 64/72, en zijn wat betreft het niveau van aan kwetsbare mariene ecosystemen geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de onder Verordening (EG) nr. 734/2008 geboden bescherming. |
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 14 bis |
|
Ingevoerde visserijproducten bestemd voor menselijke consumptie |
|
Ingevoerde visserijproducten die bestemd zijn voor menselijke consumptie en die gevangen zijn buiten de Uniewateren in de in artikel 5 vermelde gebieden, deelgebieden en sectoren, voldoen aan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die zijn vastgelegd in de bijlagen bij de onderhavige verordening. |
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten voorzien in maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen of op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven. |
De lidstaten voorzien in passende maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen hebben onder meer betrekking op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen evenals op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven. |
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Highgrading en slipping zijn verboden. |
1. Highgrading is verboden. |
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Lid 1 is niet van toepassing op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. |
2. Lid 1 is niet van toepassing op de visserijactiviteiten in de Middellandse Zee en evenmin op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. |
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden . Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. |
1. De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten. Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. |
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, kunnen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vaststellen om die ongewenste vangsten te beperken. Die technische maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren. |
2. Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, stellen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of van artikel 18 van deze verordening technische maatregelen vast om die ongewenste vangsten te vermijden of zoveel mogelijk te beperken. |
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. Wanneer andere lidstaten soortgelijke technische maatregelen willen vaststellen, kan een gezamenlijke aanbeveling worden ingediend overeenkomstig artikel 18. |
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 17 bis |
|
Documentatie |
|
De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 elektronische controleregelingen invoeren om vangsten, teruggegooide hoeveelheden en visserijactiviteiten vast te leggen. |
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk II — Afdeling 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
AFDELING 5 ter |
|
AANPASSING VAN VISSERSVAARTUIGEN |
|
Artikel 17 quater |
|
Aanpassing van tonnage |
|
Bij nieuwe en bestaande vissersvaartuigen is een verhoging van de tonnage van het vaartuig ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, evenals een verhoging van de tonnage van het vaartuig met het oog op de opslag van de overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onder de aanlandingsverplichting vallende ongewenste vangsten toegestaan, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vaartuig daardoor niet toeneemt. De desbetreffende volumes worden niet in aanmerking genomen bij de evaluatie van de vangstcapaciteit in het kader van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgelegde maxima, en worden evenmin in aanmerking genomen voor de in artikel 23 van die verordening bedoelde regelingen voor toevoeging en onttrekking aan de vloot. |
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 1 — letter g
|
|
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De bepalingen over maaswijdte als bedoeld in deel B van bijlagen V t/m XI gelden alleen indien er uiterlijk … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] geen gedelegeerde handeling is vastgesteld overeenkomstig lid 2 van dit artikel over hetzelfde onderwerp voor de visserijsector in kwestie. Indien deel B van de bijlage bij deze verordening van toepassing wordt, stelt de Commissie, onverminderd artikel 6, lid 1, punt 4, op dezelfde datum een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door een definitie te geven van „gerichte visserij” teneinde deel B toe te passen in de desbetreffende visserijzone en op de visserijsector in kwestie. |
|
Tot het verstrijken van de in de tweede alinea van dit lid gestelde termijn of totdat de in die alinea genoemde gedelegeerde handeling wordt vastgesteld (de datum die zich eerder voordoet), blijven de op … [de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening (*1) ] geldende bepalingen over maaswijdte van toepassing voor de visserijgebieden in kwestie. |
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Indien dit gepast is om de doelstellingen van het GVB te halen en rekening te houden met de kenmerken van een regio, kunnen er technische maatregelen worden vastgesteld die afwijken van de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen, in het kader van een in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoeld meerjarenplan. |
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gezamenlijke aanbevelingen indienen waarin passende technische maatregelen op regionaal niveau worden omschreven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen. |
2. Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan is opgesteld of indien er in het desbetreffende meerjarenplan geen technische maatregelen of een procedure voor het nemen van dergelijke maatregelen zijn vastgesteld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 als aanvulling op deze verordening door passende technische maatregelen op regionaal niveau te omschrijven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen , met name door maaswijdten vast te leggen die moeten worden gehanteerd op regionaal niveau . Teneinde dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen, kunnen de lidstaten uiterlijk … [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De Commissie maakt die gezamenlijke aanbevelingen onmiddellijk na de indiening ervan door de lidstaten openbaar en maakt ook de wetenschappelijke beoordeling die is uitgevoerd om te verzekeren dat deze aanbevelingen stroken met artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 openbaar. |
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
2 bis. De maatregelen die op grond van de leden 1 bis en 2 worden genomen: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De overeenkomstig lid 2 aanbevolen technische maatregelen zijn wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen . |
3. Overeenkomstig artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 baseren de lidstaten de in lid 2 van dit artikel bedoelde gezamenlijke aanbevelingen op het beste beschikbare wetenschappelijk advies. Bij dat wetenschappelijk advies wordt rekening gehouden met de gevolgen van dergelijke maatregelen op de doelsoorten en kwetsbare soorten en habitats , en wordt aangegeven welke voordelen dit oplevert voor de instandhouding van het mariene ecosysteem . |
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Onverminderd het bepaalde in artikel 18, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kan de Commissie dergelijke gedelegeerde handelingen ook vaststellen bij gebreke van een in die leden bedoelde gezamenlijke aanbeveling. |
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 19
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
Artikel 19 |
Schrappen |
||
Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen |
|
||
1. De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen. |
|
||
2. Overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen ertoe strekken: |
|
||
|
|
||
|
|
||
3. In een meerjarenplan kan worden bepaald welke soort technische maatregelen op grond van de leden 1 en 2 voor de betrokken regio mogen worden vastgesteld. |
|
||
4. De maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 1 en 2 |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
5. Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde technische maatregelen, leveren wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van het aannemen van die maatregelen. |
|
||
6. De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen. |
|
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria: |
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria: |
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden of het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op: |
Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden, het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden of het schrappen ervan , nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op: |
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Wanneer lidstaten geen gezamenlijke aanbevelingen vaststellen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot de instelling van gesloten of beperkte gebieden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies. |
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren te garanderen, vermelden: |
Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren of kwetsbare soorten te garanderen, vermelden: |
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendementen 304 en 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, met inbegrip van de in deel E van bijlage V beschreven pulskor, in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats. |
1. Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats. |
|
Deze beoordeling is gebaseerd op het gebruik van innovatief vistuig gedurende een proefperiode waarbij de beoordeling zich beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen die zich op dat moment in het betreffende metier bevinden voor een termijn van minstens vier jaar. |
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit die beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten voor kwetsbare habitats en niet-doelsoorten zal hebben. |
3. Het gebruik van innovatief vistuig is alleen toegestaan op commerciële schaal indien uit de in lid 1 bedoelde beoordeling blijkt dat vergeleken bij het bestaande gereglementeerde vistuig en de bestaande gereglementeerde vistechnieken het gebruik ervan geen directe of cumulatieve negatieve effecten voor mariene habitats, met inbegrip van kwetsbare habitats , of niet-doelsoorten zal hebben. |
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — alinea 1 — streepje 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zien erop toe dat de rechtstreeks door deze maatregelen getroffen vissers op passende wijze worden geraadpleegd. |
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 1 — letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren. |
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren. Deze maatregelen zijn minstens even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen. |
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 26 bis |
|
Proefprojecten over een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi |
|
1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door proefprojecten op te zetten waarmee, met het oog op een resultaatgericht beheer van de visserij, een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi op basis van meetbare streefdoelen en doelstellingen wordt ontwikkeld. |
|
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde proefprojecten kunnen voor een specifiek gebied en gedurende maximaal één jaar afwijken van de in deel B van bijlagen V t/m XI vastgelegde maatregelen, mits kan worden aangetoond dat dergelijke proefprojecten gericht zijn op het bereiken van de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen en op het voldoen aan de in artikel 4 vastgelegde prestatie-indicatoren, en met name gericht zijn op een betere selectiviteit van het vistuig of de praktijk in kwestie of anderszins de milieueffecten ervan verminderen. Die periode van één jaar kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd met nog één jaar. De proefprojecten blijven beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen in dat metier per lidstaat. |
|
3. Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde proefprojecten leveren wetenschappelijk bewijs om de kans op goedkeuring te vergroten. Het WTECV beoordeelt die gezamenlijke aanbevelingen en maakt die beoordeling openbaar. Binnen zes maanden na de afronding van het project dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de resultaten, waaronder ook een gedetailleerde beoordeling van de veranderingen in selectiviteit en andere milieueffecten. |
|
4. Het WTECV beoordeelt het in lid 3 bedoelde verslag. Als het WTECV concludeert dat de in lid 2 bedoelde doelstellingen dankzij het nieuwe vistuig of de nieuwe praktijk gehaald worden, kan de Commissie uit hoofde van het VWEU een voorstel indienen om het algemene gebruik van dat vistuig of die praktijk mogelijk te maken. De beoordeling van het WTECV wordt openbaar gemaakt. |
|
5. De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door de technische specificaties van de in lid 1 bedoelde volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi te definiëren. |
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk IV
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
HOOFDSTUK IV |
Schrappen |
||
REGIONALE ORGANISATIES VOOR VISSERIJBEHEER |
|
||
Artikel 28 |
|
||
Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) |
|
||
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde: |
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits: |
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die worden uitgeoefend in het kader van wetenschappelijk onderzoek, mits: |
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de kunstmatige uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer. |
1. De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer. |
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer de kunstmatige uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren. |
2. Wanneer de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren. |
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden. |
1. Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten of mariene habitats te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden , of op elke andere noodzakelijke instandhoudingsmaatregel . |
Amendement 273
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 2 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar. |
3. Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste twee jaar. |
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen . |
1. Uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen op basis van de in artikel 4 vermelde prestatie-indicatoren . |
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen zes maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. |
2. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen op regionaal niveau niet zijn bereikt of de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde specifieke niveaus van vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor de voornaamste visserijsectoren zijn overschreden , dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen twaalf maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 bedoelde doelstellingen kunnen worden bereikt en vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte kunnen worden verlaagd tot de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde niveaus . |
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. De Commissie helpt de lidstaten bij het opstellen van een nationaal actieplan voor de aanpak van in kaart gebrachte moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van nieuwe technische maatregelen om te voldoen aan de in artikel 4 gestelde eisen. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren. |
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Als in het verslag wordt aangegeven dat een lidstaat niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op het gebied van controle en gegevensverzameling kan de Commissie overeenkomstig de artikelen 100 en 101 van Verordening (EU) nr. 508/2014 de EFMZV-financiering voor die lidstaat onderbreken of opschorten. |
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 36 |
Schrappen |
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007 |
|
In Verordening (EG) nr. 1098/2007 worden de artikelen 8 en 9 geschrapt. |
|
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — alinea 1 — letter b
Verordening (EG) nr. 1224/2009
Artikel 54 quater — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — alinea 1 — letter b
Verordening (EG) nr. 1224/2009
Artikel 54 quater — lid 2 — letter b — streepje 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en |
de gesorteerde vis na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en |
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — alinea 1 — letter b
Verordening (EG) nr. 1224/2009
Artikel 54 quater — lid 2 — letter b — streepje 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet. |
de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet. |
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — alinea 1 — letter b
Verordening (EG) nr. 1224/2009
Artikel 54 quater — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat certificeert de plannen voor de vriestrawlers om te waarborgen dat ze in overeenstemming zijn met de geldende regels. |
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 38 |
Schrappen |
||||
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011 |
|
||||
Artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1343/2011 wordt als volgt gewijzigd: |
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken. |
De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004, (EG) nr. 2187/2005 en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie (1 bis) worden ingetrokken. |
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — letter n bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — letter n ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — letter o
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — letter p
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — letter p bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — lid 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — lid 5 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — lid 5 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Figuur 5 bis Spinkrab (Maia squinado) |
|
|
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — figuur 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Figuur 5 ter Noordzeekrab (Cancer pagarus) |
|
|
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — figuur 5 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Figuur 5 quater Wulk (Buccinum spp) |
|
|
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV — figuur 5 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Figuur 5 quinquies Zwaardvis (Xiphias gladius) |
|
|
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Makreel (Scomber spp.) |
20 cm |
Amendement |
|
Makreel (Scomber spp.) |
30 cm (1 bis) |
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm |
Amendement |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm (1 bis) |
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm |
Amendement |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm (1 bis) |
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Ansjovis (Engraulis encrasicolus) |
12 cm of 90 vissen per kilo |
Amendement |
|
Ansjovis (Engraulis encrasicolus) |
12 cm of 90 vissen per kilo (1 bis) |
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 19
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Sardine (Sardina pilchardus) |
11 cm |
Amendement |
|
Sardine (Sardina pilchardus) |
11 cm (1 bis) |
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 20
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Zeekreeft (Homarus gammarus) |
87 mm |
Amendement |
|
Zeekreeft (Homarus gammarus) |
87 mm (carapaxlengte) |
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 34
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Langoest (Palinurus spp.) |
95 mm |
Amendement |
|
Langoest (Palinurus spp.) |
95 mm (carapaxlengte) |
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Langoustine (Nephrops norvegicus) |
Totale lengte 105 mm |
|
Carapaxlengte 32 mm |
Amendement |
|
Langoustine (Nephrops norvegicus) |
Totale lengte 105 mm |
|
Carapaxlengte 32 mm |
|
Langoustinestaarten 59 mm |
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Makreel (Scomber spp.) |
20 cm |
Amendement |
|
Makreel (Scomber spp.) |
20 cm (1 bis) |
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Haring (Clupea harengus) |
18 cm |
Amendement |
|
Haring (Clupea harengus) |
18 cm (1 bis) |
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm |
Amendement |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm (1 bis) |
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
|
|
|
Amendement |
||
Ten minste 90 mm |
Skagerrak en Kattegat |
Er wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige maas) of 140 mm (1 bis) (vierkante maas) aangebracht. |
Amendementen 305 en 355
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 80 mm |
ICES-sector IVb ten zuiden van 54o30′ NB en ICES-sector IVc |
Gerichte visserij op tong met boomkorren of [pulskorren] . In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht. |
Amendement |
||
Ten minste 80 mm |
ICES-sector IVb ten zuiden van 54o30′ NB en ICES-sector IVc |
Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht. |
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 4 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|||
|
|||
Amendement |
|||
Ten minste 40 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op inktvis (85 % van de vangsten) (Lolignidae, Ommastrephidae). |
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 16 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten. |
|
|
Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 22 mm tussen de staven aangebracht. |
|
|
Gerichte visserij op Crangon crangon .Er wordt een sorteerrooster , zeeflap of gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht. |
Amendement |
||
Ten minste 16 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten) . |
|
|
Gerichte visserij op kever (50 % van de vangsten) . Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven aangebracht. |
|
|
Gerichte visserij op Noordzeegarnaal en ringsprietgarnaal (90 % van de vangsten) . Er wordt een sorteernet of sorteerrooster aangebracht in overeenstemming met de nationaal overeengekomen normen . |
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 2 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel B — lid 2 — inleidend gedeelte
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat. |
De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat. |
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel C — lid 1 — punt 1.1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel C — lid 6 — punt 6.2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 274
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel D — titel 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV |
Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV |
Amendement 275
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel D — punt 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||||
|
|
Amendementen 306, 314, 315 en 356
Voorstel voor een verordening
Bijlage V — Deel E
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
Schrappen |
|||
Onverminderd artikel 13 is het toegestaan in de ICES-sectoren IVb en IVc te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede streepje, van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de gebruikte pulsen en de monitoringmaatregelen die van kracht zijn ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem): |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 324
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Makreel (Scomber spp.) |
20 cm |
Amendement |
|
Makreel (Scomber spp.) |
20 cm (1 bis) |
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm |
Amendement |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm (1 bis) |
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
15 cm (3) |
Amendement |
|
Horsmakrelen (Trachurus spp.) |
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Ansjovis (Engraulis encrasicolus) |
12 cm of 90 vissen per kilo |
Amendement |
|
Ansjovis (Engraulis encrasicolus) |
12 cm of 90 vissen per kilo (1 bis) |
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 120 mm |
Hele gebied |
Geen |
Amendement |
||
Ten minste 100 mm (1 bis) |
Hele gebied |
Geen |
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel B — lid 2 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel B — lid 2 — inleidend gedeelte
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren. |
De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren. |
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 120 mm (1) |
Hele gebied |
Geen |
Amendement |
||
Ten minste 120 mm (1) |
Hele gebied |
Geen |
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel B — tabel — rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 50 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten. |
Amendement |
||
Ten minste 50 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten) . |
|
|
Gerichte visserij op mullen (50 % van de vangsten). |
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel C — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden: |
Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept bodemvistuig of staande bodemnetten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden: |
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel C — lid 3 — punt 3.2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel C — lid 9 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel C — lid 9 — punt 9.2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 276
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel D — punt 1 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 277
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 278
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 279
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm |
Amendement |
|
Haring (Clupea harengus) |
20 cm (1 bis) |
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Zeebaars (Dicentrarchus labrax) |
42 cm |
Amendement |
|
Zeebaars (Dicentrarchus labrax) |
36 cm |
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Mantelschelpen (Chlamys spp.) |
40 mm |
Amendement |
|
Mantelschelpen (Chlamys spp. , Mimachlamys spp. ) |
40 mm |
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Japanse tapijtschelp ( Venerupis philippinarum) |
35 mm |
Amendement |
|
Japanse tapijtschelp ( Ruditapes philippinarum) |
35 mm |
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 34
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|
Octopus (Octopus vulgaris) |
750 gram (3) |
Amendement |
|
Octopus (Octopus vulgaris) |
1 000 gram (3) |
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel C — lid 4 — punt 4.2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel C — lid 4 — punt 4.2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 280
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel D — punt 1 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 281
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 282
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 283
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 157 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op zalm |
Amendement |
||
Schrappen |
|
|
Amendement 284
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — Deel D — punt 1 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 285
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — Deel D — punt 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm2 |
Hele gebied |
Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 44 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (2) worden gebruikt. |
Amendement |
||
Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm 2 |
Hele gebied |
Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (2) worden gebruikt. |
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel B — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 255
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel C — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten) . |
Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water. |
Amendement 256
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel C — lid 5 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Er wordt een vergunning verleend voor de vangst van schaaldieren (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten) in diep water met zeer plaatselijk actieve vaartuigen die met ambachtelijk tuig vissen. |
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel C — lid 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 286
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel D — punt 1 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 287
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 288
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 289
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 259
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 50 mm |
Hele gebied |
Als alternatief mogen kuilen met vierkante mazen van 40 mm worden gebruikt. |
Amendement |
||
Ten minste 40 mm |
Hele gebied |
Op het naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mogen als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm kuilen met ruitvormige mazen van 50 mm (1 bis) worden gebruikt. |
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 400 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op tarbot |
Amendement |
||
Ten minste 400 mm |
Hele gebied |
Visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten |
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — Deel C
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Deel C |
Schrappen |
Gesloten of beperkte gebieden |
|
Tijdelijke sluitingen ter bescherming van tarbot |
|
Van 15 april tot en met 15 juni van elk jaar is het in de Uniewateren van de Zwarte Zee toegestaan tarbot gericht te bevissen, over te laden, aan te landen en voor eerste verkoop aan te bieden. |
|
Amendement 290
Voorstel voor een verordening
Bijlage X — Deel D — punt 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig |
|
Amendement 263
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — lid 1 — inleidend gedeelte
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de ultraperifere gebieden . |
De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan . |
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — tabel — rij 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 45 mm |
Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen |
Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri). |
Amendement |
||
Ten minste 45 mm |
Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen |
Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri) (15 % van de vangsten) . |
Amendement 265
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — tabel — rij 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
||
Ten minste 14 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringnetten |
Amendement |
||
Schrappen |
|
|
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
||
|
De volgende maaswijdten voor ringzegens zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan. |
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel A — lid 1 bis (nieuw) — tabel (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
|||
|
|||
Amendement |
|||
Maaswijdte |
Geografische gebieden |
Voorwaarden |
|
Ten minste 14 mm |
Hele gebied |
Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringzegens |
Amendement 291
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI — Deel B bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Deel B bis |
||
|
Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0381/2017).
(18) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(19) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(20) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(19) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(20) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(21) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(21) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(1 bis) Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).
(1 bis) Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1).
(29) Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
(30) Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
(31) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(32) Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2001, blz. 44).
(33) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(29) Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
(30) Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
(31) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(33) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(34) ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
(34) ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
(40) Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de meting van de twijndikte van visnetten (PB L 151 van 11.6.2008, blz. 5).
(1 bis) Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).
(*1) Als deze aanpak wordt geaccepteerd, moeten de artikelen 35 t/m 41 tijdens de onderhandelingen met de Raad worden aangepast, nadat is vastgesteld welke maatregelen van toepassing blijven na de hier aangegeven datum.
(1 bis) Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8).
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) In de deelsector Kattegat wordt een paneel met vierkante mazen van 120 mm aangebracht (op de trawl in de periode van 1 oktober t/m 31 december en op de zegen in de periode van 1 augustus t/m 31 oktober).
(1) Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6).
(1) Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanvoer, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(3) In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56o NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.
(3) In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56o NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.
(3 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(1 bis) Geleidelijk in te voeren over een periode van twee jaar gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Voor de ICES-sectoren VIId en VIIe geldt een maaswijdte van ten minste 100 mm.
(1) Voor de gerichte visserij op zeeduivel (30 % van de vangsten) wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt. Er wordt een maaswijdte van ten minste 110 mm gebruikt voor gerichte visserij op koolvis en heek (50 % van de vangsten) in de ICES-sectoren VIId en VIIe.
(1) Voor de gerichte visserij op zeeduivel (30 % van de vangsten) wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt. Er wordt een maaswijdte van ten minste 110 mm gebruikt voor gerichte visserij op koolvis en heek (50 % van de vangsten) in de ICES-sectoren VIId en VIIe.
(1 bis) De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.
Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.
Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.
(3) In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.
(3) In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.
(2) Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.
(2) Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.
(1 bis) Er mag slechts één soort net aan boord worden genomen of gebruikt (ofwel met vierkante mazen van 40 mm, ofwel met ruitvormige mazen van 50 mm).
