ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 458

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
19 december 2018


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2017-2018
Vergaderingen van 15 t/m 18 januari 2018
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 207 van 14.6.2018 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 16 januari 2018

2018/C 458/01

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (2017/2040(INI))

2

2018/C 458/02

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030 (2017/2055(INI))

9

2018/C 458/03

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid (2017/2086(INI))

34

 

Donderdag 18 januari 2018

2018/C 458/04

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over Nigeria (2018/2513(RSP))

43

2018/C 458/05

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de zaak van de mensenrechtenactivisten Wu Gan, Xie Yang, Lee Ming-che en Tashi Wangchuk, en de Tibetaanse monnik Choekyi (2018/2514(RSP))

47

2018/C 458/06

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de Democratische Republiek Congo (2018/2515(RSP))

52

2018/C 458/07

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de lidstaten (2017/2039(INI))

57

2018/C 458/08

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG ten aanzien van de regulering en de noodzakelijke hervorming van professionele diensten (2017/2073(INI))

70

 

ADVIEZEN

 

Europees Parlement

 

Donderdag 18 januari 2018

2018/C 458/09

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register (D054274-02 — 2017/3013(RPS))

76


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES PARLEMENT

 

Dinsdag 16 januari 2018

2018/C 458/10

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) (COM(2017)0128 — C8-0121/2017 — 2017/0056(COD))

78

2018/C 458/11

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (COM(2016)0134 — C8-0117/2016 — 2016/0074(COD))

87

 

Woensdag 17 januari 2018

2018/C 458/12

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking) (COM(2016)0616 — C8-0393/2016 — 2016/0295(COD))

187

2018/C 458/13

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de voordracht van Eva Lindström voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0401/2017 — 2017/0819(NLE))

224

2018/C 458/14

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de benoeming van Tony James Murphy tot lid van de Rekenkamer (C8-0402/2017 — 2017/0820(NLE))

225

2018/C 458/15

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (COM(2016)0767 — C8-0500/2016 — 2016/0382(COD))

226

2018/C 458/16

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2016)0761 — C8-0498/2016 — 2016/0376(COD))

341

2018/C 458/17

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (COM(2016)0759 — C8-0497/2016 — 2016/0375(COD))

391

 

Donderdag 18 januari 2018

2018/C 458/18

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (12629/2017 — C8-0375/2017 — 2014/0297(NLE))

498

2018/C 458/19

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale ontvoering van kinderen (herschikking) (COM(2016)0411 — C8-0322/2016 — 2016/0190(CNS))

499


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2017-2018

Vergaderingen van 15 t/m 18 januari 2018

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 207 van 14.6.2018.

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 16 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/2


P8_TA(2018)0002

Uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (2017/2040(INI))

(2018/C 458/01)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name titel XVIII,

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (hierna „de GB-verordening” genoemd,

gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft (3),

gezien de conclusies van de Raad van 25 april 2017 over de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU,

gezien het verslag van de Commissie van 16 december 2016 betreffende de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU (COM(2016)0805) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0443),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 juni 2009 inzake de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied (COM(2009)0248),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 getiteld „Strategie van de Europese Unie voor de Donau-regio” (COM(2010)0715),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2014 betreffende de strategie van de Europese Unie voor de Adriatische en Ionische regio (COM(2014)0357),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 juli 2015 betreffende een strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied (COM(2015)0366),

gezien het verslag van de Commissie van 20 mei 2014 betreffende het bestuur van macroregionale strategieën (COM(2014)0284),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2015 getiteld „Investeren in banen en groei — naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen” (COM(2015)0639),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Donaugebied (4),

gezien zijn resolutie van 3 juli 2012 over de ontwikkeling van de macroregionale strategieën van de EU: huidige praktijk en vooruitzichten, vooral in het Middellandse Zeegebied (5),

gezien zijn resolutie van 13 september 2012 over de EU-strategie voor het Atlantisch gebied van het cohesiebeleid (6),

gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over een strategie van de EU voor de Adriatische en Ionische regio (7),

gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over een EU-strategie voor het Alpengebied (8),

gezien de studie van januari 2015 getiteld „New role of macro-regions in European Territorial Cooperation” (De nieuwe rol van macroregio's in de Europese territoriale samenwerking) die gepubliceerd werd door zijn directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid,

gezien het verslag van INTERact van februari 2017 getiteld „Added value of macro-regional strategies — programme and project perspective” (Toegevoegde waarde van macroregionale strategieën — programma- en projectperspectief),

gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0389/2017),

A.

overwegende dat een macroregio gedefinieerd kan worden als een geografisch gebied dat bestaat uit regio's die zich uitstrekken over een aantal verschillende landen met een of meer gemeenschappelijke kenmerken of uitdagingen (9);

B.

overwegende dat de macroregionale strategieën (MRS) gesitueerd zijn in gebieden die kenmerkend zijn voor de natuurlijke ontwikkeling van de EU op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking; overwegende dat zij van belang zijn, omdat zij publieke en particuliere actoren, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld kunnen mobiliseren, en middelen kunnen vrijmaken voor gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen van de EU;

C.

overwegende dat MRS een platform bieden voor diepere en bredere interactie op sectoroverschrijdend, regionaal en grensoverschrijdend niveau tussen de EU-lidstaten en buurlanden om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken, een gezamenlijke planning te maken, de samenwerking tussen en integratie van verschillende partners en beleidssectoren te bevorderen, onder meer op het vlak van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, afvalverwerking en watervoorziening, maritieme ruimtelijke ordening en systemen voor geïntegreerd kustbeheer; verheugt zich in dit verband over de gedane pogingen om de samenwerking tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) te bevorderen;

D.

overwegende dat macroregio's betrokken zijn bij de uitvoering van onderling samenhangende, horizontale politieke activiteiten op lange termijn, aangezien macroregio's verbonden zijn aan het cohesiebeleid via de in hun operationele programma's ingebedde MRS-doelstellingen en zij projecten opzetten door middel van slimme synergieën; overwegende dat macroregio's daardoor doeltreffender bijdragen aan het verwezenlijken van MRS-doelstellingen, het aantrekken van particuliere investeringen, het aantonen van vertrouwen, en het aangaan van dialoog, grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit;

E.

overwegende dat MRS gebaseerd zijn op het beginsel van de „drie negatieven” (geen nieuwe fondsen, structuren of wetgeving) binnen het bestaande beleidskader van de EU;

F.

overwegende dat reeds bestaande samenwerkingsmechanismen, op EU-niveau en tussen de lidstaten, de uitvoering van MRS bevorderen, met name in de vroege fasen;

G.

overwegende dat de Commissie om de twee jaar één enkel verslag goedkeurt over de uitvoering van alle vier momenteel bestaande MRS van de EU, waarin zowel de geboekte successen als de verbeterpunten worden besproken, en dat het volgende verslag eind 2018 klaar moet zijn; overwegende dat het Parlement in dit kader van oordeel is dat onderzoek nodig is naar aspecten die betrekking hebben op het milieu, als een van de pijlers van duurzame ontwikkeling;

Macroregionale strategieën als platform voor samenwerking en coördinatie

1.

meent dat het belang van de MRS is beklemtoond door de globalisering, die de onderlinge afhankelijkheid van afzonderlijke landen heeft vergroot en oplossingen voor de betrokken grensoverschrijdende problemen noodzakelijk maakt;

2.

erkent dat elementen als engagement, eigen verantwoordelijkheid, middelen en bestuur, waarvan de kwaliteit van de tenuitvoerlegging afhangt, in verschillende mate blijven zorgen voor moeilijk op te lossen problemen bij het verwezenlijken van de vooraf bepaalde doelstellingen;

3.

benadrukt dat MRS een onschatbare en innovatieve bijdrage blijven leveren aan grens-, sector- en niveauoverschrijdende samenwerking in Europa, waarvan het potentieel nog onvoldoende is verkend, met het oog op de bevordering van de connectiviteit en de consolidatie van de economische banden en de overdracht van kennis tussen regio's en landen; wijst er echter op dat de toegang tot EU-middelen voor MRS-projecten — als gevolg van het overleg over gezamenlijke actie op verschillende niveaus en in meer dan één land/regio — een uitdaging blijft;

4.

is van mening dat de MRS en de daaraan verbonden milieuprogramma's adequate instrumenten zijn om de voordelen van Europese samenwerking voor de burgers zichtbaar te maken, en dringt er daarom bij alle partijen op aan zich volledig voor de strategieën in te zetten en hun rol te spelen bij de uitvoering ervan;

5.

is van mening dat diverse bestuursniveaus met een passende rol voor de betrokken regio's van meet af aan een hoeksteen moeten vormen van alle MRS, en dat ook regionale en plaatselijke gemeenschappen, publieke en private spelers en belanghebbenden uit de derde sector bij dat proces moeten worden betrokken; spoort de betrokken lidstaten en regio's er daarom toe aan adequate beheersstructuren en praktische regelingen op te zetten om de samenwerking te bevorderen, met inbegrip van gezamenlijke planning, het bevorderen van financieringsmogelijkheden en een bottom-upbenadering;

6.

spoort aan tot betere coördinatie en betere partnerschappen, zowel verticaal als horizontaal, tussen de verschillende publieke en private actoren, universiteiten, ngo's, internationale organisaties die actief zijn op dit gebied, en de diverse beleidsmaatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau om de uitvoering van de MRS en de grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken en verbeteren; verzoekt de Commissie de deelname van deze belanghebbenden aan onder meer de raden van bestuur van de MRS te bevorderen, en de algemene toepassing van de EU-beginselen daarbij te eerbiedigen;

7.

benadrukt het belang van voldoende personele middelen en bestuurlijke capaciteit voor de bevoegde nationale en regionale instanties om te waarborgen dat het politieke engagement wordt vertaald naar een doeltreffende uitvoering van de strategieën; beklemtoont in dit verband de waarde van het steunprogramma voor structurele hervormingen, waarmee op verzoek van een lidstaat bijstand kan worden verleend bij de capaciteitsopbouw en doeltreffende steun kan worden geboden voor de ontwikkeling en financiering van MRS-projecten; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts de verspreiding en toepassing van goede bestuurlijke methoden en ervaringen op het gebied van een succesvolle tenuitvoerlegging van de MRS actief te bevorderen;

8.

onderstreept dat MRS voldoende flexibel moeten zijn om doeltreffend te worden aangepast aan en in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen en behoeften die zich in de betrokken regio's, de lidstaten en de EU in het algemeen kunnen voordoen; meent dat bij de uitvoering van de MRS rekening moet worden gehouden met de specifieke regionale en plaatselijke situaties; benadrukt dat de Commissie in dit verband een coördinerende rol moet spelen, ook met het oog op een verfijning van de specifieke doelstellingen van elke strategie;

De EU-strategie voor het Oostzeegebied (EUSBSR)

9.

uit zijn voldoening over de resultaten die sinds de lancering van de strategie in 2009 zijn verwezenlijkt, met name in verband met de samenwerkingsmechanismen, niet alleen tussen (binnen de Raad tijdens de desbetreffende ministeriële bijeenkomsten) maar ook in de betrokken regio's en landen, bijvoorbeeld binnen het parlement of de regering; merkt op dat de EUSBSR een stabiel samenwerkingskader is met meer dan 100 vlaggenschipinitiatieven en nieuwe netwerken;

10.

benadrukt de overblijvende uitdagingen, met name die in verband met het milieu en de connectiviteit; dringt erop aan dat de deelnemende landen hun inspanningen intensiveren om de vervuiling (de kwaliteit van water en lucht en eutrofiëring) van de Oostzee aan te pakken, aangezien het een van de meest vervuilde zeeën ter wereld is; merkt op dat het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020 hier een van de belangrijkste doelstellingen van de beleidsmaatregelen is;

11.

hecht belang aan de mogelijkheid om de Oostzeeregio met energienetwerken te verbinden om de energiearmoede te verminderen en te beëindigen en de energieveiligheid en de voorzieningszekerheid te vergroten;

De EU-strategie voor het Donaugebied (EUSDR)

12.

benadrukt de positieve impact die de strategie heeft gehad op de samenwerking tussen de deelnemende landen en regio's doordat ze de mobiliteit en de verbindingen voor alle vormen van vervoer heeft verbeterd, schone energie, cultuur en duurzaam toerisme heeft bevorderd en vooral ook rechtstreekse contacten tussen mensen heeft verbeterd en grotere cohesie tussen de aan de strategie deelnemende regio's en landen heeft bewerkstelligd;

13.

beschouwt het project „Euro Access”, het initiatief „Keep Danube Clean” en de financieringsdialoog voor het Donaugebied als duidelijk positieve voorbeelden van manieren om de financiële obstakels uit de weg te ruimen die vaak voorkomen bij projecten van transnationaal en grensoverschrijdend belang; is van mening dat de verschillen in ontwikkeling tussen de regio's in het Donaugebied via deze dialoog verder kunnen worden verkleind; meent voorts dat het heropenen van een Donau-strategiepunt zou kunnen bijdragen aan een soepeler uitvoering van de strategie;

14.

benadrukt dat het voorkomen van schade door zware overstromingen een van de grote milieu-uitdagingen voor de landen van de macroregio van het Donaugebied blijft; benadrukt dat aanvullende gezamenlijke maatregelen ter voorkoming van grensoverschrijdende vervuiling moeten worden overwogen;

15.

brengt in herinnering dat er behoefte is aan strategische projecten en benadrukt dat het essentieel is ruime politieke steun te behouden en de middelen en de capaciteit van de bevoegde overheidsinstanties te verhogen om de overblijvende uitdagingen aan te pakken; benadrukt daarom dat het politieke momentum voor de EUSDR moet worden gehandhaafd en dat moet worden gewaarborgd dat de EUSDR-stuurgroep goed werk verricht;

16.

verzoekt de deelnemende landen, gezien de natuurlijke verbinding tussen de Donau en de Zwarte Zee, de EUSDR en de grensoverschrijdende samenwerking in het Zwarte Zeegebied beter op elkaar af te stemmen, en nauw samen te werken om gemeenschappelijke sociaaleconomische, milieu- en vervoersuitdagingen het hoofd te bieden;

17.

benadrukt dat een meer geïntegreerde aanpak van mobiliteit en multimodaliteit in het Donaugebied ook aan het milieu ten goede zal komen;

De EU-strategie voor het Adriatische en Ionische gebied (EUSAIR)

18.

benadrukt de specifieke aard van de EUSAIR wegens het aantal landen die aan de strategie kunnen deelnemen of kandidaat zijn om deel te nemen, en is van mening dat deze vorm van samenwerking grote kansen biedt voor de hele regio; is van oordeel dat de EUSAIR een nieuwe impuls kan geven aan het uitbreidings- en integratieproces;

19.

wijst met bezorgdheid op de aanhoudende problemen inzake de gebrekkige binding tussen de beschikbaarheid van middelen, bestuur en eigen verantwoordelijkheid, waardoor de EUSAIR-doelstellingen niet volledig kunnen worden verwezenlijkt; roept de deelnemende landen op de bevoegde instanties te steunen en toe te rusten voor de tenuitvoerlegging van de strategie;

20.

benadrukt dat de regio de afgelopen jaren een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de migratiecrisis; is van mening dat de EUSAIR met de noodzakelijke instrumenten en middelen kan helpen dergelijke problemen aan te pakken; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie om financiële middelen vrij te maken voor migratiegerelateerde activiteiten, waaronder samenwerking met derde landen;

21.

beschouwt de pijler inzake duurzaam toerisme van de Adriatische en Ionische regio als een positief instrument om duurzame economische groei in de regio te scheppen en om het bewustzijn ten aanzien van milieuproblemen en de MRS te verhogen;

22.

verzoekt de betrokken landen prioriteit te verlenen aan capaciteitsopbouw ten behoeve van de belangrijkste uitvoerders van EUSAIR en van programma-autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor EUSAIR-gerelateerde operationele programma's;

De EU-strategie voor de Alpenregio (EUSALP)

23.

is van mening dat de EUSALP aantoont dat het macroregionale concept ook met succes op meer ontwikkelde regio's kan worden toegepast; vraagt de belanghebbenden van deze strategie zich in te zetten voor milieugerelateerde investeringen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de gevolgen van klimaatverandering; wijst er voorts op dat het Alpengebied een belangrijk regionaal vervoersknooppunt is en tegelijk een van de grootste unieke natuur- en recreatiegebieden dat beschermd moet worden; benadrukt dat daarom gestreefd moet worden naar duurzame en onderling afgestemde vervoersstrategieën;

24.

uit zijn voldoening over de bestuursstructuur van de strategie die momenteel wordt opgezet, aangezien de eerste stappen in de uitvoering van de strategie moeizaam zijn verlopen en werden beheerst door verschillende structuren, kaders en termijnen; verzoekt de deelnemende landen daarom hun engagement en steun ten aanzien van de leden van de EUSALP-actiegroep te handhaven;

25.

benadrukt dat de EUSALP een goed voorbeeld van een modelstrategie voor territoriale cohesie kan zijn, omdat zij tegelijkertijd verschillende specifieke gebieden, productieve gebieden, berg- en plattelandsgebieden en enkele van de belangrijkste en meest ontwikkelde steden van de EU omvat, en een platform biedt om gezamenlijk hun uitdagingen aan te gaan (klimaatverandering, demografie, biodiversiteit, migratie, globalisatie, duurzaam toerisme, duurzame landbouw, energievoorziening, vervoer en mobiliteit, en de digitale kloof); roept de deelnemende landen en regio's op bij het aanpakken van gemeenschappelijke prioriteiten voldoende aandacht te besteden aan het gebruik van het Interreg-programma voor het Alpengebied en van andere relevante fondsen;

26.

benadrukt dat de Alpenregio door vele grenzen wordt omsloten en dat het wegnemen van deze obstakels een fundamentele voorwaarde is voor een goed functionerende samenwerking, in het bijzonder op het vlak van de arbeidsmarkt en economische activiteiten die verband houden met kmo's; is van mening dat de EUSALP eveneens de mogelijkheid kan bieden om de grensoverschrijdende samenwerking tussen aangrenzende regio's, steden en plaatselijke gemeenschappen te versterken en om banden en netwerken tussen volkeren tot stand te brengen, ook op het vlak van vervoersverbindingen en internetdekking; wijst bovendien op de kwetsbaarheid van het milieu in deze regio;

Macroregionaal Europa na 2020?

27.

wijst erop dat MRS hun vruchten afwerpen als zij zijn geworteld in een politiek langetermijnperspectief en zo worden georganiseerd dat alle openbare — met name regionale en lokale autoriteiten — en particuliere belanghebbenden evenals het maatschappelijk middenveld vanaf het begin doeltreffend zijn vertegenwoordigd, waarvoor een doeltreffende uitwisseling van informatie, optimale werkmethoden, technische kennis en ervaring tussen de macroregio's is vereist; acht het noodzakelijk het meerlagig bestuur van de MRS, dat transparant moet zijn, te versterken met behulp van meer doeltreffende coördinatie- en openbarecommunicatiemechanismen om de MRS bekendheid te geven en ze ingang te doen vinden bij de plaatselijke en regionale gemeenschappen;

28.

is van mening dat strategieën alleen met succes kunnen worden uitgevoerd als zij gebaseerd zijn op een langetermijnvisie en efficiënte coördinatie- en samenwerkingsstructuren met de nodige bestuurlijke capaciteit, alsook op gezamenlijk langdurig politiek engagement tussen de betrokken institutionele niveaus, en ondersteund worden met voldoende financiële middelen; wijst er daarom op dat de doeltreffendheid van de investeringen moet worden verhoogd door rechtstreekse financiering en door te streven naar onderlinge afstemming, synergie en complementariteit tussen regionale en nationale financiering en de bestaande financieringsinstrumenten van de EU, die niet alleen de ETS-programma's verbeteren maar ook grensoverschrijdende projecten in het kader van de EFSI-fondsen en het EFSI promoten;

29.

is van mening dat een vereenvoudiging van de middelen en de procedures achter de MRS de doeltreffendheid ervan zou verhogen;

30.

stelt voor dat de deelnemende landen vanaf het begin duidelijke toezeggingen doen op het gebied van financiering en van de in te zetten personele middelen voor de uitvoering van de MRS; verzoekt de Commissie te helpen voor een betere coördinatie binnen de MRS te zorgen, optimale werkwijzen te promoten en maatregelen uit te werken om de actieve deelname van en coördinatie tussen alle betrokken partijen te stimuleren, ook met het oog op een grotere samenhang tussen het EU-beleid en de tenuitvoerlegging van de MRS; pleit er bovendien voor om bij de MRS gebruik te maken van groene overheidsopdrachten om eco-innovatie, de bio-economie, de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen en het gebruik van secundaire grondstoffen te stimuleren, zoals in de kringloopeconomie, met het oog op een hoger niveau van milieu- en gezondheidsbescherming en de ontwikkeling van een nauwe band tussen producenten en consumenten;

31.

benadrukt dat een meer resultaatgerichte aanpak vereist is en dat er concrete problemen moeten worden overwonnen, onder meer op het gebied van milieubescherming, om plannen te kunnen ontwikkelen die werkelijk effect hebben op het betrokken gebied om de investering van de middelen te rechtvaardigen die op hun beurt in verhouding moeten staan tot de vastgelegde doelstellingen en moeten stroken met de werkelijke behoeften van de betrokken gebieden;

32.

dringt erop aan dat op de vragen over de MRS, bijvoorbeeld die over de eigen verantwoordelijkheid en de nodige politieke stimulansen, moet worden ingegaan op een vooraf door de betrokken regio's overeengekomen wijze;

33.

is van mening dat de activiteiten van de macroregio's zichtbaarder moeten worden en dat het publiek meer bewust moet worden gemaakt van de activiteiten in de betrokken regio's en van de behaalde resultaten, door middel van informatiecampagnes en uitwisseling van optimale werkwijzen, onder meer via online platforms en sociale netwerken, zodat het publiek er gemakkelijk toegang toe heeft;

34.

beklemtoont dat de aanstaande herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) de gelegenheid biedt om ook de doelstellingen van de MRS te herzien, teneinde de band tussen die strategieën te versterken en de prioriteiten van de EU en de desbetreffende financiële verbintenissen te consolideren;

35.

verzoekt de Commissie om in het kader van de volgende herziening van de cohesiebeleidverordeningen voorstellen in te dienen die een betere tenuitvoerlegging van de MRS in de hand kunnen werken;

36.

verzoekt de Commissie in het kader van het volgende verslag over de uitvoering van de MRS, dat in 2018 klaar moet zijn, een grondiger analyse uit te voeren van met name onder meer:

(a)

de doeltreffendheid van transnationale ETS-programma's bij het verstrekken van financiering en het bieden van een strategische stimulans voor de MRS;

(b)

indicatoren die in elke MRS kunnen worden geïntegreerd om een meer resultaatgerichte aanpak en betere monitoring en evaluatie mogelijk te maken;

(c)

maatregelen om de band met de EU-prioriteiten te versterken;

(d)

een vereenvoudiging van de uitvoering en integratie van financieringsregelingen;

(e)

de kwaliteit van de betrokkenheid van regionale en lokale instanties bij de tenuitvoerlegging van de MRS;

37.

beklemtoont dat de oproep om nieuwe strategieën te ontwikkelen, bijvoorbeeld voor de Karpaten, het Atlantisch of Middellandse Zeegebied of de Iberische regio, de aandacht niet mag afleiden van de voornaamste doelstelling, namelijk een verbeterde, diepere tenuitvoerlegging van de bestaande MRS;

38.

ondersteunt het beginsel van de „drie negatieven” voor de MRS (geen nieuwe EU-wetgeving, EU-fondsen, of EU-structuren); stelt echter voor dat de Commissie de weerslag van deze negatieven op programma's in het kader van de ESI-fondsen in haar volgende uitvoeringsverslag over de MRS evalueert;

39.

onderstreept de noodzaak van een territoriale benadering per geval wat samenwerkingsactiviteiten betreft, aangezien MRS geschikt zijn om territoriale problemen aan te pakken die samen op doeltreffender wijze kunnen worden opgelost; benadrukt het belang van synergie en convergentie tussen de verschillende elementen van territoriale samenwerking in ETS-programma's en de macroregio's om de effecten van de transnationale programma's te versterken, middelen te bundelen, de financiering van de MRS te vereenvoudigen, en de resultaten van de uitvoering en de efficiëntie van de geïnvesteerde middelen te verbeteren;

40.

wijst andermaal op het engagement van de EU ten aanzien van de verwezenlijking van de SDG; onderstreept hoe belangrijk het is dat de MRS-doelstellingen worden afgestemd op de vlaggenschipinitiatieven van de EU, zoals de energie-unie, de Klimaatovereenkomst van Parijs en blauwe groei in mariene macroregio's; vestigt de aandacht op het beheer van milieurisico's, zoals het behoud van de natuur, biodiversiteit en visbestanden en de strijd tegen zwerfvuil op zee, alsook op de ontwikkeling van duurzaam en groen toerisme; pleit voor samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie; is in dit verband voorstander van het toepassen van strategieën voor slimme specialisatie (S3), het versterken van kmo's en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid;

41.

benadrukt dat het Parlement de macroregio's vanaf het prille begin heeft gesteund via proefprojecten en voorbereidende acties; wijst voorts op de door de Oostzeeregio opgedane ervaring waaruit blijkt dat macroregionale samenwerking gebaseerd moet blijven op een langetermijnvisie;

42.

verzoekt de Commissie het Parlement uit te nodigen om als waarnemer deel te nemen aan de werkzaamheden van de groep op hoog niveau voor macroregionale strategieën;

o

o o

43.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en nationale en regionale parlementen van de lidstaten en de derde landen die aan de MRS deelnemen.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 303.

(4)  PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 30.

(5)  PB C 349 E van 29.11.2013, blz. 1.

(6)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 122.

(7)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 23.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0336.

(9)  Schmitt et al. (2009), EU macro-regions and macro-regional strategies — A scoping study (Macroregio's en macroregionale strategieën van de EU — Een verkennende studie), NORDREGIO, elektronisch werkdocument 2009:4.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/9


P8_TA(2018)0004

Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor 2030

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030 (2017/2055(INI))

(2018/C 458/02)

Het Europees Parlement,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen" (JOIN(2016)0049),

gezien de ontwerpconclusies van de Raad van 24 maart 2017 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 maart 2017 over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen (JOIN(2016)0049) (1),

gezien het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) aangenomen document met als titel „Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030”, en de zeventien daarin vervatte duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's),

gezien het feit dat duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN (SDG 14) erop gericht is de instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen te bevorderen, met het oog op een duurzame ontwikkeling,

gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden en waarin voorgenomen nationaal bepaalde bijdragen (INDC's) zijn vastgelegd die tot doel hebben de uitstoot van broeikasgassen te beperken,

gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), dat op 29 december 1993 in werking is getreden, en gezien de Aichi-doelstellingen van het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020, die zijn aangenomen in oktober 2010,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), aangevuld met de overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Unclos die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de gedragscode van de Verenigde Naties voor een verantwoorde visserij en het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie,

gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973,

gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het tijdens de VN-Oceaanconferentie op 9 juni 2017 in New York aangenomen document met als titel „Our Ocean, Our Future: Call for Action” (Onze oceanen, onze toekomst: oproep tot actie),

gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten,

gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015)0614),

gezien zijn onderhandelingsmandaat van 14 maart 2017 voor het afvalpakket (2) (voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (3), Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (4), Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (5), Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (6), Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (7), en Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (8)),

gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid,

gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie),

gezien het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie van 2007 (COM(2007)0575) en het desbetreffende voortgangsverslag van 2012 (COM(2012)0491),

gezien Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 oktober 2009 getiteld „Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie” (COM(2009)0536),

gezien Verordening (EU) 2016/1625 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (10),

gezien Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (11),

gezien de op 24 juni 2014 door de Europese Raad vastgestelde maritieme veiligheidsstrategie van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (12),

gezien zijn onderhandelingsmandaat van 15 februari 2017 voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen (13),

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebied (14),

gezien Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft en de lopende effectbeoordeling van de uitbreiding van de beheersgebieden voor SOx-emissie in de Europese wateren,

gezien het voorstel van de Oostzee- en Noordzeelanden aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) om afgebakende stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in te voeren,

gezien Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen,

gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten (15),

gezien het beleidsverslag van 28 januari 2016 van de European Academies' Science Advisory Council over mariene duurzaamheid in de huidige context van veranderende oceanen en zeeën,

gezien de studie van november 2015 voorbereid op verzoek van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart (PE 569.964),

gezien de bijlage 'Actie ter stimulering van de omschakeling naar schone energie' bij de mededeling van de Commissie getiteld „Schone energie voor alle Europeanen” (COM(2016)0860),

gezien de vierde editie van de conferentie „Our ocean”, georganiseerd door de Europese Unie op 5 en 6 oktober 2017 in Malta,

gezien zijn resolutie van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU — beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen (16),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2014 getiteld 'Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme' (COM(2014)0086),

gezien de conclusies van de Raad betreffende „De prioriteiten voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2020: concurrentievermogen, decarbonisering, digitalisering met het oog op mondiale connectiviteit, een efficiënte interne markt en een maritieme cluster van wereldklasse” (9976/17),

gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EMA) over beschermde mariene gebieden in de Europese zeeën (EMA 3/2015),

gezien de studie van de Commissie van september 2017 over de benutting van het potentieel van de ultraperifere regio’s voor een duurzame blauwe groei,

gezien het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992, dat op 17 januari 2000 van kracht werd, het actieplan van de HELCOM voor de Oostzee, in 2007 goedgekeurd door alle landen langs de kust van de Oostzee en de EU, en de EU-strategie voor het Oostzeegebied,

gezien resolutie 69/292 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van juni 2015 over de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument met betrekking tot de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen,

gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2012 getiteld „Blauwe groei — kansen voor duurzame mariene en maritieme groei” (COM(2012)0494),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 januari 2014 met als titel „Blauwe energie: Vereiste maatregelen voor het benutten van het potentieel van oceaanenergie in Europa's zeeën en oceanen tegen 2020 en daarna” (COM(2014)0008),

gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over blauwe groei: bevordering van de duurzame ontwikkeling in de mariene, maritieme en toeristische sectoren in de EU (17),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie visserij (A8-0399/2017),

A.

overwegende dat er brede consensus heerst over het feit dat de milieugezondheid van de oceanen onder ernstige druk staat en onherroepelijk dreigt te worden beschadigd, tenzij de internationale gemeenschap gerichte en gecoördineerde inspanningen doet om dit te verhinderen;

B.

overwegende dat de aangroei en verspreiding van zwerfafval op zee mogelijk één van de snelst groeiende bedreigingen vormt voor de gezondheid van de oceanen wereldwijd; overwegende dat microplastics bijzonder problematisch zijn omdat ze wegens hun kleine afmetingen kunnen worden opgenomen door een grote waaier van organismen (zeevogels, vissen, mossels, zeepieren en dierlijk plankton); overwegende dat de 150 miljoen ton aan plastic dat zich naar schatting in de wereldzeeën heeft opgehoopt, ernstige schade toebrengt aan het milieu en aan de economie, onder meer in kustgemeenschappen en in sectoren zoals toerisme, scheepvaart en visserij;

C.

overwegende dat de actuele druk op het mariene milieu onder meer de vorm aanneemt van schade aan habitats en ecosystemen, persistente gevaarlijke stoffen in sedimenten en waterlichamen, beschadiging van koraalriffen, invasieve soorten, vervuiling, nutriëntenverrijking en zeevervoer, alsook overexploitatie van grondstoffen en van mariene soorten, verzuring, en opwarming van water als gevolg van de klimaatverandering;

D.

overwegende dat alleen al in 2010 ongeveer 4,8 tot 12,7 miljoen ton aan plastic afval, zoals voedselverpakkingen en plastic flessen, in zee is beland (18), hetgeen neerkomt op ongeveer 1,5 tot 4,5 % van de totale wereldwijde productie van plastic, en dat de gecumuleerde afvalmassa tegen 2020 zal resulteren in een vertienvoudiging van de totale hoeveelheid plastic afval die in zee terechtkomt;

E.

overwegende dat met 'vuil' wordt gedoeld op afval van kleine afmetingen in openbaar toegankelijke zones dat op onjuiste wijze in het milieu is terechtgekomen (op het vasteland, in zoet water, en in zee), zij het als gevolg van een bewuste handeling of door nalatigheid;

F.

overwegende dat de oceanen wereldwijd vervuild zijn met ruim 100 miljoen ton plastic afval en microplastics, en hierdoor fundamenteel worden bedreigd;

G.

overwegende dat het mogelijk is, als er geen aanzienlijke veranderingen plaatsvinden, dat tegen het jaar 2100 meer dan de helft van alle mariene soorten ter wereld met uitsterving is bedreigd;

H.

overwegende dat plastic steeds vaker wordt gebruikt voor consumptiegoederen en dat de productie van plastic gestaag is toegenomen sinds de invoering op grote schaal van dit materiaal een halve eeuw geleden, met als gevolg dat er in 2015 in de hele wereld ongeveer 322 miljoen ton plastic werd vervaardigd; overwegende dat deze productietoename, in combinatie met veranderingen in de manier waarop we plastic gebruiken en demografische ontwikkelingen, ertoe heeft geleid dat er almaar meer plastic afval in de oceanen wordt gedumpt; overwegende dat indien deze tendens zich voortzet, het volgens het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) tegen 2050 om bijna 33 miljard ton plastic zal gaan;

I.

overwegende dat 80 % van het zwerfvuil in zee van het land afkomstig is, en dat het probleem van zwerfvuil in zee bijgevolg alleen blijvend en doeltreffend kan worden aangepakt als er eerst een effectief beleid en effectieve actie komt om zwerfvuil op het land te reduceren en de verspreiding ervan tegen te gaan;

J.

overwegende dat sigarettenfilters, plastic zakken, visuitrusting, zoals netten, en alle soorten verpakkingen de meest courante vormen van afval vormen; overwegende dat 60 tot 90 % van het afval in zee vervaardigd is met gebruik van één of meer kunststofpolymeren, zoals polyethyleen (PE), polyethyleentereftalaat (PET), polypropyleen (PP) en polyvinylchloride (PVC), die allemaal een buitengewoon lange afbraaktijd bezitten; overwegende dat de meeste kunststoffen die momenteel worden geproduceerd, bijgevolg pas over verscheidene decennia of zelfs eeuwen zullen verdwenen zijn;

K.

overwegende dat zeedieren ziek worden en sterven als gevolg van plastic afval, doordat ze erin verstikken en verstrikt raken en erdoor worden vergiftigd; overwegende dat plastic materiaal dat onder invloed van de golven en het zonlicht tot kleinere stukken met een diameter van minder dan 5 mm wordt herleid, in de maag belandt van zeedieren zoals mossels, pieren en dierlijk plankton, en overwegende dat minuscule plastic deeltjes van nog geen halve millimeter doorsnede doordringen tot in de cellen en celkernen van kleine zeedieren; overwegende dat plastic afval dat onzichtbaar is voor het blote oog de voedselketen van bij het begin binnenkomt;

L.

overwegende dat de kosten van plastic afval in zee voor het natuurlijk kapitaal volgens het UNEP naar schatting ongeveer 8 miljard dollar per jaar bedragen (19), en dat visserij, maritiem transport, toerisme en vrijetijdsactiviteiten slechts enkele van de vele bedrijfstakken zijn die door de mariene verontreiniging worden getroffen;

M.

overwegende dat de invoering van biologisch afbreekbare kunststofproducten niet zal leiden tot een noemenswaardige afname van de hoeveelheid plastic die in zee terechtkomt, noch van de fysieke en chemische impact hiervan op het mariene milieu, zolang er geen internationaal aanvaarde definitie van biologische afbreekbaarheid (in het mariene milieu) is;

N.

overwegende dat verontreiniging door nutriënten (eutrofiëring) van diverse oorsprong, zoals afstroming uit landbouwgebieden en lozing van afvalwater, het mariene milieu verzadigt met hoge concentraties aan stikstof, fosfor en andere nutriënten die kunnen leiden tot grote algenbloei, en overwegende dat bij de afbraak van deze algen, na hun afsterving, zuurstof wordt verbruikt en hypoxische (zuurstofarme) 'dode' gebieden ontstaan waar vissen en andere zeedieren niet kunnen gedijen; overwegende dat er momenteel in de hele wereld ongeveer 500 zulke dode zones zijn, en dat nog veel meer gebieden de negatieve gevolgen van ernstige nutriëntenvervuiling ondervinden;

O.

overwegende dat zeedieren extreem afhankelijk zijn van onderwatergeluiden om te kunnen overleven en bijvoorbeeld voedsel en voortplantingspartners te vinden en onmogelijk kunnen worden afgeschermd van deze geluiden, met als gevolg dat zij worden bedreigd door industrieel lawaai afkomstig van de scheepvaart, seismische exploratie en bij routinetrainingen op zee gebruikte echopeilingen, dat met name gehoorschade kan veroorzaken, de eigen communicatie- en oriënteringssignalen van de dieren kan maskeren, en tot fysiologische en reproductieve problemen kan leiden;

P.

overwegende dat de afname van de mariene biodiversiteit het ecosysteem van de oceanen verzwakt en de capaciteit van dit systeem om het hoofd te bieden aan verstoringen, zich aan te passen aan de klimaatverandering en zijn regelende functie voor het wereldwijde milieu en klimaat aantast; overwegende dat de klimaatverandering als gevolg van menselijke activiteiten een rechtstreekse impact heeft op de mariene fauna doordat zij het aantal, de diversiteit en de verspreiding van zeedieren wijzigt en hun voeding, ontwikkeling en voortplanting alsook de verhoudingen tussen de verschillende diersoorten beïnvloedt;

Q.

overwegende, gezien het grensoverschrijdende karakter van oceanen en van activiteiten en de druk die deze activiteiten veroorzaken, dat overheden in mariene regio's moeten samenwerken om de duurzaamheid van de gedeelde natuurlijke hulpbronnen te vrijwaren; overwegende dat de veelvoud aan en complexiteit van maatregelen inzake oceaangovernance een brede waaier aan interdisciplinaire deskundigheid en regionale en internationale samenwerking noodzakelijk maken;

R.

overwegende dat de exclusieve economische zones (EEZ) van de lidstaten van de Europese Unie 25,6 miljoen km2 beslaan en zich bijna allemaal in de ultraperifere regio’s en de landen en gebieden overzee bevinden, en dat de Europese Unie aldus het grootste maritieme gebied ter wereld vormt; overwegende dat de EU bijgevolg een voortrekkersrol moet spelen bij de totstandbrenging van een doeltreffende en ambitieuze internationale oceaangovernance;

S.

overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de rechtstreekse impact van olievlekken op mariene organismen en biologische systemen en processen onder meer de vorm kan aannemen van gedragsstoornissen en sterfte bij mariene soorten, microbiële bloei, hypoxie (afname van het zuurstofgehalte in water), vergiftiging door chemicaliën die gebruikt worden om de olie te dispergeren, en afsterving van diepzeekoralen;

T.

overwegende dat het vervoer over zee gevolgen heeft voor het wereldklimaat en de luchtkwaliteit, aangezien het zowel koolstofdioxide uitstoot, als stoffen zoals stikstofoxiden, zwaveloxiden, methaan, fijn stof en koolstof;

U.

overwegende dat de prospectie en winning en het vervoer van onder de zeebodem gelegen olie- en aardgasreserves in veel gebieden ter wereld ernstige schade kan toebrengen aan gevoelige mariene zones en de mariene fauna kan verstoren; overwegende dat de exploratie en winning van olie en aardgas in veel gevallen toegestaan is in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's);

V.

overwegende dat de Unie uit hoofde van artikel 191 VWEU verplicht is om in haar milieubeleid voor een hoog beschermingsniveau te zorgen, onder meer door de toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt;

W.

overwegende dat er diverse risico's zijn verbonden aan het gebruik van zware stookolie (HFO) in het scheepvaartvervoer in het Noordpoolgebied; overwegende dat deze brandstof met heel hoge dichtheid in geval van lekken emulgeert, zinkt en over grote afstanden kan worden meegevoerd als de brandstof in het ijs vast komt te zitten; overwegende dat HFO-lekken een ernstige bedreiging vormen voor de voedselzekerheid van de inheemse gemeenschappen in het Noordpoolgebied die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij en de jacht; overwegende dat bij de verbranding van HFO zwaveloxiden, zware metalen en grote hoeveelheden zwarte koolstof vrijkomen die, wanneer ze op het Noordpoolijs terechtkomen, de warmteopname door het ijs versnellen waardoor het ijs sneller smelt en de klimaatverandering sneller evolueert; overwegende dat het vervoer en gebruik van HFO in de wateren rond de Zuidpool door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) verboden is;

X.

overwegende dat de emissies van stikstofoxide met name in havensteden en kustgebieden in grote mate afkomstig zijn van de scheepvaart en een ernstig probleem vormt voor de volksgezondheid en de bescherming van het milieu in Europa; overwegende dat de totale emissie van stikstofoxide als gevolg van de scheepvaart in de EU grotendeels ongereguleerd blijft en, indien ze niet aan banden wordt gelegd, waarschijnlijk al in 2020 de emissie van stikstofoxide vanaf het vasteland zal overschrijden (20);

Y.

overwegende dat wanneer schepen in havens voor anker liggen, doorgaans hun hulpmotoren gebruiken om elektriciteit op te wekken voor communicatie, verlichting, ventilering en andere boordapparatuur; overwegende dat dit brandstofverbruik gepaard gaat met de uitstoot van een reeks verontreinigende stoffen zoals zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), zwarte koolstof en zwevende deeltjes (PM);

Z.

overwegende dat het gebruik van walstroom inhoudt dat aangemeerde schepen op het elektriciteitsnetwerk van de haven worden aangesloten; overwegende dat de energiemix die wordt gebruikt voor het opwekken van walstroom op verreweg de meeste plaatsen tot minder emissies leidt dan het verbranden van brandstof op de schepen zelf (21); overwegende dat het gebruik van walstroom in de huidige wetgeving, zoals de zwavelrichtlijn (Richtlijn (EU) 2016/802), ondubbelzinnig wordt erkend als een alternatief voor het gebruik van scheepsbrandstoffen met een laag zwavelgehalte, en dat de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/94/EU betreffende de invoering van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen tegen 31 december 2025 bij wijze van prioriteit moeten zorgen voor de beschikbaarstelling van walstroom in havens van het TEN-T-kernnetwerk alsook in andere havens;

AA.

overwegende dat de opwarming van het klimaat volgens het wetenschappelijke bewijs in het vijfde beoordelingsrapport (AR5) van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2014 ondubbelzinnig vaststaat, er een klimaatverandering aan de gang is en menselijke activiteiten de belangrijkste oorzaak zijn van de sinds het midden van de 20e eeuw vastgestelde opwarming, waarvan de grootschalige en aanzienlijke gevolgen al zichtbaar zijn in natuurlijke en menselijke systemen in alle werelddelen en oceanen;

AB.

overwegende dat bijna 90 % van de wereldwijde windenergie zich in de turbulenties boven de wereldzeeën bevindt, en dat wind, golven en stromingen samen 300 keer meer energie bevatten dan wat de mensheid momenteel verbruikt; overwegende dat geïnstalleerde oceaanenergie volgens het verslag 2010 van de Europese Vereniging voor oceaanenergie tegen 2030 kan oplopen tot 3,6 GW en tegen het midden van de eeuw tot bijna 188 GW, en dat volgens dit verslag een Europese, wereldwijd toonaangevende oceaanenergie-industrie in 2050 jaarlijks de uitstoot van 136,3 miljoen ton CO2 in de atmosfeer zou kunnen verhinderen en 470 000 nieuwe, groene banen zou kunnen creëren;

AC.

overwegende dat de IPCC in 2015 meedeelde dat een derde van de aardoliereserve, de helft van de aardgasreserve en meer dan 80 % van de steenkoolreserve niet mogen worden aangeboord indien we de temperatuur van de aarde tot het eind van deze eeuw met niet meer dan 2 oC willen laten stijgen;

AD.

overwegende dat de overeenkomst van Parijs tot doel heeft de mondiale emissiepiek van broeikasgasemissies zo snel mogelijk af te toppen en de wereldwijde gemiddelde temperatuurstijging aldus ruim onder 2 oC ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, met voortgezette inspanningen om de temperatuurstijging tot 1,5 oC te beperken, en overwegende dat de wereldmeteorologische organisatie (WMO) onlangs berichtte dat de wereldwijde temperatuur in 2016 is gestegen tot maar liefst dan 1,1 oC boven het pre-industriële niveau;

AE.

overwegende dat het niet bereiken van de doelstelling van de overeenkomst van Parijs van een gemiddelde temperatuurstijging van duidelijk minder dan 2 oC tot enorme milieugevolgen en economische verliezen zou leiden, en dat het in dat geval bijvoorbeeld waarschijnlijker zou worden dat er omslagpunten worden bereikt waarop de natuur wegens de gestegen temperaturen niet langer in staat is koolstof in de oceanen op te slaan;

AF.

overwegende dat het gebruik van windenergie op zee en van oceaanenergie (golfenergie, getijdenenergie, thermische energie) mogelijkheden biedt in termen van schone energie, op voorwaarde dat dit gebeurt met inachtneming van het milieu en de bestaande ecosystemen; overwegende dat deze schone energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren;

AG.

overwegende dat het verbeteren van de oceaangovernance zal bijdragen tot een gelijk speelveld voor bedrijven, inclusief de Europese oceaanenergiesector;

AH.

overwegende dat mariene vervuiling, ongeacht of het om rechtstreekse of onrechtstreekse vervuiling door afval, stoffen of energie gaat en met inbegrip van vervuiling als gevolg van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor levende hulpbronnen en mariene ecosystemen, hetgeen leidt tot biodiversiteitsverlies, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor maritieme activiteiten en aantasting van de kwaliteit van het zeewater;

AI.

overwegende dat de EU een leidende rol moet spelen in het kader van de gesprekken en onderhandelingen op de internationale fora om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen of verontreinigende stoffen, en om de almaar toenemende problemen op het gebied van het duurzaam beheer van de hulpbronnen het hoofd te bieden;

AJ.

overwegende dat een groter gebruik van hernieuwbare energie uit mariene bronnen kan bijdragen tot de verwezenlijking van het streven van de kleine eilanden in de EU naar autonomie op energiegebied;

AK.

overwegende dat transparantie binnen internationale organisaties essentieel is om democratische verantwoording en inclusiviteit te garanderen;

AL.

overwegende dat zeeën en oceanen belangrijke bronnen van schone energie kunnen vormen; overwegende dat deze hernieuwbare mariene energie de EU niet alleen de kans biedt om economische groei te creëren en geschoolde banen te scheppen maar ook om de zekerheid van haar energietoelevering te verbeteren en dankzij technologische innovatie haar competitiviteit te verbeteren; overwegende dat het gebruik van deze plaatselijke hulpbronnen van bijzonder belang is voor eilandstaten en -regio’s en met name de ultraperifere regio’s, waar oceaanenergie kan bijdragen tot autonomie op energiegebied en een alternatief kan vormen voor elektriciteit die tegen een hoge prijs door dieselcentrales wordt opgewekt;

Verbeteren van het kader voor internationale oceaangovernance

1.

herinnert aan de essentiële rol van oceanen een zeeën voor de ondersteuning van het leven op aarde, duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en innovatie, en voor de verschaffing van recreatiemogelijkheden; deelt de toenemende bezorgdheid over de noodzaak aan een efficiënter en beter geïntegreerd beheer en een efficiëntere en beter geïntegreerde bescherming van de oceanen;

2.

is ingenomen met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance, en over de voorgestelde acties, waarin wordt benadrukt dat de EU zich verbindt tot het behoud en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen, zoals verwoord in SDG 14 van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN; erkent het transversale karakter van het onderwerp en de noodzaak van een gecoördineerde en geïntegreerde benadering om tot een betere oceaangovernance te komen; vraagt de EU een internationale voortrekkersrol te spelen voor wat het versterken van de internationale oceaangovernance betreft en de leemten op dit vlak te vullen met behulp van haar knowhow, die ze verworven heeft bij de ontwikkeling van een duurzame benadering van oceaanbeheer;

3.

wijst op het geïntegreerde en ondeelbare karakter van en de onderlinge verbanden en synergieën tussen de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, en herhaalt dat de EU haar optreden absoluut moet afstemmen op de agenda 2030 en de in die agenda opnieuw bevestigde beginselen;

4.

vraagt de Commissie duidelijke deadlines vast te stellen, in voorkomend geval wetgevingsvoorstellen te presenteren, en samen te werken met de lidstaten om de coöperatie te verbeteren op gebieden als oceaanonderzoek, de opbouw van capaciteit en de overdracht van technologie, en mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van coördinatie, permanente monitoring en evaluatie op EU-niveau, met het oog op een succesvolle implementatie van de in de gezamenlijke mededeling bedoelde acties; vestigt de aandacht op de Verdragsbepalingen inzake het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, en onderstreept het belang van een ecosysteemgerichte benadering in het volledige EU-optreden betreffende oceaangovernance;

5.

herhaalt de belangrijke mariene dimensie van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder, maar niet beperkt tot, doelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen);

6.

is ingenomen met en geeft zijn volledige steun aan het document „Our ocean, our future: Call for Action”, dat in juni 2017 door de oceaanconferentie van de VN is aangenomen ter ondersteuning van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 (instandhouding en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen); neemt met grote voldoening kennis van de 1 328 vrijwillige toezeggingen door regeringen, andere intergouvernementele en maatschappelijke organisaties, de privésector, academische instellingen en onderzoekscentra alsook de wetenschappelijke wereld met betrekking tot de bescherming van de oceanen en een grotere bewustmaking van het belang van de oceanen voor het overleven van de mensheid;

7.

wijst erop dat de Europese Unie over een uitgebreide waaier van op specifieke elementen van oceaangovernance gerichte wetgevings- en beheerinstrumenten beschikt, maar dat de toestand van de zeeën binnen de EU desalniettemin kritiek blijft en nog altijd wordt gekenmerkt door overexploitatie van hulpbronnen, organische en niet-organische verontreiniging die de gezondheid en productiviteit van de oceanen schaadt, verlies van biodiversiteit, beschadiging van habitats, verschijning van invasieve soorten, achteruitgang van kustgemeenschappen en conflicten tussen de mariene sectoren;

8.

roept de Europese Commissie ertoe op gevolg te geven aan de gezamenlijke mededeling over oceaangovernance door een voortgangsverslag van de genoemde acties en een nauwkeurig tijdschema voor toekomstige acties te publiceren, en te zorgen voor een koppeling tussen deze acties en de bestaande Europese initiatieven alsook de bestaande internationale instrumenten;

9.

spoort de Commissie ertoe aan waar nodig voorstellen te doen aan de Raad voor initiatieven ter ontwikkeling van oceaanpartnerschappen met belangrijke internationale partners, ter ondersteuning van een beter beheer en meer beleidscoherentie wereldwijd, en voort te bouwen op bestaande bilaterale samenwerkingskaders zoals de dialogen op hoog niveau over visserij en maritieme zaken;

10.

erkent de sleutelrol van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties (UNCLOS) voor het verstrekken van een basisrechtskader waarmee inspanningen voor het aanpakken van wereldwijde oceaangerelateerde problemen kunnen worden gecoördineerd en hierbij voor coherentie kan worden gezorgd; vraagt aan een kust gelegen lidstaten hun plicht uit hoofde van het UNCLOS tot bescherming en behoud van het mariene milieu en de daarin levende hulpbronnen alsook tot verhindering en beheersing van mariene verontreiniging na te komen; merkt op dat de lidstaten aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit het niet nakomen van hun internationale verplichtingen om dergelijke verontreiniging tegen te gaan;

11.

verzoekt de lidstaten om hun rechtsstelsels te verbeteren voor de instandhouding van onze oceanen; vraagt internationale erkenning van het begrip milieuschade in geval van mariene vervuiling zodat schadevergoeding mogelijk wordt wanneer een inbreuk is vastgesteld; dringt erop aan het beginsel van de verantwoordelijkheidsketen in te voeren zodat in de hele commandostructuur kan worden bepaald wie verantwoordelijk is voor de veroorzaakte milieuschade;

12.

beklemtoont dat de EU de ervoor moet zorgen dat bepalingen betreffende visserij een belangrijke rol spelen in het toekomstige wettelijk bindende instrument op grond van Unclos, wat de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit betreft in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen;

13.

dringt erop aan dat alle landen partij worden bij belangrijke visserijovereenkomsten, met name de FAO-Nalevingsovereenkomst, de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en de bepalingen van deze instrumenten en andere internationale actieplannen van de FAO volledig ten uitvoer leggen;

14.

is ingenomen met de vooruitgang die de EU heeft geboekt voor wat betreft de externe dimensie van het GVB; beklemtoont dat die dimensie, met inbegrip van de internationale en partnerschapsovereenkomsten, een belangrijk instrument is om de EU-normen op milieu- en sociaal gebied te bevorderen en IOO-visserij op internationaal niveau te bestrijden;

15.

merkt op dat het Fisheries Transparency Initiative (FITI) onlangs zijn algemene standaard heeft goedgekeurd; spoort alle landen aan het lidmaatschap van het FITI aan te vragen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan dit initiatief te steunen;

16.

is van mening dat het uitermate belangrijk is voor de hele Europese visserijvloot gelijke concurrentievoorwaarden te creëren, met name gezien de strenge Europese milieu en -duurzaamheidsvoorschriften waaraan deze vaartuigen moeten voldoen;

17.

dringt erop aan dat de EU dezelfde milieunormen voor de visserij die de EU-vaartuigen moeten eerbiedigen, ook bevordert op internationale fora en in alle bilaterale samenwerking, om ervoor te zorgen dat milieuduurzaamheid geen economisch nadeel wordt voor haar eigen vloot;

18.

wijst op resolutie 2749 (XXV) van de VN van 17 december 1970, waarin staat dat het gebied van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht alsmede de rijkdommen ervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn, en op artikel 136 van het Verdrag van Montego Bay, waarin staat dat de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht evenals de rijkdommen hiervan het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid zijn;

19.

vraagt dat de Commissie de lidstaten ertoe aanspoort om niet langer financiële steun te verlenen voor vergunningen voor exploratie en exploitatie in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen, en geen vergunningen meer af te geven voor mijnbouw op hun continentaal plat;

20.

merkt bovendien op, met betrekking tot het internationale recht inzake luchtvervuiling, dat de lidstaten krachtens het UNCLOS niet het recht hebben schepen te inspecteren, zelfs wanneer er overduidelijk sprake is van een overtreding; vraagt de leden van de VN bijgevolg het rechtskader van het Unclos te verbeteren met als doel bestaande lacunes op het vlak van governance te dichten en robuuste handhavingsmechanismen voor het internationale milieurecht in te voeren;

21.

pleit voor de invoering van een internationaal regelgevingskader betreffende de bestrijding van kernafval in en nucleaire verontreiniging van de oceanen en zeebodem, dat concrete maatregelen omvat om de impact hiervan op het milieu en de gezondheid te beperken en de zeebodem te reinigen;

22.

beklemtoont dat het garanderen van transparantie, waaronder toegang van het grote publiek tot informatie, betrokkenheid van belanghebbenden, inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zoals vereist in het Verdrag van Aarhus, aalsook het vrijwaren van de legitimiteit van de VN-organisaties, onder meer middels de publieke verantwoordingsplicht van landenvertegenwoordigers in internationale organen zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), prioriteiten vormen bij het aanpakken van bestaande tekortkomingen op het vlak van governance; vraagt de lidstaten en de Commissie om voor transparantie te zorgen met betrekking tot de werkmethoden van de ISA en met betrekking tot haar daadwerkelijke vermogen om milieugevolgen te beoordelen, het mariene milieu doeltreffend te beschermen tegen nadelige gevolgen en het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, conform de bepalingen van deel XI en deel XII van het VN-Zeerechtverdrag;

23.

vraagt dat de lidstaten binnen internationale organen een proactieve en vooruitstrevende rol spelen, met het oog op hervormingen inzake transparantie en ter vergroting van de globale ambitie op milieugebied van genomen maatregelen;

24.

onderstreept dat een verbetering van het kader voor oceaangovernance ook een opvoering van regionale en internationale inspanningen inhoudt, door een grotere gebruikmaking van reeds overeengekomen multilaterale instrumenten en strategieën en een betere tenuitvoerlegging hiervan; spoort de Commissie ertoe aan zich in te zetten voor meer internationale samenwerking op maritiem vlak, met name op het vlak van maritieme wetenschap en technologie, overeenkomstig de suggesties van de OESO;

25.

benadrukt de noodzaak van versterkte samenwerking, beleidssamenhang en -coördinatie tussen alle regeringen en instellingen op alle niveaus, inclusief tussen en onder internationale organisaties, regionale en subregionale organisaties en instellingen, regelingen en programma's; wijst in dit verband op de belangrijke rol van efficiënte en transparante partnerschappen tussen diverse belanghebbenden, en op de actieve betrokkenheid van overheden ten aanzien van internationale, regionale en subregionale organen, de wetenschappelijke wereld, de privésector, de donorgemeenschap, NGO's, maatschappelijke groeperingen, academische instellingen en andere relevante spelers;

26.

pleit voor een versterking van de regionale kaders betreffende het beheer van het mariene milieu en in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van SDG 14; verzoekt de EU en internationale organisaties om de steun van deze regionale kaders en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging door derde landen van SDG 14 te versterken, met name door middel van officiële ontwikkelingssteun;

27.

benadrukt dat het van belang is de lokale kustautoriteiten en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen;

28.

onderstreept dat er veelomvattende strategieën moeten worden ontwikkeld om mensen bewuster te maken van de natuurlijke en culturele betekenis van de oceanen;

29.

benadrukt de noodzaak van een specifiek en concreet actieplan voor de betrokkenheid van de EU in het Noordpoolgebied, waarvan het uitgangspunt moet bestaan uit de doelstelling van het in stand houden van de kwetsbare ecosystemen in dat gebied en het vergroten van de capaciteit van deze ecosystemen om zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering;

30.

wijst erop dat de centrale Noordelijke IJszee onder geen enkele internationale regeling voor instandhouding en beheer valt; beklemtoont dat de EU en de lidstaten tot een gecoördineerde aanpak moeten komen om ongereglementeerde visserij in de Noordelijke IJszee te voorkomen;

31.

herhaalt de oproep in zijn resolutie van 16 maart 2017 over een geïntegreerd EU-beleid voor het Noordpoolgebiedaan de Commissie en de lidstaten om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een actieve rol te spelen bij het implementeren van de internationaal overeengekomen verbod op het gebruik en het vervoer als scheepsbrandstof van zware stookolie (HFO) in brandstoftanks op schepen die de zeeën van het Noordpoolgebied bevaren, middels de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL), net zoals dat momenteel geregeld is voor de wateren rond Antarctica; vraagt de Commissie de risico’s voor het milieu, de maatschappij, de gezondheid en het klimaat van het gebruik van HFO op te nemen in haar standpunt over internationale oceaangovernance; vraagt dat de Commissie bij gebrek aan passende internationale maatregelen voorstellen doet voor reglementering voor schepen die vóór een traject door Arctische wateren EU-havens aandoen, met het oog op een verbod op het gebruik en vervoer van HFO;

32.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen die door het Noordpoolgebied varen, om de snelle temperatuurstijging en het versnelde smelten van het poolijs in het gebied te vertragen;

33.

vraagt dat de Commissie gelijke voorwaarden met betrekking tot banen die verband houden met de zee bevordert en zorgt voor een billijke behandeling van werknemers in dergelijke sectoren middels een doeltreffende toepassing van de relevante internationale verdragen, zoals het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en het Maritiem Arbeidsverdrag van de IAO, en middels de invoering van een geharmoniseerd sociaal kader voor maritieme activiteiten in de communautaire wateren;

34.

vraagt met aandrang dat er een nieuwe internationale overeenkomst wordt gesloten over de arbeidsvoorwaarden in de maritieme sector; wijst erop dat er een einde moet worden gemaakt aan alle nog bestaande vormen van slavernij aan boord van schepen en vestigt de aandacht op de impact die mensonterende arbeidsomstandigheden op mensen, marktdeelnemers en het mariene milieu kunnen hebben;

35.

vraagt de Commissie met de belangrijkste spelers oceaanpartnerschappen overeen te komen in de vorm van multiculturele samenwerkingsmechanismen of bilaterale dialogen, gericht op het waarborgen van een betere coördinatie en coöperatie voor de succesvolle implementatie van de voor de oceanen relevante duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen, de bevordering van duurzame blauwe groei, alsook de bescherming, instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen en de biodiversiteit, in combinatie met verlaging van de druk op de oceanen en zeeën, en het tot stand brengen van de juiste voorwaarden voor een duurzame blauwe economie;

36.

dringt er bij de Commissie op aan maritieme samenwerking en capaciteitsopbouw te versterken in het kader van haar extern beleid, op gebieden als het ontwikkelingsbeleid en handelsovereenkomsten, met name in de Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, om capaciteit op te bouwen om de gevolgen van klimaatverandering en marien afval op te vangen en een betere oceaangovernance en duurzame blauwe groei te bevorderen;

37.

verzoekt de EU het principe te eerbiedigen dat bij de toewijzing van visbestanden rekening wordt gehouden met de sociale en ecologische gevolgen en de behoeften op het gebied van voedselzekerheid van ontwikkelingslanden, alsmede hun ambities met betrekking tot de uitbouw van hun eigen visserijsector, en tegelijk te zorgen voor een duurzaam niveau van bevissing dat niet leidt tot overbevissing, in overeenstemming met de streefcijfers van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14;

38.

verzoekt de EU om, in lijn met het GVB, de gevolgen van aquacultuur voor het milieu zo veel mogelijk te beperken door ervoor te zorgen dat het voer duurzaam wordt geproduceerd, en om ervoor te zorgen dat er vooral onderzoek wordt verricht naar manieren om de druk te verlagen op de bestanden van wilde vis die voor de productie van voer worden gebruikt;

39.

merkt op dat de EU 's werelds grootste invoerder van visserijproducten is en dat sommige vangsten worden ingevoerd uit gebieden waar de visserij veel minder duurzaam is dan in de EU; moedigt de EU ertoe aan haar positie op dit gebied te gebruiken om een toename van de duurzaamheid in alle zeebekkens te bevorderen;

40.

vraagt de Commissie met klem de lidstaten op te roepen niet langer steun te verlenen voor vergunningen voor boorwerkzaamheden in de diepzee in gebieden buiten hun nationale jurisdictie en geen toelating te geven voor diepzeemijnbouw op het continentaal plat van de lidstaten;

41.

verzoekt de Commissie om de versterking van internationale initiatieven ter bestrijding van mensenhandel over zee te ondersteunen;

42.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een internationaal moratorium op vergunningen voor commerciële boorwerkzaamheden in de diepzee te ondersteunen tot de gevolgen van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de mariene biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee afdoende zijn onderzocht en alle mogelijke risico's gekend zijn;

43.

wijst op het belang van de EU-strategie voor maritieme veiligheid (EUSMV) en verzoekt de Commissie maritieme veiligheid op te nemen in het buitenlands beleid, aangezien een groot deel van de handel over zee plaatsvindt, meer dan 70 % van de buitengrenzen zeegrenzen zijn en de veiligheid van de reizigers die havens in de EU aandoen, moet worden gewaarborgd;

44.

wijst erop dat het belangrijk is de samenwerking tussen het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Frontex en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), elk binnen hun eigen mandaat, te blijven stimuleren, ter ondersteuning van de nationale autoriteiten van de lidstaten die met kustwachttaken belast zijn, en tevens de maritieme veiligheid en beveiliging te bevorderen, grensoverschrijdende misdaad te bestrijden en het milieu te beschermen door verontreiniging door installaties voor olie- en gaswinning op zee te voorkomen en terug te dringen; is van mening dat deze agentschappen zo nodig meer EU-financiering moeten krijgen om deze nieuwe taken te kunnen vervullen; benadrukt dat het belangrijk is door te gaan met de ontwikkeling van digitale oplossingen — bijvoorbeeld om de scheepvaartsector te ondersteunen met gestroomlijnde procedures voor meldingsformaliteiten, en door meer te investeren in een gemeenschappelijke infrastructuur voor pan-Europese gegevensuitwisseling ten voordele van alle autoriteiten van de lidstaten die kustwachttaken uitvoeren — en geavanceerde maritieme technologie, zoals de geïntegreerde maritieme diensten van EMSA, om de toezichts- en monitoringsystemen inzake maritieme activiteiten en andere programma's zoals de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) voor maritieme bewaking te verbeteren;

45.

benadrukt dat de totstandbrenging van een duurzame maritieme economie en de vermindering van de druk op het mariene milieu maatregelen vereisen met betrekking tot de klimaatverandering, het doordringen van verontreiniging afkomstig van het vasteland tot in zeeën en oceanen, de verontreiniging en eutrofiëring van het mariene milieu, het behoud en herstel van mariene ecosystemen en biodiversiteit en het duurzame gebruik van mariene hulpbronnen;

46.

is bezorgd over het feit dat de blauwe economie volgens een recente studie van het Parlement, hoewel haar sociaaleconomische impact positief kan zijn (op het gebied van werkgelegenheid, inkomsten en bruto toegevoegde waarde), in het algemeen een negatief effect heeft op het milieu, in de vorm van wijzigingen van de kustdynamiek, zeevervuiling, eutrofiëring, morfologie van de zeebodem, en veranderingen van habitats, ecosystemen en biodiversiteit; is bezorgd dat de cumulatieve milieueffecten nadelig kunnen zijn voor de visserij;

47.

vraagt dat de blauwe economie in de eerste plaatst wordt gericht op de wederopbouw van de veerkracht van de kustgemeenschappen, om het productieve potentieel van de visserij te herstellen en zo de voedselzekerheid, armoedebestrijding en een duurzaam beheer van de levende aquatische hulpbronnen te ondersteunen; wijst erop dat elke nieuwe activiteit in de sectoren van de blauwe economie moet worden voorafgegaan door een effectbeoordeling en een volledige voorlichtings- en inspraakprocedure voor alle belanghebbenden; vindt het belangrijk dat de blauwe economie bijdraagt aan de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14 inzake het behoud en duurzaam gebruik van oceanen en mariene hulpbronnen;

48.

is van mening dat investeringen in de blauwe economie niet mogen berusten op eindige hulpbronnen, maar moeten gericht zijn op milieu-innovatie, waarbij het gebruik van hulpbronnen de natuurlijke regeneratie ervan niet overschrijdt, alsook op natuurbehoud en bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering;

49.

vraagt de lidstaten met klem zich verder in te spannen voor een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie, met het oog op een goede milieutoestand van mariene wateren tegen 2020, en zich in het bijzonder te verbinden tot het verhinderen van schade aan het kust- en zeemilieu als gevolg van alle mogelijke vormen van mariene verontreiniging, waaronder nutriëntenvervuiling en zwerfvuil op zee, en tot het stopzetten van schadelijke subsidies die niet-duurzame visserij aanmoedigen en het intensiveren van de wereldwijde strijd tegen zwerf- en kunststofafval op zee;

50.

beschouwt de strijd tegen plastic afval in zeeën en oceanen en de berging en verwerking van dit afval als een grote internationale uitdaging, en roept de Commissie ertoe op om van Europa de drijvende kracht achter innovatieve oplossingen te maken en wereldwijd een voortrekkersrol te laten spelen, onder meer door meer steun uit te trekken voor onderzoek en het onderwerp te integreren in het spectrum van duurzame 'blauwe economie';

51.

roept de lidstaten op tot een snelle tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn voor maritieme ruimtelijke planning en geïntegreerd beheer van kustgebieden, met als doel de volledige en harmonieuze ontwikkeling van de verschillende maritieme activiteiten mogelijk te maken;

52.

vraagt de Commissie met klem om kwesties inzake oceaangovernance krachtdadig te integreren in haar steun- en ontwikkelingsbeleid;

53.

herinnert eraan dat de visserijsector enorm belangrijk is als een van de traditionele hoofdactiviteiten van de mens in de mariene omgeving, waardoor de visserijsector een essentieel onderdeel is van het geïntegreerd maritiem beleid; wijst erop dat visserij de sector is die het meest getroffen wordt door de vele andere doeleinden waarvoor de zeeën worden gebruikt en de vele activiteiten die op de zeeën worden verricht, zoals maritiem transport en toerisme, ontwikkeling van steden en van het kustgebied, de exploitatie van grondstoffen en energiebronnen en diepzeemijnbouw, alsmede door milieuverschijnselen als mariene vervuiling (plastic afval, weggegooide visnetten, olielekken, geluidsoverlast, lozingen van ballastwater, ongecontroleerde winning en -exploratie van olie en gas enz.) en de klimaatverandering (stijging van de zeespiegel, stijging van de oppervlaktetemperatuur van het zeewater, kustoverstromingen, toenemende zuurtegraad van de oceanen enz.);

54.

beklemtoont de belangrijke rol die vrouwen in de zeevoedselindustrie vervullen, gezien het feit dat — zoals blijkt uit cijfers van de FAO — de helft van de werknemers in deze industrie vrouw is; roept de EU ertoe op om vrouwen in de visserij en aanverwante bedrijfstakken te stimuleren en te beschermen, door te ijveren voor eerlijke prijzen voor visserijproducten en door ervoor te zorgen dat in de visserijsector werkzame vrouwen betere toegang krijgen tot overheidssteun en financiering, dit onder meer in onderhandelingen met derde landen over sectorondersteuning in partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij, in haar programmering van ontwikkelingshulp en in de diverse internationale fora;

55.

kijkt uit naar de komende strategie van de Commissie voor plastic en naar andere maatregelen ter bestrijding van zwerfafval op zee, zoals het recentelijk aangekondigde actieplan; vindt dat de strategie met betrekking tot plastic in een circulaire economie een ambitieus karakter moet hebben teneinde het probleem van afval in zee bij de wortel aan te pakken, en vraagt de Commissie hiervoor concrete wetgevings- en bindende maatregelen te ontwikkelen, met name met betrekking tot ecologisch design van plastics en het reduceren van de hoeveelheid gebruikte producten die op stortplaatsen terechtkomen, in het bijzonder op stortplaatsen in de buurt van rivieren en andere waterwegen en de kust; toont zich uiterst bezorgd over de omvang van het probleem; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven aan de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen, die in november 2016 tijdens COP 22 in Marrakech is gevormd;

56.

herhaalt — zoals ook reeds stond in zijn resolutie van 9 juli 2015 over hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie (22) — dat er behoefte is aan een weldoordacht productbeleid, dat de verwachte levensduur, duurzaamheid, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van producten vergroot, en benadrukt daarnaast dat dit beleid zo snel mogelijk van toepassing moet worden op plastic wegwerpproducten en verpakkingen in de aangekondigde strategie voor plastic, gezien de schade aan het milieu die deze producten veroorzaken wanneer ze als afval in de zeeën en oceanen terechtkomen;

57.

dringt erop aan dat de Commissie ondersteuning biedt voor de uitwerking van regionale oplossingen en nationale maatregelen stimuleert die erop gericht zijn het probleem van zwerfafval aan te pakken door dergelijk afval te elimineren; vraagt de Commissie eveneens te helpen bij het opzetten van proefprojecten om zwerfafval op zee in te zamelen aan de hand van strandschoonmaakacties en 'fishing for litter'-campagnes, en de Europese vissers financiële steun biedt voor het inzamelen van zwerfafval op zee;

58.

vraagt de Commissie nieuwe wetgeving voor te stellen om de vervuiling door microplastics in al haar vormen aan te pakken, meer bepaald door een verbod uit te vaardigen op het gebruik van microplastics in producten voor persoonlijke verzorging en ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die kunststofkorrels hanteren, gepaste protocols volgen om het verlies van deze korrels te minimaliseren;

59.

beschouwt de vervuiling door plastic wegwerpflessen als een belangrijke oorzaak van de verontreiniging van het mariene milieu en spoort de Commissie ertoe aan zich te buigen over de invoering van een Europees statiegeldsysteem voor niet-herbruikbare drankverpakkingen, zoals dat al in Duitsland bestaat;

60.

roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich aan te sluiten bij en steun te geven de internationale coalitie voor het verminderen van de vervuiling door plastic draagtassen;

61.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om te ijveren voor een internationaal overeengekomen plan waarmee de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van het zeewater het hoofd kan worden geboden;

62.

vraagt dat de lidstaten zich inzetten voor een efficiënt gebruik en het hergebruik van hulpbronnen en hun bevolking middels nationale voorlichtingscampagnes, schoolprogramma’s en samenwerking tussen scholen en universiteiten bewust maken van het probleem van zwerfafval op zee;

63.

wijst op zijn pleidooi voor een ambitieus pakket inzake de circulaire economie, met EU-doelstellingen voor de vermindering van zwerfafval op zee ter hoogte van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030, en hogere doelstellingen inzake het recycleren van kunststofverpakkingen;

64.

vraagt de lidstaten evenveel ambitie aan de dag te leggen als de EU voor wat de vermindering van zwerfafval op zee betreft;

65.

dringt er met klem bij de Commissie op aan haar inspanningen te verhogen om marien afval in Europa en wereldwijd te bestrijden door de verontreiniging afkomstig van bronnen op het land en op zee aan te pakken door het probleem van illegale afvaldumping, zoals vistuig, aan te pakken en financiële steun vrij te maken voor de inzameling van maritiem afval; vraagt de Commissie met klem zich hard te maken voor een reductie van marien afval van schepen, in het bijzonder door bij de herziening van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen in de tekst een geharmoniseerd systeem voor de dekking van de kosten van de inzameling van afval in alle havens in Europa op te nemen; dringt erop aan meer financiering ter beschikking te stellen voor onderzoek naar de distributie en de effecten van marien afval, en de doeltreffendheid van de internationale, regionale en subregionale strategieën ter bestrijding van marien afval en andere vervuilende stoffen;

66.

benadrukt dat bij eventuele toekomstige boorwerkzaamheden in de diepzee altijd het voorzorgsbeginsel van de Unie moet worden gehanteerd; vindt het gezien de wetenschappelijke bewijzen voor de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van diepzeemijnbouw voor het milieu verontrustend dat de Commissie beklemtoont dat diepzeemijnbouw één van de prioritaire sectoren van de Unie voor blauwe groei vormt; vindt het zorgwekkend dat de eventuele verdere bevordering van diepzeemijnbouw negatief zou kunnen uitwerken op de maatregelen die in het kader van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 (overgang naar duurzame consumptie en productie) moeten worden genomen;

67.

beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast op de in opkomst zijnde sector diepzeemijnbouw en is, gezien de waarschuwingen uit wetenschappelijke hoek betreffende de aanzienlijke en in potentie onomkeerbare milieuschade die de activiteiten in kwestie zouden kunnen opleveren, van oordeel dat de EU de ontwikkeling van deze sector niet moet steunen, maar juist in duurzame alternatieven zou moeten investeren, en met name in de transitie naar duurzame consumptie en productie, zoals bedoeld met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 12 in het kader van Agenda 2030;

68.

benadrukt dat de exploratie en winning van olie of aardgas niet mag worden toegestaan in of in de buurt van beschermde mariene gebieden (MPA's) en evenmin in kwetsbare gebieden met een hoge instandhoudingswaarde;

69.

is ingenomen met het EU-actieplan voor de circulaire economie en roept de Commissie ertoe op krachtdadige maatregelen voor te stellen om te verhinderen dat micro- en macrodeeltjes in het mariene milieu terechtkomen, zoals de reductie van de weglekking van afval met 50 % tegen 2020, wetgevingsmaatregelen ten aanzien van bedrijven zoals een verbod op wergwerpplastic (waar natuurlijke alternatieven voorhanden zijn), en eventueel een internationaal rechtsinstrument;

70.

verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten innoverende technologische en financiële initiatieven voor het aanpakken van de vervuiling van zeeën en oceanen te ondersteunen teneinde doeltreffende terugwinningssystemen voor scheepsafval, met name plastic afval, in havens te bevorderen, de scheepvaartsector bewust te maken van de gevolgen van het storten van plastic afval in zee, en belangrijke belemmeringen voor de uitvoering van MARPOL te overwinnen;

71.

benadrukt dat de EU de leiding zou moeten nemen van een wereldwijd initiatief voor de monitoring en aanzienlijke vermindering van zwerfafval op zee; wijst erop dat de lidstaten zich hebben verbonden tot de doelstellingen van Richtlijn 2008/56/EG (de kaderrichtlijn mariene strategie), waarin wordt gesteld dat de kenmerken en het volume van zwerfafval op zee geen schade mogen toebrengen aan het kust- en zeemilieu (beschrijvend element 10);

72.

moedigt de strijd tegen alle vormen van verontreiniging van de oceanen en de zeebodem aan, inclusief geluidshinder, en pleit voor de wereldwijde invoering van concrete maatregelen om de vervuiling van de oceanen en de zeebodem een halt toe te roepen;

73.

verheugt zich over het feit dat de Commissie vastbesloten is om op internationaal niveau actie te ondernemen met als doel de gevolgen van de opwarming van de oceanen, de stijging van de zeespiegel en de verzuring van de wateren te monitoren; roept op tot de intensivering en ontwikkeling van internationale wetenschappelijke programma’s die erop gericht zijn de temperatuur en het zoutgehalte van de oceanen en de warmteopname door de oceanen te monitoren, en tot de oprichting van een wereldwijd netwerk voor oceaanwaarneming met als doel de wereldwijde veranderingen van de oceanen beter te kunnen volgen en de gevolgen van de klimaatverandering voor het functioneren van de oceanen, de opvang van koolstof en het beheer van levende mariene hulpbronnen beter te kunnen voorspellen;

74.

benadrukt het belang van een levenscyclusbenadering van plastic producten, met inbegrip van aandacht voor afbreking van de verschillende polymeren en het fragmenteringstempo (in de mariene omgeving), die moet worden bereikt middels internalisering van de milieu- en de sociale kosten van producten, verbetering van het proces van het dichten van de mazen in product- en procesontwikkeling en vervaardiging, alsook in de levenscyclusketens van plastic producten, het verbeteren van de levensduur van producten, het bevorderen van groene openbare en particuliere aanbestedingen, het bevorderen van groene engineeringsbeginselen en -kaders, eco-design en eco-etikettering, en het vergroten van de mogelijkheden voor particuliere actoren, waaronder kmo's, om op milieuvriendelijker productieprocessen over te schakelen;

75.

juicht het toe dat de Commissie zich in haar actieprogramma voor oceaangovernance committeert aan de bestrijding van illegale, ongemelde en onreglementeerde (IOO) visserij-activiteiten; moedigt de Commissie aan door te gaan met haar strijd tegen IOO-visserij in alle regionale organisaties voor visserijbeheer en andere relevante fora; is van mening dat onder EU-vlag varende vaartuigen die zich inlaten met IOO-visserij op een openbare lijst moeten komen te staan, zoals voorzien in de IOO-verordening; vraagt de EU met klem derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;

76.

dringt aan op betere samenwerking tussen de regionale organisaties voor visserijbeheer, en verzoekt hun leden met klem ze voldoende middelen en slagkracht te geven;

77.

verzoekt de regionale organisaties voor visserijbeheer om:

a)

geregeld onafhankelijke prestatiebeoordelingen te blijven uitvoeren en de aanbevelingen uit dergelijke prestatiebeoordelingen volledig ten uitvoer te leggen;

b)

volledig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de tweede hervatte toetsingsconferentie van de Overeenkomst van de VN inzake de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;

c)

de maatregelen, met name de monitoring-, controle-, toezicht- en handhavingsmaatregelen, te harmoniseren, inclusief door overeenstemming te bereiken over afschrikkende boetes en sancties;

78.

vraagt dat de lidstaten in het kader van de herziening van Richtlijn 2008/98/EG inzake afval hun goedkeuring verlenen aan het omvangrijke pakket voorstellen van het Parlement en de Commissie, die samen een coherent nieuw EU-beleid vormen voor het verdelen van de verantwoordelijkheid voor zwerfafval over alle betrokkenen en voor de preventie van zwerfafval op het vasteland én in het mariene milieu;

79.

spoort de Commissie ertoe aan om in kustgebieden en maritieme zones reële beleidsmaatregelen te nemen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en in het bijzonder concrete maatregelen in te voeren ter bescherming van mariene ecosystemen en ecosystemen in kustgebieden;

80.

wijst erop dat alle EU-vaartuigen met een lengte over alles (LOA) van meer dan 24 meter of met een brutotonnage van 100 ton of meer die in de EU-wateren vissen, en alle EU-vaartuigen met een LOA van meer dan 15 meter die buiten de EU-wateren vissen, sinds januari 2016 een IMO-nummer (Internationale Maritieme Organisatie) moeten bezitten, ter verbetering van de identificatie van vaartuigen als een manier om IOO-visserij tegen te gaan; spoort de EU ertoe aan om naar analogie met de verplichting voor EU-vaartuigen de vereiste van een IMO-nummer in te voeren voor niet-EU-vaartuigen (met een LOA van meer dan 15 meter), dat moet voorkomen op importvangstcertificaten, met als doel gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en de lidstaten te helpen bij hun invoercontroles;

81.

vraagt de Commissie en de lidstaten om kostenefficiënte activiteiten en hulpmiddelen alsook samenwerking op alle niveaus te promoten met betrekking tot het op risico gebaseerde en ecologisch verantwoorde opruimen van marien zwerfafval in rivieren en kust- en zeegebieden, afhankelijk van de nationale situatie; vraagt de Commissie en de lidstaten in dit verband met klem financiering, publiek-private partnerschappen en capaciteitsopbouw te stimuleren, en internationale criteria te ontwikkelen en te gebruiken voor collectieve opruim- en herstelacties, waaronder met betrekking tot hoeveelheden, populatie, gevoeligheid van het ecosysteem en haalbaarheid;

82.

beklemtoont dat arbeids- en mensenrechten op zee elementen zij die in de wereldwijde oceaangovernance moeten worden geïntegreerd; vraagt de Commissie gerichte inspanningen te doen om normen inzake fatsoenlijke werkomstandigheden in de internationale visserij-industrie te bevorderen en aldus het verband te erkennen tussen arbeid en mensenrechtenschendingen enerzijds en niet duurzame en destructieve visvangstpraktijken, en met name IOO-visserij, anderzijds; vraagt dat de Commissie maatregelen neemt om te verhinderen dat visserijproducten die zijn verkregen met inzet van werknemers die het slachtoffer zijn van mensenhandel of van andere arbeids- en mensenrechtenschendingen, op de EU-markt terechtkomen, en samen te werken met actoren in de visserijsector om het gebruik van screeningmechanismen aan te moedigen waarmee dergelijke producten uit de toeleveringsketen kunnen worden geweerd; vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat IAO-Verdrag C188 (het Verdrag betreffende werk in de visserijsector) in de nationale wetgeving omgezet en geïmplementeerd wordt;

83.

benadrukt dat de voornaamste oplossing voor zwerfvuil op zee erin bestaat vast afval op het vasteland beter in te zamelen en te recyclen, aangezien zwerfvuil op zee hoofdzakelijk afkomstig is van het vasteland; is verder van mening dat de EU zich in alle internationale fora, overeenkomsten en instellingen moet inzetten voor de zo breed mogelijke toepassing van een samenhangende aanpak van afvalbeheer; vraagt de lidstaten dan ook de werkzaamheden in verband met het pakket voor de circulaire economie zo snel mogelijk af te ronden, ambitieuze recyclingdoelstellingen te implementeren en zich zonder verder dralen te houden aan de EU-doelstellingen inzake het reduceren van afval op zee;

84.

verzoekt de Commissie om in internationale fora te ijveren voor een duidelijk duurzaamheidskader, inclusief definities en normen, voor biologisch afbreekbaar plastic in het natuurlijke milieu;

85.

vindt dat door de lidstaten en de Commissie krachtiger moet worden opgetreden tegen het illegaal uitvoeren en storten van kunststofafval, dat de Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen strenger gehandhaafd moet worden en dat er voor havens en voor alle afvalverwerkingsinstallaties strengere toezicht- en inspectieregelingen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op vermoede illegale overbrenging van afval en die moeten voorkomen dat afval voor hergebruik wordt geëxporteerd (hoofdzakelijk autowrakken en AEEA), en moet worden gewaarborgd dat alleen wordt uitgevoerd naar installaties die voldoen aan de vereisten voor milieuhygiënisch verantwoord beheer, als vastgelegd in artikel 49 van de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen;

86.

vraagt de lidstaten om te zorgen voor meer voorlichting en bewustmakingsmaatregelen betreffende zwerfafval op zee, het gebruik van plastic en de impact van individueel consumentengedrag op het milieu, door deze thematiek op alle niveaus in de onderwijsprogramma’s op te nemen, educatief en informatief materiaal te verstrekken voor specifieke belangengroepen en leeftijdsgroepen met als doel een gedragswijziging te bewerkstelligen, en grootschalige voorlichtingscampagnes voor de burgerbevolking te organiseren;

87.

beklemtoont dat door de mens teweeggebrachte eutrofiëring moet worden gereduceerd door het lekken van stikstof en fosfor in de oceanen te beperken en dat hiertoe fundamentele veranderingen moeten plaatsvinden in het Europese landbouwmodel, onder meer met behulp van beperkingen op het gebruik van meststoffen, afstemming van het gebruik van nutriënten op de behoeften van gewassen, zorgvuldige planning van het gebruik van meststoffen en overschakeling op duurzamere vormen van landbouw, en met behulp van vermindering van stikstofbronnen in de atmosfeer, betere reiniging van riool- en afvalwater en betere controle van diffuse stedelijke bronnen van nutriënten zoals straatafvoeren en regenwaterriolen, en benadrukt dat de druk op de mariene ecosystemen moet worden aangepakt middels de tussentijdse herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

88.

verzoekt de Commissie en de lidstaten alle geëigende maatregelen te nemen ter bevordering van de vastlegging van internationale regelgeving voor het beperken van lawaai dat afkomstig is van industriële activiteiten zoals de scheepvaart en seismologisch onderzoek, in het bijzonder in biologisch kwetsbare habitats, bijvoorbeeld door middel van een voorstel voor een bijlage betreffende geluidsoverlast bij het Marpol-verdrag, naar het voorbeeld van de recentelijk toegevoegde bijlage inzake luchtverontreiniging;

89.

stelt vast dat het gezien de verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs onredelijk en contraproductief is nieuwe bronnen van fossiele brandstof aan te boren, vooral als deze zich in ecologisch kwetsbare gebieden bevinden;

90.

benadrukt dat alle wateren kwetsbaar zijn voor offshore-boringen naar fossiele brandstoffen; wijst erop dat het gebruik van fossiele brandstoffen de klimaatverandering die onze planeet bedreigt, verder in de hand zal werken en versnellen; is van mening dat de EU moet samenwerken met internationale partners om een terecht einde te maken aan offshore-boringen en aldus bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstelling van een koolstofarme economie;

91.

onderstreept dat de afgifte van nieuwe vergunningen voor olie- of gasopsporing moet gebeuren met inachtneming van strikte voorzorgsnormen op het gebied van milieubescherming en veiligheid bij het zoeken naar en winnen van olie, en dat dergelijke vergunningen bindende toezeggingen moeten bevatten met betrekking tot de ontmanteling van exploratie-infrastructuur, die doorgaans een beperkte levensduur heeft;

92.

wijst op het grote potentieel van energieproductie aan de hand van golven en getijden of de thermische gradiënt en zoutgradiënt van zeeën en oceanen; stelt vast dat oceaanenergie op lange termijn een van de meest competitieve en kostenefficiënte vormen van energie kan worden;

93.

is verheugd over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt ten aanzien van de invoering van maritieme ruimtelijke ordening; herhaalt dat er verdere inspanningen nodig zijn voor de coherente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/89/EU om het voortouw te nemen bij de wereldwijde invoering van maritieme ruimtelijke ordening; verzoekt de lidstaten daarom uiterlijk op 31 maart 2021 hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen vast te stellen; benadrukt de internationale en transnationale dimensie en verzoekt de Commissie voorstellen voor internationale richtsnoeren te beginnen opstellen, rekening houdend met het belang van synergieën en wisselwerkingen tussen land en zee, alsook gerelateerde processen zoals geïntegreerd kustbeheer, en een internationaal forum inzake maritieme ruimtelijke planning te leiden, waarbij de relevante belanghebbenden en derde landen worden betrokken, om dit wereldwijd te bevorderen en optimale werkwijzen aan te reiken, teneinde de internationale samenwerking te intensiveren, het beheer, het behoud en het gebruik van de oceanen te verbeteren, meer transparantie te bewerkstelligen en onderwijs en opleiding te bevorderen;

94.

merkt op dat er door de intensievere activiteit in kust- en mariene wateren steeds meer nood is aan mariene ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie te werken aan internationale richtsnoeren voor mariene ruimtelijke ordening, en mee te werken aan een wereldwijde uitbreiding van de beschermde mariene gebieden met behulp van financiering met middelen van de programma's Horizon 2020 en LIFE;

95.

vraagt de Commissie met klem de internationale inspanningen ter bescherming van de mariene biodiversiteit te ondersteunen, met name in het kader van de lopende onderhandelingen over een nieuw juridisch bindend instrument voor het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in gebieden die het niveau van de nationale wetgeving overstijgen; roept de Commissie op voorstellen te presenteren voor strengere wetgeving inzake de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit in de zones die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen;

96.

verheugt zich over de verbintenis van de Commissie om het CBD en CITES te steunen en benadrukt de noodzaak van een gecoördineerde aanpak voor de tenuitvoerlegging van de beslissingen die in het kader van deze overeenkomsten worden genomen ter bescherming van mariene soorten en de mariene biodiversiteit, alsook van meer coherentie tussen internationale initiatieven en op Europees niveau ontwikkelde initiatieven; beklemtoont dat het belangrijk is meer te doen voor de bescherming van mariene soorten onder CITES, én om, voor de soorten die reeds onder dit verdrag vallen, de regels ervan strikt na te leven;

97.

wijst erop dat biodiversiteit belangrijk is, aangezien zij de hoeksteen vormt van onze oceanen, waar zij een cruciale rol speelt in de instandhouding van de productiviteit en de werking van de mariene ecosystemen;

98.

merkt op dat het GVB ervoor moet zorgen dat de sterftecijfers in de visserij op een niveau komen waarbij visbestanden de mogelijkheid krijgen zich te herstellen en boven een niveau te blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; beklemtoont het belang van duurzame visserijmanagementpraktijken, in het bijzonder in de vorm van de implementatie van beheermaatregelen en toezicht, controles en handhaving, stoelend op de beste wetenschappelijke adviezen; is van oordeel dat het pakket maatregelen nog zou kunnen worden uitgebreid met bijvoorbeeld ondersteuning van de consumptie van duurzaam gevangen vis, en met op het voorzorgsbeginsel stoelende en ecosysteemgeoriënteerde benaderingen; is ingenomen met de duurzame innovaties die de visserijsector heeft geïntroduceerd, alsook met de investeringen in en de ontwikkeling en de invoering van selectieve vangsttechnieken;

99.

herinnert eraan dat om de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) effectief te bestrijden er absoluut voor moet worden gezorgd dat geen van dergelijke activiteiten afkomstige visserijproducten op de markten terechtkomen; spoort de EU aan om er in al haar partnerschappen en in alle internationale fora voor te ijveren dat IOO-visserijproducten de toegang tot zo veel mogelijk markten wordt ontzegd, om zo de rentabiliteit van dergelijke activiteiten te verminderen;

100.

beklemtoont dat het voor een doeltreffende bestrijding van IOO-visserij en overbevissing van visbestanden noodzakelijk is dat de bilaterale partnerschappen worden voortgezet en uitgebreid, aangezien de acties van de EU anders slechts een beperkt effect op de huidige toestand kunnen hebben;

101.

roept de lidstaten en derde landen op consistenter en effectiever te zijn wat hun controles van de vangstdocumentatie (vangstcertificaten) en de vangsten betreft, om te waarborgen dat de vis legaal gevangen is; spoort landen aan om maatregelen te nemen om de bestrijding van IOO-visserij enerzijds en het handels- en marktbeleid anderzijds beter op elkaar af te stemmen; benadrukt het feit dat de EU op alle internationale fora de nodige actie moet bevorderen, ondersteunen en ondernemen om IOO-visserij te beëindigen;

102.

juicht het internationaal leiderschap van de EU toe bij de concrete vooruitgang die is geboekt in de strijd tegen IOO-visserij, alsook haar grote vastberadenheid om effectieve maatregelen tegen IOO-visserij te nemen; wijst op de inspanningen van de EU om haar internationale acties tegen IOO-visserij te versterken op bilateraal, regionaal en multilateraal niveau, onder andere door bilaterale gesprekken te blijven voeren met derde landen-partners, door trackingsystemen voor vaartuigen te gebruiken en door belangrijke internationale agentschappen zoals Interpol een grotere rol te geven; roept de autoriteiten van de lidstaten op de Commissie actief te steunen bij haar werkzaamheden om een elektronisch instrument voor het beheer van de vangstcertificaten op te zetten;

103.

merkt op dat de EU-verordening betreffende het voorkomen, tegengaan en beëindigen van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) voor verbetering van de situatie heeft gezorgd, maar dat de tenuitvoerlegging ervan in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat er meer coördinatie met derde landen nodig is, om ervoor te zorgen dat geen vis illegaal op de EU-markt komt; vraagt de EU met klem ook derde landen onder druk te zetten om actie te ondernemen tegen het binnenkomen van uit IOO-visserij afkomstige vis op hun markten;

104.

benadrukt het feit dat een snelle respons voor het bestrijden van invasieve soorten belangrijk is, gezien de toenemende impact hiervan op en de risico's die deze inhouden voor de visserij, de productiviteit van de oceanen en de biodiversiteit, en de rol die zij spelen in het verstoren van de natuurlijke ecosystemen; verzoekt de lidstaten om beter samen te werken, zowel onderling als met derde landen, onder andere door middel van op elkaar afgestemde samenwerkingsacties en de uitwisseling van informatie, gegevens en beste praktijken;

105.

stelt dat de uitwisseling van ballastwater een mogelijke manier is om de introductie van invasieve uitheemse soorten te voorkomen; benadrukt dat het Ballastwaterverdrag van de IMO, dat bedoeld is om dit probleem te controleren en te beheersen, spoedig in werking zal treden maar dat de succesvolle tenuitvoerlegging zal afhangen van wijder verbreide ratificatie;

106.

spoort de Commissie ertoe aan een voortrekkersrol op zich te nemen en een op ecosystemen gebaseerde mariene ruimtelijke planning op wereldschaal te promoten met als doel de druk op het mariene milieu te verlichten en de ontwikkeling van duurzame blauwe economieën te bevorderen;

107.

vraagt de Commissie met klem haar werkzaamheden te versnellen en te zorgen voor meer samenwerking en coördinatie betreffende de ontwikkeling van interoperabele vangstdocumentatieregelingen en de traceerbaarheid van visserijproducten;

108.

verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtdadig op te treden om bepaalde vormen van visserijsubsidies te verbieden die overcapaciteit en overbevissing in de hand werken, subsidies die bijdragen tot IOO-visserij te elimineren en af te zien van een hernieuwde invoering van dergelijke subsidies, en meent dat zij dit kunnen doen door de werkzaamheden met het oog op de afronding van onderhandelingen over deze kwestie binnen de WTO te versnellen, en door te erkennen dat een aangepaste en effectieve speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen een integrerend onderdeel van deze onderhandelingen moet vormen;

109.