Woensdag 17 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/187 |
P8_TA(2018)0006
Controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking) (COM(2016)0616 — C8-0393/2016 — 2016/0295(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2018/C 458/12)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 22 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. „eindgebruiker”: elke natuurlijke of rechtspersoon of entiteit die de eindontvanger is van een product voor tweeërlei gebruik. |
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 22
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 23 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 1 — letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien een exporteur, met inachtneming van zijn verplichting zich daarvoor de nodige moeite te getroosten, er kennis van draagt dat producten voor tweeërlei gebruik welke hij wenst uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 genoemde doeleinden, dient hij dit mee te delen aan de bevoegde autoriteit, die besluit of het dienstig is dat voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist. |
2. Indien een exporteur, terwijl hij de nodige zorgvuldigheid betracht, verneemt dat niet op de lijst van bijlage I voorkomende producten voor tweeërlei gebruik welke hij wenst uit te voeren geheel of ten dele bestemd kunnen zijn voor een van de in lid 1 genoemde doeleinden, dient hij dit mee te delen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd , die besluit of het dienstig is dat voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist. |
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Vergunningen voor de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten worden verleend voor specifieke producten en eindgebruikers. De vergunningen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is of, indien de exporteur een persoon is die buiten de Unie ingezetene of gevestigd is, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden. De vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van de vergunningen bedraagt één jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. |
3. Vergunningen voor de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten worden verleend voor specifieke producten en eindgebruikers. De vergunningen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is of, indien de exporteur een persoon is die buiten de Unie ingezetene of gevestigd is, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden. De vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van de vergunningen bedraagt twee jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 4 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Als geen bezwaar wordt aangetekend, wordt ervan uitgegaan dat de geraadpleegde lidstaten geen bezwaar hebben en dat zij vergunningen zullen eisen voor alle „in wezen gelijksoortige transacties”. Zij stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten van de vergunningsplichten in kennis. |
Als geen bezwaar wordt aangetekend, wordt ervan uitgegaan dat de geraadpleegde lidstaten geen bezwaar hebben en dat zij vergunningen zullen eisen voor alle „in wezen gelijksoortige transacties” , waarmee een product wordt bedoeld met wezenlijk identieke parameters of technische kenmerken met dezelfde eindgebruiker of ontvanger . Zij stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten van de vergunningsplichten in kennis. De Commissie publiceert in het Publicatieblad een beknopte beschrijving van de zaak en de redenen voor het besluit en vermeldt zo nodig de nieuwe vergunningsplicht in een nieuw onderdeel E van bijlage II. |
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 4 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Als een van de geraadpleegde lidstaten bezwaar aantekent , wordt de vergunningsplicht ingetrokken tenzij de lidstaat die de vergunning eist, van oordeel is dat de uitvoer haar wezenlijke veiligheidsbelangen schaadt. In dat geval kan die lidstaat besluiten de vergunningsplicht te handhaven. De Commissie en de andere lidstaten moeten hiervan onverwijld in kennis worden gesteld. |
Als ten minste vier lidstaten die ten minste 35 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen bezwaar aantekenen , wordt de vergunningsplicht ingetrokken, tenzij de lidstaat die de vergunning eist, van oordeel is dat de uitvoer zijn wezenlijke veiligheidsbelangen schaadt of de nakoming van zijn verplichtingen op het gebied van de mensenrechten belemmert . In dat geval kan die lidstaat besluiten de vergunningsplicht te handhaven. De Commissie en de andere lidstaten moeten hiervan onverwijld in kennis worden gesteld. |
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — lid 4 — alinea 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie en de lidstaten houden een geactualiseerd register bij van de geldende vergunningsplichten. |
De Commissie en de lidstaten houden een geactualiseerd register bij van de geldende vergunningsplichten. De in dat register beschikbare gegevens worden opgenomen in het in artikel 24, lid 2, bedoelde verslag aan het Europees Parlement, en zijn toegankelijk voor het publiek. |
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien een tussenhandelaar ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij diensten op het gebied van tussenhandel voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, moet hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen, zodat deze kan beslissen of voor de beoogde tussenhandeldiensten een vergunning vereist is . |
2. Indien een tussenhandelaar ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij diensten op het gebied van tussenhandel voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis , die vervolgens voor deze tussenhandeldiensten een vergunning vereist. |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Een vergunning is vereist voor het direct of indirect verlenen van technische bijstand met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, of met betrekking tot de verstrekking, de fabricage, het onderhoud en het gebruik van producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4 genoemde doeleinden. |
1. Een vergunning is vereist voor het direct of indirect verlenen van technische bijstand met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, of met betrekking tot de verstrekking, de fabricage, het onderhoud en het gebruik van producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4 , lid 1, genoemde doeleinden. |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Indien een verlener van technische bijstand ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij technische bijstandsdiensten voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4 genoemde doeleinden, moet hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen, zodat deze kan beslissen of voor de beoogde technische bijstandsdiensten een vergunning moet worden vereist. |
Indien een verlener van technische bijstand ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij technische bijstandsdiensten voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis , die vervolgens voor deze technische bijstandsdiensten een vergunning vereist. |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen. |
1. Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid, uit mensenrechtenoverwegingen of ter voorkoming van terroristische daden een verbod instellen op of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen. |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
7. In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit de Unie aan controle worden onderworpen. De relevante handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel. |
7. In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de uitvoer naar derde landen en de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit de Unie aan controle worden onderworpen. De relevante handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel. |
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De geldigheidsduur van individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen bedraagt één jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. Globale uitvoervergunningen voor grote projecten zijn geldig voor een door de bevoegde autoriteit vast te stellen termijn . |
3. De geldigheidsduur van individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen bedraagt twee jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. Globale uitvoervergunningen voor grote projecten zijn niet langer dan vier jaar geldig , behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de duur van het project tot een langere geldigheidsduur noopt. Dit belet de bevoegde autoriteiten echter niet om individuele of globale uitvoervergunningen op enig moment nietig te verklaren, te schorsen, te wijzigen of in te trekken . |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en algemene uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product. |
Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en algemene uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product. Wanneer de eindgebruiker een overheidsinstantie is, wordt in de verstrekte informatie duidelijk vermeld welk departement of agentschap of welke afdeling of onderafdeling de uiteindelijke eindgebruiker van het uitgevoerde product is. |
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Aan de vergunningen kan in voorkomend geval een verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. |
Aan alle vergunningen voor producten voor cybertoezicht, alsmede aan alle individuele uitvoervergunningen voor producten waarbij het onttrekkingsgevaar of het risico dat de producten onder ongewenste omstandigheden worden wederuitgevoerd groot is, moet de verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. Aan vergunningen voor andere producten kan in voorkomend geval een verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor globale uitvoervergunningen moet de exporteur een doeltreffend intern nalevingsprogramma implementeren. De exporteur moet tevens ten minste één maal per jaar bij de bevoegde autoriteit verslag uitbrengen over het gebruik van de vergunning; het verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten: |
Voor globale uitvoervergunningen moet de exporteur een doeltreffend intern nalevingsprogramma implementeren. De exporteur heeft, op vrijwillige basis, de mogelijkheid om zijn INP kosteloos door de bevoegde autoriteiten te laten certificeren op basis van een door de Commissie vastgesteld referentie-INP, teneinde tijdens de vergunningsprocedure te profiteren van door de nationale bevoegde autoriteiten geboden stimulansen. De exporteur moet tevens ten minste eenmaal per jaar of op verzoek van de bevoegde autoriteit bij de bevoegde autoriteit verslag uitbrengen over het gebruik van de vergunning; het verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten: |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of algemene vergunningen binnen een volgens de nationale wetgeving of op grond van de nationale praktijk te bepalen termijn . De bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle informatie betreffende de gemiddelde termijn voor de behandeling van vergunningsaanvragen die relevant is voor de opstelling van het in artikel 24, lid 2, bedoelde jaarverslag . |
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of algemene vergunningen binnen een termijn van dertig dagen na de geldige indiening van de aanvraag . Indien de bevoegde autoriteit om gegronde redenen meer tijd nodig heeft om de aanvraag te verwerken, deelt zij dit binnen dertig dagen mee aan de aanvrager . De bevoegde autoriteit beslist in elk geval over aanvragen voor individuele of globale vergunningen uiterlijk zestig dagen na de geldige indiening van de aanvraag. |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 — lid 1 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het grondgebied van de Unie, worden vergunningen voor tussenhandeldiensten en technische bijstand op grond van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het moederbedrijf van de tussenhandelaar of verlener van technische bijstand is gevestigd, of van waar de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zullen worden verleend. |
Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het grondgebied van de Unie, worden vergunningen voor tussenhandeldiensten en technische bijstand op grond van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zullen worden verleend. Dit geldt ook voor tussenhandeldiensten en het verlenen van technische bijstand door dochterondernemingen of joint ventures die in derde landen gevestigd zijn, maar in handen zijn van of gecontroleerd worden door ondernemingen die op het grondgebied van de Unie gevestigd zijn. |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Bij hun besluit om al dan niet een individuele of globale uitvoervergunning te verlenen of om een vergunning voor de tussenhandeldiensten of technische bijstand uit hoofde van deze verordening te verlenen, of een overbrenging te verbieden, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met de volgende criteria : |
1. Bij hun besluit om al dan niet een individuele of globale uitvoervergunning te verlenen of om een vergunning voor de tussenhandeldiensten of technische bijstand uit hoofde van deze verordening te verlenen, of een overbrenging te verbieden, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met alle relevante overwegingen, waaronder : |
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter d ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 — letter f
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Bij de verlening van individuele of globale uitvoervergunningen of vergunningen voor tussenhandeldiensten of technische bijstand voor producten voor cybertoezicht houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het bijzonder rekening met het risico voor schendingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op gegevensbescherming, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, evenals met risico's op het gebied van de rechtsstaat, het rechtskader voor het gebruik van de uit te voeren producten en de mogelijke veiligheidsrisico's voor de Unie en de lidstaten. |
|
Als de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tot de conclusie komen dat er sprake is van risico's die waarschijnlijk zullen leiden tot ernstige schendingen van de mensenrechten, verlenen zij geen uitvoervergunning en gaan zij over tot nietigverklaring, schorsing, wijziging of intrekking van reeds verleende vergunningen. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De Commissie en de Raad stellen raadgevingen en/of aanbevelingen ter beschikking om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de implementatie van die criteria gemeenschappelijke risicobeoordelingen gebruiken. |
2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening stellen de Commissie en de Raad richtsnoeren ter beschikking om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de implementatie van die criteria gemeenschappelijke risicobeoordelingen gebruiken en om te voorzien in uniforme criteria voor besluiten inzake vergunningverlening . De Commissie stelt richtsnoeren op in de vorm van een handboek met de stappen die de bevoegde vergunningverlenende autoriteiten van de lidstaten en exporteurs moeten nemen om de nodige zorgvuldigheid te betrachten, met praktische aanbevelingen voor de uitvoering en naleving van de controles overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d), en de criteria als bedoeld in artikel 14, lid 1, en met voorbeelden van goede praktijken. Dit handboek wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de EDEO en de coördinatiegroep tweeërlei gebruik, met gebruikmaking van de externe expertise van de academische wereld, exporteurs, tussenhandelaren en maatschappelijke organisaties, met inachtneming van de procedures als bedoeld in artikel 21, lid 3, en wordt, indien dat noodzakelijk en passend wordt geacht, geactualiseerd. |
|
De Commissie zet een programma voor capaciteitsopbouw op door gemeenschappelijke opleidingsprogramma's te ontwikkelen voor ambtenaren van vergunningverlenende autoriteiten en douanehandhavingsautoriteiten. |
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. Bijlage I, onderdeel B, beperkt zich tot producten voor cybertoezicht en bevat geen producten die opgenomen zijn in bijlage I, onderdeel A; |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. In samenwerking met de lidstaten werkt de Commissie richtsnoeren uit om de onderlinge samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te bevorderen. |
5. (Niet van toepassing op de Nederlandse versie.) |
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — lid 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De voorzitter van de coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer hij of zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaars en andere relevante belanghebbenden. |
2. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaars en andere relevante belanghebbenden. |
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, in voorkomend geval, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de bijwerking van de controlelijsten van de Unie van bijlage I. Technische deskundigengroepen raadplegen waar nodig exporteurs, tussenhandelaren en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening. |
3. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, in voorkomend geval, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de bijwerking van de controlelijsten van de Unie van bijlage I , onderdeel B . Technische deskundigengroepen raadplegen exporteurs, tussenhandelaren , maatschappelijke organisaties en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt in het bijzonder een technische werkgroep op voor de beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 4, lid 4, onder d), en artikel 14, lid 1, onder b), alsmede voor de uitwerking van de richtsnoeren inzake zorgvuldigheid, een en ander in samenspraak met een onafhankelijke groep van deskundigen, vertegenwoordigers van de academische wereld en maatschappelijke organisaties. |
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte toepassing van alle bepalingen van deze verordening te waarborgen en stelt met name de bij inbreuk op deze verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan op te leggen sancties vast . Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. |
1. Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte toepassing van alle bepalingen van deze verordening te waarborgen en stelt met name de sancties vast die van toepassing zijn bij inbreuken op , het faciliteren van inbreuken op en het omzeilen van de bepalingen van deze verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. De maatregelen omvatten periodieke, op risico gebaseerde audits van de exporteurs. |
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op met het oog op de totstandbrenging van directe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties. |
2. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op met het oog op de totstandbrenging van directe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties en om te voorzien in uniforme criteria voor besluiten inzake vergunningverlening . Dit mechanisme moet er, na beoordeling van de Commissie van de door de lidstaten vastgestelde sancties, voor zorgen dat de sancties op inbreuken op deze verordening van vergelijkbare aard zijn en vergelijkbare effecten hebben. |
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De Commissie en de Raad stellen, in voorkomend geval, raadgevingen en/of aanbevelingen beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen, in voorkomend geval, ook bijkomende raadgevingen ter beschikking van exporteurs, tussenhandelaren en doorvoeroperateurs die in die lidstaat ingezetene of gevestigd zijn. |
1. De Commissie en de Raad stellen, in voorkomend geval, richtsnoeren beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen, in voorkomend geval, ook bijkomende raadgevingen ter beschikking van exporteurs, met name kmo's, tussenhandelaren en doorvoeroperateurs die in die lidstaat ingezetene of gevestigd zijn. |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 2 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die zij voor de opstelling van dit verslag behoeft. Dit jaarverslag is openbaar. |
De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die zij voor de opstelling van dit verslag behoeft. Dit jaarverslag is openbaar. Voorts maken de lidstaten ten minste elke drie maanden op eenvoudig toegankelijke wijze over elke vergunning nuttige informatie openbaar met betrekking tot het type vergunning, de waarde, de omvang, de aard van de goederen, een beschrijving van het product, de eindgebruiker en het eindgebruik en het land van bestemming, alsmede informatie over de goedkeuring of afwijzing van de vergunningsaanvraag. De Commissie en de lidstaten houden rekening met de rechtmatige belangen die de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen erbij hebben dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt. |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 — lid 3 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Vijf tot zeven jaar na de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. |
Vijf tot zeven jaar na de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Deze evaluatie omvat een voorstel inzake schrapping van cryptografie in bijlage I, onderdeel A, categorie 5, deel 2. |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten worden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit. |
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten worden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit. |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen, in voorkomend geval, op regelmatige en wederzijdse basis informatie uit met derde landen. |
1. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zetten zich, waar passend, binnen relevante internationale organisaties, zoals de OESO en multilaterale uitvoercontroleregelingen waaraan zij deelnemen, in voor de bevordering van de naleving op internationaal niveau van de lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor cybertoezicht van bijlage I, onderdeel B, en wisselen, in voorkomend geval, op regelmatige en wederzijdse basis informatie uit met derde landen , onder meer in het kader van de dialoog over producten voor tweeërlei gebruik waarin is voorzien in partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en de strategische samenwerkingsovereenkomsten van de Unie, en streven naar capaciteitsopbouw en bevorderen de opwaartse convergentie . De Commissie brengt over deze bewustmakingsactiviteiten jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement. |
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — Onderdeel A — DEFINITIES VAN IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE TERMEN
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
„Inbraakprogrammatuur” (intrusion software) (4): „programmatuur” die speciaal is ontworpen of aangepast om opsporing door 'bewakingshulpmiddelen' te voorkomen of om 'beschermende tegenmaatregelen' van een computer of apparaat met netwerkcapaciteit te omzeilen en die een van de volgende functies verricht: |
„Inbraakprogrammatuur” (intrusion software) (4): „programmatuur” die speciaal is ontworpen of aangepast om te worden gebruikt of geïnstalleerd zonder toestemming van eigenaars of beheerders van computers of apparaten met netwerkcapaciteit, en die een van de volgende functies verricht: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
Noten: |
Noten: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
Technische noten: |
Technische noten: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — Onderdeel B — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — Onderdeel B — categorie 10 — punt 10A001 — technische noot — letter e bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 5 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel B — deel 3 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel B — deel 3 — lid 5 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel C — deel 3 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel C — deel 3 — lid 6 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel D — deel 3 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel D — deel 3 — lid 7 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel F — deel 3 — lid 5 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel G — deel 3 — lid 8 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — inleidend gedeelte en punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
bij zijn of hun eigen productontwikkelingsactiviteiten en, in het geval van werknemers, in overeenstemming met de overeenkomst die hun arbeidsrelatie regelt. |
Schrappen |
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel I — deel 3 — lid 3 — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Elke exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, moet zich vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd. |
Een lidstaat kan verlangen dat de in die lidstaat gevestigde exporteurs zich vóór het eerste gebruik van de vergunning laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd. |
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — Onderdeel J — deel 3 — lid 5 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0390/2017).
(1 bis) Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
(1 bis) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/224 |
P8_TA(2018)0007
Benoeming van een lid van de Rekenkamer — Eva Lindström
Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de voordracht van Eva Lindström voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0401/2017 — 2017/0819(NLE))
(Raadpleging)
(2018/C 458/13)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0401/2017), |
— |
gezien artikel 121 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0003/2018), |
A. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidate heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; |
B. |
overwegende dat deze commissie de kandidate vervolgens op 11 januari 2018 heeft gehoord; |
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Eva Lindström tot lid van de Rekenkamer; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten. |
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/225 |
P8_TA(2018)0008
Benoeming van een lid van de Rekenkamer — Tony James Murphy
Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de benoeming van Tony James Murphy tot lid van de Rekenkamer (C8-0402/2017 — 2017/0820(NLE))
(Raadpleging)
(2018/C 458/14)
Het Europees Parlement,
— |
gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0402/2017), |
— |
gezien artikel 121 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0002/2018), |
A. |
overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; |
B. |
overwegende dat de Commissie begrotingscontrole de door de Raad voorgedragen kandidaat voor het lidmaatschap van de Rekenkamer op 11 januari 2018 heeft gehoord; |
1. |
brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Tony James Murphy tot lid van de Rekenkamer; |
2. |
roept de lidstaten op aandacht te besteden aan, en indien mogelijk, zich te laten inspireren door het algemeen vergelijkend onderzoeksmodel dat Ierland gebruikt om hun voorgedragen kandidaat te selecteren; |
3. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten. |
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/226 |
P8_TA(2018)0009
Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (COM(2016)0767 — C8-0500/2016 — 2016/0382(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)
(2018/C 458/15)
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 324
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 septies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 octies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 nonies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 20 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 24 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 25
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 25 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 31 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 35
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 43
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 45
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 49
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 49 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 45
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 49 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 49 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 50
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 51
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 52
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 53
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 53 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 53 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 53
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 54
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 55 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 57
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 59 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 57
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 60
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 58
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 61 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 59
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 62
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 63 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 61
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 63 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 286
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 63 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 65 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 66
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 68
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 287
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 68 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 66
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 69
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 67
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 71
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 68
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 72 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 69
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 73
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 70
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 74 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 71
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 75
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 73
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 76
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 74
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 76 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 75
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 76 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 76
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 76 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 77
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 78
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 78
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 80
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 79
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 82
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 80
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 84
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 81
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 85
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 72
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 99
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 288
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 85
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 86
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 289
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter f
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 290
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 91
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 93
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter q
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 291
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter s
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 95
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter z
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 96
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter y
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 97
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter aa
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 98
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter aa bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 99
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter bb
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 100
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter cc
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 305
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter ee
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 103
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter ff
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 104
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter ff bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 105
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter jj
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 106
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter mm
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 107
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 — alinea 2 — letter nn
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 108
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau voor 2030 |
Algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau en nationale streefcijfers voor 2030 |
Amendement 109
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 27 % bedraagt. |
1. De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 35 % bedraagt. |
Amendement 306
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Elke lidstaat ziet erop toe dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2030 minstens 12 % van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat bedraagt. Om het streefcijfer van 12 % energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie te halen, eisen de lidstaten met ingang van 1 januari 2021 van brandstofleveranciers dat hun brandstoffen een minimumaandeel hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 25 bevatten. |
|
Om meegeteld te mogen worden voor het bereiken van dit streefcijfer moeten de broeikasgasemissiereducties die afkomstig zijn van het gebruik van biobrandstoffen en biogassen in overeenstemming zijn met de in artikel 26, lid 7, vastgelegde criteria bij een vergelijking met fossiele brandstoffen volgens de methode als bedoeld in artikel 28, lid 1. |
|
Indien de bijdrage van biobrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen in een lidstaat lager is dan 2 % en dus niet voldoende is om het verschil te dekken tussen de verplichting van de brandstofleverancier en het streefcijfer van 12 % voor vervoer, kan die lidstaat zijn in artikel 7, lid 1, bedoelde drempel dienovereenkomstig aanpassen tot maximaal 2 %. |
Amendement 111
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De respectieve bijdragen van de lidstaten aan dit algemeen streefcijfer voor 2030 worden vastgesteld en meegedeeld aan de Commissie als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 5 en de artikelen 9 tot en met 11 van Verordening [governance]. |
2. De lidstaten stellen streefcijfers vast om te voldoen aan dit algemeen streefcijfer voor 2030 als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 5 en de artikelen 9 tot en met 13 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] . Indien de Commissie op basis van de beoordeling van de ingevolge artikel 3 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] ingediende definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen tot de conclusie komt dat de streefcijfers van de lidstaten niet volstaan om het algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau gezamenlijk te bereiken, stellen de lidstaten die een streefcijfer hebben voorgesteld dat lager ligt dan wanneer de formule als vastgesteld in bijlage I bis wordt toegepast, een hoger streefcijfer vast aan de hand van deze formule. |
|
In gevallen waarin een lidstaat wegens uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden zijn streefcijfer niet kan behalen, mag hij met maximaal 10 % afwijken van zijn streefcijfer. In dat geval stelt hij de Commissie daarvan uiterlijk in 2025 in kennis. Indien hierdoor de verwezenlijking van het algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau in gevaar komt, nemen de Commissie en de lidstaten corrigerende maatregelen zoals de in artikel 27, lid 4, van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] vastgestelde maatregelen om de kloof daadwerkelijk te overbruggen. |
Amendement 321
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationaal beleid, met inbegrip van steunregelingen, aansluit bij de beginselen van de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en geen aanzienlijke verstoringen van de markten voor (bij)producten, afvalstoffen en residuen veroorzaakt. De lidstaten evalueren daartoe regelmatig hun nationaal beleid en geven voor elke afwijking een rechtvaardiging in de krachtens artikel 18, onder c), van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] vereiste verslagen. |
Amendement 113
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De Commissie ondersteunt het hoge ambitieniveau van de lidstaten door middel van een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen mogelijk maakt, met name van financieringsinstrumenten, voornamelijk om de kapitaalkosten van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te verlagen. |
4. De Commissie ondersteunt het hoge ambitieniveau van de lidstaten door middel van een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen mogelijk maakt, met name van financieringsinstrumenten, voornamelijk om de kapitaalkosten van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te verlagen en om projecten voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen met een grensoverschrijdende dimensie te ondersteunen . |
Amendement 114
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Financiële steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen |
Steun voor energie uit hernieuwbare bronnen |
Amendement 322/rev
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In overeenstemming met de staatssteunregels kunnen de lidstaten steunregelingen hanteren om het in artikel 3 , lid 1, vastgestelde streefcijfer op Unieniveau te halen. Steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen worden zodanig ontworpen dat onnodige verstoringen van de elektriciteitsmarkten worden vermeden en ervoor wordt gezorgd dat producenten rekening houden met het aanbod van en de vraag naar elektriciteit, alsook mogelijke netbeperkingen. |
1. Overeenkomstig artikel 195 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 107 en 108 daarvan kunnen de lidstaten steunregelingen hanteren om de in artikel 3 vastgestelde streefcijfers op Unie- en nationaal niveau te halen of te overschrijden. Om geen onnodige verstoringen van de grondstoffenmarkten te veroorzaken, worden steunregelingen inzake hernieuwbare energie uit biomassa zodanig ontworpen dat ze niet aanzetten tot een oneigenlijk gebruik van biomassa waarbij deze in de eerste plaats wordt ingezet voor de productie van energie wanneer er industriële toepassingen of materiaalgebruik voorhanden zijn die een grotere toegevoegde waarde hebben, hetgeen kan betekenen dat er voorrang wordt gegeven aan het gebruik van afvalstoffen en residuen. De lidstaten moeten rekening houden met de beschikbaarheid van duurzame biomassa. Steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zijn marktgericht, zodat een verstoring van de elektriciteitsmarkten wordt vermeden, en zorgen ervoor dat producenten rekening houden met het aanbod van en de vraag naar elektriciteit, alsook met mogelijke systeemintegratiekosten of netbeperkingen. |
Amendement 116
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1 bis. De lidstaten kunnen steunregelingen hanteren die technologieneutraal dan wel technologiespecifiek zijn. Technologiespecifieke steunregelingen kunnen met name op basis van een of meer van de volgende gronden worden toegepast: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 117
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt zodanig ontworpen dat elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt geïntegreerd in de elektriciteitsmarkt en ervoor wordt gezorgd dat producenten van hernieuwbare energie inspelen op marktprijssignalen en hun marktinkomsten maximaliseren. |
2. Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt zodanig ontworpen dat de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteitsmarkt wordt gemaximaliseerd en ervoor wordt gezorgd dat producenten van hernieuwbare energie inspelen op marktprijssignalen en hun marktinkomsten maximaliseren ; daarnaast worden voor energie uit hernieuwbare bronnen compensaties geboden voor marktverstoringen. |
|
De lidstaten kunnen uitzonderingen toestaan voor kleinschalige installaties van minder dan 500 kW en demonstratieprojecten. Voor elektriciteit uit windenergie geldt echter een drempel ter hoogte van een geïnstalleerde elektriciteitscapaciteit van 3 MW of drie productie-eenheden. |
|
Niettegenstaande de in de tweede alinea genoemde drempels kunnen de lidstaten hernieuwbare-energiegemeenschappen steunen via andere mechanismen en procedures. |
Amendement 118
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Indien steun voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt toegekend via een aanbestedingsprocedure, is lid 3 bis van toepassing tenzij de steun is bedoeld voor kleinschalige installaties van minder dan 1 MW, voor windenergieprojecten tot maximaal zes productie-eenheden oftewel 6 MW, of voor demonstratieprojecten. |
Amendement 119
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
3 bis. Indien steun voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt toegekend via een aanbesteding, zorgen de lidstaten met het oog op een hoge uitvoeringsgraad van de projecten voor: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 120
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 3 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 ter. De lidstaten publiceren een langetermijnplanning van de verwachte steuntoewijzing, die betrekking heeft op ten minste de vijf daaropvolgende jaren en waarin het indicatieve tijdschema is opgenomen, met inbegrip — in voorkomend geval — van de frequentie van aanbestedingen, en waarin ook de capaciteit, de begroting of het maximale steunbedrag per eenheid dat naar verwachting zal worden toegekend en de in aanmerking komende technologieën worden vermeld. |
Amendement 121
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 3 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 quater. De lidstaten houden bij het ontwerpen van steunregelingen rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen en consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, teneinde hen in staat te stellen op gelijke voet te concurreren. |
Amendement 122
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 3 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 quinquies. Om ervoor te zorgen dat in ultraperifere gebieden en op kleine eilanden meer energie uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt, kunnen de lidstaten financiële steun voor projecten in die gebieden aanpassen om rekening te houden met de productiekosten die samenhangen met hun specifieke omstandigheden, zoals hun geïsoleerde ligging en hun afhankelijkheid van externe leveranciers. |
Amendement 123
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De lidstaten beoordelen ten minste om de vier jaar de doeltreffendheid van hun steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen . Besluiten over de voortzetting of verlenging van de steun en over het ontwerp van nieuwe steun worden gebaseerd op de resultaten van de beoordelingen . |
4. De lidstaten beoordelen ten minste om de vier jaar de doeltreffendheid van hun steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en de verdelingseffecten ervan op verschillende groepen consumenten, onder meer op het concurrentievermogen van de industrie . |
|
Bij die beoordeling wordt ook rekening gehouden met de gevolgen die mogelijke veranderingen aan de steunregelingen kunnen hebben voor investeringen. De lidstaten nemen deze beoordeling overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] op in hun nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen van die plannen. |
|
De langetermijnplanning met betrekking tot de besluiten in verband met de steun en het ontwerp van nieuwe steun wordt gebaseerd op de resultaten van de beoordelingen. Daarbij wordt rekening gehouden met hun algehele doeltreffendheid om de streefcijfers inzake hernieuwbare energie en andere doelstellingen, zoals betaalbaarheid en de ontwikkeling van energiegemeenschappen, te verwezenlijken, alsook met de verdelingseffecten ervan op verschillende groepen consumenten, onder meer op het concurrentievermogen van de industrie. |
Amendement 124
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
4 bis. Uiterlijk … [2021] en vervolgens om de drie jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van steun die is verleend door middel van aanbestedingsprocedures in de Unie, waarbij ze met name onderzoekt of aanbestedingen in staat zijn: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 125
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 4 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4 ter. Uiterlijk … [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] herziet de Commissie de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (2014/C 200/01) met het oog op de volledige integratie van de in artikel 4 van deze Richtlijn vastgelegde algemene beginselen. |
Amendement 126
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 — lid 4 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4 quater. In afwijking van lid 1 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat er geen steunregeling voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt aangeboden voor stedelijk afval dat niet voldoet aan de verplichtingen inzake gescheiden inzameling zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG. |
Amendement 127
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten stellen de steun aan uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit open voor producenten die in andere lidstaten gevestigd zijn overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. |
1. De lidstaten stellen de steun aan uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit open voor producenten die in andere lidstaten gevestigd zijn overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. De lidstaten kunnen hun steun beperken tot installaties in lidstaten waarmee ze een directe verbinding hebben via interconnectoren. |
Amendement 128
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat steun voor ten minste 10 % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2021 en 2025 en ten minste 15 % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2026 en 2030 wordt opengesteld voor installaties die zich in andere lidstaten bevinden. |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat steun voor ten minste 8 % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2021 en 2025 en ten minste 13 % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2026 en 2030 wordt opengesteld voor installaties die zich in andere lidstaten bevinden. Als aan deze minimumniveaus is voldaan, hebben de lidstaten het recht om overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13 van deze richtlijn te besluiten in welke mate zij in een andere lidstaat geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen steunen. |
Amendement 129
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
2 bis. De lidstaten mogen de Commissie verzoeken hen vrij te stellen van de in dit artikel vastgestelde verplichting, met inbegrip van het besluit om installaties die zich op hun grondgebied bevinden geen toestemming te verlenen om deel te nemen aan steunregelingen die in andere lidstaten worden georganiseerd, en wel op een of meer van de volgende gronden: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Eventuele aldus verleende vrijstellingen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en moeten uiterlijk op 31 december 2025 worden geëvalueerd. |
Amendement 130
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Steunregelingen kunnen worden opengesteld voor grensoverschrijdende participatie, onder meer door middel van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen, opengestelde certificeringregelingen of gezamenlijke steunregelingen. De toewijzing van hernieuwbare elektriciteit waarvoor steun wordt toegekend in het kader van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen of opengestelde certificeringregelingen aan de respectieve bijdragen van de lidstaten wordt vastgesteld in een samenwerkingsovereenkomst die voorziet in de regels voor grensoverschrijdende uitbetaling van middelen volgens het principe dat energie wordt meegeteld ten bate van de lidstaat die de installatie financiert. |
3. Steunregelingen kunnen worden opengesteld voor grensoverschrijdende participatie, onder meer door middel van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen, opengestelde certificeringregelingen of gezamenlijke steunregelingen. De toewijzing van hernieuwbare elektriciteit waarvoor steun wordt toegekend in het kader van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen en opengestelde certificeringregelingen aan de respectieve bijdragen van de lidstaten wordt vastgesteld in een samenwerkingsovereenkomst die voorziet in de regels voor de grensoverschrijdende regeling, met inbegrip van voorwaarden voor participatie en uitbetaling van middelen , rekening houdend met verschillende belastingen en kosten, volgens het principe dat energie wordt meegeteld ten bate van de lidstaat die de installatie financiert. De samenwerkingsovereenkomst heeft ten doel de voorwaarden van het administratieve kader in de samenwerkende landen te harmoniseren om een gelijk speelveld te waarborgen. |
Amendement 131
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De Commissie beoordeelt tegen 2025 de voordelen van de bepalingen van dit artikel ten aanzien van het kosteneffectieve gebruik van hernieuwbare elektriciteit in de Unie. Op basis van deze beoordeling kan de Commissie voorstellen de in lid 2 vastgestelde percentages te verhogen . |
4. De Commissie staat de lidstaten bij in het onderhandelingsproces en de opstelling van de samenwerkingsregelingen door gedurende het gehele proces informatie en analyses, waaronder kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over directe en indirecte kosten en voordelen van samenwerking, alsook richtsnoeren en technische deskundigheid te verstrekken. Hiertoe stimuleert de Commissie de uitwisseling van beste praktijken en de ontwikkeling van modellen voor samenwerkingsovereenkomsten die het proces vergemakkelijken. |
|
De Commissie beoordeelt tegen 2025 de voordelen van de bepalingen van dit artikel ten aanzien van het kosteneffectieve gebruik van hernieuwbare elektriciteit in de Unie. Op basis van deze beoordeling kan de Commissie voorstellen de in lid 2 vastgestelde percentages te wijzigen . |
Amendement 132
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Onverminderd de nodige aanpassingen om te voldoen aan de staatssteunregels zorgen de lidstaten ervoor dat de herziening van het niveau van en de voorwaarden voor de steun die wordt toegekend aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie geen negatieve gevolgen heeft voor de in dat kader verleende rechten en de rendabiliteit van de gefinancierde projecten . |
De lidstaten zorgen ervoor dat de herziening van het niveau van en de voorwaarden voor de steun die wordt toegekend aan nieuwe of bestaande projecten op het gebied van hernieuwbare energie geen negatieve gevolgen heeft voor de in dat kader verleende rechten en de rendabiliteit ervan . |
|
Wanneer andere regelgevingsinstrumenten worden gewijzigd en deze wijzigingen van invloed zijn op gefinancierde projecten op het gebied van hernieuwbare energie, zorgen de lidstaten ervoor dat wijzigingen in de regelgeving geen negatieve gevolgen hebben voor de rendabiliteit van de gefinancierde projecten. |
Amendement 133
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zien erop toe dat eventuele wijzigingen in steunregelingen worden uitgevoerd op basis van een langetermijnplanning overeenkomstig artikel 4, lid 4, en ten minste negen maanden vóór ze van kracht worden publiek worden aangekondigd en dat zij worden onderworpen aan een transparante en inclusieve openbare raadpleging. Voor elke substantiële wijziging in een bestaande steunregeling wordt een passende overgangsperiode vastgesteld voordat de nieuwe steunregeling van kracht wordt. |
|
Wanneer wijzigingen in de regelgeving of het netbeheer in aanzienlijke mate of op discriminerende wijze negatieve gevolgen hebben voor de rendabiliteit van gefinancierde projecten, zorgen de lidstaten ervoor dat deze gefinancierde projecten een compensatie ontvangen. |
Amendement 307
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 1 — alinea 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor het berekenen van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen in een lidstaat bedraagt de bijdrage van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, alsook van in het vervoer verbruikte biomassabrandstoffen, indien geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, niet meer dan 7 % van het eindverbruik van energie in het vervoer over de weg of per spoor in die lidstaat . Deze drempel wordt in 2030 verlaagd tot 3,8 % volgens het in deel A van bijlage X vastgestelde traject. De lidstaten kunnen een lagere drempel vaststellen en een onderscheid maken tussen verschillende soorten biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, bijvoorbeeld door een lagere drempel vast te stellen voor de bijdrage van uit oliegewassen geproduceerde vloeibare biomassa op basis van voedsel- of voedergewassen, rekening houdend met indirecte veranderingen in het landgebruik. |
For the calculation of a Member State's gross final consumption of energy from renewable energy sources, the contribution from biofuels and bioliquids, as well as from biomass fuels consumed in transport, if produced from food or feed crops, shall be no more than the contribution from those to the gross final consumption of energy from renewable energy sources in 2017 in that Member State, with a maximum of 7 % of gross final consumption in road and rail transport . De bijdrage van uit palmolie geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa bedraagt 0 % vanaf 2021 . De lidstaten kunnen een lagere drempel vaststellen en een onderscheid maken tussen verschillende soorten biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, bijvoorbeeld door een lagere drempel vast te stellen voor de bijdrage van uit oliegewassen geproduceerde vloeibare biomassa op basis van voedsel- of voedergewassen, rekening houdend met indirecte veranderingen in het landgebruik en andere onbedoelde duurzaamheidseffecten . |
Amendement 136
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 2 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de productie van elektriciteit door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en energiegemeenschappen , en met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt. |
Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de productie van elektriciteit door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen , en met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt. |
Amendement 137
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 3 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Omgevingswarmte-energie die wordt onttrokken door warmtepompen wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van lid 1, onder b), mits de output van finale energie de input van primaire energie die nodig is voor het aandrijven van de warmtepompen, aanzienlijk overstijgt. De hoeveelheid warmte die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, wordt berekend volgens de in bijlage VII bepaalde methodiek. |
Omgevingsenergie en geothermische energie die worden overgedragen door warmtepompen voor de productie van verwarming of koeling worden in aanmerking genomen voor de toepassing van lid 1, onder b), mits de output van finale energie de input van primaire energie die nodig is voor het aandrijven van de warmtepompen, aanzienlijk overstijgt. De hoeveelheid warmte die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, wordt berekend volgens de in bijlage VII bepaalde methodiek. |
Amendement 138
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 3 — alinea 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze Richtlijn aan te vullen door een methodologie vast te stellen voor de berekening van de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen die wordt gebruikt voor verwarming en koeling en in stadsverwarming en -koeling, en tot herziening van bijlage VII betreffende de berekening van energie uit warmtepompen. |
Amendement 139
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 4 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendementen 140 en 308
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 5 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 vast te stellen om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen, maar niet het schrappen van grondstoffen . Elke gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse van de meest recente wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de beginselen van de afvalhiërarchie zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, in overeenstemming met de duurzaamheidscriteria van de Unie, waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken grondstof niet leidt tot extra landgebruik en waardoor het gebruik van afval- en reststoffen wordt bevorderd, waarbij significant verstorend effecten op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen worden vermeden, aanzienlijke broeikasgasemissiereducties worden opgeleverd in vergelijking met fossiele brandstoffen, en geen negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit dreigen te worden veroorzaakt. |
De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 vast te stellen teneinde de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen. Elke gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse van de meest recente wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de beginselen van de circulaire economie, de afvalhiërarchie zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, in overeenstemming met de duurzaamheidscriteria van de Unie, waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken grondstof niet leidt tot extra landgebruik en waardoor het gebruik van afval- en reststoffen wordt bevorderd, waarbij significante verstorende effecten op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen worden vermeden, aanzienlijke broeikasgasemissiereducties worden opgeleverd in vergelijking met fossiele brandstoffen op basis van een levenscyclusbeoordeling van emissies , en geen negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit dreigen te worden veroorzaakt. |
Amendement 309
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 5 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Om de twee jaar evalueert de Commissie de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX met het oog op het toevoegen van grondstoffen in overeenstemming met de in dit lid vastgestelde beginselen. De eerste evaluatie wordt uiterlijk zes maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] uitgevoerd. In voorkomend geval stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen , maar niet het schrappen van grondstoffen . |
Om de twee jaar evalueert de Commissie de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX met het oog op het toevoegen van grondstoffen in overeenstemming met de in dit lid vastgestelde beginselen. De eerste evaluatie wordt uiterlijk zes maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] uitgevoerd. In voorkomend geval stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen van grondstoffen. In 2025 verricht de Commissie een speciale evaluatie met het oog op de schrapping van grondstoffen uit bijlage IX. Gedelegeerde handelingen die daarvan het gevolg zijn worden binnen een jaar na die evaluatie vastgesteld. |
Amendement 310
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 5 — alinea 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Grondstoffen worden alleen uit bijlage IX geschrapt na een openbare raadpleging en in overeenstemming met de beginselen van stabiliteit van de financiële steun als vastgesteld in artikel 6. Wanneer grondstoffen worden geschrapt, wordt het, onverminderd artikel 26, voor bestaande installaties die biobrandstoffen produceren uit die grondstoffen toegestaan om die energie als hernieuwbare energie te beschouwen en deze te laten meetellen voor de verplichting van de brandstofleverancier krachtens artikel 25 tot maximaal hun historische productieniveau. |
Amendement 143
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. Bij de vaststelling van beleidsmaatregelen ter bevordering van de productie van brandstoffen uit de in bijlage IX bij deze richtlijn vermelde grondstoffen zorgen de lidstaten ervoor dat de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG in acht wordt genomen, met inbegrip van de bepalingen over de levenscyclusbenadering met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van verschillende afvalstromen. |
Amendement 144
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. De Commissie bevordert de totstandbrenging van gezamenlijke projecten tussen de lidstaten, vooral door middel van specifieke technische bijstand en steun bij projectontwikkeling. |
Amendement 145
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Een of meerdere lidstaten kunnen met een of meer derde landen samenwerken in alle soorten gezamenlijke projecten betreffende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Bij deze samenwerking kunnen particuliere exploitanten betrokken zijn. |
1. Een of meerdere lidstaten kunnen met een of meer derde landen samenwerken in alle soorten gezamenlijke projecten betreffende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Bij deze samenwerking kunnen particuliere exploitanten betrokken zijn en moet het internationaal recht volledig in acht worden genomen . |
Amendement 146
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 2 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 147
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 3 — letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 148
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 — lid 5 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 149
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 13 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. De Commissie bevordert de totstandbrenging van gezamenlijke steunregelingen tussen de lidstaten, met name via het verspreiden van richtsnoeren en beste praktijken. |
Amendement 150
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten zien erop toe dat nationale regels voor toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures die worden toegepast op centrales en bijbehorende transmissie- en distributienetinfrastructuur voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, en op de omzetting van biomassa in biobrandstoffen of andere energieproducten, evenredig en noodzakelijk zijn. |
De lidstaten zien erop toe dat nationale regels voor toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures die worden toegepast op centrales en bijbehorende transmissie- en distributienetten voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, op de omzetting van biomassa in biobrandstoffen , vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen of andere energieproducten, en op hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, evenredig en noodzakelijk zijn en in overeenstemming zijn met het beginsel „energie-efficiëntie eerst” . |
Amendement 151
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 1 — alinea 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 152
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 1 — alinea 2 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 153
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De lidstaten zorgen voor voldoende voorspelbaarheid voor investeerders met betrekking tot het geplande gebruik van steunmaatregelen voor energie uit hernieuwbare bronnen. Hiertoe wordt door de lidstaten een langetermijnplanning van de verwachte steuntoewijzing vastgesteld en bekendgemaakt, die betrekking heeft op ten minste de drie daaropvolgende jaren en waarin voor elke regeling het indicatieve tijdschema, de capaciteit, het budget dat naar verwachting zal worden toegekend en een raadpleging van belanghebbenden over het ontwerp van de steun is opgenomen. |
Schrappen |
Amendement 154
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorzien in bepalingen over de integratie en inzet van hernieuwbare energie en het gebruik van onvermijdelijke afvalwarmte of -koude bij de planning, het ontwerp, de bouw, en de renovatie van stedelijke infrastructuur, industriële of residentiële zones en energie-infrastructuur, met inbegrip van elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, en netwerken voor aardgas en alternatieve brandstoffen. |
4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorzien in bepalingen over de integratie en inzet van hernieuwbare energie , onder meer betreffende vroegtijdige ruimtelijke planning, beoordelingen van behoeften en toereikendheid waarin rekening wordt gehouden met de energie-efficiëntie en vraagrespons, alsook specifieke bepalingen inzake de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen, en het gebruik van onvermijdelijke afvalwarmte of -koude bij de planning, het ontwerp, de bouw, en de renovatie van stedelijke infrastructuur, industriële , commerciële of residentiële zones en energie-infrastructuur, met inbegrip van elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, en netwerken voor aardgas en alternatieve brandstoffen. De lidstaten sporen met name lokale en regionale administratieve organen ertoe aan verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen in voorkomend geval op te nemen in de planning van stedelijke infrastructuur. |
Amendement 155
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 5 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Bij de vaststelling van zulke maatregelen of in hun steunregelingen kunnen de lidstaten rekening houden met nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke verbeteringen van de energie-efficiëntie en met warmtekrachtkoppeling en passieve, lage- of nulenergiegebouwen. |
Bij de vaststelling van zulke maatregelen of in hun steunregelingen kunnen de lidstaten rekening houden met nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke verbeteringen van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, lokale opslag van energie, energie-efficiëntie en met warmtekrachtkoppeling en passieve, lage- of nulenergiegebouwen. |
Amendement 156
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 5 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
In hun bouwvoorschriften en -regels of op andere wijze met gelijkwaardig effect eisen de lidstaten dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen worden gebruikt, rekening houdend met de resultaten van de kostenoptimaliteitsberekening die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/31/EU wordt uitgevoerd. De lidstaten staan toe dat deze minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels een aanzienlijk aandeel van hernieuwbare energiebronnen . |
In hun bouwvoorschriften en -regels of op andere wijze met gelijkwaardig effect eisen de lidstaten dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie worden gebruikt, rekening houdend met de resultaten van de kostenoptimaliteitsberekening die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/31/EU wordt uitgevoerd. De lidstaten staan toe dat deze minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels stadsverwarming en -koeling die voor een aanzienlijk deel uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd door middel van individuele of collectieve consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie overeenkomstig artikel 21, of door middel van warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energie en het gebruik van afvalwarmte en -koude . |
Amendement 157
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. De lidstaten dragen er zorg voor dat nieuwe gebouwen, en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, van nationale, regionale en lokale overheden in het kader van deze richtlijn vanaf 1 januari 2012 een voorbeeldfunctie vervullen. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting moet worden voldaan door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derde partijen worden gebruikt voor installaties die energie uit hernieuwbare bronnen produceren. |
6. De lidstaten dragen er zorg voor dat nieuwe gebouwen, en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, van nationale, regionale en lokale overheden in het kader van deze richtlijn vanaf 1 januari 2012 een voorbeeldfunctie vervullen. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting moet worden voldaan door naleving van de normen voor bijna-energieneutrale gebouwen als vereist in richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [inzake energieprestaties van de gebouwen, 2016/0381(COD)], of door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derde partijen worden gebruikt voor installaties die energie uit hernieuwbare bronnen produceren. |
Amendement 158
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
7. Met betrekking tot hun bouwvoorschriften en -regels bevorderen de lidstaten het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarmings- en koelingssystemen en apparatuur die een aanzienlijk lager energieverbruik mogelijk maakt. De lidstaten maken gebruik van energie- of milieukeuren of van andere op nationaal of Unieniveau opgestelde geschikte certificaten of normen, voor zover deze bestaan, om dergelijke systemen en apparatuur aan te moedigen . |
7. Met betrekking tot hun bouwvoorschriften en -regels bevorderen de lidstaten het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarmings- en koelingssystemen en apparatuur die een aanzienlijk lager energieverbruik mogelijk maakt. Hiertoe maken de lidstaten gebruik van energie- of milieukeuren of van andere op nationaal of Unieniveau opgestelde geschikte certificaten of normen, voor zover deze bestaan, en zij zorgen voor het verstrekken van adequate informatie en advies over hernieuwbare, uiterst energie-efficiënte alternatieven en mogelijke beschikbare financiële instrumenten en stimulansen in het geval van vervanging, met het oog op de bevordering van een groter aantal vervangingen van oude verwarmingssystemen en een toegenomen overschakeling naar op hernieuwbare energie gebaseerde oplossingen overeenkomstig richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [inzake energieprestaties van de gebouwen, 2016/0381(COD)] . |
Amendement 159
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
8. De lidstaten beoordelen hun potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling. Deze beoordeling wordt opgenomen in de tweede uitgebreide beoordeling die is vereist overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU, voor het eerst uiterlijk op 31 december 2020 en in de daaropvolgende actualiseringen van de uitgebreide beoordelingen. |
8. De lidstaten beoordelen hun potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling. In deze beoordeling wordt specifiek aandacht besteed aan een ruimtelijke analyse van geschikte gebieden waar de milieurisico's bij het inzetten van deze oplossingen gering zijn en aan de mogelijkheden voor kleinschalige projecten binnen huishoudens. Deze beoordeling wordt opgenomen in de tweede uitgebreide beoordeling die is vereist overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU, voor het eerst uiterlijk op 31 december 2020 en in de daaropvolgende actualiseringen van de uitgebreide beoordelingen. |
Amendement 160
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
8 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau in hun plannen met betrekking tot mobiliteit en vervoer bepalingen opnemen voor de integratie en invoering van vervoerswijzen die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen. |
Amendement 161
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 — lid 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
9. De lidstaten nemen de administratieve belemmeringen weg voor langlopende stroomafnameovereenkomsten op bedrijfsniveau om hernieuwbare energie te financieren en het gebruik ervan te bevorderen. |
9. De lidstaten beoordelen de regelgevings- en administratieve belemmeringen en het potentieel voor de afname van energie uit hernieuwbare bronnen door zakelijke afnemers op hun grondgebied en brengen een ondersteunend regelgevings- en administratief kader tot stand ter bevordering van langlopende afnameovereenkomsten voor stroom uit hernieuwbare bronnen op bedrijfsniveau om hernieuwbare energie te financieren en het gebruik ervan te bevorderen , waarbij ze ervoor zorgen dat voor deze hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten geen onevenredige procedures en lasten worden ingevoerd die de kosten niet weerspiegelen. Met het sluiten van dergelijke overeenkomsten wordt namens de zakelijke afnemer een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt. Dit gunstige kader maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)]. |
Amendement 162
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Het enkele administratieve contactpunt biedt op transparante wijze bijstand aan de aanvrager doorheen de aanvraagprocedure, verstrekt de aanvrager alle nodige informatie, coördineert en betrekt in voorkomend geval andere autoriteiten, en stelt een juridisch bindend besluit vast aan het einde van de procedure. |
2. Het enkele administratieve contactpunt biedt op transparante wijze bijstand aan de aanvrager doorheen de aanvraagprocedure, verstrekt de aanvrager alle nodige informatie, coördineert en betrekt in voorkomend geval andere autoriteiten, en stelt een juridisch bindend besluit vast aan het einde van de procedure. Aanvragers moeten de mogelijkheid krijgen alle relevante documenten in digitale vorm in te dienen. |
Amendement 163
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. In samenwerking met de transmissie- en distributiesysteembeheerders publiceert het enkele administratieve contactpunt een procedurehandleiding voor ontwikkelaars van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van kleinschalige projecten en projecten voor consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie. |
3. Om gemakkelijker toegang te krijgen tot de nodige informatie brengt het enkele administratieve contactpunt in samenwerking met de transmissie- en distributiesysteembeheerders één enkel online informatieplatform tot stand met uitleg over de procedures voor ontwikkelaars van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van kleinschalige projecten, projecten voor consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en projecten voor hernieuwbare-energiegemeenschappen. Indien de lidstaat besluit meer dan een enkel administratief contactpunt op te richten, vindt de aanvrager via het informatieplatform de weg naar het voor de aanvraag relevante contactpunt. |
Amendement 164
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De in lid 1 bedoelde vergunningsprocedure duurt niet langer dan drie jaar, met uitzondering van de in artikel 16, lid 5, en artikel 17 omschreven gevallen. |
4. De in lid 1 bedoelde vergunningsprocedure duurt niet langer dan drie jaar, met uitzondering van de in artikel 16, leden 4 bis en 5, en artikel 17 omschreven gevallen. |
Amendement 165
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
4 bis. Voor installaties met een elektrisch vermogen tussen 50 kW en 1 MW duurt de vergunningsprocedure niet langer dan één jaar. In buitengewone, naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan deze termijn worden verlengd met drie bijkomende maanden. |
|
De termijnen als bedoeld in de leden 4 en 4 bis gelden onverminderd gerechtelijke beroepsprocedures en rechtsmiddelen en kunnen hooguit worden verlengd met de duur van de gerechtelijke beroeps- en rechtsmiddelenprocedures. |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers toegang hebben tot buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen of eenvoudige en toegankelijke gerechtelijke procedures voor het beslechten van geschillen in verband met vergunningsprocedures en de afgifte van bouw- en exploitatievergunningen voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen. |
Amendement 166
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. De lidstaten bevorderen de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie door onder meer te voorzien in een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure, die niet langer duurt dan één jaar vanaf de datum waarop het verzoek om repowering is ingediend bij het enkele administratieve contactpunt. |
5. De lidstaten bevorderen de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie door onder meer te voorzien in een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure, die niet langer duurt dan één jaar vanaf de datum waarop het verzoek om repowering is ingediend bij het enkele administratieve contactpunt. Niettegenstaande artikel 11, lid 4, van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad betreffende [gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0379(COD)], garanderen de lidstaten dat de toegangs- en aansluitingsrechten met betrekking tot het netwerk gehandhaafd worden voor repoweringprojecten, op zijn minst voor gevallen waarin de capaciteit ongewijzigd blijft. |
Amendement 354
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. De lidstaten zorgen er middels hun procedures voor het toekennen van vergunningen of concessies voor dat 90 % van de tankstations langs de wegen van het bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 opgezette kernnetwerk (het „TEN-V-kernnetwerk”) tegen 31 december 2022 zijn uitgerust met openbaar toegankelijke snelle oplaadpunten voor elektrische voertuigen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van dit lid uit te breiden tot de onder artikel 25 vallende brandstoffen. |
Amendement 167
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Demonstratieprojecten en -installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 50 kW mogen worden aangesloten op het net na een kennisgeving aan de distributiesysteembeheerder. |
1. Demonstratieprojecten en -installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 50 kW mogen worden aangesloten op het net na een kennisgeving aan de distributiesysteembeheerder. |