is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om financieringsmogelijkheden te bieden voor de afbakening van beschermde mariene gebieden en de uitwisseling van goede praktijken, en aldus bij te dragen tot het bereiken van de globale doelstelling om tegen 2020 van 10 % van alle mariene gebieden en kustgebieden beschermde mariene gebieden te maken, zoals beschreven in SDG 14.5; wijst erop dat beschermde mariene gebieden ecologische en sociaaleconomische voordelen bieden, en een belangrijk instrument zijn voor het beheer van de visserijactiviteiten en voor de bescherming van de paaigronden; herinnert er met name aan dat de ecologisch en biologisch significante gebieden zoals gedefinieerd in het biodiversiteitsverdrag belangrijk zijn en in stand moeten worden gehouden ter ondersteuning van de gezonde werking van de oceanen en de vele functies die ze vervullen; juicht de intentie van de Commissie toe om te wijzen op het belang van en zelf ook meer te doen voor het beheer van beschermde mariene gebieden, in het bijzonder door coherente en onderling verbonden netwerken van dit soort gebieden te ontwikkelen;

110.

roept de EU en de lidstaten ertoe op zich te verbinden tot investeringen in sociaal kapitaal om voor een beter beheer van mariene en litorale hulpbronnen te zorgen; pleit er met name sterk voor om vrouwen en jongeren te betrekken bij programma's ter vergroting van de kennis over oceanen en bij raadplegingen van belanghebbenden bij het onderwerp oceanen;

111.

onderstreept dat de Commissie maatregelen moet voorstellen om activiteiten op het gebied van marien en maritiem onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020 en het vervolgprogramma daarvan verder te versterken;

112.

vraagt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren en bij de ontwikkeling van coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden, en bij hun ontwerp, beheer en evaluatie, voor een holistische benadering te kiezen, als onderdeel van een doeltreffend proces van ruimtelijke planning, teneinde ervoor te zorgen dat zij hun volledige potentieel voor het beschermen van mariene en kustdiversiteit kunnen benutten; betreurt het dat momenteel nog geen 3 % van alle oceanen ter wereld als volledig beschermd marien reservaatgebied is aangeduid; vraagt de lidstaten het aantal als zodanig aangeduide beschermde mariene gebieden te vergroten, in overeenstemming met SDG 14, met als doel ten minste 10 % van de zee- en kustgebieden in stand te houden; moedigt de lidstaten aan coherente en onderling verbonden netwerken van beschermde mariene gebieden te ontwikkelen; vraagt dat de Commissie en de Raad de resultaten van de wetenschappelijke werkzaamheden betreffende biodiversiteit die verband houden met de criteria inzake de vaststelling van beschermde mariene gebieden, te gebruiken bij het overleg over de instandhouding en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in zones die buiten de nationale rechtsgebieden vallen; moedigt de lidstaten er tot slot toe aan toe te zien op de complementariteit van de gebruikte instrumenten en te zorgen voor de ontwikkeling van mariene ruimtelijke ordening op zodanige wijze dat beschermde mariene gebieden beter worden verbonden met andere doeltreffende instandhoudingsmaatregelen;

113.

beklemtoont het belang van het beschermen van biodiversiteit middels een doeltreffend beheerd en ecologisch coherent netwerk van beschermde mariene gebieden, instandhoudingszones en mariene sites van Natura 2000, ter grootte van ten minste 10 % van alle Europese zeeën en mariene gebieden tegen 2020, in overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 14.5; dringt erop aan te streven naar verwezenlijking, daar waar mogelijk, van het streefcijfer van IUCN en het World Parks Congress van 30 % beschermde mariene gebieden tegen 2030;

114.

vindt dat meer moet worden gedaan voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk in de mariene omgeving, in concreto door desbetrefende sites in kaart te brengen en te beheren, met name op volle zee; dringt nog maar eens aan op de invoering van een soortgelijk specifiek en duurzaam kader ter bescherming van de biodiversiteit in de Franse ultraperifere gebieden;

115.

roept op tot intensievere inspanningen ter verbetering van de kennis over oceanen in Europa, door middel van meer samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, beleidsmakers en de bevolking, met een sterke klemtoon op onderwijsprogramma’s over het belang van oceanen en zee en op informatie over loopbanen in de blauwe economie;

116.

vraagt de lidstaten de bescherming en de weerstand van mariene en littorale ecosystemen, in het bijzonder koraalriffen en mangroven, te vergroten, en zich in dit verband aan te sluiten bij het International Coral Reef Initiative;

117.

vraagt de lidstaten om de minst ontwikkelde landen en in het bijzonder kleine insulaire ontwikkelingslanden te steunen met het oog op een betere uitvoering van het Marpol-verdrag, en daarmee het milieu en de inkomsten van de bevolking in havengebieden te beschermen;

118.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om via de diverse communautaire fondsen de nodige investeringen te doen om een gunstige omgeving te creëren voor de ontwikkeling van hernieuwbare zee-energie, met als doel het potentieel van de Europese zeeën ten volle te benutten;

119.

vraagt dat de Commissie zich op internationaal niveau meer inzet voor de invoering van een coherent regelgevingskader voor de exploratie en exploitatie van diepzeemineralen, gebaseerd op het voorzorgsbeginsel;

120.

vraagt de Commissie en de lidstaten om de prioritaire maatregelen met betrekking tot de biodiversiteit van zeeën en kustgebieden die tijdens de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit zijn aangenomen, ten uitvoer te leggen;

121.

is van oordeel dat een 'Erika IV'-pakket inzake maritieme veiligheid moet worden gelanceerd om nieuwe rampen op zee te voorkomen, en dat in dit pakket rekening moet worden gehouden met de milieuschade die als gevolg van de bestaande EU-wetgeving aan de mariene wateren wordt toegebracht;

122.

verzoekt de Commissie om het bestaan van ecologische schade, die verschilt van economische, materiële en morele schade, in het recht van de EU te erkennen en bij te dragen tot de erkenning van deze vorm van schade op internationaal niveau;

123.

roept de Commissie op tot meer coherentie tussen haar intern en extern beleid op het vlak van het beheer en de bescherming van hulpmiddelen en van de biodiversiteit en oceanen;

124.

onderstreept dat de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie in eilandgebieden niet alleen een ware kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van deze gebieden maar ook een aanzienlijke bron van mogelijkheden voor de EU en de rest van de wereld; vraagt dat de Commissie het voortouw neemt voor een wereldwijde strategie betreffende eilandgebieden, gericht op de ontwikkeling van een nieuw economisch model dat afgestemd is op hun specifieke kenmerken en uitgaat van zelfstandigheid op het vlak van energie en van de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie;

125.

verzoekt de lidstaten en de Commissie via de diverse communautaire fondsen bij te dragen tot de investeringen in eilandgebieden en ultraperifere gebieden die nodig zijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie, en aldus tegelijk bij te dragen tot de zelfstandigheid van deze gebieden op het vlak van energie;

126.

vraagt dat de Commissie ondersteuning biedt voor opleidingen en vaardigheden in de nieuwe beroepen die met de duurzame blauwe energie verbonden zijn, met name in gebieden met een groot potentieel op dit vlak zoals maritieme gebieden, eilanden en ultraperifere regio's;

127.

pleit voor de invoering van een overkoepelend en geïntegreerd Europees oceaanbeleid, met een intern en een extern luik, dat alle beleidsmaatregelen betreffende de oceanen omvat (op het vlak van onderzoek, milieu, energie, vervoer, visserij, cohesie, nabuurschap, internationale handel enz.) en uitgaat van de fundamentele doelstellingen van de instandhouding van het mariene milieu en van duurzame ontwikkeling;

Aanpakken van de toenemende uitstoot van schepen als gevolg van vervoer over zee

128.

merkt op dat zelfs in de derde broeikasgassenstudie van de IMO uit 2014 werd gesteld dat de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart tegen 2050 naar verwachting met tussen 50 % en 250 % zou stijgen, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van economie en energie, en dat in de studie van het Parlement van 2015 over emissiereductiedoelstellingen voor de internationale lucht- en scheepvaart staat dat in geval van verder uitstel van een IMO-actieplan ter bestrijding van de klimaatverandering het aandeel van de CO2-uitstoot door de zeescheepvaart in de mondiale broeikasgasuitstoot tegen 2050 zou kunnen toenemen tot 17 %; benadrukt dat derhalve de scheepvaart alleen al een groot deel van het resterende broeikasgasbudget om de temperatuurstijging ver beneden de 2 oC te houden, zou opgebruiken;

129.

beklemtoont dat er dringend wereldwijde actie nodig is om de negatieve impact van de toename van de kooldioxideniveaus in de atmosfeer op de ecosystemen in en de gezondheid van de oceanen te temperen, met name in het kader van de uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen overeenkomst van Parijs; wijst erop dat deze negatieve impact zich onder meer vertaalt in een toename van de oceaantemperatuur, verzuring van kusten en oceanen, een stijgende zeespiegel, veranderingen in de oceaanstromen en kusterosie, en extreme weerfenomenen, een afname van het poolijsoppervlak, wijzigingen in het zoutgehalte en de beschikbaarheid van nutriënten, en zuurstofverlies, en dat deze gevolgen elkaar kunnen versterken; onderstreept het belang van goed functionerende ecosystemen voor het verbeteren van de weerbaarheid van oceanen; herhaalt dat er dringend moet worden opgetreden tegen deze negatieve gevolgen, die de essentiële rol van de oceaan als klimaatregulator, koolstofput, bron van biodiversiteit en belangrijke bron van nutriënten, inkomsten, energie en ecosysteemgerelateerde diensten in het gedrang brengen;

130.

herhaalt dat alle economische sectoren conform de Overeenkomst van Parijs moeten bijdragen tot de vermindering van de CO2-uitstoot; dringt erop aan dat de IMO een duidelijke emissiedoelstelling vaststelt en tegen 2018 kortetermijnmaatregelen om de internationale CO2-emissie op wereldwijde schaal te beperken in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs; merkt bovendien op dat bij ontstentenis van een vergelijkbare regeling binnen het kader van de IMO de CO2-emissies afkomstig van havens van de Unie en van reizen naar en vanuit aanloophavens van de Unie in rekening moeten worden gebracht via het EU-emissiehandelssysteem, of een vergelijkbaar krachtig prijsmechanisme, dat zo snel mogelijk en in ieder geval niet later dan 2023 operationeel moet worden;

131.

herhaalt dat het gebruik van bio-lng moet worden aangemoedigd als een manier om de scheepvaart koolstofvrij te maken en dat het gebruik van biogas voor transport in de eerste plaats moet worden voorbehouden voor de scheepvaart, aangezien bio-lng een bestaande geavanceerde hernieuwbare brandstof vormt; merkt op dat de in Richtlijn 2014/94/EU beschreven infrastructurele ontwikkelingen moeten voorzien in het gebruik van bio-lng in de scheepvaartsector, waar momenteel slechts in beperkte mate andere mogelijkheden voor hernieuwbare energie bestaan;

132.

benadrukt de rol die aardgas, met name vloeibaar aardgas (lng), zou kunnen spelen in de overgang naar een koolstofarme vervoerssector, met name voor wat de scheepvaart betreft, aangezien het de uitstoot van CO2 en luchtverontreinigende stoffen kan helpen verminderen;

133.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de toepassing van snelheidsbeperkingen voor schepen ter vermindering van de uitstoot in IMO-verband te beoordelen en te stimuleren, rekening houdend met de „Energy Efficiency Design Index” (EEDI) en het „Ship Energy Efficiency Management Plan” (SEEMP), en gezien het feit dat snelheidsbeperkingen in het weg- en spoorwegvervoer de normaalste zaak van de wereld zijn; benadrukt dat de interne en externe economische voordelen van lagere snelheden in de scheepvaart de kosten overtreffen; merkt op dat langzaam varen relatief gemakkelijk te controleren en af te dwingen valt, en weinig administratieve rompslomp met zich meebrengt voor de betrokkenen;

134.

benadrukt dat walstroom een cruciale rol kan spelen bij de vergroening van de scheepvaart, aangezien schepen zo hun motoren kunnen uitzetten en zich kunnen aansluiten op een elektrisch stroomnet om te kunnen fungeren als hotel voor hun bemanning en om te laden en lossen terwijl ze zich in een haven bevinden of aangemeerd zijn; vraagt dat de Commissie en de lidstaten zich meer inspannen om het gebruik van walstroom door alle schepen die Europese havens aandoen aan te moedigen en te ondersteunen, zodat emissies van scheepsmotoren in havenwateren worden verhinderd, de uitstoot van verontreinigende stoffen en broeikasgassen wordt verminderd, en lawaai, trillingen en slijtage van de motoren worden beperkt;

135.

dringt aan op de invoering van een wereldwijd marktgebaseerd mechanisme, zoals een prijsmechanisme voor emissies binnen de IMO, om de emissies van de internationale scheepvaart aan te pakken, met bijzondere aandacht voor regio's die volledig afhankelijk zijn van het maritiem vervoer, en met name de ultraperifere en insulaire gebieden en landen;

136.

vraagt in het licht van de snel evoluerende wetenschappelijke kennis over de impact in termen van CO2- en andere emissies van het vervoer over zee op het wereldklimaat dat de IPCC samen met de IMO een beoordeling uitvoert van deze impact, net zoals de IPCC een bijzonder verslag heeft opgesteld over de luchtvaart en de mondiale atmosfeer voor de sector van het luchtvervoer;

137.

roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich actief in te zetten voor een snelle afronding van het lang aanslepende IMO-werkplan ter vermindering van de roetemissies van schepen in de Arctische wateren, met als doel de snelle temperatuurstijgingen in het poolgebied af te remmen;

138.

vraagt dat de Commissie ten laatste tegen 2020 met een voorstel komt betreffende het gebruik en de installatie van op het vasteland geproduceerde elektriciteit door, respectievelijk voor in EU-havens aangemeerde schepen, ter vermindering van de emissies in havengebieden;

139.

benadrukt het belang van de herziening van de richtlijn inzake havenontvangstvoorzieningen (2000/59/EG), en verzoekt de lidstaten en de Commissie in samenwerking met de IMO, derde landen en de sector een strategie vast te stellen om de maritieme sector koolstofvrij te maken, inspelend op de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de noodzaak een internationaal systeem voor de monitoring, rapportage en verificatie van broeikasgasemissies tot stand te brengen;

140.

vraagt de Commissie met klem de nodige fiscale voorwaarden te scheppen om het gebruik van walstroomvoorzieningen door schepen in EU-havens en de toepassing van hernieuwbare technologie, in het bijzonder met betrekking tot zeilen, batterijen en brandstofcellen, in de zeevaart en met name de korte vaart aan te moedigen;

141.

verzoekt de relevante organen om in de hele EU voor gelijke concurrentievoorwaarden te zorgen met betrekking tot de uitstoot van zwavel- en stikstofoxiden door de grenswaarden hiervoor gelijk te stellen met de huidige laagste grenswaarden;

142.

vraagt de Commissie na te denken over en voorstellen te doen voor maatregelen waarmee de uitstoot van stikstofoxide door bestaande schepen aanzienlijk kan worden verlaagd, en een effectbeoordeling uit te voeren van een heffing op stikstofoxide en een fondsensysteem hiervoor, met als doel deze uitstoot snel en daadwerkelijk aanzienlijk te verlagen;

143.

doet een beroep op de lidstaten en de Commissie om wettelijke en technische maatregelen voor te stellen met als doel de uitstoot van deeltjes en zwarte koolstof te verlagen;

144.

benadrukt het belang van de ultraperifere gebieden in een maritieme context, met name vanwege hun ligging in de Atlantische en Indische Oceaan, als laboratoria voor de bestudering en bestrijding van de effecten van klimaatverandering op de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met een groot potentieel voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en blauwe biotechnologie; benadrukt dat er innoverende programma's en adequate financiering voor de oprichting van O&O-centra in de ultraperifere gebieden moeten komen; dringt hiertoe aan op de vorming van een maritiem cluster van ultraperifere regio's;

Versterken van het internationale onderzoek naar en de gegevens over oceanen

145.

benadrukt dat het belangrijk is innovatieve diensten te ontwikkelen voor overheids- en privéactoren, zoals kenniscentra en -netwerken, waarmee deze gedegen kennis kunnen verwerven over de milieutoestand van mariene wateren, met als doel het delen van wetenschappelijke gegevens, goede praktijken en knowhow aan te moedigen en de in het Stappenplan voor mariene kennis 2020 (SWD(2014)0149) opgenomen maatregelen volledig ten uitvoer te leggen; verheugt zich in deze context over het feit dat de marienemilieumonitoringdienst van Copernicus en de Intergouvernementele Groep voor aardobservaties (GEO) volledig operationeel zijn; verzoekt de Commissie met klem op Copernicus gebaseerde capaciteiten te ontwikkelen voor het monitoren van broeikasgasemissies, waaronder CO2-emissies, aangezien dit aanzienlijke toegevoegde waarde zou hebben voor de bestrijding van de klimaatverandering;

146.

ziet uit naar de voorstellen van de Commissie om de onderzoeks- en observatieactiviteiten van de EU te coördineren met internationale partners, en om na te gaan hoe de kwaliteit van het onderzoek kan worden verbeterd, onder meer door de bestaande onderzoeks- en observatie-instrumenten en -activiteiten van de EU, waaronder het Europees marien observatie- en datanetwerk (EMODnet), uit te breiden met het oog op het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank, het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus), het Europees mondiaal observatiesysteem (EuroGOOS) en het gezamenlijk programmeringsinitiatief „Gezonde en productieve zeeën en oceanen”, met als doel het ontwikkelen van een internationaal marien en maritiem gegevensnetwerk;

147.

roept op tot de volledige wettelijke toelating en integratie op Europees niveau van innovatieve, bewezen selectieve visserijtechnieken, waarvan de monitoring in nauwe samenwerking met wetenschappelijke instellingen en zonder nationaal protectionisme dient plaats te vinden;

148.

vraagt meer investeringen in wetenschappelijk onderzoek om een beter inzicht te verkrijgen in onze oceanen; merkt op dat tot op heden 95 % van de oceanen nog niet is onderzocht;

149.

beklemtoont dat de onderzoeksresultaten en gegevens van mariene wetenschap en technologie met wetenschappelijke gemeenschappen uit derde landen moeten worden gedeeld; benadrukt het feit dat zowel de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap in derde landen, als de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen van groot belang is voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij, beter marien beheer en de aanpak van gezamenlijke oceaanproblemen;

150.

stelt bezorgd vast dat kleine eilanden uiterst kwetsbaar zijn voor kusterosie aangezien hun kustgebieden ernstige gevolgen kunnen ondervinden van de door de klimaatverandering veroorzaakte zeespiegelstijging en evolutie van watercyclussen en mariene ecosystemen; benadrukt dat de bestaande grote Europese centra voor gegevensverzameling niet beschikken over de gegevenreeksen inzake de massabalans van sedimenten, die noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de veranderingen van kustgebieden en kusterosie voor wat kleine eilanden betreft; benadrukt bijgevolg dat er dringend innovatieve en geavanceerde technologieën moeten worden ontwikkeld en ingezet om de kusterosie, de toestand van de kusten en het mariene milieu en de milieuparameters van kleine eilanden in de EU in kaart te brengen, te evalueren en te monitoren; vraagt de Commissie en de lidstaten om dergelijke projecten te bevorderen;

151.

onderstreept het belang van de kennis van de zeebodem, mariene soorten en habitats, en van het verzamelen van geologische, bathymetrische, seismische, vulkanische, chemische, hydrologische, atmosferische en meteorologische eigenschappen van de oceanen, met name met het oog op de ontwikkeling van hernieuwbare mariene energie en voor de vaststelling van beschermde mariene gebieden; pleit hiertoe voor de wetenschappelijke observatie en exploitatie van de oceanen, met eerbied voor de mariene omgeving en ecosystemen en met als doel duurzame ontwikkeling;

152.

merkt op dat het van cruciaal belang is om in de visserijsector te zorgen voor correcte gegevens, een essentiële voorwaarde voor het realiseren van goede oceaangovernance; benadrukt het feit dat passende en realistische financiële middelen moeten worden verstrekt om te garanderen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd; is van mening dat de samenwerking en de coördinatie met de internationale partners naar het voorbeeld van EMODnet en in lijn met de mededeling van de G7-top van Tsukuba moet worden verbeterd;

153.

pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering indien er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;

154.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om wetenschappelijke kennis, gegevensuitwisseling en overdracht van technologieën te stimuleren met als doel de bescherming en het duurzame gebruik van de oceanen te bevorderen; roept op tot de voortzetting en versterking, op wereldwijd niveau, van initiatieven, samenwerking en investeringen ten gunste van marien onderzoek en mariene innovatie;

155.

benadrukt dat oceaangovernance moet stoelen op de beste beschikbare kennis en pleit daarom voor meer onderzoek en innovatie met als doel de oceanen en hun hulpbronnen te beheren op een manier die de instandhouding en het herstel van mariene ecosystemen alsook een duurzaam gebruik van de mariene hulpbronnen garandeert;

156.

beklemtoont dat er verder onderzoek moet gebeuren naar het gevaar van catastrofale olielekken en de cumulatieve impact van frequentere lekken op de oceanen, om ervoor te zorgen dat besluiten om offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten te beginnen gebaseerd zijn op nauwkeurige en actuele wetenschappelijke kennis;

157.

vraagt de Commissie en de lidstaten om onderzoeksinitiatieven te versterken, multidisciplinaire benaderingen aan te moedigen en partnerschappen tussen economische actoren en overheden te stimuleren met als doel de wetenschappelijke kennis van de oceanen te vergroten;

158.

beklemtoont dat meer middelen nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar de zeeën en oceanen, zoals interdisciplinair onderzoek en permanente waarneming van oceanen en kustgebieden, alsook voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en kennis, waaronder in traditionele vorm, teneinde onze kennis over de oceanen te vergroten, meer inzicht te verwerven in de verbanden tussen klimaat en de gezondheid en de productiviteit van de oceanen, de ontwikkeling te stimuleren van gecoördineerde systemen van vroegtijdige waarschuwing in verband met extreme weersverschijnselen en -gebeurtenissen, besluitvorming op basis van de beste beschikbare wetenschap aan te zwengelen, wetenschappelijke en technologische innovatie te bevorderen, en te zorgen voor een grotere bijdrage van mariene biodiversiteit aan de ontwikkeling van ontwikkelingslanden, in het bijzonder kleine eilandstaten en minst ontwikkelde landen;

159.

vraagt de Commissie om de invoering op Europees niveau en de bevordering op internationaal niveau van het onderzoek naar, de observatie van, en de inzameling en uitwisseling van gegevens over vulkaaneilanden en oceanische vulkanen en hun banden met de oceanen; benadrukt de voortrekkersrol die de ultraperifere regio's op dit gebied kunnen spelen;

160.

wijst erop dat hernieuwbare energie afkomstig van zeeën en oceanen aanzienlijke mogelijkheden biedt voor het bereiken van de klimaat- en energiedoelstellingen en voor het diversifiëren van energiebronnen; beklemtoont dat er meer onderzoek moet worden gedaan van golven, stromingen en zoutgehalte en dat er gepaste criteria inzake milieuduurzaamheid moeten worden ontwikkeld;

161.

herinnert eraan dat het bevorderen van de kennis over de oceanen een van de doelstellingen van de strategie voor „blauwe groei” is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om met andere internationale spelers nieuwe partnerschappen op het gebied van marien onderzoek en mariene wetenschappen voor te stellen en de bestaande partnerschappen, zoals BlueMed, te versterken;

162.

is ingenomen met de steun die de EU binnen het kaderprogramma verleent aan programma’s voor marien en maritiem onderzoek en voor innovatie; vraagt aan de Commissie om deze steun te handhaven;

163.

pleit voor voldoende middelen ter ondersteuning van mariene en maritieme onderzoek- en innovatie-initiatieven, en met name specifieke onderzoeks- en innovatiemissies inzake de oceanen waarbij verscheidene sectoren betrokken zijn;

164.

ondersteunt de voortzetting van het bepaalde in de Verklaring van Galway van 2013, en wenst dat met derde landen vergelijkbare vormen van samenwerking worden opgezet;

165.

benadrukt dat de bevordering van verdere investeringen in mariene wetenschap samen met derde landen, zoals bedoeld in de Verklaring van Galway uit 2013, alsook investeringen in gezamenlijke onderzoeksprojecten in ontwikkelingslanden en de oprichting van internationale netwerken om resultaten en gegevens te delen, uiterst belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een duurzamere visserij en beter marien beheer en voor het aanpakken van gemeenschappelijke problemen in verband met de oceanen;

166.

herhaalt het belang van samenwerking met internationale partners om het in kaart brengen van en waarnemingen en onderzoek in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Atlantische Oceaan te versterken, in overeenstemming met het BlueMed-initiatief en de Verklaringen van Belém en Galway en in het kader van wereldwijde of regionale allianties zoals het Forum Belmont;

167.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een voorstel te doen voor een gelijkschakeling, tegen 2018, van EMODnet met andere internationale initiatieven inzake de verzameling van mariene gegevens; herinnert aan het belang van het engagement van de Unie ten aanzien van de SDG's van de VN, en in het bijzonder SDG's 14.A en 14.A.1, en van de mededeling van de G7-top van ministers van Wetenschap en Technologie van Tsukuba in deze context; vraagt de Commissie en de lidstaten met klem om hun internationale partners te herinneren aan hun toezeggingen om te ijveren voor een toegankelijke, interoperabele en open wetenschap; vraagt dat de Commissie geregeld verslag uitbrengt aan het Parlement over de gemaakte vorderingen in de richting van platforms voor oceaanobservatie die echt internationaal zijn;

168.

dringt in overeenstemming met het VN-document „Our Ocean, Our Future” aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van wetenschappelijke en traditionele kennisstelsels;

169.

benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van de ontwikkeling van geschikte systemen voor oceaanobservatie, de toegang tot mariene gegevens en de omgang met grote hoeveelheden gegevens (onder meer de 'blauwe cloud'), overeenkomstig de mededeling van Tsukuba;

170.

pleit voor meer middelen om de mariene kennis en het begrijpen van oceanen te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot wetenschappelijk marien onderzoek, verzameling van nieuwe gegevens en platforms voor kennis- en gegevensuitwisseling, alsook om beleidsontwikkeling en besluitvorming op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal aan te moedigen; herhaalt het belang van de voorzorgsbenadering in gevallen waarin er geen passende wetenschappelijke onderbouwing voorhanden is;

171.

verzoekt de lidstaten alsook regionale en lokale autoriteiten en particuliere entiteiten zich in de eerste plaats toe te leggen op innovatieprojecten, blauwe biotechnologieën en het gebruik van schone energie om een milieuvriendelijker infrastructuur en zeevervoer te bevorderen en deze in die zin aan te passen, en het ecosysteem en de biodiversiteit van oceanen te beschermen via het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), Horizon 2020 en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); vraagt de lidstaten voorts vooral aandacht te schenken aan alternatieve en niet-conventionele brandstof voor vaartuigen — zoals LNG — en aan het project voor LNG-blauwe-corridors om eilanden met elkaar te verbinden, teneinde infrastructuur — zoals LNG-terminals — te bevorderen en aan te passen, als overbruggende technologie, met gebruikmaking van de voormelde bestaande financiering; verzoekt de Commissie oceaanpartnerschappen uit te werken met belangrijke spelers op het gebied van de oceanen, ter bevordering van de samenwerking, de beleidssamenhang en de coördinatie inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op essentiële terreinen met betrekking tot oceaangovernance, zoals blauwe groei en de uitwisseling van goede praktijken;

172.

wijst erop dat de automatisering en digitalisering van de maritieme sector betere digitale vaardigheden en kwalificaties vergt, en benadrukt dat dit een kans vormt om jongeren aan te trekken; verzoekt de Commissie initiatieven in dit verband voor te stellen, gezamenlijke initiatieven voor de erkenning van kwalificaties te ontwikkelen en verschillende mariene en maritieme activiteiten te bevorderen;

173.

betreurt dat in de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance niet wordt gerefereerd aan kust- en maritiem toerisme, rekening houdend met de betekenis daarvan voor eilanden, kustgebieden en ultraperifere gebieden en voor de lokale toeristische sector, waarin vooral kmo's actief zijn; dringt aan op uitvoering van een Europese strategie voor toerisme in het kader van het internationaal oceaanforum en vraagt om de regio's en de lokale overheden in kustgebieden bij de pan-Europese dialoog te betrekken voor een uitwisseling van optimale werkwijzen voor een slimme governance van kust- en maritiem toerisme; benadrukt dat kustgebieden niet uit het oog mogen worden verloren in de strategie van de Commissie inzake plastic afval en andere vormen van marien afval, aangezien de verstoring van het mariene milieu de toeristische aantrekkelijkheid uiterst negatief beïnvloedt en onvermijdelijke economische en klimatologische gevolgen heeft voor alle activiteiten in de ultraperifere gebieden;

174.

dringt aan op grotere inspanningen ter bevordering van onderzoek en innovatie om een betere oceaangovernance mogelijk te maken op een wijze die zorgt voor het behoud en herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van de duurzaamheid van deze rijkdommen, alsook ter bevordering van de kennis over de oceanen, zowel in Europa als wereldwijd, door middel van een nauwere samenwerking en uitwisseling tussen onderzoekers, belanghebbenden, besluitvormers en het publiek, teneinde te zorgen voor betere voorlichting over de oceanen en over loopbanen in de blauwe economie; dringt aan op een grondige evaluatie van de toestand van de oceanen, uitgaande van zowel wetenschappelijke als traditionele kennisstelsels, in overeenstemming met het VN-document „Our Ocean, Our Future: A call for action”;

175.

benadrukt dat het van belang is de lokale autoriteiten van kustgebieden en ultraperifere gebieden te betrekken bij het proces om de internationale oceaangovernance dichter bij de EU-burgers te brengen;

o

o o

176.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 60.

(2)  Zie Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0069, P8_TA(2017)0070, P8_TA(2017)0071 and P8_TA(2017)0072.

(3)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(4)  PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.

(5)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

(6)  PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.

(7)  PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.

(8)  PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.

(9)  PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1.

(10)  PB L 251 van 16.9.2016, blz. 77.

(11)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135.

(12)  PB L 123 van 19.5.2015, blz. 55.

(13)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0035.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0093.

(15)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0478.

(16)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 70.

(17)  PB C 75 van 26.2.2016, blz. 24.

(18)  „Plastic waste inputs from land into the ocean”, Jenna R. Jambeck, Roland Geyer, Chris Wilcox, Theodore R. Siegler, Miriam Perryman, Anthony Andrady, Ramani Narayan, Kara Lavender Law, Science, Vol. 347, Issue 6223, 13 februari 2015, blz. 768-771.

(19)  Marine Plastic Debris and Microplastics, UNEP: https://wedocs.unep.org/rest/bitstreams/11700/retrieve

(20)  Europees Milieu-agentschap, „The impact of international shipping on European air quality and climate forcing”, 2013.

(21)  Winkel, R., Weddige, U., Johnson, D., Hoen, V., en Papaefthimiou, S. (2015), „Shore Side Electricity in Europe: Potential and environmental benefits”, Energy Policy, DOI: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0301421515300240

(22)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 65.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/34


P8_TA(2018)0005

Vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid (2017/2086(INI))

(2018/C 458/03)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 aangenomen werd, en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,

gezien het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die uit de vierde Wereldvrouwenconferentie van 1995 zijn voortgekomen, en vooral het kritieke aandachtspunt K (Vrouwen en het milieu),

gezien de door het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) ontwikkelde „Demographic Exploration for Climate Adaptation”, die bevolkingsgegevens koppelt aan de geografie van klimaatgerelateerde gevaren en zo een beleidsinstrument biedt voor het verminderen van het risico van rampen,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD), dat in december 1996 in werking is getreden, en met name artikel 5 van de algemene bepalingen,

gezien de 18e Conferentie van de Partijen (COP 18) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), gehouden in Qatar van 26 november tot 8 december 2012 (Besluit 23/CP.18),

gezien de 20e Conferentie van de Partijen (COP 20) bij het UNFCCC, gehouden in Lima, Peru, van 1 tot 12 december 2014, en vooral het werkprogramma van Lima inzake gender (Besluit 18/CP.20),

gezien de 21e Conferentie van de Partijen (COP 21) bij het UNFCCC, gehouden in Parijs, Frankrijk, van 30 november tot 11 december 2015,

gezien artikel 8 van de Overeenkomst van Parijs,

gezien de 22e Conferentie van de Partijen (COP 22) bij het UNFCCC, gehouden in Marrakech, Marokko, van 7 tot 18 november 2016, en vooral het besluit inzake gender en klimaatverandering tot verlenging van het werkprogramma van Lima inzake gender 2014 (Besluit 21/CP.22),

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd aangenomen en die op 1 januari 2016 van kracht werd, en met name duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) 1, 4, 5 en 13 daarvan,

gezien Resolutie 35/20 van de VN-Mensenrechtenraad van 22 juni 2017 over mensenrechten en klimaatverandering,

gezien artikel 2 en artikel 3, leden 2 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over gendergelijkheid en het milieu: verbetering van de besluitvorming, de kwalificaties en het concurrentievermogen op het gebied van het klimaatmitigatiebeleid in de EU,

gezien het Genderactieplan 2016-2020 van de EU, dat op 26 oktober 2015 door de Raad werd aangenomen,

gezien zijn resolutie van 26 november 2014 over de VN-Conferentie over klimaatverandering 2014 — COP 20 in Lima, Peru (1-12 december 2014) (1),

gezien zijn resolutie van 14 oktober 2015 getiteld „Op weg naar een nieuwe internationale klimaatovereenkomst in Parijs” (2),

gezien zijn resolutie van 20 april 2012 over vrouwen en klimaatverandering (3),

gezien de standpuntnota over het nieuwe klimaatakkoord van 2015 („Position Paper on the 2015 New Climate Agreement”), die op 1 juni 2015 door de organisatie Women and Gender Constituency gepubliceerd werd (4),

gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 26 januari 2017, getiteld „Gender in environment and climate change” (5),

gezien de verplichtingen van Genève betreffende mensenrechten en klimaatactie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0403/2017),

A.

overwegende dat klimaatverandering een wereldwijd fenomeen is, dat meer schade veroorzaakt in de landen en gemeenschappen die het minst verantwoordelijk zijn voor de aardopwarming; overwegende dat de gevolgen groter zijn voor het deel van de bevolking dat het meest afhankelijk is van natuurlijke hulpbronnen voor levensonderhoud en/of dat het minst weerstand kan bieden aan natuurrampen, zoals droogte, landverschuivingen, overstromingen en orkanen; overwegende dat diegenen die beschikken over minder middelen om zich aan te passen, het hardst zullen worden getroffen en het meest zullen lijden onder het effect van de klimaatverandering;

B.

overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering door vrouwen en mannen anders worden ervaren; overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn en meer met risico's en lasten geconfronteerd worden, onder meer door ongelijke toegang tot hulpmiddelen, onderwijs, carrièremogelijkheden en landrechten, maar ook door maatschappelijke en culturele normen en verschillende intersectionele ervaringen;

C.

overwegende dat vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn voor de klimaatverandering, en de effecten daarvan in onevenredige mate ondervinden als gevolg van hun sociale rol, die onder meer de voorziening van water, voedsel en brandstoffen voor het gezin en de zorg voor anderen omvat; overwegende dat vrouwen wereldwijd verantwoordelijk zijn voor meer dan 70 % van de taken die gerelateerd zijn aan water en waterbeheer; overwegende dat in de regio's die het meest getroffen worden door de klimaatverandering 70 % van alle vrouwen in de landbouwsector werkt, maar dat deze vrouwen desondanks zelden worden betrokken bij de ontwikkeling van klimaatbeleid;

D.

overwegende dat de VN schat dat 781 miljoen mensen van boven de 15, waarvan bijna twee derde vrouwen, nog steeds analfabeet zijn (6), terwijl de toegang tot informatie en onderwijs door middel van passende communicatiekanalen essentieel is voor het waarborgen de autonomie van vrouwen, met name tijdens rampen;

E.

overwegende dat in de landbouwsector in Afrika vrouwen meer dan 90 % van het basisvoedsel produceren maar slechts 1 % van het bouwland bezitten;

F.

overwegende dat rampen grote gevolgen hebben voor onderwijs, volksgezondheid, structurele armoede en volkerenontheemding;

G.

overwegende dat de VN schat dat van de 1,3 miljard mensen die in armoede leven, 70 % vrouw is; overwegende dat arme mensen vaker in marginale gebieden wonen die kwetsbaar zijn voor overstromingen, een stijgende zeespiegel en stormen; overwegende dat vrouwen en kinderen een 14 keer grotere kans hebben dan mannen om bij natuurrampen om het leven te komen;

H.

overwegende dat de klimaatverandering leidt tot meer ongelijkheid tussen vrouwen en mannen op het vlak van discriminatie, gevaren voor de gezondheid, verlies van bestaansmiddelen, ontheemding, migratie, armoede, mensensmokkel, geweld, seksuele uitbuiting, voedselonzekerheid en toegang tot infrastructuur en essentiële diensten; overwegende dat er behoefte is aan een genderbewuste aanpak, waarbij een analyse van de gevolgen voor het klimaat gekoppeld wordt aan een kritische reflectie over consumptiepatronen en de gevolgen daarvan voor de klimaatverandering;

I.

overwegende dat de ongelijke participatie van vrouwen aan besluitvormingsprocedures en aan de arbeidsmarkt zorgt voor meer ongelijkheid, en vaak verhindert dat vrouwen ten volle bijdragen en deelnemen aan klimaatbeleidsvorming en -planning, en de tenuitvoerlegging daarvan; overwegende dat vrouwen niet enkel slachtoffer zijn, maar ook doeltreffende veranderingsactoren bij de ontwikkeling van strategieën voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering binnen hun gemeenschappen en in besluitvormingsfuncties, en dat zij in staat moeten worden gesteld om dat te doen;

J.

overwegende dat het in actieprogramma van Peking in 1995 duidelijk het verband is vastgesteld tussen gender, het milieu en duurzame ontwikkeling en is verklaard dat voor vrouwen een strategische rol is weggelegd in de ontwikkeling van duurzame en ecologisch verantwoorde consumptie- en productiepatronen, en dat vrouwen op gelijke voet moeten deelnemen aan besluitvorming over het milieu op alle niveaus;

K.

overwegende dat het UNCCD in artikel 5 van zijn algemene bepalingen de rol van vrouwen in plattelandsgemeenschappen en de meest door woestijnvorming en droogte getroffen regio's erkent, en gelijke participatie van mannen en vrouwen in de bestrijding van woestijnvorming en de gevolgen van droogte aanmoedigt;

L.

overwegende dat het bereiken van genderevenwicht en de betekenisvolle deelname van vrouwen aan welk proces dan ook er uiteindelijk van afhankelijk is dat de structurele fundamenten van gendergebaseerde ongelijkheid worden gecorrigeerd;

M.

overwegende dat de partijen van het UNFCCC tijdens de COP 18 (ingevolge besluit 23/CP.18) overeen zijn gekomen te streven naar genderevenwicht binnen instanties die zijn opgericht krachtens het klimaatverdrag en het Protocol van Kyoto, teneinde de participatie van vrouwen te verbeteren, te komen tot een doeltreffender klimaatveranderingsbeleid dat evenzeer tegemoetkomt aan de behoeften van vrouwen als aan die van mannen, en te monitoren hoeveel vooruitgang er met de bevordering van een genderresponsief klimaatbeleid is geboekt in de richting van de doelstelling van genderevenwicht;

N.

overwegende dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen voor klimaatverandering op nationaal niveau in de EU-lidstaten, maar niet in de desbetreffende DG's van de Commissie, zoals het DG Klimaat en het DG Energie, waar 40 % van de functies door vrouwen wordt bekleed;

O.

overwegende dat het werkprogramma van Lima inzake gender, dat tijdens de COP 20 aangenomen werd (ingevolge Besluit 18/CP.20), de partijen oproept genderevenwicht in hun vertegenwoordiging te stimuleren en gendersensitiviteit tijdens de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen; overwegende dat de partijen worden aangemoedigd opleiding en bewustmaking van vrouwelijke en mannelijke afgevaardigden te steunen met betrekking tot kwesties die verband houden met genderevenwicht en klimaatverandering;

P.

overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs (COP 21) is bepaald dat de partijen hun respectieve verplichtingen betreffende, onder meer, mensenrechten en gendergelijkheid in aanmerking dienen te nemen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst;

Q.

overwegende dat mechanismen voor de financiering van aanpassings- en bestrijdingsmaatregelen, om verlies, schade of klimaatontheemding aan te pakken, efficiënter zullen zijn wanneer zij zodanig zijn ontworpen dat de volledige participatie van vrouwen in ontwerpprocedures, besluitvorming en tenuitvoerlegging is ingebouwd, met inbegrip van de participatie van vrouwen aan de basis; overwegende dat het benutten van de kennis van vrouwen, met inbegrip van lokale en inheemse kennis, tot doorbraken inzake rampenbeheer kan leiden, de biodiversiteit stimuleert, het waterbeheer verbetert, de voedselzekerheid vergroot, verwoestijning voorkomt, bosbescherming verzekert, een vlotte overgang naar hernieuwbare energietechnologieën waarborgt en de volksgezondheid ondersteunt;

R.

overwegende dat de partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben erkend dat klimaatverandering een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid is; overwegende dat de Partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, migranten, kinderen, personen met een handicap en mensen in kwetsbare situaties, en het recht op ontwikkeling, alsmede de gendergelijkheid, de empowerment van vrouwen en de intergenerationele solidariteit dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen;

S.

overwegende dat klimaatrechtvaardigheid nauw samenhangt met mensenrechten en ontwikkeling, aangezien zij de rechten van de meest kwetsbaren beschermt en een eerlijke verdeling van de lasten en voordelen van klimaatverandering en de gevolgen daarvan verzekert;

T.

overwegende dat in de SDG's erkend is dat er een verband bestaat tussen het bereiken van gendergelijkheid en het bereiken van alle SDG's, met inbegrip van doelstelling 13 inzake klimaatverandering, waarin voorzien wordt in de mogelijkheid om de grondoorzaken van de zwakkere sociaal-economische positie van vrouwen aan te pakken en dus hun bestendigheid tegen klimaatverandering te versterken;

U.

overwegende dat de klimaatverandering in regio's zoals Sub-Saharaans Afrika en Zuid-Azië kan leiden tot extreme armoede voor meer dan 100 miljoen mensen tegen 2030, wat conflicten en ontheemding in de hand zal werken; overwegende dat in het UNCCD wordt geschat dat woestijnvorming tegen 2045 kan leiden tot de ontheemding van 135 miljoen mensen; overwegende dat de Internationale Organisatie voor Migratie van de VN in haar beoordeling van bewijsmateriaal opmerkt dat het aantal als gevolg van het klimaat ontheemden tegen 2050 kan variëren van 25 miljoen tot 1 miljard, waarbij het getal van 200 miljoen mensen de meest geciteerde schatting is;

V.

overwegende dat gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid en het recht op ontwikkeling inherent zijn aan het concept van klimaatrechtvaardigheid; overwegende dat de klimaatverandering de samenleving als geheel treft, maar dat het vooral vrouwen zijn die het meest geconfronteerd worden met klimaatontheemding;

W.

overwegende dat de klimaatverandering de omvang en frequentie van natuurrampen doet toenemen, wat kan leiden tot het verlies van bezit, het verlies van economische inkomstengenererende activiteiten, het verlies van toegang tot essentiële gezondheidsdiensten en een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld; overwegende dat de bestendigheid van vrouwen tegen de gevolgen van natuurrampen vaak belemmerd wordt door aanhoudende ongelijkheid; overwegende dat de klimaatverandering deze ongelijkheid waarschijnlijk zal vergroten, wat nog meer gevallen van kwetsbaarheid en ontheemding zal creëren;

X.

overwegende dat deze gevolgen voor een groot deel vermeden kunnen worden door een snelle, inclusieve en genderresponsieve ontwikkelingsagenda ten uitvoer te leggen, die gericht is op bestrijding van en aanpassing aan de veranderende klimaatomstandigheden;

Y.

overwegende dat de klimaatverandering naar verwachting zal leiden tot een dusdanige toename van de ontheemding dat zij niet past binnen de parameters van de huidige internationale kaders; overwegende dat het aanpakken van de ontheemding ten gevolge van de klimaatverandering een belangrijke uitdaging zal zijn, waarvoor een complexe en alomvattende globale strategie vereist is die gebaseerd is op de eerbiediging van mensenrechten;

Z.

overwegende dat de aanneming van het document „Key Messages on Human Rights and Climate Change” (Kernpunten inzake mensenrechten en klimaatverandering) door de VN-Raad voor de mensenrechten in 2017 een belangrijke stap in de goede richting is voor het aanpakken van de negatieve gevolgen voor het ten volle en daadwerkelijk genieten van mensenrechten; overwegende dat de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs de mondiale leiders een transversale normatieve basis geven voor de ontwikkeling van een kader dat klimaatontheemding effectief kan aanpakken door voort te bouwen op de bestaande VN-instrumenten;

AA.

overwegende dat de EU een duidelijk rechtskader heeft dat haar verplicht gendergelijkheid en mensenrechten in haar intern en extern beleid te respecteren en te bevorderen; overwegende dat het EU-klimaatbeleid een aanzienlijke impact kan hebben op de bescherming van de mensenrechten en de bevordering van genderresponsieve klimaatbeleidsmaatregelen wereldwijd;

AB.

overwegende dat de EU, in lijn met de bevoegdheden overeenkomstig de Verdragen, de juridische en beleidsomgeving effectief kan verbeteren, teneinde de klimaatrechtvaardigheid te ondersteunen en actief bij te dragen aan de ontwikkeling van een internationaal kader ter bescherming van de mensenrechten van door het klimaat ontheemde personen; merkt op dat de EU en de lidstaten toegezegd hebben een genderperspectief te integreren in het toekomstige mondiaal pact voor veilige, ordelijke en reguliere migratie;

AC.

overwegende dat „klimaatvluchtelingen” niet in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 zijn opgenomen;

1.

erkent dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van de klimaatuitdagingen; benadrukt dat vrouwen niet alleen slachtoffers zijn, maar ook krachtige actoren voor verandering, die, wanneer zij ten volle participeren, efficiënte klimaatstrategieën en/of oplossingen met betrekking tot de aanpassing en bestrijding kunnen formuleren en uitvoeren, en die klimaatbestendigheid kunnen opbouwen als een product van de verschillende domeinen waarin zij ervaring en praktische kennis hebben, in verschillende sectoren, gaande van landbouw, bosbouw en visserij tot energie-infrastructuur en duurzame steden;

2.

stelt vast dat de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt in plattelandsgebieden betrekking heeft op een breed scala aan banen die verder gaan dan de conventionele landbouw, en benadrukt in dit verband dat vrouwen in plattelandsgebieden actoren van verandering kunnen zijn, in de zin dat zij de overgang naar duurzame en ecologisch verantwoorde landbouw kunnen bevorderen en een belangrijke rol kunnen vervullen bij het scheppen van groene banen;

3.

verzoekt de Commissie programma's op te zetten voor de overdracht van moderne technologieën en kennis waarmee gemeenschappen en regio's in ontwikkelingslanden zich aan de klimaatverandering kunnen aanpassen, en vrouwen hierbij te betrekken, aangezien zij in de risicolanden tot 70 % van de arbeidskrachten in de landbouwsector vormen;

4.

is ervan overtuigd dat meer inspraak van vrouwen in plattelandsgebieden essentieel is met betrekking tot toegang tot land, kredieten en duurzame landbouwmethodes voor het opbouwen van klimaatbestendigheid, met inbegrip van de bescherming van ecosystemen, watervoorraden en bodemvruchtbaarheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze aspecten in hun ontwikkelingsbeleid te beschermen, onder meer door middel van plannen voor publieke investeringen en ondersteuning van verantwoorde particuliere investeringen aan de hand van kaders zoals de „Guiding Principles on Business and Human Rights” uit het mondiaal pact van de VN en het actieplan voor investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van UNCTAD;

5.

erkent dat vrouwen en meisjes de beste informatiebronnen zijn wat betreft hun eigen omstandigheden en behoeften, en dat zij daarom bij alle kwesties die hun aangaan geraadpleegd moeten worden; erkent dat, volgens het EIGE, vrouwen statistisch gezien bezorgder zijn over de klimaatverandering; erkent dat vrouwen als vernieuwers, leiders, organisatoren, opvoeders en zorgverleners door de eeuwen heen in moeilijke omstandigheden manieren hebben gevonden om te zorgen voor hun families en in hun behoeften te voorzien, en dat zij een enorm potentieel hebben om ook voor de toekomst vernieuwers te zijn;

6.

roept de Commissie op rekening te houden met de sociale en ecologische gevolgen van de beleidsinitiatieven die zij in het kader van haar handels- en extern ontwikkelingsbeleid neemt, met inbegrip van de impact ervan op vrouwen; dringt er tevens bij de Commissie op aan om de sociale en milieunormen in de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten bindend te maken;

7.

erkent dat ontwikkelingsbeleid met betrekking tot gezondheid, onderwijs en emancipatie, naast milieubeleid, van fundamenteel belang is voor duurzame ontwikkeling en het uiteindelijk vinden van een oplossing voor de klimaatverandering; erkent dat de wijze waarop dit beleid wordt geïntegreerd om stijgende trends zoals verstedelijking aan te pakken van grote invloed zal zijn op de klimaatverandering;

8.

wijst erop dat SDG 13 („Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden”) ingaat op de participatie van vrouwen in klimaatmaatregelen via streefdoel 13.b, namelijk „Zorg ervoor dat de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten in ontwikkeling meer capaciteit hebben om doeltreffend beleid te voeren rond klimaatverandering, onder meer gericht op vrouwen, jongeren, en plaatselijke en achtergestelde gemeenschappen”;

9.

betreurt dat alle bijdragen met betrekking tot gender door de partijen bij het UNFCCC op vrijwillige basis zijn; spoort de Commissie, samen met de lidstaten, aan om hun steun voor de ontwikkeling, aanname en financiering van het Genderactieplan van het UNFCCC te herhalen, en aan te vullen met een alomvattend en meerjarig werkprogramma dat financiering, prioritaire actiegebieden, tijdslijnen, cruciale prestatie-indicatoren, een definitie van de verantwoordelijke actoren, en monitorings- en toezichtmechanismen omvat;

10.

roept de Commissie en de lidstaten op het goede voorbeeld te geven en streefdoelen en tijdlijnen vast te stellen met het oog op het verwezenlijken van de doelstelling van genderevenwicht in delegaties bij het UNFCCC;

11.

onderstreept de noodzaak tijdelijke bijzondere maatregelen te nemen om het doel van genderevenwicht te bevorderen in formele en informele organen die zijn opgericht in het kader van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto;

12.

roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen, in overeenstemming met de beloften van de EU ten aanzien van gendergelijkheid en mensenrechten, dat de volgende nationaal vastgestelde bijdragen van de EU consistente verslaglegging bevatten over gendergelijkheid en mensenrechten;

13.

roept de lidstaten op om zich te houden aan besluit 21/CP.22 inzake gender en klimaatverandering, dat partijen „uitnodigt om een nationaal contactpunt voor genderkwesties bij klimaatonderhandelingen, tenuitvoerlegging en monitoring aan te duiden en hiervoor in ondersteuning te voorzien”, en contactpunten voor genderkwesties in derde landen en/of partnerlanden te ondersteunen;

14.

erkent dat vrouwen niet alleen het merendeel van de onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, maar ook in meerderheid de dagelijkse consumentenbeslissingen nemen en dat zij daarom, voorzien van nauwkeurige informatie en opties, via hun keuzen invloed kunnen uitoefenen op de duurzaamheid; stelt vast dat onderzoek bijvoorbeeld heeft uitgewezen dat consumenten hun broeikasgasemissies met tot 5 % kunnen verlagen door lokaal geproduceerd voedsel te kiezen;

15.

herinnert aan zijn resolutie van 16 november 2011 over de Conferentie over klimaatverandering in Durban (COP 17) (7) en aan de daarin opgenomen belofte om „te streven naar een vrouwelijke participatiegraad van minimaal 40 % in alle relevante organen” voor de financiering van het klimaatbeleid;

16.

vraagt de Commissie en de lidstaten om een genderresponsieve en op de mensenrechten gebaseerde benadering te hanteren bij de werkzaamheden van de taskforce van Warschau over ontheemding, die van het UNFCCC (COP 22) een mandaat kreeg om aanbevelingen te ontwikkelen voor geïntegreerde benaderingen om ontheemding door de schadelijke gevolgen van de klimaatverandering te voorkomen, te beperken en op te lossen, waarbij erkend wordt dat vrouwen en meisjes behoren tot de kwetsbaarste groepen die door de klimaatverandering ontheemd worden bijgevolg zeer kwetsbaar zijn voor mensenhandel en gendergerelateerd geweld;

17.

verzoekt de Commissie klimaatverandering in alle ontwikkelingsprogramma's op alle niveaus op te nemen; vraagt bovendien dat inheemse plattelandsvrouwen meer worden betrokken bij de besluitvorming en bij het plannen, uitvoeren en opstellen van beleidsinitiatieven en ontwikkelingsprogramma's met betrekking tot klimaatverandering;

18.

verzoekt de Commissie om, samen met de lidstaten, te zorgen voor een genderbewuste benadering in het kader van haar activiteiten voor het Platform voor ontheemding door rampen (het Nanseninitiatief) en haar „Agenda voor de bescherming van personen die buiten de eigen landsgrenzen ontheemd werden door rampen en klimaatverandering”;

19.

verzoekt de Commissie en de lidstaten indicatoren te ontwikkelen en naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen bij het plannen, uitvoeren, monitoren en evalueren van beleidsmaatregelen, programma's en projecten met betrekking tot de klimaatverandering, onder meer aan de hand van instrumenten zoals genderanalyses, gendereffectbeoordelingen, genderbudgettering en de milieu- en gendergelijkheidsindex (EGI), waarbij ook het EIGE versterkt moet worden;

20.

vraagt de Commissie en de lidstaten om bij te dragen tot het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, teneinde klimaatrechtvaardigheid te verzekeren door te erkennen dat de klimaatverandering een aanjager van migratie is, op de mensenrechten gebaseerde input te waarborgen, en gendergelijkheid in het hele pact te integreren, in overeenstemming met de behoeften van mensen die als gevolg van het klimaat ontheemd zijn;

21.

herinnert aan kerntoezegging 4 van de toezeggingen van de EU voor de wereldtop over humanitaire hulp, namelijk ervoor te zorgen dat de programmering van humanitaire bijstand genderresponsief is; roept de Commissie op erop toe te zien dat deze verbintenis tot uitdrukking komt in de tenuitvoerlegging van het ECHO-programma voor rampenparaatheid (DIPECHO) en in de tenuitvoerlegging van het Actieplan 2013-2020 voor weerbaarheid in landen die gevoelig zijn voor crisis en de „Resilience Marker”;

22.

veroordeelt scherp het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwelijke ontheemden en migranten; is van mening dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vrouwen en meisjes onder de migranten die op hun route aan geweld zijn blootgesteld, en dat hun toegang moet worden geboden tot medische verzorging en psychologische bijstand;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevante programma's te richten op de gebieden die door rampen zijn getroffen, hun inspanningen op te voeren om hulp te verlenen aan deze regio's, en op te treden om de door rampen veroorzaakte problemen ter plaatse op te lossen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en kinderen, die het meest lijden onder de gevolgen van rampen;

24.

verzoekt alle belanghebbenden de emancipatie van vrouwen en hun bewustwording aan te moedigen door hun kennis te verbeteren over de bescherming voor, tijdens en na met het klimaat verband houdende rampen en hen actief te betrekken bij de voorbereiding op rampen, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en risicopreventie, aangezien dit een belangrijk onderdeel is van hun rol bij de vergroting van de weerbaarheid bij rampen;

25.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, in samenwerking met de organisaties uit het maatschappelijk middenveld ter plaatse, controlemechanismen te ondersteunen, te versterken en in te voeren in opvangcentra voor ontheemden of migranten waar niet altijd de minimumvoorwaarden heersen om genderspecifiek geweld te voorkomen, teneinde alle vormen van intimidatie van vrouwen en meisjes te voorkomen;

26.

vraagt de Commissie om, met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenorganisaties samen te werken om voor vluchtelingen en ontheemden, met name voor kwetsbare vrouwen en meisjes, opvang te garanderen die de mensenrechten eerbiedigt;

27.

erkent de mogelijkheden voor het integreren van de bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering met de doelstellingen voor de economische emancipatie van vrouwen, met name in ontwikkelingslanden; roept de Commissie en de lidstaten op om in relevante projecten en mechanismen, zoals het samenwerkingsprogramma van de VN ter reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden (UN-REDD), te onderzoeken hoe vrouwen kansen kunnen krijgen in de vorm van betaald werk om de milieudiensten te verrichten die zij nu op vrijwillige basis doen, bijvoorbeeld herbebossing, bebossing van ontgonnen grond en de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen;

28.

roept de EU en de lidstaten op om, met het oog op de verdere bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de UNFCCC-onderhandelingen, te voorzien in financiering voor opleiding en deelname van vertegenwoordigers van het vrouwelijke geslacht; roept de Commissie ertoe op het vormen van netwerken van vrouwenorganisaties en activiteiten van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de ontwikkeling van klimaatveranderingsbeleid te bevorderen en te ondersteunen; verzoekt de Commissie te verzekeren dat vrouwen op gelijke voet deelnemen aan en begunstigde zijn van alle met EU-steun georganiseerde besprekingen, programma's en financiering met betrekking tot klimaatverandering op nationaal en lokaal niveau;

29.

verzoekt de Commissie en de DG's die voor gendergelijkheid, ontwikkeling en energie en klimaat bevoegd zijn, om gendergelijkheid structureel en systematisch op te nemen in hun klimaatveranderings- en energiebeleid voor de EU, en niet uitsluitend aandacht te besteden aan de externe dimensie; spoort met name het DG Justitie en Consumentenzaken en het DG Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO) aan om zich meer bewust te worden van en zich sterker in te spannen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid; benadrukt dat het DG Klimaat middelen moet toekennen zodat personeel voor het contactpunt voor gender kan worden aangeworven; roept de EU en haar lidstaten op om een beginsel van „klimaatrechtvaardigheid” te ontwikkelen; wijst er nadrukkelijk op dat kan worden gesteld dat het grootste onrecht van ons falen om klimaatverandering effectief aan te pakken, de schadelijke gevolgen voor arme landen en bevolkingsgroepen, en in het bijzonder voor vrouwen zijn;

30.

roept de Commissie en de lidstaten op in hun universele periodieke toetsingsverslagen aan de VN-Raad voor de mensenrechten verslag te doen van de gevolgen voor gender en mensenrechten en van klimaatactie;

31.

stelt vast dat de financiële verbintenissen van de EU voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw zijn toegenomen, maar dat er niet voorzien is in meer personeelscapaciteit om het toegenomen werk uit te voeren; benadrukt dat de EU een sterke betrokkenheid van de instellingen op het vlak van gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw in verband met de klimaatverandering moet laten zien, met name wat bepaald is in de overkoepelende beleidsmaatregelen voor ontwikkelingssamenwerking, namelijk de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het EU-genderactieplan;

32.

betreurt dat gendergelijkheid en klimaatverandering in het tweede EU-actieplan inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw (GAP II) geen prioriteiten zijn; merkt op dat onvoldoende genderbewuste indicatoren werden ontwikkeld of opgenomen in de verslaglegging, en dat de interne verantwoordingsplicht en financiering voor resultaten op het vlak van gendergelijkheid en klimaatverandering ondermaats blijven; merkt op dat de minste vooruitgang is geboekt met betrekking tot doelstelling 20 van GAP II, over de gelijke rechten van vrouwen om deel te nemen aan en invloed uit te oefenen op besluitvormingsprocedures met betrekking tot klimaat en milieu, en roept de Commissie op om meer te doen om deze doelstelling ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat GAP II voorziet in een EU-agenda voor buitenlands beleid met vier thematische pijlers, waaronder de horizontale pijler waarmee beoogd wordt de institutionele cultuur van de Commissiediensten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te veranderen met het oog op een meer doeltreffende uitvoering van de beloften van de EU, met volledige inachtneming van het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

33.

erkent dat verbeterde technische richtsnoeren op zichzelf niet voldoende zullen zijn om de doeltreffendheid van de EU inzake gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw te vergroten;

34.

verzoekt de Commissie om het initiatief te nemen om een brede mededeling op te stellen met de titel „Gendergelijkheid en klimaatverandering — opbouwen van de herstelcapaciteit en bevorderen van klimaatrechtvaardigheid in bestrijdings- en aanpassingsstrategieën” teneinde haar sterke institutionele inspanningen voor gendergelijkheid en emancipatie van de vrouw kracht bij te zetten en de huidige tekortkomingen inzake institutionele coördinatie aan te pakken;

35.

verzoekt de parlementaire commissies om gendermainstreaming te versterken als zij binnen het kader van hun bevoegdheden werken aan de grensoverschrijdende kwesties klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en mensenrechten;

36.

benadrukt de noodzaak om bij de financiering van zowel de aanpassing aan klimaatverandering als de bestrijding van de effecten ervan rekening te houden met het genderperspectief; verwelkomt de recente vooruitgang in genderbeleid op het vlak van multilaterale financieringsmechanismen; verwelkomt bovendien initiatieven uit de particuliere sector die erop gericht zijn om de sociale verantwoordelijkheid als ondernemer te vergroten door een premie te betalen voor projecten waarin duurzaamheidscriteria worden opgenomen, inclusief het bevorderen van inkomens en onderwijsmogelijkheden voor vrouwen; stelt echter vast dat volgens het VN-ontwikkelingsprogramma (UN Development Programme, UNDP) slechts 0,01 % van alle wereldwijde financiering projecten ondersteunt die zowel klimaatverandering als vrouwenrechten aanpakken; verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat hun klimaatprogramma's in overeenstemming zijn met de hoogste internationale mensenrechtenstandaarden en gendergelijkheid niet ondermijnen;

37.

is van mening dat de drie financiële mechanismen onder het UNFCCC — het Groen Klimaatfonds (GCF), de Mondiale Milieufaciliteit (GEF) en het adaptatiefonds (AF) — aanvullende fondsen moeten vrijmaken voor een meer op gender gericht investeringsbeleid voor het klimaat;

38.

dringt er bij de EU met name op aan om ontwikkelingshulp voorwaardelijk te stellen aan criteria gebaseerd op mensenrechten, en nieuwe genderbewuste criteria voor klimaatbeleid vast te stellen;

39.

roept op om ervoor te zorgen dat vrouwen bij gendergeoriënteerde acties niet alleen worden aangemerkt als begunstigden van klimaatmaatregelen, maar ook als ondernemers die schone technologieën toepassen; verwelkomt de oproep van de Commissie tot het indienen van voorstellen over „Vrouwen en Duurzame Energie”, waarbij 20 miljoen EUR wordt vrijgemaakt om activiteiten van vrouwelijk ondernemerschap in de duurzame energiesector in ontwikkelingslanden te bevorderen en stimuleert de Commissie om dit bedrag te verhogen in de toekomst;

40.

verzoekt om op gendergelijkheid gerichte opleidingen voor EU-ambtenaren, specifiek voor degenen die te maken hebben met ontwikkelings- en klimaatbeleid;

41.

dringt erop aan dat door het klimaat veroorzaakte ontheemding serieus wordt genomen; staat open voor een debat over de invoering van een bepaling inzake „klimaatmigratie”; dringt erop aan dat er een panel van deskundigen wordt samengesteld om deze kwestie op internationaal niveau te verkennen en spoort ertoe aan het vraagstuk van klimaatmigratie op de internationale agenda te plaatsen; dringt aan op meer internationale samenwerking om veerkracht voor klimaatverandering te waarborgen;

42.

is ingenomen met de vlaggenschipprogrammeringsinitiatieven voor vrouwen van de VN en met de projecten en programma's van het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering die een horizontaal verband leggen tussen gender en klimaatverandering;

43.

is ingenomen met de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten en het milieu en van de VN-Mensenrechtenraad op dit gebied, en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze inspanningen te steunen, onder meer via financiële bijstand;

44.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 289 van 9.8.2016, blz. 27.

(2)  PB C 349 van 17.10.2017, blz. 67.

(3)  PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 91.

(4)  http://womengenderclimate.org/wp-content/uploads/2015/06/WGC_FINAL_1June.pdf

(5)  http://eige.europa.eu/rdc/eige-publications/gender-environment-and-climate-change

(6)  „The World's Women 2015” van de Verenigde Naties, https://unstats.un.org/unsd/gender/chapter3/chapter3.html

(7)  PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 83.


Donderdag 18 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/43


P8_TA(2018)0013

Nigeria

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over Nigeria (2018/2513(RSP))

(2018/C 458/04)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Nigeria,

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat Nigeria op 22 juni 1983 heeft geratificeerd,

gezien de grondwet van de Federale Republiek Nigeria en met name de bepalingen over bescherming van de godsdienstvrijheid die zijn opgenomen in Hoofdstuk IV over het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst,

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2014 over de ontvoeringen in Nigeria en van 9 februari 2015 over de verkiezingen in Nigeria,

gezien de toespraak van president Muhammadu Buhari voor het Europees Parlement van 3 februari 2016,

gezien het besluit om Boko Haram toe te voegen aan de EU-lijst van terroristische organisaties, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 583/2014 van de Commissie van 28 mei 2014 tot 214e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk, die van kracht werd op 29 mei 2014,

gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Federica Mogherini van 7 mei 2017 over de vrijlating van de meisjes die zijn ontvoerd door Boko Haram in Nigeria,

gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, dat op 29 oktober 1993 door Nigeria werd geratificeerd,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989, dat in april 1991 door Nigeria werd geratificeerd,

gezien de tweede herziening van de Overeenkomst van Cotonou, die Nigeria op 27 september 2010 heeft geratificeerd,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan mensenrechtenverdediger Hauwa Ibrahim in 2005,

gezien de uitslag van de presidentsverkiezingen in Nigeria van maart 2015,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Nigeria, het land met de grootste bevolking en de grootste culturele verscheidenheid van Afrika (met een bevolkingsgroei van 33 miljoen in 1950 tot ongeveer 190 miljoen nu), volgens schattingen van de VN tegen 2050 qua bevolking het op twee na grootste land ter wereld wordt, na China en India;

B.

overwegende dat Nigeria het land is met de grootste christelijke bevolking van Afrika;

C.

overwegende dat de bevolking van Nigeria bijna evenveel moslims als christenen telt;

D.

overwegende dat naar schatting 30 miljoen christenen in Noord-Nigeria leven en dat zij de grootste religieuze minderheid vormen in deze voornamelijk islamitische regio;

E.

overwegende dat het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) in november 2017 heeft gemeld dat in Noordoost-Nigeria 8,5 miljoen mensen behoefte hadden aan levensreddende bijstand en dat in 2017 humanitaire hulp werd verstrekt aan 6,9 miljoen mensen;

F.

overwegende dat de Middle Belt-regio in Nigeria al jaren gebukt gaat onder economische en politieke spanningen tussen etnische en religieuze gemeenschappen, waarbij het geweld onlangs is opgelaaid vanwege de strijd tussen herders- en boerengemeenschappen om de macht en de toegang tot land;

G.

overwegende dat de vrede en de stabiliteit in Noord-Nigeria sinds 2009 worden bedreigd door de aanhoudende aanvallen, moorden en ontvoeringen door de islamistische groepering Boko Haram;

H.

overwegende dat sinds Boko Haram met de aanvallen is gestart, meer dan 20 000 mensen vermoord zijn en ruim 2 miljoen mensen ontheemd zijn of naar buurlanden zijn moeten vluchten;

I.

overwegende dat Boko Haram 276 meisjes heeft ontvoerd uit hun school in Chibok (Noord-Nigeria) in april 2014, van wie sommige weer bij hun familie wonen, maar een aanzienlijk aantal nog steeds op een onbekende locatie wordt vastgehouden;

J.

overwegende dat vrouwen en meisjes door Boko Haram tot slaaf zijn gemaakt, zijn verkracht, zijn geradicaliseerd en tot „huwelijken” zijn gedwongen; overwegende dat velen van wie deze afschuwwekkende gebeurtenissen hebben overleefd, door verkrachting zwanger zijn geraakt;

K.

overwegende dat de veiligheidstroepen ook zijn beschuldigd van het verstoren van vreedzaam protest en bijeenkomsten, in sommige gevallen met machtsvertoon en buitensporig geweld;

L.

overwegende dat het voorbije jaar talrijke ontvoeringen van geestelijken en zusters hebben plaatsgevonden, waaronder de ontvoering in Iguoriakhi op 13 november 2017 van zes zusters uit het klooster van het Eucharistisch Hart van Jezus, die onlangs werden vrijgelaten;

M.

overwegende dat 14 mensen gedood zijn en vele anderen gewond zijn geraakt in Omoku, toen zij op nieuwjaarsdag in de vroege ochtend terugkeerden van een kerkdienst; overwegende dat het aantal doden zowel bij de christenen als bij de moslims recent is gestegen, wat de onrustwekkende toestand van beide geloofsgemeenschappen in het land benadrukt;

N.

overwegende dat de conflicten tussen herders- en boerengemeenschappen in Nigeria het afgelopen decennium talrijker, meer verspreid en intenser zijn geworden en vandaag een bedreiging vormen voor het nationale voortbestaan; overwegende dat duizenden mensen zijn gedood, gemeenschappen zijn verwoest en een groot aantal boeren en herders het leven hebben gelaten of hun eigendom kwijt zijn vanwege de escalatie van moord en vernieling die niet alleen de bestaansmiddelen vernietigt, maar ook negatieve gevolgen heeft voor de nationale cohesie;

O.

overwegende dat het voortbestaan van de nomadische veeteelt op lange termijn wordt bedreigd door de hoge bevolkingsgroei, de uitbreiding van de landbouw en het verlies van weidegronden en trekroutes; overwegende dat de nomadische veeteelt terzelfder tijd niet mag worden beëindigd of verboden, aangezien het bestaan ervan berust op sterke culturele, politieke en economische argumenten;

P.

overwegende dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft verklaard dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Boko Haram in Nigeria misdrijven tegen de menselijkheid in de zin van artikel 7 van het Statuut van Rome heeft begaan, waaronder moord en vervolging;

Q.

overwegende dat Nigeria beschikt over een complex rechtsstelsel, met een combinatie van gemeen recht, gewoonterecht en religieus recht, en over verschillende bestuursniveaus, zodat het moeilijk is om de mensenrechten naar behoren te handhaven;

R.

overwegende dat verantwoordingsplicht, rechtvaardigheid, de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid essentiële elementen zijn ter ondersteuning van inspanningen met het oog op vrede, conflictoplossing, verzoening en heropbouw;

S.

overwegende dat de doodstraf wettelijk is in Nigeria; overwegende dat in Nigeria het aantal ter dood veroordeelden 527 bedroeg in 2016, drie keer meer dan in 2015; overwegende dat er sinds 2006 een feitelijk moratorium op de doodstraf van kracht was, dat evenwel werd onderbroken in 2013 en 2016;

T.

overwegende dat de onafhankelijke nationale kiescommissie van Nigeria heeft aangekondigd dat presidents- en parlementsverkiezingen zullen worden gehouden op 16 februari 2019;

U.

overwegende dat de organisatie Transparency International Nigeria op de 136e plaats inschaalde van de 175 landen in haar corruptieperceptie-index van 2016;

V.

overwegende dat de EU uit hoofde van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou een regelmatige politieke dialoog met Nigeria aangaat over mensenrechten en democratische beginselen, dus ook over etnische, religieuze en raciale discriminatie;

1.

maakt zich grote zorgen over de toenemende interetnische conflicten tussen herders en boeren in de Middle Belt-regio die hebben geleid tot een toename van de veiligheidsproblemen waarvoor Nigeria zich al gesteld zag, en betreurt het gebrek aan echte vooruitgang bij de aanpak van deze problemen;

2.

spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de toename van geweld tegen christenen en moslims in Nigeria, inclusief het viseren van religieuze instellingen en gelovigen, zoals bij de recente moord op minstens 48 christenen in verschillende dorpen in Plateau State en de bomaanslag in de moskee in Mubi (Noordoost-Nigeria), waarbij minstens 50 mensen omkwamen; verzoekt president Buhari en de Nigeriaanse regering hun inspanningen op te voeren om een einde te maken aan het geweld, het recht van de Nigerianen op vrije geloofsbeleving te verdedigen en de rechten van al hun burgers afdoende te beschermen, overeenkomstig de wetten en de grondwet van het land; betuigt zijn medeleven aan de families van alle slachtoffers van het aanhoudende geweld; herinnert er bovendien aan dat het samenleven van herders en boeren tot de jaren zeventig vreedzaam is verlopen en betreurt dat het huidige geweld, dat verband houdt met de toegang tot land en verergerd is door het verdwijnen van doeltreffende bemiddelingsregelingen, nu wordt afgeschilderd als een religieus conflict, wat een te eenvoudige voorstelling van zaken is;

3.

verzoekt de regering met klem zich toe te leggen op de bescherming van de mensenrechten en de menselijke waardigheid op alle beleidsgebieden om het vreedzame samenleven van alle burgers te waarborgen, ongeacht hun godsdienst, overtuigingen en politieke banden;

4.

verzoekt de Nigeriaanse regering met klem via onderhandelingen te komen tot een nationaal beleidskader dat de belangen van zowel boeren als herders beschermt, en verzoekt de internationale partners meer middelen te investeren in het voorkomen en oplossen van de intercommunale conflicten tussen veehoeders en boeren, door het ondersteunen van samenwerking door middel van gezamenlijke initiatieven op het gebied van economisch beheer en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen;

5.

betreurt het aanhoudende geweld en de aanvallen in Noord-Nigeria die gericht waren tegen christelijke gemeenschappen; merkt op dat Boko Haram moslims, christenen en andere geloofsgemeenschappen zonder onderscheid heeft aangevallen;

6.

merkt op dat het Nigeriaanse leger grondgebied van Boko Haram heeft heroverd en een aantal leden ervan heeft gearresteerd, maar dat de niet-militaire inspanningen van de regering in de strijd tegen Boko Haram nog maar pas op gang aan het komen zijn;

7.

verzoekt de regering Buhari met klem om haar burgers te beschermen tegen terrorisme, maar benadrukt dat dergelijke acties moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; is ingenomen met de vooruitgang van de regering Buhari inzake de veiligheidsproblemen waarvoor Nigeria zich gesteld ziet en inzake de aanpak van de corruptie; biedt zijn steun aan om deze doelstelling te realiseren en te proberen de koppeling te verbreken tussen corrupte praktijken en terrorisme;

8.

wijst er evenwel nogmaals op dat de maatregelen van de regering tegen Boko Haram en andere terroristische organisaties niet nog meer geweld mogen veroorzaken; dringt in dit verband aan op een hervorming van de nationale veiligheidstroepen van Nigeria, met inbegrip van de politie, en op het voeren van onderzoeken naar de verantwoordelijken voor alle mensenrechtenschendingen, waaronder buitengerechtelijke executies, foltering, willekeurige arrestatie en aan afpersing gerelateerd misbruik;

9.

verzoekt de Nigeriaanse regering met klem de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken door te zorgen voor gelijke rechten voor alle burgers en voor niet-discriminerende wetgeving;

10.

veroordeelt het seksueel en gendergerelateerd geweld waarbij Boko Haram en andere terroristische groeperingen zich richten tegen vrouwen en meisjes, die het slachtoffer worden van ontvoering, gedwongen huwelijk of verkrachting of een zelfmoordaanslag moeten plegen; spreekt er bovendien zijn bezorgdheid over uit dat de ontoereikende humanitaire hulp in vluchtelingenkampen ook tot een groot aantal gevallen van uitbuiting en seksueel misbruik heeft geleid;

11.

roept de Nigeriaanse autoriteiten op de nodige psychosociale steun te verlenen aan de slachtoffers van het radicaliseringsprobleem, in het bijzonder vrouwen, kinderen en jongeren, voor zij in de samenleving re-integreren; dringt aan op gezamenlijke inspanningen van alle internationale actoren voor de preventie van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt, en voor de ontwikkeling van rehabilitatie- en deradicaliseringsprogramma's;

12.

spoort aan tot grotere vooruitgang bij de aanpak van de corruptie die de Nigeriaanse samenleving al decennia lam legt en is van mening dat de regering Buhari haar bredere politieke, economische en sociale agenda niet kan verwezenlijken zonder kordaat op te treden om aan dergelijke misdrijven een einde te maken; verzoekt de Nigeriaanse autoriteiten met klem de maatregelen om de corruptie aan te pakken te versterken en benadrukt dat, als dit niet gebeurt, dit zal leiden tot bijkomende jaren van armoede, ongelijkheid, reputatieschade, minder externe investeringen en minder kansen in het leven van de burgers; herinnert eraan dat corruptie leidt tot ontevredenheid over overheidsinstellingen en tot aantasting van de legitimiteit van de overheid in de ogen van de burgers;

13.

dringt aan op verbeteringen om het Nigeriaanse gerechtelijk apparaat efficiënter en onafhankelijker te laten functioneren, zodat het strafrecht doeltreffend kan worden aangewend in de strijd tegen geweld, terrorisme en corruptie;

14.

doet een dringende oproep aan de Nigeriaanse autoriteiten om een moratorium op de doodstraf in te stellen in het vooruitzicht van de afschaffing ervan;

15.

herinnert de regering van Nigeria eraan dat zij verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat verkiezingen worden gehouden in overeenstemming met de internationale mensenrechtenverplichtingen van het land, en om alle nodige maatregelen te treffen om te zorgen voor vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen;

16.

verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten toe te zien op de re-integratie van Nigeriaanse terugkeerders uit Libië en ervoor te zorgen dat de voorziene EU-steun doeltreffend wordt besteed; roept de Commissie op het Parlement op de hoogte te houden van deze maatregelen voor re-integratie;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president van de Federale Republiek Nigeria, de voorzitter van de Afrikaanse Unie, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, het Pan-Afrikaanse Parlement en de vertegenwoordigers van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas).

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/47


P8_TA(2018)0014

De zaak van de mensenrechtenactivisten Wu Gan, Xie Yang, Lee Ming-che, Tashi Wangchuk en de Tibetaanse monnik Choekyi

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de zaak van de mensenrechtenactivisten Wu Gan, Xie Yang, Lee Ming-che en Tashi Wangchuk, en de Tibetaanse monnik Choekyi (2018/2514(RSP))

(2018/C 458/05)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over China, met name die van 13 maart 2014 over de prioriteiten van de EU voor de 25e sessie van de Mensenrechtenraad van de VN (1), die van 16 december 2015 over de betrekkingen tussen de EU en China (2), die van 24 november 2016 over uitgever Gui Minhai, die in China in de gevangenis zit (3), die van 15 december 2016 over de zaak van de Tibetaanse boeddhistische academie Larung Gar en Ilham Tohti (4), en die van 6 juli 2017 over Nobelprijswinnaar Lia Xiaobo en Lee Ming-che (5),

gezien het in 2003 gelanceerde strategisch partnerschap tussen de EU en China, en de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 22 juni 2016 getiteld „Elementen voor een nieuwe strategie van de EU ten aanzien van China”,

gezien de top EU-China op 1 en 2 juni 2017 in Brussel,

gezien de goedkeuring — op 1 juli 2015 — van de nieuwe wet op de nationale veiligheid door het permanente comité van het Chinese Nationale Volkscongres, en de publicatie — op 5 mei 2015 — van het tweede ontwerp van een nieuwe wet op het beheer van buitenlandse ngo's,

gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, waarin het recht van alle burgers op vrijheid van religie en geloof wordt gewaarborgd, en artikel 4 van diezelfde grondwet, waarin de rechten van „minderheidsnationaliteiten” worden bevestigd,

gezien de in 1995 gestarte dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten, en de 35e ronde van deze dialoog op 22 en 23 juni 2017 in Brussel,

gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan Wei Jingsheng en Hu Lia in 1996, respectievelijk 2008,

gezien de verklaring van de woordvoerder voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/Europees Nabuurschapsbeleid en uitbreidingsonderhandelingen van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 27 december 2017 over de veroordeling van Wu Gan en Xie Yang in China,

gezien de plaatselijke verklaring van de delegatie van de Europese Unie op Internationale Mensenrechtendag, 8 december 2017,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de bevordering en eerbiediging van de universele mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat de kern moeten blijven uitmaken van de langlopende relatie tussen de EU en China, in overeenstemming met het engagement van de EU om deze waarden in haar extern optreden uit te dragen en het feit dat China de intentie uitgesproken heeft zich bij zijn eigen ontwikkeling en in het kader van internationale samenwerking aan deze waarden te zullen houden;

B.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in China sinds het aantreden van president Xi Jinping verder is verslechterd, in die zin dat de regering harder optreedt tegen vreedzaam protest en minder ruimte laat voor de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, en de rechtsstaat; overwegende dat honderden mensenrechtenactivisten, advocaten en journalisten door de Chinese autoriteiten opgepakt zijn en worden vervolgd;

C.

overwegende dat een rechtbank in Tianjin activist Wu Gan op 26 december 2017 tot een gevangenisstraf van acht jaar heeft veroordeeld op beschuldiging van ondermijning van de staat; overwegende dat Wu Gan herhaaldelijk gevoelige kwesties zoals machtsmisbruik door de regering aan de kaak stelde, zowel online als offline; overwegende dat Wu Gan volgens zijn advocaat een deal met de autoriteiten van de hand heeft gewezen op grond waarvan zijn veroordeling in ruil voor een schuldbekentenis in een voorwaardelijke straf zou zijn omgezet;

D.

overwegende dat op dezelfde dag in Hunan mensenrechtenadvocaat Xie Yang werd veroordeeld, maar een strafrechtelijke sanctie ontliep nadat hij eerder bekende zich schuldig te hebben gemaakt aan subversieve activiteiten; overwegende dat de arrestatie van Wu Gan maanden vóór een ongekende aanval op mensenrechtenadvocaten en -activisten in 2015 plaatsvond, een aanval waarbij gedurende enkele weken in het hele land honderden mensen, waaronder Xie Yang, voor ondervraging werden opgepakt of vastgezet; overwegende dat er beschuldigingen zijn dat Xie Yang door zijn ondervragers gefolterd, geslagen en bedreigd is;

E.

overwegende dat een rechtbank in Yueyang voorvechter voor democratie Lee Ming-che op 28 november 2017 tot vijf jaar gevangenisstraf heeft veroordeeld na hem schuldig te hebben bevonden aan „ondermijning van de staat”, en hem voor een periode van twee jaar al zijn politieke rechten in China heeft afgepakt; overwegende dat Lee Ming-che's publieke schuldbekentenis waarschijnlijk onder druk van de Chinese autoriteiten tot stand is gekomen; overwegende dat Lee Ming-che op 19 maart 2017 was verdwenen na vanuit Macau naar de Chinese provincie Guangdong te zijn gereisd;

F.

overwegende dat Tashi Wangchuk, een Tibetaanse winkeleigenaar en voorvechter van taalrechten, op 27 januari 2016 is opgepakt na zich in een video van de New York Times te hebben uitgesproken voor het recht van Tibetanen om in hun moedertaal onderwijs te volgen en te studeren; overwegende dat Tashi Wangchuk in maart 2016 beschuldigd is van het „aanzetten tot separatisme” en hem een gevangenisstraf van mogelijkerwijs 15 jaar boven het hoofd hangt, hoewel hij de krant nadrukkelijk had verteld dat hij niet oproept tot de onafhankelijkheid van Tibet;

G.

overwegende dat de Tibetaanse monnik Choekyi van het klooster Phurbu in Seda in Sichuan gevangen is gezet voor het vieren van de verjaardag van de Dalai Lama, de in ballingschap levende spirituele leider van Tibet; overwegende dat Choekyi na zijn inbeschuldigingstelling korte tijd is vastgehouden in Kangding in de provincie Ganzi, en uiteindelijk naar de Mianyang-gevangenis in Sichuan over is gebracht voor het uitzitten van een straf van vier jaar; overwegende dat Choekyi volgens berichten in de media nierproblemen, geelzucht en andere gezondheidsproblemen had, en dat deze door zijn detentie erger zijn geworden;

H.

overwegende dat mensenrechtenadvocaten voortdurend met intimidatie te maken hebben en ervoor moeten vrezen gevangen te worden gezet, zoals in het geval van de prominente advocaten Li Yuhan, die sinds november 2017 incommunicado is, en Wang Quanzhang, die in juli 2015 is gearresteerd, meer dan 800 dagen geen enkel contact met de buitenwereld had en naar verluidt gefolterd is; overwegende dat mensenrechtenactivisten die verzoekschriften opstellen en naar grote steden reizen om plaatselijke problemen aan de kaak te stellen detentie en gevangenschap moeten vrezen, zoals in het geval van Li Xiaoling, die al sinds juni 2017 vastzit terwijl hij aan een ernstige vorm van groene staar lijdt; overwegende dat ook mensenrechtenactivisten die een platform bieden aan opstellers van verzoekschriften en andere mensenrechtenactivisten, zoals Ding Lingjie, Liu Feiyue en Zhen Jianghua, zijn opgepakt;

I.

overwegende dat de Chinese regering nieuwe wetten heeft aangenomen, in het bijzonder de wet op de staatsveiligheid, de wet terrorismebestrijding, de wet op de cyberveiligheid en de wet op het beheer van buitenlandse ngo's, waarin actievoeren en het uitoefenen van vreedzame kritiek op de regering als bedreiging voor de staatsveiligheid worden gekwalificeerd, de censuurregels worden aangescherpt, de monitoring van en de controle op individuen en maatschappelijke groeperingen wordt opgevoerd, en maatregelen vastgesteld zijn om individuen ervan te weerhouden campagne te voeren voor mensenrechten;

J.

overwegende dat de Raad in het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie van de EU belooft dat de Unie democratie, de rechtsstaat en „mensenrechten op alle deelterreinen van haar externe optreden, zonder uitzondering, zal bevorderen”, en „mensenrechten in het centrum zal plaatsen van haar betrekkingen met alle derde landen, inclusief haar strategische partners”;

1.

maakt zich onverminderd ernstig zorgen over de benadering van de Chinese regering van mensenrechtenvoorvechters, -activisten en -advocaten; herinnert China aan zijn verantwoordelijkheid als mondiale mogendheid, en vraagt de autoriteiten in Beijing te waarborgen dat de mensenrechten en fundamentele vrijheden in alle omstandigheden in acht worden genomen, in overeenstemming met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere internationale mensenrechteninstrumenten die China ondertekend of geratificeerd heeft; vraagt de autoriteiten in Beijing verder een eind te maken aan alle gevallen van intimidatie van mensenrechtenactivisten in het land, zodat zij hun werk onbelemmerd kunnen doen;

2.

vraagt de Chinese autoriteiten met klem alle mensenrechtenvoorvechters, -activisten en -advocaten, en journalisten en opstellers van verzoekschriften die vanwege hun inzet voor de mensenrechten gevangen zitten onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en de repressie waarvan zij het slachtoffer zijn, in de vorm van detentie en intimidatie (waaronder door justitie), te stoppen;

3.

vraagt de regering van de Volksrepubliek China Wu Gan onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, aangezien hij alleen vastzit voor het op vreedzame wijze uitoefenen van het recht van vrije meningsuiting en het recht van vergadering, en er — in afwachting daarvan — voor te zorgen dat hij regelmatig en onbeperkt toegang heeft tot zijn familie en de advocaten van zijn keuze, en niet aan foltering of andere vormen van slechte behandeling wordt onderworpen; dringt aan op een snel, doeltreffend en onafhankelijk onderzoek naar foltering in China, en op berechting van de daders;

4.

beklemtoont het belang van een onderzoek naar de beschuldigingen van foltering van Xie Yang;

5.

vraagt de Chinese autoriteiten Lee Ming-che onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en er — in afwachting daarvan — op toe te zien dat hij niet gefolterd of aan andere vormen van slechte behandeling onderworpen wordt, en toegang krijgt tot zijn familie en de advocaten van zijn keuze, alsook tot passende medische zorg;

6.

spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de arrestatie en permanente detentie van Tashi Wangchuk, alsook over zijn beperkte toegang tot juridische bijstand, het gebrek aan bewijs tegen hem en de onregelmatigheden in het strafrechtelijk onderzoek; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Tashi Wangchuk;

7.

vraagt de Chinese autoriteiten de Tibetaanse monnik Choekyi onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; vraagt de Chinese regering met klem zijn familie en de advocaten van zijn keuze toe te staan hem te bezoeken en, in het bijzonder, hem passende medische zorg te geven;

8.

vraagt de Chinese regering haar eigen grondwet te respecteren, in het bijzonder artikel 4 inzake de bescherming van nationale minderheden, artikel 35 inzake de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van vergadering, van vereniging, van het organiseren van marsen en van demonstratie, artikel 36 inzake de vrijheid van religie en geloof, en artikel 41 inzake het recht op het uitoefenen van kritiek op en het doen van suggesties aan overheidsorganen en/of -functionarissen;

9.

herhaalt zijn oproep aan de regering van China het gesprek aan te gaan met Zijne Heiligheid de Dalai Lama en diens vertegenwoordigers, en spreekt zijn steun uit voor een vreedzame oplossing van de kwestie-Tibet door middel van dialoog en onderhandelingen, gericht op daadwerkelijke autonomie voor Tibet binnen het kader van de Chinese grondwet;

10.

veroordeelt bovendien de volgens de aanpak van „patriottische opvoeding” gevoerde anti-boeddhistische campagnes, waaronder de maatregelen om de Tibetaanse boeddhistische kloosters te laten beheren door de staat; vindt het zorgwekkend dat het Chinese strafrecht wordt misbruikt om Tibetanen en boeddhisten, wier religieuze activiteiten op gelijke voet worden geplaatst met „separatisme”, te vervolgen; betreurt het dat het klimaat om het boeddhisme te belijden in Tibet sinds de Tibetaanse protesten in maart 2008 sterk verslechterd is, waarbij China sterker inzet op de benadering van „patriottische opvoeding”;

11.

is bezorgd over de goedkeuring van het pakket veiligheidswetten en de impact ervan op minderheden in China, in het bijzonder de wet inzake terrorismebestrijding, die kan leiden tot de strafbaarstelling van vreedzame uitingen van de Tibetaanse cultuur en religie, en de wet inzake het beheer van internationale ngo's, uit hoofde waarvan mensenrechtengroepen onder de strikte controle van de regering zullen komen te staan, aangezien dit louter een benadering van bovenaf inhoudt in plaats van een aanzet tot het tot stand brengen van partnerschappen tussen de lokale en centrale overheid en het maatschappelijk middenveld;

12.

beklemtoont dat de Chinese autoriteiten moeten waarborgen dat al diegenen die incommunicado worden gehouden onmiddellijk contact met hun familieleden en advocaten kunnen opnemen, en dat de omstandigheden van alle personen in detentie moeten voldoen aan de normen in het document „Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment” in resolutie 43/173 van 9 december 1988 van de Algemene Vergadering van de VN, waaronder aan hetgeen daarin staat over de toegang tot medische zorg;

13.

maakt zich ernstig zorgen over de berichten van foltering van mensenrechtenactivisten; vraagt de Chinese regering dan ook het absolute en onaantastbare verbod op foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 16 van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat China op 4 oktober 1988 heeft geratificeerd, volledig te respecteren;

14.

spoort de regering van China aan om, nu de 20e verjaardag van haar ondertekening dichterbij komt, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren en erop toe te zien dat het volledig wordt toegepast, waaronder door een eind te maken aan alle vormen van inperking van de rechten in kwestie en door, in voorkomend geval, haar wetgeving aan te passen;

15.

herinnert eraan dat het belangrijk is dat de EU de kwestie van de mensenrechtenschendingen in China, in het bijzonder het geval van de minderheden in Tibet en Xinjiang, tijdens elke politieke en mensenrechtendialoog met de Chinese autoriteiten, met inbegrip van de jaarlijkse mensenrechtendialogen, ter sprake brengt, in overeenstemming met de belofte van de EU om met één sterke, duidelijke stem te spreken in haar contacten met China; betreurt het overigens dat de jaarlijkse mensenrechtendialogen tussen de EU en China weinig concrete resultaten opleveren; brengt verder in herinnering dat China er in de context van zijn permanente hervormingsproces en steeds prominentere rol op het wereldtoneel voor gekozen heeft aan het internationale mensenrechtenkader deel te nemen door zijn handtekening te zetten onder een breed scala van internationale mensenrechtenverdragen; dringt er dan ook op aan de dialoog met China voort te zetten, teneinde het land ertoe te bewegen de gedane toezeggingen te honoreren;

16.

dringt er bij alle lidstaten op aan een stevig, op waarden gebaseerd standpunt in te nemen ten opzichte van China, en rekent erop dat ze zullen afzien van unilaterale initiatieven of handelingen die de coherentie, doeltreffendheid en consistentie van het EU-optreden ondermijnen; betreurt het ten zeerste dat de EU er niet in is geslaagd in juni 2017 op de vergadering van de VN-Mensenrechtenraad in Genève een verklaring over de mensenrechten in China af te leggen; juicht de goedkeuring van een verklaring tijdens de volgende bijeenkomst toe, en verwacht van de EU dat zij China blijft noemen als een land waar de Mensenrechtenraad aandacht aan moet besteden zolang als het weigert betekenisvolle mensenrechtenhervormingen door te voeren; vraagt de EU en haar lidstaten daarnaast de zorgen tijdens de aanstaande universele periodieke toetsing van China in niet mis te verstane bewoordingen tot uitdrukking te brengen, en er met name voor te zorgen dat het Chinese maatschappelijk middenveld aan het proces kan deelnemen;

17.

vraagt de VP/HR en de lidstaten goedkeuring te hechten aan de conclusies ten aanzien van China van de Raad Buitenlandse Zaken, waarin gewezen wordt op het cruciale belang van de mensenrechten in de betrekkingen tussen de EU en China, en duidelijk uitdrukking te geven aan de bezorgdheid over de negatieve ontwikkelingen op dit gebied in China, en aan te geven dat verwacht wordt dat China in reactie hierop concrete stappen onderneemt; beklemtoont dat dergelijke conclusies de 28 lidstaten van de EU en de EU-instellingen wat betreft de mensenrechtensituatie in China zouden committeren aan een gemeenschappelijke boodschap en benadering;

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China.

(1)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 239.

(2)  PB C 399 van 24.11.2017, blz. 92.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0444.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0505.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0308.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/52


P8_TA(2018)0015

Democratische Republiek Congo

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de Democratische Republiek Congo (2018/2515(RSP))

(2018/C 458/06)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), met name die van 14 juni 2017 (1), 2 februari 2017 (2) en 1 december 2016 (3),

gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, en haar woordvoerder over de situatie in de DRC,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de EDEO van 9 november 2017 over de publicatie van het tijdschema voor de verkiezingen in de DRC,

gezien de resolutie die op 29 september 2017 is aangenomen door de VN-Mensenrechtenraad over de technische bijstand en de capaciteitsopbouw op het gebied van de mensenrechten in de DRC en het verslag van de VN-secretaris-generaal over de Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (Monusco) van oktober 2017,

gezien de slotopmerkingen van 9 november 2017 bij de vierde periodieke toetsing van de tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN door de DRC,

gezien resolutie 2348 (2017) van de VN-Veiligheidsraad over de verlenging van het mandaat van Monusco,

gezien Besluit (GBVB) 2017/2282 van de Raad van 11 december 2017 om de sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor geweldplegingen en ernstige mensenrechtenschendingen in de DRC te verlengen tot 12 december 2018,

gezien de conclusies van de Raad van 6 maart en 11 december 2017 over de DRC,

gezien de conclusies van de Raad van 19 juni 2017 over de samenwerking van de EU met het maatschappelijk middenveld in de externe betrekkingen,

gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 15 juni 2016 over de situatie aan de vooravond van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in de DRC,

gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Europees Parlement aan dr. Denis Mukwege in 2014,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de Overeenkomst van Cotonou,

gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981,

gezien de richtsnoeren voor de vrijheid van vereniging en vergadering van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken van mei 2017,

gezien de op 18 februari 2006 aangenomen grondwet van de DRC,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat een jaar na de ondertekening van het Eindejaarsakkoord op 31 december 2016 de algemene situatie in de DRC in het hele land blijft verslechteren, met gewelddadige onderdrukking, moorden en wijdverbreide schendingen van de mensenrechten; overwegende dat 2017 een van de meest gewelddadige jaren was in de recente geschiedenis van de DRC;

B.

overwegende dat de VN de situatie in de DRC hebben ingeschaald als niveau 3, het hoogste niveau van humanitaire nood; overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, op 8 maart 2017 heeft verzocht om de oprichting van een onderzoekscommissie om het geweld in de provincie Kasaï te onderzoeken;

C.

overwegende dat de politieke crisis is verergerd na de weigering van president Kabila om in 2016 af te treden aan het eind van zijn grondwettelijke ambtstermijn; overwegende dat krachtens het Eindejaarsakkoord dat was gesloten onder auspiciën van de nationale conferentie van katholieke bisschoppen van Congo (CENCO) was overeengekomen om in december 2017 verkiezingen te houden; overwegende dat deze termijn niet is gehaald en overwegende dat de onafhankelijke nationale kiescommissie (CENI) heeft aangekondigd dat de verkiezingen zullen worden gehouden op 23 december 2018;

D.

overwegende dat de CENI doorgaat met de logistieke voorbereidingen voor de verkiezingen, inclusief begrotingsafspraken en het kiesregister;

E.

overwegende dat protesten tegen de politieke situatie stuiten op extreem gewelddadig verzet door troepen die worden gesteund door de regering;

F.

overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) heeft gewezen op „de bewuste intentie om burgerrechten en politieke rechten te onderdrukken” door de veiligheidstroepen, inclusief het gebruik van scherpe munitie, traangas en rubberkogels tegen burgers, waaronder koorknapen, overwegende dat de VN de toegang tot ziekenhuizen, mortuaria en detentie-accommodaties wordt geweigerd, en dat de VN wordt belemmerd om als waarnemer aanwezig te zijn bij de protesten;

G.

overwegende dat de DRC het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur nog niet heeft geratificeerd;

H.

overwegende dat het gewapende conflict tussen het Congolese leger en de lokale milities, met name in Kasaï, aanhoudt; overwegende dat dit geresulteerd heeft in een ernstige humanitaire crisis, met moorden, martelingen en verkrachtingen, de vernietiging van huizen, medische faciliteiten en scholen, en de ontdekking van 40 massagraven in Kasaï; overwegende dat er geen vooruitgang geboekt is om de daders voor de rechter te brengen;

I.

overwegende dat de DRC wereldwijd het hoogste aantal binnenlands ontheemden heeft ten gevolge van een conflict; overwegende dat meer dan 1,9 miljoen mensen sinds januari 2017 binnen de DRC ontheemd zijn geraakt, waarmee het totale aantal binnenlands ontheemden in het land op 4,25 miljoen is gekomen, met name in de provincies Kasaï, Tanganyaki en Kivu; overwegende dat er in de DRC ook vluchtelingen worden opgevangen uit Burundi, de Centraal Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan; overwegende dat de EU 5 miljoen EUR heeft vrijgegeven voor noodhulp aan de slachtoffers van geweld in Kasaï;

J.

overwegende dat het aantal troepen van de Monusco-missie in maart 2017 is verminderd en dat het budget in juni 2017 met 8 % werd verlaagd;

K.

overwegende dat de autoriteiten van de DRC maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten, waaronder Lutte pour le Changement (Lucha), Filimbi, de katholieke kerk en het Comité Laïic de Coordination (CLC), stelselmatig hebben geïntimideerd; overwegende dat er volgens mensenrechtengroeperingen ten minste 358 politieke gevangenen zijn in de DRC;

L.

overwegende dat op 29 en 30 december 2017, zeven mensenrechtenactivisten — Carbone Beni, Mino Bompomi, Roger Katanga Mwenyemali, Bony Dickson Mputu, Grâce Tshiunza, Cedrick Kalonji en Arciel Beni, allen aangesloten bij de Filimbi-beweging — zijn gearresteerd en zonder arrestatiebevelen gevangen worden gehouden, en overwegende dat er niets bekend is over het lot van een andere mensenrechtenactivist, Palmer Kabeya;

M.

overwegende dat ontvoeringen van en aanvallen op hulpmedewerkers en vredeshandhavingstroepen toenemen, waardoor humanitaire organisaties gedwongen worden de levering van hulpgoederen uit te stellen en hun activiteiten op te schorten;

N.

overwegende dat de drie wetsvoorstellen die zijn ingediend in de Congolese Nationale Vergadering — over de regulering van non-gouvernementele organisaties, over mensenrechtenactivisten en over terrorismebestrijding — in hun huidige vorm in strijd zijn met de regionale en internationale mensenrechtennormen en een bedreiging vormen van de onafhankelijkheid van het maatschappelijk middenveld in Congo die zijn weerga niet kent;

O.

overwegende dat de EU de restrictieve maatregelen tegen individuen wegens de obstructie van het verkiezingsproces en de mensenrechtenschendingen tot december 2018 heeft verlengd;

1.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de verslechtering van de humanitaire, politieke en veiligheidssituatie in de DRC; veroordeelt alle mensenrechtenschendingen en gewelddaden ten zeerste, met name tegen vreedzame demonstranten, inclusief het verbod op vreedzame demonstraties en het beleid van intimidatie, arrestatie en detentie van dissidenten; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan over te gaan tot onmiddellijke vrijlating van alle gewetensgevangenen en een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gewelddadige onderdrukking van de demonstraties in december 2017 en de ontdekte massagraven;

2.

herinnert eraan dat de regering van de DRC in de eerste plaats de verantwoordelijkheid heeft om burgers die op haar grondgebied verkeren en/of onder haar jurisdictie vallen te beschermen, onder andere tegen oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid;

3.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de bewijzen van mensenrechtenorganisaties, met name het onderzoeksverslag van de Internationale Federatie voor de mensenrechten (FIDH) van december 2017 over de slachtpartijen in Kasaï, waarin gesteld wordt dat er een „bewuste strategie van terreur en destructie, die geleid heeft tot misdaden tegen de menselijkheid” wordt gevolgd door de Congolese veiligheidstroepen en de door de regering gesteunde milities in de provincie Kasaï; dringt er bij het Internationaal Strafhof (ICC) en de VN op aan een onderzoek in te stellen naar deze beschuldigingen;

4.

uit zijn bezorgdheid over de situatie van vrouwen en kinderen in de DRC; veroordeelt verkrachting, seksueel geweld en marteling ten zeerste; is gealarmeerd door beschuldigingen van illegale ronseling en tewerkstelling van kindsoldaten door Congolese milities, en is van mening dat het voor de Congolese autoriteiten en de internationale gemeenschap een prioriteit moet zijn om een einde te maken aan het gebruik van kindsoldaten;

5.

betreurt ten zeerste dat er in 2017 geen verkiezingen zijn gehouden zoals was gepland; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de Congolese autoriteiten en instellingen om zich op effectieve wijze te houden aan het nieuwe verkiezingsschema overeenkomstig de Congolese grondwet en het Eindejaarsakkoord; dringt er op aan dat er op 23 december 2018 transparante, vrije en eerlijke presidents- en parlementsverkiezingen worden gehouden; herinnert eraan dat de CENI een onafhankelijke, onpartijdige en inclusieve instelling moet zijn, en dringt er bij de regering van de DRC op aan ervoor te zorgen dat er voldoende middelen worden verschaft; dringt er bovendien op aan dat de CENI en de regering per kwartaal termijnen vaststellen voor het verkiezingsschema om de vooruitgang te kunnen meten, en ten teken dat de regering voornemens is de verkiezingen te houden; herinnert eraan dat alleen geloofwaardige verkiezingen een uitweg uit de crisis bieden;

6.

benadrukt dat tegenstanders in ballingschap veilig en onvoorwaardelijk terug moeten kunnen keren en dat iedere burger het recht moet hebben om zich in de verkiezingen kandidaat te stellen; is verheugd dat er een gecoördineerd team van deskundigen is opgericht dat belast is met de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het verkiezingsproces en de facilitering van de mobilisering van financiële, logistieke en technische bijstand aan de DRC, waaraan wordt deelgenomen door de Afrikaanse Unie (AU), de Organisation internationale de la Francophonie (OIF), de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika (SADC) en de VN; steunt de bijdrage van de EU aan het verkiezingsproces in de DRC, maar dringt er bij de EU op aan uitsluitend middelen ter beschikking te stellen mits er door de Congolese regering maatregelen worden getroffen waaruit de politieke wil blijkt om op 23 december 2018 verkiezingen te houden, o.a. als er — met name — een realistische verkiezingsbegroting wordt gepubliceerd, en alle grondrechten en fundamentele vrijheden voor alle politieke partijen en maatschappelijke organisaties worden gewaarborgd;

7.

veroordeelt alle vormen van intimidatie en bedreigingen van maatschappelijke organisaties en ngo's ten zeerste; is bijzonder bezorgd over de meest recente doodsbedreigingen aan het adres van vertegenwoordigers van de FIDH en aanverwante organisaties; dringt er bij de autoriteiten en veiligheidstroepen van de DRC op aan de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou en het Eindejaarsakkoord volledig na te leven, met name met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en demonstratie; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur zo spoedig mogelijk te ratificeren;

8.

is gekant tegen de wetsvoorstellen die in de Congolese Vergadering zijn ingediend over de regulering van ngo's, mensenrechtenactivisten en terrorismebestrijding; dringt er bij de Congolese autoriteiten op aan het wetgevingsproces volledig eerbiedigen en de wetsvoorstellen af te stemmen op de internationale en regionale normen ter bescherming en bevordering van de mensenrechten;

9.

dringt er bij de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op aan de steun aan, en de bescherming van, mensenrechtenactivisten te verhogen; dringt er bij de autoriteiten van de DRC op aan degenen die mensenrechtenactivisten aanvallen en democratische protesten onderdrukken op te sporen en voor de rechter te brengen;

10.

is verheugd dat de VN-secretaris-generaal heeft aangekondigd een onderzoek in te stellen naar de aanval op Monusco-troepen door een ADF-militie op 7 december 2017, waarbij 15 vredeshandhavers het leven lieten in het noorden van de provincie Kivu;

11.

uit zijn bezorgdheid over de meest recente VN-troepenvermindering en bezuinigingen; dringt er bij de VN-Veiligheidsraad en de VN-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat Monusco adequate financiering ontvangt om de taken uit te voeren waarmee de missie krachtens haar mandaat is belast; herinnert eraan dat het mandaat van Monusco ook bijdragen aan de bescherming van burgers behelst en ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de politieke overeenkomst;

12.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan voorrang te verlenen aan mensenrechtenwaarden; herinnert eraan dat het van cruciaal belang is personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en andere activiteiten die een vreedzame oplossing voor het conflict in de DRC in de weg staan, te vervolgen; is in dit verband verheugd over gerichte EU-sancties en dringt er bij de EU op aan te overwegen aanvullende middelen aan te wenden, zoals bepaald wordt in de Overeenkomst van Cotonou, als de situatie verslechtert en er geen merkbare vooruitgang wordt geboekt om tot een vreedzame oplossing te komen;

13.

herinnert eraan dat Ibrahim Thiaw, adjunct-uitvoerend directeur van de Milieuvergadering van de VN, in april 2015 heeft verklaard dat er jaarlijks voor meer dan 1 miljard USD aan natuurlijke rijkdommen wordt geëxploiteerd en dat het merendeel van de winst — tot 98 % — wordt opgestreken door internationale conglomeraten, terwijl de resterende 2 % terechtkomt bij gewapende groeperingen in de DRC; verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen tegen Europese bedrijven die de internationale normen niet naleven of die de slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarvoor zij direct of indirect verantwoordelijk zijn, geen behoorlijke schadevergoeding bieden; vraagt dat het akkoord dat de lidstaten op 15 juni 2016 hebben bereikt over de Europese verordening inzake conflictmineralen (Verordening (EU) 2017/821 (4)) spoedig wordt uitgevoerd en dat er op het niveau van de EU en de VN verder wordt gewerkt aan een internationale wetgeving ter zake;

14.

herhaalt zijn steun voor de AU, de OIF en de SADC, alsmede, met name, Angola, die de politieke dialoog in de DRC en de gehele regio faciliteren;

15.

slaat alarm vanwege de escalerende cholera-epidemie en dringt aan op meer humanitaire hulp om de uitbraak tegen te gaan; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de financiële en humanitaire hulp te verhogen via betrouwbare organisaties om te voldoen aan de dringende behoeften van de bevolking;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Raad van ministers en Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, en de president, de premier en het parlement van de Democratische Republiek Congo.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0264.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0017.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0479.

(4)  PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/57


P8_TA(2018)0018

De uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de lidstaten

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de uitvoering van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de lidstaten (2017/2039(INI))

(2018/C 458/07)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (1),

gezien Verordening (EU) 2015/779 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1304/2013, inzake een aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag dat wordt uitgekeerd aan door het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gesteunde operationele programma's (2),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 over de invoering van een jongerengarantie (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016 getiteld „Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (COM(2016)0646),

gezien speciaal verslag nr. 3/2015 van de Europese Rekenkamer van maart 2015 getiteld „De EU-jongerengarantie: eerste stappen genomen, maar uitvoeringsrisico's in het verschiet”,

gezien speciaal verslag nr. 5/2017 van de Europese Rekenkamer van maart 2017 getiteld: „Jeugdwerkloosheid — heeft het EU-beleid een verschil gemaakt? Een evaluatie van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief”,

gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over de controle van de uitgaven en het toezicht op de kosteneffectiviteit van de EU-garantieregelingen voor jongeren (4),

gezien de grondige analyse van zijn beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken van 3 februari 2016 getiteld „Assessment of Youth Employment Initiative”,

gezien het voorstel van de Commissie van 10 juni 2016 voor een aanbeveling van de Raad tot invoering van een vaardighedengarantie (COM(2016)0382),

gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over het initiatief „Kansen voor jongeren” (5),

gezien de aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages,

gezien het Europees Sociaal Handvest, het bijkomende protocol hierbij en de herziene versie ervan, die in werking is getreden op 1 juli 1999,

gezien de door de VN in 2015 aangenomen duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 (SDG's), die wereldwijd, met inbegrip van de EU, van toepassing zijn, en met name SDG 8 betreffende de bevordering van „aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen”,

gezien het verslag van Jean-Claude Juncker, in nauwe samenwerking met Donald Tusk, Jeroen Dijsselbloem, Mario Draghi en Martin Schulz, van 22 juni 2015 over de voltooiing van de economische en monetaire unie („verslag van de vijf voorzitters”), de discussienota van de Commissie van 26 april 2017 over de sociale dimensie van Europa, de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de economische en monetaire unie, en het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 april 2017 getiteld „Establishing a European Pillar of Social Rights” (COM(2017)0250) en Aanbeveling (EU) 2017/761 van de Commissie van 26 april 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (6),

gezien de werkzaamheden en de onderzoeken die zijn uitgevoerd door Cedefop, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en het Europees Vakbondsinstituut (ETUI), de Europese ondernemingsorganisatie (BusinessEurope), de Europese Unie van het Ambacht en van het Midden- en Kleinbedrijf (UEAPME), het Europees Centrum van overheidsbedrijven (CEEP), Eurocities en het Europees Jeugdforum,

gezien de toespraak van voorzitter Juncker van 13 september 2017 over de staat van de Unie, de routekaart naar een meer verenigde, sterkere en democratischere Unie (ontwerp-werkprogramma van de Commissie tot eind 2018) en de intentieverklaring van de Commissie aan voorzitter Antonio Tajani en aan de premier van Estland, Jüri Ratas, van 13 september 2017,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0406/2017),

A.

overwegende dat de jeugdwerkloosheid door de financiële en economische crisis is gestegen van 15 % in 2008 tot een piek van 24 % begin 2013, maar dat dit gemiddelde enorme verschillen tussen lidstaten en regio's maskeert; overwegende dat de jeugdwerkloosheid in 2013 in Duitsland, Oostenrijk en Nederland rond de 10 % bleef, terwijl die in Italië, Spanje, Kroatië en Griekenland piekte op bijna 40 % of ruim daarboven;

B.

overwegende dat is gebleken dat maatregelen om de overheidsuitgaven te beperken, rechtstreeks een negatieve impact op met name jongeren hebben als gevolg van besparingen op het gebied van onderwijs, het scheppen van banen en ondersteunende diensten;

C.

overwegende dat er beleidsmaatregelen zijn ontwikkeld die gevolgen hebben voor jongeren, zonder dat de betreffende jongeren en hun vertegenwoordigers daarbij betrokken werden;

D.

overwegende dat langdurige jeugdwerkloosheid ertoe kan leiden dat jongeren gemarginaliseerd en maatschappelijk uitgesloten worden, waardoor zij zich geïsoleerd voelen en een „brandmerkeffect” kan ontstaan, wat betekent dat er een grotere kans bestaat dat zij opnieuw werkloos raken, en geconfronteerd worden met lagere lonen en minder goede loopbaanvooruitzichten tijdens hun werkzame leven; overwegende dat een situatie waarin jongeren aan de kant worden geschoven een verlies aan publieke en private investeringen impliceert, hetgeen leidt tot een wijdverbreide jobonzekerheid en een achteruitgang van verworven vaardigheden, gezien het onbenutte en teruglopende menselijk kapitaal dat dit met zich meebrengt;

E.

overwegende dat in 2012 een op de drie Europese werknemers over- of ondergekwalificeerd was voor zijn of haar baan (7), en overwegende dat jongere werknemers over het algemeen vaker formeel overgekwalificeerd zijn, terwijl zij ook vaker dan oudere werknemers werkzaam zijn in banen die minder goed aansluiten bij hun vaardigheden;

F.

overwegende dat jonge werknemers een hoger risico lopen om in een onzekere baan terecht te komen; overwegende dat de kans om in een beroep met meervoudige nadelen terecht te komen voor werknemers jonger dan 25 jaar dubbel zo hoog is als voor werknemers van 50 jaar of ouder (8);

G.

overwegende dat een succesvolle overgang van school naar werk of van inactiviteit naar werk en het hebben van een eerste echte baan jongeren mondig maakt en motiveert, waarmee zij worden geholpen om hun persoonlijke en professionele vaardigheden te ontwikkelen zodat zij onafhankelijke burgers met zelfvertrouwen worden en hun loopbaan een goede start krijgt;

H.

overwegende dat de jeugdwerkloosheid in de EU-28, na het bereiken van een piek van 24 % in 2013, gestaag is afgenomen tot minder dan 17 % in 2017; overwegende dat het jeugdwerkloosheidspercentage hoog blijft, dat er slechts enkele lidstaten zijn (Oostenrijk, Tsjechië, Nederland, Malta, Hongarije en Duitsland) waarin het jeugdwerkloosheidspercentage minder dan 11 % bedraagt, en dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten;

I.

overwegende dat uit een uitsplitsing naar geslacht van deeltijd- en voltijdbanen in Europa naar voren komt dat de genderkloof tussen 2007 en 2017 onveranderd is gebleven, aangezien mannen in de leeftijdsgroep van 15 tot 24 jaar nog steeds 60 % van de voltijdbanen bekleden, terwijl zij in dezelfde leeftijdsgroep rond 40 % van de deeltijdwerkers blijven uitmaken;

J.

overwegende dat, als statistisch gegeven, de jeugdwerkloosheid helaas over het algemeen tweemaal zo hoog is als de totale gemiddelde werkloosheid, zowel tijdens perioden van economische groei als tijdens recessies;

Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en jongerengarantie

K.

overwegende dat de Raad op 22 april 2013 middels een aanbeveling van de Raad een jongerengarantie heeft ingevoerd, waarmee de lidstaten zich ertoe verbinden jongeren binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten een deugdelijk aanbod voor een baan, voortgezette scholing, een plaats in het leerlingstelsel of een stage aan te bieden;

L.

overwegende dat veel lidstaten, aangezien zij weinig succes hebben geboekt met de regelingen en mogelijkheden die tot nu toe beschikbaar waren in de strijd tegen jeugdwerkloosheid, meer aandacht moeten besteden aan de effectieve toepassing van de financiële middelen en instrumenten die beschikbaar zijn in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF);

M.

overwegende dat de Raad in februari 2013 besloot tot het lanceren van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, dat werd gelanceerd als het voornaamste begrotingsinstrument van de EU — gekoppeld aan het ESF– om regio's in lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid te helpen, in het bijzonder door de invoering van jongerengarantieregelingen;

N.

overwegende dat de jongerengarantie een EU-brede verbintenis inhoudt, terwijl het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gericht is op de lidstaten en regio's met een jeugdwerkloosheid van meer dan 25 %, waarvoor in totaal twintig lidstaten ofwel geheel, ofwel gedeeltelijk in aanmerking komen;

O.

overwegende dat met het oog op het snel beschikbaar maken van middelen de begroting van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor 2014 en 2015 vervroegd werd vastgelegd teneinde met de door het initiatief gefinancierde maatregelen een zo groot mogelijk effect te creëren; overwegende dat de vervroegde vastlegging op zichzelf tekortschoot als maatregel door vertragingen bij de tenuitvoerlegging op nationaal en regionaal niveau; overwegende dat het voorfinancieringspercentage in 2015 onder voorwaarden werd opgetrokken van 1 % tot 30 %, en dat de meeste beschikbare lidstaten deze maatregel met succes hebben toegepast;

P.

overwegende dat een belangrijke ambitie in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief erin bestaat jongeren te bereiken die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's), en die het hoogste risico op uitsluiting lopen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de aanduiding NEET's verschillende subgroepen van jongeren omvat die uiteenlopende behoeften hebben;

Q.

overwegende dat de jongerengarantie is ontworpen om NEET's duurzaam te laten integreren in de arbeidsmarkt door een geïndividualiseerde benadering aan te bieden die moet leiden tot een deugdelijk aanbod voor een baan en een grotere inzetbaarheid van jongeren, en, in een bredere context, om jongeren te ondersteunen bij de overgang van school naar werk en om discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de arbeidsmarkt te helpen aanpakken; overwegende dat gepaste bereikstrategieën van de lidstaten noodzakelijk zijn in dit verband;

R.

overwegende dat de IAO de kosten van de uitvoering van de jongerengarantie in de EU-28 in 2015 schatte op 45 miljard EUR; overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de programmeringsperiode 2014-2020 over een bescheiden begroting van 6,4 miljard EUR kon beschikken, ter aanvulling van nationale financiering en niet ter vervanging daarvan;

S.

overwegende dat de Commissie in het kader van de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2017-2020 heeft voorgesteld de begroting voor het jeugdwerkloosheidsinitiatief te verhogen met 1 miljard EUR, aangevuld met een bedrag van 1 miljard EUR aan ESF-vastleggingen; overwegende dat het Parlement en de Raad een akkoord hebben bereikt over de verhoging van dat bedrag tot 1,2 miljard EUR; overwegende dat het Parlement op 5 september 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2017, dat voorziet in een aanvullende toewijzing van 500 miljoen EUR aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in 2017, gefinancierd uit de overkoepelende marge voor vastleggingen, en dat het betreurt dat de begrotingsprocedure 2017 is vertraagd als gevolg van het blokkeren en de late goedkeuring door de Raad van de tussentijdse herziening van het MFK;

T.

overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar eerste speciaal verslag over de jongerengarantie haar zorgen uitsprak over de toereikendheid van de financiering (zowel op EU- als op nationaal niveau) van het initiatief, over de definitie van een „deugdelijk aanbod”, over het gebrek aan een strategie met duidelijke mijlpalen en doelstellingen en over het toezicht op en de rapportage van de resultaten; overwegende dat de Rekenkamer ook bezorgdheid heeft geuit over de te beperkte toepassing van de partnerschapsbenadering, die werd opgenomen in de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013, bij de ontwikkeling van de jongerengarantie;

U.

overwegende dat er behoefte is aan daadwerkelijk doeltreffende mechanismen om de problemen bij de uitvoering van jongerengarantieregelingen te bespreken en op te lossen, alsook aan een sterk engagement van de lidstaten om de jongerengarantie volledig uit te voeren door het verbeteren van vaardigheden en de invoering van gepaste, flexibele evaluatiestructuren, met bijzondere aandacht voor de lokale omstandigheden;

V.

overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar speciaal verslag over de jongerengarantie een aantal gemeenschappelijke criteria heeft genoemd op grond waarvan kan worden bepaald wanneer er sprake is van een „deugdelijke aanbieding”, waarbij zij heeft geconstateerd dat Slowakije een wettelijke bindende definitie kent die vereisten omvat met betrekking tot de minimale duur van de baan, duurzaamheid van de baan na beëindiging van de steun door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de inaanmerkingneming van de gezondheidstoestand van de begunstigde;

W.

overwegende dat de Europese Rekenkamer in haar onlangs gepubliceerde tweede speciaal verslag over de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarvan de bevindingen zijn gebaseerd op een steekproef van zeven lidstaten, zich bezorgd toont over hoe moeilijk het is om toegang te krijgen tot de volledige gegevens en over de beperkte vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de jongerengarantie, met resultaten die achterblijven bij de aanvankelijke verwachtingen; overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie nog steeds behoren tot de meest innovatieve en ambitieuze beleidsreacties op de jeugdwerkloosheid ten gevolge van de economische crisis, en zij dus de komende jaren nog financieel en politiek ondersteund moeten worden door Europese, nationale en regionale instellingen;

X.

overwegende dat de kosteneffectiviteit van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het uiteindelijke doel van de jongerengarantie om jongeren duurzaam aan werk te helpen alleen kunnen worden verwezenlijkt als er naar behoren toezicht wordt gehouden op de activiteiten, op basis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens, als de programma's resultaatgericht zijn, en als aanpassingen gebeuren wanneer maatregelen ondoeltreffend of te duur blijken te zijn;

Y.

overwegende dat meer inspanningen door de lidstaten vereist zijn voor een beleid dat speciaal gericht is op en steun biedt aan de jongeren die het verst van de arbeidsmarkt staan of daarvan volledig zijn uitgesloten, zoals jongeren met een handicap;

Z.

overwegende dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie een centrale rol zouden moeten spelen bij de verwezenlijking van de kernbeginselen van de Europese pijler van sociale rechten;

AA.

overwegende dat de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, in zijn toespraak van 2017 over de staat van de Unie geen gewag heeft gemaakt van de nog steeds alarmerend hoge jeugdwerkloosheid in Europa; overwegende dat de ondersteunende rol van de jongerengarantie bij het scheppen van banen is erkend in de intentieverklaring bij de toespraak over de staat van de Unie van 2017; overwegende dat de bestrijding van werkloosheid en in het bijzonder jeugdwerkloosheid een prioriteit moet blijven bij het optreden van de Unie;

AB.

overwegende dat er vertraging is geconstateerd bij betalingen aan jongeren in het kader van door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gefinancierde maatregelen, wat vaak het gevolg is van te late voorbereiding door de beheersinstanties of ontoereikende administratieve capaciteiten bij nationale of regionale instanties;

AC.

overwegende dat maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie, zoals stages of traineeships, de overgang naar de arbeidsmarkt dienen te vergemakkelijken en niet in de plaats mogen komen van reguliere arbeidscontracten;

AD.

overwegende dat onregelmatige arbeidsregelingen en het verzuim zich als werkloos te registreren de statistische gegevens over jonge vrouwen in plattelandsgebieden onnauwkeurig maken en ongelijkheden ten aanzien van hun pensioenen creëren; overwegende dat deze praktijk een negatieve invloed heeft op de gehele samenleving en met name op het welzijn van vrouwen, andere sociale verzekeringen, kansen met betrekking tot verandering van loopbaan en toekomstige arbeidsmogelijkheden;

AE.

overwegende dat 16 miljoen NEET's onder een jongerengarantieregeling vallen en dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief rechtstreekse steun heeft verleend aan meer dan 1,6 miljoen jongeren in de EU;

AF.

overwegende dat de lidstaten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief meer dan 132 maatregelen ten aanzien van jongeren op de arbeidsmarkt hebben goedgekeurd;

AG.

overwegende dat 75 % van de totale begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief is vastgelegd en dat 19 % reeds door de lidstaten is geïnvesteerd, waardoor het uitvoeringspercentage van de begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief het hoogste van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) is;

AH.

overwegende dat uit diverse verslagen over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief blijkt dat ondanks zorgen over de toereikendheid van de financiering en de ramingen van de in totaal noodzakelijke investeringen, de beschikbare middelen met succes worden afgestemd op de regionale vraag, doordat ze gericht worden ingezet voor specifieke regio's en doelgroepen;

AI.

overwegende dat de Commissie sinds de introductie van de Europese werkgelegenheidsstrategie in 1997 een reeks maatregelen heeft ondersteund om de arbeids- en onderwijsmogelijkheden van jongeren te verbeteren (9); overwegende dat de inspanningen van de EU zich sinds de crisis met name hebben gericht op de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

AJ.

overwegende dat de jongerengarantie wordt gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds (ESF), de nationale begrotingen en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, en dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief het directe aanbod van banen, leerling- en stageplaatsen of vervolgonderwijs voor de doelgroep van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de in aanmerking komende regio's kan financieren; overwegende ten slotte dat maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief geen vooraf bepaalde duur hebben, terwijl in het kader van de jongerengarantie binnen vier maanden een aanbod moet worden gedaan;

AK.

overwegende dat de jongerengarantie ertoe heeft geleid dat in de lidstaten structurele hervormingen zijn doorgevoerd, met name om het onderwijs- en opleidingsaanbod beter te laten aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt, om op die manier de doelstellingen van de jongerengarantie te verwezenlijken;

AL.

overwegende dat externe factoren, zoals de specifieke economische situatie of het productiemodel van de betreffende regio, van invloed zijn op de verwezenlijking van de in het kader van de jongerengarantie gestelde doelen;

Inleiding

1.

meent dat de jongerengarantie een eerste stap moet zijn in de richting van de behoeften van jongeren op het gebied van werkgelegenheid; herinnert eraan dat werkgevers de plicht hebben om mee te werken aan het bieden van toegankelijke beroepsopleidingsprogramma's, startersbanen en hoogwaardige stages aan jongeren;

2.

benadrukt dat het kwalitatieve aspect van fatsoenlijk werk voor jongeren in geen geval in de verdrukking mag komen; onderstreept dat de fundamentele arbeidsnormen en andere normen met betrekking tot de kwaliteit van werk, zoals werktijden, minimumloon, sociale zekerheid en gezondheid en veiligheid op het werk, centrale uitgangspunten moeten blijven van alle geleverde inspanningen;

3.

wijst op de aanzienlijke verschillen tussen de economische prestaties op het gebied van economische en werkgelegenheidsgroei in de EU-28, hetgeen een krachtig beleidsantwoord vereist; erkent dat bepaalde lidstaten achterblijven bij de uitvoering van de nodige structurele hervormingen; merkt op dat banen worden gecreëerd door middel van deugdelijk economisch beleid en arbeidsmarkt- en investeringsbeleid, wat uiteindelijk verantwoordelijkheden van de lidstaten zijn; maakt zich zorgen over de langetermijneffecten op de economische ontwikkeling van regio's die te maken hebben met een braindrain van hoogopgeleiden;

4.

herinnert eraan dat in de uitvoeringsvoorschriften van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief wordt bepaald dat de lidstaten moeten kiezen uit verschillende manieren om het programma uit te voeren (als exclusief programma, als prioritaire pijlers binnen een bestaand operatief programma of als onderdeel van verschillende prioritaire pijlers); wijst erop dat er, gezien de verschillende manieren waarop het programma kan worden uitgevoerd en op basis van de verkregen resultaten, goede werkwijzen moeten worden uitgewisseld met het oog op hun opneming in toekomstige etappes van het programma;

5.

neemt met bezorgdheid kennis van speciaal verslag nr. 5/2017 van de Rekenkamer, waarin wordt gesteld dat het risico bestaat dat Europese middelen de nationale financiering gewoonweg vervangen, zonder meerwaarde op te leveren; herinnert eraan dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, in lijn met het additionaliteitsbeginsel, tot doel heeft een aanvulling te vormen op de nationale financiering, en niet in de plaats te komen van het beleid en de middelen van de lidstaten zelf om jeugdwerkloosheid te bestrijden; benadrukt dat de begroting van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontoereikend is om de ambitie waar te maken om alle jongeren binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten een deugdelijk aanbod voor een baan, voortgezet onderwijs, plaats in het leerlingstelsel of stageplaats te doen, en dat dit ook nooit de bedoeling is geweest;

6.

benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief met name als een motor moet fungeren voor beleidshervormingen en betere coördinatie op de gebieden van werkgelegenheid en onderwijs, met name in lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid, om ervoor te zorgen dat die lidstaten geïntegreerde, alomvattende en langetermijnbenaderingen voor het aanpakken van jeugdwerkloosheid invoeren die de inzetbaarheid van jongeren vergroten, die jongeren betere kansen bieden en die leiden tot duurzame werkgelegenheid, in plaats van een reeks gefragmenteerde (bestaande) beleidsmaatregelen; is van oordeel dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie krachtige instrumenten zijn in de strijd tegen de sociale uitsluiting van de meest kansarme jongeren; is van mening dat het belangrijk is te werken aan het realiseren van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie op het gebied van werkgelegenheid, schooluitval en sociale uitsluiting;

7.

herinnert eraan dat er, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad over de oprichting van de jongerengarantie, zes aandachtsgebieden zijn vastgesteld waarop de regelingen van de jongerengarantie moeten worden gebaseerd: ontwikkeling van op partnerschap gebaseerde benaderingen, vroegtijdige interventie en activering, ondersteunende maatregelen met het oog op integratie in de arbeidsmarkt, gebruik van EU-fondsen, beoordeling en voortdurende verbetering van de regeling, en snelle uitvoering ervan; wijst erop dat, volgens de evaluatieverslagen, heel weinig lidstaten gegevens en volledige evaluaties hebben verschaft over deze aspecten;

8.

benadrukt dat er meer geïnvesteerd moet worden in zowel de binnenlandse mobiliteit alsook in de grensoverschrijdende mobiliteit om het werkloosheidspercentage onder jongeren te verlagen en discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden aan te pakken; vraagt om vraag en aanbod van werk en vaardigheden beter op elkaar af te stemmen door de mobiliteit tussen (grensoverschrijdende) regio's te faciliteren; erkent dat de lidstaten bijzondere aandacht moeten besteden aan een betere aansluiting tussen de onderwijssystemen en de arbeidsmarkt in grensoverschrijdende regio's, bijvoorbeeld door onderwijs in de buurtalen te stimuleren;

9.

herinnert eraan dat de hoge jeugdwerkloosheid onder meer wordt veroorzaakt door: de gevolgen van de mondiale economische crisis voor de arbeidsmarkt, voortijdig schoolverlaten zonder toereikende kwalificaties, het gebrek aan passende capaciteiten en aan werkervaring, de tendens van onzekere, kortdurende arbeidsvormen die worden gevolgd door perioden van werkloosheid, beperkte opleidingsmogelijkheden en ontoereikende of ongeschikte actieve arbeidsmarktprogramma's;

10.

vindt dat het toezicht op de jongerengarantie op geloofwaardige gegevens moet stoelen; acht de toezichtsgegevens en -resultaten die momenteel beschikbaar zijn onvoldoende voor een algemene beoordeling van de uitvoering en resultaten van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief als het voornaamste financieringsvehikel van de EU voor jongerengarantieregelingen, wat in het bijzonder te wijten is aan de initiële vertraging bij het opstarten van operationele programma's door de lidstaten en het feit dat die programma's zich nog in een relatief vroege fase bevinden; hamert erop dat het aanpakken van jeugdwerkloosheid een prioriteit moet blijven bij het optreden van de Unie; is evenwel bezorgd over de bevindingen in het laatste verslag van de Rekenkamer over het effect van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie als EU-beleidsmaatregelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken, rekening houdend met de beperkte territoriale en temporele reikwijdte ervan;

11.

is van mening dat een strategie voor de heropleving van de werkgelegenheid voor jongeren, wil deze daadwerkelijk effectief zijn, moet voorzien in rondetafeldiscussies met belanghebbende partijen, met inachtneming van de territoriale context waarin de strategie moet worden toegepast, en moet voorzien in gerichte opleidingen die beantwoorden aan wat de bedrijfswereld nodig heeft maar ook rekening houden met de ambities en vaardigheden van jongeren; benadrukt dat deze strategie moet zorgen voor kwalitatief hoogstaande opleidingen en volledige transparantie bij de toewijzing van middelen aan opleidingsinstanties, onder meer door een strikt toezicht op de besteding van deze middelen;

12.

betreurt dat de lidstaten hebben besloten zich alleen tot het niet-bindende instrument te verbinden waarin de aanbeveling van de Raad voorziet; wijst erop dat het doel van de jongerengarantie in tal van lidstaten bij lange na niet is bereikt;

De meest achtergestelde jongeren bereiken

13.

wijst op het risico dat jongeren met een handicap noch onder het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief noch onder de jongerengarantie vallen; roept de Commissie en de lidstaten op hun operationele programma's aan te passen om ervoor te zorgen dat de maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie daadwerkelijk toegankelijk zijn voor alle personen met een handicap teneinde gelijke toegang voor gehandicapte jongeren te bieden, en in specifieke behoeften te voorzien;

14.

benadrukt dat het bereiken van NEET's krachtige en aanhoudende inspanningen door nationale autoriteiten alsmede sectoroverstijgende samenwerking vereist, aangezien de NEET's een heterogene groep vormen met uiteenlopende behoeften en vaardigheden; benadrukt dat nauwkeurigere en bredere gegevens over de gehele NEET-populatie nodig zijn opdat zij kunnen worden geregistreerd en doeltreffender kunnen worden bereikt, aangezien doelgroepen aan de hand van meer uitgesplitste gegevens beter kunnen worden afgebakend en initiatieven met betrekking tot werkgelegenheid beter kunnen worden afgestemd op de ontvangers;

15.

is van mening dat de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief niet ter vervanging mogen dienen van de toepassing van macro-economische instrumenten en van ander beleid ter bevordering van de jeugdwerkgelegenheid; wijst erop dat het bij de beoordeling van de uitvoering en de invloed van de garantie belangrijk is rekening te houden met de verschillende begrotings- en macro-economische omstandigheden in de lidstaten; is van mening dat het belangrijk is een structurele hervorming van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor de lange termijn uit te stippelen indien de duur van het programma verlengd wordt; betoogt dat er duidelijk behoefte bestaat aan een betere coördinatie tussen de verschillende lidstaten;

16.

spreekt zijn steun uit voor de ontwikkeling van centrale loketten om ervoor te zorgen dat alle diensten en vormen van begeleiding voor jongeren gemakkelijk en kosteloos toegankelijk en beschikbaar zijn op één plek;

17.

maakt zich zorgen over eerste waarnemingen waaruit blijkt dat er verbeteringen nodig zijn op het gebied van de registratie en het bereiken van alle NEET's, in het bijzonder diegenen die moeilijk re-integreerbaar blijken; roept de lidstaten op om passende en op maat gesneden strategieën in te voeren om alle NEET's te bereiken en om een geïntegreerde aanpak te hanteren om meer geïndividualiseerde ondersteuning en diensten beschikbaar te maken voor jongeren die met meerdere belemmeringen kampen; dringt er bij de lidstaten op aan om bijzondere aandacht te besteden aan de behoeften van kwetsbare NEET's en om vooringenomenheid en negatieve houdingen ten opzichte van hen uit te bannen;

18.

benadrukt dat het noodzakelijk is maatregelen af te stemmen op de lokale behoeften om hun effect te vergroten; roept de lidstaten op om bijzondere maatregelen met betrekking tot jongerenwerkgelegenheid in te voeren in landelijke gebieden;

19.

verzoekt de lidstaten om snel te zorgen voor een betere voorlichting over de bestaande steunprogramma's voor jongeren, met name voor de groepen die het verst van de arbeidsmarkt staan, aan de hand van bewustmakingscampagnes via zowel traditionele als moderne mediakanalen zoals sociale netwerken;

Waarborging van de kwaliteit van aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief

20.

neemt kennis van de oproep om de term „deugdelijk aanbod” te definiëren; benadrukt de noodzaak om een alomvattende en algemeen aanvaarde definitie uit te werken, waarbij rekening gehouden kan worden met de werkzaamheden die het Comité voor de werkgelegenheid in samenwerking met de Commissie, de IAO en de relevante belanghebbenden heeft verricht; wijst erop dat een kwalitatief hoogstaand aanbod een veelzijdige maatregel is die door de ontwikkeling van vaardigheden tot een duurzame en passende integratie van de deelnemers op de arbeidsmarkt leidt, en benadrukt dat dit aanbod moet aansluiten op het kwalificatieniveau en profiel van de deelnemers en rekening moet houden met de behoeften van de arbeidsmarkt; dringt er bij de lidstaten op aan te verzekeren dat de relevante sociale bescherming, regelgeving over arbeidsomstandigheden en compensatieniveaus voor de deelnemers gelden; vestigt de aandacht op de kwaliteitsnormen die zijn vermeld in de richtsnoeren van de Commissie inzake de evaluatie van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief („Guidance on the evaluation of the Youth Employment Initiative”) van 2015, waarin de kenmerken van aanbiedingen voor een baan, de afstemming ervan op de behoeften van de deelnemer, de resultaten van de aanbiedingen in termen van integratie op de arbeidsmarkt en het percentage niet aangenomen aanbiedingen en snel weer opgezegde banen worden genoemd als indicatoren voor de evaluatie van de kwaliteit van het werk;

21.

herinnert eraan dat de IAO „fatsoenlijk werk” heeft gedefinieerd als „werk dat productief is en een billijk inkomen oplevert, veiligheid op de werkplek en sociale bescherming biedt, betere vooruitzichten op persoonlijke ontwikkeling en sociale integratie biedt, mensen de vrijheid geeft om voor hun belangen op te komen, zich te organiseren en deel te nemen aan de besluitvorming die van invloed is op hun leven, en waarbij alle vrouwen en mannen gelijke kansen krijgen en gelijk worden behandeld”, en dat in het geval van werkende jongeren nog steeds niet aan deze minimumnorm wordt voldaan;

22.

is van mening dat jongeren ook bij de controle van de kwaliteit van het aanbod betrokken moeten worden;

23.

benadrukt dat met een „aanbod van een kwalitatief goed contract” met betrekking tot een stageplaats wordt bedoeld dat ten minste de volgende garanties worden geëerbiedigd: een stageperiode moet zijn gebaseerd op een schriftelijk contract, dat transparante informatie bevat over de rechten en plichten van de contractsluitende partijen, dat concrete doelstellingen vaststelt en een kwalitatief goed leerplan formuleert; er moet een mentor of toezichthouder worden aangewezen die de resultaten van de stagiair aan het eind van de stageperiode evalueert; de duur van de stage moet worden gespecificeerd, er moet een maximale duur worden vastgesteld voor stages bij dezelfde werkgever, de dekking die wordt geboden binnen het socialezekerheidsstelsel moet worden verduidelijkt en de beloning moet in het contract worden gespecificeerd;

24.

moedigt de lidstaten aan om hun operationele programma's in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in samenwerking met de sociale partners en jongerenorganisaties voortdurend bij te werken en te herzien, teneinde hun maatregelen beter af te stemmen op de daadwerkelijke behoeften van de jongeren en de arbeidsmarkt;

25.

onderstreept dat vaststellen of de begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief goed wordt besteed, en of het uiteindelijke doel van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om werkloze jongeren duurzaam aan werk te helpen wordt bereikt, alleen mogelijk is als er nauwlettend en transparant toezicht op de activiteiten wordt gehouden op basis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens, en als lidstaten die geen vooruitgang hebben geboekt voor een meer ambitieuze aanpak kiezen; roept de lidstaten op om het toezicht, de verslaglegging en de kwaliteit van de gegevens dringend te verbeteren, en te garanderen dat er betrouwbare en vergelijkbare gegevens over de lopende tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief worden verzameld en tijdig beschikbaar worden gesteld, frequenter dan vereist is uit hoofde van hun jaarlijkse verslagleggingsplicht, zoals bepaald in artikel 19, lid 2 van de ESF-verordening; verzoekt de Commissie haar richtsnoeren over gegevensverzameling in overeenstemming met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer te herzien om het risico op te rooskleurig voorgestelde resultaten tot een minimum te beperken;

26.

neemt nota van de voorstellen voor programma's en de verschillende programmatypes die door de lidstaten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontwikkeld zijn; is van mening dat de nationale regelgeving in verschillende lidstaten vaag is met betrekking tot de doelstellingen en benadering, onduidelijk is geformuleerd en geen brede portefeuille van mogelijkheden biedt om de werkgelegenheid te bevorderen; is van mening dat de grote speelruimte en het gebrek aan duidelijke toezichtsmechanismen in sommige gevallen heeft geleid tot de substitutie van bestaande werkplekken door aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

27.

is bezorgd over berichten over oneigenlijk gebruik van in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gefinancierde maatregelen, waaronder trage betaling aan jongeren of misbruik van stages, bijvoorbeeld het buitensporig gebruik ervan; drukt de bereidwilligheid uit om deze praktijken uit te bannen; is van mening dat herhaald gebruik van de jongerengarantie niet mag ingaan tegen het idee van marktactivering en tegen het doel van een meer permanente integratie in de arbeidsmarkt;

28.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om beste praktijken vast te stellen, uit te wisselen en te verspreiden om van elkaars beleid te leren en bij te dragen tot het formuleren en ten uitvoer leggen van op empirisch bewijs gebaseerd beleid; benadrukt dat veranderingen op de arbeidsmarkt en de digitalisering van de economie een nieuwe benadering van het jeugdwerkgelegenheidsbeleid noodzakelijk maken; merkt op dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief meer gebruik moet maken van effectieve instrumenten om jeugdwerkloosheid te verminderen, en geen inefficiënte werkgelegenheidsbeleidsmaatregelen mag recycleren;

29.

herhaalt dat partnerschapsbenaderingen volgens de aanbeveling van de Raad van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van de regelingen voor een jongerengarantie en voor het bereiken van NEET's; verzoekt de lidstaten om naar een aanpak met partnerschappen streven door de belanghebbende partijen actief te identificeren en te betrekken en door het jongerengarantieprogramma beter te promoten bij bedrijven, met name kmo's en kleinere familiebedrijven; benadrukt dat bewijs van de lidstaten die reeds vóór de invoering van het programma jongerengarantieachtige benaderingen volgden, laat zien dat een succesvolle aanpak op basis van samenwerking met belanghebbende partijen van essentieel belang is voor het welslagen van de uitvoering;

30.

benadrukt de belangrijke rol van jongerenorganisaties als tussenschakel tussen jongeren en de openbare diensten voor arbeidsvoorziening; moedigt de lidstaten in deze context aan om nauw samen te werken met jongerenorganisaties op nationaal, regionaal en lokaal niveau bij de communicatie over en de planning, tenuitvoerlegging en beoordeling van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

31.

benadrukt het belang van bekwame en gemoderniseerde openbare diensten voor arbeidsvoorziening voor het aanbieden van op NEET's afgestemde diensten; roept de lidstaten op om bij de tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hun openbare diensten voor arbeidsvoorziening beter te coördineren op EU-niveau binnen het Netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening; moedigt de ontwikkeling van verdere synergieën tussen openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, bedrijven en onderwijsstelsels aan; moedigt een wijdverspreid gebruik van e-overheid aan om de administratieve rompslomp te verminderen;

32.

verzoekt de Commissie een landenspecifieke raming te maken van de jaarlijkse kosten die in de afzonderlijke lidstaten nodig zijn om de jongerengarantie doeltreffend ten uitvoer te leggen, en daarbij rekening te houden met de raming door de IAO;

33.

onderstreept dat het aanbod van stageplaatsen in het kader van de jongerengarantie moet worden bevorderd, aangezien stageplaatsen slechts 4,1 % uitmaken van de tot nu toe aanvaarde aanbiedingen;

Slotopmerkingen

34.

benadrukt de noodzaak van een strategie om het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om te vormen van een crisisinstrument tot een stabieler EU-financieringsinstrument voor het aanpakken van jeugdwerkloosheid in de periode na 2020, dat een snelle en ongecompliceerde mobilisering van middelen verzekert, en waarmee met een cofinancieringsvereiste wordt vastgesteld om de hoofdverantwoordelijkheid van de lidstaten te onderstrepen; merkt op dat bij de verlenging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief rekening gehouden moet worden met de opmerkingen van de Rekenkamer; benadrukt dat de algemene doelstelling van het programma de duurzame integratie van jongeren in de arbeidsmarkt is; benadrukt de noodzaak van duidelijke, meetbare doelstellingen; benadrukt dat deze elementen besproken moeten worden in het kader van het volgende MFK om continuïteit, kosteneffectiviteit en toegevoegde waarde te verzekeren;

35.

herhaalt zijn steun voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; benadrukt dat verdere inspanningen en een aanhoudend politiek en financieel engagement ter bestrijding van jeugdwerkloosheid absoluut noodzakelijk zijn; herinnert er in het bijzonder aan dat moet worden gewaarborgd dat voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ten minste 700 miljoen EUR wordt uitgetrokken voor de periode 2018-2020, zoals overeengekomen bij de tussentijdse herziening van het MFK; verzoekt tevens om de toewijzing van voldoende betalingskredieten om voor een behoorlijke en tijdige tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te zorgen;

36.

beklemtoont dat de kwaliteit van aanbiedingen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie moet worden verhoogd en roept op tot een discussie over de in aanmerking komende leeftijdscategorie;

37.

is van mening dat, om ervoor te zorgen dat dit kwaliteitskader voor jeugdwerkgelegenheid operationeel wordt, vorderingen moeten worden gemaakt met de goedkeuring van een aanbeveling met een juridische grondslag in artikelen 292 en 153 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en dat een reeks maatregelen moet worden genomen op het gebied van voorlichting, bijvoorbeeld het opzetten van een toegankelijke, geactualiseerde website met relevante informatie over de regulering van stages in elke lidstaat;

38.

erkent dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een financieringsinstrument is dat bedoeld is ter aanvulling van initiatieven van de lidstaten voor het aanpakken van het hoge jeugdwerkloosheidspercentage en dat grotere inspanningen van de lidstaten dringend noodzakelijk zijn om onderwijsstelsels beter te laten aansluiten op arbeidsmarkten, zodat meer jongeren op een duurzame manier kunnen integreren in de arbeidsmarkt; verwelkomt de ingevoerde maatregelen en beleidslijnen om de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden aan te pakken; erkent dat de benutting van vaardigheden een uitdaging blijft in heel Europa en is van oordeel dat het dus noodzakelijk is om te verzekeren dat de gevraagde en aangeboden vaardigheden beter op elkaar afgestemd zijn;

39.

is van mening dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie van essentieel belang zijn voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de kernbeginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met name aanbeveling 1 inzake onderwijs, opleiding en een leven lang leren; aanbeveling 4 inzake actieve ondersteuning bij het vinden van werk; aanbeveling 5 inzake veilige en flexibele werkgelegenheid; aanbeveling 6 inzake loon; aanbeveling 8 inzake sociale dialoog en betrokkenheid van werknemers; aanbeveling 10 inzake een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving en gegevensbescherming; aanbeveling 12 inzake sociale bescherming; aanbeveling 13 inzake werkloosheidsuitkeringen; en aanbeveling 14 inzake minimuminkomen;

40.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich, samen met de IAO, extra in te spannen om informatie op maat te verschaffen en de nationale capaciteit te vergroten om jongerengarantieregelingen te ontwikkelen en evalueren op basis van de volgende aspecten: garantie dat het initiatief volledig en op duurzame wijze ten uitvoer wordt gelegd, verbetering van de benadering van de NEET's die nog niet geregistreerd staan en jongeren met lage kwalificaties, het vergroten van de capaciteiten en het verbeteren van de kwaliteit van de aanbiedingen;

41.

merkt op, in afwachting van de uiteindelijke cijfers van de Commissie op basis van de gegevens van de lidstaten, dat naar schatting 203 000 personen aan het eind van 2015 het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hadden afgerond, een aantal dat overeenkomt met 4 % van alle deelnemers; toont zijn bezorgdheid over het hoge aantal deelnemers dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in sommige lidstaten niet afrondt; is van mening dat het belangrijk is de stimuleringsmaatregelen te intensiveren om te voorkomen dat jongeren het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zien als een programma dat weinig nut heeft;

42.

herinnert eraan dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief financiële steun moet bieden voor maatregelen ter bevordering van de integratie van jonge NEET's op de arbeidsmarkt, zoals (betaalde) stages en plaatsen in het leerlingstelsel, maar niet mag verworden tot substituut van bezoldigd werk in eigenlijke zin;

43.

stelt voor om een Europese „hotline ter bestrijding van schending van jongerenrechten” op te richten, zodat jongeren eventuele negatieve ervaringen bij hun deelname aan maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en de jongerengarantie rechtstreeks kunnen melden aan de Commissie, zodat informatie kan worden verzameld en mogelijk misbruik bij de uitvoering van door de EU gefinancierd beleid kan worden onderzocht;

44.

is verheugd over het feit dat in de intentieverklaring bij de toespraak van voorzitter Juncker over de staat van de Unie 2017 gewag wordt gemaakt van een voorstel voor de oprichting van een Europese arbeidsautoriteit om de samenwerking tussen arbeidsmarktautoriteiten op alle niveaus te versterken en grensoverschrijdende situaties beter aan te pakken, alsook verdere initiatieven om eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen;

45.

erkent dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief voor een afname van de jongerenwerkloosheid en een evenwicht tussen mannen en vrouwen heeft gezorgd, aangezien het initiatief ongeveer 48 % mannen en 52 % vrouwen heeft bereikt;

46.

wenst dat Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen volledig ten uitvoer worden gelegd binnen het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

47.

acht het noodzakelijk dat de Commissie en de lidstaten met positieve maatregelen komen om te waarborgen dat jonge vrouwen en meisjes werk van goede kwaliteit krijgen aangeboden en niet in kwetsbare, onderbetaalde en tijdelijke banen met geen of weinig rechten terechtkomen of blijven hangen;

48.

verzoekt de lidstaten naar geslacht uitgesplitste statistische gegevens te verzamelen zodat de Commissie een effectbeoordeling van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en van het evenwicht tussen mannen en vrouwen kan lanceren en er een grondige beoordeling en analyse van de uitvoering van het initiatief mogelijk wordt gemaakt;

49.

roept de lidstaten op om manieren te vinden om de terugkeer van jonge vrouwen naar de arbeidsmarkt, naar school of naar een opleiding te ondersteunen door toe te zien op de gelijkheid van mannen en vrouwen in de toegang tot arbeid, carrièrekansen, het combineren van werk en privéleven, het aanbieden van kinderopvang en zorgvoorzieningen voor volwassenen en het bevorderen van gelijke betaling voor werk van gelijke waarde;

50.

dringt er bij de lidstaten op aan meer inspanningen te leveren voor de verbetering van maatregelen in onderwijsinstellingen om bij te dragen aan de blijvende bescherming van risicojongeren;

51.

stelt bezorgd vast dat in de recentste beoordelingsverslagen (10) werd benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de eerste uitvoeringsfase primair gericht bleek op hoogopgeleide NEET's, eerder dan op laagopgeleide jongeren, niet-actieve jongeren en jongeren die niet bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening zijn ingeschreven;

52.

roept de lidstaten op deze wezenlijke tekortkoming bij de tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief aan te pakken door onder meer specifieke follow-upmaatregelen te ontwikkelen met het oog op de uitvoering van meer empirisch onderbouwd, doeltreffend en duurzaam jeugdbeleid;

53.

roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat hun wetgeving het voor alle jongeren binnen de vastgestelde leeftijdsgroep mogelijk maakt om zich in te schrijven en daadwerkelijk aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief deel te nemen (11);

54.

vestigt de aandacht op het gebrek aan regelgeving voor het stageaanbod op de vrije markt in verband met transparante aanwerving, duur en erkenning, en wijst erop dat maar enkele lidstaten minimumkwaliteitscriteria hebben vastgesteld, onder meer voor de controle op de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

55.

erkent dat investeringen met middelen uit de EU-begroting via het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief effect hebben gesorteerd en vaart hebben gezet achter de uitbreiding van de arbeidsmarkt voor jongeren; is van mening dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een duidelijke Europese meerwaarde vertegenwoordigt, aangezien veel werkgelegenheidsinitiatieven voor jongeren niet mogelijk zouden zijn geweest zonder het engagement van de EU;

56.

wijst erop dat in het MFK 2014-2020 oorspronkelijk was voorzien in 6,4 miljard EUR voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, waarvan 3,2 miljard EUR van een specifieke begrotingslijn afkomstig was en nog eens hetzelfde bedrag van het ESF;

57.

benadrukt dat er bij de tussentijdse herziening van het MFK politieke steun was voor het voorstel om voor de periode 2017-2020 een aanvullend bedrag van 1,2 miljard EUR aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief toe te kennen, dat met nog eens hetzelfde bedrag uit het ESF moet worden aangevuld; wijst er evenwel op dat het uiteindelijke bedrag voor het programma zal worden vastgelegd in de volgende jaarlijkse begrotingsprocedures;

58.

vindt het verheugend dat op aandringen van het Europees Parlement de bemiddeling over de EU-begroting voor 2018 ertoe heeft geleid dat het aanvankelijk voorgestelde specifieke bedrag voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zal worden verhoogd met 116,7 miljoen EUR aan nieuwe kredieten, zodat het totale bedrag voor 2018 uitkomt op 350 miljoen EUR; neemt kennis van een eenzijdige toezegging van de Commissie dat zij in een gewijzigde begroting een verhoging van de financiering voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief zal voorstellen als het absorptievermogen van het initiatief een verhoging mogelijk maakt;

59.

is van mening dat de totale begroting voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ontoereikend is voor de feitelijke vraag en de middelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het programma zijn doelstellingen haalt; herinnert eraan dat er gemiddeld slechts 42 % van de NEET's is bereikt, en in sommige lidstaten zelfs minder dan 20 %; wenst daarom dat in het volgende MFK een aanzienlijk hoger bedrag voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief wordt uitgetrokken en dat de lidstaten in hun nationale begroting ruimte creëren voor werkgelegenheidsregelingen voor jongeren;

60.

verzoekt de Commissie te zorgen voor consistentie bij de investeringen ten behoeve van werkgelegenheid voor jongeren, door synergie tussen de beschikbare middelen aan te moedigen en homogene regels op te stellen die in een holistische gids worden opgenomen, om te komen tot een grotere impact, synergieën, doeltreffend optreden en vereenvoudiging op het terrein; herinnert eraan dat verlichting van de administratieve lasten voor de beheersautoriteiten een prioriteit is; benadrukt het belang van landenspecifieke verslagen over de financiering van jongerengarantieregelingen waarin ook wordt gekeken naar de synergie tussen nationale begrotingen en de EU-begroting, alsmede de behoefte aan een betere coördinatie en een nauwere samenwerking tussen de centrale belanghebbenden;

61.

verzoekt de Commissie de planning van de investeringen in banen voor jongeren na 2020 te verbeteren, door onverkort de benadering toe te passen die wordt gebruikt bij de programmering van de ESI-fondsen, waarbij financiering afhankelijk is van een uitgebreide voorafgaande planning en ex-antebeoordeling die gevolgd worden door het sluiten van partnerschapsovereenkomsten; is van mening dat een dergelijke aanpak de impact van de EU-begroting vergroot; wijst op de succesvolle tenuitvoerlegging van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in lidstaten met specifieke operationele programma's en met ruime bijdragen uit de nationale en regionale begrotingen;

62.

verzoekt de Commissie bovendien het huidige evaluatiemechanisme om te vormen door de nadruk te leggen op eenvormige resultaten en doelmatigheidscontroles in het kader van jaarlijkse en eindverslagen teneinde de impact van de EU-begroting beter te kunnen monitoren; verzoekt om een EU-brede toepassing van indicatoren, zoals het aantal deelnemers aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief dat dankzij door de EU gefinancierde maatregelen een plaats vindt op de primaire arbeidsmarkt;

63.

benadrukt echter dat hervormingen op het gebied van planning en rapportage niet tot vertraging in de uitvoering van de begroting mogen leiden en geen buitensporige administratieve lasten mogen meebrengen voor de beheersautoriteiten en vooral niet voor de eindbegunstigden;

64.

beseft dat de bestaande administratieve rompslomp het investeringsvermogen van de EU-begroting ondermijnt, vooral waar het gaat om instrumenten met kortere looptijden, zoals het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt daarom om gestroomlijnde aanbestedingsprocedures waarbij de nadruk ligt op snellere voorbereiding van opdrachten en kortere beroepsprocedures; wijst op het positieve effect van het gebruik van „vereenvoudigde kostenopties” (Simplified Cost Options (SCOs)) bij de uitgaven in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; verzoekt om EU-brede invoering van die vereenvoudigde kostenopties in projecten in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief om de administratieve rompslomp fors terug te dringen en de begrotingsuitvoering te versnellen;

65.

benadrukt dat het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief momenteel van alle ESI-fondsen het best presteert wat de financiële uitvoering betreft;

66.

is verheugd dat op grond van de maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief steun is verleend aan meer dan 1,6 miljoen jongeren en dat de lidstaten in dit kader activiteiten hebben gesteund ter waarde van meer dan 4 miljard EUR;

67.

wijst erop dat gebrek aan informatie over de potentiële kosten van de invoering van een regeling in een lidstaat kan leiden tot ontoereikende financiële middelen voor de uitvoering van de regeling en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan; vraagt de lidstaten een analyse vooraf te verrichten en een overzicht te maken van de kosten die gemoeid zijn met de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie;

68.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om administratief minder belastende en actuelere monitoringsystemen op te zetten voor de resterende financiering in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

69.

pleit ervoor dat bij het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief de focus wordt gelegd op de bereikte resultaten, door concrete indicatoren vast te stellen in verband met nieuwe diensten en steunmaatregelen op de arbeidsmarkt die met behulp van het programma in de lidstaten werden ingevoerd, en het aantal vaste contracten dat is aangeboden;

70.

is van mening dat in het kader van de beoordeling van de doeltreffendheid van de regeling alle aspecten geëvalueerd moeten worden, waaronder de kosten-batenverhouding; neemt nota van de eerdere ramingen van de IAO en Eurofound en vraagt de Commissie deze ramingen te bevestigen of te actualiseren;

71.

verzoekt de Commissie en de lidstaten realistische en haalbare doelstellingen vast te stellen, verschillen te beoordelen, de markt te analyseren alvorens regelingen ten uitvoer te leggen, de procedures voor toezicht en kennisgeving te verbeteren;

o

o o

72.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.

(2)  PB L 126 van 21.5.2015, blz. 1.

(3)  PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0390.

(5)  PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 69.

(6)  PB L 113 van 29.4.2017, blz. 56.

(7)  Verslag van de Commissie getiteld „Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2013”.

(8)  Verslag van Eurofound van augustus 2014 getiteld „Occupational profiles in working conditions: Identification of groups with multiple disadvantages”.

(9)  Andere maatregelen zijn onder meer het in september 2010 gelanceerde initiatief „Jeugd in beweging”, het in december 2011 gelanceerde initiatief „Kansen voor jongeren” en het in januari 2012 gelanceerde initiatief voor jongerenactieteams.

(10)  Speciaal verslag nr. 5/2017 van de Rekenkamer over de uitvoering van de jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; Eindverslag van juni 2016 voor het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie van de Europese Commissie over de eerste resultaten van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; Mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016 getiteld „Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (COM(2016)0646); Diepgaande analyse van de EPRS van juni 2016 getiteld „Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief: Europese uitvoeringsbeoordeling”.

(11)  In het wetgevingskader van sommige landen worden bepaalde jongeren, met name die met een ernstige handicap, gedefinieerd als „arbeidsongeschikt”. Zij kunnen zich niet inschrijven bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en kunnen dan ook niet deelnemen aan het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/70


P8_TA(2018)0019

Tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de noodzakelijke hervorming van professionele diensten

Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG ten aanzien van de regulering en de noodzakelijke hervorming van professionele diensten (2017/2073(INI))

(2018/C 458/08)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 15 en 16,

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 inzake aanbevelingen voor hervorming van de reglementering van professionele dienstverlening (COM(2016)0820),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 inzake de evaluering van nationale regelingen inzake de toegang tot beroepen (COM(2013)0676),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2015 getiteld „De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen” (COM(2015)0550),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over de strategie voor de interne markt (2),

gezien zijn resolutie van 15 juni 2017 over een Europese agenda voor de deeleconomie (3),

gezien zijn resolutie 15 februari 2017 over het Jaarverslag over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2017 (4),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 mei 2017 (5),

gezien het eindverslag van de werkgroep Ondersteuning van vrije beroepen,

gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 inzake de procedure voor het verlenen van toestemming voor de opstelling van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0401/2017),

A.

overwegende dat het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening binnen de EU het fundament van de interne markt vormen en talrijke voordelen opleveren voor burgers en ondernemingen;

B.

overwegende dat diensten weliswaar 71 % van het bbp en 68 % van de totale werkgelegenheid vertegenwoordigen, maar dat het potentieel van de interne markt voor diensten nog steeds niet volledig wordt benut;

C.

overwegende dat de lidstaten bij gebrek aan harmonisatie vrij kunnen beslissen over de reglementering van beroepen, op voorwaarde dat de nationale maatregelen transparant, niet-discriminerend, gerechtvaardigd en evenredig zijn;

D.

overwegende dat slimme regelgeving, naar behoren gerechtvaardigd door de bescherming van legitieme doelstellingen van algemeen belang, positieve gevolgen kan hebben voor de interne markt, zodat een hoog niveau van consumentenbescherming en een betere kwaliteit van de dienstverlening wordt gewaarborgd; overwegende dat deregulering daarom geen doel op zich mag zijn;

E.

overwegende dat de reglementering van beroepen in veel gevallen gerechtvaardigd is, maar dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor professionele dienstverlening afbreuk doen aan de grondrechten van de burgers en de economie van de lidstaten; overwegende dat de reglementering van beroepen daarom regelmatig moet worden aangepast om rekening te houden met technologische, maatschappelijke of marktontwikkelingen;

F.

overwegende dat in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties is voorzien in de automatische erkenning van een aantal beroepen op basis van geharmoniseerde minimumeisen inzake opleiding, een algemeen systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties, een automatisch systeem voor de automatische erkenning van beroepservaring en een nieuw systeem voor grensoverschrijdende dienstverlening in de context van gereglementeerde beroepen;

G.

overwegende dat Richtlijn 2005/36/EG in 2013 is gewijzigd om een evenredig regelgevend kader tot stand te brengen dat kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang en dat in artikel 59 voor alle gereglementeerde beroepen in de lidstaten een transparantie- en wederzijdse evaluatie-exercitie is voorzien, ongeacht of zij gereglementeerd zijn op grond van nationale regels dan wel op grond van op Unieniveau geharmoniseerde regels;

H.

overwegende dat niet alle bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG, in het bijzonder artikel 59, door de lidstaten volledig ten uitvoer zijn gelegd, zelfs niet na het verstrijken van de uiterste termijn;

I.

overwegende dat de lidstaten uiterlijk tegen 18 januari 2016 bij de Commissie nationale actieplannen moesten indienen met informatie over hun besluiten met betrekking tot het handhaven of wijzigen van de reglementering van beroepen; overwegende dat zes lidstaten hun nationale actieplannen nog steeds niet hebben ingediend;

J.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG werd geacht uiterlijk op 18 januari 2017 haar conclusies over de wederzijdse evaluatie voor te leggen, eventueel vergezeld van voorstellen voor verdere initiatieven;

K.

overwegende dat de Commissie op 10 januari 2017 een mededeling over de behoefte aan hervormingen in de professionele dienstverlening heeft gepresenteerd, waarin de reglementering van beroepen in zeven activiteitensectoren wordt geanalyseerd en aanbevelingen ter zake voor de lidstaten worden geformuleerd;

L.

overwegende dat uit de wederzijdse evaluatie-exercitie is gebleken dat de mate van reglementering van beroepen sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat er verdere verduidelijking nodig is, met name in de gevallen waarin de lidstaten hebben aangekondigd dat er na afloop van de exercitie nieuwe vormen van reglementering van beroepen zullen worden ingevoerd;

Reglementering van beroepen in de Europese Unie en stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG

1.

benadrukt dat gereglementeerde beroepen een fundamentele rol in de economie van de Unie spelen en in grote mate bijdragen tot de arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en meerwaarde in de Unie; is voorts van mening dat kwalitatief hoogwaardige professionele dienstverlening en een doeltreffend regelgevingskader van het allergrootste belang zijn om het economische, sociale en culturele model van de EU in stand te houden en om het concurrentievermogen van de EU op het vlak van groei, innovatie en werkgelegenheid te versterken;

2.

herinnert eraan dat er in de EU meer dan 5 500 gereglementeerde beroepen zijn, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, die 22 % van de beroepsbevolking vertegenwoordigen in alle activiteitensectoren, zoals gezondheidszorg en sociale diensten, zakelijke dienstverlening, bouw, netwerkdiensten, vervoer, toerisme, vastgoed, openbare diensten en onderwijs;

3.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de lidstaten richtsnoeren te verstrekken in het kader van de wederzijdse evaluatie-exercitie, zoals de organisatie van diepgaande discussies met nationale autoriteiten, en wijst er ook op dat de nationale autoriteiten alle betrokken partijen inspraak moeten geven om de nodige informatie over het effect van de regelgeving te verzamelen;

4.

meent dat de mededeling van de Commissie van 10 januari 2017 de lidstaten kan helpen om professionele diensten beter te reguleren en best practices uit te wisselen om inzicht te krijgen in de regelgevingskeuzes van andere lidstaten, rekening houdend met het feit dat beroepen in sommige lidstaten sterker door de overheid worden gereglementeerd dan in andere; benadrukt echter dat ook de kwaliteit van de regelgeving moet worden beoordeeld, omdat voor een holistische beoordeling van de prestaties van het regelgevingsklimaat in elke lidstaat elementen nodig zijn die verder gaan dan een louter economische analyse;

5.

betreurt dat sommige lidstaten geen informatie hebben verstrekt over de beroepen die zij reglementeren en de eisen die zij stellen voor de toegang tot deze beroepen; verzoekt de lidstaten de kennisgevingsprocedure in het kader van de richtlijn beroepskwalificaties aanzienlijk te verbeteren;

6.

onderstreept dat een betere transparantie en vergelijkbaarheid van de nationale eisen voor de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen de arbeidsmobiliteit kan vergroten, en dat bijgevolg alle nationale eisen in overeenstemming met Richtlijn 2005/36/EG moeten worden ingevoerd en op duidelijke en bevattelijke wijze openbaar moeten worden gemaakt in de databank voor gereglementeerde beroepen;

7.

neemt nota van de verbeteringen die de Commissie in de databank van gereglementeerde beroepen heeft aangebracht, zoals de nieuwe interactieve kaart waarmee burgers de eisen voor de toegang tot beroepen in de EU kunnen raadplegen en gemakkelijker kunnen zien welke beroepen in een bepaalde lidstaat gereglementeerd zijn; vraagt de Commissie de databank van gereglementeerde beroepen verder te verbeteren, zodat de bevoegde autoriteiten de informatie tijdig en correct kunnen verstrekken en de transparantie voor EU-burgers dus toeneemt;

8.

neemt nota van de verschillen tussen de lidstaten wat betreft het aantal gereglementeerde beroepen en de reikwijdte van de activiteiten die onder vergelijkbare beroepen vallen, hetgeen verklaart dat lidstaten ervoor kiezen beroepen op uiteenlopende wijzen te reglementeren; vraagt de Commissie de vergelijkbaarheid van verschillende beroepen te verbeteren en een gemeenschappelijke reeks activiteiten te bepalen voor elk beroep dat in de databank wordt aangemeld, om vrijwillige harmonisering binnen de EU te faciliteren;

9.

betreurt dat een aantal lidstaten geen nationaal actieplan hebben ingediend zoals vereist door Richtlijn 2005/36/EG, en vraagt die lidstaten dat onverwijld te doen; merkt op dat de mate van grondigheid, ambitie en gedetailleerdheid van de ingediende nationale actieplannen uiteenloopt;

10.

vraagt de lidstaten artikel 59 van Richtlijn 2005/36/EG volledig ten uitvoer te leggen en hun inspanningen op te voeren om hun reglementering van beroepen transparanter te maken, hetgeen cruciaal is voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaars in de Unie omdat alleen met volledige informatie uit alle lidstaten een volledig overzicht van de gereglementeerde beroepen op nationaal of EU-niveau kan worden gegeven;

11.

betreurt dat sommige lidstaten de relevante belanghebbenden niet op passende wijze hebben geraadpleegd bij de opstelling van de nationale actieplannen; is van mening dat een transparante informatiestroom tussen overheidsinstellingen en belanghebbenden noodzakelijk is om de kwesties en uitdagingen in verband met beroepen doeltreffend aan te pakken; pleit voor een ruimere betrokkenheid van alle belanghebbenden in de toekomst, niet alleen met het oog op de opstelling van de nationale actieplannen, maar ook voordat de reglementering van beroepen wordt hervormd, zodat alle betrokken partijen hun mening kunnen geven;

12.

benadrukt dat een doeltreffende reglementering van beroepen zowel de consumenten als de beroepsbeoefenaren ten goede moet komen; herinnert eraan dat het de lidstaten vrij staat om nieuwe regelgeving in te voeren of bestaande regels ter beperking van de toegang tot of de uitoefening van gereglementeerde beroepen te wijzigen, afhankelijk van hun visie op de samenleving en hun sociaaleconomische context, mits dit gerechtvaardigd is door doelstellingen van algemeen belang; is van mening dat een reglementering van professionele diensten die evenredig is en op de realiteit van de markt afgestemd is, kan leiden tot een betere marktdynamiek, lagere prijzen voor de consumenten en efficiëntere prestaties in de sector;

13.

is tegelijk van oordeel dat discriminerende, ongerechtvaardigde en onevenredige eisen bijzonder onbillijk kunnen zijn, met name voor jonge beroepsbeoefenaars, de mededinging kunnen belemmeren en negatieve gevolgen kunnen hebben voor de afnemers van diensten, waaronder consumenten;

14.

erkent de rol van de reglementering van beroepen bij de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van doelstellingen van openbaar belang, of het nu gaat om doelstellingen die uitdrukkelijk in het Verdrag worden vermeld, zoals openbaar beleid, openbare veiligheid en volksgezondheid, dan wel om doelstellingen die dwingende redenen van algemeen belang vormen, waaronder die welke worden erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie, zoals handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, bescherming van een goede rechtsbedeling, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding en het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking, doeltreffend begrotingstoezicht, verkeersveiligheid, waarborging van vakmanschap, bevordering van onderzoek en ontwikkeling, bescherming van het milieu en het stedelijke milieu, diergezondheid, intellectuele eigendom, bescherming en instandhouding van het nationale historische en artistieke erfgoed, en doelstellingen van sociaal beleid en cultuurbeleid; erkent dat de lidstaten een beoordelingsmarge hebben om te bepalen op welke wijze het bovenstaande moet worden verwezenlijkt, overeenkomstig de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid;

15.

merkt op dat de lidstaten, gezien de risico's voor consumenten, beroepsbeoefenaren of derden, bepaalde activiteiten alleen voor gekwalificeerde beroepsbeoefenaren kunnen voorbehouden, met name wanneer er geen minder beperkende middelen zijn om hetzelfde resultaat te bereiken; benadrukt dat in dergelijke gevallen beroepsspecifieke voorschriften moeten zorgen voor een doeltreffend toezicht op de rechtmatige uitoefening van het gereglementeerde beroep en, in voorkomend geval, op de ethische regels ervan;

16.

neemt in dit opzicht nota van het verband tussen het voorstel voor de evenredigheidsbeoordeling, waarin regels worden vastgesteld voor een gemeenschappelijk kader voor het verrichten van evenredigheidsbeoordelingen voordat nieuwe of bestaande maatregelen voor gereglementeerde beroepen worden ingevoerd of gewijzigd, en de aanbevelingen voor hervorming, die gebaseerd zijn op een beoordeling van de nationale regelgeving in zeven activiteitensectoren; vraagt de lidstaten hun reglementering van beroepen te beoordelen en zo nodig aan te passen in overeenstemming met de specifieke aanbevelingen voor hervorming;

17.

benadrukt dat aanbevelingen voor hervorming niet in de plaats kunnen komen van handhavingsmaatregelen, en verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen op te treden en inbreukprocedures in te leiden wanneer zij discriminerende, ongerechtvaardigde of onevenredige regelgeving vaststelt;

Nut van de restrictiviteitsindicator en noodzaak om een hoge kwaliteit van de diensten in Europa te bevorderen

18.

neemt er nota van dat de Commissie een nieuwe restrictiviteitsindicator heeft ontwikkeld en is verheugd dat die, dankzij de gedetailleerde analyse van de sectoren in kwestie, een verbetering inhoudt ten opzichte van de bestaande PMR-restrictiviteitsindicator van de OESO;

19.

onderstreept dat deze indicator, die de totale regelgevingsintensiteit in de lidstaten weergeeft op basis van louter kwantitatieve gegevens over bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer, moet worden gezien als een louter indicatief instrument, en niet als een instrument dat het mogelijk maakt conclusies te trekken over de vraag of de strengere regelgeving in sommige lidstaten onevenredig is;

20.

herinnert eraan dat bij de algemene analyse van het effect van de regelgeving in de lidstaten niet alleen een kwantitatieve, maar ook een kwalitatieve beoordeling moet worden verricht van de doeleinden van algemeen belang en de kwaliteit van de dienstverlening, met inbegrip van de mogelijke indirecte voordelen voor de burgers en de arbeidsmarkt; merkt op dat de restrictiviteitsindicator vergezeld gaat van een nadere analyse, die aanvullende informatie verschaft over de realiteit in het veld, en moedigt de lidstaten aan om deze indicator samen met kwalitatieve gegevens te gebruiken om hun prestaties in de geselecteerde activiteiten sectoren te vergelijken;

De toekomst voor gereglementeerde beroepen

21.

onderstreept dat er in de EU en in de lidstaten niet alleen een doeltreffend regelgevingskader nodig is, maar ook doeltreffende en gecoördineerde beleidsmaatregelen om beroepsbeoefenaren in de EU te ondersteunen en het concurrentievermogen, de innovatiecapaciteit en de kwaliteit van de professionele dienstverlening in de EU te verbeteren;

22.

benadrukt dat beroepsbeoefenaren gereglementeerde beroepen kunnen uitoefenen als natuurlijk persoon of als rechtspersoon, in de vorm van een professioneel bedrijf, en dat het belangrijk is om bij de tenuitvoerlegging van nieuw beleid rekening te houden met beide oogpunten; is er in dit opzicht van overtuigd dat economische instrumenten moeten worden gecombineerd met beleid ter versterking van het ondernemerschap en het menselijk kapitaal in de professionele dienstverlening;

23.

vraagt de Commissie en de lidstaten alsmede de beroepsorganisaties in hun respectieve deskundigheidsgebieden om op passende wijze uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Werkgroep ondersteuning vrije beroepen;

24.

benadrukt hoe belangrijk onderwijs, de ontwikkeling van vaardigheden en opleidingen in ondernemerschap zijn om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren in de EU concurrerend blijven en in staat zijn om te gaan met de ingrijpende veranderingen waarmee vrije beroepen als gevolg van innovatie, digitalisering en globalisering te maken krijgen; wijst op de nauwe samenhang tussen de kennis van een beroepsbeoefenaar en de kwaliteit van de verleende dienst; benadrukt de belangrijke rol die het hoger onderwijs en onderzoeksinstellingen in dit opzicht moeten spelen, onder meer door middel van projecten ter bevordering van digitale geletterdheid;

25.

wijst erop dat er een betere vergelijkbaarheid van het niveau van beroepskwalificaties nodig is om de homogeniteit van bewijsstukken van formele kwalificaties in de EU te verhogen en om een gelijker speelveld te creëren voor jonge gediplomeerden die deze beroepen gaan uitoefenen, teneinde hun mobiliteit te faciliteren;

26.

verzoekt de lidstaten een marktanalyse uit te voeren opdat dienstverleners zich sneller aanpassen aan de marktbehoeften, en beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de professionele dienstverlening in de EU in de komende decennia wereldwijd kan concurreren;

Innovatie en digitalisering in de professionele dienstverlening

27.

merkt op dat wetenschappelijke vooruitgang, technologische innovatie en digitalisering een aanzienlijk effect hebben op de professionele dienstverlening en dat dit niet alleen nieuwe kansen voor beroepsbeoefenaars met zich brengt, maar ook uitdagingen voor de arbeidsmarkt en de kwaliteit van de dienstverlening;

28.

is verheugd dat de Commissie erkent dat er over het effect van nieuwe technologieën op de professionele dienstverlening moet worden nagedacht, met name in de juridische sector en de boekhoudsector, waar de procedures voor verbetering vatbaar zijn; merkt met name op dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de daarmee gepaard gaande risico's voor de afnemers van diensten, waaronder consumenten, die niet van nieuwe technologieën mogen worden uitgesloten;

29.

benadrukt dat het onwaarschijnlijk is dat mensen door nieuwe technologieën zullen worden vervangen als er ethische en morele beslissingen moeten worden genomen; wijst er in dit opzicht op dat regels inzake de organisatie van beroepen, met inbegrip van regels inzake toezicht door publieke organen of beroepsorganisaties, een belangrijke rol zouden kunnen spelen en zouden kunnen helpen om de voordelen van digitalisering eerlijker te verdelen; merkt op dat door de markt gedreven mechanismen, zoals feedback van consumenten, op bepaalde gebieden ook de kwaliteit van een bepaalde dienst kunnen helpen verbeteren;

30.

benadrukt dat de regelgeving inzake professionele diensten doelmatig moet zijn en regelmatig moet worden herzien om rekening te houden met technische innovaties en digitalisering;

31.

verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot de naleving van Richtlijn 2005/36/EG door de lidstaten;

o

o o

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en de regeringen van de lidstaten.

(1)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0237.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0271.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0040.

(5)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


ADVIEZEN

Europees Parlement

Donderdag 18 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/76


P8_TA(2018)0012

Geen bezwaar tegen een uitvoeringsmaatregel: instelling van een EU-register

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register (D054274-02 — 2017/3013(RPS))

(2018/C 458/09)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register (D054274-02),

gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name de artikelen 12 en 19,

gezien het advies van 30 november 2017 van het in artikel 23, lid 1, van bovengenoemde richtlijn bedoelde comité,

gezien de brief van de Commissie van 5 december 2017, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen het ontwerp van verordening,

gezien de brief van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 11 januari 2018 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

gezien artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2),

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, lid 4, onder d), en artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 17 januari 2018 verstreek,

A.

overwegende dat het luchtvaartexploitanten en andere exploitanten die aan de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten („EU ETS”) deelnemen, met het oog op de bescherming van de milieu-integriteit van de bedoelde regeling niet toegestaan is gebruik te maken van rechten die door een lidstaat uitgegeven zijn en waarvan verplichtingen voor luchtvaartexploitanten en andere exploitanten vervallen, en overwegende dat daartoe de nodige vrijwaringsmaatregelen moeten worden vastgesteld;

B.

overwegende dat de Commissie krachtens artikel 19 van Richtlijn 2003/87/EG gemachtigd is overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing (RPS) maatregelen te treffen met betrekking tot het gestandaardiseerde en beveiligde registersysteem;

C.

overwegende dat de Commissie op 8 december 2017 het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie tot instelling van een EU-register („ontwerp van RPS-maatregel”) officieel aan het Parlement heeft voorgelegd, waarmee de toetsingsperiode van drie maanden voor het Parlement begon voor het al dan niet aantekenen van bezwaar tegen het ontwerp van handeling;

D.

overwegende dat de vrijwaringsmaatregelen in het ontwerp van RPS-maatregel zo snel mogelijk in werking moeten treden om te kunnen worden toegepast, zodat rechten in 2018 gratis kunnen worden toegekend, in ruil voor internationale kredieten kunnen worden ontvangen of kunnen worden geveild, en overwegende dat indien het Parlement de voorziene toetsingsperiode van drie maanden volledig zou gebruiken er onvoldoende tijd zou om het ontwerp van RPS-maatregel in werking te doen treden voordat de rechten voor 2018 worden toegekend;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen het ontwerp van verordening van de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad.

(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES PARLEMENT

Dinsdag 16 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/78


P8_TA(2018)0001

Beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) (COM(2017)0128 — C8-0121/2017 — 2017/0056(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 458/10)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Bij de uitvoering van de door de SPRFMO vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen dienen de Unie en de lidstaten ernaar te streven kustvisserijactiviteiten te stimuleren, alsmede het gebruik van vistuigen en visserijtechnieken die selectief en minder milieubelastend zijn, met inbegrip van tuigen en technieken die in de traditionele en de ambachtelijke visserij worden gebruikt, waarmee wordt bijgedragen tot een redelijke levensstandaard voor de lokale economie.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende soorten in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld.

Bij deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlebepalingen inzake de visserij op grensoverschrijdende visbestanden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) vastgesteld.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

vissersvaartuigen van derde landen wanneer zij toegang vragen tot havens van de Unie of het voorwerp uitmaken van een inspectie in havens van de Unie en in het SPRFMO-verdragsgebied geoogste visserijproducten aan boord hebben.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

„SPRFMO-verdragsgebied”: het geografische gebied op volle zee ten zuiden van 10o NB, ten noorden van het CCAMLR-verdragsgebied zoals omschreven in het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, ten oosten van het SIOFA-verdragsgebied zoals omschreven in de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan, en ten westen van de gebieden die onder de visserij-jurisdictie van de Zuid-Amerikaanse staten vallen ;

(1)

„SPRFMO-verdragsgebied”: het geografische gebied dat is afgebakend in artikel 5 van het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan ;

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

„vissersvaartuig”: elk vaartuig, ongeacht de omvang, dat wordt ingezet of is bedoeld om te worden ingezet voor de commerciële exploitatie van visbestanden , met inbegrip van ondersteuningsvaartuigen, vaartuigen voor visverwerking, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen en transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van visserijproducten, met uitzondering van containerschepen ;

(2)

„vissersvaartuig”: elk vaartuig, ongeacht de omvang, dat wordt ingezet of is bedoeld om te vissen , met inbegrip van vaartuigen voor visverwerking, ondersteuningsvaartuigen, transportvaartuigen en andere vaartuigen die rechtstreeks betrokken zijn bij visserijactiviteiten ;

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

„voetafdruk van de bodemvisserij”: het geografische gebied dat de bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied gedurende een bepaalde periode heeft bestreken;

(7)

„voetafdruk van de bodemvisserij”: het geografische gebied dat de bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied gedurende de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 heeft bestreken;

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

„gevestigde visserij”: visserij die de voorbije tien jaar niet is gesloten en waarbij in die periode visvangst of visvangst met een specifiek vistuigtype of een specifieke techniek heeft plaatsgevonden;

Schrappen

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

„grote pelagische drijfnetten” (drijvende kieuwnetten): kieuwnetten, andere netten of een combinatie van netten met een lengte van meer dan 2,5  kilometer, waarvan het doel is vis te verwarren, te beknellen of te verstrikken door op het wateroppervlak of in het water te drijven.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 ter)

„diepzeekieuwnetten” (schakelnetten, staande netten, geankerde netten, zinknetten): reeksen van enkele, dubbele of driedubbele netwanten, die rechtop, op of dichtbij de bodem worden geplaatst en waarin vis verward, bekneld of verstrikt raakt. Diepzeekieuwnetten bestaan uit enkele of, minder gebruikelijk, dubbele of driedubbele netten die samen worden bevestigd aan hetzelfde touwkader. Er kunnen diverse soorten netten worden gebruikt in één tuig. Die netten kunnen afzonderlijk worden gebruikt of, hetgeen gebruikelijker is, in grote aantallen die in lijn worden geplaatst („vloten” van netten). Het vistuig kan worden bevestigd, aan de bodem worden verankerd of drijvend worden gehouden, vrijelijk hetzij bevestigd aan het vaartuig.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

IOO-visserijactiviteiten ”: illegale, ongemelde of ongereguleerde visserijactiviteiten in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1005/2008;

(11)

IOO-visserij ”: illegale, ongemelde of ongereguleerde visserijactiviteiten in de zin van artikel 2 , punt 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008;

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

„kwetsbaar marien ecosysteem”: een marien ecosysteem waarvan de integriteit, volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, wordt bedreigd door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens de normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen.

(16)

„kwetsbaar marien ecosysteem”: een marien ecosysteem waarvan de integriteit (d.w.z. de structuur of de functie van het ecosysteem) , volgens de beste beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgsbeginsel, wordt bedreigd door significante nadelige effecten als gevolg van fysiek contact met bodemvistuig tijdens de normale visserijactiviteiten, zoals riffen, onderzeese bergen, warmwaterkraters, koudwaterkoralen en koudwatersponsriffen.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 6 bis

Toewijzing van vangstmogelijkheden voor Chileense horsmakreel

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken de lidstaten bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden voor bestanden Chileens horsmakreel gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard, streven zij naar een eerlijke verdeling van de nationale quota over de diverse vlootsegmenten, met bijzondere aandacht voor de traditionele en de ambachtelijke visserij, en zorgen zij voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van minder milieubelastende visserijtechnieken.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.

6.   Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen. Indien dit niet haalbaar is en wanneer het omwille van de operationele veiligheid nodig is biologisch afval te lozen , verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Vissersvaartuigen van de Unie mogen geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen.

4.   Vissersvaartuigen van de Unie mogen voor zover mogelijk geen afval lozen tijdens het uitzetten en het inhalen.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.

5.   Vissersvaartuigen van de Unie verwerken afval voor zover mogelijk en passend tot vismeel en houden al het afvalmateriaal aan boord; lozingen blijven beperkt tot lozingen van vloeibare afvalstoffen/afvalwater. Indien dit niet haalbaar is, verzamelen de vissersvaartuigen het afval en lozen zij het pas na een tussentijd van twee uur of langer.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Netten worden na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen.

6.   Netten worden zo mogelijk na elke visserijactiviteit schoongemaakt om verstrikte vis en bentisch materiaal te verwijderen en zo interacties met vogels tijdens het uitzetten van vistuig te voorkomen.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

gegevens over waargenomen interacties met zeevogels.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het gemiddelde vangstniveau in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006;

b)

het gemiddelde jaarlijkse vangstniveau in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006;

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Titel III — Hoofdstuk II bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Hoofdstuk II bis

 

Kieuwnetten

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 17 bis

 

Kieuwnetten

 

1.     Het gebruik van grote pelagische drijfnetten en alle diepzeekieuwnetten is verboden in het hele SPRFMO-verdragsgebied.

 

2.     Vlaggenlidstaten die hun vaartuigen het SPRFMO-verdragsgebied willen laten betreden met kieuwnetten aan boord:

 

a)

stellen het SPRFMO-secretariaat daarvan uiterlijk 36 uur voordat zij het SPRFMO-verdragsgebied betreden op de hoogte, en vermelden ook de verwachte aankomst- en vertrekdata en de lengte van het kieuwnet dat zich aan boord bevindt;

 

b)

garanderen dat hun vaartuigen zijn uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen dat zich tijdens de doorvaart in het SPRFMO-verdragsgebied elke twee uur meldt;

 

c)

dienen uiterlijk dertig dagen nadat het vaartuig het SPRFMO-verdragsgebied heeft verlaten positieberichten van het volgsysteem voor vaartuigen in bij het SPRFMO-secretariaat; en

 

d)

melden, als kieuwnetten per abuis kwijtraken of overboord vallen, zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur nadat het tuig verloren is geraakt de datum, tijd, positie en lengte (in meter) van de verloren kieuwnetten aan het SPRFMO-secretariaat.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot in het SPRFMO-verdragsgebied geoogste soorten .

5.   Onverminderd artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen vissersvaartuigen van de Unie die niet in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen, geen visserijactiviteiten verrichten met betrekking tot soorten die onder de verantwoordelijkheid van het SPRFMO vallen in het verdragsgebied .

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Dit artikel laat de artikelen 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 4, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1005/2008 onverlet.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

wijst een contactpunt aan voor het doorzenden van de inspectieverslagen uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad.

c)

wijst een contactpunt aan voor het ontvangen van de inspectieverslagen uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten dienen ten minste 120 dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 90 dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.

De lidstaten dienen ten minste 150  dagen vóór de jaarvergadering bij de Commissie alle gedocumenteerde informatie in die wijst op mogelijke gevallen van niet-naleving door vissersvaartuigen van instandhoudings- en beheersmaatregelen in het SPRFMO-verdragsgebied in de voorbije twee jaar. De Commissie onderzoekt die informatie en zendt deze in passende gevallen ten minste 120  dagen vóór de SPRFMO-jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 bis — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De autoriteiten van de lidstaat die door de Commissie in kennis is gesteld van de opneming van een onder zijn vlag varend vissersvaartuig in de ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stellen de eigenaar van het vaartuig in kennis van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben.

2.    Als de Commissie in kennis is gesteld van het feit dat een onder de vlag van een lidstaat varend vissersvaartuig is opgenomen in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen, stelt de Commissie de autoriteiten van de lidstaat in kwestie in kennis, die op hun beurt de eigenaar van het vaartuig in kennis stellen van de opneming ervan in de SPRFMO-ontwerplijst van IOO-vaartuigen en van de gevolgen die de bekrachtiging van de opneming daarvan in de door de SPRFMO aangenomen lijst van IOO-vaartuigen kan hebben.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 quater — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

Positie, datum en tijdstip (UTC);

e)

Positie (lengte- en breedtegraad) , datum en tijdstip (UTC);


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0377/2017).


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/87


P8_TA(2018)0003

Instandhouding van visbestanden en bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (COM(2016)0134 — C8-0117/2016 — 2016/0074(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 458/11)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

De bestaande regels moeten worden vereenvoudigd zodat exploitanten, nationale autoriteiten en belanghebbenden ze beter begrijpen en naleven. Het raadplegingsproces van de adviesraden dient te worden aangehouden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 en er moet op worden gelet dat alle doelstellingen op het gebied van instandhouding en duurzaamheid volledig worden nageleefd.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 ter)

De vereenvoudiging van de huidige regels inzake technische maatregelen mag niet leiden tot een afzwakking van de instandhoudings- en duurzaamheidsnormen.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in het kader van het GVB is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen.

(3)

Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in het kader van het GVB is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen. Met dat proces moet het mogelijk worden om de gemeenschappelijke regels doeltreffend te verenigen met de lokale situaties en de situaties per gebied. Het proces mag echter niet leiden tot een vorm van hernieuwde nationalisering van het GVB en de adviesraden moeten ervoor blijven instaan dat de regionalisering zich afspeelt in het kader van een Europese aanpak die strookt met overweging 14 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

(4)

Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen , en moet ook rekening houden met de sociaaleconomische dynamiek .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

In voorkomend geval moeten technische maatregelen van toepassing zijn op recreatievisserijen , die een aanzienlijke impact kunnen hebben op vis- en schaaldierbestanden .