|
In afwijking van de eerste alinea kan de distributiesysteembeheerder voor demonstratieprojecten en -installaties met een vermogen tussen 10,8 kW en 50 kW besluiten deze eenvoudige kennisgeving om gegronde redenen te weigeren, of een andere oplossing voorstellen. In dit geval volgt er binnen de twee weken na de kennisgeving een voorstel en kan de aanvrager vervolgens verzoeken om via de standaardprocedures te worden aangesloten. Indien de distributiesysteembeheerder binnen deze termijn geen negatief besluit neemt, kan de installatie worden aangesloten. |
Amendement 168
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 18 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten zien erop toe dat informatie over steunmaatregelen ter beschikking wordt gesteld van alle belanghebbende actoren, zoals consumenten, fabrikanten , installateurs, architecten, en leveranciers van apparatuur en systemen voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking en van voertuigen die gebruik kunnen maken van energie uit hernieuwbare bronnen. |
1. De lidstaten zien erop toe dat informatie over steunmaatregelen ter beschikking wordt gesteld van alle belanghebbende actoren, zoals consumenten, met name kwetsbare consumenten met een laag inkomen, consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, ontwikkelaars van hernieuwbare-energiegemeenschappen , installateurs, architecten, en leveranciers van apparatuur en systemen voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking en van voertuigen die gebruik kunnen maken van energie uit hernieuwbare bronnen. |
Amendement 169
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 18 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. De lidstaten zorgen voor informatie over de voordelen van intelligente vervoersystemen en communicerende voertuigen voor de verkeersveiligheid, de bestrijding van files en brandstofefficiëntie. |
Amendement 170
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 18 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. De lidstaten ontwikkelen met deelneming van lokale en regionale autoriteiten passende informatie-, voorlichtings-, begeleidings- en/of opleidingsprogramma's om hun burgers in te lichten over de voordelen en praktische aspecten van de ontwikkeling en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. |
6. De lidstaten ontwikkelen met deelneming van lokale en regionale autoriteiten passende informatie-, voorlichtings-, begeleidings- en/of opleidingsprogramma's om hun burgers duidelijk te maken hoe ze hun rechten als actieve consumenten kunnen doen gelden en hen in te lichten over de voordelen en praktische aspecten – onder meer op technisch en financieel gebied – van de ontwikkeling en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen , met inbegrip van consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en verbruik in het kader van hernieuwbare-energiegemeenschappen, alsook over de voordelen van mechanismen voor samenwerking tussen lidstaten en andere vormen van grensoverschrijdende samenwerking . |
Amendement 171
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 2 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
De lidstaten zorgen ervoor dat geen garanties van oorsprong worden afgegeven aan een producent die voor dezelfde uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie financiële steun van een steunregeling ontvangt . De lidstaten geven dergelijke garanties van oorsprong af en dragen deze over aan de markt door ze te veilen . De opbrengst van deze veiling wordt gebruikt om de kosten van de ondersteuning van hernieuwbare energie te compenseren. |
De lidstaten zorgen ervoor dat er voor hernieuwbare-energie-installaties die na … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in bedrijf zijn gesteld geen garanties van oorsprong worden afgegeven aan een producent die voor dezelfde uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie financiële steun van een steunregeling ontvangt , tenzij er geen sprake is van dubbele compensatie . |
||
|
Er wordt aangenomen dat er geen sprake is van dubbele compensatie wanneer: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
In andere dan de in de vierde alinea omschreven gevallen geven de lidstaten de garantie van oorsprong af voor statistische doeleinden, waarna ze de garantie onmiddellijk annuleren. |
Amendement 172
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 7 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 173
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 7 — alinea 1 — letter b — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 174
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 19 — lid 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
8. Een elektriciteitsleverancier die voor de toepassing van artikel 3 van Richtlijn 2009/72/EG het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dat door middel van zijn garanties van oorsprong. Overeenkomstig artikel 14, lid 10, van Richtlijn 2012/27/EU gecreëerde garanties van oorsprong worden gebruikt om te voldoen aan alle vereisten om de hoeveelheid uit warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit te staven. De lidstaten zorgen ervoor dat ten volle rekening wordt gehouden met transmissieverliezen wanneer garanties van oorsprong worden gebruikt om de consumptie van hernieuwbare energie of elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te tonen. |
8. Een elektriciteitsleverancier die voor de toepassing van artikel 3 van Richtlijn 2009/72/EG het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dat door middel van zijn garanties van oorsprong. Overeenkomstig artikel 14, lid 10, van Richtlijn 2012/27/EU gecreëerde garanties van oorsprong worden gebruikt om te voldoen aan alle vereisten om de hoeveelheid uit warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit te staven. Met betrekking tot lid 2 wordt, indien elektriciteit wordt opgewekt via hoogrenderende warmtekrachtkoppeling met gebruik van hernieuwbare bronnen, slechts één garantie van oorsprong afgegeven waarin beide kenmerken worden gespecificeerd. De lidstaten zorgen ervoor dat ten volle rekening wordt gehouden met transmissieverliezen wanneer garanties van oorsprong worden gebruikt om de consumptie van hernieuwbare energie of elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te tonen. |
Amendement 175
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 20 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In voorkomend geval gaan de lidstaten na of de bestaande gasnetinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken. |
1. In voorkomend geval gaan de lidstaten na of de bestaande gasnetinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken. Transmissienetbeheerders en distributienetbeheerders zijn verantwoordelijk voor de goede werking van de gasnetinfrastructuur, met inbegrip van het onderhoud en het regelmatig schoonmaken ervan. |
Amendement 176
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 20 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening [governance] in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare energiebronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefdoel van de Unie te halen, nemen de lidstaten waar nodig stappen om een infrastructuur voor stadsverwarming op te zetten teneinde de ontwikkeling van de productie van verwarming en koeling uit grote biomassa-installaties , zonne-energie-installaties en geothermische faciliteiten mogelijk te maken. |
3. Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare energiebronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefdoel van de Unie te halen, nemen de lidstaten waar nodig stappen om een infrastructuur voor stadsverwarming op te zetten teneinde de ontwikkeling van de productie van verwarming en koeling uit grote installaties die gebruikmaken van duurzame biomassa, omgevingswarmte in grote warmtepompen , zonne-energie en geothermische energie, alsook overtollige warmte uit de industrie en andere bronnen, mogelijk te maken. |
Amendement 177
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen: |
De lidstaten waarborgen dat consumenten het recht hebben om consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie te worden. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen: |
Amendement 178
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 179
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 180
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 181
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 182
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 183
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat de verdeling van de kosten voor het beheer en de ontwikkeling van het netwerk billijk en evenredig is, en een weerspiegeling vormt van de systeembrede voordelen van zelfopwekking, met inbegrip van de waarde op lange termijn voor het net, het milieu en de samenleving. |
Amendement 184
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die in hetzelfde appartementsgebouw wonen of gevestigd zijn op dezelfde commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten of een gesloten distributiesysteem gezamenlijk zelfgeproduceerde energie mogen consumeren, alsof zij een individuele consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie zijn. In dit geval is de in lid 1, onder c), bedoelde drempel van toepassing op iedere betrokken consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie. |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die in hetzelfde appartementsgebouw of woongebied wonen of gevestigd zijn op dezelfde commerciële of industriële locatie of locatie met gedeelde diensten of in hetzelfde gesloten distributiesysteem gezamenlijk zelfgeproduceerde energie mogen consumeren, alsof zij een individuele consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie zijn. In dit geval is de in lid 1, onder c), bedoelde drempel van toepassing op iedere betrokken consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie. |
Amendement 185
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
2 bis. De lidstaten verrichten een beoordeling van de bestaande belemmeringen en het ontwikkelingspotentieel met betrekking tot de consumptie van zelfgeproduceerde energie op hun grondgebied, teneinde een gunstig kader te scheppen om de ontwikkeling van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie te bevorderen en te faciliteren. |
||
|
Dat kader omvat onder meer: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Dit gunstige kader maakt deel uit van de nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)]. |
Amendement 186
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 21 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De installatie van een consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie kan door een derde partij worden beheerd wat betreft installatie, beheer, met inbegrip van de meteropneming, en onderhoud. |
3. Met de instemming van de consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie kan diens installatie het eigendom zijn van of worden beheerd door een derde partij wat betreft installatie, beheer, met inbegrip van de meteropneming, en onderhoud. Deze derde partij wordt zelf niet beschouwd als een consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie. |
Amendement 187
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea - 1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers, met name huishoudelijke afnemers, het recht hebben om deel te nemen aan een hernieuwbare-energiegemeenschap zonder hun rechten te verliezen als eindafnemers en zonder te worden onderworpen aan ongegronde voorwaarden of procedures die hun deelname aan een hernieuwbare-energiegemeenschap kunnen verhinderen of ontmoedigen, mits voor particuliere ondernemingen geldt dat hun deelname niet hun belangrijkste commerciële of professionele activiteit vormt. |
Amendement 188
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten zorgen ervoor dat hernieuwbare-energiegemeenschappen het recht hebben hernieuwbare energie te produceren, consumeren, opslaan en verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten, zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen. |
De lidstaten zorgen ervoor dat hernieuwbare-energiegemeenschappen het recht hebben hernieuwbare energie te produceren, consumeren, opslaan en verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten, zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan discriminerende of onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen. |
Amendement 189
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de toepassing van deze richtlijn is een hernieuwbare-energiegemeenschap een kmo of een organisatie zonder winstoogmerk waarvan de aandeelhouders of leden samenwerken om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, te verdelen, op te slaan of te leveren , waarbij aan ten minste vier van de volgende criteria wordt voldaan: |
Voor de toepassing van deze richtlijn is een hernieuwbare-energiegemeenschap een kmo of een organisatie zonder winstoogmerk waarvan de aandeelhouders of leden samenwerken om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, te verdelen, op te slaan of te leveren. |
|
Om een behandeling als hernieuwbare-energiegemeenschap te kunnen genieten moet ten minste 51 % van de zetels in de raad van bestuur of de bestuursorganen van de entiteit zijn voorbehouden aan lokale leden, d.w.z. vertegenwoordigers van lokale publieke en private lokale sociaaleconomische belangen of individuele burgers. |
|
Bovendien voldoet een hernieuwbare-energiegemeenschap aan ten minste drie van de volgende criteria: |
Amendement 190
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 191
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 192
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 193
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 194
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten zien toe op de toepassing van deze criteria en nemen maatregelen om misbruik of negatieve gevolgen voor de concurrentie te vermijden. |
Amendement 195
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Onverminderd staatssteunregels houden de lidstaten bij het ontwerpen van steunregelingen rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen. |
2. Bij het ontwerpen van steunregelingen houden de lidstaten rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen en waarborgen ze tegelijkertijd een gelijk speelveld voor producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen . |
Amendement 196
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 22 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
2 bis. De lidstaten verrichten een beoordeling van de bestaande belemmeringen en het potentieel met betrekking tot de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen op hun grondgebied, teneinde een gunstig kader te scheppen om de deelname van hernieuwbare-energiegemeenschappen aan de opwekking, consumptie, opslag en verkoop van hernieuwbare energie te bevorderen en te faciliteren. |
||
|
Dat gunstig kader omvat: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
Dit gunstige kader maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)]. |
Amendement 197
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Om de penetratie van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doen alle lidstaten het nodige om het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie ieder jaar te doen toenemen met ten minste één percentpunt (pp), uitgedrukt in nationaal aandeel eindenergieverbruik en berekend volgens de in artikel 7 bedoelde methodologie. |
1. Om de penetratie van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doen alle lidstaten het nodige om het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie ieder jaar te doen toenemen met ten minste twee procentpunten (pp), uitgedrukt in nationaal aandeel eindenergieverbruik en berekend volgens de in artikel 7 bedoelde methodologie. Indien een lidstaat niet in staat is dit percentage te bereiken, maakt hij een rechtvaardiging voor de niet-naleving bekend en bezorgt deze aan de Commissie. De lidstaten geven voorrang aan de beste beschikbare technologieën. |
Amendement 198
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
1 bis. Voor de toepassing van lid 1 nemen de lidstaten bij de berekening van het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie en van hun verplichte jaarlijkse toename het volgende in acht: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 199
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria een lijst met maatregelen en uitvoeringsorganen, zoals brandstofleveranciers, aanwijzen en bekendmaken die moeten bijdragen aan de in lid 1 bedoelde toename. |
2. De lidstaten stellen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria een lijst op met maatregelen en uitvoeringsorganen, zoals brandstofleveranciers, die moeten bijdragen aan de in lid 1 bedoelde toename , en maken deze lijst bekend . |
Amendement 200
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 3 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De in lid 1 bedoelde toename kan worden verwezenlijkt door middel van een of meer van de volgende opties: |
3. De in lid 1 bedoelde toename kan onder meer worden verwezenlijkt door middel van een of meer van de volgende opties: |
Amendement 201
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 3 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 202
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 3 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 203
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 3 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 204
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Bij de uitvoering van de onder a) tot en met d) bedoelde maatregelen zien de lidstaten erop toe dat de maatregelen zodanig worden ontworpen dat de toegang voor alle consumenten gewaarborgd is, met name voor wie een laag inkomen heeft of voor kwetsbare huishoudens, die mogelijk vooraf niet over voldoende kapitaal beschikken om er gebruik van te kunnen maken. |
Amendement 205
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 5 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 206
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 23 — lid 5 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 207
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten zorgen evoor dat leveranciers van stadsverwarming en -koeling aan de eindconsument informatie verstrekken over hun energieprestaties en het aandeel hernieuwbare energie in hun systemen. Dergelijke informatie voldoet aan de in het kader van Richtlijn 2010/31/EU gebruikte normen. |
1. De lidstaten zorgen ervoor dat leveranciers van stadsverwarming en -koeling aan de eindconsument informatie verstrekken over hun energieprestaties en het aandeel hernieuwbare energie in hun systemen. Dergelijke informatie wordt jaarlijks of op verzoek verschaft en voldoet aan de in het kader van Richtlijn 2010/31/EU gebruikte normen. |
Amendement 208
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het afnemers van systemen voor stadsverwarming en koeling die geen „efficiënte stadsverwarming en -koeling” zijn in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU, mogelijk te maken van het systeem te worden ontkoppeld teneinde zelf verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen te produceren of over te stappen op een andere leverancier van verwarming of koeling die toegang heeft tot het systeem zoals bedoeld in lid 4 . |
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het afnemers van systemen voor stadsverwarming en -koeling die geen „efficiënte stadsverwarming en -koeling” zijn in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU of dit op basis van hun investeringsplannen geen dergelijke systemen zullen worden binnen de eerstkomende vijf jaar , mogelijk te maken van het systeem te worden ontkoppeld teneinde zelf verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen te produceren. |
Amendement 209
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De lidstaten kunnen het recht om te worden ontkoppeld of van leverancier te veranderen beperken tot afnemers die kunnen bewijzen dat de geplande alternatieve oplossing voor de levering van verwarming of koeling zal leiden tot significant betere energieprestaties. De prestatiebeoordeling van de alternatieve voorzieningsoplossing kan op het in Richtlijn 2010/31/EU gedefinieerde energieprestatiecertificaat worden gebaseerd. |
3. De lidstaten kunnen het recht om te worden ontkoppeld beperken tot afnemers die kunnen bewijzen dat de geplande alternatieve oplossing voor de levering van verwarming of koeling zal leiden tot significant betere energieprestaties. De prestatiebeoordeling van de alternatieve voorzieningsoplossing kan op het in Richtlijn 2010/31/EU gedefinieerde energieprestatiecertificaat worden gebaseerd. |
Amendement 210
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van niet-discriminerende toegang voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde verwarming en koeling en afvalwarmte en -koude tot systemen voor stadsverwarming en -koeling . Deze niet-discriminerende toegang maakt het mogelijk dat andere leveranciers dan de beheerder van het systeem voor stadsverwarming of -koeling rechtstreeks verwarming en koeling uit dergelijke bronnen kunnen leveren aan afnemers die gekoppeld zijn aan het systeem voor stadsverwarming of -koeling. |
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van niet-discriminerende toegang voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde verwarming en koeling en voor afvalwarmte of -koude tot systemen voor stadsverwarming en -koeling , op basis van niet-discriminerende criteria die worden vastgesteld door de bevoegde instantie in de lidstaat. In deze criteria wordt rekening gehouden met de economische en technische haalbaarheid voor de beheerders van het systeem voor stadsverwarming of -koeling en de aangesloten afnemers . |
Amendement 211
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
5. Een beheerder van een systeem voor stadsverwarming of -koeling kan leveranciers toegang weigeren indien in het systeem de nodige capaciteit ontbreekt ten gevolge van andere leveringen van afvalwarmte of -koude, van verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, of van verwarming of koeling uit hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties. De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een dergelijke weigering de beheerder van een systeem voor stadsverwarming en -koeling aan de bevoegde instantie overeenkomstig lid 9 relevante informatie verstrekt over de maatregelen die nodig zijn om het systeem te versterken. |
5. Een beheerder van een systeem voor stadsverwarming of -koeling kan leveranciers toegang weigeren indien aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een dergelijke weigering de beheerder van een systeem voor stadsverwarming en -koeling aan de bevoegde instantie overeenkomstig lid 9 relevante informatie verstrekt over de maatregelen die nodig zijn om het systeem te versterken , met inbegrip van de economische gevolgen van de maatregelen . |
Amendement 212
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. Nieuwe systemen voor stadsverarming en -koeling kunnen op verzoek voor een bepaalde periode worden vrijgesteld van de toepassing van lid 4. De bevoegde autoriteit beslist geval per geval over dergelijke vrijstellingsverzoeken. Een vrijstelling wordt uitsluitend toegekend indien het nieuwe systeem voor stadsverwarming of -koeling een „efficiënte stadsverwarming en -koeling” is in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU en indien het systeem gebruikmaakt van het potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en afvalwarmte of -koude zoals vastgesteld in de overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU uitgevoerde uitgebreide beoordeling. |
6. Nieuwe systemen voor stadsverwarming en -koeling kunnen op verzoek voor een bepaalde periode worden vrijgesteld van de toepassing van lid 4. De bevoegde autoriteit beslist geval per geval over dergelijke vrijstellingsverzoeken. Een vrijstelling wordt uitsluitend toegekend indien het nieuwe systeem voor stadsverwarming of -koeling een „efficiënte stadsverwarming en -koeling” is in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU en indien het systeem gebruikmaakt van het potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen , hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in de zin van artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU, en afvalwarmte of -koude zoals vastgesteld in de overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU uitgevoerde uitgebreide beoordeling. |
Amendement 213
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
7. Het recht om te worden ontkoppeld of van leverancier te veranderen kan worden uitgeoefend door individuele afnemers, gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht door afnemers of door partijen die namens afnemers optreden. In het geval van appartementsgebouwen kan een dergelijke ontkoppeling uitsluitend worden uitgevoerd op het niveau van het volledige gebouw. |
7. Het recht om te worden ontkoppeld kan worden uitgeoefend door individuele afnemers, gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht door afnemers of door partijen die namens afnemers optreden. In het geval van appartementsgebouwen kan een dergelijke ontkoppeling uitsluitend worden uitgevoerd op het niveau van het volledige gebouw. |
Amendement 214
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
8. De lidstaten vereisen dat beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste tweejaarlijks , in samenwerking met de beheerders van systemen voor stadsverwarming of -koeling in hun respectieve gebieden, beoordelen wat het potentieel is van systemen voor stadsverwarming of -koeling om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verstrekken, met inbegrip van vraagrespons en opslag van overtollige, uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel meer hulpbronnen- en kostenefficiënt zou zijn dan andere mogelijke oplossingen. |
8. De lidstaten vereisen dat beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste om de vier jaar , in samenwerking met de beheerders van systemen voor stadsverwarming of -koeling in hun respectieve gebieden, beoordelen wat het potentieel is van systemen voor stadsverwarming of -koeling om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verstrekken, met inbegrip van vraagrespons en opslag van overtollige, uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel meer hulpbronnen- en kostenefficiënt zou zijn dan andere mogelijke oplossingen. |
Amendement 215
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 24 — lid 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
9. De lidstaten wijzen een of meerdere onafhankelijke instanties aan om ervoor te zorgen dat de rechten van de consument en regels voor het beheer van systemen voor stadsverwarming en -koeling in overeenstemming met dit artikel duidelijk zijn gedefinieerd en worden afgedwongen. |
9. De lidstaten wijzen een of meerdere bevoegde instanties aan om ervoor te zorgen dat de rechten van de consument en regels voor het beheer van systemen voor stadsverwarming en -koeling in overeenstemming met dit artikel duidelijk zijn gedefinieerd en worden afgedwongen. |
Amendement 216
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Met ingang van 1 januari 2021 eisen de lidstaten dat de totale hoeveelheid transportbrandstoffen die brandstofleveranciers tijdens een kalenderjaar leveren voor consumptie of gebruik op de markt, een minimumaandeel bevat van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en van hernieuwbare elektriciteit. |
Om het in artikel 3 bedoelde streefcijfer van 12 % energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie te halen, eisen de lidstaten met ingang van 1 januari 2021 dat de totale hoeveelheid transportbrandstoffen die brandstofleveranciers tijdens een kalenderjaar leveren voor consumptie of gebruik op de markt, een minimumaandeel bevat van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong , van brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof en van hernieuwbare elektriciteit. |
Amendement 217
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Het minimumaandeel zal in 2021 ten minste 1,5 % bedragen en stijgen tot minstens 6,8 % in 2030, waarbij de in deel B van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. Binnen dit totale aandeel zijn geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, per 1 januari 2021 goed voor minstens 0,5 % van de transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt en uiterlijk in 2030 voor minstens 3,6 %, waarbij de in deel C van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. |
Het minimumaandeel zal in 2021 ten minste 1,5 % bedragen en stijgen tot minstens 10 % in 2030, waarbij de in deel B van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. Binnen dit totale aandeel zijn geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, per 1 januari 2021 goed voor minstens 0,5 % van de transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt en uiterlijk in 2030 voor minstens 3,6 %, waarbij de in deel C van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. |
|
Brandstofleveranciers die uitsluitend brandstoffen in de vorm van elektriciteit en hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong leveren, hoeven niet te voldoen aan het minimumaandeel van energie uit geavanceerde biobrandstoffen, andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen. |
Amendement 218
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 219
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter b — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 220
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter b — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de berekening van de teller wordt de bijdrage van biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in deel B van bijlage IX vermelde grondstoffen, beperkt tot 1,7 % van de energie-inhoud van transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt , en wordt de bijdrage van in de lucht- en zeevaartsector geleverde brandstoffen geacht 1,2 maal hun energie-inhoud te zijn . |
Voor de berekening van de teller wordt de bijdrage van biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in deel B van bijlage IX vermelde grondstoffen, beperkt tot 1,7 % van de energie-inhoud van transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt. |
|
De lidstaten kunnen de beperking die geldt voor grondstoffen van deel B van bijlage IX wijzigen indien dit kan worden gerechtvaardigd op grond van de beschikbaarheid van grondstoffen. Eventuele wijzigingen moeten worden goedgekeurd door de Commissie. |
|
De bijdrage van in de lucht- en zeevaartsector geleverde brandstoffen wordt geacht respectievelijk 2 maal en 1,2 maal de energie-inhoud ervan te zijn, en de bijdrage van aan wegvoertuigen geleverde hernieuwbare elektriciteit wordt geacht 2,5 maal de energie-inhoud ervan te zijn . |
Amendement 221
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. De lidstaten mogen hun nationale beleidsmaatregelen om aan de verplichtingen in het kader van dit artikel te voldoen, vormgeven als een verplichting met betrekking tot broeikasgasemissiereductie, en mogen deze maatregelen ook toepassen op uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen, mits dit geen averechtse uitwerking heeft op de doelstellingen van de circulaire economie en mits er wordt voldaan aan het in lid 1 bedoelde aandeel energie uit hernieuwbare bronnen. |
Amendement 223
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 3 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Om het aandeel hernieuwbare elektriciteit te bepalen voor de toepassing van lid 1 kan of het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Unie, of het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de lidstaat waar de elektriciteit wordt geleverd, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt . In beide gevallen wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt . |
3. Om het aandeel hernieuwbare elektriciteit te bepalen voor de toepassing van lid 1 wordt het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de lidstaat waar de elektriciteit wordt geleverd, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt , op voorwaarde dat er voldoende bewijs is dat het om additionele elektriciteit uit hernieuwbare bronnen gaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn om een methodologie tot stand te brengen, waaronder een methodologie voor de lidstaten om hun uitgangswaarde vast te stellen, voor het bewijzen van additionaliteit . |
Amendement 224
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
In afwijking van de eerste alinea wordt voor het bepalen van het aandeel elektriciteit voor de toepassing van lid 1, elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting op een installatie voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit en die aan wegvoertuigen wordt geleverd, volledig als hernieuwbare elektriciteit beschouwd. Op dezelfde manier wordt elektriciteit die verkregen wordt via langlopende stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare elektriciteit, volledig als hernieuwbare elektriciteit beschouwd. Hoe dan ook wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt. |
Amendement 225
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 3 — alinea 3 — letter a — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, kan of het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Unie of het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen. In beide gevallen wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt. |
Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, kan het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen. Een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong wordt geschrapt. |
Amendement 226
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 4 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten zetten een databank op die het mogelijk maakt transportbrandstoffen te volgen die in aanmerking komen om te worden meegeteld bij de berekening van de in lid 1, onder b), bedoelde teller en eisen dat de betrokken marktdeelnemers informatie invoeren over de transacties en de duurzaamheidskenmerken van de in aanmerking komende brandstoffen, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot aan de brandstofleverancier die de brandstof op de markt brengt. |
De Commissie zet een Uniedatabank op die het mogelijk maakt transportbrandstoffen , waaronder elektriciteit, te volgen die in aanmerking komen om te worden meegeteld bij de berekening van de in lid 1, onder b), bedoelde teller . De lidstaten eisen van de betrokken marktdeelnemers dat zij informatie invoeren over de transacties en de duurzaamheidskenmerken van de in aanmerking komende brandstoffen, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot aan de brandstofleverancier die de brandstof op de markt brengt. |
Amendement 227
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 4 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De nationale databanken worden onderling met elkaar verbonden zodat brandstoftransacties tussen lidstaten kunnen worden gevolgd. Om ervoor te zorgen dat de nationale databanken compatibel zijn, stelt de Commissie technische specificaties met betrekking tot hun inhoud en gebruik vast door overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen. |
De Commissie stelt technische specificaties met betrekking tot hun inhoud en gebruik vast door overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen. |
Amendement 228
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. De lidstaten brengen verslag uit over de geaggregeerde gegevens uit de nationale databanken , met inbegrip van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de brandstoffen, overeenkomstig bijlage VII van Verordening [governance]. |
5. De lidstaten brengen verslag uit over de geaggregeerde gegevens, met inbegrip van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de brandstoffen, overeenkomstig bijlage VII bij Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ]. De Commissie publiceert op jaarbasis geaggregeerde gegevens uit de databank. |
Amendement 229
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 3, onder b), van dit artikel bedoelde methodologie nader te specifieren ter bepaling van het aandeel biobrandstoffen uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt, ter specificering van de methodologie voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen , en ter bepaling van de minimumreductie van broeikasgasemissies nodig voor deze brandstoffen voor de toepassing van lid 1 van deze richtlijn . |
6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door de in lid 3, onder b), van dit artikel bedoelde methodologie nader te specificeren ter bepaling van het aandeel biobrandstoffen uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt, ter specificering van de methodologie voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en koolstofarme fossiele brandstoffen, die worden verkregen uit afgas dat ontstaat als het onvermijdelijke en onbedoelde nevenproduct van de vervaardiging of productie van voor commercieel gebruik en/of verkoop bestemde producten , en ter bepaling van de minimumreductie van broeikasgasemissies nodig voor deze brandstoffen voor de toepassing van lid 1 van dit artikel . |
Amendement 230
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 25 — lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
7. Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, in de context van de tweejaarlijkse beoordeling van de in het kader van Verordening [governance] geboekte voortgang, of de in lid 1 bedoelde verplichting daadwerkelijk innovatie stimuleert en de reductie van broeikasgasemmissies in de vervoerssector bevordert en of de toepasselijke vereisten inzake broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen en biogassen passend zijn. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de in lid 1 bedoelde verplichting. |
7. Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, in de context van de tweejaarlijkse beoordeling van de in het kader van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] geboekte voortgang, of de in lid 1 bedoelde verplichting daadwerkelijk innovatie stimuleert en de reductie van broeikasgasemissies in de vervoerssector waarborgt en of de toepasselijke vereisten inzake broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen en biogassen passend zijn. Bij deze beoordeling wordt ook nagegaan of met de bepalingen van dit artikel inderdaad wordt voorkomen dat hernieuwbare energie dubbel wordt geteld. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de in lid 1 bedoelde verplichting. De gewijzigde verplichtingen handhaven ten minste de niveaus die overeenkomen met de capaciteit voor geavanceerde biobrandstoffen die in 2025 reeds geïnstalleerd of in aanbouw is. |
Amendement 231
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Energie uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt enkel in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid hieronder, indien ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de leden 2 tot en met 6 en aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7: |
1. Ongeacht of de grondstoffen werden geteeld op het grondgebied van de Unie of daarbuiten, wordt energie uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen enkel in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid hieronder, indien ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de leden 2 tot en met 6 en aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7: |
Amendement 232
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 1 — alinea 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 323