(6)

Recreatievisserijen kunnen een aanzienlijke impact hebben op het mariene milieu en bestanden van vis en andere soorten, en moeten dan ook worden onderworpen aan technische maatregelen .

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Tot het tegendeel wordt bewezen met wetenschappelijk bewijs, wordt de door recreatieve vissers (visserij met lijn en haken) gevangen vis teruggezet met een grote kans op overleven.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

De aanlandingsverplichting geldt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor alle soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Als er echter exemplaren van die soorten worden gevangen en onmiddellijk vrijgelaten door recreatieve vissers, en wetenschappelijk bewijs aantoont dat die soorten een grote kans op overleven hebben, zoals het geval kan zijn voor vis gevangen door recreatieve vissers die gebruikmaken van een hengelsportuitrusting, moet de visserij in kwestie kunnen worden uitgesloten van de aanlandingsverplichting door in die verordening vastgelegde procedures te hanteren, met name door daartoe maatregelen te nemen in het kader van meerjarige plannen en/of teruggooiplannen.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB om te vissen op het niveau van de maximale duurzame opbrengst, ongewenste vangsten te verminderen en teruggooi uit te bannen, en moeten bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad  (18).

(7)

Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

De technische maatregelen moeten in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen. Voordat zij worden vastgesteld, moet rekening worden gehouden met de mogelijke economische en sociale effecten ervan.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

De handhaving en tenuitvoerlegging van technische maatregelen, operationele programma's en, indien van toepassing, de afgifte van vergunningen, en beperkingen op de bouw en exploitatie van vaartuigen en bepaald vistuig mogen geen afbreuk doen aan het realiseren van betere gezondheids- en veiligheidsnormen voor vaartuigen die visserijoperaties en visserijactiviteiten uitvoeren.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 quater)

De krachtens deze verordening vastgestelde technische maatregelen moeten aansluiten bij het strategisch plan voor biodiversiteit voor de periode 2011-2020, dat is vastgesteld krachtens het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, en moeten de tenuitvoerlegging van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 ondersteunen, met name de doelstelling om het duurzame gebruik van visserijhulpbronnen en de daarmee samenhangende acties te waarborgen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Technische maatregelen moeten er met name voor zorgen dat scholen jonge of paaiende vis worden beschermd door de toepassing van selectief vistuig en vermijdingsmaatregelen. Technische maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de effecten van vistuig op het mariene ecosysteem, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd. Zij moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (19), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) en Richtlijn 2008/56/EG.

(8)

Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot de bescherming van scholen jonge of paaiende vis door de toepassing van selectief vistuig en vermijdingsmaatregelen. Technische maatregelen moeten er ook toe bijdragen dat de nadelige effecten van vistuig op het mariene ecosysteem, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd. Er moeten stimulansen worden toegekend om het gebruik van vistuig en praktijken met geringe gevolgen voor het milieu aan te moedigen. Technische maatregelen moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (19), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) en Richtlijn 2008/56/EG.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

De incidentele vangst van kwetsbare soorten moet op een alomvattende manier worden aangepakt voor alle visserijen en soorten vistuig, aangezien ze een sterke bescherming genieten krachtens Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 2008/56/EG, ze uiterst kwetsbaar zijn en er uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand moet worden bereikt.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de niveaus van ongewenste vangsten , het niveau van bijvangsten van kwetsbare soorten en de omvang van door de visserij verstoorde zeebodemhabitats streefdoelen worden ontwikkeld die sporen met de doelstellingen van het GVB, de milieuwetgeving van de Unie — met name Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) – en met internationale beste praktijken .

(9)

Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de vermindering van vangsten van vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, incidentele vangsten van kwetsbare soorten en de terugdringing van nadelige milieueffecten op mariene habitats als gevolg van visserij prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die sporen met de doelstellingen van het GVB en de milieuwetgeving van de Unie — met name Richtlijn 92/43/ EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (21).

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Lidstaten moeten in zo groot mogelijke mate gebruikmaken van de beschikbare maatregelen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) om vissers te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van technische maatregelen, en moeten ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met de sociaal-economische doelstellingen van het GVB.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden , met uitzondering van het specifieke geval van elektrische pulskorren, die onder zeer strikte voorwaarden mogen worden gebruikt .

(11)

Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden. In dit verband moet worden gewaarborgd dat er toereikende kennis bestaat over de effecten — met inbegrip van de cumulatieve effecten — van innovatief vistuig, alvorens het gebruik van het vistuig algemeen wordt toegepast. Bovendien moet er een systeem voor monitoring, controle en evaluatie zijn, dat zowel gericht is op handhaving en onderzoek als op evaluatie. Tot slot moeten huidige vergunningen worden onderworpen aan een wetenschappelijke herbeoordeling, voordat zij permanent de status „niet verboden” krijgen.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Alvorens het gebruik van innovatief vistuig op commerciële schaal algemeen wordt toegepast, is er behoefte aan gedetailleerde en gekwantificeerde kennis over de effecten — met inbegrip van de cumulatieve effecten — van innovatief vistuig op het mariene milieu en op mariene soorten. Er moet een doeltreffend monitoring- en evaluatieprogramma worden opgezet.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Voor sommige zeldzame vissoorten , zoals bepaalde soorten haaien en roggen, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.

(15)

Voor sommige vissoorten die zeldzaam zijn of door hun biologische kenmerken bijzonder gevoelig zijn voor overbevissing kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Om de vangstsector te helpen de aanlandingsverplichting uit te voeren , moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er maatregelen van kracht zijn die het makkelijker maken vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen, of steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

(21)

Om de vangstsector te helpen bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om een gelijk speelveld te garanderen door de aanlandingsverplichting volledig na te leven , moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er maatregelen van kracht zijn die het makkelijker maken vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen, of steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die dus niet onder de toepassing van de aanlandingsverplichting vallen, moeten de lidstaten proefprojecten uitvoeren met als doel na te gaan hoe die vangsten kunnen worden beperkt, zodat passende technische maatregelen kunnen worden ingevoerd om dat doel te bereiken.

(23)

Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten moeten de lidstaten proefprojecten uitvoeren met als doel na te gaan hoe die vangsten kunnen worden beperkt, zodat passende technische maatregelen kunnen worden ingevoerd om dat doel te bereiken.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Waar geen technische maatregelen op regionaal niveau van kracht zijn, moeten de vastgelegde basisnormen gelden. Die basisnormen moeten voortvloeien uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Zij moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden, natuurbeschermingsmaatregelen voor het beperken van bijvangsten van zeezoogdieren en zeevogels in bepaalde gebieden en andere bestaande regiospecifieke maatregelen die nodig blijven om ervoor te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald blijven worden totdat maatregelen in het kader van regionalisering worden ingevoerd.

(24)

Waar geen technische maatregelen op regionaal niveau van kracht zijn, moeten de vastgelegde basisnormen gelden. Die basisnormen moeten voortvloeien uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Zij moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden, natuurbeschermingsmaatregelen om incidentele vangsten van zeezoogdieren en zeevogels in bepaalde gebieden tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen, en andere bestaande regiospecifieke maatregelen die nodig blijven om ervoor te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald blijven worden totdat maatregelen in het kader van regionalisering worden ingevoerd.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

De lidstaten kunnen overeenkomstig het in het GVB bedoelde regionaliseringsproces samen met de belanghebbenden gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen ontwikkelen die afwijken van de basisnormen.

(25)

De lidstaten moeten overeenkomstig het in het GVB bedoelde regionaliseringsproces , in nauwe samenwerking met de desbetreffende adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, in staat zijn gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen te ontwikkelen die afwijken van de basisnormen om de technische maatregelen aan te passen aan de specifieke regionale kenmerken van de visserijen, zelfs als er geen meerjarenplan is .

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Dergelijke regionale technische maatregelen moeten wat betreft exploitatiepatronen en de bescherming van kwetsbare soorten en habitats minstens gelijkwaardig zijn aan de basisnormen.

(26)

Regionalisering moet worden ingezet om op maat gemaakte maatregelen op te stellen waarbij de specifieke kenmerken van elk visserijgebied in aanmerking worden genomen, waaronder de bescherming van gevoelige soorten en habitats. Dergelijke regionale technische maatregelen moeten duurzaam zijn en ten minste dezelfde exploitatiepatronen en hetzelfde beschermingsniveau garanderen als de basisnormen. De vaststelling van regionale technische maatregelen moet altijd gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

De door de regionale groepen van de lidstaten genomen beslissingen in het kader van regionalisering moeten aan dezelfde normen voor democratisch toezicht voldoen als de normen die gelden in de desbetreffende lidstaten.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 ter)

Regionalisering moet als instrument worden ingezet om de deelname van alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van non-gouvernementele organisaties, te stimuleren en om de betrokkenheid en zeggenschap van vissers te bevorderen zodat zij in nauwe samenwerking met de lidstaten, adviesraden en wetenschappers op maat gemaakte maatregelen in het leven kunnen roepen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elk visserijgebied en waarmee tegelijkertijd de milieuomstandigheden aldaar worden beschermd.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 27 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27 bis)

Wanneer slechts één lidstaat een rechtstreeks belang bij het beheer heeft, kunnen voorstellen voor individuele technische maatregelen worden ingediend om de bestaande instandhoudingsmaatregelen te wijzigen, na raadpleging van de betrokken adviesraden.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om in het kader van meerjarenplannen grootteselectief en soortselectief vistuig goed te keuren dat afwijkt van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dat vistuig minstens tot dezelfde of betere selectiviteitspatronen leidt als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.

(28)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om grootteselectief en soortselectief vistuig goed te keuren dat afwijkt van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dat vistuig minstens tot dezelfde of betere selectiviteitspatronen leidt als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om scholen jonge of paaiende vis te beschermen door in meerjarenplannen gesloten of beperkte gebieden te wijzigen of er nieuwe in te stellen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de specificaties, de omvang, de duur, de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.

(29)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om scholen jonge of paaiende vis te beschermen door gesloten of beperkte gebieden te wijzigen of er nieuwe in te stellen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de specificaties, de omvang, de duur, de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen voor de wijziging of de instelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in meerjarenplannen moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat de doelstellingen van het GVB niet in het gedrang komen , en wel door ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten worden beschermd zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

(30)

Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen voor de wijziging of de instelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten moeten de regionale groepen van lidstaten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, en wel door ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten volledig worden beschermd zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en zonder dat een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van scholen jonge of paaiende vis, moet worden toegestaan als een optie die in het kader van gezamenlijke aanbevelingen kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling en de opheffing van dergelijke gebieden, alsook de controle en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.

(31)

Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of kwetsbare soorten , moet worden toegestaan als een optie die in het kader van gezamenlijke aanbevelingen kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling en de opheffing van dergelijke gebieden, met inbegrip van eventuele vrijstellingen, alsook de controle en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

Op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, die door het WTECV naar behoren zijn geëvalueerd, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig , zoals de elektrische pulskor, als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten zal hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.

(32)

Op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, die door het WTECV naar behoren zijn geëvalueerd, met inbegrip van de mogelijke negatieve impact van bepaald tuig, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan directe of cumulatieve negatieve effecten zal hebben op mariene habitats, met name kwetsbare habitats of niet-doelsoorten , of het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren in het gedrang zal brengen .

Amendement 268

Voorstel voor een verordening

Overweging 32 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(32 bis)

Regionale groepen moeten aanvullende impactbeperkende maatregelen op basis van vistuigtype ontwikkelen, met behulp van wetenschappelijk advies en beste praktijken om bijvangsten van zeevogels en zeezoogdieren tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen, in overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad  (1 bis) en de Overeenkomst inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee en de Noordzee van 17 maart 1992, zoals gewijzigd (Ascobans).

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Om bijvangsten van kwetsbare soorten en de effecten van vistuig op kwetsbare habitats tot een minimum te beperken, moeten regionale groepen van lidstaten aanvullende impactbeperkende maatregelen ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op kwetsbare soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van die soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in die regio zelfs volledig verbieden. Dergelijke bepalingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van walvisachtigen en zeevogels.

(33)

Om incidentele vangsten van kwetsbare soorten en de effecten van vistuig op kwetsbare habitats tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen , moeten regionale groepen van lidstaten aanvullende impactbeperkende maatregelen ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op kwetsbare soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van die soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in die regio zelfs volledig verbieden om het mariene milieu, de lokale visbestanden en de betrokken lokale kustgemeenschappen te beschermen . Dergelijke bepalingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van walvisachtigen en zeevogels.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

Met het oog op de handhaving van de bestaande gedetailleerde aanbevelingen die zijn overeengekomen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en ten aanzien van specifieke technische maatregelen in verband met bepaalde maatregelen ter bescherming van blauwe leng en roodbaars. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de NEAFC vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met het NEAFC-verdrag. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,

Schrappen

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Om het wetenschappelijk onderzoek en de kunstmatige uitzetting en de overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, moet deze verordening niet gelden voor activiteiten die daarvoor noodzakelijk zijn.

(36)

Om het wetenschappelijk onderzoek en de rechtstreekse uitzetting en de overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, moet deze verordening niet gelden voor activiteiten die daarvoor noodzakelijk zijn.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(37)

Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, moet de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen hetzij in aanvulling op of in afwijking van deze verordening, hetzij anderszins overeenkomstig het Unierecht onmiddellijk toepasbare gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen met technische maatregelen om de bedreigingen in te perken. Die maatregelen moeten zo worden opgezet dat onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand worden aangepakt, dat bescherming wordt geboden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden, of om het hoofd te kunnen bieden aan andere veranderingen in de staat van instandhouding van visbestanden die de toestand van een bestand kunnen bedreigen. Zij kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van gesleept of staand vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

(37)

Wanneer volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten en habitats te beschermen, moet de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen hetzij in aanvulling op of in afwijking van deze verordening, hetzij anderszins overeenkomstig het Unierecht onmiddellijk toepasbare gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen met technische maatregelen om de bedreigingen in te perken. Die maatregelen moeten zo worden opgezet dat onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand of incidentele vangsten van kwetsbare soorten worden aangepakt, dat bescherming wordt geboden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden, of om het hoofd te kunnen bieden aan andere veranderingen in de staat van instandhouding van visbestanden of kwetsbare soorten die de toestand van een bestand kunnen bedreigen , evenals om de achteruitgang van soorten en habitats ten gevolge van de effecten van visserij aan te pakken en alle andere noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen te nemen . Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van gesleept of staand vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(38)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden gedelegeerd om de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, bij te werken, om de lijst van kwetsbare gebieden waar de visserij moet worden beperkt, bij te werken, om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van meerjarenplannen en om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(38)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden gedelegeerd om, met het oog op vaststelling van prestatie-indicatoren voor technische maatregelen in verband met de vangsten van vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, de voornaamste visserijsectoren en de omvang van dergelijke vangsten in die voornaamste visserijsectoren te bepalen, om de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, bij te werken, om de lijst van kwetsbare gebieden waar de visserij moet worden beperkt, bij te werken, om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van meerjarenplannen of, indien nodig, buiten het kader van een meerjarenplan en om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en op basis van een beoordeling door het WTECV . De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(40)

Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

(40)

Uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en het niveau van de prestatie-indicatoren van deze verordening. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen op regionaal niveau niet zijn bereikt of de prestatie-indicatoren op een ontoereikend niveau blijven , moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen kunnen worden bereikt en het niveau van die prestatie-indicatoren kan worden verbeterd . De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(42)

De Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 (29), (EG) nr. 1098/2007 (30) en (EG) nr. 1224/2009 (31) van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011  (32) en (EU) nr. 1380/2013 (33) van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(42)

De Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 (29), (EG) nr. 1098/2007 (30), (EG) nr. 1224/2009 (31) van de Raad en Verordening (EU) nr. 1380/2013 (33) van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 43

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(43)

Met het oog op de aanvulling of wijziging van bestaande nadere voorschriften ter omzetting van de door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) overeengekomen aanbevelingen moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de technische maatregelen in Verordening (EU) nr. 1343/2011. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de GFCM vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met de GFCM-overeenkomst. Verordening (EU) nr. 1343/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,

Schrappen

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de werking van vistuig en de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen .

b)

de werking van vistuig.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de wisselwerking tussen dat vistuig en mariene ecosystemen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.

1.    Onverminderd artikel 29 is deze verordening van toepassing op alle visserijactiviteiten (zowel recreatie- als commerciële visserij) die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De artikelen 7 en 14 en deel A van de bijlagen V tot en met X zijn tevens van toepassing op recreatievisserijen.

2.    Deze verordening is tevens van toepassing op recreatievisserijen.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 , en met name in lid 2, lid 3, en lid 5, onder a) en j), van dat artikel .

1.   Technische maatregelen dragen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Bovendien moeten technische maatregelen met name :

2.   Technische maatregelen dragen met name bij tot het halen van de volgende doelstellingen :

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de exploitatiepatronen optimaliseren om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten;

a)

zorgen voor duurzame exploitatiepatronen om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten; en voorzien in passende waarborgen;

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende bijvangsten van in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vermelde mariene soorten en andere kwetsbare soorten tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen , zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die soorten ;

b)

ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende incidentele vangsten van kwetsbare mariene soorten, met name de in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vermelde kwetsbare mariene soorten, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

ervoor zorgen dat de milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd , zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die habitats ;

c)

ervoor zorgen dat de ongunstige milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd , onder andere door de juiste stimuleringsmaatregelen te nemen ;

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

ertoe bijdragen dat visserijbeheersmaatregelen van kracht zijn waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG, 2008/56/EG en 2000/60/EG.

d)

beschikken over visserijbeheersmaatregelen waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG, 2008/56/EG en 2000/60/EG.

Amendementen 294 en 300

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de verwezenlijking ondersteunen van de beschrijvende elementen 1, 3, 4 en 6 zoals vastgelegd in Besluit 2010/477/EU van de Commissie.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen :

1.    Om te beoordelen of technische maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen, worden de volgende prestatie-indicatoren gehanteerd :

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

ervoor zorgen dat de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte , overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in volume gemeten niet meer dan 5 % van de vangsten uitmaken ;

a)

de mate waarin vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geleidelijk aan worden verminderd tot specifieke niveaus voor de voornaamste visserijsectoren ;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

ervoor zorgen dat de bijvangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten de in Uniewetgeving en internationale overeenkomsten vastgelegde niveaus niet overschrijden ;

b)

de mate waarin incidentele vangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten geleidelijk aan worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen ;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

ervoor zorgen dat de milieueffecten van visserijactiviteiten op zeebodemhabitats voor elk in het kader van Richtlijn 2008/56/EG beoordeeld habitattype de niveaus die nodig zijn om een goede milieutoestand te bereiken, in geen enkele mariene regio of subregio overschrijden wat betreft de kwaliteit van de habitat en de ruimtelijke omvang waarbinnen de vereiste niveaus moeten worden bereikt.

c)

de mate waarin de ongunstige milieueffecten van visserijactiviteiten op mariene habitats, met inbegrip van kwetsbare zeebodemhabitats , tot een minimum worden beperkt en onder de niveaus worden gehouden die nodig zijn om een goede milieutoestand te bereiken, met name voor elk van de in het kader van Richtlijn 2008/56/EG beoordeelde habitattypen, in elke mariene regio of subregio wat betreft de kwaliteit van de habitat en de ruimtelijke omvang waarbinnen de vereiste niveaus moeten worden bereikt.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door voor de toepassing van lid 1, onder a) van dit artikel de volgende begrippen te definiëren:

 

a)

de in dat punt genoemde voornaamste visserijsectoren;

 

b)

het niveau van de huidige vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor elke van de voornaamste visserijsectoren, aan de hand van de door de lidstaten verstrekte gegevens voor de referentiejaren 2013-2015;

 

c)

de specifieke niveaus waarop vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte moeten worden teruggebracht voor elke van die voornaamste visserijsectoren om de doelstelling van duurzame exploitatiepatronen te verwezenlijken en om bescherming te bieden aan jonge exemplaren.

 

Bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea genoemde specifieke niveaus, moet rekening worden gehouden met het beste beschikbare wetenschappelijke advies, ook van het WTECV, en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om vangsten te voorkomen van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Voor de toepassing van de in lid 1 bis bedoelde gedelegeerde handelingen kunnen de lidstaten uiterlijk … [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     Als er geen gezamenlijke aanbeveling is ingediend vóór de in artikel 1 ter van dit artikel gestelde termijn, of als een door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbeveling in strijd wordt geacht met de doelstellingen van deze verordening, stelt de Commissie uiterlijk … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en in afwijking van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, gedelegeerde handelingen vast als aanvulling op deze verordening door de in de eerste alinea van lid 1 bis van dit artikel genoemde elementen te definiëren, overeenkomstig artikel 32 van deze verordening.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quinquies.     Teneinde een geleidelijke vermindering te bewerkstelligen van vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte tot een niveau waarop duurzame exploitatiepatronen worden gewaarborgd, worden de in punt c) van de eerste alinea van lid 1 bis genoemde specifieke niveaus elke drie jaar geëvalueerd met behulp van de in de leden 1 bis, 1 ter en 1 quater uiteengezette procedure, en worden die niveaus in voorkomend geval verder teruggebracht in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies en met bestaande en toekomstige technische mogelijkheden om dergelijke vangsten te voorkomen.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De mate waarin deze streefdoelen zijn bereikt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure.

2.   De in lid 1 genoemde beoordeling wordt uitgevoerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure.

Amendement 346

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 4 bis

 

Sociaal-economische doelstellingen

 

Om rekening te houden met de sociaal-economische doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 2, lid 5, onder c), f) en i), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 maken lidstaten bij de goedkeuring en tenuitvoerlegging van technische en instandhoudingsmaatregelen uitgebreid gebruik van de maatregelen die zijn vastgelegd in de artikelen 38, 39 en 40 van Verordening (EU) nr. 508/2014.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

„Noordzee”: de ICES-sectoren (34) IIa, IIIa en IV;

a)

„Noordzee”: de Uniewateren van de ICES-sectoren (34) IIa, IIIa en IV;

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

„noordwestelijke wateren”: de ICES-deelgebieden V  (met uitzondering van Va en de wateren van Vb buiten de Unie), VI en VII;

(c)

„noordwestelijke wateren”: de Uniewateren van de ICES-deelgebieden V, VI en VII;

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

„ultraperifere gebieden”: wateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan ;

g)

„Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan”: de wateren rond Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Mayotte, Réunion en Sint Maarten onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat;

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1)

„exploitatiepatroon”: de manier waarop de visserijdruk is verdeeld over het leeftijdsprofiel van een bestand;

1)

„exploitatiepatroon”: de manier waarop de visserijsterfte is verdeeld over het leeftijds- en grootteprofiel van een bestand;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

„selectiviteit”: een kwantitatieve aanduiding die wordt weergegeven als de waarschijnlijkheid dat met een bepaalde maaswijdte (of een haak met een bepaalde grootte) een vis van een bepaalde grootte kan worden gevangen;

2)

„selectiviteit”: de waarschijnlijkheid dat een vis van een bepaalde soort of grootte kan worden gevangen met bepaalde kenmerken van een vistuig ;

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

„selectieve visserij”: het vermogen van een visserijmethode om vis of schaaldieren tijdens de visserijoperatie naar grootte en soort gericht te bevissen en te vangen, zodat niet-doelsoorten worden vermeden of onbeschadigd worden vrijgelaten;

Schrappen

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

„gerichte visserij”: visserij op een bepaalde soort of een combinatie van soorten, waarbij de totale vangst van die soort of soorten meer dan 50 % van de economische waarde van de vangst uitmaakt ;

4)

„gerichte visserij”: visserij-inspanningen die gericht zijn op een specifieke soort of groep soorten, waarbij de exacte samenstelling verschilt per visserijsector en waarbij de specifieke regels voor de minimale technische specificaties voor maaswijdte en selectieve voorzieningen per visserijsector op regionaal niveau worden vastgesteld ;

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis)

„staat van instandhouding van een soort”: de staat van instandhouding van een soort als omschreven in artikel 1, onder i), van Richtlijn 92/43/EEG;

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter)

„staat van instandhouding van een habitat”: de staat van instandhouding van een natuurlijke habitat als omschreven in artikel 1, onder e), van Richtlijn 92/43/EEG;

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7)

„kwetsbare soort”: een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van zijn habitat en spreiding en de omvang en de kenmerken van zijn populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;

7)

„kwetsbare soort”: een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van zijn habitat en spreiding en omvang of de kenmerken van zijn populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8)

„kleine pelagische soorten”: makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot en evervis;

8)

„kleine pelagische soorten”: onder andere makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot, evervis , bokvis, Sardinella aurita en Sardinella maderensis ;

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

9 bis)

„traditionele (zelfsvoorzienings)visserijen met passieve vistuigen”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene levende aquatische rijkdommen op beperkte schaal, op lokaal niveau, uitsluitend voor persoonlijke behoeften worden geëxploiteerd en waarbij alleen traditioneel vistuig en traditionele visserijtechnieken worden gebruikt;

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

10)

„adviesraden”: groepen van belanghebbenden die in het kader van het GVB zijn opgericht om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbenden te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB ;

10)

„adviesraden”: groepen van belanghebbenden die zijn opgericht uit hoofde van artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en die hun activiteiten uitvoeren overeenkomstig de artikelen 44 en 45 en bijlage III bij die verordening ;

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11)

„trawl”: een vistuig dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en bestaat uit een net met een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil; „gesleept vistuig”: trawls, Deense zegens en vergelijkbaar vistuig met een kegel- of piramidevormig gedeelte dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil , of dat uit twee lange vleugels, een middengedeelte en een kuil bestaat, en dat actief door het water wordt gesleept ;

11)

„trawl”: een vistuig met een net dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

11 bis)

„gesleept vistuig”: trawls, Deense zegens en vergelijkbaar vistuig dat actief in het water wordt bewogen door een of meer vaartuigen of een ander mechanisch systeem;

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12)

„bodemtrawl”: een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik op of nabij de zeebodem;

12)

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

13)

demersaal spannet ”: een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;

13)

bodemspannet ”: een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

15)

„boomkor”: vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een rondhout of een metalen buis, de „boom”, en dat is voorzien van wekkerkettingen, kettingmatten of kietelaars en actief over de bodem wordt gesleept ;

15)

„boomkor”: vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een boom, vleugels of soortgelijke voorzieningen ;

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

16)

„elektrische pulskor”: visserijtechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van een elektrisch veld . De pulskor bestaat uit een aantal elektroden die in de sleeprichting aan het vistuig zijn bevestigd en die korte elektrische pulsen afgeven ;

16)

„elektrische pulskor”: trawl die gebruikmaakt van elektrische pulsstroom om biologische rijkdommen van de zee te vangen ;

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

17 bis)

„landzegens”: omsluitingsnetten en gesleepte zegens die vanaf een vaartuig worden uitgezet en vanaf de oever of vanaf een aan de oever afgemeerd of verankerd vaartuig worden gesleept;

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

20)

„staande netten”: elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd (kieuwnetten of vaste netten) of met het getij mee kan drijven (drijfnetten) en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in de netten verstrikt of verward raakt;

20)

„staande netten”: elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd (kieuwnetten of vaste netten) en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in de netten verstrikt of verward raakt;

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

21)

„drijfnet”: een enkel- of meerwandig netwerk dat parallel is opgehangen aan de hoofdlijn(en) en door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Het net kan uitgerust zijn met voorzieningen om het te stabiliseren of om het afdrijven te beperken zoals een drijfanker of een aan één uiteinde van het net bevestigd anker op de bodem ;

21)

„drijfnet”: een net dat door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Het net kan uitgerust zijn met voorzieningen om het te stabiliseren of om het afdrijven te beperken;

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

22)

geankerd kieuwnet”: een enkel net dat verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers. Levende aquatische hulpbronnen worden gevangen doordat ze verstrikt raken in het net, dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd ;

22)

„kieuwnet”: staand net dat uit een enkel net bestaat en verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers;

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

23)

geankerd warrelnet”: enkelwandig net waarbij het net zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet. In vergelijking met de meeste geankerde kieuwnetten hebben warrelnetten gewoonlijk een bovenpees met minder drijfvermogen en staan zij bij het vissen niet zo hoog in het water; zij zijn op enigerlei wijze op de zeebodem geankerd of kunnen daar worden geankerd ;

23)

„warrelnet”: staand net dat bestaat uit een netwerk dat zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet;

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

24)

geankerd schakelnet”: net dat bestaat uit twee of meer lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net en dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd ;

24)

„schakelnet”: staand net dat bestaat uit twee of meer lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net;

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

26)

„beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn , die vrij lang kan zijn, waaraan op een regelmatige afstand van elkaar sneuen met haken met of zonder aas zijn bevestigd. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;

26)

„beug”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn van variabele lengte waaraan bijlijnen ( sneuen) met haken zijn bevestigd op een onderlinge afstand die wordt bepaald door de doelsoort . De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

27)

„korven en kubben”: voor de vangst van schaaldieren of vissen bestemde, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van uit verschillende materialen vervaardigde kooien of manden, die middels touwen (boeirepen) verbonden zijn met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en die zijn voorzien van een of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;

27)

„korven en kubben”: voor de vangst van schaaldieren , weekdieren of vissen bestemde, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste of boven de zeebodem zwevende vallen in de vorm van kooien of manden, die middels touwen (boeirepen) verbonden zijn met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en die zijn voorzien van een of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

28)

„handlijn”: visserijtechniek waarbij een enkele vislijn met de handen wordt vastgehouden . De lijn is voorzien van een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas;

28)

„handlijn”: een enkele , met de handen vastgehouden vislijn waaraan een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas zijn bevestigd ;

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

29)

„andreaskruis”: een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem opvist ;

29)

„andreaskruis”: een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem kan opvissen ;

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

30)

„kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk) met dezelfde maaswijdte, die in de as van de trawl langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt met een naad waaraan een zijpees kan worden bevestigd . Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;

30)

„kuil”: het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk), die langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

31)

„maaswijdte”: de maaswijdte van een kuil van gesleept vistuig, gemeten volgens de in Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie  (40) beschreven procedure;

31)

„maaswijdte”:

 

a)

voor netten met knopen: de grootste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende knopen in dezelfde maas wanneer die volledig gestrekt is;

 

b)

voor knooploze netten: de grootste afstand tussen twee tegenover elkaar liggende hoekpunten langs de langste as van dezelfde maas wanneer die volledig gestrekt is;

 

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

32)

„vierkante maas”: maasvorm die ontstaat wanneer een netwerk met een afwijking van 45o van de N-richting wordt aangebracht, zodat de benen van de mazen evenwijdig lopen met respectievelijk loodrecht staan op de as van de trawl ;

32)

„vierkante maas”: vierzijdige maas die bestaat uit twee keer twee evenwijdige zijden van dezelfde nominale lengte, waarbij twee zijden evenwijdig zijn met de lengteas van het net en de andere er loodrecht op staan ;

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

33)

„ruitvormige maas”: normale ruitvormige maasvorm in een netwerk ;

33)

„ruitvormige maas”: vier zijden van dezelfde lengte, waarbij de diagonalen van de maas loodrecht op elkaar staan en één diagonaal evenwijdig loopt met de lengteas van het net ;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

36)

„zeeflap”: een voorziening die dicht bij de „boom” langs de volledige omtrek aan de garnalentrawl is vastgemaakt en die in de vorm van een trechter uitloopt in een punt die is vastgemaakt aan de bodem van de garnalentrawl. Waar de zeeflap en de kuil elkaar raken, is een ontsnappingsopening gemaakt waardoor soorten of individuele dieren die te groot zijn voor de zeef, kunnen ontsnappen, terwijl de garnalen door de zeef in de kuil kunnen zwemmen;

Schrappen

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

38)

„onderwatertijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop de netten voor het eerst in het water worden gelaten tot het tijdstip waarop ze weer volledig aan boord van het vissersvaartuig zijn gehaald;

38)

„onderwatertijd”: de periode vanaf het tijdstip waarop vistuig voor het eerst in het water wordt gelaten tot het tijdstip waarop het vistuig weer volledig aan boord is gehaald;

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

39)

„monitoringsensoren voor vistuig”: elektronische afstandssensoren die aan trawls of ringzegens kunnen worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste prestatieparameters , zoals de afstand tussen de trawlborden of de omvang van de vangst ;

39)

„monitoringsensoren voor vistuig”: elektronische afstandssensoren die worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste parameters , zoals de afstand tussen de trawlborden of het vangstvolume ;

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 39 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

39 bis)

„verzwaarde lijn”: lijn van haken met aas, voorzien van extra gewicht om de zinksnelheid te verhogen en zo de tijd dat de lijn wordt blootgesteld aan zeevogels te verminderen;

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

40)

„akoestisch afschrikmiddel”: apparaat op afstand dat wordt gebruikt om soorten zoals zeezoogdieren te waarschuwen voor de aanwezigheid van vistuig door akoestische signalen uit te zenden ;

40)

„akoestisch afschrikmiddel”: apparaat op afstand dat akoestische signalen uitzendt om soorten zoals zeezoogdieren uit de buurt te houden van vistuig;

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

42)

„highgrading”: de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal kan worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;

42)

„highgrading”: de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal moet worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 43 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

43a)

„significant nadelig effect”: significant nadelig effect als omschreven in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 734/2008;

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — punt 45 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

45 bis)

„prestatie-indicatoren”: een reeks parameters die bedoeld is om de efficiëntie van technische maatregelen te beoordelen.

Amendementen 303 en 349

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

elektrische stroom , behalve voor het gebruik van elektrische pulskorren overeenkomstig artikel 24 en deel E van bijlage V ;

b)

elektrische stroom;

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

enigerlei projectiel;

g)

enigerlei projectiel , met uitzondering van de projectielen die worden gebruikt voor het doden van gekooide of in kommen gevangen tonijn en de draagbare harpoenen en harpoengeweren die tussen zonsopgang en zonsondergang zonder aqualong worden gebruikt in de recreatievisserij ;

Amendement 296

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is dit artikel van toepassing op internationale wateren en wateren van derde landen.

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen.

1.   Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen of op selectiviteitsvoorzieningen ter verbetering van de selectiviteit op grootte of soort bij mariene soorten .

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het is verboden een kuil te vervaardigen of een voorziening te bevestigen die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken.

3.   Het is verboden voorzieningen te gebruiken of aan boord van vissersvaartuigen te vervoeren die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken , noch de installatie van voorzieningen voor de controle op vangsten .

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

witte tonijn (Thunnus alalunga),

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 600 meter bedraagt.

5.   Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Onverminderd lid 5:

 

a)

zijn specifieke afwijkingen, die in detail staan beschreven in bijlage V, deel C, punt 6, bijlage VI, deel C, punten 6 en 9 en bijlage VII, deel C, punt 4 van toepassing, als de kaartdiepte tussen 200 en 600 meter is;

 

b)

is het toegestaan om in de in artikel 5, onder e), bepaalde visserijzone geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.

Amendement 272

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter.     Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op overeenkomstig Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG en 2008/56/EG aangeduide plaatsen waar dit een negatief effect heeft op de instandhoudingsstatus van de kwetsbare soorten en habitats.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet.

3.    Incidenteel gevangen exemplaren van de in lid 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Lid 3 is niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van de in bijlage I opgesomde soorten.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen.

4.   Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, of er bepaalde soorten die geen bescherming meer behoeven uit te verwijderen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken .

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, moeten worden voorafgegaan door een beoordeling van de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren .

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

2.    Incidenteel  gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten. De exploitanten van vissersvaartuigen registreren informatie over die incidenteel gevangen exemplaren en sturen deze door aan de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) .

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die als bijvangst zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf volledig op de hoogte zijn gebracht.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die incidenteel zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren. Het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van mariene soorten is toegestaan wanneer het exemplaar dood is en op voorwaarde dat het voor wetenschappelijke doeleinden kan worden gebruikt . De betrokken bevoegde nationale autoriteiten worden daarvan vooraf volledig op de hoogte gebracht.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer de vlaggenlidstaat over een officieel programma beschikt in het kader waarvan gegevens worden verzameld over en wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar exemplaren van zeevogels, zeereptielen of zeezoogdieren.

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken.

5.   Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht de doelstellingen van deze verordening in verband met de in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde prestatie-indicatoren te bereiken.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De lidstaten controleren de doeltreffendheid van de uit hoofde van dit artikel vastgestelde maatregelen om incidentele vangsten tot een minimum te beperken, en brengen uiterlijk … [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar verslag uit aan de Commissie over de voortgang.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden.

1.   Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden. De lidstaten voeren een passende beoordeling uit wanneer vistuig wordt gebruikt in speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG en speciale beschermingszones overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Het is verboden kwetsbare habitats en broed- of rustplaatsen van kwetsbare soorten opzettelijk te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.

2.   Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II dringend te wijzigen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de indiening van een voorstel met dergelijke wijzigingen verschaft de Commissie een volledige kaart van het kwetsbare gebied en schenkt zij bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve ecologische, sociale en economische gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere gebieden.

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer dergelijke habitats in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.

3.   Wanneer de in bijlage II genoemde zones in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De lidstaten stellen maatregelen vast ter bescherming van gebieden in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie waarin kwetsbare mariene ecosystemen als omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 734/2008 voorkomen of waarschijnlijk voorkomen en sluiten deze gebieden voor bodemvisserijactiviteiten tenzij het beste beschikbare wetenschappelijke advies aantoont dat dergelijke activiteiten geen significante nadelige effecten hebben op die ecosystemen. Deze maatregelen sluiten aan bij de door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen resoluties, met name bij Resoluties 61/105 en 64/72, en zijn wat betreft het niveau van aan kwetsbare mariene ecosystemen geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de onder Verordening (EG) nr. 734/2008 geboden bescherming.

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

a)

ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten zodat het grootste deel van de gevangen vis de paaileeftijd heeft bereikt voordat hij wordt gevangen, en overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

voor het verbieden van het in de handel brengen voor menselijke consumptie van jonge exemplaren van mariene soorten, overeenkomstig artikel 2, lid 5, onder b), en artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 14 bis

 

Ingevoerde visserijproducten bestemd voor menselijke consumptie

 

Ingevoerde visserijproducten die bestemd zijn voor menselijke consumptie en die gevangen zijn buiten de Uniewateren in de in artikel 5 vermelde gebieden, deelgebieden en sectoren, voldoen aan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten die zijn vastgelegd in de bijlagen bij de onderhavige verordening.

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten voorzien in maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen of op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

De lidstaten voorzien in passende maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen hebben onder meer betrekking op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen evenals op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Highgrading en slipping zijn verboden.

1.   Highgrading is verboden.

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Lid 1 is niet van toepassing op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de visserijactiviteiten in de Middellandse Zee en evenmin op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden . Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

1.   De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten. Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, kunnen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vaststellen om die ongewenste vangsten te beperken. Die technische maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren.

2.   Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, stellen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of van artikel 18 van deze verordening technische maatregelen vast om die ongewenste vangsten te vermijden of zoveel mogelijk te beperken.

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Wanneer andere lidstaten soortgelijke technische maatregelen willen vaststellen, kan een gezamenlijke aanbeveling worden ingediend overeenkomstig artikel 18.

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 17 bis

 

Documentatie

 

De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 elektronische controleregelingen invoeren om vangsten, teruggegooide hoeveelheden en visserijactiviteiten vast te leggen.

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk II — Afdeling 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

AFDELING 5 ter

 

AANPASSING VAN VISSERSVAARTUIGEN

 

Artikel 17 quater

 

Aanpassing van tonnage

 

Bij nieuwe en bestaande vissersvaartuigen is een verhoging van de tonnage van het vaartuig ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne en de productkwaliteit, evenals een verhoging van de tonnage van het vaartuig met het oog op de opslag van de overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 onder de aanlandingsverplichting vallende ongewenste vangsten toegestaan, op voorwaarde dat de vangstcapaciteit van het vaartuig daardoor niet toeneemt. De desbetreffende volumes worden niet in aanmerking genomen bij de evaluatie van de vangstcapaciteit in het kader van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgelegde maxima, en worden evenmin in aanmerking genomen voor de in artikel 23 van die verordening bedoelde regelingen voor toevoeging en onttrekking aan de vloot.

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1 — letter g

g)

in bijlage XI voor de ultraperifere gebieden .

g)

in bijlage XI voor de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan .

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De bepalingen over maaswijdte als bedoeld in deel B van bijlagen V t/m XI gelden alleen indien er uiterlijk … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] geen gedelegeerde handeling is vastgesteld overeenkomstig lid 2 van dit artikel over hetzelfde onderwerp voor de visserijsector in kwestie. Indien deel B van de bijlage bij deze verordening van toepassing wordt, stelt de Commissie, onverminderd artikel 6, lid 1, punt 4, op dezelfde datum een gedelegeerde handeling vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door een definitie te geven van „gerichte visserij” teneinde deel B toe te passen in de desbetreffende visserijzone en op de visserijsector in kwestie.

 

Tot het verstrijken van de in de tweede alinea van dit lid gestelde termijn of totdat de in die alinea genoemde gedelegeerde handeling wordt vastgesteld (de datum die zich eerder voordoet), blijven de op … [de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening  (*1) ] geldende bepalingen over maaswijdte van toepassing voor de visserijgebieden in kwestie.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Indien dit gepast is om de doelstellingen van het GVB te halen en rekening te houden met de kenmerken van een regio, kunnen er technische maatregelen worden vastgesteld die afwijken van de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen, in het kader van een in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoeld meerjarenplan.

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De lidstaten kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gezamenlijke aanbevelingen indienen waarin passende technische maatregelen op regionaal niveau worden omschreven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen.

2.    Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan is opgesteld of indien er in het desbetreffende meerjarenplan geen technische maatregelen of een procedure voor het nemen van dergelijke maatregelen zijn vastgesteld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 als aanvulling op deze verordening door passende technische maatregelen op regionaal niveau te omschrijven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen , met name door maaswijdten vast te leggen die moeten worden gehanteerd op regionaal niveau . Teneinde dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen, kunnen de lidstaten uiterlijk … [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een gezamenlijke aanbeveling indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. De Commissie maakt die gezamenlijke aanbevelingen onmiddellijk na de indiening ervan door de lidstaten openbaar en maakt ook de wetenschappelijke beoordeling die is uitgevoerd om te verzekeren dat deze aanbevelingen stroken met artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 openbaar.

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De maatregelen die op grond van de leden 1 bis en 2 worden genomen:

 

a)

zijn gericht op de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde doelstellingen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de in artikel 4 vastgelegde prestatie-indicatoren;

 

b)

zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur;

 

c)

bieden stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van visserijtechnieken met verminderde milieueffecten, onder andere via de toewijzing van vangstmogelijkheden; en

 

d)

zijn ten minste gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen of, in het geval van voorschriften voor maaswijdte, aan de maatregelen die van toepassing zijn op … [de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening] wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden bescherming.

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    De overeenkomstig lid 2 aanbevolen technische maatregelen zijn wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen .

3.   Overeenkomstig artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 baseren de lidstaten de in lid 2 van dit artikel bedoelde gezamenlijke aanbevelingen op het beste beschikbare wetenschappelijk advies. Bij dat wetenschappelijk advies wordt rekening gehouden met de gevolgen van dergelijke maatregelen op de doelsoorten en kwetsbare soorten en habitats , en wordt aangegeven welke voordelen dit oplevert voor de instandhouding van het mariene ecosysteem .

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Onverminderd het bepaalde in artikel 18, leden 1, 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kan de Commissie dergelijke gedelegeerde handelingen ook vaststellen bij gebreke van een in die leden bedoelde gezamenlijke aanbeveling.

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 19

Schrappen

Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen

 

1.     De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen.

 

2.     Overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen ertoe strekken:

 

a)

de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen te wijzigen of aan te vullen;

 

b)

voor een specifiek gebied of een specifieke periode af te wijken van de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen in dat gebied of gedurende die periode geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat de alternatieve maatregelen dezelfde doelstellingen bereiken.

 

3.     In een meerjarenplan kan worden bepaald welke soort technische maatregelen op grond van de leden 1 en 2 voor de betrokken regio mogen worden vastgesteld.

 

4.     De maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 1 en 2

 

a)

zijn erop gericht de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vermelde doelstellingen en streefdoelen te bereiken;

 

b)

zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur; en

 

c)

stimuleren vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van visserijtechnieken met verminderde milieueffecten, door hun vangstmogelijkheden toe te wijzen.

 

5.     Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde technische maatregelen, leveren wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van het aannemen van die maatregelen.

 

6.     De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

 

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

1.   Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden of het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op:

Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden, het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden of het schrappen ervan , nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op:

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Wanneer lidstaten geen gezamenlijke aanbevelingen vaststellen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot de instelling van gesloten of beperkte gebieden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging of de vaststelling van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in deel A van de bijlagen V tot en met X, houden zich aan de doelstelling om de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten te waarborgen.

1.

Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging of de vaststelling van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in deel A van de bijlagen V tot en met X, houden zich aan de doelstelling om de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten te waarborgen. Gezamenlijke aanbevelingen zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en houden rekening met biologische argumenten, met name de volwassen grootte van de soorten. Gezamenlijke aanbevelingen brengen de controle- en handhavingsbepalingen voor de aanlanding en de afzet van visserijproducten niet in gevaar.

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren te garanderen, vermelden:

Lidstaten die overeenkomstig artikel  18 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren of kwetsbare soorten te garanderen, vermelden:

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Als realtimesluitingen of verplaatsingen slechts vaartuigen van één lidstaat treffen, worden maatregelen genomen om de effecten op de getroffen vaartuigen te beperken op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Amendementen 304 en 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, met inbegrip van de in deel E van bijlage V beschreven pulskor, in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats.

1.   Lidstaten die overeenkomstig artikel 18 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats.

 

Deze beoordeling is gebaseerd op het gebruik van innovatief vistuig gedurende een proefperiode waarbij de beoordeling zich beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen die zich op dat moment in het betreffende metier bevinden voor een termijn van minstens vier jaar.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit die beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten voor kwetsbare habitats en niet-doelsoorten zal hebben.

3.   Het gebruik van innovatief vistuig is alleen toegestaan op commerciële schaal indien uit de in lid 1 bedoelde beoordeling blijkt dat vergeleken bij het bestaande gereglementeerde vistuig en de bestaande gereglementeerde vistechnieken het gebruik ervan geen directe of cumulatieve negatieve effecten voor mariene habitats, met inbegrip van kwetsbare habitats , of niet-doelsoorten zal hebben.

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — alinea 1 — streepje 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

het verstrekken van informatie over de doeltreffendheid van de bestaande impactbeperkende maatregelen en controleregelingen;

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zien erop toe dat de rechtstreeks door deze maatregelen getroffen vissers op passende wijze worden geraadpleegd.

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

afwijkingen vastgesteld op grond van artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren. Deze maatregelen zijn minstens even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen.

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 26 bis

 

Proefprojecten over een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi

 

1.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen als aanvulling op deze verordening door proefprojecten op te zetten waarmee, met het oog op een resultaatgericht beheer van de visserij, een volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi op basis van meetbare streefdoelen en doelstellingen wordt ontwikkeld.

 

2.     De in lid 1 van dit artikel bedoelde proefprojecten kunnen voor een specifiek gebied en gedurende maximaal één jaar afwijken van de in deel B van bijlagen V t/m XI vastgelegde maatregelen, mits kan worden aangetoond dat dergelijke proefprojecten gericht zijn op het bereiken van de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen en op het voldoen aan de in artikel 4 vastgelegde prestatie-indicatoren, en met name gericht zijn op een betere selectiviteit van het vistuig of de praktijk in kwestie of anderszins de milieueffecten ervan verminderen. Die periode van één jaar kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd met nog één jaar. De proefprojecten blijven beperkt tot maximaal 5 % van alle vaartuigen in dat metier per lidstaat.

 

3.     Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het opzetten van de in lid 1 bedoelde proefprojecten leveren wetenschappelijk bewijs om de kans op goedkeuring te vergroten. Het WTECV beoordeelt die gezamenlijke aanbevelingen en maakt die beoordeling openbaar. Binnen zes maanden na de afronding van het project dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de resultaten, waaronder ook een gedetailleerde beoordeling van de veranderingen in selectiviteit en andere milieueffecten.

 

4.     Het WTECV beoordeelt het in lid 3 bedoelde verslag. Als het WTECV concludeert dat de in lid 2 bedoelde doelstellingen dankzij het nieuwe vistuig of de nieuwe praktijk gehaald worden, kan de Commissie uit hoofde van het VWEU een voorstel indienen om het algemene gebruik van dat vistuig of die praktijk mogelijk te maken. De beoordeling van het WTECV wordt openbaar gemaakt.

 

5.     De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 32 als aanvulling op deze verordening door de technische specificaties van de in lid 1 bedoelde volledige documentatieregeling voor vangsten en teruggooi te definiëren.

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk IV

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

HOOFDSTUK IV

Schrappen

REGIONALE ORGANISATIES VOOR VISSERIJBEHEER

 

Artikel 28

 

Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC)

 

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

 

a)

bepaalde door de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) overeengekomen technische maatregelen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en specifieke technische maatregelen in verband met de visserij op blauwe leng en roodbaars die zijn omschreven in aanbevelingen 05:2013, 19:2014, 01:2015 en 02:2015 van de NEAFC; en

 

b)

andere technische maatregelen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij NEAFC-aanbevelingen zijn omgezet.

 

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die worden uitgeoefend in het kader van wetenschappelijk onderzoek, mits:

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.

b)

zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie , indien het exemplaren betreft die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte .

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de kunstmatige uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.

1.   De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de kunstmatige uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren.

2.   Wanneer de rechtstreekse uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren.

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

1.   Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten of mariene habitats te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden , of op elke andere noodzakelijke instandhoudingsmaatregel .

Amendement 273

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

bescherming te bieden voor kwetsbare soorten en habitats, indien er bewijs is van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van deze kwetsbare soorten en habitats.

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar.

3.   Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste twee jaar.

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen .

1.   Uiterlijk … [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen op basis van de in artikel 4 vermelde prestatie-indicatoren .

Amendement 171

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen zes maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt.

2.   Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen op regionaal niveau niet zijn bereikt of de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde specifieke niveaus van vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor de voornaamste visserijsectoren zijn overschreden , dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen twaalf maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 bedoelde doelstellingen kunnen worden bereikt en vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte kunnen worden verlaagd tot de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde niveaus .

Amendement 172

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie helpt de lidstaten bij het opstellen van een nationaal actieplan voor de aanpak van in kaart gebrachte moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van nieuwe technische maatregelen om te voldoen aan de in artikel 4 gestelde eisen. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren.

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Als in het verslag wordt aangegeven dat een lidstaat niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op het gebied van controle en gegevensverzameling kan de Commissie overeenkomstig de artikelen 100 en 101 van Verordening (EU) nr. 508/2014 de EFMZV-financiering voor die lidstaat onderbreken of opschorten.

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

De artikelen 3, 8 tot en met 12, 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.

a)

De artikelen 3, 8 tot en met 12, artikel 13, lid 3, tweede alinea, en de artikelen 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.

Amendement 175

Voorstel voor een verordening

Artikel 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 36

Schrappen

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007

 

In Verordening (EG) nr. 1098/2007 worden de artikelen 8 en 9 geschrapt.

 

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1 — letter b

Verordening (EG) nr. 1224/2009

Artikel 54 quater — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 80  mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden; of

a)

er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70  mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden; of

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1 — letter b

Verordening (EG) nr. 1224/2009

Artikel 54 quater — lid 2 — letter b — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en

de gesorteerde vis na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1 — letter b

Verordening (EG) nr. 1224/2009

Artikel 54 quater — lid 2 — letter b — streepje 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.

de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1 — letter b

Verordening (EG) nr. 1224/2009

Artikel 54 quater — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat certificeert de plannen voor de vriestrawlers om te waarborgen dat ze in overeenstemming zijn met de geldende regels.

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 38

Schrappen

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011

 

Artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1343/2011 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Het volgende punt wordt toegevoegd:

„h)

de technische maatregelen in de artikelen 4, 10, 12, 15, 15 bis, 16, 16 ter, 16 quater, 16 quinquies, 16 septies, 16 octies, 16 nonies, 16 decies, 16 undecies en 16 duodecies.”.

 

2)

De volgende alinea wordt toegevoegd:

„De Commissie is tevens bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om andere door de GFCM vastgestelde en voor de Unie bindend wordende technische maatregelen in Unierecht om te zetten en om bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij GFCM-aanbevelingen inzake technische maatregelen zijn omgezet, aan te vullen of te wijzigen.”.

 

Amendement 181

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken.

De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004, (EG) nr. 2187/2005 en Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie  (1 bis) worden ingetrokken.

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — letter n bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

n bis)

Noordzeehouting (Coregonus oxyrinchus) in ICES-deelgebied IVb (Uniewateren);

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — letter n ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

n ter)

Adriatische steur (Acipenser naccarii) en gewone steur (Acipenser sturio) in Uniewateren;

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — letter o

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

o)

vrouwelijke rivierkreeften met eitjes (Palinuridae spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) in alle Uniewateren, behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — letter p

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

p)

dadelmossel (Lithophaga lithophaga) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee.

p)

dadelmossel (Lithophaga lithophaga), grote steekmossel (Pinna nobilis) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee;

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — letter p bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

p bis)

diadeemzee-egel (Centrostephanus longispinus).

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.

Spinkrabben worden, zoals figuur 5 bis laat zien, gemeten over de lengte van de schaal, over de middellijn beginnend aan de rand van de schaal tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de schaal.

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — lid 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter.

Noordzeekrabben worden, zoals figuur 5 ter laat zien, gemeten over de maximumbreedte van de schaal, haaks op de middellijn over de voor- en achterkant van de schaal.

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — lid 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 quater.

Wulken worden, zoals figuur 5 quater laat zien, gemeten over de lengte van de schelp.

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — lid 5 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 quinquies.

Zwaardvis wordt, zoals figuur 5 quinquies laat zien, gemeten in de lengte, van de staartvinvork tot het uiteinde van de onderkaak.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Figuur 5 bis Spinkrab (Maia squinado)

 

Image

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — figuur 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Figuur 5 ter Noordzeekrab (Cancer pagarus)

 

Image

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — figuur 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Figuur 5 quater Wulk (Buccinum spp)

 

Image

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — figuur 5 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Figuur 5 quinquies Zwaardvis (Xiphias gladius)

 

Image

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Makreel (Scomber spp.)

20  cm


Amendement

Makreel (Scomber spp.)

30  cm (1 bis)

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Haring (Clupea harengus)

20 cm


Amendement

Haring (Clupea harengus)

20 cm (1 bis)

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm


Amendement

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm (1 bis)

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo


Amendement

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo (1 bis)

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm


Amendement

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm (1 bis)

Amendement 200

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Amendement

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm (carapaxlengte)

Amendement 201

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 1 — rij 34

Door de Commissie voorgestelde tekst

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Amendement

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm (carapaxlengte)

Amendement 202

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 105 mm

 

Carapaxlengte 32 mm

Amendement

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 105 mm

 

Carapaxlengte 32 mm

 

Langoustinestaarten 59 mm

Amendement 203

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Makreel (Scomber spp.)

20 cm


Amendement

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (1 bis)

Amendement 204

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Haring (Clupea harengus)

18 cm


Amendement

Haring (Clupea harengus)

18 cm (1 bis)

Amendement 205

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel A — tabel 2 — rij 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm

Amendement

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm (1 bis)

Amendement 206

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

 

 

 

Amendement

Ten minste 90 mm

Skagerrak en Kattegat

Er wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige maas) of 140 mm  (1 bis) (vierkante maas) aangebracht.

Amendementen 305 en 355

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 80 mm

ICES-sector IVb ten zuiden van 54o30′ NB en ICES-sector IVc

Gerichte visserij op tong met boomkorren of [pulskorren] . In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Amendement

Ten minste 80 mm

ICES-sector IVb ten zuiden van 54o30′ NB en ICES-sector IVc

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Amendement 208

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

 

Amendement

Ten minste 40 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op inktvis (85 % van de vangsten) (Lolignidae, Ommastrephidae).

Amendement 209

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 1 — tabel — rij 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

 

 

Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 22  mm tussen de staven aangebracht.

 

 

Gerichte visserij op Crangon crangon .Er wordt een sorteerrooster , zeeflap of gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Amendement

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten) .

 

 

Gerichte visserij op kever (50 % van de vangsten) . Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een maximumafstand van 35  mm tussen de staven aangebracht.

 

 

Gerichte visserij op Noordzeegarnaal en ringsprietgarnaal (90 % van de vangsten) . Er wordt een sorteernet of sorteerrooster aangebracht in overeenstemming met de nationaal overeengekomen normen .

Amendement 210

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 2 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

2.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

Amendement 211

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel B — lid 2 — inleidend gedeelte

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.

De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.

Amendement 212

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel C — lid 1 — punt 1.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.1

Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 100 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

1.1

Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32  mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Amendement 213

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

vaartuigen met een motorvermogen van niet meer dan 221 kW die met bodemtrawls of Deense zegens vissen;

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 214

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met demersale spannetten vissen;

in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met bodemspannetten vissen;

Amendement 215

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel C — lid 2 — punt 2.2 — streepje 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen demersale spannetten gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage naleven.

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemspannetten gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage naleven.

Amendement 216

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel C — lid 6 — punt 6.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.2

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002  (1) vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.

6.2

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad  (1) vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet . Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.

Amendement 274

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel D — titel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV

Amendement 275

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel D — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels

1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Noordzee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Noordzee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden zijn geïdentificeerd waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

3.

Vaartuigen die op de Noordzee vissen met de beug, gebruiken een combinatie van wetenschappelijk geteste technische oplossingen, zoals vogelverschrikkerlijnen, aanpassingen van het lijngewicht, afscherming van de haken en het uitzetten van de beugen in het donker, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist. De combinaties moeten worden vastgesteld op basis van vistuigconfiguraties en de vatbare soorten die naar alle waarschijnlijkheid door de vloten worden gevangen. De specificatie moet voldoen aan de normen die in internationaal overeengekomen richtsnoeren worden uiteengezet.

4.

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in relatie tot de visvangst en de visserijinspanning.

Amendementen 306, 314, 315 en 356

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — Deel E

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Schrappen

Onverminderd artikel 13 is het toegestaan in de ICES-sectoren IVb en IVc te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede streepje, van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de gebruikte pulsen en de monitoringmaatregelen die van kracht zijn ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

 

een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55o NB,

 

oostwaarts tot 55o NB, 5o OL

 

noordwaarts tot 56o NB,

 

ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56o NB.

 

Amendement 324

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Makreel (Scomber spp.)

20 cm


Amendement

Makreel (Scomber spp.)

20 cm (1 bis)

Amendement 218

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Haring (Clupea harengus)

20 cm


Amendement

Haring (Clupea harengus)

20 cm (1 bis)

Amendement 219

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm (3)


Amendement

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm (3) ,  (3 bis)

Amendement 220

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel A — tabel — rij 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo


Amendement

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo (1 bis)

Amendement 221

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 120  mm

Hele gebied

Geen

Amendement

Ten minste 100  mm (1 bis)

Hele gebied

Geen

Amendement 223

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel B — lid 2 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

2.

Basisnormen voor maaswijdten van staande netten en drijfnetten

Amendement 224

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel B — lid 2 — inleidend gedeelte

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.

De volgende maaswijdten voor staande netten en drijfnetten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.

Amendement 225

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 120 mm (1)

Hele gebied

Geen

Amendement

Ten minste 120 mm (1)

Hele gebied

Geen

Amendement 226

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel B — tabel — rij 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

Amendement

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten (80 % van de vangsten) .

 

 

Gerichte visserij op mullen (50 % van de vangsten).

Amendement 227

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel C — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept bodemvistuig of staande bodemnetten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Amendement 228

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel C — lid 3 — punt 3.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.2

In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Wanneer de bijvangsten van kabeljauw die zijn gevangen door de vaartuigen van een lidstaat die binnen de in punt 3.1 bedoelde gebieden actief zijn, meer dan 10 ton bedragen, mogen die vaartuigen niet langer in dat gebied vissen.

3.2

In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

Amendement 229

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel C — lid 9 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.

Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren Vb, VIa, VII b, c, j, k

9.

Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren Vb, VIa, VIb, VII b, c, h, j, k

Amendement 230

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel C — lid 9 — punt 9.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 beschreven afwijkingen.

9.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet. Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 bedoelde afwijkingen.

Amendement 276

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel D — punt 1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-sectoren VIa en VII d, e, f, g, h en j

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in de ICES-sectoren VI en VII

Amendement 277

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de noordwestelijke wateren om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

Amendement 278

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de noordwestelijke wateren indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden zijn geïdentificeerd waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

Amendement 279

Voorstel voor een verordening

Bijlage VI — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.3.

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in relatie tot de visvangst en de visserijinspanning.

Amendement 231

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Haring (Clupea harengus)

20 cm


Amendement

Haring (Clupea harengus)

20 cm (1 bis)

Amendement 232

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42  cm

Amendement

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

36  cm

Amendement 233

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Amendement

Mantelschelpen (Chlamys spp. , Mimachlamys spp. )

40 mm

Amendement 234

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Japanse tapijtschelp ( Venerupis philippinarum)

35 mm

Amendement

Japanse tapijtschelp ( Ruditapes philippinarum)

35 mm

Amendement 235

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel A — tabel — rij 34

Door de Commissie voorgestelde tekst

Octopus (Octopus vulgaris)

750 gram (3)

Amendement

Octopus (Octopus vulgaris)

1 000 gram (3)

Amendement 242

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel C — lid 4 — punt 4.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 1 beschreven afwijkingen.

4.2.

Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EU) 2016/2336 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien waarvoor in het Unierecht een uitdrukkelijk vangstverbod is vastgesteld, moeten zo snel mogelijk in zee worden teruggezet. Gevangen diepzeehaaien waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Wanneer een lidstaat onvoldoende quota heeft, kan de Commissie artikel 105, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 toepassen. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 1 bedoelde afwijkingen.

Amendement 243

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel C — lid 4 — punt 4.2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4.2 bis.

De Commissie kan, na overleg met het WTECV, beslissen dat bepaalde visserijsectoren in de ICES-gebieden VIII, IX en X worden uitgesloten van de toepassing van punt 4.1 als uit de door de lidstaten verstrekte informatie of de uitvoering van een bepaald beheer waarbij gebruik wordt gemaakt van regionalisering, dat kan bestaan uit een verlaging van het aantal in het gebied actieve vaartuigen, een vermindering van het aantal maanden waarin inspanningen worden geleverd enz., of uit meerjarenplannen blijkt dat die visserijsectoren een zeer lage hoeveelheid bijvangsten of teruggooi van haaien hebben.

Amendement 280

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel D — punt 1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-deelgebieden VIII en IXa

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren in de ICES-deelgebieden VIII en IX

Amendement 281

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de zuidwestelijke wateren om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserijinspanningen te identificeren en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

Amendement 282

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de zuidwestelijke wateren indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

Amendement 283

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.3.

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.

Amendement 247

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 157 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zalm

Amendement

Schrappen

 

 

Amendement 284

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — Deel D — punt 1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren

Amendement 285

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — Deel D — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels

 

1.1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Oostzee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

 

1.2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Oostzee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

 

1.3

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.

Amendement 251

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm2

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 44  mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (2) worden gebruikt.

Amendement

Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm 2

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40  mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm (2) worden gebruikt.

Amendement 254

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel B — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.

De bestaande afwijkingen van de bepalingen in de leden 1, 1 bis en 2 van het onderhavige deel voor aan een beheersplan onderworpen ringzegens, zoals vermeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 en goedgekeurd uit hoofde van artikel 9 van die verordening, blijven geldig tenzij anders bepaald bij artikel 18 van de onderhavige verordening.

Amendement 255

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel C — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten) .

Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water.

Amendement 256

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel C — lid 5 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Er wordt een vergunning verleend voor de vangst van schaaldieren (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten) in diep water met zeer plaatselijk actieve vaartuigen die met ambachtelijk tuig vissen.

Amendement 257

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel C — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.

Beperkingen op de onderwatervisserij met harpoenen

Het is verboden om met onderwaterharpoenen met aqualong te vissen of 's nachts tussen zonsondergang en zonsopgang.

Amendement 286

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel D — punt 1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren

Amendement 287

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Middellandse Zee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

Amendement 288

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.2 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Middellandse Zee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

Amendement 289

Voorstel voor een verordening

Bijlage IX — Deel D — punt 2 — punt 2.3 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.3.

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.

Amendement 259

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — Deel B — lid 1 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 50  mm

Hele gebied

Als alternatief mogen kuilen met vierkante mazen van 40  mm worden gebruikt.

Amendement

Ten minste 40  mm

Hele gebied

Op het naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mogen als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 40 mm kuilen met ruitvormige mazen van 50  mm (1 bis) worden gebruikt.

Amendement 260

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — Deel B — lid 2 — tabel — rij 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 400 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op tarbot

Amendement

Ten minste 400 mm

Hele gebied

Visserij op tarbot met geankerde kieuwnetten

Amendement 261

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — Deel C

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deel C

Schrappen

Gesloten of beperkte gebieden

 

Tijdelijke sluitingen ter bescherming van tarbot

 

Van 15 april tot en met 15 juni van elk jaar is het in de Uniewateren van de Zwarte Zee toegestaan tarbot gericht te bevissen, over te laden, aan te landen en voor eerste verkoop aan te bieden.

 

Amendement 290

Voorstel voor een verordening

Bijlage X — Deel D — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels

 

1 bis. 1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de Zwarte Zee om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

 

1 bis. 2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de Zwarte Zee indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

 

1 bis. 3.

De lidstaten monitoren en beoordelen de doeltreffendheid van de vastgestelde impactbeperkende maatregelen, onder meer in verband met de visvangst en de visserij-inspanningen.

Amendement 262

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

1.

Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

Amendement 263

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — lid 1 — inleidend gedeelte

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de ultraperifere gebieden .

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan .

Amendement 264

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — tabel — rij 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 45 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri).

Amendement

Ten minste 45 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri) (15 % van de vangsten) .

Amendement 265

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — tabel — rij 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringnetten

Amendement

Schrappen

 

 

Amendement 266

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Basisnormen voor maaswijdten van ringzegens

 

De volgende maaswijdten voor ringzegens zijn van toepassing in de Uniewateren in de Indische Oceaan en het westelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Amendement 267

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel A — lid 1 bis (nieuw) — tabel (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

 

Amendement

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringzegens

Amendement 291

Voorstel voor een verordening

Bijlage XI — Deel B bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Deel B bis

 

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

 

1.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeezoogdieren

 

1.1.

Het is voor vaartuigen verboden in de ultraperifere gebieden gebruik te maken van staande netten, drijfnetten, pelagische trawls of trawls met een hoge verticale opening of van andere soorten visserij waar bewijs bestaat voor bijvangst, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van aangetoonde impactbeperkende technologie. Er mogen alleen uitzonderingen worden gemaakt voor visserijsoorten met een aangetoond verwaarloosbare totale bijvangst.

 

1.2.

Punt 1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaat of lidstaten in kwestie en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen terug te dringen.

 

1.3.

De lidstaten monitoren en beoordelen aan de hand van speciale jaarlijkse monitoringsregelingen en door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1.1 beschreven impactbeperkende middelen bij de visserijsoorten en de gebieden in kwestie.

 

2.

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels

 

2.1.

Er worden wetenschappelijke onderzoeksprogramma's opgezet in de ultraperifere gebieden om de overlapping van kwetsbare soorten met vistuig en visserij-inspanningen in kaart te brengen en technische oplossingen voor vistuig vast te stellen.

 

2.2.

Er worden ruimtelijke maatregelen toegepast in de ultraperifere gebieden indien bij wetenschappelijk onderzoek gebieden in kaart zijn gebracht waar incidenteel kwetsbare zeevogels worden gevangen, totdat deze maatregelen kunnen worden vervangen door andere technische maatregelen.

(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0381/2017).

(18)   Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(19)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(20)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(19)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(20)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(21)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(1 bis)   Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

(1 bis)   Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1).

(29)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(30)  Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(31)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(32)   Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2001, blz. 44).

(33)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(29)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(30)  Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).

(31)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(33)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(34)  ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(34)  ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(40)   Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de meting van de twijndikte van visnetten (PB L 151 van 11.6.2008, blz. 5).

(1 bis)   Verordening (EU) 2017/1004 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (PB L 157 van 20.6.2017, blz. 1).

(*1)   Als deze aanpak wordt geaccepteerd, moeten de artikelen 35 t/m 41 tijdens de onderhandelingen met de Raad worden aangepast, nadat is vastgesteld welke maatregelen van toepassing blijven na de hier aangegeven datum.

(1 bis)   Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8).

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   In de deelsector Kattegat wordt een paneel met vierkante mazen van 120 mm aangebracht (op de trawl in de periode van 1 oktober t/m 31 december en op de zegen in de periode van 1 augustus t/m 31 oktober).

(1)   Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6).

(1)   Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanvoer, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(3)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56o NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(3)  In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56o NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

(3 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(1 bis)   Geleidelijk in te voeren over een periode van twee jaar gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Voor de ICES-sectoren VIId en VIIe geldt een maaswijdte van ten minste 100 mm.

(1)   Voor de gerichte visserij op zeeduivel (30 % van de vangsten) wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt. Er wordt een maaswijdte van ten minste 110 mm gebruikt voor gerichte visserij op koolvis en heek (50 % van de vangsten) in de ICES-sectoren VIId en VIIe.

(1)   Voor de gerichte visserij op zeeduivel (30 % van de vangsten) wordt een maaswijdte van ten minste 220 mm gebruikt. Er wordt een maaswijdte van ten minste 110 mm gebruikt voor gerichte visserij op koolvis en heek (50 % van de vangsten) in de ICES-sectoren VIId en VIIe.

(1 bis)   De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel zijn niet van toepassing tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die van elk van die soorten aan boord worden gehouden.

Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel of makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanlanding aan boord is.

Dit percentage wordt berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanlanding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden.

(3)  In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.

(3)  In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.

(2)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.

(2)  Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.

(1 bis)   Er mag slechts één soort net aan boord worden genomen of gebruikt (ofwel met vierkante mazen van 40 mm, ofwel met ruitvormige mazen van 50 mm).


Woensdag 17 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/187


P8_TA(2018)0006

Controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking) (COM(2016)0616 — C8-0393/2016 — 2016/0295(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2018/C 458/12)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Ter naleving van de internationale verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Unie, met name wat non-proliferatie betreft, is een doeltreffend gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik derhalve noodzakelijk.

(3)

Ter naleving van de internationale verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Unie, met name wat non-proliferatie en mensenrechten betreft, is een doeltreffend gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik derhalve noodzakelijk.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Gezien het ontstaan van nieuwe categorieën van producten voor tweeërlei gebruik, en in reactie op de oproep van het Europees Parlement en op aanwijzingen dat bepaalde technologieën voor cybertoezicht die vanuit de Unie zijn uitgevoerd, misbruikt zijn door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor de aansturing of uitvoering van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht in gewapende conflicten of bij binnenlandse repressie , is het ter bescherming van de openbare veiligheid en de openbare moraal passend controle op de uitvoer van dergelijke technologieën uit te oefenen. Deze maatregelen moeten evenredig blijven . Zij mogen met name de uitvoer van informatie- en communicatietechnologie voor legitieme doeleinden, waaronder rechtshandhaving en onderzoek inzake internetbeveiliging , niet verhinderen . De Commissie zal in nauw overleg met de lidstaten en belanghebbenden richtsnoeren ontwikkelen om de praktische toepassingen van de gerichte vangnetcontroles te ondersteunen .

(5)

Bepaalde producten voor cybertoezicht zijn een nieuwe categorie van producten voor tweeërlei gebruik gaan vormen die worden gebruikt voor rechtstreekse inmenging in de mensenrechten , waaronder het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op gegevensbescherming, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, doordat gegevens gecontroleerd of onttrokken worden zonder dat de eigenaar van de gegevens daartoe specifiek, met kennis van zaken en ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven en/of doordat het geviseerde systeem onklaar gemaakt of beschadigd wordt. In reactie op de oproep van het Europees Parlement en vanwege het feit dat er bewijs is dat bepaalde producten voor cybertoezicht misbruikt worden door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor de aansturing of uitvoering van schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten of het internationaal humanitair recht in landen waar dergelijke schendingen zijn vastgesteld , is het passend controle op de uitvoer van dergelijke producten uit te oefenen. Dergelijke controles moeten gebaseerd zijn op duidelijk omschreven criteria. Maatregelen in dit kader moeten evenredig zijn en mogen niet verder gaan dan nodig is . Zij mogen met name niet in de weg staan aan de uitvoer van informatie- en communicatietechnologie die gebruikt wordt voor rechtmatige doeleinden, zoals rechtshandhaving en onderzoek inzake netwerk- en internetbeveiliging met het oog op het officieel testen of het beschermen van informatiebeveiligingssystemen . De Commissie moet, zodra deze verordening in werking treedt, in nauw overleg met de lidstaten en belanghebbenden richtsnoeren ter beschikking stellen ter ondersteuning van de praktische toepassingen van deze controles. Ernstige schendingen van de mensenrechten hebben betrekking op situaties zoals beschreven in hoofdstuk 2, deel 2, punt 2.6 van de Gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad  (1 bis) , zoals bekrachtigd door de Raad Buitenlandse Zaken op 20 juli 2015 .

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Daarom is het ook passend de definitie van producten voor tweeërlei gebruik te herzien en het begrip technologie voor cybertoezicht te definiëren. Bovendien moet worden verduidelijkt dat de beoordelingscriteria voor de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik overwegingen omvatten met betrekking tot het mogelijke misbruik daarvan bij terroristische daden of schendingen van de mensenrechten .

(6)

Daarom is het ook passend het begrip producten voor cybertoezicht te definiëren. Bovendien moet worden verduidelijkt dat de beoordelingscriteria voor de controle op de uitvoer van producten voor cybertoezicht rekening houden met de directe en indirecte gevolgen van deze producten voor de mensenrechten, zoals bedoeld in de Gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad . Er moet een technische werkgroep worden ingesteld voor de ontwikkeling van de beoordelingscriteria, in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Groep rechten van de mens van de Raad (Cohom). Voorts moet binnen die technische werkgroep een onafhankelijke groep van deskundigen worden ingesteld. De beoordelingscriteria moeten openbaar en gemakkelijk toegankelijk zijn.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Met het oog op de definiëring van technologie voor cybertoezicht moeten de door deze verordening bestreken producten uitrusting voor het onderscheppen van telecommunicatie omvatten, alsmede inbraakprogrammatuur, monitoringscentra, wettelijke interceptiesystemen en aan dergelijke interceptiesystemen gekoppelde systemen voor de bewaring van gegevens, apparatuur voor de ontcijfering van versleuteling, het herstellen van harde schijven, het omzeilen van wachtwoorden en de analyse van biometrische gegevens, alsook surveillancesystemen voor IP-netwerken.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

Wat betreft de criteria voor het beoordelen van de mensenrechtenaspecten moet verwezen worden naar de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 23 maart 2017 over het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten tot uitvoering van het kader „protect, respect and remedy”, het rapport van de speciale rapporteur voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 24 maart 2017, het rapport van de speciale rapporteur voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten bij de bestrijding van terrorisme van 21 februari 2017 en het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Zacharov/Rusland van 4 december 2015;

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) (algemene verordening gegevensbescherming) verplicht verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers om technische maatregelen te treffen om een op het verwerkingsrisico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, onder meer door middel van versleuteling van persoonsgegevens. Aangezien die verordening bepaalt dat zij van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens ongeacht of de verwerking in de Unie plaatsvindt, is er voor de Unie een sterke prikkel om versleutelingsproducten van de controlelijst te verwijderen teneinde de toepassing van de algemene verordening gegevensbescherming te vergemakkelijken en de concurrentiekracht van de Europese ondernemingen in dit verband te versterken. Daarnaast valt tegen het huidige niveau van controle op het gebied van versleuteling aan te voeren dat versleuteling een belangrijk middel is om ervoor te zorgen dat burgers, ondernemingen en overheden hun gegevens kunnen beschermen tegen misdadigers en andere actoren met kwaadwillige bedoelingen; om de toegang te waarborgen tot diensten die van cruciaal belang zijn voor de werking van de digitale eengemaakte markt; en om veilige communicatie mogelijk te maken die nodig is ter bescherming van het recht op privacy, het recht op gegevensbescherming en de vrijheid van meningsuiting, met name voor mensenrechtenverdedigers.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

De reikwijdte van de „vangnetcontroles” die in bepaalde omstandigheden op niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik van toepassing zijn, moet worden verduidelijkt en geharmoniseerd en deze controles moeten het risico van terrorisme en schendingen van mensenrechten aanpakken . Passende uitwisseling van informatie en overleg over de „vangnetcontroles” moeten de doeltreffende en consequente toepassing van de controles in de hele Unie waarborgen. Gerichte vangnetcontroles moeten onder bepaalde omstandigheden ook van toepassing zijn op de uitvoer van technologie voor cybertoezicht .

(9)

De reikwijdte van de „vangnetcontroles” die in bepaalde omstandigheden op niet in de lijst opgenomen producten voor cybertoezicht van toepassing zijn, moet worden verduidelijkt en geharmoniseerd. Passende uitwisseling van informatie en overleg over de „vangnetcontroles” moeten de doeltreffende en consequente toepassing van de controles in de hele Unie waarborgen. Met het oog op de uitwisseling van informatie moet de ontwikkeling van een openbaar platform gesteund worden en moet informatie worden verzameld van de particuliere sector, overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties .

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

De definitie van tussenhandelaar moet worden herzien om te voorkomen dat personen die binnen de jurisdictie van de Unie vallen de controles op de verlening van tussenhandeldiensten omzeilen. De controles op de verlening van tussenhandeldiensten moeten worden geharmoniseerd om een doeltreffende en consequente toepassing in de hele Unie te waarborgen en zij moeten ook gelden ter voorkoming van daden van terrorisme en schendingen van de mensenrechten.

(10)

De definitie van tussenhandelaar moet worden herzien om te voorkomen dat personen die binnen de jurisdictie van de Unie vallen de controles op de verlening van tussenhandeldiensten omzeilen. De controles op de verlening van tussenhandeldiensten moeten worden geharmoniseerd om een doeltreffende en consequente toepassing in de hele Unie te waarborgen en zij moeten ook gelden ter voorkoming van schendingen van de mensenrechten.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is verduidelijkt dat de verlening van technischebijstandsdiensten waarbij grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt, onder de bevoegdheid van de Unie valt. Het is derhalve passend de controles die van toepassing zijn op technischebijstandsdiensten te verduidelijken en deze diensten te definiëren. Met het oog op doeltreffendheid en samenhang moeten de controles op de verlening van technischebijstandsdiensten worden geharmoniseerd en moeten zij ook gelden ter voorkoming van daden van terrorisme en schendingen van de mensenrechten.

(11)

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is verduidelijkt dat de verlening van technischebijstandsdiensten waarbij grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt, onder de bevoegdheid van de Unie valt. Het is derhalve passend de controles die van toepassing zijn op technischebijstandsdiensten te verduidelijken en deze diensten te definiëren. Met het oog op doeltreffendheid en samenhang moeten de controles voorafgaand aan de verlening van technischebijstandsdiensten worden geharmoniseerd en moeten zij ook gelden ter voorkoming van schendingen van de mensenrechten.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Verordening (EG) nr. 428/2009 creëert voor de autoriteiten van de lidstaten een mogelijkheid om op ad-hocbasis de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik te verbieden, indien zij op grond van inlichtingen of op basis van informatie uit andere bronnen redenen hebben om te vermoeden dat de producten volledig of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor de verspreiding van massavernietigingswapens of hun overbrengingsmiddelen. Met het oog op doeltreffendheid en samenhang moeten de doorvoercontroles worden geharmoniseerd en moeten zij ook gelden ter voorkoming van daden van terrorisme en schendingen van de mensenrechten.

(12)

Verordening (EG) nr. 428/2009 creëert voor de autoriteiten van de lidstaten een mogelijkheid om op ad-hocbasis de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik te verbieden, indien zij op grond van inlichtingen of op basis van informatie uit andere bronnen redenen hebben om te vermoeden dat de producten volledig of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor de verspreiding van massavernietigingswapens of hun overbrengingsmiddelen. Met het oog op doeltreffendheid en samenhang moeten de doorvoercontroles worden geharmoniseerd en moeten zij ook gelden ter voorkoming van schendingen van de mensenrechten.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Hoewel de nationale autoriteiten de bevoegdheid hebben om te beslissen over individuele, globale en nationale uitvoervergunningen, is het voor een doeltreffende Unieregeling voor uitvoercontrole noodzakelijk dat economische actoren die van plan zijn om onder deze verordening vallende producten uit te voeren de nodige zorgvuldigheid in acht nemen, zoals bepaald in onder meer de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de aanbevelingen van de OESO voor verantwoord ondernemen en de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Om bij te dragen tot een gelijk speelveld tussen de exporteurs en om de doeltreffende toepassing van de controles te verbeteren, moet een standaard nalevingsvereiste in de vorm van „interne nalevingsprogramma's” worden ingevoerd. Om redenen van evenredigheid moet deze vereiste worden toegepast op specifieke controlemodaliteiten in de vorm van globale vergunningen en bepaalde algemene uitvoervergunningen.

(14)

Om bij te dragen tot een gelijk speelveld tussen de exporteurs en om een doeltreffende toepassing van de controles te bevorderen moeten „interne nalevingsprogramma's” worden ingevoerd , bestaande uit een standaard nalevingsvereiste en een definitie en omschrijving daarvan, alsmede de mogelijkheid van certificering, zodat het mogelijk wordt om tijdens de vergunningsprocedure te profiteren van door de nationale bevoegde autoriteiten geboden stimulansen . Om redenen van evenredigheid moet deze vereiste worden toegepast op specifieke controlemodaliteiten in de vorm van globale vergunningen en bepaalde algemene uitvoervergunningen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Er moeten bijkomende uniale algemene uitvoervergunningen worden ingevoerd om de administratieve lasten voor de ondernemingen en de autoriteiten te verminderen en toch een passend niveau van controle van de relevante producten naar de relevante bestemmingen te waarborgen. Voor grote projecten moet bovendien een globale vergunning worden ingevoerd waarmee de vergunningsvoorwaarden kunnen worden aangepast aan de specifieke behoeften van het bedrijfsleven.

(15)

Er moeten bijkomende uniale algemene uitvoervergunningen worden ingevoerd om de administratieve lasten voor ondernemingen , met name kmo's, en de autoriteiten te verminderen en toch een passend niveau van controle van de relevante producten naar de relevante bestemmingen te waarborgen. Voor grote projecten moet bovendien een globale vergunning worden ingevoerd waarmee de vergunningsvoorwaarden kunnen worden aangepast aan de specifieke behoeften van het bedrijfsleven.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

Gezien de snelle technologische ontwikkelingen is het passend dat de Unie controles invoert op bepaalde technologieën voor cybertoezicht, op basis van een unilaterale lijst, in bijlage I, onderdeel B. Gezien het belang van het multilaterale uitvoercontrolesysteem is het passend dat het toepassingsgebied van bijlage I, onderdeel B, beperkt blijft tot technologieën voor cybertoezicht en geen overlappingen bevat met bijlage I, onderdeel A.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I, onderdeel A moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen en verbintenissen waarmee de lidstaten en de Unie als partij bij de desbetreffende internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen hebben ingestemd. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërelei gebruik in bijlage I, onderdeel B , zoals technologie voor cybertoezicht, moeten worden genomen met inachtneming van de risico's die de uitvoer van dergelijke producten inhoudt met betrekking tot het zich schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht of de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërelei gebruik in bijlage I, onderdeel B, moeten worden genomen met inachtneming van de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijsten van producten en bestemmingen in bijlage II, onderdelen A tot en met J, moeten worden genomen met inachtneming van de in deze verordening neergelegde beoordelingscriteria.

(17)

Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I, onderdeel A moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen en verbintenissen waarmee de lidstaten en de Unie als partij bij de desbetreffende internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen hebben ingestemd. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor cybertoezicht in bijlage I, onderdeel B moeten worden genomen met inachtneming van de risico's die de uitvoer van dergelijke producten inhoudt , gelet op het gebruik van die producten voor schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten of het internationaal humanitair recht in landen waar dergelijke schendingen, met name van de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zijn vastgesteld, of gelet op de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I, onderdeel B, moeten worden genomen met inachtneming van de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijsten van producten en bestemmingen in bijlage II, onderdelen A tot en met J, moeten worden genomen met inachtneming van de in deze verordening neergelegde beoordelingscriteria. Besluiten tot schrapping van subcategorieën met betrekking tot cryptografie en anonimisering, bijvoorbeeld in bijlage I, onderdeel A, categorie 5, of bijlage II, onderdeel I, moeten worden genomen met inachtneming van de aanbeveling van de OESO-raad van 27 maart 1997 houdende richtlijnen voor cryptografische beheersmaatregelen.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Opdat de EU een snel antwoord zou kunnen bieden op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer op grond van uniale algemene uitvoervergunningen en met betrekking tot technologische en commerciële ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage I, onderdeel  A, bijlage II en bijlage IV, onderdeel B, bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(18)

Opdat de EU een snel antwoord zou kunnen bieden op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer op grond van uniale algemene uitvoervergunningen en met betrekking tot technologische en commerciële ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage I, onderdelen  A  en B , bijlage II en bijlage IV, onderdeel B, bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

Vanwege het gevaar van cyberdiefstal en wederuitvoer naar derde landen, als bedoeld in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, is het noodzakelijk de bepalingen betreffende producten voor tweeërlei gebruik te versterken.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Krachtens artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en binnen de grenzen van dat artikel, behouden de lidstaten, in afwachting van een sterkere harmonisering, het recht controles te verrichten op de overdracht van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik binnen de Unie teneinde het overheidsbeleid en de openbare veiligheid te waarborgen. Om redenen van evenredigheid moeten de controles op de overdracht van producten voor tweeërlei gebruik binnen de Unie worden herzien om de lasten voor ondernemingen en autoriteiten zo klein mogelijk te houden. Bovendien moet de lijst van producten die onderworpen zijn aan de controles op de overdracht van producten binnen de Unie van bijlage IV, onderdeel B, regelmatig worden geëvalueerd in het licht van de technologische en commerciële ontwikkelingen en wat de beoordeling van de gevoeligheid van de overdrachten betreft.

(21)

Krachtens artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en binnen de grenzen van dat artikel, behouden de lidstaten, in afwachting van een sterkere harmonisering, het recht controles te verrichten op de overdracht van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik binnen de Unie teneinde het overheidsbeleid en de openbare veiligheid te waarborgen. Om redenen van evenredigheid moeten de controles op de overdracht van producten voor tweeërlei gebruik binnen de Unie worden herzien om de lasten voor ondernemingen , met name kmo's, en autoriteiten zo klein mogelijk te houden. Bovendien moet de lijst van producten die onderworpen zijn aan de controles op de overdracht van producten binnen de Unie van bijlage IV, onderdeel B, regelmatig worden geëvalueerd in het licht van de technologische en commerciële ontwikkelingen en wat de beoordeling van de gevoeligheid van de overdrachten betreft.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

Gelet op het belang van de controleerbaarheid van en het publiek toezicht op uitvoercontroles moeten de lidstaten alle relevante gegevens over vergunningen openbaar maken.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Voorlichting en ondersteuning van de particuliere sector en transparantie vormen essentiële elementen voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole. Derhalve is het passend te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtsnoeren ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening en voor de publicatie van een jaarverslag over de uitvoering van de controles, in overeenstemming met de huidige praktijk.

(25)

Voorlichting aan en ondersteuning van de particuliere sector , met name kmo's, en transparantie vormen essentiële elementen voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole. Derhalve is het passend te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtsnoeren ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening en voor de publicatie van een jaarverslag over de uitvoering van de controles, in overeenstemming met de huidige praktijk. Omdat richtsnoeren belangrijk zijn voor de interpretatie van bepaalde elementen van deze verordening, moeten zij openbaar worden gemaakt wanneer deze verordening in werking treedt.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

Er moet voor gezorgd worden dat de definities in deze verordening in overeenstemming zijn met de definities die voorkomen in het douanewetboek van de Unie.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Elke lidstaat dient doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties vast te stellen die van toepassing zijn bij inbreuk op de bepalingen van deze verordening. Ter ondersteuning van een doeltreffende handhaving van de controles is het ook passend bepalingen in te voeren die specifiek gericht zijn op het aanpakken van de illegale handel in producten voor tweeërelei gebruik.

(27)

Elke lidstaat dient doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties vast te stellen die van toepassing zijn bij inbreuk op de bepalingen van deze verordening. Er moet een bijdrage worden geleverd aan het creëren van een gelijk speelveld voor exporteurs in de Unie. Daarom moeten de sancties die worden opgelegd in geval van inbreuken op deze verordening in alle lidstaten van vergelijkbare aard en met vergelijkbaar effect zijn. Ter ondersteuning van een doeltreffende handhaving van de controles is het ook passend bepalingen in te voeren die specifiek gericht zijn op het aanpakken van de illegale handel in producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Uitvoercontroles hebben gevolgen voor de internationale veiligheid en de handel met derde landen en derhalve is het passend een dialoog en samenwerking met derde landen te ontwikkelen ter ondersteuning van een wereldwijd gelijk speelveld en om de internationale veiligheid te bevorderen.

(29)

Uitvoercontroles hebben gevolgen voor de internationale veiligheid en de handel met derde landen en derhalve is het passend een dialoog en samenwerking met derde landen te ontwikkelen ter ondersteuning van een wereldwijd gelijk speelveld en om de opwaartse convergentie en de internationale veiligheid te bevorderen. Om deze doelstellingen te bereiken, moeten de Raad, de Commissie en de lidstaten, in nauwe samenwerking met de EDEO, op proactieve wijze optreden op de diverse relevante fora, onder meer in het kader van de Overeenkomst van Wassenaar, om ervoor te zorgen dat de lijst van producten voor cybertoezicht, zoals opgenomen in bijlage I, onderdeel B, de internationale standaard wordt. Daarnaast moeten derde landen meer en beter ondersteund worden bij de ontwikkeling van een regeling voor uitvoercontrole van producten voor tweeërlei gebruik en de daarbij behorende administratieve capaciteiten, met name in het kader van douanecontroles.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de vrijheid van ondernemerschap,

(31)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

producten die kunnen worden gebruikt voor het ontwerp, de ontwikkeling, de productie of het gebruik van nucleaire, chemische en biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alle goederen die voor niet-explosieve doeleinden gebruikt kunnen worden en op enige manier bijdragen in de vervaardiging van nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen;

a)

traditionele producten voor tweeërlei gebruik, dat wil zeggen producten , met inbegrip van software en hardware, die kunnen worden gebruikt voor het ontwerp, de ontwikkeling, de productie of het gebruik van nucleaire, chemische en biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alle goederen die voor niet-explosieve doeleinden gebruikt kunnen worden en op enige manier bijdragen in de vervaardiging van nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen;

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

technologie voor cybertoezicht die kan worden gebruikt bij het zich schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht, of een gevaar kan vormen voor de internationale veiligheid of de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

b)

producten voor cybertoezicht , waaronder hardware, software en technologie, die speciaal ontworpen zijn om het heimelijk binnendringen in informatie- en telecommunicatiesystemen en/of de monitoring, extractie, verzameling en analyse van gegevens en/of het onklaar maken of beschadigen van het geviseerde systeem mogelijk te maken zonder dat de eigenaar van de gegevens daartoe specifiek, met kennis van zaken en ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven, en die gebruikt kunnen worden in verband met de schending van mensenrechten, waaronder het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op vrijheid van meningsuiting en op vrijheid van vereniging en vergadering, of die gebruikt kunnen worden om ernstige schendingen van het recht inzake de mensenrechten of het internationaal humanitair recht te plegen of een gevaar kunnen vormen voor de internationale veiligheid of de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten . Onderzoek inzake netwerk- en ICT-beveiliging met het oog op het gemachtigd testen of het beschermen van systemen voor informatiebeveiliging wordt uitgesloten.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     „eindgebruiker”: elke natuurlijke of rechtspersoon of entiteit die de eindontvanger is van een product voor tweeërlei gebruik.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

13.

„vergunning voor grote projecten”: globale uitvoervergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie van producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde landen geldig kan zijn voor de duur van een specifiek project waarvan de uitvoeringstermijn meer dan één jaar bedraagt ;

13.

„vergunning voor grote projecten”: globale uitvoervergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie van producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde landen geldig kan zijn voor een specifiek project. De vergunning heeft, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de duur van het project een andere geldigheidsduur noodzakelijk maakt, een geldigheidsduur van één tot vier jaar. De geldigheidsduur kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd ;

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

22.

„intern nalevingsprogramma”: doeltreffende, passende en evenredige middelen en procedures, waaronder het ontwikkelen, uitvoeren en volgen van gestandaardiseerde operationele nalevingsregels, -procedures, -gedragsregels en -waarborgen, die door exporteurs zijn ontwikkeld om de naleving van de bepalingen en de voorwaarden van de in deze verordening bedoelde vergunningen te waarborgen;

22.

„intern nalevingsprogramma” (INP) : doeltreffende, passende en evenredige middelen en procedures (op risico gebaseerde benadering) , waaronder het ontwikkelen, uitvoeren en volgen van gestandaardiseerde operationele nalevingsregels, -procedures, -gedragsregels en -waarborgen, die door exporteurs zijn ontwikkeld om de naleving van de bepalingen en de voorwaarden van de in deze verordening bedoelde vergunningen te waarborgen; de exporteur heeft, op vrijwillige basis, de mogelijkheid om zijn INP kosteloos door de bevoegde autoriteiten te laten certificeren op basis van een door de Commissie vastgesteld referentie-INP, teneinde tijdens de vergunningsprocedure te profiteren van door de nationale bevoegde autoriteiten geboden stimulansen;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

23.

„terroristische daad”: een terroristische daad zoals bedoeld in artikel 1, lid 3, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB.

Schrappen

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

23 bis.

„de nodige zorgvuldigheid betrachten”: het proces waarmee ondernemingen daadwerkelijke en potentiële ongunstige effecten in kaart kunnen brengen, voorkomen, beperken en waarmee zij verantwoording kunnen afleggen over hun aanpak ten aanzien van die effecten als integraal onderdeel van hun besluitvormingsproces en risicobeheerssystemen;

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

voor gebruik door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor de aansturing of uitvoering van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht in gewapende conflicten of bij binnenlandse repressie in het land van eindbestemming, zoals vastgesteld door de desbetreffende internationale openbare instellingen of Europese of nationale bevoegde autoriteiten, en waarbij bewezen is dat deze of soortgelijke producten door de beoogde eindgebruiker zijn gebruikt voor de aansturing of uitvoering van dergelijke ernstige schendingen;

d)

als het gaat om producten voor cybertoezicht, voor gebruik door natuurlijke of rechtspersonen in verband met schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten of het internationaal humanitair recht in landen waar ernstige schendingen van de mensenrechten zijn vastgesteld door de bevoegde organen van de VN, de Raad van Europa of nationale bevoegde autoriteiten, en er redenen zijn om aan te nemen dat deze of soortgelijke producten gebruikt kunnen worden voor de aansturing of uitvoering van dergelijke schendingen door de beoogde eindgebruiker ;

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

voor gebruik in verband met daden van terrorisme.

Schrappen

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Indien een exporteur, met inachtneming van zijn verplichting zich daarvoor de nodige moeite te getroosten, er kennis van draagt dat producten voor tweeërlei gebruik welke hij wenst uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 genoemde doeleinden, dient hij dit mee te delen aan de bevoegde autoriteit, die besluit of het dienstig is dat voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist.

2.   Indien een exporteur, terwijl hij de nodige zorgvuldigheid betracht, verneemt dat niet op de lijst van bijlage I voorkomende producten voor tweeërlei gebruik welke hij wenst uit te voeren geheel of ten dele bestemd kunnen zijn voor een van de in lid 1 genoemde doeleinden, dient hij dit mee te delen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd , die besluit of het dienstig is dat voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Vergunningen voor de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten worden verleend voor specifieke producten en eindgebruikers. De vergunningen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is of, indien de exporteur een persoon is die buiten de Unie ingezetene of gevestigd is, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden. De vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van de vergunningen bedraagt één jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd.

3.   Vergunningen voor de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten worden verleend voor specifieke producten en eindgebruikers. De vergunningen worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is of, indien de exporteur een persoon is die buiten de Unie ingezetene of gevestigd is, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden. De vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van de vergunningen bedraagt twee jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als geen bezwaar wordt aangetekend, wordt ervan uitgegaan dat de geraadpleegde lidstaten geen bezwaar hebben en dat zij vergunningen zullen eisen voor alle „in wezen gelijksoortige transacties”. Zij stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten van de vergunningsplichten in kennis.

Als geen bezwaar wordt aangetekend, wordt ervan uitgegaan dat de geraadpleegde lidstaten geen bezwaar hebben en dat zij vergunningen zullen eisen voor alle „in wezen gelijksoortige transacties” , waarmee een product wordt bedoeld met wezenlijk identieke parameters of technische kenmerken met dezelfde eindgebruiker of ontvanger . Zij stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten van de vergunningsplichten in kennis. De Commissie publiceert in het Publicatieblad een beknopte beschrijving van de zaak en de redenen voor het besluit en vermeldt zo nodig de nieuwe vergunningsplicht in een nieuw onderdeel E van bijlage II.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als een van de geraadpleegde lidstaten bezwaar aantekent , wordt de vergunningsplicht ingetrokken tenzij de lidstaat die de vergunning eist, van oordeel is dat de uitvoer haar wezenlijke veiligheidsbelangen schaadt. In dat geval kan die lidstaat besluiten de vergunningsplicht te handhaven. De Commissie en de andere lidstaten moeten hiervan onverwijld in kennis worden gesteld.

Als ten minste vier lidstaten die ten minste 35 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen bezwaar aantekenen , wordt de vergunningsplicht ingetrokken, tenzij de lidstaat die de vergunning eist, van oordeel is dat de uitvoer zijn wezenlijke veiligheidsbelangen schaadt of de nakoming van zijn verplichtingen op het gebied van de mensenrechten belemmert . In dat geval kan die lidstaat besluiten de vergunningsplicht te handhaven. De Commissie en de andere lidstaten moeten hiervan onverwijld in kennis worden gesteld.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie en de lidstaten houden een geactualiseerd register bij van de geldende vergunningsplichten.

De Commissie en de lidstaten houden een geactualiseerd register bij van de geldende vergunningsplichten. De in dat register beschikbare gegevens worden opgenomen in het in artikel 24, lid 2, bedoelde verslag aan het Europees Parlement, en zijn toegankelijk voor het publiek.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Indien een tussenhandelaar ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij diensten op het gebied van tussenhandel voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, moet hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen, zodat deze kan beslissen of voor de beoogde tussenhandeldiensten een vergunning vereist is .

2.   Indien een tussenhandelaar ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij diensten op het gebied van tussenhandel voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis , die vervolgens voor deze tussenhandeldiensten een vergunning vereist.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een vergunning is vereist voor het direct of indirect verlenen van technische bijstand met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, of met betrekking tot de verstrekking, de fabricage, het onderhoud en het gebruik van producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4 genoemde doeleinden.

1.   Een vergunning is vereist voor het direct of indirect verlenen van technische bijstand met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, of met betrekking tot de verstrekking, de fabricage, het onderhoud en het gebruik van producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4 , lid 1, genoemde doeleinden.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien een verlener van technische bijstand ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij technische bijstandsdiensten voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4 genoemde doeleinden, moet hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen, zodat deze kan beslissen of voor de beoogde technische bijstandsdiensten een vergunning moet worden vereist.

Indien een verlener van technische bijstand ervan op de hoogte is dat de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor hij technische bijstandsdiensten voorstelt, geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis , die vervolgens voor deze technische bijstandsdiensten een vergunning vereist.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.

1.   Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid, uit mensenrechtenoverwegingen of ter voorkoming van terroristische daden een verbod instellen op of een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit de Unie aan controle worden onderworpen. De relevante handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel.

7.   In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de uitvoer naar derde landen en de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit de Unie aan controle worden onderworpen. De relevante handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De geldigheidsduur van individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen bedraagt één jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. Globale uitvoervergunningen voor grote projecten zijn geldig voor een door de bevoegde autoriteit vast te stellen termijn .

3.   De geldigheidsduur van individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen bedraagt twee jaar en kan door de bevoegde autoriteit worden verlengd. Globale uitvoervergunningen voor grote projecten zijn niet langer dan vier jaar geldig , behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de duur van het project tot een langere geldigheidsduur noopt. Dit belet de bevoegde autoriteiten echter niet om individuele of globale uitvoervergunningen op enig moment nietig te verklaren, te schorsen, te wijzigen of in te trekken .

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en algemene uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product.

Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en algemene uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product. Wanneer de eindgebruiker een overheidsinstantie is, wordt in de verstrekte informatie duidelijk vermeld welk departement of agentschap of welke afdeling of onderafdeling de uiteindelijke eindgebruiker van het uitgevoerde product is.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Aan de vergunningen kan in voorkomend geval een verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven.

Aan alle vergunningen voor producten voor cybertoezicht, alsmede aan alle individuele uitvoervergunningen voor producten waarbij het onttrekkingsgevaar of het risico dat de producten onder ongewenste omstandigheden worden wederuitgevoerd groot is, moet de verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. Aan vergunningen voor andere producten kan in voorkomend geval een verplichting worden verbonden om een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor globale uitvoervergunningen moet de exporteur een doeltreffend intern nalevingsprogramma implementeren. De exporteur moet tevens ten minste één maal per jaar bij de bevoegde autoriteit verslag uitbrengen over het gebruik van de vergunning; het verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten:

Voor globale uitvoervergunningen moet de exporteur een doeltreffend intern nalevingsprogramma implementeren. De exporteur heeft, op vrijwillige basis, de mogelijkheid om zijn INP kosteloos door de bevoegde autoriteiten te laten certificeren op basis van een door de Commissie vastgesteld referentie-INP, teneinde tijdens de vergunningsprocedure te profiteren van door de nationale bevoegde autoriteiten geboden stimulansen. De exporteur moet tevens ten minste eenmaal per jaar of op verzoek van de bevoegde autoriteit bij de bevoegde autoriteit verslag uitbrengen over het gebruik van de vergunning; het verslag moet ten minste de volgende informatie bevatten:

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

d)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

indien bekend, de naam en het adres van de eindgebruiker;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 3 — letter d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

de datum waarop de uitvoer plaatsvond.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of algemene vergunningen binnen een volgens de nationale wetgeving of op grond van de nationale praktijk te bepalen termijn . De bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle informatie betreffende de gemiddelde termijn voor de behandeling van vergunningsaanvragen die relevant is voor de opstelling van het in artikel 24, lid 2, bedoelde jaarverslag .

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of algemene vergunningen binnen een termijn van dertig dagen na de geldige indiening van de aanvraag . Indien de bevoegde autoriteit om gegronde redenen meer tijd nodig heeft om de aanvraag te verwerken, deelt zij dit binnen dertig dagen mee aan de aanvrager . De bevoegde autoriteit beslist in elk geval over aanvragen voor individuele of globale vergunningen uiterlijk zestig dagen na de geldige indiening van de aanvraag.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het grondgebied van de Unie, worden vergunningen voor tussenhandeldiensten en technische bijstand op grond van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het moederbedrijf van de tussenhandelaar of verlener van technische bijstand is gevestigd, of van waar de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zullen worden verleend.

Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het grondgebied van de Unie, worden vergunningen voor tussenhandeldiensten en technische bijstand op grond van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zullen worden verleend. Dit geldt ook voor tussenhandeldiensten en het verlenen van technische bijstand door dochterondernemingen of joint ventures die in derde landen gevestigd zijn, maar in handen zijn van of gecontroleerd worden door ondernemingen die op het grondgebied van de Unie gevestigd zijn.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij hun besluit om al dan niet een individuele of globale uitvoervergunning te verlenen of om een vergunning voor de tussenhandeldiensten of technische bijstand uit hoofde van deze verordening te verlenen, of een overbrenging te verbieden, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met de volgende criteria :

1.   Bij hun besluit om al dan niet een individuele of globale uitvoervergunning te verlenen of om een vergunning voor de tussenhandeldiensten of technische bijstand uit hoofde van deze verordening te verlenen, of een overbrenging te verbieden, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met alle relevante overwegingen, waaronder :

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de internationale verplichtingen en verbintenissen van de Unie en de lidstaten, en met name de verplichtingen en verbintenissen waarmee ieder van hen heeft ingestemd als partij bij de internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van de desbetreffende internationale verdragen en hun verplichtingen in het kader van sancties uit hoofde van een door de Raad vastgesteld 2 besluit of gemeenschappelijk standpunt of uit hoofde van een besluit van de OVSE, dan wel krachtens een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ;

a)

de internationale verplichtingen en verbintenissen van de Unie en de lidstaten, en met name de verplichtingen en verbintenissen waarmee ieder van hen heeft ingestemd als partij bij de internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van de desbetreffende internationale verdragen;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

hun verplichtingen in het kader van sancties uit hoofde van een besluit of gemeenschappelijk standpunt van de Raad of uit hoofde van een besluit van de OVSE, dan wel krachtens een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

schendingen van het recht inzake de mensenrechten, fundamentele vrijheden en het internationaal humanitair recht in het land van eindbestemming, vastgesteld door de bevoegde instanties van de VN, de Raad van Europa of de Unie;

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de interne situatie in het land van eindbestemming — de bevoegde autoriteiten staan geen uitvoer toe die gewapende conflicten zou uitlokken of verlengen of die bestaande spanningen in het land van eindbestemming zou aanwakkeren;

c)

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

de houding van het land van bestemming jegens de internationale gemeenschap, met name de houding van dat land tegenover terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het internationaal recht;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter d ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d ter)

de verenigbaarheid van de uitvoer van de producten met de technische en economische capaciteit van het ontvangende land;

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar, met inbegrip van het bestaan van het risico dat de producten voor tweeërlei gebruik onder ongewenste omstandigheden worden omgeleid of wederuitgevoerd.

f)

overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar, met inbegrip van het bestaan van het risico dat de producten voor tweeërlei gebruik , en met name producten voor cybertoezicht, onder ongewenste omstandigheden worden omgeleid of wederuitgevoerd of worden omgeleid met als onbedoelde bestemming militair eindgebruik of terrorisme .

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Bij de verlening van individuele of globale uitvoervergunningen of vergunningen voor tussenhandeldiensten of technische bijstand voor producten voor cybertoezicht houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het bijzonder rekening met het risico voor schendingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op gegevensbescherming, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, evenals met risico's op het gebied van de rechtsstaat, het rechtskader voor het gebruik van de uit te voeren producten en de mogelijke veiligheidsrisico's voor de Unie en de lidstaten.

 

Als de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tot de conclusie komen dat er sprake is van risico's die waarschijnlijk zullen leiden tot ernstige schendingen van de mensenrechten, verlenen zij geen uitvoervergunning en gaan zij over tot nietigverklaring, schorsing, wijziging of intrekking van reeds verleende vergunningen.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie en de Raad stellen raadgevingen en/of aanbevelingen ter beschikking om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de implementatie van die criteria gemeenschappelijke risicobeoordelingen gebruiken.

2.    Bij de inwerkingtreding van deze verordening stellen de Commissie en de Raad richtsnoeren ter beschikking om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor de implementatie van die criteria gemeenschappelijke risicobeoordelingen gebruiken en om te voorzien in uniforme criteria voor besluiten inzake vergunningverlening . De Commissie stelt richtsnoeren op in de vorm van een handboek met de stappen die de bevoegde vergunningverlenende autoriteiten van de lidstaten en exporteurs moeten nemen om de nodige zorgvuldigheid te betrachten, met praktische aanbevelingen voor de uitvoering en naleving van de controles overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d), en de criteria als bedoeld in artikel 14, lid 1, en met voorbeelden van goede praktijken. Dit handboek wordt opgesteld in nauwe samenwerking met de EDEO en de coördinatiegroep tweeërlei gebruik, met gebruikmaking van de externe expertise van de academische wereld, exporteurs, tussenhandelaren en maatschappelijke organisaties, met inachtneming van de procedures als bedoeld in artikel 21, lid 3, en wordt, indien dat noodzakelijk en passend wordt geacht, geactualiseerd.

 

De Commissie zet een programma voor capaciteitsopbouw op door gemeenschappelijke opleidingsprogramma's te ontwikkelen voor ambtenaren van vergunningverlenende autoriteiten en douanehandhavingsautoriteiten.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I, onderverdeling B, kan worden gewijzigd indien dit nodig is door de risico's die de uitvoer van dergelijke producten inhoudt met betrekking tot het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht of de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

b)

de lijst van producten voor cybertoezicht in bijlage I, onderdeel B, wordt gewijzigd indien dit nodig is door de risico's die de uitvoer van dergelijke producten inhoudt met betrekking tot het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht of de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten of indien er overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder d), van deze verordening controles in gang zijn gezet voor een aanzienlijk aantal niet in de lijst opgenomen producten. Een dergelijke wijziging kan ook het besluit zijn om een product dat in de lijst is opgenomen, daarvan te schrappen.

Indien dwingende redenen van urgentie vereisen dat een specifiek product wordt geschrapt uit of toegevoegd aan bijlage I, onderdeel B, is de procedure van artikel 17 van toepassing op de gedelegeerde handelingen die worden vastgesteld op grond van onderhavige letter b).

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

De Commissie kan producten van de lijst schrappen, met name als de desbetreffende producten vanwege de snel voortschrijdende technologische ontwikkeling tot een lagere categorie zijn gaan behoren of massaproducten zijn geworden die algemeen beschikbaar zijn of op eenvoudige wijze technisch kunnen worden gewijzigd.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Bijlage I, onderdeel B, beperkt zich tot producten voor cybertoezicht en bevat geen producten die opgenomen zijn in bijlage I, onderdeel A;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   In samenwerking met de lidstaten werkt de Commissie richtsnoeren uit om de onderlinge samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te bevorderen.

5.   (Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

informatie met betrekking tot de toepassing van controles , met inbegrip van gegevens over de vergunningen (aantal, waarde en type van de vergunningen en de desbetreffende bestemmingen, aantal gebruikers van algemene en globale vergunningen, aantal exporteurs met interne nalevingsprogramma's, verwerkingstijd, volume en waarde van de handel die het voorwerp uitmaakt van intra-EU-overbrengingen enz.), en, indien beschikbaar, gegevens over de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik door andere lidstaten ;

a)

alle informatie met betrekking tot de toepassing van controles;

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

informatie met betrekking tot de handhaving van controles, waaronder nadere gegevens met betrekking tot de exporteurs aan wie het recht is ontzegd nationale of uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken, meldingen van schendingen, inbeslagnames en de toepassing van andere sancties;

b)

alle informatie met betrekking tot de handhaving van controles, waaronder nadere gegevens met betrekking tot de exporteurs aan wie het recht is ontzegd nationale of uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken, alle meldingen van schendingen, inbeslagnames en de toepassing van andere sancties;

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

gegevens over gevoelige eindgebruikers, actoren die bij verdachte aankoopactiviteiten zijn betrokken en , voor zover deze beschikbaar zijn, gevolgde routes.

c)

alle gegevens over gevoelige eindgebruikers, actoren die bij verdachte aankoopactiviteiten zijn betrokken en gevolgde routes.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De voorzitter van de coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer hij of zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaars en andere relevante belanghebbenden.

2.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaars en andere relevante belanghebbenden.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, in voorkomend geval, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de bijwerking van de controlelijsten van de Unie van bijlage I. Technische deskundigengroepen raadplegen waar nodig exporteurs, tussenhandelaren en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening.

3.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, in voorkomend geval, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de bijwerking van de controlelijsten van de Unie van bijlage I , onderdeel B . Technische deskundigengroepen raadplegen exporteurs, tussenhandelaren , maatschappelijke organisaties en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening. De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt in het bijzonder een technische werkgroep op voor de beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 4, lid 4, onder d), en artikel 14, lid 1, onder b), alsmede voor de uitwerking van de richtsnoeren inzake zorgvuldigheid, een en ander in samenspraak met een onafhankelijke groep van deskundigen, vertegenwoordigers van de academische wereld en maatschappelijke organisaties.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte toepassing van alle bepalingen van deze verordening te waarborgen en stelt met name de bij inbreuk op deze verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan op te leggen sancties vast . Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

1.   Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte toepassing van alle bepalingen van deze verordening te waarborgen en stelt met name de sancties vast die van toepassing zijn bij inbreuken op , het faciliteren van inbreuken op en het omzeilen van de bepalingen van deze verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. De maatregelen omvatten periodieke, op risico gebaseerde audits van de exporteurs.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op met het oog op de totstandbrenging van directe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties.

2.   De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op met het oog op de totstandbrenging van directe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties en om te voorzien in uniforme criteria voor besluiten inzake vergunningverlening . Dit mechanisme moet er, na beoordeling van de Commissie van de door de lidstaten vastgestelde sancties, voor zorgen dat de sancties op inbreuken op deze verordening van vergelijkbare aard zijn en vergelijkbare effecten hebben.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie en de Raad stellen, in voorkomend geval, raadgevingen en/of aanbevelingen beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen, in voorkomend geval, ook bijkomende raadgevingen ter beschikking van exporteurs, tussenhandelaren en doorvoeroperateurs die in die lidstaat ingezetene of gevestigd zijn.

1.   De Commissie en de Raad stellen, in voorkomend geval, richtsnoeren beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot het toepassingsgebied van deze verordening om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen, in voorkomend geval, ook bijkomende raadgevingen ter beschikking van exporteurs, met name kmo's, tussenhandelaren en doorvoeroperateurs die in die lidstaat ingezetene of gevestigd zijn.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die zij voor de opstelling van dit verslag behoeft. Dit jaarverslag is openbaar.

De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die zij voor de opstelling van dit verslag behoeft. Dit jaarverslag is openbaar. Voorts maken de lidstaten ten minste elke drie maanden op eenvoudig toegankelijke wijze over elke vergunning nuttige informatie openbaar met betrekking tot het type vergunning, de waarde, de omvang, de aard van de goederen, een beschrijving van het product, de eindgebruiker en het eindgebruik en het land van bestemming, alsmede informatie over de goedkeuring of afwijzing van de vergunningsaanvraag. De Commissie en de lidstaten houden rekening met de rechtmatige belangen die de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen erbij hebben dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Vijf tot zeven jaar na de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Vijf tot zeven jaar na de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Deze evaluatie omvat een voorstel inzake schrapping van cryptografie in bijlage I, onderdeel A, categorie 5, deel 2.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

d)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten worden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten worden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen, in voorkomend geval, op regelmatige en wederzijdse basis informatie uit met derde landen.

1.   De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zetten zich, waar passend, binnen relevante internationale organisaties, zoals de OESO en multilaterale uitvoercontroleregelingen waaraan zij deelnemen, in voor de bevordering van de naleving op internationaal niveau van de lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor cybertoezicht van bijlage I, onderdeel B, en wisselen, in voorkomend geval, op regelmatige en wederzijdse basis informatie uit met derde landen , onder meer in het kader van de dialoog over producten voor tweeërlei gebruik waarin is voorzien in partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en de strategische samenwerkingsovereenkomsten van de Unie, en streven naar capaciteitsopbouw en bevorderen de opwaartse convergentie . De Commissie brengt over deze bewustmakingsactiviteiten jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Onderdeel A — DEFINITIES VAN IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE TERMEN

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

„Inbraakprogrammatuur” (intrusion software) (4): „programmatuur” die speciaal is ontworpen of aangepast om opsporing door 'bewakingshulpmiddelen' te voorkomen of om 'beschermende tegenmaatregelen' van een computer of apparaat met netwerkcapaciteit te omzeilen en die een van de volgende functies verricht:

„Inbraakprogrammatuur” (intrusion software) (4): „programmatuur” die speciaal is ontworpen of aangepast om te worden gebruikt of geïnstalleerd zonder toestemming van eigenaars of beheerders van computers of apparaten met netwerkcapaciteit, en die een van de volgende functies verricht:

a.

het onttrekken van gegevens of informatie uit een computer of apparaat met netwerkcapaciteit of het wijzigen van systeem- of gebruikersgegevens; of

a.

het zonder toestemming onttrekken van gegevens of informatie uit een computer of apparaat met netwerkcapaciteit of het wijzigen van systeem- of gebruikersgegevens; of

b.

het wijzigen het normale executiepad van een programma of proces om de uitvoering van buitenaf geleverde instructies mogelijk te maken.

b.

het wijzigen van systeem- of gebruikersgegevens om de toegang tot gegevens die zijn opgeslagen op een computer of apparaat met netwerkcapaciteit mogelijk te maken voor andere partijen dan partijen die hiervoor de toestemming hebben van de eigenaar of beheerder van de computer of het apparaat met netwerkcapaciteit .

Noten:

Noten:

1.

„Inbraakprogrammatuur” omvat niet het volgende:

1.

„Inbraakprogrammatuur” omvat niet het volgende:

 

a.

hypervisors, debuggers of hulpmiddelen voor de reverse engineering van programmatuur (SRE);

 

a.

hypervisors, debuggers of hulpmiddelen voor de reverse engineering van programmatuur (SRE);

 

b.

„programmatuur” voor het beheer van digitale rechten (DRM); of

 

b.

„programmatuur” voor het beheer van digitale rechten (DRM); of

 

c.

„programmatuur” die is ontworpen voor installatie door fabrikanten, beheerders of gebruikers met het oog op goederenbewaking of -herstel.

 

c.

„programmatuur” die is ontworpen voor installatie door beheerders of gebruikers met het oog op goederenbewaking , goederenherstel of het testen van de veiligheid van informatie- en communicatietechnologie (ICT);

 

 

c bis.

„programmatuur” die wordt verspreid met het uitdrukkelijke doel om toegang door onbevoegden tot computers of apparaten met netwerkcapaciteit te helpen opsporen, ongedaan maken of voorkomen.

2.

Apparaten met netwerkcapaciteit omvatten mobiele apparaten en slimme meters.

2.

Apparaten met netwerkcapaciteit omvatten mobiele apparaten en slimme meters.

Technische noten:

Technische noten:

1.

Bewakingshulpmiddelen ”: „programmatuur” of hardwareapparaten die het systeemgedrag of de processen die op een apparaat worden uitgevoerd, bewaken. Dit omvat antivirus (AV)-producten, producten voor eindpuntbeveiliging, producten voor persoonlijke veiligheid (PSP: Personal Security Products), inbraakdetectiesystemen (IDS: Intrusion Detection Systems), inbraakpreventiesystemen (IPS: Intrusion Prevention Systems) of firewalls.

1.

Toestemming ”: de geïnformeerde toestemming van de gebruiker (d.w.z. bekrachtiging van het feit dat deze de aard en de gevolgen en toekomstige gevolgen van een actie begrijpt en instemt met de uitvoering van die actie).

2.

Beschermende tegenmaatregelen ”: technieken die zijn ontworpen om te zorgen voor de veilige uitvoering van programmacode, zoals preventie van gegevensuitvoering (DEP: Data Execution Prevention), willekeurige adresruimte-indeling (ASLR: Address Space Layout Randomisation) of sandboxing .

2.

Testen van de veiligheid van informatie- en communicatietechnologie (ICT) ”: het opsporen en beoordelen van statische of dynamische risico's en kwetsbaarheid van of fouten en zwakke punten in programmatuur, netwerken, computers, apparaten met netwerkcapaciteit, en onderdelen daarvan of daaraan verbonden apparatuur, met als aantoonbaar doel het wegnemen van factoren die een veilige en zekere werking en inzet en een veilig en zeker gebruik ervan in de weg staan .

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Onderdeel B — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

B.

LIJST VAN ANDERE PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK

B.

LIJST VAN PRODUCTEN VOOR CYBERTOEZICHT

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Onderdeel B — categorie 10 — punt 10A001 — technische noot — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

netwerk- en veiligheidsonderzoek met het oog op het gemachtigd testen of het beschermen van systemen voor informatiebeveiliging.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Elke exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, moet zich vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd.

3.

Een lidstaat kan verlangen dat de in die lidstaat gevestigde exporteurs zich vóór het eerste gebruik van de vergunning laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

Uiterlijk tien dagen voor de datum van de eerste uitvoer stelt de geregistreerde exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

4.

Uiterlijk 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvond, stelt de geregistreerde exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel A — deel 3 — lid 5 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel B — deel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Elke exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, moet zich vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd.

3.

Een lidstaat kan verlangen dat de in die lidstaat gevestigde exporteurs zich vóór het eerste gebruik van de vergunning laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel B — deel 3 — lid 5 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel C — deel 3 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.

Uiterlijk tien dagen voor de datum van de eerste uitvoer stelt de geregistreerde exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

5.

De geregistreerde exporteur stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is uiterlijk 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvond in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning , of, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur gevestigd is zulks verlangt, vóór het eerste gebruik van deze vergunning . De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze vergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel C — deel 3 — lid 6 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel D — deel 3 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.

Uiterlijk tien dagen voor de datum van de eerste uitvoer stelt de geregistreerde exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

6.

De geregistreerde exporteur stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is uiterlijk 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvond in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning , of, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur gevestigd is zulks verlangt, vóór het eerste gebruik van deze vergunning . De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze vergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel D — deel 3 — lid 7 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel F — deel 3 — lid 5 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel G — deel 3 — lid 8 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — inleidend gedeelte en punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Deze vergunning staat de overdracht van in de lijst in deel 1 opgenomen programmatuur en technologie toe door elke exporteur die ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, indien het product uitsluitend wordt gebruikt:

1.

Die vergunning staat de overdracht van in de lijst in deel 1 opgenomen programmatuur en technologie toe door elke onderneming die een exporteur is die ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie aan een zuster- , dochter- of moederonderneming, op voorwaarde dat deze entiteiten eigendom zijn of onder zeggenschap staan van dezelfde moederonderneming of gevestigd zijn in een lidstaat, en op voorwaarde dat het betrokken product bestemd is voor samenwerkingsprojecten van de onderneming, waaronder commerciële productontwikkeling, onderzoek, dienstverlening, productie en gebruik en, in het geval van werknemers en orderverwerkers, in overeenstemming met de overeenkomst die hun arbeidsrelatie regelt.

 

1)

door de exporteur of een entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat van de exporteur;

 

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

door werknemers van de exporteur of van een entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat van de exporteur

Schrappen

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel H — deel 3 — lid 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

bij zijn of hun eigen productontwikkelingsactiviteiten en, in het geval van werknemers, in overeenstemming met de overeenkomst die hun arbeidsrelatie regelt.

Schrappen

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel I — deel 3 — lid 3 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Elke exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, moet zich vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd.

Een lidstaat kan verlangen dat de in die lidstaat gevestigde exporteurs zich vóór het eerste gebruik van de vergunning laten registreren. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — Onderdeel J — deel 3 — lid 5 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

4)

het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0390/2017).

(1 bis)   Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(1 bis)   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/224


P8_TA(2018)0007

Benoeming van een lid van de Rekenkamer — Eva Lindström

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de voordracht van Eva Lindström voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C8-0401/2017 — 2017/0819(NLE))

(Raadpleging)

(2018/C 458/13)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0401/2017),

gezien artikel 121 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0003/2018),

A.

overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidate heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

B.

overwegende dat deze commissie de kandidate vervolgens op 11 januari 2018 heeft gehoord;

1.

brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Eva Lindström tot lid van de Rekenkamer;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/225


P8_TA(2018)0008

Benoeming van een lid van de Rekenkamer — Tony James Murphy

Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2018 over de benoeming van Tony James Murphy tot lid van de Rekenkamer (C8-0402/2017 — 2017/0820(NLE))

(Raadpleging)

(2018/C 458/14)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0402/2017),

gezien artikel 121 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0002/2018),

A.

overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden;

B.

overwegende dat de Commissie begrotingscontrole de door de Raad voorgedragen kandidaat voor het lidmaatschap van de Rekenkamer op 11 januari 2018 heeft gehoord;

1.

brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Tony James Murphy tot lid van de Rekenkamer;

2.

roept de lidstaten op aandacht te besteden aan, en indien mogelijk, zich te laten inspireren door het algemeen vergelijkend onderzoeksmodel dat Ierland gebruikt om hun voorgedragen kandidaat te selecteren;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/226


P8_TA(2018)0009

Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (COM(2016)0767 — C8-0500/2016 — 2016/0382(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2018/C 458/15)

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen is een van de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie. Het veelvuldiger gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vormt, samen met energiebesparing en grotere energie-efficiëntie, een belangrijk onderdeel van het pakket maatregelen dat nodig is om de broeikasgasemissies te doen dalen en om te voldoen aan de Klimaatovereenkomst van Parijs van 2015 het en aan beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie , met inbegrip van de bindende doelstelling om het emissieniveau tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen ten opzichte van het emissieniveau van 1990 . Dit speelt ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, technologische ontwikkeling en innovatie en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden en geïsoleerde gebieden  of gebieden met een lage bevolkingsdichtheid.

(2)

Krachtens artikel 194, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen een van de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie. Het veelvuldiger gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vormt, samen met energiebesparing en grotere energie-efficiëntie, de essentie van het pakket maatregelen dat nodig is om de broeikasgasemissies te doen dalen en om te voldoen aan de verbintenis van de Unie uit hoofde van de Klimaatovereenkomst van Parijs van 2015 na de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21) (de „Overeenkomst van Parijs”) en aan de noodzaak om in de Unie uiterlijk in 2050 tot CO2-neutraliteit te komen . Dit speelt ook een fundamentele rol bij de bevordering van de energievoorzieningszekerheid, duurzame energie voor een betaalbare prijs, technologische ontwikkeling en innovatie , alsook technologisch en industrieel leiderschap, en biedt tegelijkertijd ook maatschappelijke, milieu- en gezondheidsvoordelen en grote kansen voor werkgelegenheid en regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden en geïsoleerde gebieden , in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en in gebieden waar zich een gedeeltelijke de-industrialisatie voltrekt .

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Met de Klimaatovereenkomst van Parijs heeft de wereld de lat in verband met de beperking van de klimaatverandering veel hoger gelegd doordat de ondertekenaars zich ertoe hebben verbonden om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en te streven naar een maximale stijging van 1,5  oC boven het pre-industriële niveau. De Unie moet zich voorbereiden op veel drastischere en snellere emissiereducties dan aanvankelijk gepland om uiterlijk in 2050 de omschakeling te kunnen maken naar een uiterst energie-efficiënt en op hernieuwbare bronnen gebaseerd energiesysteem. Daar staat tegenover dat deze reducties haalbaar zijn tegen lagere kosten dan eerder was ingeschat, gezien het tempo waaraan hernieuwbare-energietechnologieën zoals wind- en zonne-energie worden ontwikkeld en worden ingezet.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Vooral meer technologische verbeteringen, stimulansen voor het gebruik en de uitbreiding van het openbaar vervoer, het gebruik van technologieën die een efficiënter energiegebruik mogelijk maken en de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteits-, verwarmings- en koelingssectoren, alsook in de vervoerssector, zijn, samen met energie-efficiëntiebevorderende maatregelen, zeer doeltreffende middelen om de broeikasgasemissie in de Unie terug te dringen en de Unie minder afhankelijk te maken van de invoer van gas en olie .

(3)

Vooral de beperking van het energieverbruik, meer technologische verbeteringen, de uitbreiding van het openbaar vervoer, het gebruik van technologieën die een efficiënter energiegebruik mogelijk maken en de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteits-, verwarmings- en koelingssectoren, alsook in de vervoerssector, zijn, samen met energie-efficiëntiebevorderende maatregelen, zeer doeltreffende middelen om de broeikasgasemissie in de Unie en de energieafhankelijkheid van de Unie terug te dringen .

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

In Richtlijn 2009/28/EG is een regelgevingskader vastgesteld ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, met bindende, tegen 2020 te behalen nationale streefcijfers voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik en het vervoer. In de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014  (12) is een kader voor het toekomstige beleid van de Unie inzake energie en klimaat vastgesteld en is de aanzet gegeven tot een gemeenschappelijke visie op de ontwikkeling van dat beleid na 2020. De Commissie heeft hierin voorgesteld om op Unieniveau een streefcijfer van ten minste 27 % voor het aandeel van in de Unie tegen 2030 verbruikte hernieuwbare energie vast te stellen.

(4)

In Richtlijn 2009/28/EG is een regelgevingskader vastgesteld ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, met bindende, tegen 2020 te behalen nationale streefcijfers voor het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik en het vervoer.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De Europese Raad van oktober 2014 heeft dit streefcijfer bekrachtigd en aangegeven dat lidstaten zelf ambitieuzere nationale streefcijfers kunnen vaststellen.

Schrappen

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Het Europees Parlement heeft in zijn resoluties over „een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020- 2030 ” en „het voortgangsverslag hernieuwbare energie” de voorkeur gegeven aan een bindend streefcijfer op Unieniveau van ten minste 30 % voor het aandeel hernieuwbare energie in het totale eindenergieverbuik tegen 2030, hierbij benadrukkend dat dit doel moet worden nagestreefd door middel van individuele nationale streefcijfers, rekening houdend met de individuele situatie en het potentieel van elke lidstaat.

(6)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 5 februari 2014 over een kader voor klimaat- en energiebeleid voor 2030 gepleit voor een bindend streefcijfer op Unieniveau van ten minste 30 % voor het aandeel hernieuwbare energie in het totale eindenergieverbuik tegen 2030, hierbij benadrukkend dat dit doel moet worden nagestreefd door middel van individuele nationale streefcijfers, rekening houdend met de individuele situatie en het potentieel van elke lidstaat. In zijn resolutie van 23 juni 2016 over het voortgangsverslag hernieuwbare energie ging het Europees Parlement nog een stap verder door te wijzen op zijn eerdere standpunt betreffende een streefcijfer van de Unie van ten minste 30 % en te benadrukken dat het in het licht van de Overeenkomst van Parijs en de recente verlaging van de kosten van hernieuwbare-energietechnologie wenselijk zou zijn veel meer ambitie aan de dag te leggen.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

De in de Overeenkomst van Parijs vastgelegde ambitie en de technologische ontwikkelingen, waaronder de verlaging van de kosten voor investeringen in hernieuwbare energie, moeten daarom in acht worden genomen.

Amendement 324

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Bijgevolg is het passend om op Unieniveau een bindend streefcijfer van ten minste 27  % voor het aandeel hernieuwbare energie vast te stellen. De lidstaten moeten bepalen hoe zij in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen zullen bijdragen tot de verwezenlijking van dit streefdoel door middel van de in Verordening [governance] vastgestelde governanceprocedure .

(7)

Bijgevolg is het passend om op Unieniveau een bindend streefcijfer van ten minste 35  % voor het aandeel hernieuwbare energie vast te stellen en dat vergezeld te doen gaan van nationale streefcijfers . Het mag de lidstaten slechts bij uitzondering worden toegestaan om van het voorziene niveau van hun streefcijfer af te wijken, met maximaal 10 % en in omstandigheden die naar behoren onderbouwd moeten worden, meetbaar en verifieerbaar zijn en uitgaan van objectieve en niet-discriminerende criteria .

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Bij de vaststelling van streefcijfers van de lidstaten inzake hernieuwbare energie moet rekening worden gehouden met de verplichtingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, het grote potentieel dat er nog steeds is voor hernieuwbare energie en de investeringen die nodig zijn om de energietransitie tot stand te brengen.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

Bij de omzetting van het streefcijfer van de Unie van 35 % in afzonderlijke streefcijfers voor elke lidstaat moet de nodige aandacht worden besteed aan een billijke en adequate toewijzing, rekening houdend met het bbp van de lidstaten en de uiteenlopende uitgangssituaties en mogelijkheden van elke lidstaat, met inbegrip van het percentage energie uit hernieuwbare bronnen dat tegen 2020 moet worden behaald.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

De vaststelling op Unieniveau van een bindend streefcijfer voor het gebruik van hernieuwbare energie tegen 2030 zou de ontwikkeling van technologieën voor de productie van hernieuwbare energie aanmoedigen en investeerders zekerheid bieden. Een op Unieniveau vastgesteld streefcijfer zou de lidstaten meer ruimte bieden om hun streefcijfers voor de beperking van broeikasgasemissies op de meest kosteneffectieve wijze te halen overeenkomstig hun specifieke situatie, energiemix en mogelijkheden om hernieuwbare energie te produceren.

(8)

De vaststelling op Unieniveau van een bindend streefcijfer voor het gebruik van hernieuwbare energie tegen 2030 zou de ontwikkeling van technologieën voor de productie van hernieuwbare energie aanmoedigen en investeerders zekerheid bieden.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

De lidstaten moeten rekening houden met de mate waarin het gebruik van verschillende soorten energiebronnen verenigbaar is met het streefcijfer om de opwarming van de aarde tot 1,5  oC boven pre-industriële niveaus te beperken, en verenigbaar met het doel om in één beweging een economie zonder fossiele brandstoffen en een koolstofarme economie tot stand te brengen. De Commissie moet beoordelen op welke manier verschillende soorten hernieuwbare energiebronnen bijdragen aan deze doelstellingen, op basis van de terugverdientijd en de resultaten in vergelijking met fossiele brandstoffen, en om te overwegen een maximaal toegelaten terugverdientijd als duurzaamheidscriterium voor te stellen, in het bijzonder voor lignocellulosische biomassa.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

De lidstaten moeten aanvullende maatregelen nemen indien het aandeel hernieuwbare energie op Unieniveau niet op koers ligt voor het behalen van het streefcijfer van ten minste 27 % hernieuwbare energie. Als bepaald in Verordening [governance] kan de Commissie, indien bij de beoordeling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen een ambitiekloof wordt vastgesteld, op Unieniveau maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het streefcijfer wordt behaald. Indien de Commissie bij de beoordeling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen een gebrek aan concrete resultaten vaststelt, moeten de lidstaten de in Verordening [governance] opgenomen maatregelen toepassen, die hen voldoende ruimte bieden om keuzes te maken.

Schrappen

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Van steunregelingen voor uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit is gebleken dat zij op een doeltreffende manier het gebruik van hernieuwbare energie aanmoedigen. Wanneer lidstaten beslissen steunregelingen ten uitvoer te leggen, moet dergelijke steun zodanig worden verleend dat deze de werking van de elektriciteitsmarkten zo min mogelijk verstoort. Daartoe kennen steeds meer lidstaten de steun zodanig toe dat deze een aanvulling vormt op de marktinkomsten.

(15)

Van steunregelingen voor uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit is gebleken dat zij op een doeltreffende manier het gebruik van hernieuwbare energie aanmoedigen. Wanneer lidstaten beslissen steunregelingen ten uitvoer te leggen, moet dergelijke steun zodanig worden verleend dat deze de werking van de elektriciteitsmarkten zo min mogelijk verstoort. Daartoe kennen steeds meer lidstaten de steun zodanig toe dat deze een aanvulling vormt op de marktinkomsten , rekening houdend met de specifieke kenmerken van verschillende technologieën en het uiteenlopende vermogen van kleine en grote producenten om te reageren op marktsignalen .

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

De opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen moet worden ingezet op een manier die de afnemers en belastingbetalers zo weinig mogelijk kost . Bij het ontwerpen van steunregelingen en het toekennen van steun moeten de lidstaten ernaar streven de totale systeemkosten voor de inzet ervan te minimaliseren en daarbij ten volle rekening houden met de behoeften met betrekking tot de ontwikkeling van het net en het systeem, de hieruit voortvloeiende energiemix en het langetermijnpotentieel van technologieën.

(16)

De opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen , met inbegrip van energieopslag, moet zo worden ingezet dat de langetermijnkosten van de energietransitie voor afnemers en belastingbetalers zo laag mogelijk blijven . Bij het ontwerpen van steunregelingen en het toekennen van steun moeten de lidstaten ernaar streven de totale systeemkosten voor de inzet ervan te minimaliseren en daarbij ten volle rekening houden met de behoeften met betrekking tot de ontwikkeling van het net en het systeem, de hieruit voortvloeiende energiemix en het langetermijnpotentieel van technologieën. De lidstaten moeten ook steun verlenen aan installaties via openbare aanbestedingen, die ofwel technologiespecifiek ofwel technologieneutraal kunnen zijn.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

In zijn conclusies van 24 oktober 2014 over het kader voor het klimaat- en energiebeleid 2030 benadrukte de Europese Raad het belang van een meer onderling verbonden interne energiemarkt en de noodzaak om de integratie van de steeds toenemende elektriciteitstoevoer uit variabele hernieuwbare energiebronnen voldoende te ondersteunen, opdat de Unie haar leidersambities op het gebied van de energietransitie kan waarmaken. Daarom is het van belang dat er met spoed meer onderlinge verbindingen tot stand worden gebracht en dat er vorderingen worden gemaakt bij de verwezenlijking van de door de Europese Raad afgesproken doelstellingen, teneinde het volledige potentieel van de energie-unie maximaal te benutten.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 ter)

Bij het ontwerpen van steunregelingen voor energie uit hernieuwbare bronnen moeten de lidstaten de beginselen van de circulaire economie en de afvalhiërarchie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en Raad  (1 bis) , in acht nemen. Afvalpreventie en -recycling verdienen daarbij de voorkeur. De lidstaten moeten vermijden steunregelingen te ontwerpen die strijdig zouden zijn met streefdoelen inzake afvalverwerking en die zouden leiden tot inefficiënt gebruik van recycleerbaar afval. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de in het kader van deze richtlijn ingevoerde maatregelen niet indruisen tegen de doelstellingen van Richtlijn 2008/98/EG.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 quater)

In verband met het gebruik van biotische energiebronnen moeten de lidstaten voorzien in waarborgen ter bescherming van de biodiversiteit en ter voorkoming van de uitputting of het verlies van ecosystemen, alsook ter voorkoming van eventuele afwijkingen van bestaand gebruik die negatieve indirecte of directe gevolgen zouden hebben voor de biodiversiteit, de bodem of de algehele broeikasgasbalans.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 quinquies)

De lidstaten moeten het gebruik van energie uit binnenlandse hernieuwbare bronnen bevorderen en daar zoveel mogelijk de voorkeur aan geven, en moeten voorkomen dat er verstorende situaties ontstaan die leiden tot omvangrijke invoer van bronnen uit derde landen. In dit verband moet de levensloopbenadering worden gehanteerd en bevorderd.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 sexies)

Hernieuwbare-energiegemeenschappen, steden en lokale overheden moeten het recht hebben om op gelijke voet met andere grote partijen te kunnen deelnemen aan beschikbare steunregelingen. Met het oog hierop moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om maatregelen te nemen, waaronder het verstrekken van informatie en van technische en financiële ondersteuning via de enkele administratieve contactpunten, om administratieve voorwaarden te beperken, op gemeenschappen gerichte inschrijvingscriteria op te nemen, op maat gesneden inschrijvingsintervallen voor hernieuwbare-energiegemeenschappen in te stellen, of toe te staan dat hernieuwbare-energiegemeenschappen worden vergoed met directe steun.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 septies)

Bij het opstellen van plannen voor de infrastructuur die nodig is voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen moet naar behoren rekening worden gehouden met beleidsmaatregelen die verband houden met de deelname van al wie wordt getroffen door de projecten, met inbegrip van eventuele inheemse bevolking, en moeten hun landrechten worden geëerbiedigd.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 octies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 octies)

Consumenten moeten uitgebreid worden geïnformeerd, onder meer over de winst op het vlak van energie-efficiëntie van bepaalde verwarmings- en koelingssystemen en over de lagere gebruikskosten van elektrische wagens, zodat zij als consument in staat zijn individuele keuzes te maken met betrekking tot hernieuwbare energie en kunnen vermijden in een technologische lock-in te belanden.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 nonies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 nonies)

Wanneer de ontwikkeling van de markt voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt gestimuleerd, is het noodzakelijk rekening te houden met de negatieve gevolgen voor andere marktdeelnemers. Daarom moeten steunregelingen het risico van markt- en concurrentieverstoring tot een minimum beperken.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Hoewel de lidstaten moeten worden verplicht steunregelingen geleidelijk en gedeeltelijk open te stellen voor projecten in andere lidstaten tot op een niveau dat overeenstemt met de fysieke stromen tussen lidstaten, moet de openstelling van steunregelingen voorbij dit verplichte aandeel vrijwillig blijven. De lidstaten hebben een verschillend potentieel wat energie uit hernieuwbare bronnen betreft en hanteren op nationaal niveau verschillende steunregelingen voor energie uit hernieuwbare bronnen. De meerderheid van de lidstaten hanteert steunregelingen waarbij alleen de op hun grondgebied geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen voor steun in aanmerking komt. Voor de goede werking van nationale steunregelingen is het van wezenlijk belang dat de lidstaten greep hebben op het effect en de kosten van hun nationale steunregelingen overeenkomstig hun respectieve potentieel. Een belangrijke manier om het doel van deze richtlijn te bereiken, is te zorgen voor de goede werking van nationale steunregelingen, zoals in het kader van Richtlijnen 2001/77/EG en 2009/28/EG, teneinde het vertrouwen van de investeerders te bewaren en de lidstaten in staat te stellen doeltreffende nationale maatregelen voor het naleven van de streefcijfers uit te werken. Deze richtlijn heeft tot doel grensoverschrijdende ondersteuning van energie uit hernieuwbare bronnen te vergemakkelijken zonder op onevenredige wijze aan nationale steunregelingen te raken. Naast de verplichte gedeeltelijke openstelling van steunregelingen worden met deze richtlijn facultatieve samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten ingevoerd waardoor zij afspraken kunnen maken over de mate waarin de ene lidstaat de energieproductie in een andere lidstaat steunt en over de mate waarin de energieproductie uit hernieuwbare bronnen moet worden meegeteld voor het bereiken van de nationale algemene streefcijfers van de ene of de andere. Om te waarborgen dat beide maatregelen voor het naleven van de streefcijfers — nationale steunregelingen en samenwerkingsmechanismen — doeltreffend zijn, is het van wezenlijk belang dat de lidstaten, voor wat buiten het verplichte minimumaandeel voor openstelling valt, kunnen vaststellen of en in welke mate hun nationale steunregelingen van toepassing zijn op energie uit hernieuwbare bronnen die in andere lidstaten is geproduceerd, en dat zij hierover afspraken kunnen maken door gebruik te maken van de samenwerkingsmechanismen waarin wordt voorzien in deze richtlijn.

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Onverlet wijzigingen van steunregelingen teneinde ze in overeenstemming te brengen met de staatssteunregels, moeten beleidsmaatregelen ter ondersteuning van hernieuwbare energie stabiel zijn en moet worden vermeden dat deze voortdurend worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen hebben een directe impact op de kapitaalkosten, de projectontwikkelingskosten en bijgevolg op de totale kost voor de inzet van hernieuwbare energiebronnen in de Unie. De lidstaten moeten voorkomen dat de herziening van steun die is toegekend aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie, een negatieve impact heeft op de economische levensvatbaarheid van die projecten. In dit verband moeten de lidstaten kostenefficiënte steunmaatregelen bevorderen en de financiële duurzaamheid ervan garanderen.

(18)

Onder voorbehoud van de artikelen 107 en 108 VWEU moeten beleidsmaatregelen ter ondersteuning van hernieuwbare energie voorspelbaar en stabiel zijn en moet worden vermeden dat deze voortdurend of met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Onvoorspelbaar en onstabiel beleid heeft een directe impact op de kapitaalkosten, de projectontwikkelingskosten en bijgevolg op de totale kost voor de inzet van hernieuwbare energiebronnen in de Unie. De lidstaten moeten wijzigingen in beleidsmaatregelen ter ondersteuning lang genoeg op voorhand aankondigen en de belanghebbenden op passende wijze raadplegen. De lidstaten moeten hoe dan ook voorkomen dat de herziening van steun die is toegekend aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie, een negatieve impact heeft op de economische levensvatbaarheid van die projecten. In dit verband moeten de lidstaten kostenefficiënte steunmaatregelen bevorderen en de financiële duurzaamheid ervan garanderen.

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De verplichtingen van de lidstaten om actieplannen en voortgangsverslagen met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen op te stellen en de verplichting van de Commissie om verslag uit te brengen over de voortgang van de lidstaten, zijn van cruciaal belang om de transparantie te vergroten, investeerders en consumenten klaarheid te verschaffen en doeltreffende monitoring mogelijk te maken. In Verordening [governance] worden deze verplichtingen geïntegreerd in het governancesysteem van de energie-unie, waarin de verplichtingen inzake planning, rapportage en toezicht op het vlak van energie en klimaat worden gestroomlijnd. Het transparantieplatform voor hernieuwbare energie is ook geïntegreerd in het ruimere, bij Verordening [governance] vastgestelde e-platform.

(19)

De verplichtingen van de lidstaten om actieplannen en voortgangsverslagen met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen op te stellen en de verplichting van de Commissie om verslag uit te brengen over de voortgang van de lidstaten, zijn van cruciaal belang om de transparantie te vergroten, investeerders en consumenten klaarheid te verschaffen en doeltreffende monitoring mogelijk te maken. Om ervoor te zorgen dat de burgers centraal staan in de energietransitie moeten de lidstaten in hun actieplannen met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen langetermijnstrategieën ontwikkelen die de opwekking van hernieuwbare energie door steden, hernieuwbare-energiegemeenschappen en consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie bevorderen. In Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] worden deze verplichtingen geïntegreerd in het governancesysteem van de energie-unie, waarin de verplichtingen inzake langetermijnstrategieën, planning, rapportage en toezicht op het vlak van energie en klimaat worden gestroomlijnd. Het transparantieplatform voor hernieuwbare energie is ook geïntegreerd in het ruimere, bij Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] vastgestelde e-platform.

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

Hernieuwbare mariene energie biedt de Unie een unieke kans om haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, haar streefcijfers inzake de beperking van CO2-emissies te behalen en een nieuwe bedrijfstak uit te bouwen die zorgt voor werkgelegenheid in grote delen van haar grondgebied, waaronder de ultraperifere gebieden. De Unie moet bijgevolg streven naar de totstandbrenging van regelgeving en economische voorwaarden die gunstig zijn voor het inzetten van hernieuwbare mariene energie.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 bis)

In haar mededeling van 20 juli 2016 getiteld „Een Europese strategie voor emissiearme mobiliteit” wijst de Commissie op het bijzondere belang op de middellange termijn van geavanceerde biobrandstoffen voor de luchtvaart. De commerciële luchtvaart is volledig afhankelijk van vloeibare brandstoffen, aangezien er geen veilig of gecertificeerd alternatief voorhanden is voor de sector van de burgerluchtvaart.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Teneinde ervoor te zorgen dat in bijlage IX rekening wordt gehouden met de in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) vastgestelde beginselen van afvalhiërarchie, de duurzaamheidscriteria van de Unie, en de noodzaak om geen extra landgebruik te veroorzaken door de bevordering van het gebruik van afvalstoffen en residuen, moet de Commissie bij haar regelmatige beoordelingen van de bijlage overwegen deze uit te breiden met aanvullende grondstoffen die geen significant verstorend effect hebben op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen.

(25)

Teneinde ervoor te zorgen dat in bijlage IX rekening wordt gehouden met de beginselen van de circulaire economie, de in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) vastgestelde afvalhiërarchie, de duurzaamheidscriteria van de Unie, een levenscyclusbeoordeling van emissies en de noodzaak om geen extra landgebruik te veroorzaken door de bevordering van het gebruik van afvalstoffen en residuen, moet de Commissie de bijlage regelmatig evalueren en in eventuele wijzigingen die zij voorstelt rekening houden met de effecten op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

In zijn resolutie van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht maatregelen te treffen om het gebruik als bestanddeel van biobrandstoffen van plantaardige oliën die ontbossing in de hand werken, waaronder palmolie, geleidelijk af te bouwen, bij voorkeur tegen 2020.

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Het moet mogelijk zijn dat ingevoerde elektriciteit die geproduceerd is uit hernieuwbare energiebronnen buiten de Unie, meetelt voor het verwezenlijken van de aandelen van hernieuwbare energie van de lidstaten. Teneinde ervoor te zorgen dat de vervanging van conventionele energie door energie uit hernieuwbare bronnen zowel in de Unie als in de derde landen een passend effect sorteert, dient te worden gegarandeerd dat ingevoerde energie op betrouwbare wijze kan worden getraceerd en verantwoord. Overeenkomsten met derde landen betreffende de organisatie van deze handel in elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zullen worden overwogen. Indien bij een op grond van het Energiegemeenschapsverdrag (18) genomen besluit daartoe, de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn bindend zijn voor de betrokken verdragspartijen, moeten de in deze richtlijn bepaalde maatregelen voor samenwerking tussen de lidstaten op die partijen van toepassing zijn.

(28)

Het moet mogelijk zijn dat ingevoerde elektriciteit die geproduceerd is uit hernieuwbare energiebronnen buiten de Unie, meetelt voor het verwezenlijken van de aandelen van hernieuwbare energie van de lidstaten. Teneinde ervoor te zorgen dat de vervanging van conventionele energie door energie uit hernieuwbare bronnen zowel in de Unie als in de derde landen een passend effect sorteert, dient te worden gegarandeerd dat ingevoerde energie op betrouwbare wijze kan worden getraceerd en verantwoord en dat die invoer plaatsvindt met volledige inachtneming van het internationaal recht . Overeenkomsten met derde landen betreffende de organisatie van deze handel in elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zullen worden overwogen. Indien bij een op grond van het Energiegemeenschapsverdrag (18) genomen besluit daartoe, de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn bindend zijn voor de betrokken verdragspartijen, moeten de in deze richtlijn bepaalde maatregelen voor samenwerking tussen de lidstaten op die partijen van toepassing zijn.

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 bis)

Indien lidstaten samen met een of meer derde landen gezamenlijke projecten op het gebied van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen opzetten, is het passend dat deze gezamenlijke projecten alleen betrekking hebben op nieuwe installaties of installaties waarvan de capaciteit recentelijk is verhoogd. Dit zal er mee voor zorgen dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het totale energieverbruik van het derde land niet wordt gereduceerd ten gevolge van de invoer van energie uit hernieuwbare bronnen in de Unie. Bovendien moeten de betrokken lidstaten bevorderen dat een deel van de elektriciteit die is geproduceerd door de onder het gezamenlijk project vallende installaties kan dienen voor binnenlands verbruik door het betrokken derde land. Daarnaast moet het betrokken derde land door de Commissie en de lidstaten worden aangespoord om een beleid inzake hernieuwbare energie op te zetten dat ambitieuze streefcijfers omvat.

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 ter)

Deze richtlijn voorziet niet alleen in een Uniekader voor de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, maar draagt ook bij aan de potentiële positieve effecten die de Unie en de lidstaten ten deel kunnen vallen wanneer ze de ontwikkeling van de sector hernieuwbare energie in derde landen zouden stimuleren. De Unie en de lidstaten moeten ijveren voor onderzoek, ontwikkeling en investeringen in de productie van hernieuwbare energie in ontwikkelings- en andere partnerlanden, die daardoor hun economische en milieuduurzaamheid en hun uitvoercapaciteit voor hernieuwbare energie kunnen verbeteren. Daarnaast kan de invoer van hernieuwbare energie uit partnerlanden de Unie en de lidstaten helpen hun ambitieuze doelen in verband met de vermindering van koolstofemissies te verwezenlijken.

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 quater)

Ontwikkelingslanden kiezen op nationaal niveau steeds vaker voor een beleid van hernieuwbare energie, daar zij energie uit hernieuwbare bronnen willen produceren om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Meer dan 173 landen, waaronder 117 ontwikkelingslanden of opkomende economieën, hadden eind 2015 streefcijfers voor hernieuwbare energie vastgesteld.

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 quinquies)

Het energiegebruik in ontwikkelingslanden is nauw verbonden met een reeks maatschappelijke kwesties: armoedebestrijding, onderwijs, gezondheid, bevolkingsgroei, werkgelegenheid, ondernemerschap, communicatie, verstedelijking en een gebrek aan kansen voor vrouwen. Hernieuwbare energie draagt een groot potentieel in zich om tegelijk ontwikkeling mogelijk te maken en uitdagingen op milieugebied aan te pakken. De afgelopen jaren hebben er belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van technologieën voor alternatieve energie, zowel wat prestaties als wat vermindering van de kosten betreft. Bovendien bevinden veel ontwikkelingslanden zich in een bijzonder gunstige positie als het gaat om de ontwikkeling van een nieuwe generatie energietechnologieën. Behalve aan ontwikkeling en milieuverbetering kunnen hernieuwbare energievormen ook bijdragen aan grotere veiligheid en economische stabiliteit. Een toegenomen gebruik van hernieuwbare energiebronnen zou de afhankelijkheid van dure invoer van fossiele brandstoffen verminderen en vele landen helpen om hun betalingsbalans te verbeteren.

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 31 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(31 bis)

Afhankelijk van de geologische kenmerken van een gebied kan de productie van geothermische energie broeikasgassen en andere stoffen vrijmaken uit ondergrondse vloeistoffen en andere ondergrondse geologische formaties. Investeringen mogen alleen worden gericht op de productie van geothermische energie waarvan de milieueffecten gering zijn en waarbij minder broeikasgassen vrijkomen dan bij conventionele energiebronnen. Daarom moet de Commissie uiterlijk in december 2018 beoordelen of er behoefte is aan een wetgevingsvoorstel tot regulering van de uitstoot door geothermische installaties van alle stoffen, met inbegrip van CO2, die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu, zowel in de fase van exploratie als van exploitatie.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Op nationaal en regionaal niveau hebben regels en verplichtingen betreffende minimumeisen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen geleid tot een aanzienlijke toename in het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Dergelijke maatregelen moeten ook op ruimere schaal in de hele Unie worden aangemoedigd; voorts moet ook het gebruik van energie-efficiëntere toepassingen van energie uit hernieuwbare bronnen in het kader van bouwvoorschriften en -regels worden aangemoedigd.

(33)

Op nationaal , regionaal en lokaal niveau hebben regels en verplichtingen betreffende minimumeisen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen geleid tot een aanzienlijke toename in het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Dergelijke maatregelen moeten ook op ruimere schaal in de hele Unie worden aangemoedigd; voorts moet ook het gebruik van energie-efficiëntere toepassingen van energie uit hernieuwbare bronnen in combinatie met maatregelen voor energiebesparing en energie-efficiëntie in het kader van bouwvoorschriften en -regels worden aangemoedigd.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

Om ervoor te zorgen dat nationale maatregelen ter ontwikkeling van hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling gebaseerd zijn op een uitgebreide inventarisatie en analyse van het nationale potentieel inzake hernieuwbare energie en afvalenergie, en om te voorzien in een betere integratie van hernieuwbare energiebronnen en afvalwarmte- en afvalkoudebronnen voor verwarming en koeling, is het passend van de lidstaten te verlangen dat zij hun nationale potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling beoordelen, met name ter bevordering van de brede integratie van hernieuwbare energie in verwarmings- en koelingsinstallaties en van efficiënte en concurrerende stadsverwarming en -koeling als gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (21). Om de samenhang met de vereisten betreffende energie-efficiëntie voor verwarming en koeling te garanderen en de administratieve lasten te verminderen, moet deze beoordeling worden opgenomen in de overeenkomstig artikel 14 van die richtlijn uitgevoerde en meegedeelde uitgebreide beoordelingen.

(35)

Om ervoor te zorgen dat nationale maatregelen ter ontwikkeling van hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling gebaseerd zijn op een uitgebreide inventarisatie en analyse van het nationale potentieel inzake hernieuwbare energie en afvalenergie, en om te voorzien in een betere integratie van hernieuwbare energiebronnen – in het bijzonder door ondersteuning van innovatieve technologieën zoals warmtepompen, geothermische technologieën en thermische zonne-energietechnologieën – en afvalwarmte- en afvalkoudebronnen voor verwarming en koeling, is het passend van de lidstaten te verlangen dat zij hun nationale potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling beoordelen, met name ter bevordering van de brede integratie van hernieuwbare energie in verwarmings- en koelingsinstallaties en van efficiënte en concurrerende stadsverwarming en -koeling als gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (21). Om de samenhang met de vereisten betreffende energie-efficiëntie voor verwarming en koeling te garanderen en de administratieve lasten te verminderen, moet deze beoordeling worden opgenomen in de overeenkomstig artikel 14 van die richtlijn uitgevoerde en meegedeelde uitgebreide beoordelingen.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Het gebrek aan transparante regels en coördinatie tussen de verschillende vergunningsinstanties is een hinderpaal voor de ontwikkeling van energie uit hernieuwbare bronnen gebleken. De oprichting van één enkel administratief contactpunt waarin alle vergunningsprocedures worden geïntegreerd en gecoördineerd, moet de complexiteit verminderen en de efficiëntie en transparantie verhogen. Administratieve goedkeuringsprocedures moeten gestroomlijnd worden met transparante termijnen voor installaties die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen. De voorschriften en regels op het gebied van ruimtelijke ordening moeten worden aangepast om rekening te houden met kostenefficiënte en milieuvriendelijke apparatuur voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking op basis van hernieuwbare energiebronnen. Deze richtlijn, en met name de bepalingen inzake de organisatie en duurtijd van de vergunningsprocedure, moet worden toegepast onverminderd de toepassing van het internationale recht en het recht van de Unie, waaronder de bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid.

(36)

Het gebrek aan transparante regels en coördinatie tussen de verschillende vergunningsinstanties is een hinderpaal voor de ontwikkeling van energie uit hernieuwbare bronnen gebleken. De oprichting van één enkel administratief contactpunt waarin alle vergunningsprocedures worden geïntegreerd en gecoördineerd, moet de complexiteit verminderen en de efficiëntie en transparantie verhogen , onder meer voor consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen . Administratieve goedkeuringsprocedures moeten gestroomlijnd worden met transparante termijnen voor installaties die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen. De voorschriften en regels op het gebied van ruimtelijke ordening moeten worden aangepast om rekening te houden met kostenefficiënte en milieuvriendelijke apparatuur voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking op basis van hernieuwbare energiebronnen. Deze richtlijn, en met name de bepalingen inzake de organisatie en duurtijd van de vergunningsprocedure, moet worden toegepast onverminderd de toepassing van het internationale recht en het recht van de Unie, waaronder de bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid.

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 43

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(43)

Een garantie van oorsprong die is afgegeven met het oog op de toepassing van deze richtlijn heeft uitsluitend tot doel de eindafnemer aan te tonen dat een bepaald aandeel of een bepaalde hoeveelheid energie geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen. Een garantie van oorsprong kan, ongeacht de energie waarop zij betrekking heeft, van de ene houder aan de andere worden overgedragen. Teneinde ervoor te zorgen dat een eenheid hernieuwbare energie slechts eenmaal aan een afnemer verstrekt wordt, moeten dubbeltellingen en dubbele verstrekkingen van garanties van oorsprong worden vermeden. Energie uit hernieuwbare bronnen waarvan de bijbehorende garantie van oorsprong afzonderlijk door de producent is verkocht, zou niet aan de eindafnemer mogen verstrekt of verkocht worden als energie uit hernieuwbare bronnen.

(43)

Een garantie van oorsprong die is afgegeven met het oog op de toepassing van deze richtlijn heeft uitsluitend tot doel de eindafnemer aan te tonen dat een bepaald aandeel of een bepaalde hoeveelheid energie geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen. Een garantie van oorsprong kan, ongeacht de energie waarop zij betrekking heeft, van de ene houder aan de andere worden overgedragen. Teneinde ervoor te zorgen dat een eenheid hernieuwbare energie slechts eenmaal aan een afnemer verstrekt wordt, moeten dubbeltellingen en dubbele verstrekkingen van garanties van oorsprong worden vermeden. Energie uit hernieuwbare bronnen waarvan de bijbehorende garantie van oorsprong afzonderlijk door de producent is verkocht, zou niet aan de eindafnemer mogen verstrekt of verkocht worden als energie uit hernieuwbare bronnen. Het is van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen in het kader van een steunregeling gebruikte groene certificaten en garanties van oorsprong.

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 45

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(45)

Het is belangrijk informatie te verstrekken over de wijze waarop de elektriciteit waarvoor steun wordt verleend, aan de eindafnemers wordt toegewezen. Om de kwaliteit van deze informatie aan de consumenten te verbeteren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat garanties van oorsprong worden afgegeven voor alle geproduceerde eenheden hernieuwbare energie. Om dubbele compensatie te vermijden, dienen producenten van hernieuwbare energie waaraan reeds steun wordt verleend, geen garanties van oorsprong te krijgen. Deze garanties van oorsprong moeten echter worden gebruikt voor informatieverstrekking, zodat eindafnemers duidelijk, betrouwbaar en afdoend bewijs kunnen krijgen over de hernieuwbare oorsprong van de desbetreffende energie-eenheden. Voor elektriciteit waarvoor steun is verleend, moeten de garanties van oorsprong bovendien aan de markt worden geveild en moet de opbrengst hiervan worden gebruikt om de overheidssubsidies voor hernieuwbare energie te verminderen.

(45)

Het is belangrijk informatie te verstrekken over de wijze waarop de elektriciteit waarvoor steun wordt verleend, aan de eindafnemers wordt toegewezen. Om de kwaliteit van deze informatie aan de consumenten te verbeteren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat garanties van oorsprong worden afgegeven voor alle geproduceerde eenheden hernieuwbare energie.

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 49

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(49)

De mogelijkheden om via innovatie en een duurzaam concurrerend energiebeleid tot economische groei te komen, zijn onderkend. De productie van energie uit hernieuwbare bronnen hangt vaak af van lokale of regionale kmo's. De kansen op het gebied van groei en werkgelegenheid die investeringen in regionale en lokale productie van energie uit hernieuwbare bronnen in de lidstaten en hun regio's scheppen, zijn belangrijk. De Commissie en de lidstaten zouden daarom nationale en regionale ontwikkelingsmaatregelen op deze gebieden moeten steunen, de uitwisseling van optimale praktijken bij de productie van energie uit hernieuwbare bronnen tussen lokale en regionale ontwikkelingsinitiatieven moeten aanmoedigen en het gebruik van de fondsen van het cohesiebeleid op dit gebied moeten bevorderen .

(49)

De mogelijkheden om via innovatie en een duurzaam concurrerend energiebeleid tot economische groei te komen, zijn onderkend. De productie van energie uit hernieuwbare bronnen hangt vaak af van lokale of regionale kmo's. De kansen op het gebied van ontwikkeling van het plaatselijke bedrijfsleven, duurzame groei en werkgelegenheid van hoge kwaliteit die investeringen in regionale en lokale productie van energie uit hernieuwbare bronnen in de lidstaten en hun regio's scheppen, zijn belangrijk. De Commissie en de lidstaten zouden daarom nationale en regionale ontwikkelingsmaatregelen op deze gebieden moeten bevorderen en steunen, de uitwisseling van optimale praktijken bij de productie van energie uit hernieuwbare bronnen tussen lokale en regionale ontwikkelingsinitiatieven moeten aanmoedigen, en meer technische bijstand en opleidingsprogramma's moeten aanbieden om op het terrein een grotere regelgevings-, technische en financiële deskundigheid te ontwikkelen en de kennis van beschikbare financieringsmogelijkheden te bevorderen, waaronder een doelgerichter gebruik van Uniefondsen zoals het gebruik van de fondsen van het cohesiebeleid op dit gebied.

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 49 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(49 bis)

Lokale en regionale autoriteiten stellen vaak streefcijfers inzake hernieuwbare energie vast die ambitieuzer zijn dan de nationale streefcijfers. Regionale en lokale toezeggingen om de ontwikkeling van energie uit hernieuwbare bronnen en energie-efficiëntie te stimuleren, worden momenteel ondersteund via netwerken — zoals het Burgemeestersconvenant of de initiatieven in verband met slimme steden en slimme gemeenschappen — en via de ontwikkeling van actieplannen voor duurzame energie. Dergelijke netwerken zijn onmisbaar en moeten worden uitgebreid, aangezien ze het bewustzijn vergroten en de uitwisseling van beste praktijken en beschikbare financiële steun bevorderen. In dit verband moet de Commissie ook steun verlenen aan belangstellende koplopersregio's en lokale autoriteiten die over de grenzen heen willen samenwerken, door bijstand te verlenen bij het opzetten van samenwerkingsmechanismen, zoals een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking die de overheden van diverse lidstaten in staat stelt de handen in elkaar te slaan en gezamenlijke diensten en projecten af te leveren, zonder dat er vooraf door de nationale parlementen een internationale overeenkomst moet worden ondertekend en geratificeerd.

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 49 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(49 ter)

Lokale autoriteiten en steden zijn koplopers wat het aandrijven van de energietransitie en het op grotere schaal inzetten van hernieuwbare energie betreft. Lokale besturen zijn het overheidsniveau dat het dichtst bij de burger staat en vervullen als zodanig een cruciale rol bij het opbouwen van een draagvlak voor de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie; daarnaast zetten ze ook meer gedecentraliseerde en geïntegreerde energiesystemen in. Het is belangrijk om steden, gemeenten en regio's een betere toegang tot financiering te verschaffen om investeringen in lokale hernieuwbare energie te bevorderen.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 49 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(49 quater)

Er moeten ook andere innovatieve maatregelen worden overwogen om meer investeringen in nieuwe technologieën aan te trekken, zoals energieprestatiecontracten en normaliseringsprocessen in overheidsfinanciering.

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 50

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(50)

Ter bevordering van de ontwikkeling van een markt voor energie uit hernieuwbare bronnen is het noodzakelijk rekening te houden met de positieve gevolgen daarvan voor de regionale en lokale ontwikkelingsmogelijkheden, de perspectieven voor de uitvoer, de sociale samenhang en de werkgelegenheidskansen, vooral wat betreft kmo's en onafhankelijke energieproducenten.

(50)

Ter bevordering van de ontwikkeling van een markt voor energie uit hernieuwbare bronnen is het noodzakelijk rekening te houden met de positieve gevolgen daarvan voor de regionale en lokale ontwikkelingsmogelijkheden, de perspectieven voor de uitvoer, de sociale samenhang en de werkgelegenheidskansen, vooral wat betreft kmo's en onafhankelijke energieproducenten , met inbegrip van consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen .

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(51)

De specifieke situatie van de ultraperifere gebieden wordt erkend in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De energiesector in de ultraperifere gebieden wordt vaak gekenmerkt door isolement, beperkte levering en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, hoewel deze gebieden over grote lokale hernieuwbare energiebronnen beschikken. De ultraperifere gebieden kunnen de Unie dus tot voorbeeld strekken wat de toepassing van innovatieve energietechnologieën betreft. Daarom is het nodig dat het gebruik van hernieuwbare energie wordt gestimuleerd , zodat deze gebieden autonomer in hun energiebehoeften kunnen voorzien, en dat hun specifieke situatie wordt erkend met betrekking tot hun potentieel op het gebied van hernieuwbare energie en hun behoeften op het vlak van overheidssteun.

(51)

De specifieke situatie van de ultraperifere gebieden wordt erkend in artikel 349 VWEU . De energiesector in de ultraperifere gebieden wordt vaak gekenmerkt door isolement, beperkte en duurdere levering en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, hoewel deze gebieden over grote lokale hernieuwbare energiebronnen beschikken , met name biomassa en mariene energie . De ultraperifere gebieden kunnen de Unie dus tot voorbeeld strekken wat de toepassing van innovatieve energietechnologieën betreft en kunnen gebieden worden waar 100 % hernieuwbare energie wordt gebruikt . Daarom is het nodig dat de strategie inzake hernieuwbare energie wordt aangepast , zodat deze gebieden autonomer in hun energiebehoeften kunnen voorzien, de voorzieningszekerheid wordt versterkt, en hun specifieke situatie wordt erkend met betrekking tot hun potentieel op het gebied van hernieuwbare energie en hun behoeften op het vlak van overheidssteun. Bovendien moeten de ultraperifere gebieden de mogelijkheid krijgen om hun hulpbronnen ten volle te exploiteren, met naleving van strenge duurzaamheidscriteria en in overeenstemming met lokale omstandigheden en behoeften, zodat de productie van hernieuwbare energie wordt opgevoerd en hun energieonafhankelijkheid groter wordt.

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 52

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(52)

Het is passend om de ontwikkeling van technologieën voor gedecentraliseerde hernieuwbare energie mogelijk te maken onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder de financiering van investeringen in infrastructuur te belemmeren. De overgang naar een gedecentraliseerde energieproductie heeft vele voordelen, waaronder het gebruik van lokale energiebronnen, meer plaatselijke energievoorzieningszekerheid, kortere aanvoerwegen en minder verliezen bij de transmissie van energie. Ook de ontwikkeling en de cohesie van gemeenschappen worden door zulke decentralisatie bevorderd, omdat er lokaal bronnen van inkomsten en werkgelegenheid worden gecreëerd.

(52)

Het is passend om de ontwikkeling van technologieën voor gedecentraliseerde hernieuwbare energie  en de opslag ervan mogelijk te maken onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder de financiering van investeringen in infrastructuur te belemmeren. De overgang naar een gedecentraliseerde energieproductie heeft vele voordelen, waaronder het gebruik van lokale energiebronnen, meer plaatselijke energievoorzieningszekerheid, kortere aanvoerwegen en minder verliezen bij de transmissie van energie. Ook de ontwikkeling en de cohesie van gemeenschappen worden door zulke decentralisatie bevorderd, omdat er lokaal bronnen van inkomsten en werkgelegenheid worden gecreëerd.

Amendement 50

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(53)

Door het toenemende belang van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare elektriciteit is er behoefte aan een definitie van „consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”, alsook aan een regelgevingskader dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie de mogelijkheid biedt om elektriciteit te produceren, op te slaan, te verbruiken en te verkopen zonder met onevenredige lasten te worden geconfronteerd. Collectieve consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie moet in sommige gevallen worden toegestaan zodat burgers die in appartementen wonen bijvoorbeeld dezelfde mate van empowerment kunnen genieten als huishoudens in eengezinswoningen .

(53)

Door het toenemende belang van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare elektriciteit is er behoefte aan een definitie van „consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”, alsook aan een regelgevingskader dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie de mogelijkheid biedt om elektriciteit te produceren, op te slaan, te verbruiken en te verkopen zonder met onevenredige lasten te worden geconfronteerd. De tarieven en vergoedingen voor consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie moeten stimulansen bieden voor de ontwikkeling van slimmere technologieën voor de integratie van hernieuwbare energie en consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie aanzetten tot het nemen van investeringsbesluiten die zowel de afnemer als het net ten goede komen. Om tot een dergelijk evenwicht te komen, moeten consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen het recht krijgen om een vergoeding te ontvangen voor de zelfgeproduceerde hernieuwbare elektriciteit die zij aan het net leveren en moet die vergoeding de marktwaarde van die geleverde elektriciteit weerspiegelen, evenals de langetermijnwaarde voor het net, het milieu en de samenleving. Hierbij moeten zowel langetermijnkosten als -opbrengsten van het verbruik van zelfgeproduceerde energie in aanmerking worden genomen, uitgedrukt als vermeden kosten voor het net, de samenleving en het milieu, vooral in combinatie met andere gedistribueerde energiebronnen zoals energie-efficiëntie, energieopslag, vraagrespons en gemeenschapsnetwerken. Deze vergoeding moet worden vastgesteld aan de hand van de kosten-batenanalye voor gedistribueerde energiebronnen uit hoofde van artikel 59 van Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0380(COD)] .

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(53 bis)

Collectieve consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie moet in sommige gevallen worden toegestaan zodat burgers die bijvoorbeeld in appartementen wonen dezelfde mate van empowerment kunnen genieten als huishoudens in eengezinswoningen. Wanneer collectieve consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie mogelijk wordt gemaakt, biedt dit de hernieuwbare-energiegemeenschappen ook kansen om de energie-efficiëntie van huishoudens te verbeteren en energiearmoede te bestrijden dankzij een lager verbruik en voordeligere leveringstarieven. De lidstaten moeten deze kans aangrijpen door onder meer na te gaan hoe ze het voor huishoudens die anders misschien niet zouden kunnen deelnemen, onder meer kwetsbare consumenten en huurders, mogelijk kunnen maken toch deel te nemen.

Amendement 52

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 53 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(53 ter)

De lidstaten moeten zorgen voor naleving van de voorschriften in verband met verbruik en de invoering of versterking van maatregelen ter bestrijding van gedwongen verkoop, oneerlijke verkooppraktijken en misleidende beweringen met betrekking tot de installatie van apparatuur voor hernieuwbare energie die vooral de kwetsbaarste groepen treffen (zoals bejaarden en plattelandsbewoners).

Amendement 53

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 54

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(54)

Lokale burgerparticipatie in projecten op het gebied van hernieuwbare energie via hernieuwbare-energiegemeenschappen heeft tot aanzienlijk meer lokale acceptatie van hernieuwbare energie en toegang tot extra particulier kapitaal geleid. Deze lokale betrokkenheid zal des te essentiëler zijn wanneer in de toekomst de hernieuwbare-energiecapaciteit toeneemt.

(54)

Lokale burgerparticipatie en de participatie van lokale autoriteiten in projecten op het gebied van hernieuwbare energie via hernieuwbare-energiegemeenschappen heeft tot aanzienlijk meer lokale acceptatie van hernieuwbare energie en toegang tot extra particulier kapitaal geleid , met als resultaat lokale investeringen, meer keuze voor de consument, meer participatie van burgers in de energietransitie, meer bepaald door het aansporen van huishoudens die anders misschien niet zouden kunnen deelnemen, de bevordering van de energie-efficiëntie van huishoudens en de bestrijding van energiearmoede aan de hand van een lager verbruik en voordeligere leveringstarieven . Deze lokale betrokkenheid zal des te essentiëler zijn wanneer in de toekomst de hernieuwbare-energiecapaciteit toeneemt.

Amendement 54

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 55 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(55 bis)

Het is belangrijk dat de lidstaten zorgen voor een eerlijke en niet-verstorende toewijzing van netwerkkosten en -heffingen voor alle gebruikers van het elektriciteitssysteem. Alle nettarieven moeten de kosten weerspiegelen.

Amendement 55

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 57

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(57)

Verscheidene lidstaten hebben maatregelen genomen in de verwarmings- en koelingssector om hun streefcijfer inzake hernieuwbare energie voor 2020 te halen. Bij gebrek aan bindende nationale streefcijfers voor de periode na 2020 zullen de overblijvende nationale stimulansen wellicht onvoldoende zijn om de langetermijndoelstellingen inzake decarbonisatie voor 2030 en 2050 te halen. Om met het oog op dergelijke doelstellingen te handelen, investeerders meer zekerheid te bieden en de ontwikkeling van een Uniebrede markt voor hernieuwbare verwarming en koeling te bevorderen, is het passend de lidstaten aan te moedigen wanneer zij een inspanning leveren met betrekking tot de levering van hernieuwbare verwarming en koeling teneinde bij te dragen aan een progressieve toename van het aandeel hernieuwbare energie. Aangezien sommige markten voor verwarming en koeling versnipperd zijn, is het van groot belang dat bij dergelijke inspanningen voor flexibiliteit wordt gezorgd. Het is ook belangrijk om ervoor te zorgen dat een potentiële toename van het gebruik van hernieuwbare verwarming en koeling geen schadelijke neveneffecten heeft voor het milieu.

(57)

Verscheidene lidstaten hebben maatregelen genomen in de verwarmings- en koelingssector om hun streefcijfer inzake hernieuwbare energie voor 2020 te halen. Om met het oog op dergelijke doelstellingen te handelen, investeerders meer zekerheid te bieden en de ontwikkeling van een Uniebrede markt voor hernieuwbare verwarming en koeling te bevorderen , met inachtneming van het beginsel „energie-efficiëntie eerst” , is het passend de lidstaten aan te moedigen wanneer zij een inspanning leveren met betrekking tot de levering van hernieuwbare verwarming en koeling teneinde bij te dragen aan een progressieve toename van het aandeel hernieuwbare energie. Aangezien sommige markten voor verwarming en koeling versnipperd zijn, is het van groot belang dat bij dergelijke inspanningen voor flexibiliteit wordt gezorgd. Het is ook belangrijk om ervoor te zorgen dat een potentiële toename van het gebruik van hernieuwbare verwarming en koeling geen schadelijke neveneffecten heeft voor het milieu en de volksgezondheid .

Amendement 56

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 59 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(59 bis)

Huishoudens en gemeenschappen die hun flexibiliteit verhandelen, zelfgeproduceerde energie verbruiken of zelfgeproduceerde elektriciteit verkopen, behouden hun consumentenrechten, waaronder het recht om een overeenkomst te sluiten met een leverancier naar keuze en het recht om van leverancier te veranderen.

Amendement 57

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 60

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(60)

Nadruk moet worden gelegd op de potentiële synergieën tussen de inspanning om het gebruik van hernieuwbare verwarming en koeling te laten toenemen enerzijds en de bestaande regelingen van de Richtlijnen 2010/31/EU en 2012/27/EU anderzijds. In de mate van het mogelijke moeten lidstaten de mogelijkheid hebben om bestaande administratieve structuren te gebruiken om aan een dergelijke inspanning uitvoering te geven, zodat de administratieve lasten worden beperkt.

(60)

Het gebruik van efficiënte verwarmings- of koelingssystemen op basis van energie uit hernieuwbare bronnen moet gepaard gaan met een grondige renovatie van gebouwen, teneinde de energievraag en -kosten voor de afnemers te verlagen, bij te dragen aan de terugdringing van energiearmoede en plaatselijke werkgelegenheid voor gekwalificeerd personeel te creëren. Daartoe moet nadruk worden gelegd op de potentiële synergieën tussen de noodzaak om het gebruik van hernieuwbare verwarming en koeling te laten toenemen enerzijds en de bestaande regelingen van de Richtlijnen 2010/31/EU en 2012/27/EU anderzijds. In de mate van het mogelijke moeten lidstaten de mogelijkheid hebben om bestaande administratieve structuren te gebruiken om aan een dergelijke inspanning uitvoering te geven, zodat de administratieve lasten worden beperkt.

Amendement 58

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 61 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(61 bis)

Op het gebied van intelligent vervoer is het van belang de ontwikkeling en toepassing van elektrische mobiliteit op de weg te stimuleren, en daarnaast de integratie van geavanceerde technologieën in innovatief spoorverkeer te versnellen door het Shift2Rail-initiatief ten behoeve van schoon openbaar vervoer naar voren te schuiven.

Amendement 59

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 62

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(62)

In de Europese strategie voor koolstofarme mobiliteit van juli 2016 werd betoogd dat biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen een beperkte rol spelen in het koolstofvrij maken van de vervoerssector, dat het gebruik hiervan moet worden uitgefaseerd en dat deze door geavanceerde biobrandstoffen moeten worden vervangen. Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale impact van indirecte veranderingen in het landgebruik tot een minimum te beperken, is het wenselijk om de hoeveelheid uit voedsel- en voedergewassen geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het behalen van het in deze richtlijn vastgestelde streefcijfer van de Unie, te verlagen.

(62)

Wanneer weilanden of landbouwgronden die voordien bestemd waren voor de productie van voedsel- en voedergewassen worden herbestemd voor de productie van biobrandstoffen, moet nog steeds worden voldaan aan de niet aan brandstoffen gerelateerde vraag, hetzij door intensivering van de huidige productie, hetzij door elders niet-landbouwgrond in productie te nemen. In dit laatste geval is er sprake van indirecte veranderingen in het landgebruik en wanneer dit de conversie betreft van land met een grote koolstofvoorraad, kan dit resulteren in aanzienlijke emissies van broeikasgassen. In de Europese strategie voor koolstofarme mobiliteit van juli 2016 werd betoogd dat biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen een beperkte rol spelen in het koolstofvrij maken van de vervoerssector, dat het gebruik hiervan moet worden uitgefaseerd en dat deze door geavanceerde biobrandstoffen moeten worden vervangen. Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale impact van indirecte veranderingen in het landgebruik tot een minimum te beperken, is het wenselijk om de hoeveelheid uit voedsel- en voedergewassen geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het behalen van het in deze richtlijn vastgestelde streefcijfer van de Unie, te verlagen , en daarbij biobrandstoffen op basis van gewassen met een hoge broeikasgasefficiëntie en een gering risico van indirecte veranderingen in het landgebruik als een aparte categorie te behandelen . De invoering van geavanceerde biobrandstoffen en elektrische mobiliteit moet worden versneld.

Amendement 60

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 63 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(63 bis)

De Unie en de lidstaten moeten ernaar streven de energiemix uit hernieuwbare bronnen te vergroten, het totale energieverbruik in het vervoer te verminderen en de energie-efficiëntie in alle vervoerssectoren te doen toenemen. Daartoe kunnen maatregelen worden bevorderd op het gebied van vervoersplanning en de productie van wagens met een hogere energie-efficiëntie.

Amendement 61

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 63 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(63 ter)

Brandstofefficiëntienormen voor wegvervoer zouden een doeltreffende manier zijn om het gebruik van alternatieve hernieuwbare energiebronnen in de vervoerssector te doen toenemen en om op lange termijn een verdere reductie van broeikasgasemissies en decarbonisatie tot stand te brengen in de vervoerssector. Brandstofefficiëntienormen moeten worden bevorderd in overeenstemming met technologische ontwikkelingen en de streefcijfers inzake klimaat en energie.

Amendement 286

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 63 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(63 quater)

Geavanceerde biobrandstoffen zullen naar verwachting een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de broeikasgasemissies van de luchtvaart, en daarom moet aan de vermengingsverplichting ook specifiek worden voldaan met betrekking tot aan de luchtvaartsector geleverde brandstoffen. Op het niveau van de Unie en de lidstaten moet beleid worden ontwikkeld ter aanmoediging van operationele maatregelen om brandstof te besparen in de scheepvaart, samen met inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling om door wind- en zonne-energie aangedreven zeevervoer te doen toenemen.

Amendement 63

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 65 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(65 bis)

Om het aandeel van hernieuwbare elektriciteit in het vervoer nauwkeuriger te kunnen meten, moet een passende methodologie worden ontwikkeld en moeten verschillende technische en technologische oplossingen worden onderzocht.

Amendement 64

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 66

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(66)

Grondstoffen die slechts in beperkte mate tot indirecte veranderingen in het landgebruik leiden wanneer ze worden gebruikt voor biobrandstoffen, moeten worden bevorderd vanwege de bijdrage die hiermee kan worden geleverd aan het koolstofvrij maken van de economie. In het bijzonder grondstoffen voor geavanceerde biobrandstoffen die innovatievere en minder ontwikkelde technologie en dus meer ondersteuning vereisen, moeten worden opgenomen in een bijlage bij deze richtlijn. Om ervoor te zorgen dat deze bijlage de nieuwste technologische ontwikkelingen volgt en dat onbedoelde negatieve gevolgen worden vermeden, moet na de vaststelling van de richtlijn een evaluatie plaatsvinden om na te gaan of de bijlage kan worden uitgebreid tot nieuwe grondstoffen .

(66)

Grondstoffen die slechts in beperkte mate tot indirecte veranderingen in het landgebruik leiden wanneer ze worden gebruikt voor biobrandstoffen, moeten worden bevorderd vanwege de bijdrage die hiermee kan worden geleverd aan het koolstofvrij maken van de economie. In het bijzonder grondstoffen voor geavanceerde biobrandstoffen die innovatievere en minder ontwikkelde technologie en dus meer ondersteuning vereisen, moeten worden opgenomen in een bijlage bij deze richtlijn. Om ervoor te zorgen dat deze bijlage de nieuwste technologische ontwikkelingen volgt en dat onbedoelde negatieve gevolgen worden vermeden, moet de bijlage regelmatig worden geëvalueerd .

Amendement 65

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 68

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(68)

Teneinde maximaal voordeel te halen uit het potentieel van biomassa om bij te dragen aan het koolstofarm maken van de economie dankzij het gebruik ervan voor materialen en energie, moeten de Unie en de lidstaten het duurzame gebruik van bestaande houtopstanden en agrarische hulpbronnen stimuleren en zorgen voor de ontwikkeling van nieuwe bosbouwsystemen en systemen voor landbouwproductie.

(68)

Teneinde maximaal voordeel te halen uit het potentieel van biomassa om bij te dragen aan het koolstofarm maken van de economie dankzij het gebruik ervan voor materialen en energie, mogen de Unie en de lidstaten uitsluitend energiegebruik stimuleren dat stoelt op het duurzame gebruik van bestaande houtopstanden en agrarische hulpbronnen en zorgen voor de ontwikkeling van nieuwe bosbouwsystemen en systemen voor landbouwproductie , op voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan .

Amendement 287

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 68 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(68 bis)

De synergie tussen de circulaire economie, de bio-economie en de bevordering van hernieuwbare energie moet verder worden benadrukt, teneinde het meest waardevolle gebruik van grondstoffen en het beste milieuresultaat te garanderen. In de beleidsmaatregelen die de Unie en de lidstaten aannemen om de productie van energie uit hernieuwbare bronnen te ondersteunen, moet altijd rekening worden gehouden met het beginsel van hulpbronnenefficiëntie en optimaal gebruik van biomassa.

Amendement 66

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 69

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(69)

Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen moeten altijd op een duurzame manier worden geproduceerd. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden gebruikt om de streefcijfers van deze richtlijn te halen en deze waarop steunregelingen van toepassing zijn, moeten dan ook voldoen aan duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie.

(69)

Hernieuwbare energie moet altijd op een duurzame manier worden geproduceerd. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden gebruikt om de streefcijfers van deze richtlijn te halen en de vormen van hernieuwbare energie waarop steunregelingen van toepassing zijn, moeten dan ook voldoen aan duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie.

Amendement 67

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 71

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(71)

De productie van landbouwgrondstoffen voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en de in deze richtlijn vastgestelde stimulansen voor hun gebruik mogen niet leiden tot de vernietiging van gebieden met grote biodiversiteit. Dergelijke eindige hulpbronnen, die volgens diverse internationale instrumenten waardevol zijn voor de volledige mensheid, moeten worden beschermd. Het is dan ook noodzakelijk duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie vast te stellen om te garanderen dat biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen alleen voor stimuleringsmaatregelen in aanmerking komen indien gewaarborgd is dat de landbouwgrondstoffen niet afkomstig zijn van gebieden met grote biodiversiteit of wanneer de bevoegde autoriteiten ten aanzien van voor natuurbescherming of voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten aangewezen gebieden, aantoont dat de productie van de landbouwgrondstoffen niet in strijd is met dergelijke doelstellingen. Volgens de duurzaamheidscriteria moeten bossen worden geacht een grote biodiversiteit te herbergen als het gaat om oerbossen volgens de definitie die gebruikt wordt door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) in haar raming van het wereldbosbestand (Global Forest Resource Assessment) of om bossen die beschermd zijn door nationale wetgeving voor natuurbescherming. Gebieden waar andere bosproducten dan hout worden verzameld, moeten worden beschouwd als bossen met een grote biodiversiteit, mits de gevolgen van het menselijk ingrijpen gering blijven. Andere bostypen in de zin van de definitie van de FAO, zoals gewijzigde natuurlijke bossen, semi-natuurlijke bossen en plantages dienen niet als oerbossen te worden beschouwd. Gezien de grote biodiversiteitswaarde van bepaalde graslanden, zowel in gematigde als tropische gebieden, waaronder savannen, steppen, met struikgewas bedekte gronden en prairies met een grote biodiversiteit, mogen biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die geproduceerd zijn op basis van landbouwgrondstoffen die op dergelijke gronden worden geteeld, niet in aanmerking komen voor de in deze richtlijn vastgestelde stimulansen. De Commissie moet passende criteria vaststellen om dergelijke graslanden met grote biodiversiteitswaarde te definiëren overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en relevante internationale normen.

(71)

De productie van landbouwgrondstoffen voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en de in deze richtlijn vastgestelde stimulansen voor hun gebruik mogen binnen of buiten de Unie geen nadelig effect op de biodiversiteit hebben of in de hand werken . Dergelijke eindige hulpbronnen, die volgens diverse internationale instrumenten waardevol zijn voor de volledige mensheid, moeten worden beschermd. Het is dan ook noodzakelijk duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie vast te stellen om te garanderen dat biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen alleen voor stimuleringsmaatregelen in aanmerking komen indien gewaarborgd is dat de landbouwgrondstoffen niet afkomstig zijn van gebieden met grote biodiversiteit of wanneer de bevoegde autoriteiten ten aanzien van voor natuurbescherming of voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten aangewezen gebieden, aantoont dat de productie van de landbouwgrondstoffen niet in strijd is met dergelijke doelstellingen. Volgens de duurzaamheidscriteria moeten bossen worden geacht een grote biodiversiteit te herbergen als het gaat om oerbossen volgens de definitie die gebruikt wordt door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) in haar raming van het wereldbosbestand (Global Forest Resource Assessment) of om bossen die beschermd zijn door nationale wetgeving voor natuurbescherming. Gebieden waar andere bosproducten dan hout worden verzameld, moeten worden beschouwd als bossen met een grote biodiversiteit, mits de gevolgen van het menselijk ingrijpen gering blijven. Andere bostypen in de zin van de definitie van de FAO, zoals gewijzigde natuurlijke bossen, semi-natuurlijke bossen en plantages dienen niet als oerbossen te worden beschouwd . De biodiversiteit en de kwaliteit, gezondheid, levensvatbaarheid en vitaliteit van dergelijke bossen moeten echter worden gewaarborgd. Gezien de grote biodiversiteitswaarde van bepaalde graslanden, zowel in gematigde als tropische gebieden, waaronder savannen, steppen, met struikgewas bedekte gronden en prairies met een grote biodiversiteit, mogen biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die geproduceerd zijn op basis van landbouwgrondstoffen die op dergelijke gronden worden geteeld, niet in aanmerking komen voor de in deze richtlijn vastgestelde stimulansen. De Commissie moet passende criteria vaststellen om dergelijke graslanden met grote biodiversiteitswaarde te definiëren overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en relevante internationale normen.

Amendement 68

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 72 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(72 bis)

Via duurzaamheidscriteria van de Unie voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen moet worden gewaarborgd dat de overgang naar een koolstofarme economie de doelstellingen in de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld „Maak de cirkel rond — Een actieplan van de EU voor de circulaire economie” ondersteunt en strikt volgens de beginselen van de afvalhiërarchie vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG van de Unie verloopt.