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 1 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die vervaardigd zijn uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeven, om in aanmerking te worden genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid alleen te voldoen aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7. Deze bepaling is ook van toepassing op afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. |
Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die vervaardigd zijn uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeven, om in aanmerking te worden genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid alleen te voldoen aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7 . Bij de productie ervan uit afvalstoffen en residuen die onder Richtlijn 2008/98/EG vallen, wordt evenwel het beginsel van de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG in acht genomen. Deze bepaling is ook van toepassing op afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. |
Amendement 234
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Uit afval en residuen van landbouwgrond geproduceerde biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen worden alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden als bedoeld onder a), b) en c), van dit lid wanneer de beheerders maatregelen hebben genomen om negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit en de koolstof in de bodem tot een minimum te beperken. Informatie over deze maatregelen wordt overeenkomstig artikel 27, lid 3, bekendgemaakt. |
Amendement 235
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 1 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Biomassabrandstoffen hoeven alleen te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van de leden 2 tot en met 7 indien zij worden gebruikt in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling of brandstoffen, met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer in het geval van vaste biomassabrandstoffen, of met een elektrische capaciteit van 0,5 MW of meer in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen. De lidstaten kunnen de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie toepassen op installaties met een lagere brandstofcapaciteit. |
Biomassabrandstoffen hoeven alleen te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van de leden 2 tot en met 7 indien zij worden gebruikt in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling of brandstoffen, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 20 MW of meer in het geval van vaste biomassabrandstoffen, of met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 2 MW of meer in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen. De lidstaten kunnen de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie toepassen op installaties met een lagere brandstofcapaciteit. |
Amendement 236
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 2 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 237
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 2 — letter c — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 238
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 2 — letter c — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 239
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden, genoemd in lid 1, onder a), b) en c), mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was. |
4. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden, genoemd in lid 1, onder a), b) en c), mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was , tenzij door verifieerbaar bewijs wordt aangetoond dat de teelt en het oogsten van grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt . |
Amendement 240
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
5. De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), voldoen aan de volgende eisen om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa tot een minimum te beperken: |
5. De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), voldoen aan de volgende eisen om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa tot een minimum te beperken: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
Amendement 241
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 6 — alinea 1 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 242
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 6 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bosbedrijf beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos worden gehandhaafd. |
Wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bevoorradingsgebied beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos worden gehandhaafd of verhoogd . |
Amendement 243
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 6 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, vaststellen hoe wordt aangetoond dat is voldaan aan de eisen van de leden 5 en 6. |
Uiterlijk op 1 januari 2021 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, vast hoe wordt aangetoond dat is voldaan aan de eisen van de leden 5 en 6. |
Amendement 244
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 6 — alinea 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Uiterlijk op 31 december 2023 beoordeelt de Commissie op basis van de beschikbare gegevens of de in de leden 5 en 6 bedoelde criteria op doeltreffende wijze het risico op het gebruik van niet-duurzame biomassa tot een minimum beperken en voldoen aan de eisen in het kader van LULUCF. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de eisen van de leden 5 en 6. |
Uiterlijk op 31 december 2023 beoordeelt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, op basis van de beschikbare gegevens of de in de leden 5 en 6 bedoelde criteria op doeltreffende wijze het risico op het gebruik van niet-duurzame biomassa tot een minimum beperken en voldoen aan de eisen in het kader van LULUCF. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de eisen van de leden 5 en 6 voor de periode na 2030 . |
Amendement 245
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 7 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 246
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 7 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 247
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 7 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 248
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 7 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 249
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 7 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De lidstaten kunnen hogere broeikasgasemissiereducties vaststellen dan bepaald in dit lid. |
Amendementen 297 en 356
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 8 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Elektriciteit uit biomassabrandstoffen die wordt geproduceerd in installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, wordt alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c) indien zij is geproduceerd aan de hand van hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie als omschreven in artikel 2, lid 34, van Richtlijn 2012/27/EU. Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), is deze bepaling alleen van toepassing op installaties die na [3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] van start gaan. Voor de toepassing van lid 1, onder c), laat deze bepaling de overheidssteun die wordt verleend in het kader van regelingen die uiterlijk op [ 3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] worden goedgekeurd, onverlet. |
Elektriciteit uit biomassabrandstoffen die wordt geproduceerd in installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, wordt alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c) van dit artikel indien zij is geproduceerd aan de hand van hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie als omschreven in artikel 2, lid 34, van Richtlijn 2012/27/EU , of is geproduceerd in installaties voor alleen elektriciteit die een netto elektrische efficiëntie behalen van ten minste 40 % en geen gebruik maken van fossiele brandstoffen . Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b) van dit artikel, is deze bepaling alleen van toepassing op installaties die na [3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] van start gaan. Voor de toepassing van lid 1, onder c) van dit artikel, laat deze bepaling de overheidssteun die wordt verleend in het kader van regelingen die uiterlijk op [ 1 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] worden goedgekeurd, onverlet. |
Amendement 251
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 8 — alinea 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De eerste alinea is niet van toepassing op elektriciteit die is geproduceerd in installaties waarvoor niet de verplichting geldt om overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (1 bis) hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie toe te passen, op voorwaarde dat deze installaties uitsluitend gebruikmaken van biomassabrandstoffen geproduceerd uit residuen onder normale bedrijfsomstandigheden. |
Amendement 252
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
8 bis. De Commissie brengt uiterlijk … [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en daarna om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de effecten en voordelen van in de Unie verbruikte biobrandstoffen, onder meer over de productie van voedsel en diervoeder en andere materialen, en de economische, sociale en milieuduurzaamheid, zowel binnen de Unie als in derde landen. |
Amendement 253
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 26 — lid 8 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
8 ter. In afwijking van de leden 1 tot en met 8 bis van dit artikel, en rekening houdend met de bijzonderheden van de ultraperifere gebieden als vastgesteld in artikel 349 VWEU, is artikel 26 van deze richtlijn niet van toepassing op die gebieden. Uiterlijk … [zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel voor waarin voor de ultraperifere gebieden criteria worden vastgesteld inzake de duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies. In deze criteria wordt rekening gehouden met de specifieke lokale kenmerken. De ultraperifere gebieden moeten met name het volledige potentieel van hun hulpbronnen kunnen benutten, met inachtneming van strikte duurzaamheidscriteria, teneinde de opwekking van hernieuwbare energie op te voeren en hun energieonafhankelijkheid te stimuleren. |
Amendement 255
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 256
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Ter bevordering van de grensoverschrijdende handel en de informatieverstrekking aan consumenten, bevatten de garanties van oorsprong voor in het net geïnjecteerde hernieuwbare energie informatie over de duurzaamheidscriteria en de broeikasgasemissiereducties als omschreven in artikel 26, leden 2 tot en met 7, en kunnen zij afzonderlijk worden overgedragen. |
Amendement 257
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 258
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de marktpartijen betrouwbare informatie over de naleving van de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van artikel 26, leden 2 tot en met 7, indienen en de gegevens die gebruikt zijn om die informatie op te stellen, op verzoek ter beschikking van de lidstaat stellen. De lidstaten verplichten de marktpartijen om een passende norm op te stellen voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie, en om aan te tonen dat dit gebeurd is. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktpartijen gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude. Voorts wordt ook de frequentie en de methode van de monsterneming gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld. |
3. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de marktpartijen betrouwbare informatie over de naleving van de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van artikel 26, leden 2 tot en met 7, indienen en de gegevens die gebruikt zijn om die informatie op te stellen, op verzoek ter beschikking van de lidstaat stellen. De lidstaten verplichten de marktpartijen om een passende norm op te stellen voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie, en om aan te tonen dat dit gebeurd is. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktpartijen gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude , met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd, opdat de levering of een deel ervan overeenkomstig artikel 26, leden 2 tot en met 7, een afvalstof of residu kan worden . Voorts wordt ook de frequentie en de methode van de monsterneming gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld. |
Amendement 259
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 3 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de biobrandstoffen, de vloeibare biomassa en de biomassabrandstoffen in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn. |
De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de biobrandstoffen, de vloeibare biomassa en de biomassabrandstoffen in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn. Informatie betreffende de geografische oorsprong van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt voor de consumenten beschikbaar gesteld. |
Amendement 260
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 26, lid 7, en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 26, leden 2 tot en met 6, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Om aan te tonen dat is voldaan aan de eisen van artikel 26, leden 5 en 6, voor bosbiomassa, kunnen de marktpartijen beslissen het vereiste bewijs rechtstreeks op het niveau van het bosbedrijf te verstrekken. Voor de toepassing van artikel 26, lid 2, onder b), ii), kan de Commissie tevens gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de International Union for the Conservation of Nature. |
4. De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 26, lid 7, en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 26, leden 2 tot en met 6, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Om aan te tonen dat is voldaan aan de eisen van artikel 26, leden 5 en 6, voor bosbiomassa, kunnen de marktpartijen beslissen het vereiste bewijs rechtstreeks op het niveau van het bevoorradingsgebied te verstrekken. Voor de toepassing van artikel 26, lid 2, onder b), ii), kan de Commissie tevens gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de International Union for the Conservation of Nature. |
Amendement 261
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 5 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Om ervoor te zorgen dat op een efficiënte en geharmoniseerde manier wordt gecontroleerd of de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie worden nageleefd, en met name ten behoeve van fraudepreventie kan de Commissie uitvoeringsbepalingen, met inbegrip van passende normen voor betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, vaststellen en alle vrijwillige systemen ertoe verplichten die normen toe te passen. Bij het bepalen van die normen besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de noodzaak om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Dat geschiedt door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. In dergelijke uitvoeringshandelingen wordt een termijn gesteld waarbinnen de vrijwillige systemen de normen geïmplementeerd moeten hebben. De Commissie kan besluiten tot erkenning van vrijwillige systemen intrekken indien zij die normen niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben geïmplementeerd. |
Om ervoor te zorgen dat op een efficiënte en geharmoniseerde manier wordt gecontroleerd of de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie worden nageleefd, en met name ten behoeve van fraudepreventie kan de Commissie uitvoeringsbepalingen, met inbegrip van passende normen voor betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, vaststellen en alle vrijwillige systemen ertoe verplichten die normen toe te passen. Bij het bepalen van die normen besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de noodzaak om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Dat geschiedt door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. In dergelijke uitvoeringshandelingen wordt een termijn gesteld waarbinnen de vrijwillige systemen de normen geïmplementeerd moeten hebben. De Commissie kan besluiten tot erkenning van vrijwillige systemen intrekken indien zij die normen niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben geïmplementeerd. Indien een lidstaat zijn bezorgdheid uit over de werking van een vrijwillig systeem, onderzoekt de Commissie deze kwestie en neemt zij passende maatregelen. |
Amendement 262
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 27 — lid 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
7 bis. De Commissie kan op elk moment de betrouwbaarheid controleren van de informatie inzake de naleving van de duurzaamheidscriteria of de broeikasgasemissiereductie die door op de markt van de Unie actieve marktpartijen wordt verstrekt, ook op verzoek van een lidstaat. |
Amendement 263
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 28 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Grondstoffen waarvan de productie heeft geleid tot directe veranderingen in het landgebruik, zoals een verandering van een van de volgende IPCC-categorieën van landgebruik: van bosland, grasland, waterrijke gebieden, woongebieden of overig land, in akkerland of land voor vaste gewassen, en waarbij de emissiewaarde ten gevolge van directe veranderingen in het landgebruik (el) wordt berekend overeenkomstig punt 7 van deel C van bijlage V, worden geacht een geraamde emissie ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik te hebben ter waarde van nul. |
Amendement 264
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 28 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten kunnen bij de Commissie verslagen indienen met informatie over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouwgrondstoffen van de gebieden op hun grondgebied die volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad als niveau 2 in de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek („NUTS”) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld. De verslagen gaan vergezeld van een beschrijving van de methode en de gegevensbronnen die zijn gebruikt om het niveau van de emissies te berekenen. Die methode houdt rekening met de bodemkenmerken, het klimaat en de verwachte opbrengst aan grondstoffen. |
2. De lidstaten kunnen bij de Commissie verslagen indienen met informatie over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouw- en bosbouwgrondstoffen van de gebieden op hun grondgebied die volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad als niveau 2 in de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek („NUTS”) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld. De verslagen gaan vergezeld van een beschrijving van de methode en de gegevensbronnen die zijn gebruikt om het niveau van de emissies te berekenen. Die methode houdt rekening met de bodemkenmerken, het klimaat en de verwachte opbrengst aan grondstoffen. |
Amendement 265
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 28 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. De Commissie kan door middel van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vast te stellen uitvoeringshandeling besluiten dat de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten ten behoeve van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouwgrondstoffen voor biomassabrandstoffen die in de in die verslagen opgenomen gebieden wordt geproduceerd voor de doeleinden van artikel 26, lid 7. Die gegevens mogen dan ook worden gebruikt in de plaats van de gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt als vastgelegd in deel D of E van bijlage V voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en in deel C van bijlage VI voor biomassabrandstoffen. |
4. De Commissie kan door middel van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vast te stellen uitvoeringshandeling besluiten dat de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten ten behoeve van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouw- en bosbouwgrondstoffen voor biomassabrandstoffen die in de in die verslagen opgenomen gebieden worden geproduceerd voor de doeleinden van artikel 26, lid 7. Die gegevens mogen dan ook worden gebruikt in de plaats van de gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt als vastgelegd in deel D of E van bijlage V voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en in deel C van bijlage VI voor biomassabrandstoffen. |
Amendement 266
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 28 — lid 5 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie evalueert regelmatig de bijlagen V en VI, met het oog op de toevoeging of de herziening van waarden voor productieketens voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. Tijdens die evaluatie wordt tevens de wijziging van de in bijlage V, deel C, en in bijlage VI, deel B, vastgestelde methode in overweging genomen. |
De Commissie evalueert regelmatig de bijlagen V en VI, met het oog op de toevoeging of de herziening van waarden voor productieketens voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen op basis van de laatste technologische ontwikkelingen en wetenschappelijke bewijzen . Tijdens die evaluatie wordt tevens de wijziging van de in bijlage V, deel C, en in bijlage VI, deel B, vastgestelde methode in overweging genomen. |
Amendement 267
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 30 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De Commissie houdt toezicht op de oorsprong van de in de Unie verbruikte biobrandstoffen , vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en analyseert de gevolgen van de productie ervan , met inbegrip van de gevolgen van verdringingseffecten, voor het landgebruik in de Unie en de belangrijkste derde landen die dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa leveren. Dit toezicht is gebaseerd op de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende voortgangsverslagen van de lidstaten, zoals vereist in de artikelen 3, 15 en 18 van Verordening [governance], en van de relevante derde landen en intergouvernementele organisaties en op wetenschappelijke studies en andere relevante informatie. De Commissie houdt ook toezicht op de wijzigingen van de grondstoffenprijzen ten gevolge van het gebruik van biomassa voor energie en op de daarmee verband houdende positieve en negatieve gevolgen voor de voedselvoorzieningszekerheid. |
1. De Commissie houdt toezicht op de oorsprong van de biobrandstoffen en vloeibare biomassa , en in de Unie verbruikte biomassabrandstoffen , alsook op de gevolgen van de productie van hernieuwbare energie uit deze en andere bronnen , met inbegrip van de gevolgen van verdringingseffecten, voor het landgebruik in de Unie en de derde landen die dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa leveren. Dit toezicht is gebaseerd op de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende voortgangsverslagen van de lidstaten, zoals vereist in de artikelen 3, 15 en 18 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ], en van de relevante derde landen en intergouvernementele organisaties en op wetenschappelijke studies , satellietobservatiegegevens en andere relevante informatie. De Commissie houdt ook toezicht op de wijzigingen van de grondstoffenprijzen ten gevolge van het gebruik van biomassa voor energie en op de daarmee verband houdende positieve en negatieve gevolgen voor de voedselvoorzieningszekerheid en voor concurrerend gebruik van materialen. |
Amendement 268
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 32 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De in artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 1 januari 2021. |
2. De in artikel 7, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 1 januari 2021. |
Amendement 269
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 32 — lid 3 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. |
Amendement 270
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 271
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage V — Deel C — lid 3 — letter a — formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
REDUCTIE = (E F(t) – E B /E F(t)) |
REDUCTIE = (E F(t) – E B) /E F(t) |
Amendement 272
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage V — Deel C — lid 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 319
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage VI — deel B — lid 3 — letter a — formule 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
REDUCTIE = (EF(t) – EB(t)/ EF(t) |
REDUCTIE = (EF(t) – EB(t))/ EF (t) |
Amendement 273
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage VII — alinea 1 — streepje 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 274
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage IX — Deel A — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendementen 284 en 311
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage IX — Deel B — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 312
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage X — deel A
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Deel A: […] |
Schrappen |
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0392/2017).
(12) „Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030” (COM(2014)0015).
(1 bis) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(17) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(17) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(18) PB L 198 van 20.7.2006, blz. 18.
(18) PB L 198 van 20.7.2006, blz. 18.
(21) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(21) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(1 bis) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/341 |
P8_TA(2018)0010
Energie-efficiëntie ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2016)0761 — C8-0498/2016 — 2016/0376(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 458/16)
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 102
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 19 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendementen 110/rev en 100
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 1 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centraal streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van 30 % voor 2030 haalt; de richtlijn effent ook de weg voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na deze data . De richtlijn stelt regels vast om belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de efficiëntie in energievoorziening en -gebruik belemmeren en voorziet in de opstelling van indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers en bijdragen voor 2020 en 2030. |
1. Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, waarbij het beginsel wordt toegepast van voorrang voor energie-efficiëntie in de hele energieketen, met inbegrip van opwekking, transmissie, distributie en eindgebruik van energie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centraal streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van minimum 35 % voor 2030 haalt; de richtlijn effent ook de weg voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na 2030, overeenkomstig de langetermijndoelstellingen van de Unie inzake energie en klimaat voor 2050 en de Overeenkomst van Parijs . De richtlijn stelt regels vast om belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de efficiëntie in energievoorziening en -gebruik belemmeren en voorziet in de opstelling van indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030. |
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 1 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Deze richtlijn helpt het beginsel „voorrang voor energie-efficiëntie” toepassen en zorgt ervoor dat energie-efficiëntie en vraagrespons onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren met opwekkingscapaciteit. Telkens wanneer besluiten over de planning of financiering van energiesystemen worden genomen, moet rekening worden gehouden met energie-efficiëntie. |
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 1
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 1 — lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 ter. Om particuliere financiering voor energie-efficiëntiemaatregelen en energierenovaties aan te trekken, gaat de Commissie een dialoog aan met zowel openbare als particuliere financiële instellingen teneinde potentiële beleidsmechanismen in kaart te brengen. Gezien het enorme potentieel om in de bouwsector energie-efficiëntiewinst te boeken, zal met name moeten worden ingezet op investeringen in deze sector, met bijzondere aandacht voor woningen van mensen met een laag inkomen die het risico lopen in energiearmoede terecht te komen. Om investeringen in energie-efficiëntieprojecten financieel interessanter en haalbaarder te maken voor investeerders, overweegt de Commissie mogelijkheden om kleine projecten tot grotere te bundelen. De Commissie verschaft uiterlijk op 1 januari 2019 richtsnoeren aan de lidstaten over het aanboren van particuliere investeringen. |
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 3 — leden 1, 2 en 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
Artikel 3 |
Artikel 3 |
||||||||
Energie-efficiëntiedoelstellingen |
Energie-efficiëntiedoelstellingen |
||||||||
1. Elke lidstaat stelt een indicatief nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 vast, op basis van primair of eindenergieverbruik, primaire of eindenergiebesparingen of energie-intensiteit. De lidstaten delen die streefcijfers mee aan de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1. Daarbij drukken zij die streefcijfers ook uit als absoluut verbruiksniveau van primaire en eindenergie in 2020 en leggen zij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is berekend. |
1. Elke lidstaat stelt een indicatief nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 vast, op basis van primair of eindenergieverbruik, primaire of eindenergiebesparingen of energie-intensiteit. De lidstaten delen die streefcijfers mee aan de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1. Daarbij drukken zij die streefcijfers ook uit als absoluut verbruiksniveau van primaire en eindenergie in 2020 en leggen zij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is berekend. |
||||||||
Bij het bepalen van deze streefcijfers zien de lidstaten er op toe dat: |
Bij het bepalen van deze streefcijfers zien de lidstaten er op toe dat: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals: |
Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
2. Uiterlijk op 30 juni 2014 gaat de Commissie na of vooruitgang is geboekt en of het waarschijnlijk is dat de Unie tegen 2020 niet meer dan 1 483 Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie zal verbruiken. |
2. Uiterlijk op 30 juni 2014 gaat de Commissie na of vooruitgang is geboekt en of het waarschijnlijk is dat de Unie tegen 2020 niet meer dan 1 483 Mtoe primaire energie en /of niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie zal verbruiken. |
||||||||
3. Bij het uitvoeren van de in lid 2 bedoelde evaluatie zal de Commissie: |
3. Bij het uitvoeren van de in lid 2 bedoelde evaluatie zal de Commissie: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
Amendement 101
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — punt 2
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 3 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen vast om de in artikel 1, lid 1, vermelde doelstelling van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen [4] en [6] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Unie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, overeenkomstig de procedure van artikel [3] en de artikelen [7] tot en met [11] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. |
4. Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers vast om de in artikel 1, lid 1, vermelde doelstelling van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen [4] en [6] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Unie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, overeenkomstig de procedure van artikel [3] en de artikelen [7] tot en met [11] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. |
Amendementen 54, 105 en 107
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 3
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 7 |
Artikel 7 |
||||
Verplichting tot energiebesparing |
Verplichting tot energiebesparing |
||||
1. De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan: |
1. De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 1,5 % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen. |
De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 1,5 % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen. |
||||
|
De besparingen in elke periode bouwen cumulatief voort op de besparingen die in de voorgaande periode(n) moesten worden gerealiseerd. Indien eerdere beleidsmaatregelen, programma's en/of individuele acties niet langer besparingen opleveren, wordt het verlies van deze besparingen in aanmerking genomen bij de berekening van de totale besparing die aan het einde van elke periode moet worden gerealiseerd, en wordt het verlies vervangen door nieuwe besparingen. |
||||
Voor de toepassing van het bepaalde onder b ), en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten alleen die energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of beleidsmaatregelen die tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zijn ingevoerd, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een besparing opleveren. |
De vereiste besparingen voor de onder b) bedoelde periode zijn cumulatief en komen bovenop de vereiste besparingen voor de onder a ) bedoelde periode. Hiertoe , en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of daarvóór, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in nieuwe individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een nieuwe besparing opleveren. De lidstaten mogen ook besparingen meetellen van individuele acties die worden ondernomen tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020, op voorwaarde dat deze verifieerbare energiebesparingen na 2020 blijven opleveren. |
||||
De verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, mag geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven. |
Enkel voor de toepassing van de onder a) bedoelde periode mag de verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven. De verkoop van energie die gebruikt wordt voor vervoer wordt volledig meegeteld bij de berekeningen voor de onder b) bedoelde periode en daarna. |
||||
De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt. |
De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt. |
||||
2. Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat: |
2. Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. Alle overeenkomstig lid 2 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1 vermelde energiebesparingen. De lidstaten berekenen het effect van de gekozen opties voor de in lid 1, onder a) en b), vermelde perioden afzonderlijk en passen dit toe: |
3. Alle overeenkomstig lid 2 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1 vermelde energiebesparingen. De lidstaten berekenen het effect van de gekozen opties voor de in lid 1, onder a) en b), vermelde perioden afzonderlijk en passen dit toe: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
4. Energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, mogen niet worden meegenomen bij de berekening van de cumulatieve besparingen die vereist zijn voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. |
4. Energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, mogen niet worden meegenomen bij de berekening van de cumulatieve besparingen die vereist zijn voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. |
||||
5. De lidstaten zien erop toe dat de besparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 7 bis en 7 ter en artikel 20, lid 6, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V. |
5. De lidstaten zien erop toe dat de besparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 7 bis en 7 ter en artikel 20, lid 6, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V. |
||||
6. De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 vereiste besparingen door een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 7 bis vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 7 ter, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen. |
6. De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 vereiste besparingen door een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 7 bis vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 7 ter, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen. |
||||
7. De lidstaten zien erop toe dat energiebesparingen niet dubbel worden geteld wanneer beleidsmaatregelen of afzonderlijke acties een overlappende werking hebben."; |
7. De lidstaten zien erop toe dat energiebesparingen niet dubbel worden geteld wanneer beleidsmaatregelen of afzonderlijke acties een overlappende werking hebben."; |
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Wanneer lidstaten beslissen hun verplichting om de bij artikel 7, lid 1, vereiste besparing te verwezenlijken, na te komen aan de hand van een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, zien zij erop toe dat de in lid 2 bedoelde, aan verplichtingen gebonden partijen die actief zijn op het grondgebied van elke lidstaat, de in artikel 7, lid 1, uiteengezette cumulatieve eindenergiebesparing bereiken, onverminderd artikel 7, lid 2. |
1. Wanneer lidstaten beslissen hun verplichting om de bij artikel 7, lid 1, vereiste besparing te verwezenlijken, na te komen aan de hand van een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, zien zij erop toe dat de in lid 2 bedoelde, aan verplichtingen gebonden partijen die actief zijn op het grondgebied van elke lidstaat, de in artikel 7, lid 1, uiteengezette cumulatieve eindenergiebesparing bereiken, onverminderd artikel 7, lid 2 , of staan zij toe dat de aan verplichtingen gebonden partijen jaarlijkse bijdragen storten in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie, overeenkomstig artikel 20, lid 6 . |
Amendement 56
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria wijzen de lidstaten aan verplichtingen gebonden partijen aan onder de energiedistributeurs en/of detailhandelaars in energie die op hun grondgebied actief zijn; daaronder kunnen begrepen zijn distributeurs en detailhandelaars van vervoersbrandstof die op hun grondgebied actief zijn. De energiebesparing die nodig is om aan de verplichting te voldoen, wordt door de aan verplichtingen gebonden partijen gerealiseerd onder de eindafnemers, die door de lidstaat, onafhankelijk van de in artikel 7, lid 1, bedoelde berekening, zijn aangewezen, of, indien de lidstaten hiertoe besluiten, door middel van gecertificeerde besparingen afkomstig van andere partijen, als omschreven in lid 5, onder b). |
2. Op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria wijzen de lidstaten aan verplichtingen gebonden partijen aan onder de energiedistributeurs, detailhandelaars in energie en distributeurs of detailhandelaars van vervoersbrandstof die op hun grondgebied actief zijn. De energiebesparing die nodig is om aan de verplichting te voldoen, wordt door de aan verplichtingen gebonden partijen gerealiseerd onder de eindafnemers, die door de lidstaat, onafhankelijk van de in artikel 7, lid 1, bedoelde berekening, zijn aangewezen, of, indien de lidstaten hiertoe besluiten, door middel van gecertificeerde besparingen afkomstig van andere partijen, als omschreven in lid 5, onder b). |
Amendement 57