Amendement 69

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 73

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(73)

Landbouwgrondstoffen voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen mogen niet in veengebieden worden geproduceerd aangezien als gevolg van de teelt van deze gewassen een aanzienlijke koolstofvoorraad zou vrijkomen indien de grond verder wordt ontwaterd , en niet gemakkelijk kan worden geverifieerd dat geen ontwatering heeft plaatsgevonden .

(73)

Landbouwgrondstoffen voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen mogen niet in veengebieden of waterrijke gebieden worden geproduceerd indien dit tot ontwatering van de grond zou leiden, aangezien als gevolg van de teelt van deze gewassen in veengebieden of waterrijke gebieden een aanzienlijke koolstofvoorraad zou vrijkomen indien de grond verder wordt ontwaterd.

Amendement 70

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 74 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(74 bis)

Landbouwgrondstoffen voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen moeten worden geproduceerd op basis van praktijken die stroken met de bescherming van de bodemkwaliteit en de organische koolstof in de bodem.

Amendement 71

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 75

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(75)

Het is passend om in de hele Unie duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie in te voeren voor biomassabrandstoffen die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, om hoge broeikasgasemissiereducties te blijven garanderen ten opzichte van alternatieven op basis van fossiele brandstoffen zodat onbedoelde duurzaamheidseffecten worden vermeden, en om de interne markt te bevorderen.

(75)

Het is passend om in de hele Unie duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie in te voeren voor biomassabrandstoffen die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, om hoge broeikasgasemissiereducties te blijven garanderen ten opzichte van alternatieven op basis van fossiele brandstoffen zodat onbedoelde duurzaamheidseffecten worden vermeden, en om de interne markt te bevorderen. Onverminderd de strikte eerbiediging van primaire grondstoffen met hoge milieuwaarde, moeten de ultraperifere gebieden de mogelijkheid krijgen om het potentieel van hun hulpbronnen te benutten, met het oog op een hogere productie van hernieuwbare energie en een grotere energieonafhankelijkheid.

Amendement 73

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 76

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(76)

Om ervoor te zorgen dat bosbiomassa, ondanks de toenemende vraag ernaar, op een duurzame manier wordt geoogst in bossen met gewaarborgde herbebossing, dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan gebieden die expliciet zijn aangewezen ter bescherming van de biodiversiteit, de landschappen en specifieke natuurlijke elementen, dat de biodiversiteit wordt beschermd en dat koolstofvoorraden worden gevolgd, dient hout als grondstof enkel uit bossen te komen waarin wordt geoogst volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn ontwikkeld in het kader van internationale bosbouwprocessen zoals Forest Europe en die worden uitgevoerd door middel van nationale wetgeving of de beste beheerspraktijken op het niveau van het bosbedrijf . De beheerders moeten de nodige stappen zetten om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa voor de productie van bio-energie tot een minimum te beperken. Daartoe moeten de beheerders een risicogebaseerde aanpak invoeren. In dit verband is het passend dat de Commissie operationele richtsnoeren ontwikkelt inzake de controle op de naleving van de op risico gebaseerde aanpak, na raadpleging van het comité voor de governance van de energie-unie en het bij Beschikking 89/367/EEG van de Raad ingestelde Permanent Comité voor de bosbouw24.

(76)

Om ervoor te zorgen dat bosbiomassa, ondanks de toenemende vraag ernaar, op een duurzame manier wordt geoogst in bossen met gewaarborgde herbebossing, dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan gebieden die expliciet zijn aangewezen ter bescherming van de biodiversiteit, de landschappen en specifieke natuurlijke elementen, dat de biodiversiteit wordt beschermd en dat koolstofvoorraden worden gevolgd, dient hout als grondstof enkel uit bossen te komen waarin wordt geoogst volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn ontwikkeld in het kader van internationale bosbouwprocessen zoals Forest Europe en die worden uitgevoerd door middel van nationale wetgeving of de beste beheerspraktijken op het niveau van het bevoorradingsgebied . De beheerders moeten ervoor zorgen dat er maatregelen zijn genomen om nadelige gevolgen van de oogst op het milieu te vermijden of te beperken. Daartoe moeten de beheerders een risicogebaseerde aanpak invoeren. In dit verband is het passend dat de Commissie regelingen uitwerkt voor de toepassing van de vereisten op grond van beste praktijken in de lidstaten, alsook operationele richtsnoeren ontwikkelt inzake de controle op de naleving van de op risico gebaseerde aanpak, na raadpleging van het comité voor de governance van de energie-unie en het bij Beschikking 89/367/EEG van de Raad ingestelde Permanent Comité voor de bosbouw24.

Amendement 74

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 76 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(76 bis)

Indien de nationale wetgeving of praktijk niet voldoet aan een bepaald criterium in verband met de duurzaamheid van bosbiomassa, moet aanvullende informatie over dat criterium worden verstrekt op het niveau van het bevoorradingsgebied, zonder dat aanvullende informatie wordt vereist over de criteria waaraan op lidstaatniveau reeds is voldaan.

Amendement 75

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 76 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(76 ter)

Een op risico gebaseerde aanpak moet in eerste instantie op nationaal niveau worden uitgevoerd. Indien aan de vereisten van een bepaald criterium niet kunnen worden voldaan aan de hand van nationale wetgeving of toezichtsystemen, moet de informatie met betrekking tot dat deel op het niveau van het bevoorradingsgebied worden verstrekt, teneinde het risico van niet-duurzame productie van bosbiomassa te beperken.

Amendement 76

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 76 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(76 quater)

Het oogsten voor energiedoeleinden is toegenomen en zal naar verwachting blijven groeien, wat zowel meer invoer van grondstoffen vanuit derde landen als een toegenomen productie van die grondstoffen binnen de Unie met zich mee zal brengen. De beheerders moeten ervoor zorgen dat de oogst voldoet aan de duurzaamheidscriteria.

Amendement 77

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 78

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(78)

Biomassabrandstoffen moeten op een efficiënte manier worden omgezet in elektriciteit en warmte met het oog op maximale energiezekerheid en broeikasgasemissiereductie en om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen te beperken en de druk op beperkte bronnen van biomassa zo veel mogelijk te beperken. Daarom moet overheidssteun aan installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, indien nodig, uitsluitend worden toegekend aan hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties als gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU. Bestaande steunregelingen voor elektriciteit uit biomassa moeten echter tot hun voorziene einddatum voor alle biomassainstallaties worden toegestaan. Bovendien dient elektriciteit die wordt opgewekt uit biomassa in nieuwe installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer enkel te worden meegerekend voor de streefcijfers en verplichtingen inzake hernieuwbare energie in het geval van hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties. Om een grotere afhankelijkheid van fossiele brandstoffen met een grote impact op het klimaat en het milieu te vermijden, moeten de lidstaten overeenkomstig de staatssteunregels echter de mogelijkheid hebben om installaties overheidssteun toe te kennen voor de opwekking van hernieuwbare energie en de in deze installaties geproduceerde elektriciteit mee te rekenen voor de streefcijfers en verplichtingen inzake hernieuwbare energie indien zij, na alle technische en economische mogelijkheden voor de bouw van hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties te hebben benut, een gegrond risico zouden lopen wat de leveringszekerheid van elektriciteit betreft.

(78)

Biomassabrandstoffen moeten op een efficiënte manier worden omgezet in elektriciteit en warmte met het oog op maximale energiezekerheid en broeikasgasemissiereductie en om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen te beperken en de druk op beperkte bronnen van biomassa zo veel mogelijk te beperken. Daarom moet overheidssteun aan installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, indien nodig, uitsluitend worden toegekend aan hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties als gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU. Bestaande steunregelingen voor elektriciteit uit biomassa moeten echter tot hun voorziene einddatum voor alle biomassainstallaties worden toegestaan. Bovendien dient elektriciteit die wordt opgewekt uit biomassa in nieuwe installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer enkel te worden meegerekend voor de streefcijfers en verplichtingen inzake hernieuwbare energie in het geval van hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties. Om een grotere afhankelijkheid van fossiele brandstoffen met een grote impact op het klimaat en het milieu te vermijden, moeten de lidstaten overeenkomstig de staatssteunregels echter de mogelijkheid hebben om installaties overheidssteun toe te kennen voor de opwekking van hernieuwbare energie en de in deze installaties geproduceerde elektriciteit mee te rekenen voor de streefcijfers en verplichtingen inzake hernieuwbare energie indien zij, na alle technische en economische mogelijkheden voor de bouw van hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties te hebben benut, een gegrond risico zouden lopen wat de leveringszekerheid van elektriciteit betreft. Er moet met name meer steun worden verleend aan installaties voor de productie van hernieuwbare energie uit biomassa in ultraperifere gebieden die sterk afhankelijk zijn van ingevoerde energie, op voorwaarde dat de duurzaamheidscriteria in acht worden genomen die voor de productie van deze hernieuwbare energie gelden, en die steun moet worden aangepast aan de specifieke kenmerken van deze gebieden.

Amendement 78

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 80

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(80)

Uit ervaring met de praktische uitvoering van de duurzaamheidscriteria van de Unie blijkt dat het passend is de rol van vrijwillige internationale en nationale certificeringsregelingen voor de controle op de naleving van de duurzaamheidscriteria op geharmoniseerde wijze te versterken .

(80)

Uit ervaring met de praktische uitvoering van de duurzaamheidscriteria van de Unie blijkt dat het passend is rekening te houden met de rol van vrijwillige internationale en nationale certificeringsregelingen voor de controle op de naleving van de duurzaamheidscriteria op geharmoniseerde wijze.

Amendement 79

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 82

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(82)

Vrijwillige regelingen spelen een steeds belangrijkere rol bij het leveren van bewijzen dat aan de duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt voldaan. Daarom is het passend dat de Commissie eist dat vrijwillige regelingen, ook de reeds door de Commissie erkende, op regelmatige basis verslag uitbrengen over hun werkzaamheden. Dergelijke verslagen moeten openbaar worden gemaakt om de transparantie te vergroten en het toezicht door de Commissie te verbeteren. Daarnaast zouden deze verslagen de Commissie de nodige informatie geven om verslag uit te brengen over de werking van de vrijwillige regelingen om een beste praktijk vast te stellen en indien passend een voorstel in te dienen om een dergelijke beste praktijk verder te promoten.

(82)

Vrijwillige regelingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het leveren van bewijzen dat aan de minimumcriteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt voldaan. Daarom is het passend dat de Commissie eist dat vrijwillige regelingen, ook de reeds door de Commissie erkende, op regelmatige basis verslag uitbrengen over hun werkzaamheden. Dergelijke verslagen moeten openbaar worden gemaakt om de transparantie te vergroten en het toezicht door de Commissie te verbeteren. Daarnaast zouden deze verslagen de Commissie de nodige informatie geven om verslag uit te brengen over de werking van de vrijwillige regelingen om een beste praktijk vast te stellen en indien passend een voorstel in te dienen om een dergelijke beste praktijk verder te promoten.

Amendement 80

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 84

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(84)

Om disproportionele administratieve lasten te vermijden, moet een lijst standaardwaarden voor gebruikelijke routes voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen worden vastgesteld, die, steeds wanneer nieuwe betrouwbare gegevens beschikbaar komen, geactualiseerd en uitgebreid moet worden. Marktpartijen moeten steeds het recht hebben het in die lijst voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen vermelde niveau van broeikasgasemissiereductie te doen gelden. Als de standaardwaarde voor broeikasgasemissiereductie van een productieketen onder de vereiste minimumreductie voor broeikasgasemissiereductie blijft, moeten producenten die wensen aan te tonen dat ze dit minimumniveau bereikten, aantonen dat de werkelijke emissies van hun productieprocessen lager zijn dan die waarvan is uitgegaan bij de berekening van de standaardwaarden.

(84)

Om disproportionele administratieve lasten te vermijden, moet een lijst standaardwaarden voor gebruikelijke routes voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen worden vastgesteld, die, steeds wanneer nieuwe betrouwbare gegevens beschikbaar komen, geactualiseerd en uitgebreid moet worden. Marktpartijen moeten steeds het recht hebben het in die lijst voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen vermelde niveau van rechtstreekse broeikasgasemissiereductie te doen gelden. Als de standaardwaarde voor rechtstreekse broeikasgasemissiereductie van een productieketen onder de vereiste minimumreductie voor broeikasgasemissiereductie blijft, moeten producenten die wensen aan te tonen dat ze dit minimumniveau bereikten, aantonen dat de werkelijke emissies van hun productieprocessen lager zijn dan die waarvan is uitgegaan bij de berekening van de standaardwaarden.

Amendement 81

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 85

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(85)

Het is noodzakelijk duidelijke regels vast te stellen voor de berekening van de reductie van broeikasgasemissie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en van vergelijkbare fossiele brandstoffen.

(85)

Het is noodzakelijk duidelijke regels op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria vast te stellen voor de berekening van de reductie van broeikasgasemissie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en van vergelijkbare fossiele brandstoffen.

Amendement 72

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 99

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(99)

Om niet-essentiële onderdelen van de bepalingen van deze richtlijn te wijzigen of aan te vullen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de lijst van grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen, waarvan de bijdrage aan de naleving door de brandstofleveranciers van hun verplichting op het gebied van vervoer beperkt is; de aanpassing van de energie-inhoud van transportbrandstoffen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang; de methode om het aandeel biobrandstof uit biomassa te bepalen wanneer deze in een gemeenschappelijk proces met fossiele brandstoffen wordt verwerkt; de uitvoering van overeenkomsten van onderlinge erkenning van garanties van oorsprong; de vaststelling van regels om toezicht te houden op de werking van het systeem van garanties van oorsprong; en de regels voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(99)

Om niet-essentiële onderdelen van de bepalingen van deze richtlijn te wijzigen of aan te vullen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de lijst van grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen, waarvan de bijdrage aan de naleving door de brandstofleveranciers van hun verplichting op het gebied van vervoer beperkt is; de aanpassing van de energie-inhoud van transportbrandstoffen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang; de methode om het aandeel biobrandstof uit biomassa te bepalen wanneer deze in een gemeenschappelijk proces met fossiele brandstoffen wordt verwerkt; de uitvoering van overeenkomsten van onderlinge erkenning van garanties van oorsprong; de vaststelling van regels om toezicht te houden op de werking van het systeem van garanties van oorsprong; en de regels voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissie ; de bepaling van de maximaal toegelaten terugverdientijd als duurzaamheidscriterium, in het bijzonder voor lignocellulosische biomassa; en, om volledige transparantie in alle sectoren van de energieproductie te garanderen, de vaststelling van productiecriteria voor fossiele brandstoffen en fossiele energiebronnen uiterlijk op 31 december 2018. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 288

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

„energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk wind-, zonne- (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en, geothermische energie, omgevingswarmte , getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

a)

„energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk wind-, zonne- (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie), en geothermische energie, omgevingsenergie , getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa , biomethaan , stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

Amendement 85

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

„omgevingswarmte” : thermische energie op een bruikbaar temperatuurniveau die wordt geëxtraheerd of onttrokken door middel van op elektriciteit of andere hulpenergie werkende warmtepompen, en die in de omgevingslucht , onder het vaste aardoppervlak of in het oppervlaktewater kan worden opgeslagen . De gerapporteerde waarden worden vastgesteld op basis van dezelfde methodologie die wordt gebruikt voor de rapportering van door middel van warmtepompen geëxtraheerde en onttrokken thermische energie;

b)

„omgevingsenergie” : thermische energie op een bruikbaar temperatuurniveau die kan worden opgeslagen in de omgevingslucht – met uitzondering van afvoerlucht – in het oppervlaktewater of in rioolwater . De gerapporteerde waarden worden vastgesteld op basis van dezelfde methodologie die wordt gebruikt voor de rapportering van door middel van warmtepompen geëxtraheerde en onttrokken thermische energie;

Amendement 86

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

„geothermische energie”: energie die in de vorm van warmte onder het vaste aardoppervlak is opgeslagen;

Amendement 289

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

„biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;

c)

„biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw — met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, maar met uitzondering van turf en materiaal dat zich in geologische formaties bevindt en/of is gefossiliseerd – alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel , commercieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong , en bacteriën ;

Amendement 88

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

„bruto-eindverbruik van energie”: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie;

d)

„bruto-eindverbruik van energie”: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit , warmte en transportbrandstoffen, en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie;

Amendement 89

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

„stadsverwarming” of „stadskoeling”: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;

e)

„stadsverwarming” of „stadskoeling”: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale of gedecentraliseerde productie-installaties via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;

Amendement 90

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

„vloeibare biomassa”: vloeibare brandstof voor energiedoeleinden andere dan vervoer, waaronder elektriciteit, verwarming en koeling, die geproduceerd is uit biomassa;

f)

„vloeibare biomassa”: vloeibare brandstof voor energiedoeleinden andere dan vervoer, waaronder elektriciteit, verwarming en koeling, die geproduceerd is uit biomassa of door biomassa ;

Amendement 290

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

„biobrandstof”: vloeibare brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa;

g)

„biobrandstof”: vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit of door biomassa;

Amendement 91

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

„steunregeling”: een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de kosten van deze energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen of op een andere wijze. Dit omvat, maar blijft niet beperkt tot, investeringssteun , belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting, steunregelingen voor verplichting tot gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van regelingen betreffende groenestroomcertificaten, en directe prijssteunregelingen, met inbegrip van feed-in-tarieven en premiebetalingen;

i)

„steunregeling”: een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de kosten van deze energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen of op een andere wijze. Dit omvat, maar blijft niet beperkt tot, steun voor onderzoek en investeringen , belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting, steunregelingen voor verplichting tot gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van regelingen betreffende groenestroomcertificaten, en directe prijssteunregelingen, met inbegrip van feed-in-tarieven en premiebetalingen;

Amendement 93

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter q

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

q)

„non-food cellulosemateriaal”: grondstoffen hoofdzakelijk bestaande uit cellulose en hemicellulose, en met een lager ligninegehalte dan lignocellulosisch materiaal; het omvat residuen van voedsel- en voedergewassen (zoals stro, stelen en bladeren, vliezen en doppen), grasachtige energiegewassen met een laag zetmeelgehalte (zoals raaigras, switchgrass, miscanthus, pijlriet en bodembedekkende gewassen die worden verbouwd voor en na de hoofdgewassen), industriële residuen (ook uit voedsel- en voedergewassen nadat plantaardige oliën, suikers, zetmeel en eiwitten zijn geëxtraheerd) en materiaal uit bioafval;

q)

„non-food cellulosemateriaal”: grondstoffen hoofdzakelijk bestaande uit cellulose en hemicellulose, en met een lager ligninegehalte dan lignocellulosisch materiaal; het omvat residuen van voedsel- en voedergewassen (zoals stro, stelen en bladeren, vliezen en doppen), grasachtige energiegewassen met een laag zetmeelgehalte (zoals raaigras, switchgrass, miscanthus, pijlriet en bodembedekkende gewassen die worden verbouwd voor en na de hoofdgewassen en gewassen van kunstweiden zoals gras, klaver en luzerne ), industriële residuen (ook uit voedsel- en voedergewassen nadat plantaardige oliën, suikers, zetmeel en eiwitten zijn geëxtraheerd) en materiaal uit bioafval;

Amendement 291

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter s

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

s)

„hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong”: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare energiebronnen dan biomassa en die in de vervoersector worden gebruikt ;

s)

„hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong”: andere vloeibare of gasvormige brandstoffen die in de vervoersector worden gebruikt dan biobrandstoffen, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare energiebronnen dan biomassa , waarbij eventuele koolstofgrondstoffen afkomstig zijn uit de omgevingslucht ;

Amendement 95

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter z

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

z)

„repowering”: het vernieuwen van hernieuwbare energie producerende elektriciteitscentrales, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke vervanging van installaties of exploitatiesystemen en apparatuur, teneinde de capaciteit te vervangen of de efficiëntie te verhogen;

z)

„repowering”: het vernieuwen van hernieuwbare energie producerende elektriciteitscentrales, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke vervanging van exploitatiesystemen en apparatuur van installaties , teneinde de capaciteit te vergroten of te vervangen of de efficiëntie te verhogen;

Amendement 96

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter y

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

y)

„afvalwarmte of afvalkoude”: warmte of koude die als bijproduct in industriële of stroomopwekkingsinstallaties wordt geproduceerd en die ongebruikt terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem;

y)

„afvalwarmte of afvalkoude”: onvermijdelijke warmte of koude die als bijproduct in industriële installaties of stroomopwekkingsinstallaties wordt geproduceerd (nadat eerst gebruik is gemaakt van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of wanneer warmtekrachtkoppeling niet haalbaar is) of afkomstig is van de tertiaire sector, en die ongebruikt terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem;

Amendement 97

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter aa

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

aa)

„consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”: een actieve afnemer als gedefinieerd in Richtlijn [MDI Directive] die hernieuwbare elektriciteit die op eigen terrein is geproduceerd, met inbegrip van een appartementsgebouw, een commerciële locatie of een locatie met gedeelde diensten of een gesloten distributiesysteem, verbruikt en kan opslaan en verkopen, op voorwaarde dat dit voor niet-huishoudelijke consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie niet hun primaire commerciële of professionele activiteit is;

aa)

„consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”: een actieve afnemer of een groep gezamenlijk optredende afnemers als gedefinieerd in Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [ betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0380(COD) ] die hernieuwbare elektriciteit die op eigen terrein is geproduceerd, met inbegrip van een appartementsgebouw, een woongebied, een commerciële of industriële locatie of een locatie met gedeelde diensten of in hetzelfde gesloten distributiesysteem, verbruiken en kunnen opslaan en verkopen, op voorwaarde dat dit voor niet-huishoudelijke consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie niet hun primaire commerciële of professionele activiteit is;

Amendement 98

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter aa bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

aa bis)

„hernieuwbare-energiegemeenschap”: een lokale energiegemeenschap als omschreven in artikel 2 van Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0380(COD)] die voldoet aan de voorschriften van artikel 22, lid 1, van deze richtlijn;

Amendement 99

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter bb

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

bb)

„consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”: productie en verbruik, en in voorkomend geval opslag, van hernieuwbare elektriciteit door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie;

bb)

„consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie”: productie en verbruik, en in voorkomend geval opslag, van hernieuwbare energie door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie;

Amendement 100

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter cc

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

cc)

„stroomafnameovereenkomst” : een overeenkomst waarmee een rechtspersoon zich ertoe verbindt hernieuwbare energie rechtstreeks van een stroomproducent te kopen;

cc)

„hernieuwbare-stroomafnameovereenkomst” : een overeenkomst waarmee een rechtspersoon of natuurlijke persoon zich ertoe verbindt hernieuwbare energie rechtstreeks van een stroomproducent te kopen;

Amendement 305

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter ee

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ee)

„geavanceerde biobrandstoffen”: brandstoffen die worden geproduceerd uit in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen;

ee)

„geavanceerde biobrandstoffen”: brandstoffen die worden geproduceerd uit in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen en uit afval- en restbiomassa die niet afkomstig is van voedsel-/voedergewassen wanneer die biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria van artikel 26 ;

Amendement 103

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter ff

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ff)

„uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen”: vloeibare en gasvormige brandstoffen die zijn geproduceerd uit afvalstromen van niet-hernieuwbare oorsprong, met inbegrip van afvalverwerkings- en uitlaatgassen;

Schrappen

Amendement 104

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter ff bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ff bis)

„brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof”: vloeibare en gasvormige brandstoffen die zijn geproduceerd uit onvermijdelijke afvalstromen van niet-hernieuwbare oorsprong, met inbegrip van afvalverwerkings- en afvoergassen, met aanzienlijke broeikasgasemissiereducties gedurende hun volledige levenscyclus; indien zij worden geproduceerd uit vaste afvalstromen wordt enkel afval gebruikt dat niet herbruikbaar en niet mechanisch recycleerbaar is, met volledige inachtneming van de in Richtlijn 2008/98/EG vastgelegde afvalhiërarchie; indien zij worden geproduceerd uit gasvormige procesemissies moeten deze worden uitgestoten als een onvermijdelijk en onopzettelijk gevolg van het productieproces; het aandeel gasvormig afval dat wordt gebruikt voor de productie van deze brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof mag niet worden meegerekend in het kader van andere emissiebeperkingsregelingen, zoals de EU-regeling voor de emissiehandel;

Amendement 105

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter jj

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

jj)

„oogstvergunning”: een officieel document dat recht geeft op het oogsten van bosbiomassa;

jj)

„oogstvergunning”: een wettelijke vergunning of vergelijkbaar recht krachtens de nationale en/of regionale wetgeving voor het oogsten van bosbiomassa;

Amendement 106

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter mm

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

mm)

„bosbedrijf” : één of meerdere percelen bosgebied en andere beboste grond die vanuit het oogpunt van beheer of gebruik een eenheid vormen ;

mm)

„bevoorradingsgebied” : de geografische regio waaruit de grondstof voor de biomassa afkomstig is ;

Amendement 107

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 2 — alinea 2 — letter nn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

nn)

„bioafval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval , levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, restaurants, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie ;

nn)

„bioafval”: bioafval als omschreven in artikel 3 , punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG ;

Amendement 108

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau voor 2030

Algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau en nationale streefcijfers voor 2030

Amendement 109

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 27 % bedraagt.

1.   De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 35  % bedraagt.

Amendement 306

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Elke lidstaat ziet erop toe dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2030 minstens 12 % van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat bedraagt. Om het streefcijfer van 12 % energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie te halen, eisen de lidstaten met ingang van 1 januari 2021 van brandstofleveranciers dat hun brandstoffen een minimumaandeel hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 25 bevatten.

 

Om meegeteld te mogen worden voor het bereiken van dit streefcijfer moeten de broeikasgasemissiereducties die afkomstig zijn van het gebruik van biobrandstoffen en biogassen in overeenstemming zijn met de in artikel 26, lid 7, vastgelegde criteria bij een vergelijking met fossiele brandstoffen volgens de methode als bedoeld in artikel 28, lid 1.

 

Indien de bijdrage van biobrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen in een lidstaat lager is dan 2 % en dus niet voldoende is om het verschil te dekken tussen de verplichting van de brandstofleverancier en het streefcijfer van 12 % voor vervoer, kan die lidstaat zijn in artikel 7, lid 1, bedoelde drempel dienovereenkomstig aanpassen tot maximaal 2 %.

Amendement 111

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De respectieve bijdragen van de lidstaten aan dit algemeen streefcijfer voor 2030 worden vastgesteld en meegedeeld aan de Commissie als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 5 en de artikelen 9 tot en met 11 van Verordening [governance].

2.   De lidstaten stellen streefcijfers vast om te voldoen aan dit algemeen streefcijfer voor 2030 als onderdeel van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 5 en de artikelen 9 tot en met  13 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] . Indien de Commissie op basis van de beoordeling van de ingevolge artikel 3 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] ingediende definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen tot de conclusie komt dat de streefcijfers van de lidstaten niet volstaan om het algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau gezamenlijk te bereiken, stellen de lidstaten die een streefcijfer hebben voorgesteld dat lager ligt dan wanneer de formule als vastgesteld in bijlage I bis wordt toegepast, een hoger streefcijfer vast aan de hand van deze formule.

 

In gevallen waarin een lidstaat wegens uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden zijn streefcijfer niet kan behalen, mag hij met maximaal 10 % afwijken van zijn streefcijfer. In dat geval stelt hij de Commissie daarvan uiterlijk in 2025 in kennis. Indien hierdoor de verwezenlijking van het algemeen bindend streefcijfer op Unieniveau in gevaar komt, nemen de Commissie en de lidstaten corrigerende maatregelen zoals de in artikel 27, lid 4, van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] vastgestelde maatregelen om de kloof daadwerkelijk te overbruggen.

Amendement 321

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationaal beleid, met inbegrip van steunregelingen, aansluit bij de beginselen van de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en geen aanzienlijke verstoringen van de markten voor (bij)producten, afvalstoffen en residuen veroorzaakt. De lidstaten evalueren daartoe regelmatig hun nationaal beleid en geven voor elke afwijking een rechtvaardiging in de krachtens artikel 18, onder c), van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] vereiste verslagen.

Amendement 113

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 3 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie ondersteunt het hoge ambitieniveau van de lidstaten door middel van een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen mogelijk maakt, met name van financieringsinstrumenten, voornamelijk om de kapitaalkosten van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te verlagen.

4.   De Commissie ondersteunt het hoge ambitieniveau van de lidstaten door middel van een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen mogelijk maakt, met name van financieringsinstrumenten, voornamelijk om de kapitaalkosten van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te verlagen en om projecten voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen met een grensoverschrijdende dimensie te ondersteunen .

Amendement 114

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Financiële steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen

Steun voor energie uit hernieuwbare bronnen

Amendement 322/rev

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    In overeenstemming met de staatssteunregels kunnen de lidstaten steunregelingen hanteren om het in artikel 3 , lid 1, vastgestelde streefcijfer op Unieniveau te halen. Steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen worden zodanig ontworpen dat onnodige verstoringen van de elektriciteitsmarkten worden vermeden en ervoor wordt gezorgd dat producenten rekening houden met het aanbod van en de vraag naar elektriciteit, alsook mogelijke netbeperkingen.

1.    Overeenkomstig artikel 195 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 107 en 108 daarvan kunnen de lidstaten steunregelingen hanteren om de in artikel 3 vastgestelde streefcijfers op Unie- en nationaal niveau te halen of te overschrijden. Om geen onnodige verstoringen van de grondstoffenmarkten te veroorzaken, worden steunregelingen inzake hernieuwbare energie uit biomassa zodanig ontworpen dat ze niet aanzetten tot een oneigenlijk gebruik van biomassa waarbij deze in de eerste plaats wordt ingezet voor de productie van energie wanneer er industriële toepassingen of materiaalgebruik voorhanden zijn die een grotere toegevoegde waarde hebben, hetgeen kan betekenen dat er voorrang wordt gegeven aan het gebruik van afvalstoffen en residuen. De lidstaten moeten rekening houden met de beschikbaarheid van duurzame biomassa. Steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zijn marktgericht, zodat een verstoring van de elektriciteitsmarkten wordt vermeden, en zorgen ervoor dat producenten rekening houden met het aanbod van en de vraag naar elektriciteit, alsook met mogelijke systeemintegratiekosten of netbeperkingen.

Amendement 116

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De lidstaten kunnen steunregelingen hanteren die technologieneutraal dan wel technologiespecifiek zijn. Technologiespecifieke steunregelingen kunnen met name op basis van een of meer van de volgende gronden worden toegepast:

 

a)

het langetermijnpotentieel van een bepaalde technologie;

 

b)

de noodzaak om de energiemix technologisch of regionaal te diversifiëren;

 

c)

efficiënte systeemplanning en netintegratie;

 

d)

netwerkrestricties en netwerkstabiliteit;

 

e)

beperkingen op milieugebied.

Amendement 117

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt zodanig ontworpen dat elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt geïntegreerd in de elektriciteitsmarkt en ervoor wordt gezorgd dat producenten van hernieuwbare energie inspelen op marktprijssignalen en hun marktinkomsten maximaliseren.

2.   Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt zodanig ontworpen dat de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteitsmarkt wordt gemaximaliseerd en ervoor wordt gezorgd dat producenten van hernieuwbare energie inspelen op marktprijssignalen en hun marktinkomsten maximaliseren ; daarnaast worden voor energie uit hernieuwbare bronnen compensaties geboden voor marktverstoringen.

 

De lidstaten kunnen uitzonderingen toestaan voor kleinschalige installaties van minder dan 500 kW en demonstratieprojecten. Voor elektriciteit uit windenergie geldt echter een drempel ter hoogte van een geïnstalleerde elektriciteitscapaciteit van 3 MW of drie productie-eenheden.

 

Niettegenstaande de in de tweede alinea genoemde drempels kunnen de lidstaten hernieuwbare-energiegemeenschappen steunen via andere mechanismen en procedures.

Amendement 118

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Indien steun voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt toegekend via een aanbestedingsprocedure, is lid 3 bis van toepassing tenzij de steun is bedoeld voor kleinschalige installaties van minder dan 1 MW, voor windenergieprojecten tot maximaal zes productie-eenheden oftewel 6 MW, of voor demonstratieprojecten.

Amendement 119

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien steun voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt toegekend via een aanbesteding, zorgen de lidstaten met het oog op een hoge uitvoeringsgraad van de projecten voor:

 

a)

de vaststelling en publicatie van niet-discriminerende en transparante voorselectiecriteria en regels voor de leveringstermijn van het project;

 

b)

overleg met belanghebbenden om het ontwerpbestek te evalueren;

 

c)

de publicatie van informatie over eerdere aanbestedingen, met inbegrip van de uitvoeringsgraad van de projecten.

Amendement 120

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     De lidstaten publiceren een langetermijnplanning van de verwachte steuntoewijzing, die betrekking heeft op ten minste de vijf daaropvolgende jaren en waarin het indicatieve tijdschema is opgenomen, met inbegrip — in voorkomend geval — van de frequentie van aanbestedingen, en waarin ook de capaciteit, de begroting of het maximale steunbedrag per eenheid dat naar verwachting zal worden toegekend en de in aanmerking komende technologieën worden vermeld.

Amendement 121

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 quater.     De lidstaten houden bij het ontwerpen van steunregelingen rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen en consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, teneinde hen in staat te stellen op gelijke voet te concurreren.

Amendement 122

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 quinquies.     Om ervoor te zorgen dat in ultraperifere gebieden en op kleine eilanden meer energie uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt, kunnen de lidstaten financiële steun voor projecten in die gebieden aanpassen om rekening te houden met de productiekosten die samenhangen met hun specifieke omstandigheden, zoals hun geïsoleerde ligging en hun afhankelijkheid van externe leveranciers.

Amendement 123

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten beoordelen ten minste om de vier jaar de doeltreffendheid van hun steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen . Besluiten over de voortzetting of verlenging van de steun en over het ontwerp van nieuwe steun worden gebaseerd op de resultaten van de beoordelingen .

4.   De lidstaten beoordelen ten minste om de vier jaar de doeltreffendheid van hun steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en de verdelingseffecten ervan op verschillende groepen consumenten, onder meer op het concurrentievermogen van de industrie .

 

Bij die beoordeling wordt ook rekening gehouden met de gevolgen die mogelijke veranderingen aan de steunregelingen kunnen hebben voor investeringen. De lidstaten nemen deze beoordeling overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)] op in hun nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen van die plannen.

 

De langetermijnplanning met betrekking tot de besluiten in verband met de steun en het ontwerp van nieuwe steun wordt gebaseerd op de resultaten van de beoordelingen. Daarbij wordt rekening gehouden met hun algehele doeltreffendheid om de streefcijfers inzake hernieuwbare energie en andere doelstellingen, zoals betaalbaarheid en de ontwikkeling van energiegemeenschappen, te verwezenlijken, alsook met de verdelingseffecten ervan op verschillende groepen consumenten, onder meer op het concurrentievermogen van de industrie.

Amendement 124

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Uiterlijk … [2021] en vervolgens om de drie jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van steun die is verleend door middel van aanbestedingsprocedures in de Unie, waarbij ze met name onderzoekt of aanbestedingen in staat zijn:

 

a)

kosten te beperken;

 

b)

technologische verbeteringen tot stand te brengen;

 

c)

een hoge uitvoeringsgraad te bereiken;

 

d)

te zorgen voor niet-discriminerende participatie van kleine actoren en lokale overheden.

Amendement 125

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 ter.     Uiterlijk … [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] herziet de Commissie de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (2014/C 200/01) met het oog op de volledige integratie van de in artikel 4 van deze Richtlijn vastgelegde algemene beginselen.

Amendement 126

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 4 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 quater.     In afwijking van lid 1 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat er geen steunregeling voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt aangeboden voor stedelijk afval dat niet voldoet aan de verplichtingen inzake gescheiden inzameling zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG.

Amendement 127

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten stellen de steun aan uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit open voor producenten die in andere lidstaten gevestigd zijn overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

1.   De lidstaten stellen de steun aan uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit open voor producenten die in andere lidstaten gevestigd zijn overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. De lidstaten kunnen hun steun beperken tot installaties in lidstaten waarmee ze een directe verbinding hebben via interconnectoren.

Amendement 128

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat steun voor ten minste 10  % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2021 en 2025 en ten minste 15  % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2026 en 2030 wordt opengesteld voor installaties die zich in andere lidstaten bevinden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat steun voor ten minste 8  % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2021 en 2025 en ten minste 13  % van de nieuw gefinancierde capaciteit in elk jaar tussen 2026 en 2030 wordt opengesteld voor installaties die zich in andere lidstaten bevinden. Als aan deze minimumniveaus is voldaan, hebben de lidstaten het recht om overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13 van deze richtlijn te besluiten in welke mate zij in een andere lidstaat geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen steunen.

Amendement 129

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten mogen de Commissie verzoeken hen vrij te stellen van de in dit artikel vastgestelde verplichting, met inbegrip van het besluit om installaties die zich op hun grondgebied bevinden geen toestemming te verlenen om deel te nemen aan steunregelingen die in andere lidstaten worden georganiseerd, en wel op een of meer van de volgende gronden:

 

a)

ontoereikende interconnectiecapaciteit;

 

b)

ontoereikende natuurlijke hulpbronnen;

 

c)

schadelijke gevolgen voor de energiezekerheid of de goede werking van de energiemarkt van de lidstaat die om een vrijstelling verzoekt.

 

Eventuele aldus verleende vrijstellingen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en moeten uiterlijk op 31 december 2025 worden geëvalueerd.

Amendement 130

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Steunregelingen kunnen worden opengesteld voor grensoverschrijdende participatie, onder meer door middel van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen, opengestelde certificeringregelingen of gezamenlijke steunregelingen. De toewijzing van hernieuwbare elektriciteit waarvoor steun wordt toegekend in het kader van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen of opengestelde certificeringregelingen aan de respectieve bijdragen van de lidstaten wordt vastgesteld in een samenwerkingsovereenkomst die voorziet in de regels voor grensoverschrijdende uitbetaling van middelen volgens het principe dat energie wordt meegeteld ten bate van de lidstaat die de installatie financiert.

3.   Steunregelingen kunnen worden opengesteld voor grensoverschrijdende participatie, onder meer door middel van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen, opengestelde certificeringregelingen of gezamenlijke steunregelingen. De toewijzing van hernieuwbare elektriciteit waarvoor steun wordt toegekend in het kader van opengestelde aanbestedingen, gezamenlijke aanbestedingen en opengestelde certificeringregelingen aan de respectieve bijdragen van de lidstaten wordt vastgesteld in een samenwerkingsovereenkomst die voorziet in de regels voor de grensoverschrijdende regeling, met inbegrip van voorwaarden voor participatie en uitbetaling van middelen , rekening houdend met verschillende belastingen en kosten, volgens het principe dat energie wordt meegeteld ten bate van de lidstaat die de installatie financiert. De samenwerkingsovereenkomst heeft ten doel de voorwaarden van het administratieve kader in de samenwerkende landen te harmoniseren om een gelijk speelveld te waarborgen.

Amendement 131

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 5 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie beoordeelt tegen 2025 de voordelen van de bepalingen van dit artikel ten aanzien van het kosteneffectieve gebruik van hernieuwbare elektriciteit in de Unie. Op basis van deze beoordeling kan de Commissie voorstellen de in lid 2 vastgestelde percentages te verhogen .

4.    De Commissie staat de lidstaten bij in het onderhandelingsproces en de opstelling van de samenwerkingsregelingen door gedurende het gehele proces informatie en analyses, waaronder kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over directe en indirecte kosten en voordelen van samenwerking, alsook richtsnoeren en technische deskundigheid te verstrekken. Hiertoe stimuleert de Commissie de uitwisseling van beste praktijken en de ontwikkeling van modellen voor samenwerkingsovereenkomsten die het proces vergemakkelijken.

 

De Commissie beoordeelt tegen 2025 de voordelen van de bepalingen van dit artikel ten aanzien van het kosteneffectieve gebruik van hernieuwbare elektriciteit in de Unie. Op basis van deze beoordeling kan de Commissie voorstellen de in lid 2 vastgestelde percentages te wijzigen .

Amendement 132

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Onverminderd de nodige aanpassingen om te voldoen aan de staatssteunregels zorgen de lidstaten ervoor dat de herziening van het niveau van en de voorwaarden voor de steun die wordt toegekend aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie geen negatieve gevolgen heeft voor de in dat kader verleende rechten en de rendabiliteit van de gefinancierde projecten .

De lidstaten zorgen ervoor dat de herziening van het niveau van en de voorwaarden voor de steun die wordt toegekend aan nieuwe of bestaande projecten op het gebied van hernieuwbare energie geen negatieve gevolgen heeft voor de in dat kader verleende rechten en de rendabiliteit ervan .

 

Wanneer andere regelgevingsinstrumenten worden gewijzigd en deze wijzigingen van invloed zijn op gefinancierde projecten op het gebied van hernieuwbare energie, zorgen de lidstaten ervoor dat wijzigingen in de regelgeving geen negatieve gevolgen hebben voor de rendabiliteit van de gefinancierde projecten.

Amendement 133

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 6 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zien erop toe dat eventuele wijzigingen in steunregelingen worden uitgevoerd op basis van een langetermijnplanning overeenkomstig artikel 4, lid 4, en ten minste negen maanden vóór ze van kracht worden publiek worden aangekondigd en dat zij worden onderworpen aan een transparante en inclusieve openbare raadpleging. Voor elke substantiële wijziging in een bestaande steunregeling wordt een passende overgangsperiode vastgesteld voordat de nieuwe steunregeling van kracht wordt.

 

Wanneer wijzigingen in de regelgeving of het netbeheer in aanzienlijke mate of op discriminerende wijze negatieve gevolgen hebben voor de rendabiliteit van gefinancierde projecten, zorgen de lidstaten ervoor dat deze gefinancierde projecten een compensatie ontvangen.

Amendement 307

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 1 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor het berekenen van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen in een lidstaat bedraagt de bijdrage van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, alsook van in het vervoer verbruikte biomassabrandstoffen, indien geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, niet meer dan 7 % van het eindverbruik van energie in het vervoer over de weg of per spoor in die lidstaat . Deze drempel wordt in 2030 verlaagd tot 3,8  % volgens het in deel A van bijlage X vastgestelde traject. De lidstaten kunnen een lagere drempel vaststellen en een onderscheid maken tussen verschillende soorten biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, bijvoorbeeld door een lagere drempel vast te stellen voor de bijdrage van uit oliegewassen geproduceerde vloeibare biomassa op basis van voedsel- of voedergewassen, rekening houdend met indirecte veranderingen in het landgebruik.

For the calculation of a Member State's gross final consumption of energy from renewable energy sources, the contribution from biofuels and bioliquids, as well as from biomass fuels consumed in transport, if produced from food or feed crops, shall be no more than the contribution from those to the gross final consumption of energy from renewable energy sources in 2017 in that Member State, with a maximum of 7 % of gross final consumption in road and rail transport . De bijdrage van uit palmolie geproduceerde biobrandstoffen en vloeibare biomassa bedraagt 0 % vanaf 2021 . De lidstaten kunnen een lagere drempel vaststellen en een onderscheid maken tussen verschillende soorten biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- of voedergewassen, bijvoorbeeld door een lagere drempel vast te stellen voor de bijdrage van uit oliegewassen geproduceerde vloeibare biomassa op basis van voedsel- of voedergewassen, rekening houdend met indirecte veranderingen in het landgebruik en andere onbedoelde duurzaamheidseffecten .

Amendement 136

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de productie van elektriciteit door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en energiegemeenschappen , en met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt.

Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de productie van elektriciteit door consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen , en met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt.

Amendement 137

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Omgevingswarmte-energie die wordt onttrokken door warmtepompen wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van lid 1, onder b), mits de output van finale energie de input van primaire energie die nodig is voor het aandrijven van de warmtepompen, aanzienlijk overstijgt. De hoeveelheid warmte die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, wordt berekend volgens de in bijlage VII bepaalde methodiek.

Omgevingsenergie en geothermische energie die worden overgedragen door warmtepompen voor de productie van verwarming of koeling worden in aanmerking genomen voor de toepassing van lid 1, onder b), mits de output van finale energie de input van primaire energie die nodig is voor het aandrijven van de warmtepompen, aanzienlijk overstijgt. De hoeveelheid warmte die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, wordt berekend volgens de in bijlage VII bepaalde methodiek.

Amendement 138

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 3 — alinea 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze Richtlijn aan te vullen door een methodologie vast te stellen voor de berekening van de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen die wordt gebruikt voor verwarming en koeling en in stadsverwarming en -koeling, en tot herziening van bijlage VII betreffende de berekening van energie uit warmtepompen.

Amendement 139

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 4 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

Om te voldoen aan het in artikel 3, lid 1, onder a), genoemde streefcijfer wordt de bijdrage van brandstoffen die in de lucht- en zeevaartsector worden verstrekt geacht respectievelijk 2 maal en 1,2  maal de energie-inhoud ervan te zijn en wordt de bijdrage van hernieuwbare elektriciteit die aan wegvoertuigen wordt geleverd geacht 2,5  maal de energie-inhoud ervan te zijn.

Amendementen 140 en 308

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 vast te stellen om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen, maar niet het schrappen van grondstoffen . Elke gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse van de meest recente wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de beginselen van de afvalhiërarchie zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, in overeenstemming met de duurzaamheidscriteria van de Unie, waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken grondstof niet leidt tot extra landgebruik en waardoor het gebruik van afval- en reststoffen wordt bevorderd, waarbij significant verstorend effecten op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen worden vermeden, aanzienlijke broeikasgasemissiereducties worden opgeleverd in vergelijking met fossiele brandstoffen, en geen negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit dreigen te worden veroorzaakt.

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 vast te stellen teneinde de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen. Elke gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse van de meest recente wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inachtneming van de beginselen van de circulaire economie, de afvalhiërarchie zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, in overeenstemming met de duurzaamheidscriteria van de Unie, waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken grondstof niet leidt tot extra landgebruik en waardoor het gebruik van afval- en reststoffen wordt bevorderd, waarbij significante verstorende effecten op markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen worden vermeden, aanzienlijke broeikasgasemissiereducties worden opgeleverd in vergelijking met fossiele brandstoffen op basis van een levenscyclusbeoordeling van emissies , en geen negatieve gevolgen voor het milieu en de biodiversiteit dreigen te worden veroorzaakt.

Amendement 309

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 5 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om de twee jaar evalueert de Commissie de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX met het oog op het toevoegen van grondstoffen in overeenstemming met de in dit lid vastgestelde beginselen. De eerste evaluatie wordt uiterlijk zes maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] uitgevoerd. In voorkomend geval stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen , maar niet het schrappen van grondstoffen .

Om de twee jaar evalueert de Commissie de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX met het oog op het toevoegen van grondstoffen in overeenstemming met de in dit lid vastgestelde beginselen. De eerste evaluatie wordt uiterlijk zes maanden na [de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] uitgevoerd. In voorkomend geval stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast om de lijst van grondstoffen in de delen A en B van bijlage IX te wijzigen met het oog op het toevoegen van grondstoffen. In 2025 verricht de Commissie een speciale evaluatie met het oog op de schrapping van grondstoffen uit bijlage IX. Gedelegeerde handelingen die daarvan het gevolg zijn worden binnen een jaar na die evaluatie vastgesteld.

Amendement 310

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 5 — alinea 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Grondstoffen worden alleen uit bijlage IX geschrapt na een openbare raadpleging en in overeenstemming met de beginselen van stabiliteit van de financiële steun als vastgesteld in artikel 6. Wanneer grondstoffen worden geschrapt, wordt het, onverminderd artikel 26, voor bestaande installaties die biobrandstoffen produceren uit die grondstoffen toegestaan om die energie als hernieuwbare energie te beschouwen en deze te laten meetellen voor de verplichting van de brandstofleverancier krachtens artikel 25 tot maximaal hun historische productieniveau.

Amendement 143

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 7 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Bij de vaststelling van beleidsmaatregelen ter bevordering van de productie van brandstoffen uit de in bijlage IX bij deze richtlijn vermelde grondstoffen zorgen de lidstaten ervoor dat de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG in acht wordt genomen, met inbegrip van de bepalingen over de levenscyclusbenadering met betrekking tot de algemene effecten van het produceren en beheren van verschillende afvalstromen.

Amendement 144

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De Commissie bevordert de totstandbrenging van gezamenlijke projecten tussen de lidstaten, vooral door middel van specifieke technische bijstand en steun bij projectontwikkeling.

Amendement 145

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een of meerdere lidstaten kunnen met een of meer derde landen samenwerken in alle soorten gezamenlijke projecten betreffende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Bij deze samenwerking kunnen particuliere exploitanten betrokken zijn.

1.   Een of meerdere lidstaten kunnen met een of meer derde landen samenwerken in alle soorten gezamenlijke projecten betreffende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Bij deze samenwerking kunnen particuliere exploitanten betrokken zijn en moet het internationaal recht volledig in acht worden genomen .

Amendement 146

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

de elektriciteit is geproduceerd overeenkomstig het internationaal recht, met speciale aandacht voor het recht inzake de mensenrechten.

Amendement 147

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 3 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

de toepassing heeft betrekking op een gezamenlijk project dat voldoet aan de criteria van lid 2, onder b) en c), en maakt gebruik van de interconnector nadat deze operationeel is geworden, en op een hoeveelheid elektriciteit die niet groter is dan de hoeveelheid die naar de Unie zal worden uitgevoerd nadat de interconnector operationeel wordt.

e)

de toepassing heeft betrekking op een gezamenlijk project dat voldoet aan de criteria van lid 2, onder b), c) en c bis ), en maakt gebruik van de interconnector nadat deze operationeel is geworden, en op een hoeveelheid elektriciteit die niet groter is dan de hoeveelheid die naar de Unie zal worden uitgevoerd nadat de interconnector operationeel wordt.

Amendement 148

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 11 — lid 5 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

een schriftelijke bevestiging van de punten onder b) en c) door het derde land op wiens grondgebied de installatie operationeel zal worden, en het aandeel of de hoeveelheid door de installatie geproduceerde elektriciteit voor binnenlands verbruik in dit derde land.

d)

een schriftelijke bevestiging van lid 2, onder b), c) en c bis ), door het derde land op wiens grondgebied de installatie operationeel zal worden, en het aandeel of de hoeveelheid door de installatie geproduceerde elektriciteit voor binnenlands verbruik in dit derde land.

Amendement 149

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie bevordert de totstandbrenging van gezamenlijke steunregelingen tussen de lidstaten, met name via het verspreiden van richtsnoeren en beste praktijken.

Amendement 150

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zien erop toe dat nationale regels voor toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures die worden toegepast op centrales en bijbehorende transmissie- en distributienetinfrastructuur voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, en op de omzetting van biomassa in biobrandstoffen of andere energieproducten, evenredig en noodzakelijk zijn.

De lidstaten zien erop toe dat nationale regels voor toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures die worden toegepast op centrales en bijbehorende transmissie- en distributienetten voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, op de omzetting van biomassa in biobrandstoffen , vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen of andere energieproducten, en op hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, evenredig en noodzakelijk zijn en in overeenstemming zijn met het beginsel „energie-efficiëntie eerst” .

Amendement 151

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 1 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de administratieve procedures worden gestroomlijnd en worden afgehandeld op het juiste administratieve niveau;

a)

de administratieve procedures worden gestroomlijnd en worden afgehandeld op het juiste administratieve niveau en voorzien in voorspelbare termijnen voor de afgifte van de noodzakelijke vergunningen en licenties ;

Amendement 152

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 1 — alinea 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

vereenvoudigde en minder omslachtige toestemmingsprocedures, onder meer door een eenvoudige kennisgeving indien dit op grond van het toepasselijk regelgevend kader is toegestaan , worden opgesteld voor gedecentraliseerde apparaten voor het produceren van energie uit hernieuwbare bronnen.

d)

vereenvoudigde en minder omslachtige toestemmingsprocedures, onder meer door eenvoudige kennisgeving, worden opgesteld voor kleine projecten en gedecentraliseerde apparaten voor het produceren en opslaan van energie uit hernieuwbare bronnen , waaronder consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen .

Amendement 153

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.     De lidstaten zorgen voor voldoende voorspelbaarheid voor investeerders met betrekking tot het geplande gebruik van steunmaatregelen voor energie uit hernieuwbare bronnen. Hiertoe wordt door de lidstaten een langetermijnplanning van de verwachte steuntoewijzing vastgesteld en bekendgemaakt, die betrekking heeft op ten minste de drie daaropvolgende jaren en waarin voor elke regeling het indicatieve tijdschema, de capaciteit, het budget dat naar verwachting zal worden toegekend en een raadpleging van belanghebbenden over het ontwerp van de steun is opgenomen.

Schrappen

Amendement 154

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorzien in bepalingen over de integratie en inzet van hernieuwbare energie en het gebruik van onvermijdelijke afvalwarmte of -koude bij de planning, het ontwerp, de bouw, en de renovatie van stedelijke infrastructuur, industriële of residentiële zones en energie-infrastructuur, met inbegrip van elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, en netwerken voor aardgas en alternatieve brandstoffen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorzien in bepalingen over de integratie en inzet van hernieuwbare energie , onder meer betreffende vroegtijdige ruimtelijke planning, beoordelingen van behoeften en toereikendheid waarin rekening wordt gehouden met de energie-efficiëntie en vraagrespons, alsook specifieke bepalingen inzake de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen, en het gebruik van onvermijdelijke afvalwarmte of -koude bij de planning, het ontwerp, de bouw, en de renovatie van stedelijke infrastructuur, industriële , commerciële of residentiële zones en energie-infrastructuur, met inbegrip van elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, en netwerken voor aardgas en alternatieve brandstoffen. De lidstaten sporen met name lokale en regionale administratieve organen ertoe aan verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen in voorkomend geval op te nemen in de planning van stedelijke infrastructuur.

Amendement 155

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 5 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij de vaststelling van zulke maatregelen of in hun steunregelingen kunnen de lidstaten rekening houden met nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke verbeteringen van de energie-efficiëntie en met warmtekrachtkoppeling en passieve, lage- of nulenergiegebouwen.

Bij de vaststelling van zulke maatregelen of in hun steunregelingen kunnen de lidstaten rekening houden met nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke verbeteringen van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, lokale opslag van energie, energie-efficiëntie en met warmtekrachtkoppeling en passieve, lage- of nulenergiegebouwen.

Amendement 156

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 5 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In hun bouwvoorschriften en -regels of op andere wijze met gelijkwaardig effect eisen de lidstaten dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen worden gebruikt, rekening houdend met de resultaten van de kostenoptimaliteitsberekening die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/31/EU wordt uitgevoerd. De lidstaten staan toe dat deze minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels een aanzienlijk aandeel van hernieuwbare energiebronnen .

In hun bouwvoorschriften en -regels of op andere wijze met gelijkwaardig effect eisen de lidstaten dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie worden gebruikt, rekening houdend met de resultaten van de kostenoptimaliteitsberekening die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/31/EU wordt uitgevoerd. De lidstaten staan toe dat deze minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels stadsverwarming en -koeling die voor een aanzienlijk deel uit hernieuwbare energiebronnen wordt geproduceerd door middel van individuele of collectieve consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie overeenkomstig artikel 21, of door middel van warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energie en het gebruik van afvalwarmte en -koude .

Amendement 157

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat nieuwe gebouwen, en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, van nationale, regionale en lokale overheden in het kader van deze richtlijn vanaf 1 januari 2012 een voorbeeldfunctie vervullen. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting moet worden voldaan door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derde partijen worden gebruikt voor installaties die energie uit hernieuwbare bronnen produceren.

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat nieuwe gebouwen, en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, van nationale, regionale en lokale overheden in het kader van deze richtlijn vanaf 1 januari 2012 een voorbeeldfunctie vervullen. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting moet worden voldaan door naleving van de normen voor bijna-energieneutrale gebouwen als vereist in richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [inzake energieprestaties van de gebouwen, 2016/0381(COD)], of door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derde partijen worden gebruikt voor installaties die energie uit hernieuwbare bronnen produceren.

Amendement 158

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Met betrekking tot hun bouwvoorschriften en -regels bevorderen de lidstaten het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarmings- en koelingssystemen en apparatuur die een aanzienlijk lager energieverbruik mogelijk maakt. De lidstaten maken gebruik van energie- of milieukeuren of van andere op nationaal of Unieniveau opgestelde geschikte certificaten of normen, voor zover deze bestaan, om dergelijke systemen en apparatuur aan te moedigen .

7.   Met betrekking tot hun bouwvoorschriften en -regels bevorderen de lidstaten het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarmings- en koelingssystemen en apparatuur die een aanzienlijk lager energieverbruik mogelijk maakt. Hiertoe maken de lidstaten gebruik van energie- of milieukeuren of van andere op nationaal of Unieniveau opgestelde geschikte certificaten of normen, voor zover deze bestaan, en zij zorgen voor het verstrekken van adequate informatie en advies over hernieuwbare, uiterst energie-efficiënte alternatieven en mogelijke beschikbare financiële instrumenten en stimulansen in het geval van vervanging, met het oog op de bevordering van een groter aantal vervangingen van oude verwarmingssystemen en een toegenomen overschakeling naar op hernieuwbare energie gebaseerde oplossingen overeenkomstig richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [inzake energieprestaties van de gebouwen, 2016/0381(COD)] .

Amendement 159

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   De lidstaten beoordelen hun potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling. Deze beoordeling wordt opgenomen in de tweede uitgebreide beoordeling die is vereist overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU, voor het eerst uiterlijk op 31 december 2020 en in de daaropvolgende actualiseringen van de uitgebreide beoordelingen.

8.   De lidstaten beoordelen hun potentieel inzake hernieuwbare energiebronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude voor verwarming en koeling. In deze beoordeling wordt specifiek aandacht besteed aan een ruimtelijke analyse van geschikte gebieden waar de milieurisico's bij het inzetten van deze oplossingen gering zijn en aan de mogelijkheden voor kleinschalige projecten binnen huishoudens. Deze beoordeling wordt opgenomen in de tweede uitgebreide beoordeling die is vereist overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU, voor het eerst uiterlijk op 31 december 2020 en in de daaropvolgende actualiseringen van de uitgebreide beoordelingen.

Amendement 160

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau in hun plannen met betrekking tot mobiliteit en vervoer bepalingen opnemen voor de integratie en invoering van vervoerswijzen die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen.

Amendement 161

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   De lidstaten nemen de administratieve belemmeringen weg voor langlopende stroomafnameovereenkomsten op bedrijfsniveau om hernieuwbare energie te financieren en het gebruik ervan te bevorderen.

9.   De lidstaten beoordelen de regelgevings- en administratieve belemmeringen en het potentieel voor de afname van energie uit hernieuwbare bronnen door zakelijke afnemers op hun grondgebied en brengen een ondersteunend regelgevings- en administratief kader tot stand ter bevordering van langlopende afnameovereenkomsten voor stroom uit hernieuwbare bronnen op bedrijfsniveau om hernieuwbare energie te financieren en het gebruik ervan te bevorderen , waarbij ze ervoor zorgen dat voor deze hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten geen onevenredige procedures en lasten worden ingevoerd die de kosten niet weerspiegelen. Met het sluiten van dergelijke overeenkomsten wordt namens de zakelijke afnemer een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt. Dit gunstige kader maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)].

Amendement 162

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het enkele administratieve contactpunt biedt op transparante wijze bijstand aan de aanvrager doorheen de aanvraagprocedure, verstrekt de aanvrager alle nodige informatie, coördineert en betrekt in voorkomend geval andere autoriteiten, en stelt een juridisch bindend besluit vast aan het einde van de procedure.

2.   Het enkele administratieve contactpunt biedt op transparante wijze bijstand aan de aanvrager doorheen de aanvraagprocedure, verstrekt de aanvrager alle nodige informatie, coördineert en betrekt in voorkomend geval andere autoriteiten, en stelt een juridisch bindend besluit vast aan het einde van de procedure. Aanvragers moeten de mogelijkheid krijgen alle relevante documenten in digitale vorm in te dienen.

Amendement 163

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    In samenwerking met de transmissie- en distributiesysteembeheerders publiceert het enkele administratieve contactpunt een procedurehandleiding voor ontwikkelaars van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van kleinschalige projecten en projecten voor consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie.

3.    Om gemakkelijker toegang te krijgen tot de nodige informatie brengt het enkele administratieve contactpunt in samenwerking met de transmissie- en distributiesysteembeheerders één enkel online informatieplatform tot stand met uitleg over de procedures voor ontwikkelaars van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van kleinschalige projecten, projecten voor consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en projecten voor hernieuwbare-energiegemeenschappen. Indien de lidstaat besluit meer dan een enkel administratief contactpunt op te richten, vindt de aanvrager via het informatieplatform de weg naar het voor de aanvraag relevante contactpunt.

Amendement 164

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De in lid 1 bedoelde vergunningsprocedure duurt niet langer dan drie jaar, met uitzondering van de in artikel 16, lid 5, en artikel 17 omschreven gevallen.

4.   De in lid 1 bedoelde vergunningsprocedure duurt niet langer dan drie jaar, met uitzondering van de in artikel 16, leden 4 bis en  5, en artikel 17 omschreven gevallen.

Amendement 165

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Voor installaties met een elektrisch vermogen tussen 50 kW en 1 MW duurt de vergunningsprocedure niet langer dan één jaar. In buitengewone, naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan deze termijn worden verlengd met drie bijkomende maanden.

 

De termijnen als bedoeld in de leden 4 en 4 bis gelden onverminderd gerechtelijke beroepsprocedures en rechtsmiddelen en kunnen hooguit worden verlengd met de duur van de gerechtelijke beroeps- en rechtsmiddelenprocedures.

 

De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers toegang hebben tot buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanismen of eenvoudige en toegankelijke gerechtelijke procedures voor het beslechten van geschillen in verband met vergunningsprocedures en de afgifte van bouw- en exploitatievergunningen voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen.

Amendement 166

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten bevorderen de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie door onder meer te voorzien in een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure, die niet langer duurt dan één jaar vanaf de datum waarop het verzoek om repowering is ingediend bij het enkele administratieve contactpunt.

5.   De lidstaten bevorderen de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie door onder meer te voorzien in een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure, die niet langer duurt dan één jaar vanaf de datum waarop het verzoek om repowering is ingediend bij het enkele administratieve contactpunt. Niettegenstaande artikel 11, lid 4, van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad betreffende [gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0379(COD)], garanderen de lidstaten dat de toegangs- en aansluitingsrechten met betrekking tot het netwerk gehandhaafd worden voor repoweringprojecten, op zijn minst voor gevallen waarin de capaciteit ongewijzigd blijft.

Amendement 354

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 16 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De lidstaten zorgen er middels hun procedures voor het toekennen van vergunningen of concessies voor dat 90 % van de tankstations langs de wegen van het bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 opgezette kernnetwerk (het „TEN-V-kernnetwerk”) tegen 31 december 2022 zijn uitgerust met openbaar toegankelijke snelle oplaadpunten voor elektrische voertuigen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van dit lid uit te breiden tot de onder artikel 25 vallende brandstoffen.

Amendement 167

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Demonstratieprojecten en -installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 50 kW mogen worden aangesloten op het net na een kennisgeving aan de distributiesysteembeheerder.

1.   Demonstratieprojecten en -installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 50 kW mogen worden aangesloten op het net na een kennisgeving aan de distributiesysteembeheerder.

 

In afwijking van de eerste alinea kan de distributiesysteembeheerder voor demonstratieprojecten en -installaties met een vermogen tussen 10,8  kW en 50 kW besluiten deze eenvoudige kennisgeving om gegronde redenen te weigeren, of een andere oplossing voorstellen. In dit geval volgt er binnen de twee weken na de kennisgeving een voorstel en kan de aanvrager vervolgens verzoeken om via de standaardprocedures te worden aangesloten. Indien de distributiesysteembeheerder binnen deze termijn geen negatief besluit neemt, kan de installatie worden aangesloten.

Amendement 168

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten zien erop toe dat informatie over steunmaatregelen ter beschikking wordt gesteld van alle belanghebbende actoren, zoals consumenten, fabrikanten , installateurs, architecten, en leveranciers van apparatuur en systemen voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking en van voertuigen die gebruik kunnen maken van energie uit hernieuwbare bronnen.

1.   De lidstaten zien erop toe dat informatie over steunmaatregelen ter beschikking wordt gesteld van alle belanghebbende actoren, zoals consumenten, met name kwetsbare consumenten met een laag inkomen, consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie, ontwikkelaars van hernieuwbare-energiegemeenschappen , installateurs, architecten, en leveranciers van apparatuur en systemen voor verwarming, koeling en elektriciteitsopwekking en van voertuigen die gebruik kunnen maken van energie uit hernieuwbare bronnen.

Amendement 169

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 18 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten zorgen voor informatie over de voordelen van intelligente vervoersystemen en communicerende voertuigen voor de verkeersveiligheid, de bestrijding van files en brandstofefficiëntie.

Amendement 170

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 18 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De lidstaten ontwikkelen met deelneming van lokale en regionale autoriteiten passende informatie-, voorlichtings-, begeleidings- en/of opleidingsprogramma's om hun burgers in te lichten over de voordelen en praktische aspecten van de ontwikkeling en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

6.   De lidstaten ontwikkelen met deelneming van lokale en regionale autoriteiten passende informatie-, voorlichtings-, begeleidings- en/of opleidingsprogramma's om hun burgers duidelijk te maken hoe ze hun rechten als actieve consumenten kunnen doen gelden en hen in te lichten over de voordelen en praktische aspecten – onder meer op technisch en financieel gebied – van de ontwikkeling en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen , met inbegrip van consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en verbruik in het kader van hernieuwbare-energiegemeenschappen, alsook over de voordelen van mechanismen voor samenwerking tussen lidstaten en andere vormen van grensoverschrijdende samenwerking .

Amendement 171

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 2 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat geen garanties van oorsprong worden afgegeven aan een producent die voor dezelfde uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie financiële steun van een steunregeling ontvangt . De lidstaten geven dergelijke garanties van oorsprong af en dragen deze over aan de markt door ze te veilen . De opbrengst van deze veiling wordt gebruikt om de kosten van de ondersteuning van hernieuwbare energie te compenseren.

De lidstaten zorgen ervoor dat er voor hernieuwbare-energie-installaties die na … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] in bedrijf zijn gesteld geen garanties van oorsprong worden afgegeven aan een producent die voor dezelfde uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie financiële steun van een steunregeling ontvangt , tenzij er geen sprake is van dubbele compensatie .

 

Er wordt aangenomen dat er geen sprake is van dubbele compensatie wanneer:

 

a)

de financiële steun wordt toegekend middels een aanbestedingsprocedure of een systeem van verhandelbare groene certificaten;

 

b)

de marktwaarde van de garanties van oorsprong administratief in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de financiële steun; of

 

c)

de garanties van oorsprong niet rechtstreeks aan de producent worden afgegeven maar aan een leverancier of consument die de hernieuwbare energie afneemt via een voor mededinging openstaande procedure of een langlopende hernieuwbare-stroomafnameovereenkomst op bedrijfsniveau.

 

In andere dan de in de vierde alinea omschreven gevallen geven de lidstaten de garantie van oorsprong af voor statistische doeleinden, waarna ze de garantie onmiddellijk annuleren.

Amendement 172

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 7 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

of de energiebron waarmee de energie is geproduceerd, voldoet aan de in artikel 26 van deze richtlijn vermelde duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereductie;

Amendement 173

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 7 — alinea 1 — letter b — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

gas; of

ii)

gas , met inbegrip van waterstof ; of

Amendement 174

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 19 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Een elektriciteitsleverancier die voor de toepassing van artikel 3 van Richtlijn 2009/72/EG het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dat door middel van zijn garanties van oorsprong. Overeenkomstig artikel 14, lid 10, van Richtlijn 2012/27/EU gecreëerde garanties van oorsprong worden gebruikt om te voldoen aan alle vereisten om de hoeveelheid uit warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit te staven. De lidstaten zorgen ervoor dat ten volle rekening wordt gehouden met transmissieverliezen wanneer garanties van oorsprong worden gebruikt om de consumptie van hernieuwbare energie of elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te tonen.

8.   Een elektriciteitsleverancier die voor de toepassing van artikel 3 van Richtlijn 2009/72/EG het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dat door middel van zijn garanties van oorsprong. Overeenkomstig artikel 14, lid 10, van Richtlijn 2012/27/EU gecreëerde garanties van oorsprong worden gebruikt om te voldoen aan alle vereisten om de hoeveelheid uit warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit te staven. Met betrekking tot lid 2 wordt, indien elektriciteit wordt opgewekt via hoogrenderende warmtekrachtkoppeling met gebruik van hernieuwbare bronnen, slechts één garantie van oorsprong afgegeven waarin beide kenmerken worden gespecificeerd. De lidstaten zorgen ervoor dat ten volle rekening wordt gehouden met transmissieverliezen wanneer garanties van oorsprong worden gebruikt om de consumptie van hernieuwbare energie of elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te tonen.

Amendement 175

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 20 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In voorkomend geval gaan de lidstaten na of de bestaande gasnetinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken.

1.   In voorkomend geval gaan de lidstaten na of de bestaande gasnetinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken. Transmissienetbeheerders en distributienetbeheerders zijn verantwoordelijk voor de goede werking van de gasnetinfrastructuur, met inbegrip van het onderhoud en het regelmatig schoonmaken ervan.

Amendement 176

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 20 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening [governance] in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare energiebronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefdoel van de Unie te halen, nemen de lidstaten waar nodig stappen om een infrastructuur voor stadsverwarming op te zetten teneinde de ontwikkeling van de productie van verwarming en koeling uit grote biomassa-installaties , zonne-energie-installaties en geothermische faciliteiten mogelijk te maken.

3.   Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare energiebronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefdoel van de Unie te halen, nemen de lidstaten waar nodig stappen om een infrastructuur voor stadsverwarming op te zetten teneinde de ontwikkeling van de productie van verwarming en koeling uit grote installaties die gebruikmaken van duurzame biomassa, omgevingswarmte in grote warmtepompen , zonne-energie en geothermische energie, alsook overtollige warmte uit de industrie en andere bronnen, mogelijk te maken.

Amendement 177

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen:

De lidstaten waarborgen dat consumenten het recht hebben om consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie te worden. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen:

Amendement 178

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het recht hebben zelfgeproduceerde energie te consumeren en hun overtollige productie van hernieuwbare elektriciteit te verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten, zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen;

a)

het recht hebben zelfgeproduceerde energie te consumeren en hun overtollige productie van hernieuwbare elektriciteit te verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten en regelingen voor peer-to-peerhandel , zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan discriminerende of onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen;

Amendement 179

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

het recht hebben hun zelfgeproduceerde hernieuwbare elektriciteit binnen de grenzen van hun eigen terrein te gebruiken, zonder aan heffingen, leges of belastingen te worden onderworpen;

Amendement 180

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter)

het recht hebben elektriciteitsopslagsystemen gecombineerd met installaties voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit voor eigen gebruik te installeren en te exploiteren, zonder te worden onderworpen aan heffingen, met inbegrip van belastingen en dubbele nettarieven voor opgeslagen elektriciteit binnen de grenzen van hun eigen terrein;

Amendement 181

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

niet worden beschouwd als energieleveranciers overeenkomstig het recht van de Unie of het nationale recht wanneer zij een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit aan het net leveren die op jaarbasis niet meer is dan 10 MWh voor huishoudens en niet meer dan 500 MWh voor rechtspersonen ; en

c)

niet worden beschouwd als energieleveranciers overeenkomstig het recht van de Unie of het nationale recht wanneer zij een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit aan het net leveren die op jaarbasis niet meer is dan 10 MWh voor huishoudens en niet meer dan 500 MWh voor rechtspersonen , onverminderd de procedures die ingevolge de artikelen 15 tot en met 18 zijn vastgesteld voor het toezicht op en de goedkeuring van de aansluiting van opwekkingscapaciteit op het net door distributienetbeheerders;

Amendement 182

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

voor de zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die zij aan het net leveren een vergoeding ontvangen die een weerspiegeling is van de marktwaarde van de geleverde elektriciteit .

d)

voor de zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die zij aan het net leveren een vergoeding ontvangen die ten minste gelijkwaardig is aan de marktprijs en waarin eventueel rekening wordt gehouden met de waarde op lange termijn voor het net, het milieu en de samenleving, overeenkomstig de kosten-batenanalyse van gedistribueerde energiebronnen uit hoofde van [artikel 59] van Richtlijn … van het Europees Parlement en de Raad [betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking), 2016/0380(COD)] .

Amendement 183

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zorgen ervoor dat de verdeling van de kosten voor het beheer en de ontwikkeling van het netwerk billijk en evenredig is, en een weerspiegeling vormt van de systeembrede voordelen van zelfopwekking, met inbegrip van de waarde op lange termijn voor het net, het milieu en de samenleving.

Amendement 184

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die in hetzelfde appartementsgebouw wonen of gevestigd zijn op dezelfde commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten of een gesloten distributiesysteem gezamenlijk zelfgeproduceerde energie mogen consumeren, alsof zij een individuele consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie zijn. In dit geval is de in lid 1, onder c), bedoelde drempel van toepassing op iedere betrokken consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie die in hetzelfde appartementsgebouw of woongebied wonen of gevestigd zijn op dezelfde commerciële of industriële locatie of locatie met gedeelde diensten of in hetzelfde gesloten distributiesysteem gezamenlijk zelfgeproduceerde energie mogen consumeren, alsof zij een individuele consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie zijn. In dit geval is de in lid 1, onder c), bedoelde drempel van toepassing op iedere betrokken consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie.

Amendement 185

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten verrichten een beoordeling van de bestaande belemmeringen en het ontwikkelingspotentieel met betrekking tot de consumptie van zelfgeproduceerde energie op hun grondgebied, teneinde een gunstig kader te scheppen om de ontwikkeling van de consumptie van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie te bevorderen en te faciliteren.

 

Dat kader omvat onder meer:

 

a)

specifieke maatregelen om te waarborgen dat de consumptie van zelfgeproduceerde energie toegankelijk is voor alle consumenten, met inbegrip van huishoudens met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, of al wie een sociale woning of huurwoning betrekt;

 

b)

instrumenten om de toegang tot financiering te vergemakkelijken;

 

c)

stimulansen voor huiseigenaren om voor huurders mogelijkheden te scheppen voor de consumptie van zelfgeproduceerde energie;

 

d)

opheffing van alle ongerechtvaardigde regelgevingsbelemmeringen die het gebruik van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie in de weg staan, onder meer voor huurders.

 

Dit gunstige kader maakt deel uit van de nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)].

Amendement 186

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 21 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    De installatie van een consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie kan door een derde partij worden beheerd wat betreft installatie, beheer, met inbegrip van de meteropneming, en onderhoud.

3.    Met de instemming van de consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie kan diens installatie het eigendom zijn van of worden beheerd door een derde partij wat betreft installatie, beheer, met inbegrip van de meteropneming, en onderhoud. Deze derde partij wordt zelf niet beschouwd als een consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie.

Amendement 187

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers, met name huishoudelijke afnemers, het recht hebben om deel te nemen aan een hernieuwbare-energiegemeenschap zonder hun rechten te verliezen als eindafnemers en zonder te worden onderworpen aan ongegronde voorwaarden of procedures die hun deelname aan een hernieuwbare-energiegemeenschap kunnen verhinderen of ontmoedigen, mits voor particuliere ondernemingen geldt dat hun deelname niet hun belangrijkste commerciële of professionele activiteit vormt.

Amendement 188

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat hernieuwbare-energiegemeenschappen het recht hebben hernieuwbare energie te produceren, consumeren, opslaan en verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten, zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen.

De lidstaten zorgen ervoor dat hernieuwbare-energiegemeenschappen het recht hebben hernieuwbare energie te produceren, consumeren, opslaan en verkopen, ook via stroomafnameovereenkomsten, zonder dat zij hierbij worden onderworpen aan discriminerende of onevenredige procedures en tarieven die de kosten niet weerspiegelen.

Amendement 189

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van deze richtlijn is een hernieuwbare-energiegemeenschap een kmo of een organisatie zonder winstoogmerk waarvan de aandeelhouders of leden samenwerken om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, te verdelen, op te slaan of te leveren , waarbij aan ten minste vier van de volgende criteria wordt voldaan:

Voor de toepassing van deze richtlijn is een hernieuwbare-energiegemeenschap een kmo of een organisatie zonder winstoogmerk waarvan de aandeelhouders of leden samenwerken om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, te verdelen, op te slaan of te leveren.

 

Om een behandeling als hernieuwbare-energiegemeenschap te kunnen genieten moet ten minste 51 % van de zetels in de raad van bestuur of de bestuursorganen van de entiteit zijn voorbehouden aan lokale leden, d.w.z. vertegenwoordigers van lokale publieke en private lokale sociaaleconomische belangen of individuele burgers.

 

Bovendien voldoet een hernieuwbare-energiegemeenschap aan ten minste drie van de volgende criteria:

Amendement 190

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de aandeelhouders of leden zijn natuurlijke personen, lokale overheden, met inbegrip van gemeenten, of kmo's die actief zijn op het gebied van hernieuwbare energie ;

a)

de aandeelhouders of leden zijn natuurlijke personen, lokale overheden, met inbegrip van gemeenten, of kmo's;

Amendement 191

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

ten minste 51 % van de stemgerechtigde aandeelhouders of leden van de entiteit zijn natuurlijke personen;

b)

ten minste 51 % van de stemgerechtigde aandeelhouders of leden van de entiteit zijn natuurlijke personen of overheidsinstanties ;

Amendement 192

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

ten minste 51 % van de aandelen of medezeggenschapsrechten van de entiteit zijn eigendom van lokale leden, d.w.z. vertegenwoordigers van publieke en private lokale sociaaleconomische belangen of burgers met een direct belang in de activiteit van de gemeenschap en de impact ervan ;

c)

ten minste 51 % van de aandelen of medezeggenschapsrechten van de entiteit zijn eigendom van lokale leden, d.w.z. vertegenwoordigers van publieke en private lokale sociaaleconomische belangen of individuele burgers ;

Amendement 193

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

ten minste 51 % van de zetels in de raad van bestuur of de bestuursorganen van de entiteit zijn voorbehouden aan lokale leden, d.w.z. vertegenwoordigers van publieke en private lokale sociaaleconomische belangen of burgers met een direct belang in de activiteit van de gemeenschap en de impact ervan;

Schrappen

Amendement 194

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zien toe op de toepassing van deze criteria en nemen maatregelen om misbruik of negatieve gevolgen voor de concurrentie te vermijden.

Amendement 195

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Onverminderd staatssteunregels houden de lidstaten bij het ontwerpen van steunregelingen rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen.

2.    Bij het ontwerpen van steunregelingen houden de lidstaten rekening met de specifieke kenmerken van hernieuwbare-energiegemeenschappen en waarborgen ze tegelijkertijd een gelijk speelveld voor producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen .

Amendement 196

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 22 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De lidstaten verrichten een beoordeling van de bestaande belemmeringen en het potentieel met betrekking tot de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen op hun grondgebied, teneinde een gunstig kader te scheppen om de deelname van hernieuwbare-energiegemeenschappen aan de opwekking, consumptie, opslag en verkoop van hernieuwbare energie te bevorderen en te faciliteren.

 

Dat gunstig kader omvat:

 

a)

doelstellingen en specifieke maatregelen om overheden te helpen de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen mogelijk te maken, en om rechtstreeks deel te nemen;

 

b)

specifieke maatregelen om te waarborgen dat deelname aan hernieuwbare-energiegemeenschappen toegankelijk is voor alle consumenten, met inbegrip van huishoudens met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, of al wie een sociale woning betrekt of huurder is;

 

c)

instrumenten om de toegang tot financiering en informatie te vergemakkelijken;

 

d)

ondersteuning van overheden op het gebied van regelgeving en capaciteitsopbouw bij de oprichting van hernieuwbare-energiegemeenschappen;

 

e)

opheffing van ongegronde regelgevings- en administratieve belemmeringen voor hernieuwbare energie-gemeenschappen;

 

f)

regels om de gelijke en niet-discriminerende behandeling van consumenten die deelnemen aan de energiegemeenschap te verzekeren, waarbij wordt gezorgd voor een consumentenbescherming die gelijkwaardig is aan de bescherming van wie aangesloten is op de distributienetten.

 

Dit gunstige kader maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD)].

Amendement 197

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Om de penetratie van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doen alle lidstaten het nodige om het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie ieder jaar te doen toenemen met ten minste één percentpunt (pp), uitgedrukt in nationaal aandeel eindenergieverbruik en berekend volgens de in artikel 7 bedoelde methodologie.

1.   Om de penetratie van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doen alle lidstaten het nodige om het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie ieder jaar te doen toenemen met ten minste twee procentpunten (pp), uitgedrukt in nationaal aandeel eindenergieverbruik en berekend volgens de in artikel 7 bedoelde methodologie. Indien een lidstaat niet in staat is dit percentage te bereiken, maakt hij een rechtvaardiging voor de niet-naleving bekend en bezorgt deze aan de Commissie. De lidstaten geven voorrang aan de beste beschikbare technologieën.

Amendement 198

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Voor de toepassing van lid 1 nemen de lidstaten bij de berekening van het aandeel voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie en van hun verplichte jaarlijkse toename het volgende in acht:

 

a)

de lidstaten mogen elke toename die is verwezenlijkt in een gegeven jaar meerekenen alsof deze gedeeltelijk of volledig werd verwezenlijkt in een van de twee voorgaande of de twee volgende jaren, afgebakend tot de periode tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030;

 

b)

de lidstaten mogen afvalwarmte en -koude opnemen in de berekening van de jaarlijkse toename als bedoeld in lid 1, weliswaar beperkt tot 50 % van de jaarlijkse toename;

 

c)

indien het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en afvalwarmte- en afvalkoudebronnen in de verwarmings- en koelingssector tussen de 50 % en 80 % bedraagt, beperkt de lidstaat de toename tot één procentpunt per jaar;

 

d)

de lidstaten mogen zelf bepalen hoeveel hun jaarlijkse toename bedraagt — ook of ze al dan niet de beperking voor afvalwarmte en -koude als bedoeld onder b) toepassen — met ingang van het jaar waarin ze een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en afvalwarmte- en afvalkoudebronnen in de verwarmings- en koelingssector bereiken van meer dan 80 %.

Amendement 199

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria een lijst met maatregelen en uitvoeringsorganen, zoals brandstofleveranciers, aanwijzen en bekendmaken die moeten bijdragen aan de in lid 1 bedoelde toename.

2.   De lidstaten stellen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria een lijst op met maatregelen en uitvoeringsorganen, zoals brandstofleveranciers, die moeten bijdragen aan de in lid 1 bedoelde toename , en maken deze lijst bekend .

Amendement 200

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in lid 1 bedoelde toename kan worden verwezenlijkt door middel van een of meer van de volgende opties:

3.   De in lid 1 bedoelde toename kan onder meer worden verwezenlijkt door middel van een of meer van de volgende opties:

Amendement 201

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

fysieke vermenging van hernieuwbare energie in de voor verwarming en koeling geleverde energie en brandstof;

a)

fysieke vermenging van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in de voor verwarming en koeling geleverde energie en brandstof;

Amendement 202

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

directe matigingsmaatregelen, zoals de installatie in gebouwen van hoogrenderende systemen voor hernieuwbare verwarming en koeling of het gebruik van hernieuwbare energie in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;

b)

directe matigingsmaatregelen, zoals de installatie in gebouwen van hoogrenderende systemen voor hernieuwbare verwarming en koeling of het gebruik van hernieuwbare energie of het gebruik van afvalwarmte en -koude in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;

Amendement 203

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 3 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

andere beleidsmaatregelen met een evenwaardig effect om de in lid 1 of lid 1 bis vermelde toename te bereiken.

Amendement 204

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Bij de uitvoering van de onder a) tot en met d) bedoelde maatregelen zien de lidstaten erop toe dat de maatregelen zodanig worden ontworpen dat de toegang voor alle consumenten gewaarborgd is, met name voor wie een laag inkomen heeft of voor kwetsbare huishoudens, die mogelijk vooraf niet over voldoende kapitaal beschikken om er gebruik van te kunnen maken.

Amendement 205

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 5 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde afvalwarmte of -koude;

Amendement 206

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 23 — lid 5 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

het aandeel hernieuwbare energie in de totale hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde energie; en

c)

het aandeel hernieuwbare energie en afvalwarmte of -koude in de totale hoeveelheid voor verwarming en koeling geleverde energie; en

Amendement 207

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten zorgen evoor dat leveranciers van stadsverwarming en -koeling aan de eindconsument informatie verstrekken over hun energieprestaties en het aandeel hernieuwbare energie in hun systemen. Dergelijke informatie voldoet aan de in het kader van Richtlijn 2010/31/EU gebruikte normen.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat leveranciers van stadsverwarming en -koeling aan de eindconsument informatie verstrekken over hun energieprestaties en het aandeel hernieuwbare energie in hun systemen. Dergelijke informatie wordt jaarlijks of op verzoek verschaft en voldoet aan de in het kader van Richtlijn 2010/31/EU gebruikte normen.

Amendement 208

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het afnemers van systemen voor stadsverwarming en koeling die geen „efficiënte stadsverwarming en -koeling” zijn in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU, mogelijk te maken van het systeem te worden ontkoppeld teneinde zelf verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen te produceren of over te stappen op een andere leverancier van verwarming of koeling die toegang heeft tot het systeem zoals bedoeld in lid 4 .

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het afnemers van systemen voor stadsverwarming en -koeling die geen „efficiënte stadsverwarming en -koeling” zijn in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU of dit op basis van hun investeringsplannen geen dergelijke systemen zullen worden binnen de eerstkomende vijf jaar , mogelijk te maken van het systeem te worden ontkoppeld teneinde zelf verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen te produceren.

Amendement 209

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaten kunnen het recht om te worden ontkoppeld of van leverancier te veranderen beperken tot afnemers die kunnen bewijzen dat de geplande alternatieve oplossing voor de levering van verwarming of koeling zal leiden tot significant betere energieprestaties. De prestatiebeoordeling van de alternatieve voorzieningsoplossing kan op het in Richtlijn 2010/31/EU gedefinieerde energieprestatiecertificaat worden gebaseerd.

3.   De lidstaten kunnen het recht om te worden ontkoppeld beperken tot afnemers die kunnen bewijzen dat de geplande alternatieve oplossing voor de levering van verwarming of koeling zal leiden tot significant betere energieprestaties. De prestatiebeoordeling van de alternatieve voorzieningsoplossing kan op het in Richtlijn 2010/31/EU gedefinieerde energieprestatiecertificaat worden gebaseerd.

Amendement 210

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van niet-discriminerende toegang voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde verwarming en koeling en afvalwarmte en -koude tot systemen voor stadsverwarming en -koeling . Deze niet-discriminerende toegang maakt het mogelijk dat andere leveranciers dan de beheerder van het systeem voor stadsverwarming of -koeling rechtstreeks verwarming en koeling uit dergelijke bronnen kunnen leveren aan afnemers die gekoppeld zijn aan het systeem voor stadsverwarming of -koeling.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van niet-discriminerende toegang voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde verwarming en koeling en voor afvalwarmte of -koude tot systemen voor stadsverwarming en -koeling , op basis van niet-discriminerende criteria die worden vastgesteld door de bevoegde instantie in de lidstaat. In deze criteria wordt rekening gehouden met de economische en technische haalbaarheid voor de beheerders van het systeem voor stadsverwarming of -koeling en de aangesloten afnemers .

Amendement 211

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een beheerder van een systeem voor stadsverwarming of -koeling kan leveranciers toegang weigeren indien in het systeem de nodige capaciteit ontbreekt ten gevolge van andere leveringen van afvalwarmte of -koude, van verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, of van verwarming of koeling uit hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties. De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een dergelijke weigering de beheerder van een systeem voor stadsverwarming en -koeling aan de bevoegde instantie overeenkomstig lid 9 relevante informatie verstrekt over de maatregelen die nodig zijn om het systeem te versterken.

5.   Een beheerder van een systeem voor stadsverwarming of -koeling kan leveranciers toegang weigeren indien aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

 

a)

in het systeem ontbreekt de nodige capaciteit ten gevolge van andere leveringen van afvalwarmte of -koude, van verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen, of van verwarming of koeling uit hoogrenderende warmte-krachtkoppelingsinstallaties , of deze toegang zou de veilige werking van het stadsverwarmingssysteem in gevaar brengen;

 

b)

het systeem is een „efficiënte stadsverwarming en -koeling” in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU;

 

c)

het verlenen van toegang zou leiden tot een te grote stijging van de warmte- of koudeprijs voor de eindverbruikers in vergelijking met de prijs voor het gebruik van de belangrijkste plaatselijke warmtevoorziening waarmee de hernieuwbare energiebron of de afvalwarmte of -koude zouden kunnen concurreren.

 

De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een dergelijke weigering de beheerder van een systeem voor stadsverwarming en -koeling aan de bevoegde instantie overeenkomstig lid 9 relevante informatie verstrekt over de maatregelen die nodig zijn om het systeem te versterken , met inbegrip van de economische gevolgen van de maatregelen .

Amendement 212

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Nieuwe systemen voor stadsverarming en -koeling kunnen op verzoek voor een bepaalde periode worden vrijgesteld van de toepassing van lid 4. De bevoegde autoriteit beslist geval per geval over dergelijke vrijstellingsverzoeken. Een vrijstelling wordt uitsluitend toegekend indien het nieuwe systeem voor stadsverwarming of -koeling een „efficiënte stadsverwarming en -koeling” is in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU en indien het systeem gebruikmaakt van het potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en afvalwarmte of -koude zoals vastgesteld in de overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU uitgevoerde uitgebreide beoordeling.

6.   Nieuwe systemen voor stadsverwarming en -koeling kunnen op verzoek voor een bepaalde periode worden vrijgesteld van de toepassing van lid 4. De bevoegde autoriteit beslist geval per geval over dergelijke vrijstellingsverzoeken. Een vrijstelling wordt uitsluitend toegekend indien het nieuwe systeem voor stadsverwarming of -koeling een „efficiënte stadsverwarming en -koeling” is in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU en indien het systeem gebruikmaakt van het potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen , hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in de zin van artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU, en afvalwarmte of -koude zoals vastgesteld in de overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU uitgevoerde uitgebreide beoordeling.

Amendement 213

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Het recht om te worden ontkoppeld of van leverancier te veranderen kan worden uitgeoefend door individuele afnemers, gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht door afnemers of door partijen die namens afnemers optreden. In het geval van appartementsgebouwen kan een dergelijke ontkoppeling uitsluitend worden uitgevoerd op het niveau van het volledige gebouw.

7.   Het recht om te worden ontkoppeld kan worden uitgeoefend door individuele afnemers, gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht door afnemers of door partijen die namens afnemers optreden. In het geval van appartementsgebouwen kan een dergelijke ontkoppeling uitsluitend worden uitgevoerd op het niveau van het volledige gebouw.

Amendement 214

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   De lidstaten vereisen dat beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste tweejaarlijks , in samenwerking met de beheerders van systemen voor stadsverwarming of -koeling in hun respectieve gebieden, beoordelen wat het potentieel is van systemen voor stadsverwarming of -koeling om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verstrekken, met inbegrip van vraagrespons en opslag van overtollige, uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel meer hulpbronnen- en kostenefficiënt zou zijn dan andere mogelijke oplossingen.

8.   De lidstaten vereisen dat beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste om de vier jaar , in samenwerking met de beheerders van systemen voor stadsverwarming of -koeling in hun respectieve gebieden, beoordelen wat het potentieel is van systemen voor stadsverwarming of -koeling om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verstrekken, met inbegrip van vraagrespons en opslag van overtollige, uit hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel meer hulpbronnen- en kostenefficiënt zou zijn dan andere mogelijke oplossingen.

Amendement 215

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 24 — lid 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

9.   De lidstaten wijzen een of meerdere onafhankelijke instanties aan om ervoor te zorgen dat de rechten van de consument en regels voor het beheer van systemen voor stadsverwarming en -koeling in overeenstemming met dit artikel duidelijk zijn gedefinieerd en worden afgedwongen.

9.   De lidstaten wijzen een of meerdere bevoegde instanties aan om ervoor te zorgen dat de rechten van de consument en regels voor het beheer van systemen voor stadsverwarming en -koeling in overeenstemming met dit artikel duidelijk zijn gedefinieerd en worden afgedwongen.

Amendement 216

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met ingang van 1 januari 2021 eisen de lidstaten dat de totale hoeveelheid transportbrandstoffen die brandstofleveranciers tijdens een kalenderjaar leveren voor consumptie of gebruik op de markt, een minimumaandeel bevat van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en van hernieuwbare elektriciteit.

Om het in artikel 3 bedoelde streefcijfer van 12 % energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie te halen, eisen de lidstaten met ingang van 1 januari 2021 dat de totale hoeveelheid transportbrandstoffen die brandstofleveranciers tijdens een kalenderjaar leveren voor consumptie of gebruik op de markt, een minimumaandeel bevat van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong , van brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof en van hernieuwbare elektriciteit.

Amendement 217

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het minimumaandeel zal in 2021 ten minste 1,5  % bedragen en stijgen tot minstens 6,8  % in 2030, waarbij de in deel B van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. Binnen dit totale aandeel zijn geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, per 1 januari 2021 goed voor minstens 0,5  % van de transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt en uiterlijk in 2030 voor minstens 3,6  %, waarbij de in deel C van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd.

Het minimumaandeel zal in 2021 ten minste 1,5  % bedragen en stijgen tot minstens 10  % in 2030, waarbij de in deel B van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd. Binnen dit totale aandeel zijn geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, per 1 januari 2021 goed voor minstens 0,5  % van de transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt en uiterlijk in 2030 voor minstens 3,6  %, waarbij de in deel C van bijlage X uitgezette koers wordt gevolgd.

 

Brandstofleveranciers die uitsluitend brandstoffen in de vorm van elektriciteit en hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong leveren, hoeven niet te voldoen aan het minimumaandeel van energie uit geavanceerde biobrandstoffen, andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen.

Amendement 218

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

voor de berekening van de noemer, zijnde de energie-inhoud van de in het vervoer over de weg of per spoor verbruikte transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt, wordt rekening gehouden met benzine, diesel, aardgas, biobrandstoffen, biogas, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen en elektriciteit;

a)

voor de berekening van de noemer, zijnde de energie-inhoud van de in het vervoer over de weg of per spoor verbruikte transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt, wordt rekening gehouden met benzine, diesel, aardgas, biobrandstoffen, biogas, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof en elektriciteit;

Amendement 219

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter b — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

voor de berekening van de teller wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van geavanceerd biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen die aan alle vervoerssectoren worden geleverd, en aan wegvoertuigen geleverde hernieuwbare elektriciteit.

b)

voor de berekening van de teller wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van geavanceerd biobrandstoffen en andere biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, brandstoffen op basis van gerecycleerde koolstof die aan alle vervoerssectoren worden geleverd, en aan wegvoertuigen geleverde hernieuwbare elektriciteit.

Amendement 220

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 — alinea 4 — letter b — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de berekening van de teller wordt de bijdrage van biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in deel B van bijlage IX vermelde grondstoffen, beperkt tot 1,7  % van de energie-inhoud van transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt , en wordt de bijdrage van in de lucht- en zeevaartsector geleverde brandstoffen geacht 1,2 maal hun energie-inhoud te zijn .

Voor de berekening van de teller wordt de bijdrage van biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in deel B van bijlage IX vermelde grondstoffen, beperkt tot 1,7  % van de energie-inhoud van transportbrandstoffen die worden geleverd voor consumptie of gebruik op de markt.

 

De lidstaten kunnen de beperking die geldt voor grondstoffen van deel B van bijlage IX wijzigen indien dit kan worden gerechtvaardigd op grond van de beschikbaarheid van grondstoffen. Eventuele wijzigingen moeten worden goedgekeurd door de Commissie.

 

De bijdrage van in de lucht- en zeevaartsector geleverde brandstoffen wordt geacht respectievelijk 2 maal en 1,2  maal de energie-inhoud ervan te zijn, en de bijdrage van aan wegvoertuigen geleverde hernieuwbare elektriciteit wordt geacht 2,5  maal de energie-inhoud ervan te zijn .

Amendement 221

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De lidstaten mogen hun nationale beleidsmaatregelen om aan de verplichtingen in het kader van dit artikel te voldoen, vormgeven als een verplichting met betrekking tot broeikasgasemissiereductie, en mogen deze maatregelen ook toepassen op uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen, mits dit geen averechtse uitwerking heeft op de doelstellingen van de circulaire economie en mits er wordt voldaan aan het in lid 1 bedoelde aandeel energie uit hernieuwbare bronnen.

Amendement 223

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Om het aandeel hernieuwbare elektriciteit te bepalen voor de toepassing van lid 1 kan of het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Unie, of het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de lidstaat waar de elektriciteit wordt geleverd, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt . In beide gevallen wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel  19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt .

3.   Om het aandeel hernieuwbare elektriciteit te bepalen voor de toepassing van lid 1 wordt het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de lidstaat waar de elektriciteit wordt geleverd, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt , op voorwaarde dat er voldoende bewijs is dat het om additionele elektriciteit uit hernieuwbare bronnen gaat. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel  32 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn om een methodologie tot stand te brengen, waaronder een methodologie voor de lidstaten om hun uitgangswaarde vast te stellen, voor het bewijzen van additionaliteit .

Amendement 224

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

In afwijking van de eerste alinea wordt voor het bepalen van het aandeel elektriciteit voor de toepassing van lid 1, elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting op een installatie voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit en die aan wegvoertuigen wordt geleverd, volledig als hernieuwbare elektriciteit beschouwd. Op dezelfde manier wordt elektriciteit die verkregen wordt via langlopende stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare elektriciteit, volledig als hernieuwbare elektriciteit beschouwd. Hoe dan ook wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt.

Amendement 225

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 3 — alinea 3 — letter a — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, kan of het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Unie of het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen. In beide gevallen wordt een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong geschrapt.

Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, kan het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, worden gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen. Een gelijkwaardige hoeveelheid overeenkomstig artikel 19 afgegeven garanties van oorsprong wordt geschrapt.

Amendement 226

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zetten een databank op die het mogelijk maakt transportbrandstoffen te volgen die in aanmerking komen om te worden meegeteld bij de berekening van de in lid 1, onder b), bedoelde teller en eisen dat de betrokken marktdeelnemers informatie invoeren over de transacties en de duurzaamheidskenmerken van de in aanmerking komende brandstoffen, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot aan de brandstofleverancier die de brandstof op de markt brengt.

De Commissie zet een Uniedatabank op die het mogelijk maakt transportbrandstoffen , waaronder elektriciteit, te volgen die in aanmerking komen om te worden meegeteld bij de berekening van de in lid 1, onder b), bedoelde teller . De lidstaten eisen van de betrokken marktdeelnemers dat zij informatie invoeren over de transacties en de duurzaamheidskenmerken van de in aanmerking komende brandstoffen, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot aan de brandstofleverancier die de brandstof op de markt brengt.

Amendement 227

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 4 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De nationale databanken worden onderling met elkaar verbonden zodat brandstoftransacties tussen lidstaten kunnen worden gevolgd. Om ervoor te zorgen dat de nationale databanken compatibel zijn, stelt de Commissie technische specificaties met betrekking tot hun inhoud en gebruik vast door overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen.

De Commissie stelt technische specificaties met betrekking tot hun inhoud en gebruik vast door overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast te stellen.

Amendement 228

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De lidstaten brengen verslag uit over de geaggregeerde gegevens uit de nationale databanken , met inbegrip van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de brandstoffen, overeenkomstig bijlage VII van Verordening [governance].

5.   De lidstaten brengen verslag uit over de geaggregeerde gegevens, met inbegrip van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de brandstoffen, overeenkomstig bijlage VII bij Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ]. De Commissie publiceert op jaarbasis geaggregeerde gegevens uit de databank.

Amendement 229

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 3, onder b), van dit artikel bedoelde methodologie nader te specifieren ter bepaling van het aandeel biobrandstoffen uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt, ter specificering van de methodologie voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen , en ter bepaling van de minimumreductie van broeikasgasemissies nodig voor deze brandstoffen voor de toepassing van lid 1 van deze richtlijn .

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door de in lid 3, onder b), van dit artikel bedoelde methodologie nader te specificeren ter bepaling van het aandeel biobrandstoffen uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt, ter specificering van de methodologie voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en koolstofarme fossiele brandstoffen, die worden verkregen uit afgas dat ontstaat als het onvermijdelijke en onbedoelde nevenproduct van de vervaardiging of productie van voor commercieel gebruik en/of verkoop bestemde producten , en ter bepaling van de minimumreductie van broeikasgasemissies nodig voor deze brandstoffen voor de toepassing van lid 1 van dit artikel .

Amendement 230

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 25 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, in de context van de tweejaarlijkse beoordeling van de in het kader van Verordening [governance] geboekte voortgang, of de in lid 1 bedoelde verplichting daadwerkelijk innovatie stimuleert en de reductie van broeikasgasemmissies in de vervoerssector bevordert en of de toepasselijke vereisten inzake broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen en biogassen passend zijn. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de in lid 1 bedoelde verplichting.

7.   Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, in de context van de tweejaarlijkse beoordeling van de in het kader van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ] geboekte voortgang, of de in lid 1 bedoelde verplichting daadwerkelijk innovatie stimuleert en de reductie van broeikasgasemissies in de vervoerssector waarborgt en of de toepasselijke vereisten inzake broeikasgasemissiereductie voor biobrandstoffen en biogassen passend zijn. Bij deze beoordeling wordt ook nagegaan of met de bepalingen van dit artikel inderdaad wordt voorkomen dat hernieuwbare energie dubbel wordt geteld. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de in lid 1 bedoelde verplichting. De gewijzigde verplichtingen handhaven ten minste de niveaus die overeenkomen met de capaciteit voor geavanceerde biobrandstoffen die in 2025 reeds geïnstalleerd of in aanbouw is.

Amendement 231

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 1 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Energie uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt enkel in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid hieronder, indien ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de leden 2 tot en met 6 en aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7:

1.    Ongeacht of de grondstoffen werden geteeld op het grondgebied van de Unie of daarbuiten, wordt energie uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen enkel in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid hieronder, indien ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de leden 2 tot en met 6 en aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7:

Amendement 232

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 1 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

het in aanmerking komen voor financiële steun voor het verbruik van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.

c)

het in aanmerking komen voor financiële steun , met inbegrip van fiscale prikkels, voor het verbruik van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.

Amendement 323

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die vervaardigd zijn uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeven, om in aanmerking te worden genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid alleen te voldoen aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7. Deze bepaling is ook van toepassing op afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.

Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die vervaardigd zijn uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeven, om in aanmerking te worden genomen voor de doeleinden genoemd onder a), b) en c) van dit lid alleen te voldoen aan de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van lid 7 . Bij de productie ervan uit afvalstoffen en residuen die onder Richtlijn 2008/98/EG vallen, wordt evenwel het beginsel van de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG in acht genomen. Deze bepaling is ook van toepassing op afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.

Amendement 234

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Uit afval en residuen van landbouwgrond geproduceerde biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen worden alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden als bedoeld onder a), b) en c), van dit lid wanneer de beheerders maatregelen hebben genomen om negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit en de koolstof in de bodem tot een minimum te beperken. Informatie over deze maatregelen wordt overeenkomstig artikel 27, lid 3, bekendgemaakt.

Amendement 235

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 1 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Biomassabrandstoffen hoeven alleen te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van de leden 2 tot en met 7 indien zij worden gebruikt in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling of brandstoffen, met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer in het geval van vaste biomassabrandstoffen, of met een elektrische capaciteit van 0,5  MW of meer in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen. De lidstaten kunnen de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie toepassen op installaties met een lagere brandstofcapaciteit.

Biomassabrandstoffen hoeven alleen te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van de leden 2 tot en met 7 indien zij worden gebruikt in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling of brandstoffen, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 20 MW of meer in het geval van vaste biomassabrandstoffen, of met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 2  MW of meer in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen. De lidstaten kunnen de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie toepassen op installaties met een lagere brandstofcapaciteit.

Amendement 236

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

bos met grote biodiversiteit en andere beboste grond die rijk is aan soorten en niet is aangetast, of die door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grond met grote biodiversiteit, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden;

Amendement 237

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 2 — letter c — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

grasland met grote biodiversiteit van meer dan een hectare dat:

c)

grasland met grote biodiversiteit , met inbegrip van beboste weiden en weilanden, dat:

Amendement 238

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 2 — letter c — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

niet-natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden grasland te zijn en dat rijk is aan soorten en niet is aangetast  en door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grasland met grote biodiversiteit, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland met grote biodiversiteit.

ii)

niet-natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden grasland te zijn en dat rijk is aan soorten en niet is aangetast  of door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grasland met grote biodiversiteit, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland met grote biodiversiteit.

Amendement 239

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden, genoemd in lid 1, onder a), b) en c), mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was.

4.   Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden, genoemd in lid 1, onder a), b) en c), mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was , tenzij door verifieerbaar bewijs wordt aangetoond dat de teelt en het oogsten van grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt .

Amendement 240

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), voldoen aan de volgende eisen om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa tot een minimum te beperken:

5.   De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), voldoen aan de volgende eisen om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa tot een minimum te beperken:

a)

in het land waar de bosbiomassa is geoogst, is nationale en/of subnationale wetgeving van kracht die van toepassing is op de oogst, alsmede monitoring- en handhavingssystemen die ervoor zorgen dat:

a)

in het land waar de bosbiomassa is geoogst, is nationale en/of subnationale wetgeving van kracht die van toepassing is op de oogst, alsmede monitoring- en handhavingssystemen die ervoor zorgen dat:

 

i)

het oogsten gebeurt in overeenstemming met de voorwaarden van de oogstvergunning binnen in een wettig officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen;

 

i)

het oogsten gebeurt in overeenstemming met de voorwaarden van de oogstvergunning of een gelijkwaardig bewijs van het wettelijk recht om te oogsten binnen de in een wettig officieel publicatieblad bekendgemaakte nationale of regionale grenzen;

 

ii)

de gebieden waar is geoogst, worden herbebost;

 

ii)

de gebieden waar is geoogst, worden herbebost;

 

iii)

gebieden met een hoge instandhoudingswaarde , met inbegrip van watterrijke gebieden en veengebieden, worden beschermd;

 

iii)

gebieden die bij internationale of nationale wetgeving of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen ter bevordering van het behoud van de biodiversiteit of met het oog op de instandhouding van de natuur , met inbegrip van waterrijke gebieden en veengebieden, worden beschermd;

 

iv)

de gevolgen van het oogsten van bossen op de bodemkwaliteit en de biodiversiteit tot een minimum worden beperkt ; en

 

iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden, teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken ; en

 

v)

er niet meer wordt geoogst dan de productiecapaciteit van het bos op lange termijn toelaat ;

 

v)

het oogsten de productiecapaciteit van het bos op lange termijn handhaaft of verbetert op landelijk of regionaal niveau ;

b)

wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bosbedrijf beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat:

b)

wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bevoorradingsgebied aanvullende informatie over de wettigheid en over de bosbeheerpraktijken worden verstrekt om ervoor te zorgen dat:

 

i)

de bosbiomassa is geoogst op grond van een wettelijke vergunning ;

 

i)

het oogsten gebeurt in overeenstemming met de voorwaarden van de oogstvergunning of een gelijkwaardig nationaal of regionaal bewijs van het wettelijk recht om te oogsten ;

 

ii)

de gebieden waar is geoogst, worden herbebost;

 

ii)

de gebieden waar is geoogst, worden herbebost;

 

iii)

gebieden met een hoge instandhoudingswaarde , met inbegrip van veengebieden en waterrijke gebieden, worden geïdentificeerd en beschermd;

 

iii)

gebieden die bij internationale of nationale wetgeving of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen ter bevordering van het behoud van de biodiversiteit of met het oog op de instandhouding van de natuur , met inbegrip van waterrijke gebieden en veengebieden , worden beschermd;

 

iv)

de gevolgen van het oogsten van bossen op de bodemkwaliteit en de biodiversiteit tot een minimum worden beperkt ;

 

iv)

het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden; met inbegrip van de gebieden die deze gebieden omringen, op voorwaarde dat zij door het oogsten worden beïnvloed ;

 

v)

er niet meer wordt geoogst dan de productiecapaciteit van het bos op lange termijn toelaat.

 

v)

het oogsten de productiecapaciteit van het bos op lange termijn handhaaft of verbetert op landelijk of regionaal niveau; en

 

 

vi)

in milieu- en natuurregels of -maatregelen is voorzien die stroken met de desbetreffende milieu- en natuurnormen van de Unie.

Amendement 241

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 6 — alinea 1 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

een nationaal vastgestelde bijdrage (Nationally Determined Contribution of NDC) voor het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) hebben ingediend, die betrekking heeft op emissies en verwijderingen van landbouw, bosbouw en landgebruik om ervoor te zorgen dat wijzigingen in de koolstofvoorraad die verband houden met de oogst van biomassa worden verrekend in het in de NDC gespecificeerde streefcijfer van het land voor het terugdringen of beperken van broeikasgasemissies, of dat er nationale of subnationale wetgeving van kracht is, overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, die van toepassing is op het oogsten, met het oog op de instandhouding en de uitbreiding van koolstofvoorraden en -putten;

ii)

een nationaal vastgestelde bijdrage (Nationally Determined Contribution of NDC) voor het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) hebben ingediend, die betrekking heeft op emissies en verwijderingen van landbouw, bosbouw en landgebruik om ervoor te zorgen dat wijzigingen in de koolstofvoorraad die verband houden met de oogst van biomassa worden verrekend in het in de NDC gespecificeerde streefcijfer van het land voor het terugdringen of beperken van broeikasgasemissies, of dat er nationale of subnationale wetgeving van kracht is, overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, en dat emissies van de sector landgebruik de verwijderingen niet overschrijden, hetgeen van toepassing is op het oogsten, met het oog op de instandhouding en de uitbreiding van koolstofvoorraden en -putten;

Amendement 242

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 6 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bosbedrijf beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos worden gehandhaafd.

Wanneer geen bewijs beschikbaar is met betrekking tot het bepaalde in de eerste alinea, worden biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c), indien op het niveau van het bevoorradingsgebied beheersystemen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos worden gehandhaafd of verhoogd .

Amendement 243

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 6 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, vaststellen hoe wordt aangetoond dat is voldaan aan de eisen van de leden 5 en 6.

Uiterlijk op 1 januari 2021 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, vast hoe wordt aangetoond dat is voldaan aan de eisen van de leden 5 en 6.

Amendement 244

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 6 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 31 december 2023 beoordeelt de Commissie op basis van de beschikbare gegevens of de in de leden 5 en 6 bedoelde criteria op doeltreffende wijze het risico op het gebruik van niet-duurzame biomassa tot een minimum beperken en voldoen aan de eisen in het kader van LULUCF. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de eisen van de leden 5 en 6.

Uiterlijk op 31 december 2023 beoordeelt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, op basis van de beschikbare gegevens of de in de leden 5 en 6 bedoelde criteria op doeltreffende wijze het risico op het gebruik van niet-duurzame biomassa tot een minimum beperken en voldoen aan de eisen in het kader van LULUCF. Indien nodig dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van de eisen van de leden 5 en 6 voor de periode na 2030 .

Amendement 245

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 7 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

ten minste 50 % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015;

a)

ten minste 50 % voor biobrandstoffen , uit biomethaan gewonnen brandstoffen voor gebruik in het vervoer, en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015;

Amendement 246

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 7 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

ten minste 60 % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel werden vanaf 5 oktober 2015;

b)

ten minste 60 % voor biobrandstoffen , uit biomethaan gewonnen brandstoffen voor gebruik in het vervoer, en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel werden vanaf 5 oktober 2015;

Amendement 247

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 7 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

ten minste 70  % voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 1 januari 2021;

c)

ten minste 65  % voor biobrandstoffen , uit biomethaan gewonnen brandstoffen voor gebruik in het vervoer, en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in installaties die operationeel worden na 1 januari 2021;

Amendement 248

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 7 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

ten minste 80  % voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling uit biomassabrandstoffen die worden gebruikt in installaties die operationeel worden na 1 januari 2021, en ten minste 85  % voor installaties die operationeel worden na 1 januari 2026.

d)

ten minste 70  % voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling uit biomassabrandstoffen die worden gebruikt in installaties die operationeel worden na 1 januari 2021, en ten minste 80  % voor installaties die operationeel worden na 1 januari 2026.

Amendement 249

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 7 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten kunnen hogere broeikasgasemissiereducties vaststellen dan bepaald in dit lid.

Amendementen 297 en 356

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Elektriciteit uit biomassabrandstoffen die wordt geproduceerd in installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, wordt alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c) indien zij is geproduceerd aan de hand van hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie als omschreven in artikel 2, lid 34, van Richtlijn 2012/27/EU. Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), is deze bepaling alleen van toepassing op installaties die na [3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] van start gaan. Voor de toepassing van lid 1, onder c), laat deze bepaling de overheidssteun die wordt verleend in het kader van regelingen die uiterlijk op [ 3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] worden goedgekeurd, onverlet.

Elektriciteit uit biomassabrandstoffen die wordt geproduceerd in installaties met een brandstofcapaciteit van 20 MW of meer, wordt alleen in aanmerking genomen voor de doeleinden genoemd in lid 1, onder a), b) en c) van dit artikel indien zij is geproduceerd aan de hand van hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie als omschreven in artikel 2, lid 34, van Richtlijn 2012/27/EU , of is geproduceerd in installaties voor alleen elektriciteit die een netto elektrische efficiëntie behalen van ten minste 40 % en geen gebruik maken van fossiele brandstoffen . Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b) van dit artikel, is deze bepaling alleen van toepassing op installaties die na [3 jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] van start gaan. Voor de toepassing van lid 1, onder c) van dit artikel, laat deze bepaling de overheidssteun die wordt verleend in het kader van regelingen die uiterlijk op [ 1  jaar na de datum van aanneming van deze richtlijn] worden goedgekeurd, onverlet.

Amendement 251

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 8 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De eerste alinea is niet van toepassing op elektriciteit die is geproduceerd in installaties waarvoor niet de verplichting geldt om overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) hoogrenderende-warmtekrachtkoppelingtechnologie toe te passen, op voorwaarde dat deze installaties uitsluitend gebruikmaken van biomassabrandstoffen geproduceerd uit residuen onder normale bedrijfsomstandigheden.

Amendement 252

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 bis.     De Commissie brengt uiterlijk … [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en daarna om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de effecten en voordelen van in de Unie verbruikte biobrandstoffen, onder meer over de productie van voedsel en diervoeder en andere materialen, en de economische, sociale en milieuduurzaamheid, zowel binnen de Unie als in derde landen.

Amendement 253

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 26 — lid 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

8 ter.     In afwijking van de leden 1 tot en met 8 bis van dit artikel, en rekening houdend met de bijzonderheden van de ultraperifere gebieden als vastgesteld in artikel 349 VWEU, is artikel 26 van deze richtlijn niet van toepassing op die gebieden. Uiterlijk … [zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel voor waarin voor de ultraperifere gebieden criteria worden vastgesteld inzake de duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies. In deze criteria wordt rekening gehouden met de specifieke lokale kenmerken. De ultraperifere gebieden moeten met name het volledige potentieel van hun hulpbronnen kunnen benutten, met inachtneming van strikte duurzaamheidscriteria, teneinde de opwekking van hernieuwbare energie op te voeren en hun energieonafhankelijkheid te stimuleren.

Amendement 255

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

toelaat leveringen van grondstoffen of biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen met verschillende duurzaamheidskenmerken en verschillende kenmerken met betrekking tot de broeikasgasemissiereductie te mengen, bijvoorbeeld in een container, verwerkings- of logistiekfaciliteit of transmissie- en distributie-infrastructuur of -locatie;

a)

toelaat leveringen van grondstoffen of biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen met verschillende duurzaamheidskenmerken en verschillende kenmerken met betrekking tot de broeikasgasemissiereductie te mengen, bijvoorbeeld in een container, verwerkings- of logistiekfaciliteit of transmissie- en distributie-infrastructuur of -locatie , op voorwaarde dat elke levering op zichzelf voldoet aan de in artikel 26 vastgestelde vereisten, en dat er passende systemen voorhanden zijn om de naleving van de afzonderlijke leveringen te controleren en te meten ;

Amendement 256

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Ter bevordering van de grensoverschrijdende handel en de informatieverstrekking aan consumenten, bevatten de garanties van oorsprong voor in het net geïnjecteerde hernieuwbare energie informatie over de duurzaamheidscriteria en de broeikasgasemissiereducties als omschreven in artikel 26, leden 2 tot en met 7, en kunnen zij afzonderlijk worden overgedragen.

Amendement 257

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

als de verwerking van een levering grondstoffen slechts leidt tot één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, worden de omvang van de levering en de desbetreffende duurzaamheidskenmerken en kenmerken met betrekking tot de broeikasgasemissiereductie aangepast door toepassing van een omzettingsfactor die de verhouding weergeeft tussen de massa van de output die bestemd is voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, en de massa van de grondstof vóór verwerking;

a)

als de verwerking van een levering grondstoffen slechts leidt tot één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, worden de omvang van de levering en de desbetreffende duurzaamheidskenmerken en kenmerken met betrekking tot de broeikasgasemissiereductie aangepast door toepassing van een omzettingsfactor die de verhouding weergeeft tussen de massa van de output die bestemd is voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen, en de massa van de grondstof vóór verwerking , op voorwaarde dat elke levering waaruit het mengsel is samengesteld aan de vereisten van artikel 26 voldoet ;

Amendement 258

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de marktpartijen betrouwbare informatie over de naleving van de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van artikel 26, leden 2 tot en met 7, indienen en de gegevens die gebruikt zijn om die informatie op te stellen, op verzoek ter beschikking van de lidstaat stellen. De lidstaten verplichten de marktpartijen om een passende norm op te stellen voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie, en om aan te tonen dat dit gebeurd is. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktpartijen gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude. Voorts wordt ook de frequentie en de methode van de monsterneming gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.

3.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de marktpartijen betrouwbare informatie over de naleving van de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie van artikel 26, leden 2 tot en met 7, indienen en de gegevens die gebruikt zijn om die informatie op te stellen, op verzoek ter beschikking van de lidstaat stellen. De lidstaten verplichten de marktpartijen om een passende norm op te stellen voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie, en om aan te tonen dat dit gebeurd is. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktpartijen gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude , met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd, opdat de levering of een deel ervan overeenkomstig artikel 26, leden 2 tot en met 7, een afvalstof of residu kan worden . Voorts wordt ook de frequentie en de methode van de monsterneming gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.

Amendement 259

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de biobrandstoffen, de vloeibare biomassa en de biomassabrandstoffen in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn.

De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de biobrandstoffen, de vloeibare biomassa en de biomassabrandstoffen in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn. Informatie betreffende de geografische oorsprong van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt voor de consumenten beschikbaar gesteld.

Amendement 260

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 26, lid 7, en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 26, leden 2 tot en met 6, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Om aan te tonen dat is voldaan aan de eisen van artikel 26, leden 5 en 6, voor bosbiomassa, kunnen de marktpartijen beslissen het vereiste bewijs rechtstreeks op het niveau van het bosbedrijf te verstrekken. Voor de toepassing van artikel 26, lid 2, onder b), ii), kan de Commissie tevens gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de International Union for the Conservation of Nature.

4.   De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 26, lid 7, en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 26, leden 2 tot en met 6, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Om aan te tonen dat is voldaan aan de eisen van artikel 26, leden 5 en 6, voor bosbiomassa, kunnen de marktpartijen beslissen het vereiste bewijs rechtstreeks op het niveau van het bevoorradingsgebied te verstrekken. Voor de toepassing van artikel 26, lid 2, onder b), ii), kan de Commissie tevens gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de International Union for the Conservation of Nature.

Amendement 261

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 5 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om ervoor te zorgen dat op een efficiënte en geharmoniseerde manier wordt gecontroleerd of de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie worden nageleefd, en met name ten behoeve van fraudepreventie kan de Commissie uitvoeringsbepalingen, met inbegrip van passende normen voor betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, vaststellen en alle vrijwillige systemen ertoe verplichten die normen toe te passen. Bij het bepalen van die normen besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de noodzaak om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Dat geschiedt door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. In dergelijke uitvoeringshandelingen wordt een termijn gesteld waarbinnen de vrijwillige systemen de normen geïmplementeerd moeten hebben. De Commissie kan besluiten tot erkenning van vrijwillige systemen intrekken indien zij die normen niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben geïmplementeerd.

Om ervoor te zorgen dat op een efficiënte en geharmoniseerde manier wordt gecontroleerd of de duurzaamheidscriteria en de criteria inzake broeikasgasemissiereductie worden nageleefd, en met name ten behoeve van fraudepreventie kan de Commissie uitvoeringsbepalingen, met inbegrip van passende normen voor betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, vaststellen en alle vrijwillige systemen ertoe verplichten die normen toe te passen. Bij het bepalen van die normen besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de noodzaak om de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Dat geschiedt door middel van uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld volgens de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. In dergelijke uitvoeringshandelingen wordt een termijn gesteld waarbinnen de vrijwillige systemen de normen geïmplementeerd moeten hebben. De Commissie kan besluiten tot erkenning van vrijwillige systemen intrekken indien zij die normen niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben geïmplementeerd. Indien een lidstaat zijn bezorgdheid uit over de werking van een vrijwillig systeem, onderzoekt de Commissie deze kwestie en neemt zij passende maatregelen.

Amendement 262

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 27 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De Commissie kan op elk moment de betrouwbaarheid controleren van de informatie inzake de naleving van de duurzaamheidscriteria of de broeikasgasemissiereductie die door op de markt van de Unie actieve marktpartijen wordt verstrekt, ook op verzoek van een lidstaat.

Amendement 263

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Grondstoffen waarvan de productie heeft geleid tot directe veranderingen in het landgebruik, zoals een verandering van een van de volgende IPCC-categorieën van landgebruik: van bosland, grasland, waterrijke gebieden, woongebieden of overig land, in akkerland of land voor vaste gewassen, en waarbij de emissiewaarde ten gevolge van directe veranderingen in het landgebruik (el) wordt berekend overeenkomstig punt 7 van deel C van bijlage V, worden geacht een geraamde emissie ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik te hebben ter waarde van nul.

Amendement 264

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten kunnen bij de Commissie verslagen indienen met informatie over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouwgrondstoffen van de gebieden op hun grondgebied die volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad als niveau 2 in de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek („NUTS”) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld. De verslagen gaan vergezeld van een beschrijving van de methode en de gegevensbronnen die zijn gebruikt om het niveau van de emissies te berekenen. Die methode houdt rekening met de bodemkenmerken, het klimaat en de verwachte opbrengst aan grondstoffen.

2.   De lidstaten kunnen bij de Commissie verslagen indienen met informatie over de typische broeikasgasemissies ten gevolge van de teelt van landbouw- en bosbouwgrondstoffen van de gebieden op hun grondgebied die volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad als niveau 2 in de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek („NUTS”) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld. De verslagen gaan vergezeld van een beschrijving van de methode en de gegevensbronnen die zijn gebruikt om het niveau van de emissies te berekenen. Die methode houdt rekening met de bodemkenmerken, het klimaat en de verwachte opbrengst aan grondstoffen.

Amendement 265

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie kan door middel van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vast te stellen uitvoeringshandeling besluiten dat de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten ten behoeve van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouwgrondstoffen voor biomassabrandstoffen die in de in die verslagen opgenomen gebieden wordt geproduceerd voor de doeleinden van artikel 26, lid 7. Die gegevens mogen dan ook worden gebruikt in de plaats van de gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt als vastgelegd in deel D of E van bijlage V voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en in deel C van bijlage VI voor biomassabrandstoffen.

4.   De Commissie kan door middel van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vast te stellen uitvoeringshandeling besluiten dat de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verslagen nauwkeurige gegevens bevatten ten behoeve van de meting van broeikasgasemissies gerelateerd aan de verbouwing van landbouw- en bosbouwgrondstoffen voor biomassabrandstoffen die in de in die verslagen opgenomen gebieden worden geproduceerd voor de doeleinden van artikel 26, lid 7. Die gegevens mogen dan ook worden gebruikt in de plaats van de gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt als vastgelegd in deel D of E van bijlage V voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en in deel C van bijlage VI voor biomassabrandstoffen.

Amendement 266

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 28 — lid 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie evalueert regelmatig de bijlagen V en VI, met het oog op de toevoeging of de herziening van waarden voor productieketens voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. Tijdens die evaluatie wordt tevens de wijziging van de in bijlage V, deel C, en in bijlage VI, deel B, vastgestelde methode in overweging genomen.

De Commissie evalueert regelmatig de bijlagen V en VI, met het oog op de toevoeging of de herziening van waarden voor productieketens voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen op basis van de laatste technologische ontwikkelingen en wetenschappelijke bewijzen . Tijdens die evaluatie wordt tevens de wijziging van de in bijlage V, deel C, en in bijlage VI, deel B, vastgestelde methode in overweging genomen.

Amendement 267

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 30 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie houdt toezicht op de oorsprong van de in de Unie verbruikte biobrandstoffen , vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen en analyseert de gevolgen van de productie ervan , met inbegrip van de gevolgen van verdringingseffecten, voor het landgebruik in de Unie en de belangrijkste derde landen die dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa leveren. Dit toezicht is gebaseerd op de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende voortgangsverslagen van de lidstaten, zoals vereist in de artikelen 3, 15 en 18 van Verordening [governance], en van de relevante derde landen en intergouvernementele organisaties en op wetenschappelijke studies en andere relevante informatie. De Commissie houdt ook toezicht op de wijzigingen van de grondstoffenprijzen ten gevolge van het gebruik van biomassa voor energie en op de daarmee verband houdende positieve en negatieve gevolgen voor de voedselvoorzieningszekerheid.

1.   De Commissie houdt toezicht op de oorsprong van de biobrandstoffen en vloeibare biomassa en in de Unie verbruikte biomassabrandstoffen , alsook op de gevolgen van de productie van hernieuwbare energie uit deze en andere bronnen , met inbegrip van de gevolgen van verdringingseffecten, voor het landgebruik in de Unie en de derde landen die dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa leveren. Dit toezicht is gebaseerd op de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de bijbehorende voortgangsverslagen van de lidstaten, zoals vereist in de artikelen 3, 15 en 18 van Verordening … van het Europees Parlement en de Raad [ inzake de governance van de energie-unie, 2016/0375(COD) ], en van de relevante derde landen en intergouvernementele organisaties en op wetenschappelijke studies , satellietobservatiegegevens en andere relevante informatie. De Commissie houdt ook toezicht op de wijzigingen van de grondstoffenprijzen ten gevolge van het gebruik van biomassa voor energie en op de daarmee verband houdende positieve en negatieve gevolgen voor de voedselvoorzieningszekerheid en voor concurrerend gebruik van materialen.

Amendement 268

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 32 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 1 januari 2021.

2.   De in artikel 7, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 1 januari 2021.

Amendement 269

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 32 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 3, artikel 7, lid 5, artikel 7, lid 6, artikel 19, leden 11 en 14, artikel 25, lid 6, en artikel 28, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 270

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

 

1.

De streefcijfers van de lidstaten voor 2030 zijn gelijk aan de som van de volgende componenten, elk uitgedrukt in procentpunten:

 

a)

het nationale bindende streefcijfer van de lidstaat voor 2020 als opgenomen in bijlage I;

 

b)

een forfaitaire bijdrage („CFlat”);

 

c)

een op het bbp per hoofd van de bevolking gebaseerde bijdrage („CGDP”);

 

d)

een op het potentieel gebaseerde bijdrage („CPotential”);

 

e)

een bijdrage die de interconnectiegraad van de lidstaat weergeeft („CInterco”).

 

2.

CFlat is hetzelfde bedrag voor elke lidstaat. De som van de CFlat-bijdragen van alle lidstaten zorgt voor een bijdrage van 30 % aan het verschil tussen de streefcijfers van de Unie voor 2030 en 2020.

 

3.

De CGDP-bijdrage wordt onder de lidstaten verdeeld aan de hand van een index van het bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het gemiddelde van de Unie, waarbij de index voor elke lidstaat afzonderlijk maximaal 150 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt. De som van de CGDP-bijdragen van alle lidstaten zorgt voor een bijdrage van 30 % aan het verschil tussen de streefcijfers van de Unie voor 2030 en 2020.

 

4.

De CPotential -bijdrage wordt onder de lidstaten verdeeld aan de hand van het verschil tussen het aandeel hernieuwbare energiebronnen (HEB) van een lidstaat in 2030 zoals blijkt uit het Primes EUCO3535-scenario en het nationale bindende streefcijfer van die lidstaat voor 2020. De som van de CPotential-bijdragen van alle lidstaten zorgt voor een bijdrage van 30 % aan het verschil tussen de streefcijfers van de Unie voor 2030 en 2020.

 

5.

De CInterco-bijdrage wordt onder de lidstaten verdeeld aan de hand van een index van het aandeel elektriciteitsinterconnecties ten opzichte van het gemiddelde van de Unie, waarbij de index van het aandeel interconnecties voor elke lidstaat afzonderlijk maximaal 150 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt. De som van de CInterco-bijdragen van alle lidstaten zorgt voor een bijdrage van 10 % aan het verschil tussen de streefcijfers van de Unie voor 2030 en 2020.

Amendement 271

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage V — Deel C — lid 3 — letter a — formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

REDUCTIE = (E F(t) – E B /E F(t))

REDUCTIE = (E F(t) – E B) /E F(t)

Amendement 272

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage V — Deel C — lid 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

15.

Met betrekking tot de emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof, eccr die rechtstreeks verband houdt met de productie van biobrandstoffen of vloeibare biomassa waaraan deze wordt toegeschreven, wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang van uitgestoten CO2 waarvan de koolstof afkomstig is van biomassa en die gebruikt wordt in de sectoren energie en vervoer .

15.

Met betrekking tot de emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof, eccr , wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang van uitgestoten CO2 waarvan de koolstof afkomstig is van biomassa en die gebruikt wordt om de in commerciële producten en diensten gebruikte CO2 uit fossiele brandstoffen te vervangen .

Amendement 319

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage VI — deel B — lid 3 — letter a — formule 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

REDUCTIE = (EF(t) – EB(t)/ EF(t)

REDUCTIE = (EF(t) – EB(t))/ EF (t)

Amendement 273

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage VII — alinea 1 — streepje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Qusable = de geraamde totale hoeveelheid bruikbare warmte die wordt afgeleverd door warmtepompen die aan de in artikel 7, lid 4, bedoelde criteria voldoen, als volgt ten uitvoer gelegd: enkel warmtepompen waarvoor SPF > 1,15 * 1/η worden in aanmerking genomen;

Qusable = de geraamde totale hoeveelheid bruikbare warmte die wordt afgeleverd door warmtepompen voor de productie van verwarming en koeling die aan de in artikel 7, lid 4, bedoelde criteria voldoen, als volgt ten uitvoer gelegd: enkel warmtepompen waarvoor SPF > 1,15 * 1/η worden in aanmerking genomen;

Amendement 274

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage IX — Deel A — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

De biomassafractie van gemengd stedelijk afval, maar niet gescheiden ingezameld huishoudelijk afval waarvoor de recyclingstreefcijfers gelden overeenkomstig artikel 11, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/98/EG.

Schrappen

Amendementen 284 en 311

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage IX — Deel B — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

Melasse verkregen als bijproduct bij de raffinage van suikerriet of suikerbieten, op voorwaarde dat er is voldaan aan de hoogste industrienormen voor de extractie van suiker.

Schrappen

Amendement 312

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage X — deel A

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deel A: […]

Schrappen


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0392/2017).

(12)   „Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode 2020-2030” (COM(2014)0015).

(1 bis)   Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(17)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(17)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(18)  PB L 198 van 20.7.2006, blz. 18.

(18)  PB L 198 van 20.7.2006, blz. 18.

(21)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(1 bis)   Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/341


P8_TA(2018)0010

Energie-efficiëntie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2016)0761 — C8-0498/2016 — 2016/0376(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 458/16)

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Matiging van de energievraag is een van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie, die op 25 februari 2015 is vastgesteld. Het verbeteren van de energie-efficiëntie zal gunstig zijn voor het milieu, de broeikasgasemissies doen afnemen, de voorzieningszekerheid verbeteren door de afhankelijkheid van de invoer van energie van buiten de Unie te doen afnemen, de energiekosten voor huishoudens en ondernemingen doen dalen, helpen de energiearmoede te verminderen, en leiden tot meer werkgelegenheid en economische activiteit in de gehele economie. Dit ligt in de lijn van de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van de energie-unie en de mondiale klimaatagenda die in het akkoord van Parijs van december 2015 is vastgelegd door de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering .

(1)

Matiging van de energievraag is een van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie, die op 25 februari 2015 is vastgesteld. Het verbeteren van de energie-efficiëntie in de hele energieketen, met inbegrip van opwekking, transmissie, distributie en eindgebruik van energie, zal gunstig zijn voor het milieu , de luchtkwaliteit en de volksgezondheid verbeteren , de broeikasgasemissies doen afnemen, de voorzieningszekerheid verbeteren door de afhankelijkheid van de invoer van energie van buiten de Unie te doen afnemen, de energiekosten voor huishoudens en ondernemingen doen dalen, helpen de energiearmoede te verminderen, en leiden tot meer concurrentievermogen, werkgelegenheid en economische activiteit in de gehele economie , en bijgevolg de levenskwaliteit van de burgers verbeteren . Dit ligt in de lijn van de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van de energie-unie en de mondiale klimaatagenda die is vastgesteld door de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) in Parijs in december 2015 („de Overeenkomst van Parijs”), waarin is bepaald dat de gemiddelde mondiale temperatuurstijging moet worden beperkt tot beduidend minder dan 2 oC in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en dat de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5  oC moeten worden voortgezet .

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) is een stap op weg naar de verwezenlijking van de energie-unie, waarbij energie-efficiëntie moet worden beschouwd als een op zichzelf staande bron van energie. Bij het vaststellen van nieuwe regels voor de aanbodzijde en andere beleidsdomeinen moet rekening worden gehouden met het beginsel „voorrang voor energie-efficiëntie”. De Commissie moet ervoor zorgen dat energie-efficiëntie en vraagrespons onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren met productiecapaciteit. Telkens wanneer besluiten over de planning of financiering van energiesysteem worden genomen, moet rekening worden gehouden met energie-efficiëntie. De energie-efficiëntie moet worden verbeterd wanneer dit kosteneffectiever is dan gelijkwaardige oplossingen aan de aanbodzijde. Dit moet de vele voordelen van energie-efficiëntie voor de maatschappij helpen benutten, met name voor de burgers en de bedrijven .

(2)

Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) is een stap op weg naar de verwezenlijking van de energie-unie, waarbij energie-efficiëntie moet worden beschouwd als een op zichzelf staande bron van energie. Bij het vaststellen van nieuwe regels voor de aanbodzijde en andere beleidsdomeinen moet rekening worden gehouden met het beginsel „voorrang voor energie-efficiëntie”. De Commissie moet ervoor zorgen dat energie-efficiëntie en vraagrespons voorrang krijgen op meer productiecapaciteit. Telkens wanneer besluiten over de planning en financiering van energiesystemen worden genomen, moet rekening worden gehouden met energie-efficiëntie. Er moet worden geïnvesteerd in een betere efficiëntie van eindenergie wanneer dit kosteneffectiever is dan gelijkwaardige oplossingen aan de aanbodzijde. Dit moet de vele voordelen van een betere energie-efficiëntie in alle stadia van de energieketen helpen benutten en zo bijdragen aan meer welvaart in de Europese samenleving. Voor een optimale benutting van die voordelen en een geslaagde implementatie van de beoogde beleidsmaatregelen , moeten de Commissie en de lidstaten samenwerken met de plaatselijke en regionale overheden, de steden, het bedrijfsleven en de burgers in de hele Unie om ervoor te zorgen dat de toename van de energie-efficiëntie als gevolg van technologische, gedrags- en economische veranderingen hand in hand gaat met een toename van de economische groei .

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Bij alle vormen van primaire energie (zowel niet-hernieuwbare als hernieuwbare) moet rekening worden gehouden met de bijkomende energieonkosten die vereist zijn om deze energie te verkrijgen en energie-installaties te bouwen, te exploiteren en te ontmantelen, met inbegrip van de processen in verband met het wegnemen van de risico's voor het milieu.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 ter)

De maatregelen van de lidstaten moeten worden ondersteund door goed ontworpen en efficiënte financiële instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Fonds voor strategische investeringen en de Europese Investeringsbank, die investeringen in energie-efficiëntie in alle stadia van de energieketen ondersteunen en uitgaan van een omvattende kosten-batenanalyse op grond van een model van gedifferentieerde discontopercentages. De financiële steun moet gericht zijn op kosteneffectieve methoden om de energie-efficiëntie te verbeteren, wat moet leiden tot een daling van het energieverbruik. Om een ambitieuze energie-efficiëntiedoelstelling te verwezenlijken, moeten obstakels uit de weg worden geruimd, zoals ook blijkt uit de recente verduidelijking van Eurostat over de boeking van energieprestatiecontracten in de nationale rekeningen om investeren in energie-efficiëntiemaatregelen te vergemakkelijken.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De Europese Raad van oktober 2014 heeft het streefcijfer voor energie-efficiëntie vastgesteld op 27 % voor 2030; dit streefcijfer moet worden herzien tegen 2020, „waarbij op het niveau van de Unie een streefcijfer van 30 % voor ogen moet worden gehouden”. In december 2015 heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om te onderzoeken of een energie-efficiëntiestreefcijfer van 40 % haalbaar is voor dezelfde periode. Het is dan ook wenselijk om over te gaan tot evaluatie en vervolgens herziening van de richtlijn om deze aan te passen met het oog op 2030.

(3)

De Europese Raad van oktober 2014 heeft zijn steun uitgesproken voor een streefcijfer voor energie-efficiëntie van 27 % voor 2030; dit streefcijfer moet worden herzien tegen 2020, „waarbij op het niveau van de Unie een streefcijfer van 30 % voor ogen moet worden gehouden”. In december 2015 heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om te onderzoeken of een energie-efficiëntiestreefcijfer van 40 % haalbaar is voor dezelfde periode. Het is dan ook wenselijk om over te gaan tot evaluatie en vervolgens herziening van de richtlijn om deze aan te passen met het oog op 2030.

Amendement 102

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het perspectief voor 2030 voorziet niet in bindende streefcijfers op nationaal niveau. De noodzaak voor de Unie om haar streefcijfers inzake energie-efficiëntie op EU-niveau, uitgedrukt in primair energieverbruik en eindenergieverbruik, in 2020 en 2030 te behalen, moet duidelijk worden uiteengezet in de vorm van een bindend streefcijfer van 30 %. Deze verduidelijking op het niveau van de Unie mag geen beperkingen opleggen aan de lidstaten; het staat hun nog steeds vrij om hun nationale bijdragen vast te stellen op basis van primair energieverbruik of eindenergieverbruik, primaire energiebesparing of eindenergiebesparing, dan wel op basis van energie-intensiteit. Bij de vaststelling van hun nationale indicatieve bijdragen aan energie-efficiëntie moeten de lidstaten er rekening mee houden dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321  Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. Dit betekent da het primaire energieverbruik in de Unie moet afnemen met 23 % en het eindenergieverbruik met 17 % in vergelijking met het niveau van 2005. De voortgang op weg naar het behalen van het streefcijfer voor 2030 moet regelmatig worden beoordeeld; het wetgevingsvoorstel inzake de governance van de energie-unie voorziet in een dergelijke beoordeling.

(4)

Het perspectief voor 2030 voorziet niet in bindende streefcijfers op nationaal niveau. De noodzaak voor de Unie om haar streefcijfers inzake energie-efficiëntie op EU-niveau, uitgedrukt in primair energieverbruik en eindenergieverbruik, in 2020 en 2030 te behalen, moet duidelijk worden uiteengezet in de vorm van een indicatief streefcijfer van 30 %. Deze verduidelijking op het niveau van de Unie mag geen beperkingen opleggen aan de lidstaten; het staat hun nog steeds vrij om hun nationale bijdragen vast te stellen op basis van primair energieverbruik of eindenergieverbruik, primaire energiebesparing of eindenergiebesparing, dan wel op basis van energie-intensiteit. Bij de vaststelling van hun nationale indicatieve bijdragen aan energie-efficiëntie moeten de lidstaten er rekening mee houden dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321  Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. Dit betekent dat het primaire energieverbruik in de Unie moet afnemen met 23 % en het eindenergieverbruik met 17 % in vergelijking met het niveau van 2005. De voortgang op weg naar het behalen van het streefcijfer voor 2030 moet regelmatig worden beoordeeld; het wetgevingsvoorstel inzake de governance van de energie-unie voorziet in een dergelijke beoordeling.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Bij de vaststelling van de nationale streefcijfers op het gebied van energie-efficiëntie moet het beginsel van billijkheid tussen de lidstaten worden toegepast. Energie is een basisvoorziening en minimale energieverbruiksniveaus zijn daarom onvermijdelijk. Hiermee moet op passende wijze rekening worden gehouden bij het vaststellen van de nationale streefcijfers. Over het algemeen zouden de landen met een lager energieverbruik per inwoner dan het gemiddelde van de Unie meer flexibiliteit moeten krijgen bij het vaststellen van hun streefcijfers.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

De punctuele operationele efficiëntie van energiesystemen wordt beïnvloed door het vermogen om stroom die afkomstig is van verschillende bronnen, met een verschillende mate van inertie- en opstarttijden, vlot en flexibel aan het net te leveren; het verbeteren van deze efficiëntie zal een aanzet geven om beter gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie in combinatie met gasturbines, ter voorkoming van overbelasting van het net dat wordt gevoed door traditionele grote stroomgeneratoren met energie-units met een aanzienlijke thermische inertie.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 quater)

De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat de vermindering van het energieverbruik het resultaat is van een hogere energie-efficiëntie en niet van macro-economische omstandigheden.

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 quinquies)

De lidstaten moeten nagaan wat de kosteneffectieve mogelijkheden voor energie-efficiëntie zijn op basis van een bottom-upberekening voor elke sector afzonderlijk, aangezien deze afhankelijk zijn van de energiemix, de structuur van de economie en het tempo van de economische ontwikkeling.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De verplichting voor de lidstaten om langetermijnstrategieën vast te stellen voor het vrijmaken van investeringen in de renovatie van hun gebouwenbestand en deze mee te delen aan de Commissie moet worden geschrapt uit Richtlijn 2012/27/EU en worden toegevoegd aan Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), waar het beter aansluit bij de langetermijnplannen voor bijna-energieneutrale gebouwen en het koolstofvrij maken van gebouwen.

(5)

De verplichting voor de lidstaten om langetermijnstrategieën vast te stellen ter bevordering van de renovatie van hun gebouwenbestand en deze mee te delen aan de Commissie moet worden geschrapt uit Richtlijn 2012/27/EU en worden toegevoegd aan Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (10), waar het beter aansluit bij de langetermijnplannen voor bijna-energieneutrale gebouwen en het koolstofvrij maken van gebouwen.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

In het licht van het klimaat- en energiekader voor 2030 moet de verplichting inzake energiebesparing worden verlengd tot na 2020. De verplichtingsperiode verlengen tot na 2020 zou zorgen voor meer stabiliteit voor investeerders en zal derhalve investeringen en maatregelen voor energie-efficiëntie op lange termijn, zoals de renovatie van gebouwen, bevorderen .

(6)

In het licht van het klimaat- en energiekader voor 2030 moet de verplichting inzake energiebesparing worden verlengd tot na 2020. De verplichtingsperiode verlengen tot na 2020 zou zorgen voor meer stabiliteit voor investeerders en zal derhalve bevorderlijk zijn voor investeringen en maatregelen voor energie-efficiëntie op lange termijn, zoals de grondige renovatie van gebouwen, met als doel op de lange termijn te komen tot een bijna-energieneutraal gebouwenbestand (BENG). De verplichting tot energiebesparing heeft een essentiële rol gespeeld in het creëren van plaatselijke groei en banen en moet worden voortgezet zodat de Unie haar energie- en klimaatdoelstellingen kan bereiken door nog meer mogelijkheden te creëren en groei minder afhankelijk te maken van energieverbruik. Samenwerking met de particuliere sector is belangrijk om te beoordelen onder welke voorwaarden toegang kan worden verkregen tot particuliere investeringen voor energie-efficiëntieprojecten en om nieuwe inkomstenmodellen te ontwikkelen voor innovatie op het gebied van energie-efficiëntie.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Verbeteringen van de energie-efficiëntie hebben ook een positief effect op de luchtkwaliteit, aangezien energie-efficiëntere gebouwen de vraag naar verwarmingsbrandstoffen, met name ook vaste verwarmingsbrandstoffen, doen dalen. Energie-efficiëntiemaatregelen dragen derhalve bij tot de verbetering van de luchtkwaliteit binnen en buiten, en helpen de doelstellingen van het luchtkwaliteitsbeleid van de Unie, zoals met name vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) , op een kostenefficiënte wijze te verwezenlijken. De afname van de energievraag in gebouwen moet worden beschouwd als een element van het luchtkwaliteitsbeleid in het algemeen en met name in lidstaten waar het moeilijk is om de Uniegrenswaarden voor emissies van luchtverontreinigende stoffen te behalen. Energie-efficiëntie zou kunnen helpen om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindverbruik verwezenlijken voor de volledige verplichtingsperiode, die gelijk staat aan „nieuwe” besparingen ten belope van 1,5  % van de jaarlijkse energieverkoop . Aan deze eis kan worden voldaan door nieuwe beleidsmaatregelen die worden vastgesteld tijdens de nieuwe verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 of door nieuwe individuele acties als gevolg van beleidsmaatregelen die vóór of tijdens de vorige periode zijn vastgesteld, maar die geleid hebben tot afzonderlijke energiebesparende acties tijdens de nieuwe periode .

(7)

De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindverbruik verwezenlijken voor de volledige verplichtingsperiode, die gelijk staat aan „nieuwe” besparingen ten belope van ten minste 1,5  %. Aan deze eis kan worden voldaan door energiebesparingen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in individuele acties die na 2020 verifieerbare energiebesparingen opleveren. De besparingen in elke periode moeten cumulatief voortbouwen op de besparingen die in de voorgaande periode(n) moesten worden gerealiseerd .

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

De nieuwe besparingen moeten een aanvulling vormen op het basisscenario, zodat besparingen die toch al zouden plaatsvinden, niet kunnen worden geclaimd. Om het effect van de maatregelen te berekenen, mogen alleen nettobesparingen, gemeten als wijziging van het energieverbruik die rechtstreeks is toe te schrijven aan de energie-efficiëntiemaatregel in kwestie, worden meegerekend. Voor de berekening van de nettobesparingen moeten de lidstaten een basisscenario opstellen dat weergeeft hoe de situatie zou evolueren zonder het beleid in kwestie. De beleidsmaatregelen dienen te worden geëvalueerd in vergelijking met dit basisscenario. De lidstaten moeten rekening houden met het feit dat in dezelfde periode andere beleidsmaatregelen kunnen worden genomen die ook een invloed kunnen hebben op energiebesparing, zodat niet alle veranderingen die sinds de invoering van het beleid zijn waargenomen, kunnen worden toegeschreven aan die beleidsmaatregel alleen. De acties van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij moeten daadwerkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de geclaimde besparingen om te voldoen aan de materialiteitsvereiste.

(9)

De nieuwe energiebesparingen moeten een aanvulling vormen op het basisscenario, zodat besparingen die toch al zouden plaatsvinden, niet kunnen worden geclaimd. Om het effect van de maatregelen te berekenen, mogen alleen nettobesparingen, gemeten als wijziging van het energieverbruik die rechtstreeks is toe te schrijven aan de energie-efficiëntiemaatregel in kwestie, worden meegerekend. Voor de berekening van de nettobesparingen moeten de lidstaten een basisscenario opstellen dat weergeeft hoe de situatie zou evolueren zonder het beleid in kwestie. De beleidsmaatregelen dienen te worden geëvalueerd in vergelijking met dit basisscenario. De lidstaten moeten rekening houden met het feit dat in dezelfde periode andere beleidsmaatregelen kunnen worden genomen die ook een invloed kunnen hebben op energiebesparing, zodat niet alle veranderingen die sinds de invoering van het beleid zijn waargenomen, kunnen worden toegeschreven aan die beleidsmaatregel alleen. De acties van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij moeten daadwerkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de geclaimde besparingen om te voldoen aan de materialiteitsvereiste.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Het is belangrijk alle stappen in de energieketen mee te nemen in de berekening van de besparingen teneinde het energiebesparingspotentieel in de transmissie en distributie van elektriciteit te vergroten.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Energiebesparingen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Uniewetgeving mogen alleen worden geclaimd als de maatregel in kwestie verder reikt dan het bij de Uniewetgeving vereiste minimum, hetzij door ambitieuzere energie-efficiëntie-eisen vast te stellen op nationaal niveau, hetzij door de mate waarin de maatregel ingang vindt, te vergroten. Erkennende dat de renovatie van gebouwen op lange termijn een essentieel element is om tot grotere energiebesparing te komen, moet worden verduidelijkt dat alle energiebesparingen die voortvloeien uit maatregelen ter bevordering van de renovatie van bestaande gebouwen kunnen worden geclaimd als ze een aanvulling vormen op ontwikkelingen die ook zonder de beleidsmaatregel zouden hebben plaatsgevonden en als de lidstaat aantoont dat de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij daadwerkelijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de besparingen die worden geclaimd uit hoofde van de maatregel in kwestie.

(10)

Energiebesparingen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van Uniewetgeving mogen alleen worden geclaimd als de maatregel in kwestie verder reikt dan het bij de Uniewetgeving vereiste minimum, hetzij door ambitieuzere energie-efficiëntie-eisen vast te stellen op nationaal niveau, hetzij door de mate waarin de maatregel ingang vindt, te vergroten. Gebouwen beschikken over een aanzienlijk potentieel om de energie-efficiëntie verder te vergroten, en de renovatie van gebouwen is op lange termijn een essentieel element met schaalvoordelen om tot grotere energiebesparing te komen . Daarom moet worden verduidelijkt dat alle energiebesparingen die voortvloeien uit maatregelen ter bevordering van de renovatie van bestaande gebouwen kunnen worden geclaimd als ze een aanvulling vormen op ontwikkelingen die ook zonder de beleidsmaatregel zouden hebben plaatsgevonden en als de lidstaat aantoont dat de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partij daadwerkelijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de besparingen die worden geclaimd uit hoofde van de maatregel in kwestie.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

Het doeltreffende beheer van water kan een significante bijdrage leveren aan de energiebesparingen. De sector water en afvalwater is verantwoordelijk voor 3,5  % van het elektriciteitsgebruik in de Unie  (1 bis) . Bovendien zal de vraag naar water tegen 2040 naar schatting met 25 % stijgen, voornamelijk in de steden. Tezelfdertijd maken waterlekken 24 % uit van het totale waterverbruik in de Unie, met energie- en waterverlies tot gevolg. Alle maatregelen die een doeltreffender waterbeheer en een vermindering van het watergebruik beogen kunnen bijgevolg een significante bijdrage leveren aan de energie-efficiëntiedoelstelling van de Unie  (1 ter) .

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 ter)

Deze herziening omvat bepalingen met betrekking tot het behandelen van energie-efficiëntie als een infrastructuurprioriteit, vanuit het inzicht dat energie-efficiëntie aan de door het IMF en andere economische instellingen gebruikte definitie van infrastructuur voldoet, evenals het feit dat dit mogelijk een centraal aspect en een prioritaire overweging wordt bij de toekomstige besluitvorming over investeringen in energie-infrastructuur in de Unie  (1 bis) .

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 quater)

De energiesector is de grootste waterverbruiker in de Unie, aangezien deze sector 44 % van het waterverbruik voor zijn rekening neemt  (1 bis) . Het gebruik van slimme technologieën en processen voor doeltreffend waterbeheer kan potentieel significante energiebesparingen genereren en tegelijk het concurrentievermogen van de ondernemingen verbeteren.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 quinquies)

De sector water en afvalwater kan ook bijdragen aan de productie van hernieuwbare energie en het verminderen van fossiele-energievoorziening. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk ter plaatse energie te produceren door energiewinning uit slib dat door afvalwaterbewerking ontstaat.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

De verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zal met name voordelen opleveren voor consumenten die te kampen hebben met energiearmoede. De lidstaten kunnen aan verplichtingen gebonden partijen al verplichten om sociale doelstellingen op te nemen in hun energiebesparende maatregelen, met betrekking tot energiearmoede , en deze mogelijkheid moet nu worden uitgebreid tot alternatieve maatregelen en omgevormd tot een verplichting, waarbij de lidstaten volledige flexibiliteit behouden ten aanzien van de omvang, werkingssfeer en inhoud van dergelijke maatregelen. Overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag moet het beleid van de Unie op het gebied van energie-efficiëntie inclusief zijn en dus ook garanderen dat energiearme verbruikers toegang krijgen tot maatregelen inzake energie-efficiëntie.

(12)

De verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zal voordelen opleveren voor alle consumenten , met name voor huishoudens met een laag inkomen, met inbegrip van deze die te kampen hebben met energiearmoede. Elke lidstaat kan overeenkomstig zijn specifieke nationale omstandigheden bepalen wat onder energiearmoede en een huishouden met een laag inkomen wordt verstaan. De lidstaten kunnen aan verplichtingen gebonden partijen al verplichten om in hun energiebesparende maatregelen sociale doelstellingen op te nemen met betrekking tot energiearmoede. Deze mogelijkheid moet nu worden uitgebreid tot alternatieve maatregelen en worden omgevormd tot een verplichting, waarbij de lidstaten volledige flexibiliteit behouden ten aanzien van de omvang, werkingssfeer en inhoud van dergelijke maatregelen. Overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag moet het beleid van de Unie op het gebied van energie-efficiëntie inclusief zijn en dus ook garanderen dat energieverbruikers in energiearmoede en met een laag inkomen toegang krijgen tot maatregelen inzake energie-efficiëntie.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Tegemoetkomen aan de vraag naar elektriciteit overdag en 's nachts is een belangrijk instrument om de efficiëntie van primaire energie te verhogen, omdat dit consumenten beduidend meer mogelijkheden biedt om energie te besparen door middel van besluiten op basis van informatie die aangeeft dat het energieverbruik kan worden geoptimaliseerd wanneer er vraag is naar energie, ook tijdens piekuren, zodat transmissienetwerken en opwekkingsbronnen beter kunnen worden gebruikt.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 ter)

Om tot lage energierekeningen te komen, moeten consumenten hulp krijgen om hun energieverbruik te verminderen door middel van het reduceren van de energiebehoefte van gebouwen, het verbeteren van de efficiëntie van toestellen en de beschikbaarheid van in het openbaar vervoer geïntegreerde energiezuinige vervoerswijzen en fietsen. Verbetering van de bouwschillen en vermindering van de energiebehoeften zijn van fundamenteel belang voor het verbeteren van de gezondheid van lage-inkomensgroepen.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 quater)

Het is van essentieel belang om het publiek bewust te maken en alle burgers in de Unie accurate informatie te verstrekken over de voordelen van verhoogde energie-efficiëntie en de mogelijke toepassing ervan. Verhoogde energie-efficiëntie is ook cruciaal voor de geopolitieke positie en de veiligheid van de Unie omdat dit haar minder afhankelijk maakt van de invoer van brandstoffen uit derde landen.

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 quinquies)

Ongeveer 50 miljoen huishoudens in de Unie hebben met energiearmoede te kampen. Energie-efficiëntiemaatregelen moeten dan ook de kern uitmaken van een kostenefficiënte strategie voor het aanpakken van energiearmoede en kwetsbaarheid van consumenten. Deze maatregelen moeten complementair zijn met het socialezekerheidsbeleid op lidstaatniveau. Teneinde te waarborgen dat energie-efficiëntiemaatregelen huurders op duurzame wijze een vermindering van energiearmoede opleveren, moet rekening worden gehouden met de kosteneffectiviteit van dergelijke maatregelen, evenals met de mate van betaalbaarheid voor de eigenaars en huurders, naast het feit dat passende financiële ondersteuning voor die maatregelen op het niveau van de lidstaten gegarandeerd moet zijn. Het gebouwenbestand van de Unie moet op de lange termijn bijna-energieneutraal (BEN) worden, overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Het huidige renovatietempo volstaat niet en de gebouwen die bewoond worden door burgers met een laag inkomen die in energiearmoede leven, zijn het moeilijkst aan te pakken. De in deze verordening vastgestelde maatregelen met betrekking tot verplichte energiebesparingen, verplichte energie-efficiëntieregelingen en alternatieve beleidsmaatregelen zijn daarom bijzonder belangrijk.

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 sexies)

De kosten en baten van alle energie-efficiëntiemaatregelen, waaronder ook de terugverdienperiodes, moeten volledig transparant worden gemaakt voor de consumenten.

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Energie die op of in gebouwen wordt opgewekt met technologieën voor hernieuwbare energie vermindert de afhankelijkheid van aangeleverde fossiele energie. De beperking van het energiegebruik en het gebruik van energie uit duurzame bronnen in de bouwsector zijn belangrijke maatregelen om de energieafhankelijkheid van de Unie en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, met name in het licht van de ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de mondiale verbintenis die is aangegaan tijdens de Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21), die in december 2015 plaatsvond in Parijs. Om te voldoen aan hun verplichtingen inzake energiebesparing moeten de lidstaten dan ook de mogelijkheid krijgen om rekening te houden met een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare energie die op of in gebouwen is opgewekt voor eigen gebruik. Hiertoe moeten de lidstaten toestemming krijgen om gebruik te maken van de berekeningsmethoden die in het kader van Richtlijn 2010/31/EU zijn vastgesteld.

(13)

Energie die op of in gebouwen wordt opgewekt met technologieën voor hernieuwbare energie vermindert de afhankelijkheid van aangeleverde fossiele energie. De beperking van het energiegebruik en het gebruik van energie uit duurzame bronnen in de bouwsector zijn belangrijke maatregelen om de energieafhankelijkheid van de Unie en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, met name in het licht van de ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de mondiale verbintenis die is aangegaan in de Overeenkomst van Parijs .

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

De energiebalans van bedrijven en industriesectoren in de lidstaten kan worden verbeterd door de beginselen van de circulaire economie toe te passen, onder meer door een passend gebruik van industrieel afval als secundaire grondstof, op voorwaarde dat het energiepotentieel ervan hoger is dan dat van alternatieve primaire grondstoffen.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter)

De lidstaten moeten profiteren van de nieuwe bedrijfsmodellen en technologieën en ernaar streven de marktopname van energie-efficiëntiemaatregelen te bevorderen en te faciliteren, onder meer door middel van innovatieve energiediensten voor grote en kleine klanten.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 quater)

De lidstaten moeten veel flexibiliteit aan de dag leggen bij het ontwerpen en uitvoeren van alternatieve maatregelen voor het vaststellen van hun nationale prioriteiten op het vlak van energie-efficiëntie, met inbegrip van energie-efficiënte producten en energie-efficiënte productieprocessen. Er moet steun worden verleend aan acties die gericht zijn op streefcijfers in verband met het efficiënt gebruik van natuurlijke rijkdommen of met de behoefte om een circulaire economie in te voeren.

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

In het kader van maatregelen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie „Een 'new deal' voor energieconsumenten”, in de context van de energie-unie en de strategie betreffende verwarming en koeling, moeten de minimumrechten van de consumenten op duidelijke en tijdige informatie over hun energieverbruik worden versterkt. De artikelen 9 , 10 en  11 en bijlage VII van Richtlijn 2012/27/EU moeten dan ook worden gewijzigd om te zorgen voor frequente en betere feedback over energieverbruik. Voorts moet worden verduidelijkt dat de rechten in verband met facturering en factureringsinformatie ook gelden voor verbruikers van uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water, ook al hebben zij geen rechtstreekse, individuele contractuele relatie met een leverancier . Met het oog op de toepassing van deze bepalingen moet het begrip „eindgebruiker” worden verstaan als alle eindafnemers die verwarming/koeling/warm water kopen voor eigen gebruik en alle bewoners van individuele wooneenheden in appartementengebouwen of multifunctionele gebouwen, wanneer de levering aan deze eenheden vanuit een centrale bron gebeurt. Het begrip „individuele bemetering” moet betrekking hebben op het meten van het verbruik in individuele eenheden van dergelijke gebouwen. Uiterlijk op 1 januari 2020 moeten nieuw geïnstalleerde warmtemeters en warmtekostenverdelers op afstand leesbaar zijn om te zorgen voor kostenefficiënte en frequente verstrekking van informatie over het verbruik. Het is de bedoeling dat het nieuwe artikel 9 bis alleen geldt voor uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water.

(14)

In het kader van maatregelen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie „Een 'new deal' voor energieconsumenten”, in de context van de energie-unie en de strategie betreffende verwarming en koeling, moeten de minimumrechten van de consumenten op accurate, betrouwbare, duidelijke en tijdige informatie over hun energieverbruik worden versterkt. Terwijl individuele meters vereist moeten blijven indien dit technisch haalbaar en kostenefficiënt is, omdat het in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, moeten de artikelen 9 tot en met  11 en bijlage VII bij Richtlijn 2012/27/EU dan ook worden gewijzigd om te zorgen voor frequente en betere feedback over energieverbruik , rekening houdend met de beschikbaarheid en de mogelijkheden van de meetapparatuur, met als doel het energiegebruik te optimaliseren. De lidstaten moeten ook rekening houden met het feit dat de succesvolle toepassing van nieuwe technologieën om het energieverbruik te meten grote investeringen in voorlichting en vaardigheden vergen, zowel voor gebruikers als voor leveranciers van energie . Voorts moet worden verduidelijkt dat de rechten in verband met facturering en facturerings- of verbruiksinformatie ook gelden voor verbruikers van uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water, ook al hebben zij geen rechtstreekse, individuele contractuele relatie met een energieleverancier . Met het oog op de toepassing van deze bepalingen moet het begrip „eindgebruiker” , naast eindafnemers die verwarming/koeling/warm water kopen voor eigen eindgebruik, tevens bewoners van individuele wooneenheden in appartementengebouwen of multifunctionele gebouwen omvatten , wanneer de levering aan deze eenheden vanuit een centrale bron gebeurt en zij geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier hebben . Het begrip „individuele bemetering” moet betrekking hebben op het meten van het verbruik in individuele eenheden van dergelijke gebouwen. Uiterlijk op 1 januari 2020 moeten nieuw geïnstalleerde warmtemeters en warmtekostenverdelers op afstand leesbaar zijn om te zorgen voor kostenefficiënte en frequente verstrekking van informatie over het verbruik. Het is de bedoeling dat het nieuwe artikel 9 bis alleen geldt voor uit een centrale bron geleverde verwarming, koeling of warm water.

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Factureringsinformatie en jaarlijkse financiële overzichten zijn een belangrijk middel om afnemers te informeren. Gegevens over verbruik en kosten kunnen ook andere informatie bevatten die consumenten helpt hun huidige contract te vergelijken met dat van andere aanbieders en gebruik te maken van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting. Aangezien geschillen over rekeningen echter een zeer gebruikelijke bron van klachten van consumenten vormen, een factor die bijdraagt tot permanent lage niveaus van consumententevredenheid en betrokkenheid bij de energiesector, moeten rekeningen eenvoudiger, duidelijker en gemakkelijker te begrijpen zijn, en moet ervoor worden gezorgd dat de afzonderlijke instrumenten, zoals factureringsinformatie, informatietechnologieën en jaarlijkse overzichten, alle informatie bevatten die nodig is om consumenten in staat te stellen hun energieverbruik te reguleren, het aanbod te vergelijken en over te stappen op een andere leverancier.

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 ter)

De verhoging van de energie-efficiëntie is een rechtstreeks gevolg van de volgende stappen bij de opwekking en omzetting van energie: efficiënte omzetting van primaire energie naar eindenergie, efficiënte transmissie van deze energie naar de verbruikers in de vorm van elektriciteit, warmte of brandstof, en zuinig gebruik ervan door de eindgebruikers; het besparingseffect op de consumentenmarkt mag niet worden beschouwd als het enige doel van deze efficiëntie, aangezien dit effect kan voortvloeien uit ongunstige energieprijzen.

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Om recht te doen aan de technologische vooruitgang en het groeiende aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de sector elektriciteitsopwekking moet de standaardcoëfficiënt voor elektriciteitsbesparing in kWh opnieuw worden geëvalueerd, om rekening te houden met veranderingen in de primaire energiefactor voor elektriciteit (PEF) . Berekeningen van de PEF voor elektriciteit worden gebaseerd op jaarlijkse gemiddelden. De boekhoudkundige methode op basis van de fysieke energie-inhoud wordt gebruikt voor opwekking van elektriciteit en warmte door middel van kernenergie, en de methode op basis van technische omzettingsefficiëntie voor de opwekking van elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen en biomassa. De methode voor niet-brandbare vormen van hernieuwbare energie is het directe equivalent op basis van de totale primaire energie. Voor de berekening van het primaire energieaandeel voor elektriciteit uit WKK wordt de methode van bijlage II van Richtlijn 2012/27/EU toegepast. Er wordt gebruik gemaakt van een gemiddelde marktpositie in plaats van een marginale marktpositie. Het energieomzettingsrendement wordt geraamd op 100 % voor niet-brandbare hernieuwbare energiebronnen, 10 % voor geothermische centrales en 33 % voor kerncentrales. De totale efficiëntie van warmtekrachtkoppeling wordt berekend op basis van de meest recente gegevens van Eurostat. Wat systeemgrenzen betreft, bedraagt de PEF voor alle energiebronnen 1. De berekeningen zijn gebaseerd op de meest recente versie van het PRIMES-referentiescenario. De PEF is gebaseerd op de prognose voor 2020. De analyse heeft betrekking op de EU-lidstaten en Noorwegen. De gegevensreeks voor Noorwegen is gebaseerd op gegevens van het ENTSO-E .

(16)

Uitsluitend voor de doelstellingen van deze richtlijn en om recht te doen aan de technologische vooruitgang en het groeiende aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de sector elektriciteitsopwekking , zou de coëfficiënt voor elektriciteitsbesparing in kWh zorgvuldig moeten worden geanalyseerd en eventueel worden herzien om rekening te houden met veranderingen in de primaire energiefactor voor elektriciteit (PEF), waarbij de energiemix van de betrokken lidstaat wordt weergegeven aan de hand van een vergelijkbare en transparante methode .

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

Gezien het feit dat de Europese Raad in zijn conclusies van 10 juni 2011 over het energie-efficiëntieplan heeft benadrukt dat 40 % van de primaire energie in de Unie wordt gebruikt in gebouwen, wat neerkomt op 50 % van het eindenergieverbruik, en teneinde economische groei mogelijk te maken en de werkgelegenheid te bevorderen in sectoren waar specifieke kwalificaties vereist zijn, zoals de bouwsector en de sector vervaardiging van bouwmaterialen, alsook in sectoren als architectuur en stadsplanning en adviesdiensten op het gebied van verwarmings- en koeltechnologie, moeten de lidstaten een langetermijnstrategie op deze gebieden vaststellen voor de periode na 2020.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 16 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 ter)

De primaire-energiefactor (PEF) moet worden gebruikt als een instrument om het verbruik en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen, alsook om de hernieuwbare energiebronnen verder te ontwikkelen. In dit verband moet de standaardcoëfficiënt voor elektriciteitsbesparing in kWh worden aangepast wanneer technologische, economische of sociale ontwikkelingen aantonen dat een lagere standaardcoëfficiënt noodzakelijk is. De Commissie moet onderzoek verrichten en indien nodig een wetgevingsvoorstel indienen om de standaardcoëfficiënt van de PEF tegen 2024 te wijzigen.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Om te garanderen dat de bijlagen bij de richtlijn en de in artikel 14, lid 10, vermelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden kunnen worden geactualiseerd, is het noodzakelijk de aan de Commissie verleende bevoegdheidsdelegatie te verlengen.

Schrappen

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Om de effectiviteit van Richtlijn 2012/27/EU te kunnen beoordelen, moet een eis tot algemene herziening van de richtlijn en tot indiening van een verslag aan het Europees Parlement en de Raad op uiterlijk 28 februari 2024 worden ingevoerd.

(18)

Om de effectiviteit van Richtlijn 2012/27/EU te kunnen beoordelen, moet een eis tot algemene herziening van de richtlijn en tot indiening van een verslag aan het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 28 februari 2024 worden ingevoerd. Deze datum valt na de algemene inventarisatie door het UNFCCC in 2023 om noodzakelijke afstemmingen op dit proces toe te laten, waarbij ook rekening wordt gehouden met economische en innovatieve ontwikkelingen.

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

Lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking dat lager is dan het gemiddelde in de Unie moeten het verbruik van primaire energie kunnen verhogen, op voorwaarde dat bij de omzetting ervan in eindenergie, de verdere transmissie en distributie en nuttige besparingen op de consumentenmarkt rekening wordt gehouden met een aanzienlijke toename van de energie-efficiëntie in elke fase van het technologisch proces dat erin bestaat de stroom vrijgegeven primaire energie te beheersen.

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 ter)

De lokale en regionale autoriteiten moeten een leidende rol krijgen bij de ontwikkeling en het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van de in de richtlijn vastgelegde maatregelen, zodat zij op adequate wijze kunnen inspelen op de specifieke kenmerken van hun klimaat, cultuur en samenleving.

Amendementen 110/rev en 100

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centraal streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van 30  % voor 2030 haalt; de richtlijn effent ook de weg voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na deze data . De richtlijn stelt regels vast om belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de efficiëntie in energievoorziening en -gebruik belemmeren en voorziet in de opstelling van indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers en bijdragen voor 2020 en 2030.

1.   Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, waarbij het beginsel wordt toegepast van voorrang voor energie-efficiëntie in de hele energieketen, met inbegrip van opwekking, transmissie, distributie en eindgebruik van energie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centraal streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % voor 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van minimum 35  % voor 2030 haalt; de richtlijn effent ook de weg voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na  2030, overeenkomstig de langetermijndoelstellingen van de Unie inzake energie en klimaat voor 2050 en de Overeenkomst van Parijs . De richtlijn stelt regels vast om belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de efficiëntie in energievoorziening en -gebruik belemmeren en voorziet in de opstelling van indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor  2030.

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 1 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Deze richtlijn helpt het beginsel „voorrang voor energie-efficiëntie” toepassen en zorgt ervoor dat energie-efficiëntie en vraagrespons onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren met opwekkingscapaciteit. Telkens wanneer besluiten over de planning of financiering van energiesystemen worden genomen, moet rekening worden gehouden met energie-efficiëntie.

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 1 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Om particuliere financiering voor energie-efficiëntiemaatregelen en energierenovaties aan te trekken, gaat de Commissie een dialoog aan met zowel openbare als particuliere financiële instellingen teneinde potentiële beleidsmechanismen in kaart te brengen. Gezien het enorme potentieel om in de bouwsector energie-efficiëntiewinst te boeken, zal met name moeten worden ingezet op investeringen in deze sector, met bijzondere aandacht voor woningen van mensen met een laag inkomen die het risico lopen in energiearmoede terecht te komen. Om investeringen in energie-efficiëntieprojecten financieel interessanter en haalbaarder te maken voor investeerders, overweegt de Commissie mogelijkheden om kleine projecten tot grotere te bundelen. De Commissie verschaft uiterlijk op 1 januari 2019 richtsnoeren aan de lidstaten over het aanboren van particuliere investeringen.

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 3 — leden 1, 2 en 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 3

Artikel 3

Energie-efficiëntiedoelstellingen

Energie-efficiëntiedoelstellingen

1.   Elke lidstaat stelt een indicatief nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 vast, op basis van primair of eindenergieverbruik, primaire of eindenergiebesparingen of energie-intensiteit. De lidstaten delen die streefcijfers mee aan de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1. Daarbij drukken zij die streefcijfers ook uit als absoluut verbruiksniveau van primaire en eindenergie in 2020 en leggen zij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is berekend.

1.   Elke lidstaat stelt een indicatief nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 vast, op basis van primair of eindenergieverbruik, primaire of eindenergiebesparingen of energie-intensiteit. De lidstaten delen die streefcijfers mee aan de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 1, en bijlage XIV, deel 1. Daarbij drukken zij die streefcijfers ook uit als absoluut verbruiksniveau van primaire en eindenergie in 2020 en leggen zij uit hoe en op basis van welke gegevens dit is berekend.

Bij het bepalen van deze streefcijfers zien de lidstaten er op toe dat:

Bij het bepalen van deze streefcijfers zien de lidstaten er op toe dat:

a)

het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer dan 1 483  Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086  Mtoe eindenergie mag bedragen;

a)

het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer dan 1 483  Mtoe primaire energie of niet meer dan 1 086  Mtoe eindenergie mag bedragen;

b)

rekening wordt gehouden met de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen;

b)

rekening wordt gehouden met de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen;

c)

rekening wordt gehouden met de maatregelen die zijn vastgesteld om de nationale energiebesparingsstreefcijfers te bereiken als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG; en

c)

rekening wordt gehouden met de maatregelen die zijn vastgesteld om de nationale energiebesparingsstreefcijfers te bereiken als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG; en

d)

rekening wordt gehouden met andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaten en op Unieniveau te bevorderen.

d)

rekening wordt gehouden met andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaten en op Unieniveau te bevorderen.

Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals:

Bij het vaststellen van die streefcijfers kunnen de lidstaten ook rekening houden met nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden, zoals:

a)

het resterende kostenefficiënte energiebesparingspotentieel;

a)

het resterende kostenefficiënte energiebesparingspotentieel;

b)

de evolutie en prognoses van het BBP;

b)

de evolutie en prognoses van het bbp;

c)

de wijzigingen van energie-invoer en -uitvoer;

c)

de wijzigingen van energie-invoer en -uitvoer;

d)

de ontwikkeling van alle hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide; en

d)

de ontwikkeling van alle hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, het afvangen en opslaan van kooldioxide; en

e)

vroegtijdige maatregelen.

e)

vroegtijdige maatregelen.

2.   Uiterlijk op 30 juni 2014 gaat de Commissie na of vooruitgang is geboekt en of het waarschijnlijk is dat de Unie tegen 2020 niet meer dan 1 483  Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086  Mtoe eindenergie zal verbruiken.

2.   Uiterlijk op 30 juni 2014 gaat de Commissie na of vooruitgang is geboekt en of het waarschijnlijk is dat de Unie tegen 2020 niet meer dan 1 483  Mtoe primaire energie en /of niet meer dan 1 086  Mtoe eindenergie zal verbruiken.

3.   Bij het uitvoeren van de in lid 2 bedoelde evaluatie zal de Commissie:

3.   Bij het uitvoeren van de in lid 2 bedoelde evaluatie zal de Commissie:

a)

de door de lidstaten meegedeelde nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers samentellen;

a)

de door de lidstaten meegedeelde nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers samentellen;

b)

nagaan of de som van die streefcijfers als een betrouwbaar richtsnoer kan worden beschouwd om te bepalen of de Unie in haar geheel op de goede weg is, rekening houdende met de evaluatie van het eerste jaarverslag overeenkomstig artikel 24, lid 1, en de evaluatie van de nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 24, lid 2;

b)

nagaan of de som van die streefcijfers als een betrouwbaar richtsnoer kan worden beschouwd om te bepalen of de Unie in haar geheel op de goede weg is, rekening houdende met de evaluatie van het eerste jaarverslag overeenkomstig artikel 24, lid 1, en de evaluatie van de nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 24, lid 2;

c)

rekening houden met aanvullende analyses die voortvloeien uit:

c)

rekening houden met aanvullende analyses die voortvloeien uit:

 

(i)

een beoordeling van de evolutie van het energieverbruik en het energieverbruik in verhouding tot de economische activiteit, op het niveau van de Unie, met inbegrip van de evolutie van de efficiëntie van de energievoorziening in lidstaten die hun nationale indicatieve streefcijfers hebben gebaseerd op eindenergieverbruik of eindenergiebesparingen, met inbegrip van de voorgang die het gevolg is van de naleving van hoofdstuk III van deze richtlijn door de lidstaten;

 

(i)

een beoordeling van de evolutie van het energieverbruik en het energieverbruik in verhouding tot de economische activiteit, op het niveau van de Unie, met inbegrip van de evolutie van de efficiëntie van de energievoorziening in lidstaten die hun nationale indicatieve streefcijfers hebben gebaseerd op eindenergieverbruik of eindenergiebesparingen, met inbegrip van de voortgang die het gevolg is van de naleving van hoofdstuk III van deze richtlijn door de lidstaten;

 

(ii)

resultaten van simulaties van toekomstige tendensen in het energieverbruik op het niveau van de Unie.

 

(ii)

resultaten van simulaties van toekomstige tendensen in het energieverbruik op het niveau van de Unie.

d)

de resultaten van de punten a), b) en c) vergelijken met het energieverbruik dat nodig zou zijn om tegen 2020 het primair energieverbruik tot hoogstens 1 483  Mtoe en het eindenergieverbruik tot hoogstens 1 086  Mtoe te beperken.

d)

de resultaten van de punten a), b) en c) vergelijken met het energieverbruik dat nodig zou zijn om tegen 2020 het primair energieverbruik tot hoogstens 1 483  Mtoe en /of het eindenergieverbruik tot hoogstens 1 086  Mtoe te beperken.

Amendement 101

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — punt 2

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 3 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen vast om de in artikel 1, lid 1, vermelde doelstelling van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen [4] en [6] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Unie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, overeenkomstig de procedure van artikel [3] en de artikelen [7] tot en met [11] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie].

4.   Elke lidstaat stelt indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfers vast om de in artikel 1, lid 1, vermelde doelstelling van de Unie voor 2030 te bereiken, overeenkomstig de artikelen [4] en [6] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. Bij het vaststellen van die bijdragen houden de lidstaten er rekening mee dat het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie mag bedragen. De lidstaten delen deze bijdragen mee aan de Unie in het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, overeenkomstig de procedure van artikel [3] en de artikelen [7] tot en met [11] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie].

Amendementen 54, 105 en 107

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Artikel 7

Verplichting tot energiebesparing

Verplichting tot energiebesparing

1.   De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan:

1.   De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan:

a)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 20201,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013;

a)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 20201,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013;

b)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 20301,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;

b)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030 minstens 1,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;

De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 1,5  % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen.

De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 1,5  % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen.

 

De besparingen in elke periode bouwen cumulatief voort op de besparingen die in de voorgaande periode(n) moesten worden gerealiseerd. Indien eerdere beleidsmaatregelen, programma's en/of individuele acties niet langer besparingen opleveren, wordt het verlies van deze besparingen in aanmerking genomen bij de berekening van de totale besparing die aan het einde van elke periode moet worden gerealiseerd, en wordt het verlies vervangen door nieuwe besparingen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder  b ), en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten alleen die energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of beleidsmaatregelen die tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zijn ingevoerd, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een besparing opleveren.

De vereiste besparingen voor de onder b) bedoelde periode zijn cumulatief en komen bovenop de vereiste besparingen voor de onder  a ) bedoelde periode. Hiertoe , en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of daarvóór, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in nieuwe individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een nieuwe besparing opleveren. De lidstaten mogen ook besparingen meetellen van individuele acties die worden ondernomen tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020, op voorwaarde dat deze verifieerbare energiebesparingen na 2020 blijven opleveren.

De verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, mag geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven.

Enkel voor de toepassing van de onder a) bedoelde periode mag de verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven. De verkoop van energie die gebruikt wordt voor vervoer wordt volledig meegeteld bij de berekeningen voor de onder b) bedoelde periode en daarna.

De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt.

De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt.

2.   Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat:

2.   Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat:

a)

de bij lid 1, onder a), voorgeschreven berekening uitvoeren met waarden van 1 % in 2014 en 2015; 1,25  % in 2016 en 2017; en 1,5  % in 2018, 2019 en 2020;

a)

de bij lid 1, onder a), voorgeschreven berekening uitvoeren met waarden van 1 % in 2014 en 2015; 1,25  % in 2016 en 2017; en 1,5  % in 2018, 2019 en 2020;

b)

de verkoop, per volume, van de energie die gebruikt wordt in de industriële activiteiten die in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG zijn vermeld, geheel of gedeeltelijk buiten de berekening houden;

b)

de verkoop, per volume, van de energie die gebruikt wordt in de industriële activiteiten die in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG zijn vermeld, geheel of gedeeltelijk buiten de berekening houden;

c)

toestaan dat energiebesparingen die gerealiseerd zijn in de sectoren omzetting, distributie en transmissie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, en die voortvloeien uit de naleving van de voorschriften van artikel 14, lid 4, artikel 14, lid 5, onder b), en artikel 15, leden 1 tot en met 6 en lid 9, worden meegenomen bij de berekening van de energiebesparingen die vereist zijn uit hoofde van lid 1;

c)

toestaan dat energiebesparingen die gerealiseerd zijn in de sectoren omzetting, distributie en transmissie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, en die voortvloeien uit de naleving van de voorschriften van artikel 14, lid 4, artikel 14, lid 5, onder b), en artikel 15, leden 1 tot en met 6 en lid 9, worden meegenomen bij de berekening van de energiebesparingen die vereist zijn uit hoofde van lid 1 , onder a) en b) , en

d)

besparingen die voortvloeien uit afzonderlijke maatregelen die voor het eerst zijn uitgevoerd na 31 december 2008 en die in 2020 en daarna nog steeds een effect hebben, en die meetbaar en verifieerbaar zijn, meenemen bij de berekening van de in lid 1 vermelde energiebesparingen; en

d)

besparingen die voortvloeien uit afzonderlijke maatregelen die voor het eerst zijn uitgevoerd na 31 december 2008 en die in 2020 nog steeds een effect hebben, en die meetbaar en verifieerbaar zijn, meenemen bij de berekening van de in lid 1 , onder a), vermelde energiebesparingen.

e)

de verifieerbare hoeveelheid energie die op of in gebouwen wordt opgewekt voor eigen gebruik als gevolg van beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe installaties van hernieuwbare energietechnologieën, uitsluiten van de berekening van de in lid 1 vermelde energiebesparingseis.

 

3.   Alle overeenkomstig lid 2 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1 vermelde energiebesparingen. De lidstaten berekenen het effect van de gekozen opties voor de in lid 1, onder a) en b), vermelde perioden afzonderlijk en passen dit toe:

3.   Alle overeenkomstig lid 2 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1 vermelde energiebesparingen. De lidstaten berekenen het effect van de gekozen opties voor de in lid 1, onder a) en b), vermelde perioden afzonderlijk en passen dit toe:

a)

voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, onder a), vermelde periode kunnen de lidstaten gebruikmaken van lid 2, onder a), b), c) en d);

a)

voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, onder a), vermelde periode kunnen de lidstaten gebruikmaken van lid 2, onder a), b), c) en d);

b)

voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, onder b), vermelde periode kunnen de lidstaten gebruikmaken van lid 2, onder b), c), d) en e), mits individuele acties in de zin van punt d) een verifieerbaar en meetbaar effect blijven hebben na 31 december 2020.

b)

voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparingen voor de in lid 1, onder b), vermelde periode kunnen de lidstaten gebruikmaken van lid 2, onder b), c), d) en e), mits individuele acties in de zin van punt d) een verifieerbaar en meetbaar effect blijven hebben na 31 december 2020.

4.   Energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, mogen niet worden meegenomen bij de berekening van de cumulatieve besparingen die vereist zijn voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

4.   Energiebesparingen die na 31 december 2020 zijn gerealiseerd, mogen niet worden meegenomen bij de berekening van de cumulatieve besparingen die vereist zijn voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de besparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 7 bis en 7 ter en artikel 20, lid 6, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de besparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 7 bis en 7 ter en artikel 20, lid 6, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V.

6.   De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 vereiste besparingen door een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 7 bis vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 7 ter, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen.

6.   De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 vereiste besparingen door een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 7 bis vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 7 ter, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen.

7.   De lidstaten zien erop toe dat energiebesparingen niet dubbel worden geteld wanneer beleidsmaatregelen of afzonderlijke acties een overlappende werking hebben.";

7.   De lidstaten zien erop toe dat energiebesparingen niet dubbel worden geteld wanneer beleidsmaatregelen of afzonderlijke acties een overlappende werking hebben.";

Amendement 55

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer lidstaten beslissen hun verplichting om de bij artikel 7, lid 1, vereiste besparing te verwezenlijken, na te komen aan de hand van een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, zien zij erop toe dat de in lid 2 bedoelde, aan verplichtingen gebonden partijen die actief zijn op het grondgebied van elke lidstaat, de in artikel 7, lid 1, uiteengezette cumulatieve eindenergiebesparing bereiken, onverminderd artikel 7, lid 2.

1.   Wanneer lidstaten beslissen hun verplichting om de bij artikel 7, lid 1, vereiste besparing te verwezenlijken, na te komen aan de hand van een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie, zien zij erop toe dat de in lid 2 bedoelde, aan verplichtingen gebonden partijen die actief zijn op het grondgebied van elke lidstaat, de in artikel 7, lid 1, uiteengezette cumulatieve eindenergiebesparing bereiken, onverminderd artikel 7, lid 2 , of staan zij toe dat de aan verplichtingen gebonden partijen jaarlijkse bijdragen storten in het nationaal fonds voor energie-efficiëntie, overeenkomstig artikel 20, lid 6 .

Amendement 56

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria wijzen de lidstaten aan verplichtingen gebonden partijen aan onder de energiedistributeurs en/of detailhandelaars in energie die op hun grondgebied actief zijn; daaronder kunnen begrepen zijn distributeurs en detailhandelaars van vervoersbrandstof die op hun grondgebied actief zijn. De energiebesparing die nodig is om aan de verplichting te voldoen, wordt door de aan verplichtingen gebonden partijen gerealiseerd onder de eindafnemers, die door de lidstaat, onafhankelijk van de in artikel 7, lid 1, bedoelde berekening, zijn aangewezen, of, indien de lidstaten hiertoe besluiten, door middel van gecertificeerde besparingen afkomstig van andere partijen, als omschreven in lid 5, onder b).

2.   Op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria wijzen de lidstaten aan verplichtingen gebonden partijen aan onder de energiedistributeurs, detailhandelaars in energie en distributeurs of detailhandelaars van vervoersbrandstof die op hun grondgebied actief zijn. De energiebesparing die nodig is om aan de verplichting te voldoen, wordt door de aan verplichtingen gebonden partijen gerealiseerd onder de eindafnemers, die door de lidstaat, onafhankelijk van de in artikel 7, lid 1, bedoelde berekening, zijn aangewezen, of, indien de lidstaten hiertoe besluiten, door middel van gecertificeerde besparingen afkomstig van andere partijen, als omschreven in lid 5, onder b).

Amendement 57

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Indien detailhandelaars in energie worden aangewezen als aan verplichtingen gebonden partijen overeenkomstig lid 2, zien de lidstaten erop toe dat deze handelaars bij de naleving van hun verplichtingen geen barrières opwerpen voor consumenten om van de ene leverancier naar de andere over te stappen.

Amendement 59

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

mogen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen toestaan de gecertificeerde energiebesparingen die zijn behaald door leveranciers van energiediensten of andere derde partijen, mee te laten tellen voor hun verplichting, onder meer ingeval de aan verplichtingen gebonden partijen via andere officieel goedgekeurde instanties of overheidsinstanties maatregelen propageren die al dan niet formele partnerschappen kunnen inhouden en gecombineerd kunnen worden met andere financieringsbronnen. Wanneer lidstaten zulks toestaan, zien zij erop toe dat er een goedkeuringsprocedure van kracht is die helder en transparant is, openstaat voor alle marktdeelnemers en de certificatiekosten zo laag mogelijk probeert te houden;

b)

mogen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen toestaan de gecertificeerde energiebesparingen die zijn behaald door leveranciers van energiediensten of andere derde partijen, mee te laten tellen voor hun verplichting, onder meer ingeval de aan verplichtingen gebonden partijen via andere officieel goedgekeurde instanties of overheidsinstanties maatregelen propageren die al dan niet formele partnerschappen kunnen inhouden en gecombineerd kunnen worden met andere financieringsbronnen. Wanneer lidstaten zulks toestaan, zien zij erop toe dat er een geaccrediteerde goedkeuringsprocedure van kracht is die helder , transparant en participatief is, openstaat voor alle marktdeelnemers en de certificatiekosten zo laag mogelijk probeert te houden;

Amendement 60

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

mogen de lidstaten toestaan dat aanvullende besparingen die worden bereikt door duurzamere technologieën op het gebied van stadsverwarmings- en -koelingssystemen in stedelijke gebieden (die eveneens leiden tot verminderingen van de vervuilende stoffen en deeltjes) worden meegerekend voor de hoeveelheid energiebesparingen die vereist zijn uit hoofde van lid 1;

Amendement 61

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

mogen de lidstaten de goedkeuring bevorderen van maatregelen die gericht zijn op het verwarmings- en koelingspotentieel voor energiebesparingen, met als mogelijk doel aanvullende beloningen te bieden voor maatregelen die resulteren in minder vervuiling;

Amendement 62

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter c quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c quater)

mogen de lidstaten instrumenten invoeren die energiebesparingen certificeren uit energiecontroles of vergelijkbare energiebeheersystemen zoals genoemd in artikel 8, met als doel deze besparingen mee te rekenen in de hoeveelheid energiebesparingen die vereist is uit hoofde van lid 1;

Amendement 63

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter c quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c quinquies)

mogen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen toestaan hun verplichting mee te rekenen voor de energiebesparingen op het eindgebruik die zijn bereikt op het gebied van efficiënte infrastructuur voor verwarming en koeling;

Amendement 65

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 5 — letter c septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c septies)

beoordelen de lidstaten het effect van de directe en indirecte kosten van deze regelingen op het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën die blootstaan aan internationale concurrentie, en nemen zij maatregelen om dit effect te minimaliseren.

Amendement 66

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 bis — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     In het kader van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen informeren de lidstaten de Commissie over de door hen beoogde beleidsmaatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c). Het effect van deze maatregelen wordt in deze plannen berekend en verwerkt. De door de lidstaten gehanteerde berekening wordt gebaseerd op objectieve, niet-discriminerende criteria, die uiterlijk 1 januari 2019 in samenspraak met de Commissie worden opgesteld.