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. Indien detailhandelaars in energie worden aangewezen als aan verplichtingen gebonden partijen overeenkomstig lid 2, zien de lidstaten erop toe dat deze handelaars bij de naleving van hun verplichtingen geen barrières opwerpen voor consumenten om van de ene leverancier naar de andere over te stappen. |
Amendement 59
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 60
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 61
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter c ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 62
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter c quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter c quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 65
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 5 — letter c septies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 66
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 bis — lid 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6 bis. In het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen informeren de lidstaten de Commissie over de door hen beoogde beleidsmaatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c). Het effect van deze maatregelen wordt in deze plannen berekend en verwerkt. De door de lidstaten gehanteerde berekening wordt gebaseerd op objectieve, niet-discriminerende criteria, die uiterlijk 1 januari 2019 in samenspraak met de Commissie worden opgesteld. |
Amendement 67
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 ter — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Wanneer de lidstaten besluiten hun verplichtingen om de bij artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing door middel van alternatieve beleidsmaatregelen te verwezenlijken, zorgen zij ervoor dat de krachtens artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing wordt gerealiseerd onder de eindafnemers. |
1. Wanneer de lidstaten besluiten hun verplichtingen om de bij artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing door middel van alternatieve beleidsmaatregelen te verwezenlijken, zorgen zij ervoor dat de krachtens artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing volledig wordt gerealiseerd onder de eindafnemers. |
Amendement 68
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 ter — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Daarnaast komen alle mogelijkheden om de energie-efficiëntie te vergroten, met inbegrip van beter presterende brandstof in het vervoer, in aanmerking voor het vereiste voor de cumulatieve besparingen op het energie-eindverbruik zoals opgenomen in artikel 7, lid 1. |
Amendement 69
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 ter — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Bij het plannen van alternatieve beleidsmaatregelen om energie te besparen, houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor huishoudens die met energiearmoede kampen. |
2. Bij het plannen van alternatieve beleidsmaatregelen om energie te besparen, houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor huishoudens met een laag inkomen, met inbegrip van die welke met energiearmoede kampen , en zorgen ze ervoor dat deze maatregelen bij voorrang worden uitgevoerd in deze huishoudens en in sociale woningen . |
|
De lidstaten berekenen de gerealiseerde besparingen in deze huishoudens ten opzichte van de totale gerealiseerde besparingen in alle huishoudens uit hoofde van dit artikel. |
|
Deze besparingen worden gepubliceerd en opgenomen in de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. |
Amendement 70
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 4 bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 7 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 71
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 9 — lid 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van aardgas, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over het werkelijke tijdstip van het verbruik. |
De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van aardgas, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, voor wat betreft de geselecteerde technologie en functionaliteit tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters en verwarmingsbedieningssystemen die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over het werkelijke tijdstip van het verbruik en overige functies, zoals van toepassing overeenkomstig de bepalingen inzake elektriciteitsmeting in de artikelen 19 tot en met 22 van Richtlijn (EU) …/… [betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking)]. |
Amendement 72
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter c — punt ii bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 9 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Het slimme meetsysteem biedt de eindconsument toegang tot diens eindverbruikgegevens en de tijdreeksen voor de afrekeningstermijnen van de markt. |
Amendement 73
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter d
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 9 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 74
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 6
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 9 bis
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 9 bis |
Artikel 9 bis |
||||
Meting, individuele bemetering en warmtekostenverdeling voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden |
Meting, individuele bemetering en warmtekostenverdeling voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden |
||||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven. |
1. De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven. |
||||
Ingeval de verwarming en koeling of warmwatervoorziening van een gebouw geleverd wordt door een centrale bron die verschillende gebouwen bedient of door een netwerk voor stadsverwarming of -koeling, wordt altijd een warmtemeter of een warmwatermeter geïnstalleerd bij de warmtewisselaar of het leveringspunt. |
Ingeval de verwarming, koeling of warmwatervoorziening van een gebouw geleverd wordt door een centrale bron die verschillende gebouwen bedient of door een netwerk voor stadsverwarming of -koeling, wordt een meter geïnstalleerd bij de warmtewisselaar of het leveringspunt. |
||||
2. In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten. |
2. In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten , indien dit technisch haalbaar en kostenefficiënt is, omdat het in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen . |
||||
Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. De voorwaarden van technische onhaalbaarheid en niet-kosteneffectiviteit worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd. |
Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. Na overleg met de Commissie worden de algemene criteria, methoden en/of procedures ter bepaling van technische onhaalbaarheid en niet-kosteneffectiviteit door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd. |
||||
In nieuwe gebouwen als bedoeld in de eerste alinea, of wanneer een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd , zoals bepaald in Richtlijn 2010/31/EU , worden altijd individuele meters geïnstalleerd . |
Indien nieuwe appartementengebouwen en het residentiële gedeelte van nieuwe multifunctionele gebouwen beschikken over een centrale verwarmingsbron voor warm water of op stadsverwarming zijn aangesloten , wordt, niettegenstaande de eerste en tweede alinea , voorzien in individuele meters voor warm water . |
||||
3. In het geval van appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die zijn aangesloten op stadsverwarming of -koeling of waar een eigen gemeenschappelijk verwarmings- of koelingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is, voeren de lidstaten, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante regels in voor de verdeling van de kosten van verwarming, koeling en warmwaterverbruik in dergelijke gebouwen, zoals: |
3. In het geval van appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die zijn aangesloten op stadsverwarming of -koeling of waar een eigen gemeenschappelijk verwarmings- of koelingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is, voeren de lidstaten, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante regels in voor de verdeling van de kosten van verwarming, koeling en warmwaterverbruik in dergelijke gebouwen, zoals: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
4. Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten meters en kostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn. |
4. Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten nieuwe meters en warmtekostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn. De voorwaarden betreffende technische haalbaarheid en kosteneffectiviteit zoals bedoeld in de eerste en tweede alinea van lid 2 blijven van toepassing. |
||||
Meters en kostenverdelers die al zijn geïnstalleerd maar nog niet op afstand kunnen worden gelezen, worden uiterlijk op 1 januari 2027 met deze mogelijkheid uitgerust of vervangen, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is. |
Meters en warmtekostenverdelers die al zijn geïnstalleerd maar nog niet op afstand kunnen worden gelezen, worden uiterlijk op 1 januari 2027 met deze mogelijkheid uitgerust of vervangen, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is. |
Amendement 75
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 7 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 10 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In de gevallen waarin de eindgebruiker niet beschikt over een slimme meter als bedoeld in Richtlijn 2009/73/EG, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de factureringsinformatie nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage VII, voor gas, mits zulks technisch mogelijk en economisch verantwoord is. |
1. In de gevallen waarin de eindgebruiker niet beschikt over een slimme meter als bedoeld in Richtlijn 2009/73/EG, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de factureringsinformatie betrouwbaar en nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage VII, voor gas, mits zulks technisch mogelijk en economisch verantwoord is. |
Amendement 76
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 7 — letter c
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 10 — lid 2 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Meters die zijn geïnstalleerd in overeenstemming met Richtlijn 2009/73/EG maken accurate factureringsinformatie op basis van het werkelijke verbruik mogelijk . De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer gemakkelijk toegang krijgt tot aanvullende informatie over het verbruiksverleden, aan de hand waarvan hij zelf tot controle kan overgaan. |
Meters die zijn geïnstalleerd in overeenstemming met Richtlijn 2009/73/EG bieden accurate factureringsinformatie op basis van het werkelijke verbruik. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer gemakkelijk toegang krijgt tot aanvullende informatie over het verbruiksverleden, aan de hand waarvan hij zelf tot controle kan overgaan. |
Amendement 77
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 8
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 10 bis
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 10 bis |
Artikel 10 bis |
||||
Facturering en verbruiksinformatie voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik |
Facturering en verbruiksinformatie voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik |
||||
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de facturering en verbruiksinformatie nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik van alle eindgebruikers waar meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd , in overeenstemming met de punten 1 en 2 van bijlage VII bis . |
1. De lidstaten zien erop toe dat wanneer meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, de facturerings- en verbruiksinformatie overeenkomstig de punten 1 en 2 van bijlage VII bis nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers voor alle eindgebruikers , namelijk voor natuurlijke of rechtspersonen die verwarming , koeling of warm water voor hun eigen eindgebruik aankopen, of natuurlijke of rechtspersonen die bewoners zijn van een afzonderlijk gebouw of een eenheid in een appartementengebouw of multifunctioneel gebouw dat is uitgerust met verwarming, koeling of warm water van een centrale bron en die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier hebben . |
||||
Behalve in het geval van individuele meters zoals bepaald in artikel 9 bis, lid 2, kan aan deze verplichting worden voldaan door een systeem waarbij de eindafnemer regelmatig zelf de meter afleest en de metergegevens meedeelt aan de energieleverancier . Alleen indien de eindafnemer voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief. |
Aan deze verplichting kan, indien een lidstaat daartoe besluit, en behalve in het geval van verbruik via individuele meters op basis van warmtekostenverdelers overeenkomstig artikel 9 bis, lid 2, worden voldaan met een systeem waarbij de eindafnemer of eindgebruiker regelmatig zelf de meter afleest en de metergegevens meedeelt. Alleen indien de eindafnemer of eindgebruiker voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief. |
||||
2. De lidstaten: |
2. De lidstaten: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
2 bis. De lidstaten beslissen wie verantwoordelijk moet zijn voor het verstrekken van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie aan de eindgebruikers die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met een energieleverancier hebben. |
Amendement 78
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 — letter -a (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 15 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 79
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 — letter a — punt ii
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 15 — lid 5 — alinea 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Transmissie- en de distributiesysteembeheerders moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage XII. |
Transmissie- en distributiesysteembeheerders moeten bij het aansluiten rekening houden met de noodzaak om te zorgen voor continuïteit van de warmtevoorziening, teneinde zo de toegang te waarborgen tot het netwerk en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te leveren, en moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage XII. |
Amendement 80
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 19 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 82
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 12 bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 23 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 83
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 12 ter (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 24 — lid 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 84
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 13
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 24 — lid 12
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
12. De Commissie evalueert deze richtlijn uiterlijk op 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar, en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen. |
12. De Commissie evalueert deze richtlijn uiterlijk op 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar, en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de algemene doeltreffendheid van de richtlijn en de noodzaak om het energie-efficiëntiebeleid van de Unie verder aan te passen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en aan de economische en innovatieve ontwikkelingen . Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen. |
Amendement 85
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 — alinea 1 — punt 13 bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 24 — lid 12 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||||
|
|
Amendement 114
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter a
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage IV — voetnoot 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 87
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage V — punt 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 88
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage V — punt 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 89
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage V — punt 2 — letter h
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 90
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage V — punt 3 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 91
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 1 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage V — punt 3 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor beleidsmaatregelen die worden genomen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder e), mogen de lidstaten gebruikmaken van de berekeningsmethode die is vastgesteld in Richtlijn 2010/31/EU, voor zover dit in overeenstemming is met de eisen van artikel 7 van deze richtlijn en deze bijlage. |
Schrappen |
Amendement 92
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 2 — letter b
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage VII bis
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
Om eindafnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen, moet er ten minste eenmaal per jaar op basis van het werkelijke verbruik worden gefactureerd. |
Om eindafnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen, moet er ten minste eenmaal per jaar op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers worden gefactureerd. |
||||
|
|
||||
Wanneer op afstand leesbare meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf [Please insert here …. the entry into force] minstens elk kwartaal, wanneer de eindafnemer daarom vraagt of wanneer hij gekozen heeft voor elektronische facturering, of anders tweemaal per jaar informatie over facturen of verbruik worden verstrekt op basis van het werkelijke verbruik. |
Wanneer op afstand leesbare meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf … [ datum van omzetting] minstens elk kwartaal, wanneer de eindafnemer daarom vraagt of wanneer hij gekozen heeft voor elektronische facturering, of anders tweemaal per jaar informatie over facturen of verbruik aan de eindafnemers worden verstrekt op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers . |
||||
Wanneer op afstand leesbare meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf 1 januari 2022 minstens maandelijks informatie over facturen of verbruik worden verstrekt. Verwarming en koeling kunnen hiervan worden uitgesloten buiten het verwarmings-/koelingsseizoen. |
Wanneer op afstand leesbare meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf 1 januari 2022 minstens maandelijks informatie over facturen of verbruik op basis van het werkelijke verbruik of meetgegevens van warmtekostenverdelers aan alle eindafnemers worden verstrekt . Deze informatie wordt ook permanent via het internet beschikbaar gesteld en zo vaak bijgewerkt als de gebruikte meetapparatuur en -systemen toelaten . Verwarming en koeling kunnen hiervan worden uitgesloten buiten het verwarmings-/koelingsseizoen. |
||||
|
|
||||
De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers in of bij hun factuur, in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende informatie krijgen: |
De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers in of bij hun factuur, in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende nauwkeurige informatie krijgen op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van de warmtekostenverdeler : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat in, bij of als verwijzing in rekeningen in duidelijke en begrijpelijke taal vergelijkingen met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-eindafnemer van dezelfde verbruikerscategorie aan de eindafnemers beschikbaar worden gesteld . |
|
||||
|
Rekeningen die niet gebaseerd zijn op het werkelijke verbruik of meetgegevens van warmtekostenverdelers bevatten een duidelijke en begrijpelijke uitleg over de wijze waarop het in de rekening genoemde bedrag is berekend, en ten minste de informatie als bedoeld in de punten d) en d bis). |
Amendement 93
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage I — punt 2 bis (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage IX — Deel 1 — alinea 4 — letter g
Bestaande tekst |
Amendement |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
Bij de economische analyse wordt rekening gehouden met alle relevante economische effecten. |
Bij de economische analyse wordt rekening gehouden met alle relevante economische effecten. |
||||||||
De lidstaten kunnen de kosten en de energiebesparingen ten gevolge van de toegenomen flexibiliteit van de energievoorziening en van een optimaler beheer van de elektriciteitsnetten, met inbegrip van de vermeden kosten en de besparingen vanwege minder investeringen in infrastructuur, in de geanalyseerde scenario's beoordelen en er rekening mee houden in de besluitvorming. |
De lidstaten beoordelen de kosten en de energiebesparingen ten gevolge van de toegenomen flexibiliteit van de energievoorziening en van een optimaler beheer van de elektriciteitsnetten, met inbegrip van de vermeden kosten en de besparingen vanwege minder investeringen in infrastructuur, in de geanalyseerde scenario's en houden er rekening mee in de besluitvorming. |
||||||||
Ten minste de volgende kosten en baten worden in aanmerking genomen: |
Ten minste de volgende kosten en baten worden in aanmerking genomen: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
Amendement 94
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage — punt 2 ter (nieuw)
Richtlijn 2012/27/EU
Bijlage XII — alinea 1 — letter a
Bestaande tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0391/2017).
(9) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(9) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(10) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(10) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(1 bis) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(1 bis) World Energy Outlook 2016, International Energy Agency, 2016.
(1 ter) World Energy Outlook 2016, International Energy Agency, 2016.
(1 bis) Tekst uit het verslag van het Europees Parlement van 2 juni 2016 over de uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn (2012/27/EU) — (2015/2232(INI)).
(1 bis) Werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Landbouw en duurzaam waterbeheer in de EU” van 28 april 2017.
(1 bis) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/391 |
P8_TA(2018)0011
Governance van de energie-unie ***I
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (COM(2016)0759 — C8-0497/2016 — 2016/0375(COD)) (1)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
(2018/C 458/17)
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 23 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 23 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 23 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 33 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 34
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 41 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 43
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 44 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 1 |
Artikel 1 |
||||
Onderwerp en toepassingsgebied |
Onderwerp en toepassingsgebied |
||||
1. Bij deze verordening wordt een governancemechanisme opgezet om: |
1. Bij deze verordening wordt een governancemechanisme opgezet om: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Het governancemechanisme wordt gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die betrekking hebben op perioden van tien jaar, beginnende met de periode van 2021 tot en met 2030, op de bijbehorende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat, en op geïntegreerde regelingen voor monitoring door de Europese Commissie. Het betreft een gestructureerd, iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten met het oog op de voltooiing van de nationale plannen en de uitvoering ervan, ook met betrekking tot regionale samenwerking, en de desbetreffende maatregelen van de Commissie. |
Het governancemechanisme wordt gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die betrekking hebben op perioden van tien jaar, beginnende met de periode van 2021 tot en met 2030, op de bijbehorende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat, en op geïntegreerde regelingen voor monitoring door de Europese Commissie. Het betreft een gestructureerd, transparant, iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten , dat volledige participatie van het grote publiek en lokale overheden waarborgt, met het oog op de voltooiing van de nationale plannen en de uitvoering ervan, ook met betrekking tot macroregionale en regionale samenwerking, en de desbetreffende maatregelen van de Commissie. |
||||
2. Deze verordening is van toepassing op de volgende vijf dimensies van de energie-unie: |
2. Deze verordening is van toepassing op de volgende vijf dimensies van de energie-unie: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767], Richtlijn 2010/31/EU en Richtlijn 2012/27/EU. |
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767], [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)XXXX], Richtlijn 2010/31/EU en Richtlijn 2012/27/EU. |
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 2 — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 2 — punt 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 2 — punt 11 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 2 — punt 17 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 3 |
Artikel 3 |
||||
Geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen |
Geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen |
||||
1. Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens om de tien jaar dient elke lidstaat een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan in bij de Commissie. De plannen bevatten de elementen die zijn vermeld in lid 2 en bijlage I. Het eerste plan heeft betrekking op de periode van 2021 tot en met 2030. De daaropvolgende plannen hebben betrekking op de tienjarige periode die onmiddellijk volgt op het einde van de door het vorige plan bestreken periode. |
1. Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens om de tien jaar dient elke lidstaat een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan in bij de Commissie. De plannen bevatten de elementen die zijn vermeld in lid 2 en bijlage I. Het eerste plan heeft betrekking op de periode van 2021 tot en met 2030. De daaropvolgende plannen hebben betrekking op de tienjarige periode die onmiddellijk volgt op het einde van de door het vorige plan bestreken periode. |
||||
2. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bestaan uit de volgende delen: |
2. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bestaan uit de volgende delen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. Bij de opstelling van de in lid 1 bedoelde nationale plannen houden de lidstaten rekening met de onderlinge verbanden tussen de vijf dimensies van de energie-unie en maken zij gebruik van samenhangende gegevens en veronderstellingen in de vijf dimensies, voor zover relevant. |
3. Bij het organiseren van de in lid 1 bedoelde concurrerende inschrijvingsprocedure gaan de lidstaten als volgt te werk: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
3 bis. Na hun eerste geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen zorgen de lidstaten ervoor dat in elk van hun volgende plannen die overeenkomstig lid 1 bij de Commissie worden ingediend, hun nationale streefcijfers en doelstellingen als bedoeld in artikel 4 worden gewijzigd om blijk te geven van een grotere ambitie dan die welke in hun voorgaande geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan aan de dag is gelegd. |
||||
|
3 ter. De lidstaten maken de plannen die zij krachtens dit artikel bij de Commissie indienen, openbaar. |
||||
4. De Commissie is gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om bijlage I te wijzigen teneinde ze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. |
4. De Commissie is gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om bijlage I te wijzigen teneinde ze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Nationale doelstellingen, streefcijfers en bijdragen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie |
Streefcijfers en doelstellingen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan stellen de lidstaten de volgende in deel A.2 van bijlage I gespecificeerde hoofddoelstellingen , streefcijfers en bijdragen vast: |
In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan stellen de lidstaten de volgende in deel A.2 van bijlage I gespecificeerde hoofddoelstellingen en streefcijfers vast: |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 1 — punt ii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 1 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 291
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 292
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
AAmendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendementen 69 en 287
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt iii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage tot het bereiken van het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 30 % in 2030, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], op basis van het primair energieverbruik of eindenergieverbruik, de besparing van primaire energie of eindenergie, of energie-intensiteit. |
(1) het bindende indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor het bereiken van het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 40 % in 2030, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], op basis van het primair energieverbruik of eindenergieverbruik, de besparing van primaire energie of eindenergie, of energie-intensiteit, met een lineair traject voor dat streefcijfer vanaf 2021. |
De lidstaten drukken hun bijdrage uit in termen van een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021. Zij lichten hun onderliggende methodologie en de omrekeningsfactoren toe; |
De lidstaten drukken hun energie - efficiëntiestreefcijfers uit in termen van een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030. Zij lichten hun onderliggende methodologie en de omrekeningsfactoren toe overeenkomstig de bijlagen IV en V bij [de versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761]; |
|
Het traject als bedoeld in de eerste alinea bestaat uit tweejaarlijkse tussentijdse streefcijfers, te beginnen in 2022 en vervolgens om de twee jaar; |
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) het cumulatieve bedrag aan energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 moet worden bereikt volgens artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761]; |
(2) het cumulatieve bedrag aan extra energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 en daarna moet worden bereikt volgens artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761]; |
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) de doelstellingen voor de renovatie op lange termijn van het nationale bestand van woningen en bedrijfsgebouwen ( zowel publieke als particuliere); |
(3) op basis van een analyse van het bestaande gebouwenbestand, de mijlpalen voor 2030 en 2040 voor de langetermijnstrategieën voor de renovatie van het nationale bestand van al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen, zowel openbare als particuliere , om de vooruitgang in de richting van de doelstelling voor 2050 overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016 ) 0765] te meten ; |
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) de geplande beleidslijnen en maatregelen en de geboekte vooruitgang bij het omvormen van het nationale gebouwenbestand tot een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand, met een empirisch onderbouwde raming van de verwachte energiebesparingen en voordelen in ruimere zin die van 2020 tot en met 2030 moet worden bereikt; |
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd of het equivalent aan jaarlijkse energiebesparingen dat van 2020 tot en met 2030 moet worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU , dat betrekking heeft op de voorbeeldfunctie van de centrale overheid bij de renovatie van haar gebouwen ; |
(4) de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd en de overeenkomstige energiebesparingen die door de renovatie moeten worden gerealiseerd of het equivalent aan uit de alternatieve benadering voortvloeiende jaarlijkse energiebesparingen die van 2020 tot en met 2030 moeten worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] ; |
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(4 bis) het vastgestelde potentieel voor energiebesparingen bij verwarming en koeling, met inbegrip van de uitkomst van een uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling; |
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) andere nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers of -strategieën en sectorale streefcijfers op terreinen als vervoer, verwarming en koeling ; |
(5) andere nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers of -strategieën en sectorale streefcijfers op terreinen als vervoer, de maakindustrie en water en afvalwater, of beleid om sectoren te koppelen, alsook efficiëntie in andere sectoren met een hoog energie-efficiëntiepotentieel in de gehele energieketen, van primaire energie tot eindverbruikers, of bijvoorbeeld datacentra ; |
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de diversificatie van energiebronnen en met betrekking tot leveranciers uit derde landen; |
(1) nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de diversificatie van energiebronnen en met betrekking tot leveranciers uit derde landen met het oog op het vergroten van de veerkracht van de macroregionale, regionale en nationale energiesystemen ; |
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen; |
(2) nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen met het oog op het vergroten van de veerkracht van de macroregionale, regionale en nationale energiesystemen ; |
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) nationale doelstellingen met betrekking tot de inzet van binnenlandse energiebronnen ( met name hernieuwbare energie) ; |
(4) nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de flexibiliteit van het nationale energiesysteem, met name door de inzet van energie-efficiëntiemaatregelen, binnenlandse en regionale hernieuwbare energiebronnen, vraagrespons en opslag ; |
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 % in 2030 . De lidstaten lichten de gebruikte onderliggende methodologie toe; |
(1) het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het indicatieve interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 % in 2030, rekening houdend met het interconnectiestreefcijfer van 10 % in 2020, de nationale en regionale marktomstandigheden en het nationale en regionale potentieel, alle aspecten van kosten-batenanalyses, de daadwerkelijke mate van uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang, en maatregelen om de verhandelbare capaciteit van bestaande interconnecties te verhogen . De lidstaten lichten de gebruikte onderliggende methodologie toe , rekening houdend met de door de Commissie voorgestelde methodologie ; |
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in om het even welke van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie; |
(2) de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie- en distributie-infrastructuur en de modernisering daarvan die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in om het even welke van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie . Voor elk gepland groot infrastructuurproject, een voorafgaande beoordeling van de verenigbaarheid daarvan met en de bijdrage daarvan aan de vijf dimensies van de energie-unie, met name wat de continuïteit van de energievoorziening en mededinging betreft ; |
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals marktintegratie en koppeling, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt; |
(3) nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals het vergroten van de flexibiliteit van het systeem, met name door het verwijderen van belemmeringen voor vrije prijsvorming, door marktintegratie en koppeling , slimme netten, aggregatie, vraagrespons, opslag, gedistribueerde opwekking, mechanismen voor dispatching, redispatching en beperking, en realtime prijssignalen , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt; |
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) nationale doelstellingen met betrekking tot de niet-discriminerende participatie van hernieuwbare energie, vraagrespons en opslag, onder meer via aggregatie, in alle energiemarkten, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt; |
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 ter) nationale doelstellingen om ervoor te zorgen dat consumenten participeren in het energiesysteem en profijt trekken van zelfopwekking en nieuwe technologieën, waaronder slimme meters; |
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem en de flexibiliteit van het energiesysteem met betrekking tot de productie van hernieuwbare energie , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt; |
(4) nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem , die ervoor zorgen dat er geen capaciteitsmechanismen worden toegepast of, wanneer dat wel gebeurt met het oog op de continuïteit van de energievoorziening, dat deze zo beperkt mogelijk blijven , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt; |
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers voor openbaar en particulier onderzoek en innovatie op het gebied van de energie-unie; indien van toepassing, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt. Deze streefcijfers en doelstellingen moeten stroken met die in de strategie voor de energie-unie en het SET-plan; |
(1) nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers voor openbare steun voor onderzoek en innovatie op het gebied van de energie-unie en het verwachte hefboomeffect daarvan op particulier onderzoek ; indien van toepassing, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt. Deze streefcijfers en doelstellingen moeten stroken met die in de strategie voor de energie-unie en het SET-plan; |
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(2) nationale doelstellingen voor 2050 voor de invoering van koolstofarme technologieën; |
(2) nationale doelstellingen voor 2050 met betrekking tot de bevordering van duurzame technologieën; |
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) nationale doelstellingen met betrekking tot het concurrentievermogen. |
Schrappen |
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied hernieuwbare energie vast te stellen |
Het proces van de lidstaten om streefcijfers op het gebied hernieuwbare energie vast te stellen |
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Bij het vaststellen van hun bijdrage voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen, overeenkomstig artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, houden de lidstaten rekening met het volgende: |
1. Bij het vaststellen van hun streefcijfer voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen, overeenkomstig artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, houden de lidstaten rekening met het volgende: |
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — letter d — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 1 — letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun bijdragen ertoe leidt dat in 2030 minstens 27 % van de geproduceerde energie in het bruto-eindverbruik van energie afkomstig is uit hernieuwbare bronnen . |
2. De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun streefcijfers leidt tot een lineair traject dat ervoor zorgt dat in 2030 minstens 35 % van het bruto-eindverbruik van energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen . |
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied energie-efficiëntie vast te stellen |
Het proces van de lidstaten om bindende streefcijfers op het gebied energie-efficiëntie vast te stellen |
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Bij de vaststelling van hun indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen in de zin van artikel 4, onder (b), punt (1), zorgen de lidstaten ervoor dat: |
1. Bij de vaststelling van hun bindende nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen in de zin van artikel 4, onder (b), punt (1), zorgen de lidstaten ervoor dat: |
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 — lid 2 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde bijdrage kunnen de lidstaten rekening houden met omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals: |
2. Bij de vaststelling van het in lid 1 bedoelde streefcijfer kunnen de lidstaten rekening houden met omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals: |
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Nationale beleidslijnen en maatregelen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie |
Nationale beleidslijnen , maatregelen en investeringsstrategieën voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie |
De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met bijlage I van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de belangrijkste bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen om met name de in het nationale plan uiteengezette doelstellingen te bereiken, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor regionale samenwerking en passende financiering op nationaal en regionaal niveau. |
De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met bijlage I van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de belangrijkste bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen om met name de in het nationale plan uiteengezette doelstellingen te bereiken, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor regionale samenwerking en passende financiering op nationaal , regionaal en lokaal niveau , onder meer met behulp van Unieprogramma's en - instrumenten . |
|
De beschrijving van de voornaamste bestaande en geplande beleidslijnen en maatregelen om de in de nationale plannen vermelde doelstellingen te behalen gaat vergezeld van een algemeen overzicht van de investeringen die nodig zijn om die doelstellingen te halen. |
|
De lidstaten behandelen energie-efficiëntie als infrastructuurprioriteit. Zij nemen energie-efficiëntieprogramma's op in hun infrastructuurplanning en merken de renovatie van gebouwen aan als een prioritaire investering. |
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met de structuur en het formaat in bijlage I, de huidige situatie voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, met inbegrip van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen op het ogenblik van de indiening van het nationale plan of op basis van de laatste beschikbare informatie. De lidstaten stellen ook prognoses op voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) die naar verwachting zullen voortvloeien uit bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen. |
1. De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met de structuur en het formaat in bijlage I, de huidige situatie voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, met inbegrip van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen op het ogenblik van de indiening van het nationale plan of op basis van de laatste beschikbare informatie. De lidstaten stellen ook prognoses op voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2030 (inclusief voor het jaar 2030) die naar verwachting zullen voortvloeien uit bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen. De lidstaten maken de veronderstellingen, parameters en methoden die voor prognoses en scenario's worden gebruikt, openbaar. |
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 9 |
Artikel 9 |
||||
Ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen |
Ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen |
||||
1. Uiterlijk op 1 januari 2019 en daarna om de tien jaar stellen de lidstaten een ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op, als bedoeld in artikel 3, lid 1, en dienen zij dit in bij de Commissie. |
1. Uiterlijk op 1 juni 2018 stelt elke lidstaat een ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op, als bedoeld in artikel 3, lid 1, en dient hij dit in bij de Commissie. Het ontwerp van het tweede plan wordt uiterlijk op 1 januari 2023 door elke lidstaat opgesteld en bij de Commissie ingediend, en de volgende ontwerpplannen vervolgens om de vijf jaar. |
||||
2. Overeenkomstig artikel 28 kan de Commissie aan de lidstaten aanbevelingen doen over de ontwerpplannen. In deze aanbevelingen wordt met name het volgende vastgesteld : |
2. Overeenkomstig artikel 28 beoordeelt de Commissie de ontwerpplannen en doet zij uiterlijk drie maanden vóór de in artikel 3, lid 1, genoemde uiterste datum voor de indiening van het plan landspecifieke aanbevelingen aan de lidstaten om : |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. Bij de opstelling van hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met eventuele aanbevelingen van de Commissie. |
3. Bij de opstelling van hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met eventuele aanbevelingen van de Commissie. Als het standpunt van de betrokken lidstaat afwijkt van de aanbeveling van de Commissie, geeft die lidstaat de redenen voor zijn standpunt op en maakt hij die openbaar. |
||||
|
3 bis. De lidstaten geven het publiek inzage in de ontwerpplannen als bedoeld in lid 1. |
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Onverminderd eventuele andere eisen van de wetgeving van de Unie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium effectieve kansen krijgt om deel te nemen aan de opstelling van de in artikel 9 bedoelde ontwerpplannen en moeten zij een samenvatting van de standpunten van het publiek bij het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan voegen. Voor zover de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van toepassing zijn, wordt overleg in overeenstemming met die richtlijn geacht te voldoen aan de verplichtingen tot raadpleging van het publiek uit hoofde van deze verordening . |
Onverminderd eventuele andere eisen van de wetgeving van de Unie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium effectieve kansen krijgt om deel te nemen aan de opstelling van de in artikel 9 bedoelde ontwerpplannen en de in artikel 14 bedoelde langetermijnstrategieën, wanneer alle opties open zijn en effectieve raadpleging kan plaatsvinden . |
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. De lidstaten stellen redelijke tijdschema's vast die het publiek voldoende tijd gunnen om zich op de hoogte te stellen en om zich effectief voor te bereiden op en deel te nemen aan de fasen van de planning. De lidstaten houden naar behoren rekening met gelijke deelname en zorgen ervoor dat het publiek, hetzij door openbare bekendmaking, hetzij met andere passende middelen, zoals elektronische media, indien beschikbaar, in kennis wordt gesteld van alle praktische regelingen voor deelname van het publiek en dat het inzage krijgt in alle betreffende documenten. |
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 ter. Wanneer zij het ontwerp en de definitieve versie hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en hun langetermijnstrategieën bij de Commissie indienen, voegen de lidstaten een overzicht toe van de standpunten van het publiek en de wijze waarop daarmee rekening is gehouden. |
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 quater. Voor zover de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van toepassing zijn, wordt overleg in overeenstemming met die richtlijn geacht te voldoen aan de verplichtingen tot raadpleging van het publiek uit hoofde van deze verordening. |
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 1 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 quinquies. Bij de uitvoering van dit artikel beperken de lidstaten de administratieve complexiteit. |
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 10 bis |
|
Platform voor klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus |
|
1. In een geest van partnerschap zetten de lidstaten een permanent platform voor klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op ter ondersteuning van actieve betrokkenheid van lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders, andere relevante belanghebbenden en het grote publiek bij het beheer van de energietransitie. |
|
2. De lidstaten leggen verschillende te overwegen opties en scenario's voor hun energie- en klimaatbeleid op korte, middellange en lange termijn, alsmede een kosten-batenanalyse van elke optie, voor aan hun nationale platform voor klimaat- en energiedialoog. De platforms voor klimaat- en energiedialoog zijn fora waar plannen, strategieën en verslagen overeenkomstig artikel 10 worden besproken en uitgewerkt. |
|
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de platforms voor klimaat- en energiedialoog over voldoende personele en financiële middelen beschikken en op transparante wijze functioneren. |
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Regionale samenwerking |
Macroregionale en regionale samenwerking |
1. De lidstaten werken samen op regionaal niveau om op doeltreffende wijze de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te bereiken. |
1. De lidstaten werken samen op macroregionaal en regionaal niveau , terdege rekening houdend met alle bestaande en potentiële vormen van samenwerking, om op doeltreffende wijze de streefcijfers en doelstellingen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te bereiken. |
2. Geruime tijd vóór de indiening van het ontwerp van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan bij de Commissie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, identificeren de lidstaten mogelijkheden voor regionale samenwerking en raadplegen zij naburige lidstaten en andere lidstaten die belangstelling tonen. De lidstaten vermelden in het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de resultaten van dergelijk regionaal overleg, in voorkomend geval met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met opmerkingen. |
2. Geruime tijd vóór de indiening van het ontwerp van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan bij de Commissie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, identificeren de lidstaten mogelijkheden voor macroregionale en regionale samenwerking , rekening houdend met bestaande macroregionale samenwerkingsverbanden, met name het Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied (BEMIP), Connectiviteit in Midden- en Zuidoost-Europa (CESEC), de Centraal-westelijke regionale energiemarkt (CWREM), het Offshorenetwerkinitiatief van landen aan de noordelijke zeeën (NSCOGI) en het Europees-mediterraan partnerschap, en raadplegen zij naburige lidstaten en andere lidstaten die belangstelling tonen , overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU en het Verdrag van Espoo . De lidstaten vermelden in het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de resultaten van dergelijk regionaal overleg, in voorkomend geval met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met opmerkingen. Wanneer zij macroregionale samenwerking aangaan, komen de lidstaten een bestuursstructuur overeen die het mogelijk maakt ten minste eenmaal per jaar op ministerieel niveau bijeen te komen. |
|
2 bis. Op verzoek van twee of meer lidstaten faciliteert de Commissie de gezamenlijke opstelling van delen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, onder meer door de vaststelling van een machtigingskader. Wanneer lidstaten macroregionaal of regionaal samenwerken, vermelden zij de resultaten in hun ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en leggen zij deze aan de Commissie voor. Het resultaat van dergelijke macroregionale of regionale samenwerking kan in de plaats komen van de overeenkomstige onderdelen van het betreffende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan. |
|
2 ter. Om marktintegratie en kostenefficiënt beleid te bevorderen, identificeert de Commissie mogelijkheden voor macroregionale of regionale samenwerking die betrekking hebben op een of meer van de vijf dimensies van de energie-unie en met dit artikel stroken, met een langetermijnvisie en op basis van de bestaande marktomstandigheden. Op basis van deze mogelijkheden kan de Commissie overeenkomstig artikel 28 aanbevelingen aan de lidstaten doen om doeltreffende samenwerking, partnerschappen en overleg te vergemakkelijken. |
3. De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking en het overleg tussen de lidstaten over de ontwerpplannen die bij haar zijn ingediend in het kader van artikel 9, met het oog op de definitieve vaststelling van die plannen. |
3. De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking en het overleg tussen de lidstaten over de ontwerpplannen die bij haar zijn ingediend in het kader van artikel 9, met het oog op de definitieve vaststelling van die plannen. |
4. De lidstaten houden rekening met de opmerkingen van andere lidstaten uit hoofde van de leden 2 en 3 in hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en leggen uit hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden. |
4. De lidstaten houden rekening met de opmerkingen van andere lidstaten uit hoofde van de leden 2 en 3 in hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en leggen uit hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden. |
5. Met het oog op lid 1 blijven de lidstaten op regionaal niveau samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van hun plannen. |
5. Met het oog op lid 1 blijven de lidstaten op regionaal niveau samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van hun plannen. |
|
5 bis. De lidstaten overwegen ook samen te werken met leden van de Energiegemeenschap en derde landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte. |
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De Commissie evalueert de krachtens de artikelen 3 en 13 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan . Zij gaat met name na of: |
De Commissie evalueert de krachtens artikel 3 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Zij gaat met name na of: |
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 13 |
Schrappen |
Actualisering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen |
|
1. Uiterlijk op 1 januari 2023, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een ontwerp in van de actualisering van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, of bevestigen zij aan de Commissie dat het plan geldig blijft. |
|
2. Uiterlijk op 1 januari 2024, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een actualisering in van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, tenzij zij, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, aan de Commissie hebben bevestigd dat het plan geldig blijft. |
|
3. De lidstaten mogen de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die zijn uiteengezet in de in lid 2 bedoelde actualisering alleen wijzigen om het ambitieniveau te verhogen in vergelijking met het laatst aangemelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan. |
|
4. De lidstaten trachten eventuele negatieve effecten op het milieu die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 22, te beperken in het geactualiseerde plan. |
|
5. Bij de voorbereiding van de in lid 2 bedoelde actualisering houden de lidstaten rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester. |
|
6. De procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 11 zijn van toepassing op de opstelling en evaluatie van de geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. |
|
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk 3 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 13 bis Samenhang met de algemene klimaatdoelstelling De Commissie brengt uiterlijk op 1 juli 2018 verslag uit over het resterende mondiale koolstofbudget dat strookt met het voortzetten van de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC, en met name 1,5 oC, in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en publiceert een analyse van een billijk aandeel van de Unie voor 2050 en 2100. |
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
Artikel 14 |
Artikel 14 |
||||
Lage-emissiestrategieën op lange termijn |
Klimaat- en energiestrategieën op lange termijn |
||||
1. Uiterlijk op 1 januari 2020 en daarna om de 10 jaar stellen de lidstaten hun lage-emissiestrategieën op lange termijn op, met een perspectief van 50 jaar , en dienen ze deze in bij de Commissie , teneinde bij te dragen tot: |
1. Uiterlijk op 1 januari 2019 en daarna om de vijf jaar stellen de lidstaten en de Commissie namens de Unie hun klimaat- en energiestrategieën op lange termijn met een perspectief van 30 jaar vast , teneinde bij te dragen tot: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. De lage-emissiestrategieën op lange termijn hebben betrekking op: |
2. De klimaat- en energiestrategieën op lange termijn omvatten de in bijlage II bis vermelde elementen en hebben betrekking op: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
2 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II bis te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. |
||||
3. De lage-emissiestrategieën op lange termijn en de in artikel 3 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten onderling samenhangend zijn . |
3. De in artikel 3 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen stroken met de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn . |
||||
4. De lidstaten maken hun lage-emissiestrategieën op lange termijn en de actualiseringen ervan onverwijld toegankelijk voor het publiek . |
4. De lidstaten en de Commissie ontwikkelen hun strategieën op open en transparante wijze, zorgen ervoor dat het publiek, de sociale partners, het bedrijfsleven, investeerders, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden in een vroeg stadium effectieve kansen krijgen om deel te nemen aan de opstelling van de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn, en maken de strategieën en eventuele ondersteunende analyses en gegevens openbaar, onder meer via het in artikel 24 bedoelde e - platform . |
||||
|
4 bis. De Commissie helpt de lidstaten bij de opstelling van hun langetermijnstrategieën door informatie te verstrekken over de stand van de onderliggende wetenschappelijke kennis en technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen. De Commissie biedt de lidstaten en andere belanghebbenden ook mogelijkheden om aanvullende informatie te verstrekken en hun zienswijzen te bespreken, en reikt de lidstaten best practices en richtsnoeren aan die zij kunnen gebruiken bij de ontwikkeling en uitvoering van hun strategieën. |
||||
|
4 ter. De Commissie beoordeelt of de nationale langetermijnstrategieën geschikt zijn om de in artikel 1 vermelde Uniedoelstellingen collectief te verwezenlijken. De Commissie kan de lidstaten aanbevelingen doen om dit te vergemakkelijken en hen te helpen bij hun inspanningen om hun langetermijnstrategieën op te stellen en uit te voeren. |
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 2 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 2 — letter a ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 2 — letter a quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Wanneer de Commissie aanbevelingen heeft opgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 2 of 3, neemt de betrokken lidstaat in haar in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag informatie op over de beleidslijnen en maatregelen die zij heeft vastgesteld of die zij voornemens is vast te stellen en uit te voeren om tegemoet te komen aan die aanbevelingen. Die informatie omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging. |
5. Wanneer de Commissie aanbevelingen heeft opgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 2 of 3, neemt de betrokken lidstaat in haar in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag informatie op over de beleidslijnen en maatregelen die zij heeft vastgesteld of die zij voornemens is vast te stellen en uit te voeren om tegemoet te komen aan die aanbevelingen. Die informatie omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging. Indien de betrokken lidstaat afwijkt van een aanbeveling, verstrekt hij een goed onderbouwde motivering op basis van betrouwbare gegevens en objectieve criteria, en maakt hij die motivering openbaar. |
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. De lidstaten stellen de op grond van dit artikel bij de Commissie ingediende verslagen ter beschikking van het publiek. |
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — alinea 1 — letter b — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 — alinea 1 — letter b — punt 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter a — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter a — punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — alinea 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 — alinea 1 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter e bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter e ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter f
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter f bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 — lid 1 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 21 bis |
|
Geïntegreerde rapportering over energie-efficiëntie |
|
Indien van toepassing neemt een lidstaat in het geïntegreerde nationale voortgangsverslag over energie en klimaat kwantitatieve informatie op over het aantal huishoudens dat met energiearmoede wordt geconfronteerd, alsook informatie over beleidslijnen en maatregelen ter bestrijding van energiearmoede overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder v). |
|
Wanneer artikel 3, lid 3, onder v), tweede alinea, van toepassing is, neemt de betrokken lidstaat in het geïntegreerde nationale voortgangsverslag over energie en klimaat informatie op over de tenuitvoerlegging van zijn nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens in energiearmoede terug te dringen. |
|
De Commissie deelt de gegevens die de lidstaten op grond van dit artikel meedelen met de Europese Waarnemingspost voor energiearmoede. |
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — alinea 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — alinea 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 — alinea 1 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Met het oog op de toepassing van het bepaalde onder (a) maakt de Commissie jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. Uiterlijk op 30 september van elk jaar maakt de Commissie deze informatie openbaar. |
Daartoe maakt de Commissie jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. Uiterlijk op 30 september van elk jaar maakt de Commissie deze informatie openbaar. |
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Uiterlijk op 31 juli 2021 en daarna elk jaar (jaar X) rapporteren de lidstaten de geschatte broeikasgasinventarissen voor het jaar X–1 aan de Commissie; |
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 24
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 24 |
Artikel 24 |
Elektronisch rapporteringsplatform |
E-platform |
1. De Commissie zet een online-rapporteringsplatform op om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen. |
1. Met het oog op kostenefficiëntie zet de Commissie een openbaar online-platform op om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken, de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en het publiek toegang te geven tot informatie . |
2. De lidstaten maken gebruik van het online-platform om de in dit hoofdstuk vermelde verslagen bij de Commissie in te dienen, zodra het platform operationeel is. |
2. De lidstaten maken gebruik van het online-platform om de in dit hoofdstuk vermelde verslagen bij de Commissie in te dienen, zodra het platform operationeel is. De lidstaten maken deze verslagen openbaar. |
|
2 bis. De Commissie gebruikt van het e-platform om het publiek gemakkelijker online toegang te geven tot het ontwerp en de definitieve versie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de nationale klimaat- en energiestrategieën op lange termijn als bedoeld in de artikelen 3, 9 en 14. |
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken: |
1. Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, gegevens van het Europees Milieuagentschap, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken: |
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter c ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 — letter c quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. De Commissie maakt vooraf de indicatoren bekend die zij wil gebruiken om deze beoordelingen te verrichten. |
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van de Unie aan de hand van een lineair traject beginnend bij 20 % in 2020 en oplopend tot minstens 27 % in 2030, zoals vastgesteld in artikel 4, onder a), punt (2), onder i. |
2. Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van de Unie aan de hand van een bindend lineair traject beginnend bij 20 % in 2020 en oplopend tot minstens 35 % in 2030, zoals vastgesteld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i quater . |
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 3 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Op het gebied van energie-efficiëntie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de vooruitgang op weg naar een collectief verbruik op het niveau van de Unie van hoogstens 1 321 Mtoe primaire energie en 987 Mtoe eindenergie in 2030, zoals vastgesteld in artikel 6, onder (1), punt (a). |
Op het gebied van energie-efficiëntie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de vooruitgang op weg naar een collectief verbruik op het niveau van de Unie van hoogstens 1 132 Mtoe primaire energie en 849 Mtoe eindenergie in 2030, zoals vastgesteld in artikel 6, onder (1), punt (a). |
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 3 — alinea 2 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. Uiterlijk op 31 oktober 2019, en vervolgens om de vier jaar, evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/31/EG. |
Schrappen |
Amendementen 175 en 307
Voorstel voor een verordening
Artikel 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 26 |
Artikel 26 |
Follow-up in het geval van inconsistenties met overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en streefcijfers in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen |
Follow-up in het geval van inconsistenties met overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en streefcijfers in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen |
1. Op grond van de evaluatie uit hoofde van artikel 25 doet de Commissie aanbevelingen aan een lidstaat op grond van artikel 28 als de beleidsontwikkelingen in die lidstaat niet sporen met de overkoepelende doelstellingen van de energie-unie. |
1. Op grond van de evaluatie uit hoofde van artikel 25 doet de Commissie aanbevelingen aan een lidstaat op grond van artikel 28 als de beleidsontwikkelingen in die lidstaat niet sporen met de overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en met de langetermijnstreefcijfers van de Unie voor het terugdringen van de broeikasgasemissies . |
|
1 bis. Een lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de flexibiliteit op grond van artikel 7 van Verordening (EU) …/… [verdeling van de inspanningen] vermeldt in het plan overeenkomstig artikel 3 van deze verordening de mate van het voorgenomen gebruik en de geplande beleidslijnen en maatregelen om de vereisten van artikel 4 van Verordening (EU) …/… [LULUCF] voor de periode van 2021 tot 2030 in de nodige mate te overschrijden. |
2. De Commissie kan advies uitbrengen over de door de lidstaten ingediende actieplannen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening [] [ESR]. |
2. De Commissie kan advies uitbrengen over de door de lidstaten ingediende actieplannen overeenkomstig artikel 7 en artikel 8, lid 1, van verordening [] [ESR]. |
|
2 bis. De Commissie kan de mogelijkheid van lidstaten om jaarlijks emissierechten aan andere lidstaten over te dragen tijdelijk opschorten. |
|
2 ter. Gezien het hoge aardopwarmingspotentieel en de relatief korte atmosferische levensduur van methaan gaat de Commissie na welke impact op het beleid de vaststelling van een periode van 20 jaar voor methaan zou hebben. De Commissie onderzoekt beleidsopties voor een snelle aanpak van de methaanemissies en komt met een Unie-methaanstrategie, rekening houdend met de doelstellingen van de circulaire economie, waarbij prioriteit wordt gegeven aan methaanemissies die verband houden met energie en afval. |
|
2 quater. De Commissie brengt in 2027, voor de periode 2021-2025, en in 2032, voor de periode 2026-2030, verslag uit over de totale emissies en verwijderingen van broeikasgassen in de Unie voor elk van de in artikel 2 van Verordening (EU) …/… [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën land, berekend als de totale gerapporteerde emissies en verwijderingen voor de periode verminderd met de waarde die is verkregen door de gemiddelde jaarlijkse gerapporteerde emissies en verwijderingen in de Unie voor de periode 2000-2009 met vijf te vermenigvuldigen. Op basis van de bevindingen van het verslag doet de Commissie zo nodig voorstellen om de integriteit van het algemene 2030-streefcijfer van de Unie voor broeikasgasemissiereductie en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te waarborgen. |
Amendement 309
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid - 1 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
-1. Indien de Commissie op basis van de beoordeling van het ontwerp van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 9 tot de conclusie komt dat de doelstellingen van de lidstaten niet volstaan om de bindende algemene 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie collectief te bereiken, kan zij de lidstaten waarvan zij de streefcijfers ontoereikend acht, verzoeken hun ambitieniveau te verhogen om het relevante collectieve ambitieniveau te waarborgen. |
Amendement 310
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid - 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
-1 bis. Op het gebied van hernieuwbare energie hanteert de Commissie de in artikel 5, lid 1, genoemde omstandigheden als de in artikel 12 bedoelde objectieve criteria voor de evaluatie. De lidstaten waarvan het streefcijfer lager ligt dan wanneer de in bijlage I bis vastgestelde formule wordt toegepast, verhogen hun streefcijfer dienovereenkomstig. |
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Indien de Commissie op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan overeenkomstig artikel 12 concludeert dat de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen van de nationale plannen of de actualiseringen daarvan niet volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en in het bijzonder, voor de eerste periode van tien jaar, de 2030-streefcijfers van de Unie inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie , neemt zij maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met het ambitieniveau van de bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie die de lidstaten in hun nationale plannen en de actualiseringen daarvan hebben uiteengezet. |
1. Indien de Commissie op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 12 concludeert dat de streefcijfers en doelstellingen van de nationale plannen niet volstaan, neemt zij maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt. |
|
Wat hernieuwbare energie betreft, wordt het nationale streefcijfer van de lidstaten voor 2030, onverminderd andere maatregelen van de lidstaten, uiterlijk op 31 december 2020 herzien overeenkomstig artikel 3, lid 2, en bijlage I bis bij Richtlijn (EU) …/… [herschikking richtlijn hernieuwbare energie]. |
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien de Commissie op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (b), concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen of bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal klimaat- en energieplan, doet zij aanbevelingen aan de betrokken lidstaat op grond van artikel 28. In deze aanbevelingen houdt de Commissie rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie. |
2. Indien de Commissie op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (b), concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van hun trajecten , streefcijfers en doelstellingen of bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal klimaat- en energieplan, doet zij aanbevelingen aan de betrokken lidstaat op grond van artikel 28. |
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Indien de Commissie, op basis van de globale evaluatie van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten inzake energie en klimaat overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (a), en ondersteund door andere informatiebronnen, concludeert dat de Unie het risico loopt de doelstellingen van de energie-unie niet te halen, en met name, voor de eerste periode van tien jaar, het streefcijfer van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030, kan zij aanbevelingen doen aan alle lidstaten overeenkomstig artikel 28 om dit risico te beperken. Naast de aanbevelingen neemt de Commissie in voorkomend geval maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030 -streefcijfer van de Unie. |
3. Indien de Commissie, op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten inzake energie en klimaat of ondersteund door andere informatiebronnen overeenkomstig artikel 25 concludeert dat de Unie het risico loopt de doelstellingen van de energie-unie niet te halen, en met name, voor de eerste periode van tien jaar, het streefcijfer van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030, doet zij aanbevelingen aan alle lidstaten overeenkomstig artikel 28 om dit risico te beperken. In deze aanbevelingen houdt de Commissie rekening met het ambitieniveau van de lidstaten om bij te dragen aan de 2030-streefcijfers van de Unie. Naast de aanbevelingen neemt de Commissie in voorkomend geval maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden bereikt. Dergelijke maatregelen houden rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten , met name vanaf 2021, om bij te dragen aan de 2030 -streefcijfers van de Unie , met de mate waarin de lidstaten zich aan hun nationale streefcijfers en trajecten houden en met alle bijdragen aan het financieringsplatform overeenkomstig lid 4, onder (c) . |
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen deze aanvullende maatregelen met name leiden tot de verbetering van de energie-efficiëntie van: |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Indien de Commissie, op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (a), concludeert dat een infrastructuurproject potentieel de ontwikkeling van een veerkrachtige energie-unie in de weg staat, maakt zij een voorlopige beoordeling van de verenigbaarheid van het project met de langetermijndoelstellingen van de interne energiemarkt, met name rekening houdend met de langetermijndoelstelling, en doet zij de betrokken lidstaat aanbevelingen overeenkomstig artikel 28. Alvorens een dergelijke beoordeling aan de betrokken lidstaat te doen toekomen, kan de Commissie andere lidstaten raadplegen. |
Amendement 293
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 4 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Indien de Commissie, onverminderd de maatregelen op het niveau van de Unie die zijn vastgesteld in punt 3, op het gebied van hernieuwbare energie in het jaar 2023 concludeert, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 25, leden 1 en 2, dat het in artikel 25 , lid 2 bedoelde lineaire traject niet collectief wordt gehaald, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk in het jaar 2024 aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof te dichten, zoals: |
Indien de Commissie, onverminderd de maatregelen op het niveau van de Unie die zijn vastgesteld in punt 3, op het gebied van hernieuwbare energie concludeert, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 25, leden 1 en 2, dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt om zijn nationale streefcijfer voor 2030 te halen , met name door zich in 2022, 2025 en 2027 niet aan zijn in bijlage I bis vermelde referentiepunten te houden, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat er aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof met zijn traject binnen een jaar te dichten, zoals: |
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 4 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 4 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 4 — letter c bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 4 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Bij dergelijke maatregelen wordt rekening gehouden met het niveau van ambitie van vroegtijdige bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie door de betrokken lidstaat. |
Bij dergelijke maatregelen wordt rekening gehouden met de mate waarin de lidstaat zich aan zijn nationale streefcijfer en traject voor hernieuwbare energie houdt. |
|
Zo nodig neemt de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie ter aanvulling van maatregelen op nationaal niveau om ervoor te zorgen dat het bindende lineaire traject van de Unie en het bindende 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie van de Unie worden bereikt. |
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
5. Indien de Commissie op basis van haar evaluatie krachtens artikel 25, leden 1 en 3, onverminderd andere maatregelen op het niveau van de Unie uit hoofde van punt 3, concludeert dat de vooruitgang in het jaar 2023 niet volstaat om het in de eerste alinea van artikel 25, lid 3 , vermelde collectieve streefcijfer inzake energie-efficiëntie te halen, neemt zij in het jaar 2024 maatregelen ter aanvulling van de maatregelen die in Richtlijn 2010/31/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0765] en Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] zijn vastgesteld om te garanderen dat de bindende energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 worden gehaald. Deze aanvullende maatregelen kunnen met name leiden tot de verbetering van de energie-efficiëntie van: |
5. Indien de Commissie op basis van haar evaluatie krachtens artikel 25, leden 1 en 3, in het jaar 2023 en vervolgens om de twee jaar, op het gebied van hernieuwbare energie, onverminderd andere maatregelen op het niveau van de Unie uit hoofde van punt 3, concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt om zijn nationale bindende streefcijfer en traject voor 2030 te halen , zorgt de betrokken lidstaat er respectievelijk uiterlijk in het jaar 2024 en vervolgens om de twee jaar voor dat er aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof met zijn traject binnen een jaar te dichten. |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 — lid 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. Elke betrokken lidstaat als bedoeld in lid 4 of 5 beschrijft in het kader van zijn volgende voortgangsverslag als bedoeld in artikel 15 tot in de details de aanvullende uitgevoerde, vastgestelde en geplande maatregelen om de kloof met zijn nationale streefcijfers en trajecten voor 2030 te dichten. |
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie) |
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 2 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. De Commissie maakt de aanbevelingen aan alle lidstaten onverwijld openbaar. |
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2 — letter j bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2 — letter j ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2 — letter j quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 — lid 2 — letter k bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Uiterlijk op 1 januari 2021 zorgen de lidstaten voor de vaststelling, werking en permanente verbetering van nationale inventarisatiesystemen om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in deel 2 van bijlage III bij deze verordening en om de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen te garanderen. |
1. Uiterlijk op 1 januari 2021 zorgen de lidstaten voor de vaststelling, werking en permanente verbetering van nationale inventarisatiesystemen in overeenstemming met de UNFCCC-vereisten om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in deel 2 van bijlage III bij deze verordening en om de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen te garanderen. |
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. In 2027 en 2032 voert de Commissie een algehele evaluatie uit van de nationale inventarisgegevens die overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze verordening door de lidstaten zijn ingediend, met het oog op het bewaken van de vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 4, 9 en 10, van Verordening [] [ESR] en de vermindering van emissies en toename van verwijderingen per put ingevolge de artikelen 4 en 12 van Verordening [] [LULUCF] en alle andere streefcijfers voor de vermindering of beperking van broeikasgassen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces. |
1. De Commissie voert een algehele evaluatie uit van de nationale inventarisgegevens die overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze verordening door de lidstaten zijn ingediend, met het oog op het bewaken van de vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 4, 9 en 10, van Verordening [] [ESR] en de vermindering van emissies en toename van verwijderingen per put ingevolge de artikelen 4 en 12 van Verordening [] [LULUCF] en alle andere streefcijfers voor de vermindering of beperking van broeikasgassen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces. |
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
6. De gegevens die één maand na de in punt 5 van dit artikel bedoelde controle van de naleving van verordening [] [LULUCF] voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 11 van verordening [] [ESR], worden gebruikt voor de nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van Verordening [] [ESR] voor de jaren 2021 en 2026 . De nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van verordening [] [ESR] voor elk van de jaren 2022 tot en met 2025 en 2027 tot en met 2030 wordt één maand na de datum van de nalevingscontrole voor het voorgaande jaar verricht. Deze controle heeft ook betrekking op wijzigingen van die gegevens omdat de betrokken lidstaat gebruik maakt van de flexibiliteit waarin voorzien wordt bij de artikelen 5, 6 en 7 van Verordening [] [ESR]. |
6. De gegevens die één maand na de in punt 5 van dit artikel bedoelde controle van de naleving van verordening [] [LULUCF] voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 11 van verordening [] [ESR], worden gebruikt voor de nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van Verordening [] [ESR]. De nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van verordening [] [ESR] voor elk van de jaren [die overeenkomen met die van de nalevingscyclus als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) …/… [ESR] wordt één maand na de datum van de nalevingscontrole voor het voorgaande jaar verricht. Deze controle heeft ook betrekking op wijzigingen van die gegevens omdat de betrokken lidstaat gebruik maakt van de flexibiliteit waarin voorzien wordt bij de artikelen 5, 6 en 7 van Verordening [] [ESR]. |
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 — lid 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
6 bis. Als laatste nalevingscontrole als bedoeld in lid 6 van dit artikel voert de Commissie, na een verzoek van een lidstaat om gebruik te maken van de reserve, een controle uit van de vereisten van [artikel 9 bis, reserve voor vroegtijdige maatregelen] [ESR]. Deze controle kan worden gevolgd door wijzigingen van de datums voor elke in aanmerking komende lidstaat indien de vereisten van [artikel 9 bis, reserve voor vroegtijdige maatregelen] [ESR] zijn vervuld. |
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 — alinea 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Overeenkomstig zijn jaarlijks werkprogramma staat het Europees Milieuagentschap de Commissie bij in haar werkzaamheden met betrekking tot de dimensies koolstofarm maken en energie-efficiëntie, teneinde te voldoen aan de artikelen 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25, 29, 30, 31, 32 en 34. Dit omvat bijstand bij: |
Overeenkomstig zijn jaarlijks werkprogramma staat het Europees Milieuagentschap de Commissie bij in haar werkzaamheden met betrekking tot de dimensies koolstofarm maken en energie-efficiëntie, teneinde te voldoen aan de artikelen 13 bis, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25, 29, 30, 31, 32 en 34. Dit omvat bijstand bij: |
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 — alinea 1 — letter j bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité van de energie-unie . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 en is werkzaam in de respectieve sectorale samenstellingen die relevant zijn voor deze verordening . |
1. Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een Comité energie en klimaatverandering . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. |
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Dit comité vervangt het comité dat is ingesteld bij artikel 8 van Besluit 93/389/EEG, artikel 9 van Besluit 280/2004/EG en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013. Verwijzingen naar het comité dat uit hoofde van die rechtshandelingen is opgericht, worden verstaan als verwijzingen naar het bij deze verordening opgerichte comité. |
2. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel wordt de Commissie wat de uitvoering van de artikelen 15, 17, 23, 31 en 32 van deze verordening betreft, bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering. |
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Uiterlijk op 28 februari 2026 en daarna om de vijf jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie en de overeenstemming van de plannings-, rapporterings- en monitoringbepalingen van deze verordening met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. De Commissie kan voorstellen doen, voor zover passend . |
Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog die in 2018 in het kader van het UNFCCC zal plaatsvinden om de balans op te maken van de collectieve inspanningen van de partijen met betrekking tot de vorderingen in de richting van de mondiale langetermijndoelstelling, en binnen zes maanden na de algemene inventarisatie in 2023 en de daaropvolgende algemene inventarisaties, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie en de overeenstemming van de plannings-, rapporterings- en monitoringbepalingen van deze verordening met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de adequaatheid van haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De verslagen gaan zo nodig vergezeld van voorstellen om de energie- en klimaatmaatregelen van de Unie te verbeteren . |
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Binnen zes maanden nadat de Unie een nieuwe of herziene nationaal vastgestelde bijdrage overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs heeft ingediend, dient de Commissie zo nodig de nodige wetgevingsvoorstellen in om alle relevante rechtshandelingen van de Unie te wijzigen. |
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 98/70/EG
Artikel 7 bis — lid 1 — alinea 3 — punt a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 — alinea 1 — punt 2
Richtlijn 2012/27/EU
Artikel 18 — lid 1 — punt e
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 — alinea 1 — punt 1
Richtlijn (EU) 2015/652
Bijlage I — deel 2 — punten 2, 3, 4 en 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 — alinea 1 — punt 2 — letter a
Richtlijn (EU) 2015/652
Bijlage III — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 — alinea 1 — punt 2 — letter b
Richtlijn (EU) 2015/652
Bijlage III — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 49 bis |
|
EEA |
|
1. Binnen… [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie bij het Gemengd Comité van de EER een ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER betreffende deze verordening in om de EER- en EFTA-landen in staat te stellen de bepalingen van deze verordening volledig ten uitvoer te leggen en op die manier bij te dragen tot de verwezenlijking van de doeleinden van de energie-unie. |
|
2. Zodra ze bij besluit van het Gemengd Comité zijn opgenomen in de EER/EFTA strekken de verplichtingen van de lidstaten ten aanzien van andere lidstaten uit hoofde van deze verordening zich ook uit tot de EER- en EFTA-landen die de verordening op hun grondgebied ten uitvoer hebben gelegd. |
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Artikel 50 bis Energiegemeenschap Binnen… [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie een voorstel in om de verordening op te nemen in de energiegemeenschap op grond van artikel 79 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap. Na de opneming bij besluit van de ministerraad van de energiegemeenschap, en onder voorbehoud van eventuele wijzigingen overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap, strekken de verplichtingen van de lidstaten ten aanzien van andere lidstaten uit hoofde van deze verordening zich ook uit tot de overeenkomstsluitende partijen bij de energiegemeenschap die de verordening op hun grondgebied ten uitvoer hebben gelegd. |
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Artikel 51
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 51 |
Artikel 51 |
Overgangsbepalingen |
Overgangsbepalingen |
In afwijking van artikel 50 van deze verordening, blijven artikel 7 en artikel 17, lid 1, onder a) en d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 van toepassing op de verslagen met de gegevens die op grond van die artikelen vereist zijn voor de jaren 2018, 2019 en 2020. |
In afwijking van artikel 50 van deze verordening, blijven artikel 7 en artikel 17, lid 1, onder a) en d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 van toepassing op de verslagen met de gegevens die op grond van die artikelen vereist zijn voor de jaren 2018, 2019 en 2020. |
|
Artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing wat de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto betreft. |
Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de evaluaties van de broeikasgasinventarisatiegegevens voor de jaren 2018, 2019 en 2020. |
Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de evaluaties van de broeikasgasinventarisatiegegevens voor de jaren 2018, 2019 en 2020. |
Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de indiening van het verslag dat uit hoofde van dat artikel is vereist. |
Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de indiening van het verslag dat uit hoofde van dat artikel is vereist. |
|
Artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing voor de toepassing van de artikelen 15, 17, 23, 31 en 32 van deze verordening alsook wanneer er in andere rechtshandelingen van de Unie naar wordt verwezen. |
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.3 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.4 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.4 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt i bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt v
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt v bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt vi
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.1 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.2 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.5 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 241
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.5 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iv bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt vi bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
|
|
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.3 — punt iv bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 249
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen, m.i.v. de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, met name wat betreft het volgende: |
Geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de bindende nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen, m.i.v. de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, met name wat betreft het volgende: |
Amendement 250
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 252
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt iv bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 253
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt ii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 255
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 256
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.4 — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 258
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 — punt iii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 259
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — titel
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 263
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1 — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1 — punt ii bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 265
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||
|
|
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||
|
|
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||||||||||||
|
|
Amendement 294/rev
Voorstel voor een verordening
Bijlage I bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
|
|
Het in artikel 4, onder a), punt 2, tweede alinea, bedoelde traject bestaat uit de volgende twee referentiepunten: |
|
S2020 +0,20 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2021 tot en met 2022; |
|
S2020 +0,45 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2023 tot en met 2025; en |
|
S2020 +0,70 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2025 tot en met 2027; |
|
Waarbij: |
|
S2020 = het streefcijfer voor die lidstaat in 2020 overeenkomstig artikel 3 en bijlage I, deel A van Richtlijn …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG als voorgesteld bij COM(2016)0767] |
|
en |
|
S2030 = het streefcijfer voor die lidstaat in 2030. |
Amendement 270
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 271
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter f — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 274
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter f — punt ii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 275
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter f — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 276
Voorstel voor een verordening
Bijlage II — punt 1 — letter f — punt iv
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
Schrappen |
Amendement 277
Voorstel voor een verordening
Bijlage II bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Amendement 278
Voorstel voor een verordening
Bijlage III — deel 1 — letter n
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 279
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 280
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 1 — letter a — punt iii
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 281
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 2 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 282
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII — deel 2 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Amendement 283
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 284
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — letter f
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 285
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII — letter f bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0402/2017).
(14) Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 (EUCO 169/14).
(14) Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 (EUCO 169/14).
(16) Conclusies van de Raad van 26 november 2015 (14632/15).
(16) Conclusies van de Raad van 26 november 2015 (14632/15).
(18) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).
(18) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).
(24) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(24) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(27) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
(27) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
(1 bis) Verslag van het Europees Parlement van 2 juni 2016 inzake de uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn (2012/27/EU) (2015/2232(INI)).
(1) De samenhang moet worden gewaarborgd met de lage-emissiestrategieën op lange termijn overeenkomstig artikel 14.
(1) De samenhang moet worden gewaarborgd met de lage-emissiestrategieën op lange termijn overeenkomstig artikel 14.
(6) Bij het plannen van die maatregelen houden de lidstaten rekening met het einde van de levensduur van bestaande installaties en de mogelijkheden voor capaciteitsverhoging.
(6) Bij het plannen van die maatregelen houden de lidstaten rekening met het einde van de levensduur van bestaande installaties en de mogelijkheden voor capaciteitsverhoging.
(7) Overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0765].
(7) Overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0765].
(9) Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU.
(10) Overeenkomstig de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2012/27/EU.
(11) Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2012/27/EU.
(9) Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU.
(10) Overeenkomstig de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2012/27/EU.
(11) Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2012/27/EU.
(18) Overeenkomstig [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, als voorgesteld in COM(2016)0864 en herschikking van Verordening (EG) nr. 714/2009 als voorgesteld bij COM(2016)0861]
(18) Overeenkomstig [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, als voorgesteld in COM(2016)0864 en herschikking van Verordening (EG) nr. 714/2009 als voorgesteld bij COM(2016)0861]
(29) Beleidslijnen en maatregelen zijn opties waarover overleg wordt gepleegd en die een realistische kans maken om te worden goedgekeurd en uitgevoerd na de datum van indiening van het nationaal plan. De resulterende voorspellingen overeenkomstig 5.1, punt i), omvatten dan ook niet alleen ingevoerde en vastgestelde beleidslijnen en maatregelen (prognoses met bestaande beleidslijnen en maatregelen), maar ook geplande initiatieven en maatregelen.
(29) Beleidslijnen en maatregelen zijn opties waarover overleg wordt gepleegd en die een realistische kans maken om te worden goedgekeurd en uitgevoerd na de datum van indiening van het nationaal plan. De resulterende voorspellingen overeenkomstig 5.1, punt i), omvatten dan ook niet alleen ingevoerde en vastgestelde beleidslijnen en maatregelen (prognoses met bestaande beleidslijnen en maatregelen), maar ook geplande initiatieven en maatregelen.
Donderdag 18 januari 2018
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/498 |
P8_TA(2018)0016
Verdrag van Marrakesh: bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (12629/2017 — C8-0375/2017 — 2014/0297(NLE))
(Goedkeuring)
(2018/C 458/18)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12629/2017), |
— |
gezien het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (5905/2015), |
— |
gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 114 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0375/2017), |
— |
gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 februari 2017 (1), |
— |
gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement, |
— |
gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0400/2017), |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag van Marrakesh; |
2. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO). |
(1) Advies van het Hof van Justitie van 14 februari 2017, 3/15, ECLI:EU:C:2017:114.
19.12.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 458/499 |
P8_TA(2018)0017
Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale ontvoering van kinderen (herschikking) (COM(2016)0411 — C8-0322/2016 — 2016/0190(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging — herschikking)
(2018/C 458/19)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0411), |
— |
gezien artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0322/2016), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1), |
— |
gezien de artikelen 104 en 78 quater van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8-0388/2017), |
A. |
overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; |
1. |
hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals hieronder gewijzigd; |
2. |
verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; |
3. |
verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; |
4. |
wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; |
5. |
verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. |
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 28 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 37 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 44
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 46
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 46 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 48 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 49
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 50
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 51
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Deze verordening is, ongeacht de aard van de gerechtelijke of administratieve autoriteit, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende: |
1. Deze verordening is, ongeacht de aard van de gerechtelijke of administratieve autoriteit of andere autoriteit die bevoegd is in aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen , van toepassing op burgerlijke zaken betreffende: |
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 1 — letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 — lid 2 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 — alinea 1 — punt 12 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft . Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, worden de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd. |
1. Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft . Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, worden de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd , tenzij de partijen voor de verhuizing overeenkomen dat de autoriteit van de lidstaat waar het kind tot dan toe zijn gewone verblijfplaats had, de bevoegdheid blijft behouden . |
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 — lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Wanneer procedures op het gebied van voogdij en omgangsrecht aanhangig zijn behoudt de autoriteit van de lidstaat van herkomst de bevoegdheid totdat de procedure afgesloten is, tenzij de partijen overeenkomen dat de procedure dient te worden beëindigd. |
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Lid 1 is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde persoon die het omgangsrecht heeft, de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind heeft aanvaard door aan een procedure voor die autoriteiten deel te nemen zonder de bevoegdheid ervan aan te vechten. |
2. Lid 1 is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde persoon die het omgangsrecht heeft, na door de autoriteiten van de vorige gewone verblijfplaats over de juridische gevolgen te zijn geïnformeerd, de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind heeft aanvaard door , niettegenstaande die informatie, aan een procedure voor die autoriteiten deel te nemen zonder de bevoegdheid ervan aan te vechten. |
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 — alinea 1 — letter b — punt i
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 — lid 5 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
De aangewezen rechters zijn actieve en ervaren familierechters, die met name over ervaring in aangelegenheden met een grensoverschrijdende jurisdictionele dimensie beschikken. |
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
In spoedeisende gevallen hebben de autoriteiten van een lidstaat waar het kind of het vermogen van het kind zich bevindt, de bevoegdheid om met betrekking tot dat kind of dat vermogen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen . |
In spoedeisende gevallen hebben de autoriteiten van een lidstaat waar het kind of het vermogen van het kind zich bevindt, de bevoegdheid om met betrekking tot dat kind of dat vermogen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen. Deze maatregelen leiden niet tot onnodige vertraging van de procedure en de definitieve beslissingen inzake voogdij en omgangsrecht. |
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 1 — alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit die de bewarende maatregelen heeft genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit die krachtens artikel 60 is aangewezen, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is. |
Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit die de bewarende maatregelen heeft genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit die krachtens artikel 60 is aangewezen, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is. Deze autoriteit waarborgt de gelijke behandeling van de ouders die bij de procedure betrokken zijn, en zorgt ervoor dat zij volledig en onverwijld op de hoogte worden gebracht van alle maatregelen in kwestie in een taal die zij volledig begrijpen. |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn zodra het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die het passend acht. |
2. De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn zodra het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die het passend acht en vanaf het tijdstip dat het gerecht de autoriteit van de lidstaat waarin de voorlopige maatregelen genomen zijn van deze maatregelen in kennis heeft gesteld . |
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. In gevallen zoals bedoeld in de leden 1 en 2, op verzoek van een autoriteit waarbij het geschil aanhangig is gemaakt, stelt een andere autoriteit waarbij het geschil aanhangig is de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de datum waarop de zaak overeenkomstig artikel 15 bij haar is aangebracht. |
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 20
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Artikel 20 |
Artikel 20 |
Recht van het kind zijn standpunt kenbaar te maken |
Recht van het kind zijn standpunt kenbaar te maken |
Bij het uitvoeren van hun bevoegdheid krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk zorgen de autoriteiten van de lidstaten ervoor dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, daadwerkelijk de mogelijkheid krijgt die mening vrij te uiten tijdens de procedure. |
Bij het uitvoeren van hun bevoegdheid krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk zorgen de autoriteiten van de lidstaten ervoor dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, daadwerkelijk de mogelijkheid krijgt die mening vrij te uiten tijdens de procedure , overeenkomstig de betreffende nationale procedurevoorschriften, artikel 24, lid 1, van het Handvest, artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en de aanbeveling van de Raad van Europa over de participatie van kinderen en jongeren tot 18 jaar (1bis). De autoriteiten lichten hun overwegingen ten aanzien hiervan toe in hun besluit. |
|
Het horen van een kind dat zijn recht uitoefent om zijn standpunt kenbaar te maken, moet worden uitgevoerd door een rechter of een speciaal opgeleide deskundige overeenkomstig de nationale bepalingen, zonder enige druk, met name ouderlijke druk, in een kindvriendelijke omgeving die geschikt is voor zijn leeftijd wat betreft taal en inhoud, en biedt alle nodige waarborgen voor de bescherming van de emotionele integriteit en de belangen van het kind. |
|
Het horen van het kind wordt niet uitgevoerd in aanwezigheid van de partijen in de procedure of hun juridische vertegenwoordigers, maar wordt geregistreerd en toegevoegd aan de documentatie zodat de partijen en hun wettelijke vertegenwoordigers inzage kunnen krijgen in het proces-verbaal van de hoorzitting. |
De autoriteit geeft het gepaste belang aan het standpunt van het kind, op basis van diens leeftijd en maturiteit, en licht haar overwegingen toe in haar besluit. |
De autoriteit geeft het gepaste belang aan het standpunt van het kind, op basis van diens leeftijd en maturiteit, rekening houdend met de belangen van het kind, en licht haar overwegingen toe in haar besluit. |
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Zo vroeg mogelijk in de procedure bestudeert het gerecht of de partijen bereid zijn tot bemiddeling om, in het belang van het kind, tot overeenstemming over een oplossing te komen, op voorwaarde dat dit de procedure niet nodeloos vertraagt. |
2. Zo vroeg mogelijk in de procedure bestudeert het gerecht of de partijen bereid zijn tot bemiddeling om, in het belang van het kind, tot overeenstemming over een oplossing te komen, op voorwaarde dat dit de procedure niet nodeloos vertraagt. In dat geval verzoekt het gerecht de partijen gebruik te maken van bemiddeling. |
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Het gerecht kan de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, bij voorraad uitvoerbaar verklaren, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht. |
3. Het gerecht kan de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, bij voorraad uitvoerbaar verklaren, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht, en houdt daarbij rekening met de belangen van het kind . |
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 — lid 5 bis (nieuw).
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. Wanneer een justitiële autoriteit de terugkeer van het kind gelast heeft stelt zij de centrale autoriteit van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind vóór zijn ongeoorloofde overbrenging, van deze beslissing en de datum van het van kracht worden ervan, in kennis. |
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Als de beslissing niet ten uitvoer is gelegd binnen zes weken nadat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgestart, moet het gerecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst, of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit, inlichten over dit feit en de redenen ervoor. |
4. Als de beslissing niet ten uitvoer is gelegd binnen zes weken nadat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgestart, moet het gerecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst, of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit, naar behoren inlichten over dit feit en de redenen ervoor , en over het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging naar verwachting plaatsvindt . |
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 — alinea 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Op verzoek van een belanghebbende partij wordt de erkenning van een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid geweigerd : |
1. Op verzoek van een belanghebbende partij wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid niet erkend : |
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 — lid 1 — letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie) |
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures bedoeld in artikel 27, lid 3, en de artikelen 32, 39 en 42, in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet. |
De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand , steun ter dekking van bemiddelingskosten, of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures bedoeld in artikel 27, lid 3, en de artikelen 32, 39 en 42, in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet. |
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 1 — letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 1 — letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 1 — letter e bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 — lid 1 — letter g
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||||
|
|
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 1 — inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere bevoegde autoriteit van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft, kan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich bevindt, rechtstreeks of via autoriteiten of andere organen: |
1. Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere bevoegde autoriteit van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft, zal de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich bevindt, rechtstreeks of via autoriteiten of andere organen: |
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Wanneer een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt overwogen, kan een autoriteit van een lidstaat, indien de situatie van het kind dit vereist, een autoriteit van een andere lidstaat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind verzoeken deze informatie mee te delen. |
2. Wanneer een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt overwogen, verzoekt een autoriteit van een lidstaat, indien de situatie van het kind dit vereist, een autoriteit van een andere lidstaat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind deze informatie mee te delen. |
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. Wanneer aangelegenheden inzake ouderlijke verantwoordelijkheid worden onderzocht, stelt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, onverwijld de centrale autoriteit van de lidstaat waarvan het kind of een van zijn ouders onderdaan is, in kennis van de aanhangige procedure. |
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. Een autoriteit van een lidstaat kan de autoriteiten van een andere lidstaat verzoeken bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de ingevolge deze verordening gegeven beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder bij het waarborgen van de daadwerkelijke uitoefening van omgangsrecht en van het recht om op regelmatige basis rechtstreekse contacten te onderhouden. |
3. Een autoriteit van een lidstaat verzoekt de autoriteiten van een andere lidstaat bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de ingevolge deze verordening gegeven beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder bij het waarborgen van de daadwerkelijke uitoefening van omgangsrecht en van het recht om op regelmatige basis rechtstreekse contacten te onderhouden. |
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
5. De autoriteiten van een lidstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, verzamelen op verzoek van een persoon die in die lidstaat verblijft en die een omgangsrecht met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, of op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat, inlichtingen of bewijsmateriaal en spreken zich uit over de geschiktheid van die persoon om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat recht moet worden uitgeoefend. |
5. De autoriteiten van een lidstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, verzamelen op verzoek van een ouder of familielid die in die lidstaat verblijft en die een omgangsrecht met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, of op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat, inlichtingen of bewijsmateriaal en kunnen zich uitspreken over de geschiktheid van die personen om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat recht moet worden uitgeoefend. |
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 — lid 5 bis (nieuw).
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
5 bis. Een autoriteit van een lidstaat kan de centrale autoriteit van een andere lidstaat verzoeken informatie te verstrekken over de nationale wetsbepalingen van die lidstaat in verband met kwesties die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die van belang zijn voor het onderzoek van een zaak ingevolge deze verordening. De autoriteit van de lidstaat waarbij een verzoek is ingediend geeft zo spoedig mogelijk antwoord. |
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 — lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
1. Indien de ingevolge deze verordening bevoegde autoriteit overweegt het kind te plaatsen in een instelling of in een pleeggezin in een andere lidstaat, vraagt zij eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient zij via de centrale autoriteit van haar eigen lidstaat aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind wordt geplaatst, een verzoek tot goedkeuring in dat een verslag bevat over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg. |
1. Indien de ingevolge deze verordening bevoegde autoriteit overweegt het kind met familieleden te plaatsen in een pleeggezin, of in een veilige instelling in een andere lidstaat, vraagt zij eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient zij via de centrale autoriteit van haar eigen lidstaat aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind wordt geplaatst, een verzoek tot goedkeuring in dat een verslag bevat over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg. De lidstaten zorgen ervoor dat ouders en verwanten van het kind, ongeacht hun woonplaats, regelmatig omgang kunnen hebben, tenzij dit indruist tegen het belang van het kind. |
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
Wanneer de bevoegde autoriteit voornemens is om maatschappelijk werkers naar een andere lidstaat te sturen om te vast te stellen of een plaatsing daar in overeenstemming is met het belang van het kind, stelt zij de desbetreffende lidstaat hiervan in kennis. |
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 — lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
4. Elke centrale autoriteit draagt haar eigen kosten. |
4. Tenzij anders is overeengekomen tussen de verzoekende lidstaat en de aangezochte lidstaat, draagt elke centrale autoriteit haar eigen kosten. |
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 — alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Ten laatste [10 jaar na de datum van toepassing] dient de Commissie, ondersteund door de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de ex-postevaluatie van deze verordening in. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel. |
Ten laatste [vijf jaar na de datum van toepassing] dient de Commissie, ondersteund door de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de ex-postevaluatie van deze verordening in. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel. |
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 — lid 2 — letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
||
|
|
(1) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
(34) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
(35) Zie bijlage V.
(34) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
(35) Zie bijlage V.
(1bis) CM/Rec(2012)2 van 28 maart 2012.
(1bis) CM/Rec(2012)2 van 28 maart 2012.