Amendement 67

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 ter — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer de lidstaten besluiten hun verplichtingen om de bij artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing door middel van alternatieve beleidsmaatregelen te verwezenlijken, zorgen zij ervoor dat de krachtens artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing wordt gerealiseerd onder de eindafnemers.

1.   Wanneer de lidstaten besluiten hun verplichtingen om de bij artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing door middel van alternatieve beleidsmaatregelen te verwezenlijken, zorgen zij ervoor dat de krachtens artikel 7, lid 1, vereiste energiebesparing volledig wordt gerealiseerd onder de eindafnemers.

Amendement 68

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 ter — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Daarnaast komen alle mogelijkheden om de energie-efficiëntie te vergroten, met inbegrip van beter presterende brandstof in het vervoer, in aanmerking voor het vereiste voor de cumulatieve besparingen op het energie-eindverbruik zoals opgenomen in artikel 7, lid 1.

Amendement 69

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 ter — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij het plannen van alternatieve beleidsmaatregelen om energie te besparen, houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor huishoudens die met energiearmoede kampen.

2.   Bij het plannen van alternatieve beleidsmaatregelen om energie te besparen, houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor huishoudens met een laag inkomen, met inbegrip van die welke met energiearmoede kampen , en zorgen ze ervoor dat deze maatregelen bij voorrang worden uitgevoerd in deze huishoudens en in sociale woningen .

 

De lidstaten berekenen de gerealiseerde besparingen in deze huishoudens ten opzichte van de totale gerealiseerde besparingen in alle huishoudens uit hoofde van dit artikel.

 

Deze besparingen worden gepubliceerd en opgenomen in de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie].

Amendement 70

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4 bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 7 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 7 quater

Verlening van energie-efficiëntiediensten

De Commissie moet in nauwe samenwerking met de lidstaten garanderen dat de verlening van diensten op het gebied van energie-efficiëntie plaatsvindt in een concurrentiegericht en transparant kader, zodat wanneer energie-efficiëntiediensten worden verleend de eindverbruiker van de laagste kosten voor de beste kwaliteit kan genieten. Daartoe garanderen de lidstaten aan de verschillende ondernemers, en in het bijzonder aan kmo's, non-discriminatoire toegang tot de markt van de energie-efficiëntiediensten, waarbij de deelname onder gelijke voorwaarden voor de verticaal geïntegreerde ondernemers wordt bevorderd en de concurrentievoordelen van ondernemers in de distributie en de verkoop van energie worden tenietgedaan. De lidstaten stellen met het oog daarop alle benodigde wetgevingshandelingen vast, zodat de geïntegreerde ondernemers aan derden dezelfde voorwaarden en dezelfde instrumenten ter beschikking stellen die zij gebruiken om energie-efficiëntiediensten te verlenen.”

Amendement 71

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van aardgas, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over het werkelijke tijdstip van het verbruik.

De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van aardgas, voor zover dit technisch mogelijk en financieel redelijk is en voor zover dit in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen, voor wat betreft de geselecteerde technologie en functionaliteit tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over individuele meters en verwarmingsbedieningssystemen die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven en informatie geven over het werkelijke tijdstip van het verbruik en overige functies, zoals van toepassing overeenkomstig de bepalingen inzake elektriciteitsmeting in de artikelen 19 tot en met 22 van Richtlijn (EU) …/… [betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (herschikking)].

Amendement 72

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter c — punt ii bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 9 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Het slimme meetsysteem biedt de eindconsument toegang tot diens eindverbruikgegevens en de tijdreeksen voor de afrekeningstermijnen van de markt.

Amendement 73

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter d

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 9 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

lid 3 wordt geschrapt;

d)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.     Ten aanzien van het gegevensformaat en de functionaliteit worden de bepalingen waar passend afgestemd op de artikelen 18 t/m 21 van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) . Consumentengegevens worden behandeld overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad  (1ter) . Er worden aan eindafnemers geen kosten in rekening gebracht voor toegang tot hun gegevens in een voor hen nuttig formaat.

Amendement 74

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 6

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 9 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 9 bis

Artikel 9 bis

Meting, individuele bemetering en warmtekostenverdeling voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden

Meting, individuele bemetering en warmtekostenverdeling voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat eindafnemers van stadsverwarming, stadskoeling en warm water voor huishoudelijke doeleinden tegen concurrerende prijzen de beschikking krijgen over meters die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig weergeven.

Ingeval de verwarming en koeling of warmwatervoorziening van een gebouw geleverd wordt door een centrale bron die verschillende gebouwen bedient of door een netwerk voor stadsverwarming of -koeling, wordt altijd een warmtemeter of een warmwatermeter geïnstalleerd bij de warmtewisselaar of het leveringspunt.

Ingeval de verwarming, koeling of warmwatervoorziening van een gebouw geleverd wordt door een centrale bron die verschillende gebouwen bedient of door een netwerk voor stadsverwarming of -koeling, wordt een meter geïnstalleerd bij de warmtewisselaar of het leveringspunt.

2.   In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten.

2.   In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten , indien dit technisch haalbaar en kostenefficiënt is, omdat het in verhouding staat tot de potentiële energiebesparingen .

Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. De voorwaarden van technische onhaalbaarheid en niet-kosteneffectiviteit worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. Na overleg met de Commissie worden de algemene criteria, methoden en/of procedures ter bepaling van technische onhaalbaarheid en niet-kosteneffectiviteit door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

In nieuwe gebouwen als bedoeld in de eerste alinea, of wanneer een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd , zoals bepaald in Richtlijn 2010/31/EU , worden altijd individuele meters geïnstalleerd .

Indien nieuwe appartementengebouwen en het residentiële gedeelte van nieuwe multifunctionele gebouwen beschikken over een centrale verwarmingsbron voor warm water of op stadsverwarming zijn aangesloten , wordt, niettegenstaande de eerste en tweede alinea , voorzien in individuele meters voor warm water .

3.   In het geval van appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die zijn aangesloten op stadsverwarming of -koeling of waar een eigen gemeenschappelijk verwarmings- of koelingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is, voeren de lidstaten, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante regels in voor de verdeling van de kosten van verwarming, koeling en warmwaterverbruik in dergelijke gebouwen, zoals:

3.   In het geval van appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die zijn aangesloten op stadsverwarming of -koeling of waar een eigen gemeenschappelijk verwarmings- of koelingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is, voeren de lidstaten, met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, transparante regels in voor de verdeling van de kosten van verwarming, koeling en warmwaterverbruik in dergelijke gebouwen, zoals:

a)

warm water voor huishoudelijk gebruik;

a)

warm water voor huishoudelijk gebruik;

b)

warmte uit de installatie van het gebouw voor de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten (wanneer trappenhuizen en gangen voorzien zijn van radiatoren);

b)

warmte uit de installatie van het gebouw voor de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten (wanneer trappenhuizen en gangen voorzien zijn van radiatoren);

c)

voor het verwarmen of koelen van appartementen.

c)

voor het verwarmen of koelen van appartementen.

4.   Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten meters en kostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn.

4.   Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten nieuwe meters en warmtekostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn. De voorwaarden betreffende technische haalbaarheid en kosteneffectiviteit zoals bedoeld in de eerste en tweede alinea van lid 2 blijven van toepassing.

Meters en kostenverdelers die al zijn geïnstalleerd maar nog niet op afstand kunnen worden gelezen, worden uiterlijk op 1 januari 2027 met deze mogelijkheid uitgerust of vervangen, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is.

Meters en warmtekostenverdelers die al zijn geïnstalleerd maar nog niet op afstand kunnen worden gelezen, worden uiterlijk op 1 januari 2027 met deze mogelijkheid uitgerust of vervangen, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is.

Amendement 75

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In de gevallen waarin de eindgebruiker niet beschikt over een slimme meter als bedoeld in Richtlijn 2009/73/EG, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de factureringsinformatie nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage VII, voor gas, mits zulks technisch mogelijk en economisch verantwoord is.

1.   In de gevallen waarin de eindgebruiker niet beschikt over een slimme meter als bedoeld in Richtlijn 2009/73/EG, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2014 de factureringsinformatie betrouwbaar en nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, overeenkomstig punt 1.1 van bijlage VII, voor gas, mits zulks technisch mogelijk en economisch verantwoord is.

Amendement 76

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7 — letter c

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 10 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Meters die zijn geïnstalleerd in overeenstemming met Richtlijn 2009/73/EG maken accurate factureringsinformatie op basis van het werkelijke verbruik mogelijk . De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer gemakkelijk toegang krijgt tot aanvullende informatie over het verbruiksverleden, aan de hand waarvan hij zelf tot controle kan overgaan.

Meters die zijn geïnstalleerd in overeenstemming met Richtlijn 2009/73/EG bieden accurate factureringsinformatie op basis van het werkelijke verbruik. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindafnemer gemakkelijk toegang krijgt tot aanvullende informatie over het verbruiksverleden, aan de hand waarvan hij zelf tot controle kan overgaan.

Amendement 77

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 8

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 10 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 10 bis

Artikel 10 bis

Facturering en verbruiksinformatie voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

Facturering en verbruiksinformatie voor verwarming, koeling en warm water voor huishoudelijk gebruik

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de facturering en verbruiksinformatie nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik van alle eindgebruikers waar meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd , in overeenstemming met de punten 1 en 2 van bijlage VII bis .

1.   De lidstaten zien erop toe dat wanneer meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, de facturerings- en verbruiksinformatie overeenkomstig de punten 1 en 2 van bijlage VII bis nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers voor alle eindgebruikers , namelijk voor natuurlijke of rechtspersonen die verwarming , koeling of warm water voor hun eigen eindgebruik aankopen, of natuurlijke of rechtspersonen die bewoners zijn van een afzonderlijk gebouw of een eenheid in een appartementengebouw of multifunctioneel gebouw dat is uitgerust met verwarming, koeling of warm water van een centrale bron en die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met de energieleverancier hebben .

Behalve in het geval van individuele meters zoals bepaald in artikel 9 bis, lid 2, kan aan deze verplichting worden voldaan door een systeem waarbij de eindafnemer regelmatig zelf de meter afleest en de metergegevens meedeelt aan de energieleverancier . Alleen indien de eindafnemer voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief.

Aan deze verplichting kan, indien een lidstaat daartoe besluit, en behalve in het geval van verbruik via individuele meters op basis van warmtekostenverdelers overeenkomstig artikel 9 bis, lid 2, worden voldaan met een systeem waarbij de eindafnemer of eindgebruiker regelmatig zelf de meter afleest en de metergegevens meedeelt. Alleen indien de eindafnemer of eindgebruiker voor een bepaalde factureringsperiode geen metergegevens heeft verstrekt, wordt de facturering gebaseerd op het geschatte verbruik of op een vast tarief.

2.   De lidstaten:

2.   De lidstaten:

a)

schrijven voor dat, indien er informatie beschikbaar is over de energiefacturering en het verbruiksverleden van de eindgebruiker, deze op zijn verzoek ter beschikking worden gesteld van een aanbieder van energiediensten die door de eindgebruiker is aangewezen;

a)

schrijven voor dat, indien er informatie beschikbaar is over de energiefacturering en het verbruiksverleden of de meetgegevens van de warmtekostenverdelers van de eindgebruiker, deze op zijn verzoek ter beschikking worden gesteld van een aanbieder van energiediensten die door de eindgebruiker is aangewezen;

b)

zorgen ervoor dat eindafnemers kunnen kiezen voor elektronische factureringsinformatie en facturering en dat zij op verzoek een duidelijke en begrijpelijke uitleg krijgen over de wijze waarop de factuur is opgesteld, in het bijzonder als de factuur niet gebaseerd is op het werkelijke verbruik ;

b)

zorgen ervoor dat eindafnemers kunnen kiezen voor elektronische factureringsinformatie en facturering;

c)

zien erop toe dat passende informatie wordt verstrekt bij de factuur die gebaseerd is op het werkelijke verbruik van alle eindgebruikers, in overeenstemming met punt 3 van bijlage VII;

c)

zien erop toe dat duidelijke en begrijpelijke informatie wordt verstrekt bij de factuur van alle eindgebruikers, in overeenstemming met punt 3 van bijlage VII  bis ;

d)

mogen bepalen dat, op verzoek van de eindafnemer, de bij de factuur gevoegde informatie niet als een betalingsverzoek mag worden beschouwd. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat flexibele regelingen voor de werkelijke betaling worden aangeboden.

d)

mogen bepalen dat, op verzoek van de eindafnemer, de bij de factuur gevoegde informatie niet als een betalingsverzoek mag worden beschouwd. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat flexibele regelingen voor de werkelijke betaling worden aangeboden;

 

d bis)

bevorderen cyberbeveiliging en waarborgen de bescherming van de privacy en de gegevens van eindgebruikers overeenkomstig het desbetreffende Unierecht.

 

2 bis.     De lidstaten beslissen wie verantwoordelijk moet zijn voor het verstrekken van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie aan de eindgebruikers die geen rechtstreekse of individuele overeenkomst met een energieleverancier hebben.

Amendement 78

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 — letter -a (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 15 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

Aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Door de Commissie wordt in overleg met de relevante belanghebbenden een gemeenschappelijke methode gedefinieerd teneinde netwerkexploitanten te stimuleren verliezen te reduceren, een kosten-/energie-efficiënt investeringsprogramma voor infrastructuur uit te voeren en de energie-efficiëntie en de flexibiliteit van het net naar behoren te berekenen. Uiterlijk … [12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] stelt de Commissie overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling ter aanvulling van deze richtlijn vast, waarin deze methode nader wordt omschreven.”

Amendement 79

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 — letter a — punt ii

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 15 — lid 5 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Transmissie- en de distributiesysteembeheerders moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage XII.

Transmissie- en distributiesysteembeheerders moeten bij het aansluiten rekening houden met de noodzaak om te zorgen voor continuïteit van de warmtevoorziening, teneinde zo de toegang te waarborgen tot het netwerk en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te leveren, en moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage XII.

Amendement 80

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 11 bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 19 bis

Financiering van energie-efficiëntie door Europese banken

De Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) passen hun beleidsdoelstellingen aan met het oog op erkenning van energie-efficiëntie als op zichzelf staande energiebron en van investeringen in energie-efficiëntie als onderdeel van de investeringsportefeuille voor infrastructuur.

De EIB en de EBWO ontwerpen, genereren en financieren, in samenspraak met nationale bevorderingsbanken, programma's en projecten die gericht zijn op de efficiëntiesector, met inbegrip van energiearme huishoudens.

De lidstaten maken volledig gebruik van de mogelijkheden en middelen die zijn voorgesteld in het kader van het initiatief „Slimme financiering voor slimme gebouwen”.”

Amendement 82

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 12 bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 23 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

In artikel 23 wordt volgend lid ingevoegd:

„3 bis.     Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.”

Amendement 83

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 12 ter (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 24 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 ter)

In artikel 24 wordt volgend lid ingevoegd:

„4 bis.     In het kader van het verslag over de stand van de energie-unie brengt de Commissie verslag uit over de werking van de koolstofmarkt, overeenkomstig artikel 29, lid 1 en lid 2, onder c), van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie], rekening houdend met de gevolgen van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.”

Amendement 84

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 13

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 24 — lid 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12.   De Commissie evalueert deze richtlijn uiterlijk op 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar, en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen.

12.   De Commissie evalueert deze richtlijn uiterlijk op 28 februari 2024 en daarna om de vijf jaar, en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de algemene doeltreffendheid van de richtlijn en de noodzaak om het energie-efficiëntiebeleid van de Unie verder aan te passen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en aan de economische en innovatieve ontwikkelingen . Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor verdere maatregelen.

Amendement 85

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 13 bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 24 — lid 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

In artikel 24 wordt volgend lid ingevoegd:

„12 bis.     Uiterlijk 31 december 2019 verricht de Commissie een afzonderlijke diepgaande analyse van het potentieel voor energie-efficiëntie met betrekking tot:

a)

de conversie en transformatie van energie;

b)

de transmissie en distributie van energie;

c)

de productie en het daaropvolgende vervoer van energievoorraden, namelijk energie gebruikt tijdens de winning van fossiele brandstoffen en het vervoer ervan naar de plaats van gebruik.

d)

de opslag van energie.

De Commissie dient, indien toepasselijk, op basis van haar bevindingen uiterlijk 31 januari 2021 bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een wetgevingshandeling in die zin in.”

Amendement 114

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter a

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage IV — voetnoot 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

in bijlage IV wordt voetnoot 3 vervangen door: „(3) Van toepassing wanneer de energiebesparing wordt berekend in termen van primaire energie aan de hand van een benadering van onderaf gebaseerd op eindenergieverbruik. Voor besparingen in kWh elektriciteit kunnen de lidstaten een standaardcoëfficiënt van 2 , 0 gebruiken . De lidstaten kunnen een afwijkende coëfficiënt gebruiken indien zij dat kunnen rechtvaardigen.”

a)

in bijlage IV wordt voetnoot 3 vervangen door: „(3) Uitsluitend van toepassing ten behoeve van deze richtlijn en wanneer de energiebesparing wordt berekend in termen van primaire energie aan de hand van een benadering van onderaf gebaseerd op eindenergieverbruik. Voor besparingen in kWh elektriciteit gebruiken de lidstaten een coëfficiënt die is vastgesteld aan de hand van een transparante en voor alle lidstaten vergelijkbare methode, op basis van nationale omstandigheden die het primaire energieverbruik beïnvloeden. Deze omstandigheden moeten naar behoren worden onderbouwd, meetbaar en verifieerbaar zijn en uitgaan van objectieve en niet-discriminerende criteria. Voor besparingen in kWh elektriciteit kunnen de lidstaten een standaardcoëfficiënt van 2,3 gebruiken of een afwijkende coëfficiënt indien zij dat kunnen rechtvaardigen . Hierbij houden de lidstaten rekening met hun elektriciteitsmix die is opgenomen in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die aan de Commissie moeten worden meegedeeld overeenkomstig artikel [3] van Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie]. De standaardcoëfficiënt wordt om de vijf jaar herzien op basis van werkelijk waargenomen gegevens.”

Amendement 87

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage V — punt 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het moet worden aangetoond dat de besparing een aanvulling vormt op de besparingen die ook zonder de activiteit van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen en/of uitvoerende autoriteiten zouden hebben plaatsgevonden. Om te bepalen welke besparingen als aanvullend kunnen worden geclaimd, stellen de lidstaten een basisscenario op waarin wordt beschreven hoe het energieverbruik zou evolueren zonder de beleidsmaatregel in kwestie . In dit basisscenario moet rekening worden gehouden met minstens de volgende factoren: tendensen in het energieverbruik, veranderingen in het gedrag van de consumenten, technologische vooruitgang en veranderingen die zijn veroorzaakt door andere maatregelen die op nationaal en EU-niveau ten uitvoer worden gelegd;

a)

het moet worden aangetoond dat de besparing een aanvulling vormt op de besparingen die ook zonder de activiteit van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen en/of uitvoerende autoriteiten zouden hebben plaatsgevonden. Om te bepalen welke besparingen als aanvullend kunnen worden geclaimd, stellen de lidstaten een basisscenario op waarin wordt beschreven hoe het energieverbruik zou evolueren zonder de desbetreffende beleidsmaatregel en de daaruit voortvloeiende nieuwe individuele actie . In dit basisscenario moet rekening worden gehouden met minstens de volgende factoren: tendensen in het energieverbruik, veranderingen in het gedrag van de consumenten, technologische vooruitgang en veranderingen die zijn veroorzaakt door andere maatregelen die op nationaal en Unieniveau ten uitvoer worden gelegd;

Amendement 88

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage V — punt 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

besparingen die voortvloeien uit de toepassing van verplichte Uniewetgeving worden beschouwd als besparingen die ook zonder de activiteit van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen en/of uitvoerende autoriteiten zouden hebben plaatsgevonden, en kunnen dus niet worden geclaimd uit hoofde van artikel 7, lid 1, behalve besparingen die verband houden met de renovatie van bestaande gebouwen, voor zover het in punt 3, onder h), vermelde oorzakelijk verband is aangetoond;

b)

besparingen die voortvloeien uit de toepassing van verplichte Uniewetgeving worden beschouwd als besparingen die ook zonder de activiteit van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen en/of uitvoerende autoriteiten zouden hebben plaatsgevonden, en kunnen dus niet worden geclaimd uit hoofde van artikel 7, lid 1, behalve besparingen die verband houden met maatregelen ter bevordering van de renovatie van bestaande gebouwen, voor zover het in punt 3, onder h), vermelde oorzakelijk verband is aangetoond;

Amendement 89

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage V — punt 2 — letter h

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

h)

bij de berekening van energiebesparingen wordt rekening gehouden met de levensduur van de maatregelen ; dit kan geschieden door berekening van de besparingen die elke afzonderlijke actie tussen de datum van uitvoering en 31 december 2020 of, indien van toepassing, 31 december 2030 zal opleveren. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten een andere methode kiezen die wordt geacht ten minste dezelfde totale hoeveelheid aan besparingen op te leveren. Bij gebruikmaking van andere methoden zorgen de lidstaten ervoor dat de totale energiebesparingen die met deze andere methoden zijn berekend niet hoger zijn dan de energiebesparingen die het resultaat zouden zijn geweest van hun berekening als zij de besparingen meerekenen die elke individuele actie zou opleveren tussen de datum van uitvoering en 31 december 2020 of, indien van toepassing, 31 december 2030. De lidstaten geven in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen in het kader van de governance van de energie-unie aan welke andere methoden zij hebben gebruikt en welke bepalingen zijn vastgesteld om te garanderen dat zij deze bindende berekeningsvereiste nakomen.

h)

bij de berekening van energiebesparingen wordt rekening gehouden met de levensduur van de maatregelen en met het percentage waarmee het effect van de besparingen met de tijd afneemt. Deze berekening gebeurt aan de hand van de telling van de besparingen die elke afzonderlijke actie tussen de datum van uitvoering en 31 december 2020 of, indien van toepassing, 31 december 2030 zal opleveren. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten een andere methode kiezen die wordt geacht ten minste dezelfde totale hoeveelheid aan besparingen op te leveren. Bij gebruikmaking van andere methoden zorgen de lidstaten ervoor dat de totale energiebesparingen die met deze andere methoden zijn berekend niet hoger zijn dan de energiebesparingen die het resultaat zouden zijn geweest van hun berekening als zij de besparingen meerekenen die elke individuele actie zou opleveren tussen de datum van uitvoering en 31 december 2020 of, indien van toepassing, 31 december 2030. De lidstaten geven in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen uit hoofde van de verordening betreffende de governance van de energie-unie aan welke andere methoden zij hebben gebruikt en welke bepalingen zijn vastgesteld om te garanderen dat zij deze bindende berekeningsvereiste nakomen.

Amendement 90

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage V — punt 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de in de beleidsmaatregel vereiste of op grond van die maatregel te behalen hoeveelheid energiebesparingen moet worden uitgedrukt in eindverbruik dan wel primair verbruik van energie, waarbij de conversiefactoren zoals vastgelegd in bijlage IV worden gebruikt;

d)

de in de beleidsmaatregel vereiste of op grond van die maatregel te behalen hoeveelheid energiebesparingen moet worden uitgedrukt in eindverbruik en primair verbruik van energie, waarbij de conversiefactoren zoals vastgelegd in bijlage IV worden gebruikt;

Amendement 91

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 1 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage V — punt 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor beleidsmaatregelen die worden genomen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder e), mogen de lidstaten gebruikmaken van de berekeningsmethode die is vastgesteld in Richtlijn 2010/31/EU, voor zover dit in overeenstemming is met de eisen van artikel 7 van deze richtlijn en deze bijlage.

Schrappen

Amendement 92

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 2 — letter b

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage VII bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Facturering op basis van werkelijk verbruik

1.

Facturering op basis van werkelijk verbruik of meetgegevens van warmtekostenverdelers

Om eindafnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen, moet er ten minste eenmaal per jaar op basis van het werkelijke verbruik worden gefactureerd.

Om eindafnemers in staat te stellen hun eigen energieverbruik te regelen, moet er ten minste eenmaal per jaar op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers worden gefactureerd.

2.

Minimumfrequentie van informatie over facturen of verbruik

2.

Minimumfrequentie van informatie over facturen of verbruik

Wanneer op afstand leesbare meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf [Please insert here …. the entry into force] minstens elk kwartaal, wanneer de eindafnemer daarom vraagt of wanneer hij gekozen heeft voor elektronische facturering, of anders tweemaal per jaar informatie over facturen of verbruik worden verstrekt op basis van het werkelijke verbruik.

Wanneer op afstand leesbare meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf … [ datum van omzetting] minstens elk kwartaal, wanneer de eindafnemer daarom vraagt of wanneer hij gekozen heeft voor elektronische facturering, of anders tweemaal per jaar informatie over facturen of verbruik aan de eindafnemers worden verstrekt op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van warmtekostenverdelers .

Wanneer op afstand leesbare meters of kostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf 1 januari 2022 minstens maandelijks informatie over facturen of verbruik worden verstrekt. Verwarming en koeling kunnen hiervan worden uitgesloten buiten het verwarmings-/koelingsseizoen.

Wanneer op afstand leesbare meters of warmtekostenverdelers zijn geïnstalleerd, moet vanaf 1 januari 2022 minstens maandelijks informatie over facturen of verbruik op basis van het werkelijke verbruik of meetgegevens van warmtekostenverdelers aan alle eindafnemers worden verstrekt . Deze informatie wordt ook permanent via het internet beschikbaar gesteld en zo vaak bijgewerkt als de gebruikte meetapparatuur en -systemen toelaten . Verwarming en koeling kunnen hiervan worden uitgesloten buiten het verwarmings-/koelingsseizoen.

3.

Minimuminformatie op de factuur op basis van werkelijk verbruik

3.

Minimuminformatie op de factuur

De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers in of bij hun factuur, in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende informatie krijgen:

De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers in of bij hun factuur, in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende nauwkeurige informatie krijgen op basis van het werkelijke verbruik of de meetgegevens van de warmtekostenverdeler :

a)

de huidige actuele prijzen en het daadwerkelijke verbruik van energie;

a)

de huidige actuele prijzen en het daadwerkelijke verbruik van energie of de totale warmtekosten en meetgegevens van warmtekostenverdelers ;

b)

informatie over de gebruikte brandstofmix, ook voor eindgebruikers van stadsverwarming of stadskoeling;

b)

informatie over de gebruikte brandstofmix en de bijbehorende uitstoot van broeikasgassen , ook voor eindgebruikers van stadsverwarming of stadskoeling , en uitleg bij de verschillende belastingen, heffingen en toegepaste tarieven ;

c)

vergelijkingen van het huidige energieverbruik van de eindgebruikers met hun verbruik over dezelfde periode van het voorgaande jaar, in grafiekvorm, met een klimaatcorrectie voor verwarming en koeling;

c)

vergelijkingen van het huidige energieverbruik van de eindgebruikers met hun verbruik over dezelfde periode van het voorgaande jaar, in grafiekvorm, met een klimaatcorrectie voor verwarming en koeling;

d)

contactinformatie voor eindafnemersorganisaties, energieagentschappen of soortgelijke organen, met inbegrip van webadressen, waar informatie kan worden verkregen over de beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindverbruikersprofielen en objectieve technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur.

d)

contactinformatie voor eindafnemersorganisaties, energieagentschappen of soortgelijke organen, met inbegrip van webadressen, waar informatie kan worden verkregen over de beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindverbruikersprofielen en objectieve technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur;

 

d bis)

informatie over de desbetreffende klachtenprocedures, de diensten van de ombudsman of mechanismen voor alternatieve geschillenbeslechting;

Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat in, bij of als verwijzing in rekeningen in duidelijke en begrijpelijke taal vergelijkingen met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-eindafnemer van dezelfde verbruikerscategorie aan de eindafnemers beschikbaar worden gesteld .

d ter)

vergelijkingen met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-eindafnemer van dezelfde verbruikerscategorie.

 

Rekeningen die niet gebaseerd zijn op het werkelijke verbruik of meetgegevens van warmtekostenverdelers bevatten een duidelijke en begrijpelijke uitleg over de wijze waarop het in de rekening genoemde bedrag is berekend, en ten minste de informatie als bedoeld in de punten d) en d bis).

Amendement 93

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage I — punt 2 bis (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage IX — Deel 1 — alinea 4 — letter g

Bestaande tekst

Amendement

 

(2 bis)

In de vierde alinea van Deel 1 van Bijlage IX wordt letter g) vervangen door:

g)

Economische analyse: Inventaris van effecten

„g)

Economische analyse: Inventaris van effecten

Bij de economische analyse wordt rekening gehouden met alle relevante economische effecten.

Bij de economische analyse wordt rekening gehouden met alle relevante economische effecten.

De lidstaten kunnen de kosten en de energiebesparingen ten gevolge van de toegenomen flexibiliteit van de energievoorziening en van een optimaler beheer van de elektriciteitsnetten, met inbegrip van de vermeden kosten en de besparingen vanwege minder investeringen in infrastructuur, in de geanalyseerde scenario's beoordelen en er rekening mee houden in de besluitvorming.

De lidstaten beoordelen de kosten en de energiebesparingen ten gevolge van de toegenomen flexibiliteit van de energievoorziening en van een optimaler beheer van de elektriciteitsnetten, met inbegrip van de vermeden kosten en de besparingen vanwege minder investeringen in infrastructuur, in de geanalyseerde scenario's en houden er rekening mee in de besluitvorming.

Ten minste de volgende kosten en baten worden in aanmerking genomen:

Ten minste de volgende kosten en baten worden in aanmerking genomen:

i)

Baten

i)

Baten

 

Outputwaarde voor de consument (verwarming en elektriciteit)

 

Outputwaarde voor de consument (verwarming en elektriciteit)

 

Externe baten zoals milieu- en gezondheidsvoordelen , voor zover mogelijk.

 

Externe baten zoals milieu- , broeikasgasemissie- , gezondheids- en veiligheidsvoordelen

 

 

Arbeidsmarkteffecten, energievoorzieningszekerheid enconcurrentievermogen

ii)

Kosten

ii)

Kosten

 

Kapitaalkosten van installaties en apparatuur

 

Kapitaalkosten van installaties en apparatuur

 

Kapitaalkosten van de betrokken energienetten

 

Kapitaalkosten van de betrokken energienetten

 

Variabele en vaste beheerskosten

 

Variabele en vaste beheerskosten

 

Energiekosten

 

Energiekosten

 

Milieu- en gezondheidskosten , voor zover mogelijk

 

Milieu-, gezondheids- en veiligheidskosten

 

 

Arbeidsmarktkosten, energievoorzieningszekerheid en concurrentievermogen”

Amendement 94

Voorstel voor een richtlijn

Bijlage — punt 2 ter (nieuw)

Richtlijn 2012/27/EU

Bijlage XII — alinea 1 — letter a

Bestaande tekst

Amendement

 

(2 ter)

In de eerste alinea van Bijlage XII wordt letter a) vervangen door:

„a)

stellen hun gestandaardiseerde regels op voor de vergoeding van de kosten van technische aanpassingen, zoals netaansluitingen en -verzwaringen , een verbeterde werking van het net en regels voor de niet-discriminerende uitvoering van netcodes die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan het net wensen te leveren, op het koppelnet aan te sluiten; ze maken deze regels bekend;”

„a)

stellen hun gestandaardiseerde regels op voor de vergoeding van de kosten van technische aanpassingen, zoals netaansluitingen , netverzwaringen en de invoering van nieuwe netten , een verbeterde werking van het net en regels voor de niet-discriminerende uitvoering van netcodes die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan het net wensen te leveren, op het koppelnet en andere verspreide bronnen aan te sluiten; ze maken deze regels bekend;”


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0391/2017).

(9)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(10)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(1 bis)   Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(1 bis)   World Energy Outlook 2016, International Energy Agency, 2016.

(1 ter)   World Energy Outlook 2016, International Energy Agency, 2016.

(1 bis)   Tekst uit het verslag van het Europees Parlement van 2 juni 2016 over de uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn (2012/27/EU) — (2015/2232(INI)).

(1 bis)   Werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Landbouw en duurzaam waterbeheer in de EU” van 28 april 2017.

(1 bis)   Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/391


P8_TA(2018)0011

Governance van de energie-unie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2018 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (COM(2016)0759 — C8-0497/2016 — 2016/0375(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2018/C 458/17)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Deze verordening bevat de noodzakelijke wettelijke basis voor een betrouwbare en transparante governance die garandeert dat de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie worden gehaald door complementaire, coherente en ambitieuze inspanningen van de Unie en de lidstaten, en die tegelijk de beginselen van de Unie op het gebied van betere regelgeving bevordert .

(1)

Deze verordening bevat de noodzakelijke wettelijke basis voor een betrouwbare , inclusieve, kostenefficiënte, transparante en voorspelbare governance die garandeert dat de doelstellingen en streefcijfers voor 2030 en voor de lange termijn van de energie-unie worden gehaald overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering , die na de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21) is gesloten ( de „Overeenkomst van Parijs”) door complementaire, coherente en ambitieuze inspanningen van de Unie en de lidstaten, terwijl de administratieve complexiteit beperkt blijft .

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Het doel van een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid als kernelement is om de consumenten in de Unie, zowel gezinnen als bedrijven, zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te geven; dit vereist een fundamentele transformatie van het Europees energiesysteem. Dat doel kan alleen worden bereikt door gecoördineerd optreden waarbij wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op EU- en nationaal niveau worden gecombineerd.

(3)

Het doel van een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid als kernelement is om de consumenten in de Unie, zowel gezinnen als bedrijven, zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te geven en onderzoek en innovatie te bevorderen door investeringen aan te trekken ; dit vereist een fundamentele transformatie van het Europees energiesysteem. Dat doel kan alleen worden bereikt door gecoördineerd optreden waarbij wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op Unie- , macroregionaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau worden gecombineerd.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Een volledig functionele en veerkrachtige energie-unie zou de Unie omvormen tot een toonaangevende regio voor innovatie, investeringen, groei en sociale en economische ontwikkeling, wat op zijn beurt een goed voorbeeld zou zijn van hoe het nastreven van hoge ambities op het vlak van mitigatie van de klimaatverandering hand in hand gaat met maatregelen ter bevordering van innovatie, investeringen en groei.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het voorstel van de Commissie is parallel met een reeks initiatieven inzake sectoraal energiebeleid opgesteld, met name op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en marktontwerp, en is samen met deze initiatieven vastgesteld. Deze initiatieven vormen een pakket onder het overkoepelende thema „energie-efficiëntie eerst”, het mondiale leiderschap van de Unie op het vlak van hernieuwbare energie, en een eerlijke deal voor energieconsumenten.

(4)

Het voorstel van de Commissie is parallel met een reeks initiatieven inzake sectoraal energiebeleid opgesteld, met name op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie (met inbegrip van de energieprestaties van gebouwen) en marktontwerp, en is samen met deze initiatieven vastgesteld. Deze initiatieven vormen een pakket onder het overkoepelende thema „energie-efficiëntie eerst”, het mondiale leiderschap van de Unie op het vlak van hernieuwbare energie, en een eerlijke deal voor energieconsumenten , onder meer door het tegengaan van energiearmoede en het bevorderen van eerlijke concurrentie op de interne markt .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 overeenstemming bereikt over het kader voor klimaat en energie voor 2030, op basis van vier belangrijke streefcijfers: een afname van de broeikasgasemissies in de gehele economie met minstens 40 %, een verbetering van de energie-efficiëntie met minstens 27 % met het oog op een niveau van 30 %, een aandeel van minstens 27 % hernieuwbare energie in de Unie en ten minste 15 % voor de koppeling van elektriciteitsnetten. De Raad heeft gepreciseerd dat het streefcijfer voor hernieuwbare energie bindend is op het niveau van de Unie en moet worden bereikt door bijdragen van de lidstaten, geleid door de noodzaak om gezamenlijk het streefcijfer van de Unie te halen.

(5)

De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 een kader voor klimaat en energie voor 2030 voorgesteld op basis van vier belangrijke streefcijfers: een afname van de broeikasgasemissies in de gehele economie met minstens 40 %, een verbetering van de energie-efficiëntie met minstens 27 % met het oog op een niveau van 30 %, een aandeel van minstens 27 % hernieuwbare energie in de Unie en ten minste 15 % voor de koppeling van elektriciteitsnetten. De Raad heeft gepreciseerd dat het streefcijfer voor hernieuwbare energie bindend is op het niveau van de Unie en moet worden bereikt door bijdragen van de lidstaten, geleid door de noodzaak om gezamenlijk het streefcijfer van de Unie te halen. Niettemin beantwoordt deze verordening aan de streefcijfers die in de sectorale wetgeving zijn overeengekomen.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

De Europese Raad is op 24 oktober 2014 overeengekomen dat de Commissie met steun van de lidstaten voortvarend maatregelen zal nemen om zo spoedig mogelijk een minimumstreefcijfer van 10 % op het gebied van interconnectie van elektriciteit te halen, zulks uiterlijk in 2020 voor ten minste de lidstaten die nog geen minimumniveau van integratie in de interne energiemarkt hebben bereikt.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Met de Overeenkomst van Parijs is de mondiale ambitie om de klimaatverandering te beperken, aanzienlijk verhoogd: de ondertekenaars hebben zich ertoe verbonden om „de mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en te streven naar een maximale stijging van 1,5  oC boven het pre-industriële niveau”. De Unie moet zich voorbereiden op veel grotere en snellere emissiereducties dan eerder gepland. Daar staat tegenover dat deze reducties haalbaar zijn tegen lagere kosten dan eerder was ingeschat, gezien het tempo waaraan hernieuwbare-energietechnologieën worden ontwikkeld en uitgerold.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

In overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om in de tweede helft van de 21e eeuw een evenwicht te bereiken tussen antropogene emissies uit bronnen van broeikasgassen en de verwijdering daarvan door broeikasgasputten, moet de Unie ernaar streven om op billijke wijze uiterlijk tegen 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken, gevolgd door een periode van negatieve emissies.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quater)

Voor het klimaatsysteem zijn het de cumulatieve totale antropogene emissies in de loop van de tijd die relevant zijn voor de totale concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. Om de toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs gestand te doen, moet worden geanalyseerd welk mondiaal koolstofbudget verenigbaar is met het voortzetten van de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5  oC boven het pre-industriële niveau, en moet het billijke aandeel van de Unie in het resterende mondiale koolstofbudget worden bepaald. De klimaat- en energiestrategieën op lange termijn moeten stroken met dat koolstofbudget.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quinquies)

De Unie en de lidstaten moeten de klimaat- en energiedoelstellingen regelmatig evalueren en de doelstellingen zo nodig naar boven bijstellen om rekening te houden met de opeenvolgende toetsingen in het kader van het UNFCCC-proces en met de recentste wetenschappelijke gegevens over het tempo en de effecten van de klimaatverandering.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 sexies)

Hoewel de Unie heeft beloofd om tegen 2030 veruit de meest ambitieuze broeikasgasemissiereducties te verwezenlijken, kan zij de bedreiging van de klimaatverandering niet in haar eentje bestrijden. De Commissie en de lidstaten moeten elke gelegenheid benutten om met name landen die van de internationale handel met de Unie profiteren, te overtuigen om een evenredig deel van de wereldwijde verantwoordelijkheid op zich te nemen en hun ambitie te verhogen tot het niveau van die van de Unie.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 (14) ook besloten dat een betrouwbaar en transparant governancesysteem zonder onnodige administratieve rompslomp moet worden ontwikkeld dat ertoe moet bijdragen dat de EU haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen, en tegelijk de lidstaten de nodige flexibiliteit kan bieden en volledig recht kan doen aan hun vrijheid om zelf hun energiemix te bepalen. De Raad benadrukte dat deze governance moet berusten op de voorhanden bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld. De Raad stemde er ook mee in de rol en de rechten van de consument, en de transparantie en voorspelbaarheid voor investeerders te vergroten, onder meer dankzij een systematische monitoring van belangrijke indicatoren voor een betaalbaar, veilig, concurrerend, zeker en duurzaam energiesysteem, de coördinatie van nationaal energiebeleid te vergemakkelijken en regionale samenwerking tussen lidstaten te bevorderen.

(7)

De Europese Raad heeft op 24 oktober 2014 (14) ook besloten dat een betrouwbaar en transparant governancesysteem, zonder onnodige administratieve rompslomp en met voldoende flexibiliteit voor de lidstaten, moet worden ontwikkeld dat ertoe moet bijdragen dat de Unie haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen en tegelijk volledig recht kan doen aan de vrijheid van de lidstaten om zelf hun energiemix te bepalen. De Raad benadrukte dat deze governance moet berusten op de voorhanden bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld. De Raad stemde er ook mee in de rol en de rechten van de consument, en de transparantie en voorspelbaarheid voor investeerders te vergroten, onder meer dankzij een systematische monitoring van belangrijke indicatoren voor een betaalbaar, veilig, concurrerend, zeker en duurzaam energiesysteem, de coördinatie van nationaal klimaat- en energiebeleid te vergemakkelijken en regionale samenwerking tussen lidstaten te bevorderen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

In de conclusies van de Raad van 26 november 2015 (16) wordt onderkend dat de governance van de energie-unie een essentieel instrument zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie en bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan. De Raad benadrukte dat het governancesysteem moet worden gebaseerd op de beginselen van integratie van strategische planning en rapportering van de tenuitvoerlegging van klimaat- en energiebeleid en op coördinatie tussen de actoren die op EU-, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het energie- en klimaatbeleid. De Raad beklemtoonde ook dat de governance ervoor moet zorgen dat de overeengekomen energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030 worden gehaald, en dat de collectieve vooruitgang van de Unie op weg naar de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie wordt gemonitord.

(10)

In de conclusies van de Raad van 26 november 2015 (16) wordt onderkend dat de governance van de energie-unie een essentieel instrument zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie en bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan. De Raad benadrukte dat het governancesysteem moet worden gebaseerd op de beginselen van integratie van strategische planning en rapportering van de tenuitvoerlegging van klimaat- en energiebeleid en op coördinatie tussen de actoren die op Unie-, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het energie- en klimaatbeleid. De Raad beklemtoonde ook dat de governance ervoor moet zorgen dat de overeengekomen energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030 worden gehaald, en dat de vooruitgang van elke lidstaat en de collectieve vooruitgang van de Unie op weg naar de verwezenlijking van de streefcijfers en doelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie wordt gemonitord.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Daarom moet de governance van de energie-unie er in de eerste plaats op gericht zijn de doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030. Deze verordening is derhalve gekoppeld aan sectorale wetgeving ter uitvoering van de klimaat- en energiestreefcijfers voor 2030. Hoewel de lidstaten flexibiliteit nodig hebben om beleidsmaatregelen te kiezen die het beste passen bij hun energiemix en voorkeuren, moet die flexibiliteit verenigbaar moeten zijn met verdere marktintegratie, grotere concurrentie, de verwezenlijking van klimaat- en energiedoelstellingen en de geleidelijke omschakeling naar een koolstofarme economie.

(12)

Daarom moet de governance van de energie-unie er in de eerste plaats op gericht zijn de doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 wat betreft de vermindering van de broeikasgasemissies, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie . Deze verordening is derhalve gekoppeld aan sectorale wetgeving ter uitvoering van de klimaat- en energiestreefcijfers voor 2030. Hoewel de lidstaten flexibiliteit nodig hebben om beleidsmaatregelen te kiezen die het beste passen bij hun energiemix en voorkeuren, moet die flexibiliteit verenigbaar moeten zijn met verdere marktintegratie, grotere concurrentie, de verwezenlijking van klimaat- en energiedoelstellingen en de geleidelijke omschakeling naar een duurzame, koolstofarme economie op basis van een zeer energie-efficiënt en op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd energiesysteem . Er moet een verplicht model voor de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn worden ingevoerd om de kwaliteit en de vergelijkbaarheid daarvan te garanderen.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Voor de omschakeling naar een koolstofarme economie zijn veranderingen in het investeringsgedrag en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden noodzakelijk. Om de broeikasgasemissies te doen dalen, moeten de efficiëntie en de innovatie van de Europese economie een boost krijgen; deze daling zal met name leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit.

(13)

Voor de maatschappelijk aanvaardbare omschakeling naar een duurzame, koolstofarme economie zijn aanzienlijke veranderingen in het investeringsgedrag , met name wat openbare en particuliere investeringen betreft, en stimuleringsmaatregelen op alle beleidsgebieden alsook regionale markthervormingen noodzakelijk. Om de broeikasgasemissies te doen dalen, moeten de efficiëntie en de innovatie van de Europese economie een boost krijgen; deze daling zal met name leiden tot duurzame werkgelegenheid en een verbetering van de luchtkwaliteit.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

De Unie en de lidstaten moeten concrete maatregelen nemen om energiesubsidies, ten minste voor fossiele brandstoffen, te verbieden teneinde de internationale toezeggingen in het kader van de G7, de G20 en de Overeenkomst van Parijs gestand te doen.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Aangezien broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen grotendeels afkomstig zijn uit dezelfde bronnen, kan beleid ter beperking van broeikasgassen ook voordelen hebben voor de luchtkwaliteit, waardoor op korte termijn sommige of alle kosten van de beperking van broeikasgasemissies kunnen worden gecompenseerd. Aangezien de gegevens die worden gerapporteerd uit hoofde van Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) een belangrijke input vormen voor de opstelling van de BKG-inventaris en de nationale plannen, moet het belang van het verzamelen en rapporteren van consistente gegevens tussen Richtlijn 2001/81/EG en de BKG-inventaris worden erkend.

(14)

Aangezien broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen grotendeels afkomstig zijn uit dezelfde bronnen, kan beleid ter beperking van broeikasgassen ook voordelen hebben voor de volksgezondheid en de luchtkwaliteit, met name in stedelijke gebieden, waardoor op korte termijn de kosten van de beperking van broeikasgasemissies kunnen worden gecompenseerd. Aangezien de gegevens die worden gerapporteerd uit hoofde van Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) een belangrijke input vormen voor de opstelling van de BKG-inventaris en de nationale plannen, moet het belang van het verzamelen en rapporteren van consistente gegevens tussen Richtlijn 2001/81/EG en de BKG-inventaris worden erkend.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving moet de governance van de energie-unie leiden tot een aanzienlijke daling van de administratieve rompslomp voor de lidstaten, de Commissie en de andere instellingen van de Unie, en moet ze bijdragen tot de coherentie en toereikendheid van het beleid en de maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de omschakeling van het energiesysteem naar een koolstofarme economie.

(16)

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving en in overeenstemming met een beleid voor onderzoek, innovatie en investeringen, moet de governance van de energie-unie leiden tot een aanzienlijke daling van de administratieve complexiteit voor de lidstaten en relevante belanghebbenden , de Commissie en de andere instellingen van de Unie, en moet ze bijdragen tot de coherentie en toereikendheid van het beleid en de maatregelen op Unie-, macroregionaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau met betrekking tot de omschakeling van het energiesysteem naar een duurzame koolstofarme economie.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De doelstellingen van de energie-unie moeten worden verwezenlijkt via een combinatie van initiatieven van de Unie en coherente nationale beleidslijnen in geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De sectorale wetgeving van de Unie op het gebied van energie en klimaat bevat eisen inzake planning, die nuttige instrumenten zijn om veranderingen teweeg te brengen op nationaal niveau. De invoering van deze eisen op verschillende tijdstippen heeft geleid tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsgebieden. De huidige afzonderlijke planning, rapportering en monitoring op de gebieden klimaat en energie moet daarom zoveel mogelijk worden gestroomlijnd en geïntegreerd.

(17)

De streefcijfers en doelstellingen van de energie-unie moeten worden verwezenlijkt via een combinatie van initiatieven van de Unie en coherente nationale beleidslijnen in geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De sectorale wetgeving van de Unie op het gebied van energie en klimaat bevat eisen inzake planning, die nuttige instrumenten zijn om veranderingen teweeg te brengen op nationaal niveau. De invoering van deze eisen op verschillende tijdstippen heeft geleid tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsgebieden , ten nadele van de kostenefficiëntie . De huidige afzonderlijke planning, rapportering en monitoring op de gebieden klimaat en energie moet daarom zo nodig worden gestroomlijnd en geïntegreerd.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Er moet een beoordeling worden gemaakt van de interacties tussen bestaande en geplande beleidsinitiatieven en maatregelen om decarbonisatie te bewerkstelligen, en de lidstaten moeten een kwantitatieve of kwalitatieve evaluatie verrichten.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 ter)

De lidstaten moeten zorgen voor beleidssamenhang tussen hun nationale energie- en klimaatplannen en hun langetermijnstrategieën voor lage emissies enerzijds en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN anderzijds.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten gelden voor een periode van tien jaar en een overzicht bieden van het huidige energiesysteem en de beleidssituatie. Deze plannen moeten nationale doelstellingen bevatten voor elk van de vijf essentiële dimensies van de energie-unie en bijbehorende beleidsmaatregelen om deze doelstellingen te behalen; de plannen moeten ook gebaseerd zijn op analyses. In de nationale plannen voor de eerste periode van 2021 tot en met 2030 moet bijzondere aandacht worden besteed aan de 2030-streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en interconnectie van elektriciteit. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de nationale plannen consistent zijn met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

(18)

De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten gelden voor een periode van tien jaar en een overzicht bieden van het huidige energiesysteem en de beleidssituatie. Deze plannen moeten nationale streefcijfers of doelstellingen bevatten voor elk van de vijf essentiële dimensies van de energie-unie en bijbehorende beleidsmaatregelen om deze doelstellingen te behalen; de plannen moeten ook gebaseerd zijn op analyses. In de nationale plannen voor de eerste periode van 2021 tot en met 2030 moet bijzondere aandacht worden besteed aan de 2030-streefcijfers voor de vermindering van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en interconnectie van elektriciteit. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de nationale plannen consistent zijn met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 bis)

Bij het opstellen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan moeten de lidstaten nagaan hoeveel huishoudens met energiearmoede kampen, rekening houdend met de huishoudelijke energiediensten die nodig zijn om in de relevante nationale context een basislevensstandaard te garanderen, die zij zich misschien niet kunnen veroorloven als gevolg van een combinatie van een laag inkomen, hoge energie-uitgaven en de gebrekkige energie-efficiëntie van hun woning. De lidstaten moeten de bestaande en geplande beleidsmaatregelen en maatregelen ter bestrijding van energiearmoede schetsen en zo nodig een nationale doelstelling opnemen om het aantal huishoudens in energiearmoede terug te dringen. De Commissie moet een gemeenschappelijke methodologie vaststellen aan de hand waarvan de lidstaten energiearmoede moeten definiëren, en elke lidstaat moet huishoudens in energiearmoede definiëren overeenkomstig hun specifieke nationale omstandigheden.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 18 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(18 ter)

De lidstaten moeten erop toezien dat de Uniefinanciering uit het meerjarig financieel kader 2014-2020 wordt opgenomen in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De nationale toewijzingen uit het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 moeten actief bijdragen tot de verwezenlijking van de streefcijfers en doelstellingen van de energie-unie, met name in de sectoren broeikasgasemissiereducties met inbegrip van verwijderingen per put, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Daartoe moet het programmeringsproces op nationaal en lokaal niveau voor het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 plaatsvinden in combinatie met een beoordeling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de Commissie teneinde rekening te houden met een hoge ambitie, met name in het licht van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

De lidstaten moeten een permanent platform voor energiedialoog op verschillende niveaus met de lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders en andere relevante belanghebbenden opzetten om de verschillende overwogen opties voor het energie- en klimaatbeleid te bespreken. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de energie- en klimaatstrategieën op lange termijn moeten in het kader van dat platform worden besproken.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

De uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie en klimaat heeft gevolgen voor het milieu. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de voorbereiding van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, indien van toepassing overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25 juni 1998 (hierna het „Verdrag van Aarhus”). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de sociale partners worden betrokken bij de opstelling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.

(20)

De uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie en klimaat heeft gevolgen voor het milieu. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot actieve inspraak en raadpleging krijgt bij de voorbereiding van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn , indien van toepassing overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25 juni 1998 (hierna het „Verdrag van Aarhus”). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de sociale partners , de lokale overheden en alle relevante belanghebbenden van in de eerste fasen worden betrokken bij de plannings- en rapporteringsprocessen en bij de opstelling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de langetermijnstrategieën .

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Regionale samenwerking is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de energie-unie op doeltreffende wijze worden verwezenlijkt . De lidstaten moeten de gelegenheid krijgen opmerkingen te maken over de plannen van andere lidstaten alvorens deze definitief worden vastgesteld, teneinde tegenstrijdigheden en mogelijke negatieve gevolgen voor andere lidstaten te vermijden en ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke doelstellingen collectief worden bereikt. Regionale samenwerking bij het opstellen en voltooien van nationale plannen en bij de latere uitvoering van de nationale plannen is van essentieel belang om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen te verbeteren en de marktintegratie en energiezekerheid te bevorderen.

(21)

Macroregionale en regionale samenwerking is noodzakelijk opdat de lidstaten gezamenlijk uitvoering geven aan bepaalde beleidslijnen en maatregelen die de gemeenschappelijke streefcijfers en doelstellingen op kostenoptimale wijze helpen verwezenlijken. De Commissie moet dergelijke samenwerking tussen de lidstaten faciliteren. De lidstaten moeten de gelegenheid krijgen opmerkingen te maken over de plannen van andere lidstaten alvorens deze definitief worden vastgesteld, teneinde tegenstrijdigheden en mogelijke negatieve gevolgen voor andere lidstaten te vermijden en ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke doelstellingen collectief worden bereikt. Macroregionale en regionale samenwerking bij het opstellen en voltooien van nationale plannen en bij de latere uitvoering van de nationale plannen is van essentieel belang om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen te verbeteren en de marktintegratie en energiezekerheid te bevorderen.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

De nationale plannen moeten stabiel zijn, d.w.z. dat de nationale beleidslijnen en maatregelen transparant en voorspelbaar moeten zijn, teneinde te zorgen voor investeringszekerheid. Om de lidstaten de kans te geven zich aan te passen aan sterk gewijzigde omstandigheden, moeten zij één keer tijdens de tienjarige periode de gelegenheid krijgen hun plannen te actualiseren. Voor de plannen voor de periode van 2021 tot en met 2030 moeten de lidstaten de kans krijgen hun plannen te actualiseren tegen 1 januari 2024. Streefcijfers , doelstellingen en bijdragen mogen alleen worden gewijzigd als dit tot hogere ambities leidt, met name wat betreft de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030. In het kader van deze actualiseringen moeten de lidstaten inspanningen leveren om eventuele negatieve gevolgen voor het milieu, die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering, te beperken.

(22)

De nationale plannen moeten stabiel zijn, d.w.z. dat de nationale beleidslijnen en maatregelen transparant en voorspelbaar moeten zijn, teneinde te zorgen voor investeringszekerheid. De regelmatige indiening van nationale plannen over voortschrijdende perioden van tien jaar geeft de lidstaten de kans om zich aan te passen aan sterk gewijzigde omstandigheden . Streefcijfers en doelstellingen mogen alleen worden gewijzigd als dit tot hogere ambities leidt, met name wat betreft de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030. In het kader van die plannen moeten de lidstaten inspanningen leveren om eventuele negatieve gevolgen voor het milieu, die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering, te beperken.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Stabiele lage-emissiestrategieën op lange termijn zijn van cruciaal belang om bij te dragen tot economische transformatie, werkgelegenheid, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs worden bovendien verzocht om uiterlijk in 2020 hun strategieën voor de afname van broeikasgasemissies op lange termijn (tegen het midden van deze eeuw) mee te delen.

(23)

Stabiele klimaat- en energiestrategieën op lange termijn zijn van cruciaal belang om bij te dragen tot economische transformatie, werkgelegenheid, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs worden bovendien verzocht om uiterlijk in 2020 hun strategieën voor de afname van broeikasgasemissies op lange termijn (tegen het midden van deze eeuw) mee te delen.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 bis)

De lidstaten moeten klimaat- en energiestrategieën op lange termijn (voor 2050 en daarna) ontwikkelen waarin wordt aangegeven welke transformaties in de verschillende sectoren nodig zijn om over te schakelen op een hernieuwbare-energiesysteem en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. De strategieën moeten stroken met het billijke aandeel van de Unie in het resterende mondiale koolstofbudget en moeten op open en transparante wijze en met volledige betrokkenheid van de belanghebbenden worden ontwikkeld. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten op de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn zijn gebaseerd en daarmee stroken.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 ter)

De sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) is sterk blootgesteld aan en zeer kwetsbaar voor de klimaatverandering. Tegelijkertijd beschikt de sector over een enorm potentieel om voor klimaatvoordelen op de lange termijn te zorgen en een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de internationale en Unieklimaatdoelstellingen op de lange termijn. Deze sector kan op verschillende manieren tot mitigatie van klimaatverandering bijdragen, met name door emissiereducties te verwezenlijken, putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden, en door biomaterialen te leveren die fossiele en koolstofintensieve materialen kunnen vervangen. Voor de doeltreffendheid van maatregelen die in het bijzonder gericht zijn op het vergroten van de koolstofvastlegging, is het van essentieel belang dat hulpbronnen duurzaam beheerd worden en dat koolstofreservoirs langdurig stabiel en aanpasbaar zijn. Langetermijnstrategieën zijn essentieel om duurzame investeringen op de lange termijn mogelijk te maken.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 quater)

Bij de ontwikkeling van verdere interconnecties is het belangrijk een volledige beoordeling te maken van de kosten en baten, met inbegrip van alle technische, sociaal-economische en milieueffecten daarvan, zoals vereist door de TEN-E-verordening, en rekening te houden met de positieve externe effecten van interconnecties, zoals de integratie van hernieuwbare energiebronnen, de continuïteit van de energievoorziening en de toegenomen concurrentie op de interne markt.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

De sectorale Uniewetgeving op het gebied van energie en klimaat bevat niet alleen eisen inzake planning, maar ook inzake rapportering; vele daarvan zijn geschikte instrumenten gebleken om veranderingen op nationaal niveau teweeg te brengen, maar zijn op uiteenlopende tijdstippen ingevoerd, wat geleid heeft tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsterreinen zoals beperking van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en marktintegratie. Om een juist evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om te zorgen voor een goede follow-up van de uitvoering van nationale plannen en anderzijds de noodzaak om de administratieve rompslomp te verminderen, moeten de lidstaten tweejaarlijkse voortgangsverslagen opstellen over de uitvoering van de actieplannen en andere ontwikkelingen in het energiesysteem. Sommige verslagen, met name uit hoofde van de rapporteringseisen op klimaatgebied die voortvloeien uit het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de regelgeving van de Unie, moeten echter nog steeds op jaarbasis worden opgesteld.

(24)

De sectorale Uniewetgeving op het gebied van energie en klimaat bevat niet alleen eisen inzake planning, maar ook inzake rapportering; vele daarvan zijn geschikte instrumenten gebleken om veranderingen op nationaal niveau teweeg te brengen in aanvulling op markthervormingen , maar zijn op uiteenlopende tijdstippen ingevoerd, wat geleid heeft tot overlappingen , kosteninefficiëntie en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsterreinen zoals beperking van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en marktintegratie. Om een juist evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om te zorgen voor een goede follow-up van de uitvoering van nationale plannen en anderzijds de noodzaak om de administratieve complexiteit te verminderen, moeten de lidstaten tweejaarlijkse voortgangsverslagen opstellen over de uitvoering van de actieplannen en andere ontwikkelingen in het energiesysteem. Sommige verslagen, met name uit hoofde van de rapporteringseisen op klimaatgebied die voortvloeien uit het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de regelgeving van de Unie, moeten echter nog steeds op jaarbasis worden opgesteld.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

De geïntegreerde voortgangsverslagen van de lidstaten moeten een weerspiegeling vormen van de elementen die zijn uiteengezet in het model voor de nationale plannen. Gezien het technische karakter van de geïntegreerde voortgangsverslagen en het feit dat de eerste in 2021 moeten worden ingediend, moet een model voor deze verslagen worden opgesteld. De voortgangsverslagen moeten worden opgesteld om te zorgen voor transparantie ten aanzien van de Unie, andere lidstaten en marktdeelnemers, met inbegrip van de consumenten . Ze moeten betrekking hebben op elk van de vijf dimensies van de energie-unie en, voor de eerste periode, tegelijk ook de nadruk leggen op de gebieden die onder de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 vallen.

(25)

De geïntegreerde voortgangsverslagen van de lidstaten moeten een weerspiegeling vormen van de elementen die zijn uiteengezet in het model voor de nationale plannen. Gezien het technische karakter van de geïntegreerde voortgangsverslagen en het feit dat de eerste in 2021 moeten worden ingediend, moet een model voor deze verslagen worden opgesteld. De voortgangsverslagen moeten worden opgesteld om te zorgen voor transparantie ten aanzien van de Unie, andere lidstaten , regionale en lokale overheden, marktdeelnemers, eventuele andere relevante belanghebbenden en het grote publiek . Ze moeten betrekking hebben op elk van de vijf dimensies van de energie-unie en, voor de eerste periode, tegelijk ook de nadruk leggen op de gebieden die onder de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 vallen.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Uit de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 is het belang gebleken van transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, volledigheid en vergelijkbaarheid van informatie. Voortbouwend op die ervaring moet deze verordening ervoor zorgen dat de lidstaten verslag uitbrengen over hun beleidslijnen en maatregelen en prognoses, als een essentieel onderdeel van de voortgangsverslagen. De informatie in die verslagen is van essentieel belang om de tijdige naleving van de verbintenissen uit hoofde van Verordening [] [ESR] aan te tonen. De toepassing en voortdurende verbetering van systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, gekoppeld aan betere begeleiding bij de rapportering, zou aanzienlijk moeten bijdragen tot een aanhoudende versterking van de informatie die nodig is om de vooruitgang in de dimensie „koolstofarm maken” te volgen.

(28)

Uit de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 is het belang gebleken van transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, volledigheid en vergelijkbaarheid van informatie. Voortbouwend op die ervaring moet deze verordening ervoor zorgen dat de lidstaten betrouwbare en consistente gegevens en aannames over alle vijf de dimensies gebruiken en de gegevens die bij het opstellen van scenario's en modellen worden gebruikt, openbaar maken en verslag uitbrengen over hun beleidslijnen en maatregelen en prognoses, als een essentieel onderdeel van de voortgangsverslagen. De informatie in die verslagen is van essentieel belang om de tijdige naleving van de verbintenissen uit hoofde van Verordening [] [ESR] aan te tonen. De toepassing en voortdurende verbetering van systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, gekoppeld aan betere begeleiding bij de rapportering, zou aanzienlijk moeten bijdragen tot een aanhoudende versterking van de informatie die nodig is om de vooruitgang in de dimensie „koolstofarm maken” te volgen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Om de administratieve rompslomp voor de lidstaten en de Commissie te beperken, moet de Commissie een online-rapporteringsplatform opzetten om de communicatie te vergemakkelijken en de samenwerking te bevorderen . Dat zal zorgen voor een tijdige indiening van verslagen en voor meer transparantie over de nationale rapportering. Het elektronisch rapporteringsplatform moet voortbouwen op bestaande rapporteringsprocessen databanken en elektronische hulpmiddelen, deze aanvullen en er profijt van trekken, zoals die van het Europees Milieuagentschap, Eurostat, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en de lessen die zijn getrokken uit het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.

(30)

Om de beleidsvorming op het gebied van energie en klimaat transparanter te maken en de administratieve complexiteit voor de lidstaten en de Commissie te beperken, moet de Commissie een publiek onlineplatform opzetten om het publiek makkelijker toegang te geven tot informatie en om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten en de samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken . Dat zal zorgen voor een tijdige indiening van verslagen en voor meer transparantie over de nationale rapportering. Het elektronisch rapporteringsplatform moet voortbouwen op bestaande rapporteringsprocessen databanken en elektronische hulpmiddelen, deze aanvullen en er profijt van trekken, zoals die van het Europees Milieuagentschap, Eurostat, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en de lessen die zijn getrokken uit het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Wat betreft de gegevens die aan de Commissie moeten worden verstrekt via nationale planning en rapportering, mag de informatie van de lidstaten niet dezelfde zijn als de informatie die al in dezelfde vorm beschikbaar is gesteld via Eurostat, in de context van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27), en nog steeds beschikbaar is bij Eurostat met dezelfde waarden. De gerapporteerde gegevens en prognoses in de nationale energie- en klimaatplannen moeten, voor zover beschikbaar en passend wat de timing ervan betreft, voortbouwen op en samenhangend zijn met de gegevens van Eurostat en de methode die gebruikt wordt voor de rapportering van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009.

(31)

Om te voorkomen dat er op EU-niveau te laat wordt opgetreden, moet de Commissie de door het Europees Milieuagentschap verstrekte jaarlijkse ramingen van de broeikasgasemissies, hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie gebruiken om de vooruitgang in de richting van de doelstellingen voor 2030 te beoordelen. Wat betreft de gegevens die aan de Commissie moeten worden verstrekt via nationale planning en rapportering, mag de informatie van de lidstaten niet dezelfde zijn als de informatie die al in dezelfde vorm beschikbaar is gesteld via Eurostat, in de context van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27), en nog steeds beschikbaar is bij Eurostat met dezelfde waarden. De gerapporteerde gegevens en prognoses in de nationale energie- en klimaatplannen moeten, voor zover beschikbaar en passend wat de timing ervan betreft, voortbouwen op en samenhangend zijn met de gegevens van Eurostat en de methode die gebruikt wordt voor de rapportering van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

Het is van cruciaal belang dat de Commissie nationale plannen en de tenuitvoerlegging ervan beoordeelt aan de hand van voortgangsverslagen, teneinde de collectieve doelstellingen van de strategie voor de energie-unie te verwezenlijken . Voor de eerste periode van tien jaar heeft dit met name betrekking op de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat op het niveau van de Unie en de nationale bijdragen aan deze streefcijfers . Deze beoordeling dient om de twee jaar te worden uitgevoerd, en alleen indien nodig om het jaar, en dient te worden geconsolideerd in de verslagen van de Commissie over de stand van de energie-unie.

(32)

Het is van cruciaal belang dat de Commissie het ontwerp van nationale plannen en de tenuitvoerlegging van aangemelde nationale plannen beoordeelt aan de hand van voortgangsverslagen, teneinde de collectieve doelstellingen van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie te verwezenlijken , met name het creëren van een volledig functionele en veerkrachtige energie-unie. Dit geldt met name voor de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat op het niveau van de Unie voor de eerste periode van tien jaar . Deze beoordeling dient om de twee jaar te worden uitgevoerd, en indien nodig om het jaar, en dient te worden geconsolideerd in de verslagen van de Commissie over de stand van de energie-unie.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

De luchtvaart heeft effecten op het mondiale klimaat door de uitstoot van CO2 en andere emissies, zoals stikstofoxiden, en door mechanismen zoals de bevordering van cirruswolken. In het licht van het snel ontwikkelende wetenschappelijke inzicht in deze effecten, voorziet Verordening (EU) nr. 525/2013 reeds in een geactualiseerde beoordeling van de niet-CO2 gerelateerde effecten van de luchtvaart op het klimaat. De in dit verband gebruikte modellen moeten aan de wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast. Op basis van haar evaluatie van deze effecten zou de Commissie ter zake dienende beleidsopties voor het aanpakken van die gevolgen in overweging kunnen nemen.

(33)

De luchtvaart heeft effecten op het mondiale klimaat door de uitstoot van CO2 en andere emissies, zoals stikstofoxiden, en door mechanismen zoals de bevordering van cirruswolken. In het licht van het snel ontwikkelende wetenschappelijke inzicht in deze effecten, voorziet Verordening (EU) nr. 525/2013 reeds in een geactualiseerde beoordeling van de niet-CO2 gerelateerde effecten van de luchtvaart op het klimaat. De in dit verband gebruikte modellen moeten aan de wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast. Op basis van haar evaluatie van deze effecten moet de Commissie tegen 1 maart 2020 ter zake dienende beleidsopties voor het aanpakken van die gevolgen in overweging nemen en zo nodig een wetgevingsvoorstel indienen .

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 33 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(33 bis)

Volgens de bestaande UNFCCC-richtsnoeren inzake broeikasgasrapportage wordt bij de berekening en de rapportage van methaanemissies uitgegaan van aardopwarmingspotentiëlen (GWP) over een periode van 100 jaar. Gezien de hoge GWP-waarde en de relatief korte atmosferische levensduur van methaan, waardoor het op korte en middellange termijn een aanzienlijk effect op het klimaat heeft, moet de Commissie nagaan welke implicaties de vaststelling van een periode van 20 jaar voor methaan zou hebben voor het beleid en de maatregelen. Op basis van haar analyse moet de Commissie geschikte beleidsopties overwegen om de methaanemissies door middel van een Unie-methaanstrategie aan te pakken, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan methaanemissies die verband houden met energie en afval.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 34

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(34)

Om de samenhang tussen het nationale en EU-beleid en de doelstellingen van de energie-unie te helpen garanderen, moet permanent overleg plaatsvinden tussen de Commissie en de lidstaten. In voorkomend geval moet de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten, onder meer ook over het ambitieniveau van het ontwerp van de nationale plannen, over de verdere tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van de aangemelde nationale plannen, en over andere nationale beleidslijnen en maatregelen die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de energie-unie. De lidstaten dienen zoveel mogelijk rekening te houden met die aanbevelingen en moeten in de daaropvolgende voortgangsverslagen toelichten hoe de aanbevelingen zijn gevolgd.

(34)

Om de samenhang tussen het nationale en Unie-beleid en de doelstellingen van de energie-unie te helpen garanderen, moet permanent overleg plaatsvinden tussen de Commissie en de lidstaten en zo nodig tussen de lidstaten onderling . In voorkomend geval moet de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten, onder meer ook over het ambitieniveau van het ontwerp van de nationale plannen, over de verdere tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van de aangemelde nationale plannen, en over andere nationale beleidslijnen en maatregelen die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de energie-unie. De lidstaten dienen rekening te houden met die aanbevelingen en moeten in de daaropvolgende voortgangsverslagen toelichten hoe de aanbevelingen zijn gevolgd.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

Indien het ambitieniveau van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen of de actualiseringen daarvan niet volstaat om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken en, tijdens de eerste periode, met name de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, dan moet de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie nemen om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt (zij moet dus de ambities bijstellen). Indien de Unie onvoldoende vooruitgang zou boeken om deze doelstellingen en streefcijfers te bereiken, dient de Commissie niet alleen aanbevelingen uit te vaardigen , maar ook maatregelen te nemen op het niveau van de Unie, of moeten de lidstaten aanvullende maatregelen nemen om te garanderen dat die doelstellingen en streefcijfers worden gehaald (het gebrek aan tastbare resultaten moet dus worden weggewerkt). Bij het verdelen van de inspanningen die moeten worden geleverd om de collectieve streefcijfers te bereiken, moet rekening worden gehouden met vroegtijdige ambitieuze bijdragen van lidstaten aan de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Op het gebied van hernieuwbare energie kunnen dergelijke maatregelen ook betrekking hebben op financiële bijdragen van lidstaten aan een financieringsplatform dat wordt beheerd door de Commissie en dat zal worden gebruikt om bij te dragen tot projecten op het gebied van hernieuwbare energie in de gehele Unie. De nationale streefcijfers van lidstaten voor hernieuwbare energie voor 2020, moeten dienst doen als referentieaandeel hernieuwbare energie vanaf 2021. Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen aanvullende maatregelen met name tot doel hebben de energie-efficiëntie van producten, gebouwen en vervoer te verbeteren.

(35)

Indien de in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen beschreven ambitie, streefcijfers, beleidslijnen en maatregelen niet volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken en, tijdens de eerste periode, met name de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, dan moet de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie nemen om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt en moeten de lidstaten hun nationale doelstellingen inzake hernieuwbare energiebronnen uiterlijk op 31 december 2020 naar boven bijstellen (en dus de ambities bijstellen). Indien de Unie onvoldoende vooruitgang zou boeken om deze doelstellingen en streefcijfers te bereiken, kan de Commissie , naast het uitvaardigen van aanbevelingen , ook maatregelen op het niveau van de Unie nemen of aanvullende maatregelen van de lidstaten vragen om te garanderen dat de doelstellingen en streefcijfers worden gehaald (het gebrek aan tastbare resultaten moet dus worden weggewerkt). Bij het verdelen van de inspanningen die moeten worden geleverd om de collectieve streefcijfers te bereiken, moet rekening worden gehouden met vroegtijdige ambitieuze inspanningen van lidstaten aan de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Op het gebied van hernieuwbare energie kunnen dergelijke maatregelen ook betrekking hebben op vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten aan een financieringsplatform dat wordt beheerd door de Commissie en dat zal worden gebruikt om bij te dragen tot projecten op het gebied van hernieuwbare energie in de gehele Unie , waaronder projecten die van belang zijn voor de energie-unie . De nationale streefcijfers van lidstaten voor hernieuwbare energie voor 2020 moeten dienst doen als referentieaandeel hernieuwbare energie vanaf 2021 en moeten gedurende de hele periode worden gehandhaafd . Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen aanvullende maatregelen met name tot doel hebben de energie-efficiëntie van producten, gebouwen en vervoer te verbeteren.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(38)

De lidstaten en de Commissie moeten nauw samenwerken op alle gebieden die betrekking hebben op de uitvoering van de energie-unie en de onderhavige verordening; ook het Europees Parlement moet hier van nabij bij betrokken worden. Waar nodig moet de Commissie de lidstaten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name met de opstelling van de nationale plannen en bijbehorende capaciteitsopbouw.

(38)

De lidstaten en de Commissie moeten nauw samenwerken op alle gebieden die betrekking hebben op de uitvoering van de energie-unie en de onderhavige verordening; ook het Europees Parlement moet hier van nabij bij betrokken worden. De Commissie moet de lidstaten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name met de opstelling , uitvoering en monitoring van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn en de bijbehorende capaciteitsopbouw door het inzetten van interne middelen van het Europees Milieuagentschap, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, interne modelleringscapaciteiten en, waar nodig, externe expertise .

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Overweging 41 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(41 bis)

Deze verordening bevat bepalingen om energie-efficiëntie te behandelen als een infrastructuurprioriteit, vanuit het inzicht dat energie-efficiëntie aan de door het IMF en andere economische instellingen gebruikte definitie van infrastructuur voldoet, en hiervan een centraal aspect en een prioritaire overweging te maken bij de toekomstige besluitvorming over investeringen in de energie-infrastructuur van de Unie  (1 bis).

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Overweging 43

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(43)

De Commissie moet in haar taken in het kader van deze verordening worden bijgestaan door een Comité van de energie-unie , om uitvoeringshandelingen op te stellen. Dit comité vervangt het Comité klimaatverandering en, indien passend , andere comités en neemt hun taken over .

(43)

De Commissie moet in haar taken in het kader van deze verordening worden bijgestaan door een Comité energie en klimaat , om uitvoeringshandelingen op te stellen. Wat aangelegenheden in verband met de tenuitvoerlegging van klimaatspecifieke bepalingen betreft, moet de Commissie worden bijgestaan door het bij Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Overweging 44 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(44 bis)

Ter voorbereiding van een toekomstige herziening van deze verordening en in het kader van de Uniestrategie inzake cyberveiligheid moet de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten beoordelen of het noodzakelijk zou kunnen zijn om aanvullende uniforme plannings- en rapporteringseisen toe te voegen betreffende de inspanningen van de lidstaten om kritieke infrastructuur van het energiesysteem van de Unie beter te beschermen tegen elke vorm van cyberdreigingen, met name omdat het aantal potentieel kritieke cyberaanvallen de afgelopen tien jaar is toegenomen, teneinde de energiezekerheid in alle omstandigheden te garanderen. Zo'n betere coördinatie binnen de Unie mag echter geen afbreuk doen aan de nationale veiligheidsbelangen van de lidstaten door gevoelige informatie te onthullen.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 1

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een governancemechanisme opgezet om:

1.   Bij deze verordening wordt een governancemechanisme opgezet om:

 

(-a)

uitvoering te geven aan klimaat- en energiestrategieën en -maatregelen op lange termijn die ontworpen zijn om de verbintenissen van de Unie inzake broeikasgasemissies na te komen in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;

(a)

uitvoering te geven aan strategieën en maatregelen die ontworpen zijn om de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste tienjarige periode van 2021 tot en met 2030 met name de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie;

(a)

uitvoering te geven aan strategieën en maatregelen die ontworpen zijn om de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste tienjarige periode van 2021 tot en met 2030 met name de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie;

 

(a bis)

partnerschappen en samenwerking op macroregionaal en regionaal niveau tussen de lidstaten op te zetten die ontworpen zijn om de streefcijfers, doelstellingen en verbintenissen van de energie-unie te verwezenlijken;

(b)

de tijdige uitvoering, transparantie, nauwkeurigheid, samenhang, vergelijkbaarheid en volledigheid van de rapportering door de Unie en haar lidstaten aan het secretariaat van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs te waarborgen.

(b)

de tijdige uitvoering, transparantie, nauwkeurigheid, samenhang, vergelijkbaarheid en volledigheid van de rapportering door de Unie en haar lidstaten aan het secretariaat van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs te waarborgen;

 

(b bis)

bij te dragen tot meer regelgevingszekerheid en meer zekerheid voor investeerders en te helpen ten volle te gebruik te maken van de mogelijkheden voor economische ontwikkeling, stimulering van investeringen, banencreatie en sociale samenhang;

 

(b quater)

een rechtvaardige transitie te steunen voor burgers en regio's die negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de overgang naar een koolstofarme economie.

Het governancemechanisme wordt gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die betrekking hebben op perioden van tien jaar, beginnende met de periode van 2021 tot en met 2030, op de bijbehorende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat, en op geïntegreerde regelingen voor monitoring door de Europese Commissie. Het betreft een gestructureerd, iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten met het oog op de voltooiing van de nationale plannen en de uitvoering ervan, ook met betrekking tot regionale samenwerking, en de desbetreffende maatregelen van de Commissie.

Het governancemechanisme wordt gebaseerd op geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die betrekking hebben op perioden van tien jaar, beginnende met de periode van 2021 tot en met 2030, op de bijbehorende geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat, en op geïntegreerde regelingen voor monitoring door de Europese Commissie. Het betreft een gestructureerd, transparant, iteratief proces tussen de Commissie en de lidstaten , dat volledige participatie van het grote publiek en lokale overheden waarborgt, met het oog op de voltooiing van de nationale plannen en de uitvoering ervan, ook met betrekking tot macroregionale en regionale samenwerking, en de desbetreffende maatregelen van de Commissie.

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende vijf dimensies van de energie-unie:

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende vijf dimensies van de energie-unie:

(a)

de continuïteit van de energievoorziening,

(a)

de continuïteit van de energievoorziening,

(b)

de energiemarkt,

(b)

de interne energiemarkt,

(c)

energie-efficiëntie,

(c)

energie-efficiëntie,

(d)

koolstofarm maken en

(d)

koolstofarm maken en

(e)

onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

(e)

onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767], Richtlijn 2010/31/EU en Richtlijn 2012/27/EU.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767], [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)XXXX], Richtlijn 2010/31/EU en Richtlijn 2012/27/EU.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 2 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

„vastgestelde beleidslijnen en maatregelen”: beleidslijnen en maatregelen waarvoor van overheidswege een officieel besluit is genomen op de datum van indiening van het nationale plan of het voortgangsverslag, en waarvoor er een duidelijke wil aanwezig is om tot implementatie over te gaan;

(3)

„vastgestelde beleidslijnen en maatregelen”: beleidslijnen en maatregelen waarvoor door de centrale of subnationale overheid een officieel besluit is genomen op de datum van indiening van het nationale plan of het voortgangsverslag, en waarvoor er een duidelijke wil aanwezig is om tot implementatie over te gaan;

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 2 — punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

„de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie”: het Uniebrede bindende streefcijfer om de broeikasgasemissies in de hele economie van de Unie uiterlijk in 2030 met minstens 40 % te doen dalen in vergelijking met 1990, het Uniebrede bindende streefcijfer om in 2030 minstens 27 % hernieuwbare energie te verbruiken in de Unie, het Uniebrede bindende streefcijfer om de energie-efficiëntie in 2030 met minstens 27 % te verbeteren, dat uiterlijk in 2020 opnieuw moet worden geëvalueerd, waarbij een EU-streefcijfer van 30 % voor ogen moet worden gehouden, en het streefcijfer om in 2030 een elektriciteitsinterconnectie van minstens 15 % te bereiken, en alle verdere streefcijfers in dit verband die door de Europese Raad of de Raad en het Europees Parlement voor het jaar 2030 worden overeengekomen.

Schrappen

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 2 — punt 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

„vroege inspanningen”: vroege vooruitgang die een lidstaat vanaf 2021 heeft geboekt in de richting van zijn bindende streefcijfer voor hernieuwbare energie, zoals bedoeld in artikel 3 van [herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie] en zijn streefcijfer voor de verbetering van de energie-efficiëntie, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU;

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 2 — punt 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

„energie-efficiëntie eerst”: dat bij alle beslissingen over energieplanning, -beleid en -investeringen prioriteit wordt gegeven aan maatregelen om de vraag naar energie en de energievoorziening efficiënter te maken door middel van kostenoptimale besparingen op het eindgebruik van energie, vraagresponsinitiatieven en efficiëntere omzetting, transmissie en distributie van energie;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 3

Artikel 3

Geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

Geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

1.   Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens om de tien jaar dient elke lidstaat een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan in bij de Commissie. De plannen bevatten de elementen die zijn vermeld in lid 2 en bijlage I. Het eerste plan heeft betrekking op de periode van 2021 tot en met 2030. De daaropvolgende plannen hebben betrekking op de tienjarige periode die onmiddellijk volgt op het einde van de door het vorige plan bestreken periode.

1.   Uiterlijk op 1 januari 2019 en vervolgens om de tien jaar dient elke lidstaat een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan in bij de Commissie. De plannen bevatten de elementen die zijn vermeld in lid 2 en bijlage I. Het eerste plan heeft betrekking op de periode van 2021 tot en met 2030. De daaropvolgende plannen hebben betrekking op de tienjarige periode die onmiddellijk volgt op het einde van de door het vorige plan bestreken periode.

2.   De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bestaan uit de volgende delen:

2.   De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bestaan uit de volgende delen:

(a)

een overzicht van de procedure voor de vaststelling van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, bestaande uit een samenvatting, een beschrijving van de raadpleging en betrokkenheid van belanghebbenden en de resultaten daarvan, en de regionale samenwerking met andere lidstaten bij de voorbereiding van het plan;

(a)

een overzicht van de procedure voor de vaststelling van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, bestaande uit:

 

 

(1)

een samenvatting;

 

 

(2)

een beschrijving van de raadpleging en betrokkenheid van lokale overheden, het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, de sociale partners en de burgers en de resultaten daarvan;

 

 

(3)

een beschrijving van de macroregionale en regionale samenwerking met andere lidstaten bij de voorbereiding van het plan;

(b)

een beschrijving van de nationale doelstellingen , streefcijfers en bijdragen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

(b)

een beschrijving van de nationale doelstellingen en streefcijfers voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie;

(c)

een beschrijving van de beleidslijnen en maatregelen die voorzien zijn om de onder (b) bedoelde doelstellingen , streefcijfers en bijdragen te bereiken;

(c)

een beschrijving van de geplande beleidslijnen , maatregelen en investeringsstrategieën die voorzien zijn om de onder (b) bedoelde doelstellingen en streefcijfers te bereiken;

(d)

een beschrijving van de bestaande situatie op het gebied van de vijf dimensies van de energie-unie, ook met betrekking tot het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen, alsmede prognoses met betrekking tot de onder (b) bedoelde doelstellingen, met reeds bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen;

(d)

een beschrijving van de bestaande situatie op het gebied van de vijf dimensies van de energie-unie, ook met betrekking tot het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen, prognoses met betrekking tot de onder b) bedoelde doelstellingen en streefcijfers , met reeds bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen , en een beschrijving van de regelgevende en niet-regelgevende barrières en hinderpalen voor de verwezenlijking van de streefcijfers en doelstellingen ;

(e)

een beoordeling van de effecten van de geplande beleidslijnen en maatregelen om de onder (b) bedoelde doelstellingen te verwezenlijken;

(e)

een beoordeling van de effecten van de afzonderlijke en gecombineerde geplande beleidslijnen en maatregelen om de in de artikelen 1, 4, 13 bis en 14 bedoelde streefcijfers en doelstellingen te verwezenlijken op het milieu, met inbegrip van de luchtkwaliteit en natuurbescherming, op de volksgezondheid, op macro-economisch vlak en op sociaal gebied ;

 

(e bis)

een beoordeling van de effecten van de geplande beleidslijnen en maatregelen op het concurrentievermogen in verband met de vijf dimensies van de energie-unie;

 

(e ter)

een beoordeling van de potentiële effecten van de klimaatverandering in de lidstaat, waaronder de directe en indirecte effecten, en de weerbaarheidsstrategieën om met de klimaateffecten om te gaan, zoals nationale aanpassingsplannen;

 

(e quater)

na de ontwikkeling van een investeringsstrategie, een raming van de publieke en particuliere investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van de geplande beleidslijnen en maatregelen;

(f)

een bijlage, opgesteld overeenkomstig de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde eisen en structuur, waarin is uiteengezet welke methode en beleidsmaatregelen de lidstaat toepast om de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] en bijlage V vastgestelde energiebesparingen te verwezenlijken.

(f)

een bijlage, opgesteld overeenkomstig de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde eisen en structuur, waarin is uiteengezet welke methode en beleidsmaatregelen de lidstaat toepast om de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] en bijlage V vastgestelde energiebesparingen te verwezenlijken.

3.   Bij de opstelling van de in lid 1 bedoelde nationale plannen houden de lidstaten rekening met de onderlinge verbanden tussen de vijf dimensies van de energie-unie en maken zij gebruik van samenhangende gegevens en veronderstellingen in de vijf dimensies, voor zover relevant.

3.   Bij het organiseren van de in lid 1 bedoelde concurrerende inschrijvingsprocedure gaan de lidstaten als volgt te werk:

 

(a)

zij beperken de administratieve complexiteit en de kosten voor alle relevante belanghebbenden;

 

(b)

zij houden rekening met de onderlinge verbanden tussen de vijf dimensies van de energie-unie, in het bijzonder het beginsel „energie-efficiëntie eerst”;

 

(c)

zij gebruiken geloofwaardige en samenhangende gegevens en veronderstellingen in de vijf dimensies, voor zover relevant, en maken de voor modelberekeningen gebruikte gegevens openbaar;

 

(d)

zij zorgen voor consistentie met de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en met de nationale klimaat- en energiestrategieën op lange termijn als bedoeld in artikel 14;

 

(e)

zij gaan na hoeveel huishoudens met energiearmoede kampen, rekening houdend met de huishoudelijke energiediensten die nodig zijn om in de relevante nationale context een basislevensstandaard te garanderen, en schetsen de bestaande en geplande beleidsmaatregelen en maatregelen ter bestrijding van energiearmoede, met inbegrip van sociale beleidsmaatregelen en andere relevante nationale programma's.

Indien uit de beoordeling op basis van verifieerbare gegevens, waarbij geografische verspreidingsindicatoren worden gebruikt, blijkt dat een lidstaat een aanzienlijk aantal huishoudens in energiearmoede heeft, neemt hij in zijn plan een nationale indicatieve doelstelling op om de energiearmoede te verminderen;

 

(f)

zij nemen bepalingen op om eventuele negatieve milieueffecten die bij de geïntegreerde rapportering overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 22 aan het licht komen, te voorkomen, te beperken of, indien het een project van algemeen belang betreft en er geen alternatieven voorhanden zijn, te compenseren;

 

(g)

zij houden rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die in het kader van het Europees semester zijn gedaan.

 

3 bis.     Na hun eerste geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen zorgen de lidstaten ervoor dat in elk van hun volgende plannen die overeenkomstig lid 1 bij de Commissie worden ingediend, hun nationale streefcijfers en doelstellingen als bedoeld in artikel 4 worden gewijzigd om blijk te geven van een grotere ambitie dan die welke in hun voorgaande geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan aan de dag is gelegd.

 

3 ter.     De lidstaten maken de plannen die zij krachtens dit artikel bij de Commissie indienen, openbaar.

4.   De Commissie is gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om bijlage I te wijzigen teneinde ze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.

4.   De Commissie is gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 36 om bijlage I te wijzigen teneinde ze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Nationale doelstellingen, streefcijfers en bijdragen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

Streefcijfers en doelstellingen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan stellen de lidstaten de volgende in deel A.2 van bijlage I gespecificeerde hoofddoelstellingen , streefcijfers en bijdragen vast:

In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan stellen de lidstaten de volgende in deel A.2 van bijlage I gespecificeerde hoofddoelstellingen en streefcijfers vast:

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 1 — punt ii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii bis.

de trajecten die de lidstaat van plan is te volgen om de verwijderingen per put te handhaven en te verbeteren overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde klimaat- en energiestrategieën op lange termijn;

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 1 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

andere nationale doelstellingen en streefcijfers die samenhangend zijn met de bestaande langetermijnstrategieën voor de vermindering van emissies, voor zover van toepassing ;

iii.

andere nationale doelstellingen en streefcijfers die samenhangend zijn met de Overeenkomst van Parijs en de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn ;

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

teneinde het bindende streefcijfer van de Unie van minstens 27 % hernieuwbare energie in 2030 te bereiken, zoals vermeld in artikel 3 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld in COM(2016)0767], een bijdrage tot dit streefcijfer in termen van het aandeel hernieuwbare energie van de lidstaat in het bruto-eindverbruik van energie in 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021 ;

i.

teneinde het bindende streefcijfer van de Unie van minstens 35  % hernieuwbare energie in 2030 te bereiken, zoals vermeld in artikel 3 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld in COM(2016)0767], een bijdrage tot dit streefcijfer;

Amendement 291

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis.

het nationale streefcijfer voor energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindenergieverbruik van de lidstaat in 2030 als vastgesteld overeenkomstig artikel 3 en bijlage I bis bij Richtlijn (EU) …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG zoals voorgesteld bij COM(2016)0767], met een progressief traject dat zorgt voor een regelmatige uitrol van hernieuwbare energie vanaf 2021 als vermeld in bijlage I bis bij deze verordening;

Amendement 292

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i ter.

het in punt i bis bedoelde traject:

 

(i)

begint bij het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in 2020 als vermeld in de derde kolom van de tabel in deel A van bijlage I bij Richtlijn (EU) …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG zoals voorgesteld bij COM(2016)0767]. Als een lidstaat zijn bindende nationale streefcijfer voor 2020 overtreft, mag zijn traject beginnen op het niveau dat in 2020 is bereikt;

 

(ii)

bestaat uit minstens drie referentiepunten, berekend als een gemiddelde van de twee of drie voorgaande jaren als vermeld in bijlage I bis;

 

(iii)

bereikt ten minste zijn nationaal streefcijfer voor 2030;

AAmendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i quater.

de in de punten i bis en i ter bedoelde trajecten van de lidstaat dragen samen bij tot het bindende lineaire traject van de Unie en bereiken in 2030 het bindende streefcijfer van de Unie van ten minste 35 % energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie;

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt i quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i quinquies.

de trajecten van de lidstaat voor het totale aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie vanaf 2031 stroken met de energie- en klimaatstrategieën op lange termijn.

Amendementen 69 en 287

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

trajecten voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van 2021 tot en met 2030 in de sectoren verwarming en koeling, elektriciteit en vervoer;

ii.

de indicatieve trajecten van de lidstaat voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie van 2021 tot en met 2030 in de sectoren verwarming en koeling, elektriciteit en vervoer;

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

trajecten voor elke technologie voor hernieuwbare energie die de lidstaat van plan is te gebruiken om de algemene en sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 tot en met 2030 te verwezenlijken, met inbegrip van het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie per technologie en sector in Mtoe en de geplande totale geïnstalleerde capaciteit per technologie en sector in MW;

iii.

indicatieve trajecten voor elke technologie voor hernieuwbare energie die de lidstaat van plan is te gebruiken om de algemene en sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 tot en met 2030 te verwezenlijken, met inbegrip van het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie per technologie en sector in Mtoe en de geplande totale geïnstalleerde capaciteit per technologie en sector , met inbegrip van capaciteitsverhoging, in MW;

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a — punt 2 — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis.

het aandeel van en de doelstellingen en trajecten voor hernieuwbare energie die in de lidstaat van 2021 tot en met 2030 wordt geproduceerd door steden, hernieuwbare-energiegemeenschappen en prosumenten, met inbegrip van het verwachte bruto-eindverbruik van energie in Mtoe.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage tot het bereiken van het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 30 % in 2030, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], op basis van het primair energieverbruik of eindenergieverbruik, de besparing van primaire energie of eindenergie, of energie-intensiteit.

(1)   het bindende indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor het bereiken van het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie van 40 % in 2030, zoals vermeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], op basis van het primair energieverbruik of eindenergieverbruik, de besparing van primaire energie of eindenergie, of energie-intensiteit, met een lineair traject voor dat streefcijfer vanaf 2021.

De lidstaten drukken hun bijdrage uit in termen van een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021. Zij lichten hun onderliggende methodologie en de omrekeningsfactoren toe;

De lidstaten drukken hun energie - efficiëntiestreefcijfers uit in termen van een absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030. Zij lichten hun onderliggende methodologie en de omrekeningsfactoren toe overeenkomstig de bijlagen IV en V bij [de versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761];

 

Het traject als bedoeld in de eerste alinea bestaat uit tweejaarlijkse tussentijdse streefcijfers, te beginnen in 2022 en vervolgens om de twee jaar;

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)   het cumulatieve bedrag aan energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 moet worden bereikt volgens artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761];

(2)   het cumulatieve bedrag aan extra energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 en daarna moet worden bereikt volgens artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761];

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)    de doelstellingen voor de renovatie op lange termijn van het nationale bestand van woningen en bedrijfsgebouwen ( zowel publieke als particuliere);

(3)    op basis van een analyse van het bestaande gebouwenbestand, de mijlpalen voor 2030 en 2040 voor de langetermijnstrategieën voor de renovatie van het nationale bestand van al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen, zowel openbare als particuliere , om de vooruitgang in de richting van de doelstelling voor 2050 overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016 ) 0765] te meten ;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)     de geplande beleidslijnen en maatregelen en de geboekte vooruitgang bij het omvormen van het nationale gebouwenbestand tot een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand, met een empirisch onderbouwde raming van de verwachte energiebesparingen en voordelen in ruimere zin die van 2020 tot en met 2030 moet worden bereikt;

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)   de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd of het equivalent aan jaarlijkse energiebesparingen dat van 2020 tot en met 2030 moet worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU , dat betrekking heeft op de voorbeeldfunctie van de centrale overheid bij de renovatie van haar gebouwen ;

(4)   de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd en de overeenkomstige energiebesparingen die door de renovatie moeten worden gerealiseerd of het equivalent aan uit de alternatieve benadering voortvloeiende jaarlijkse energiebesparingen die van 2020 tot en met 2030 moeten worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] ;

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)     het vastgestelde potentieel voor energiebesparingen bij verwarming en koeling, met inbegrip van de uitkomst van een uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling;

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)   andere nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers of -strategieën en sectorale streefcijfers op terreinen als vervoer, verwarming en koeling ;

(5)   andere nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van langetermijnstreefcijfers of -strategieën en sectorale streefcijfers op terreinen als vervoer, de maakindustrie en water en afvalwater, of beleid om sectoren te koppelen, alsook efficiëntie in andere sectoren met een hoog energie-efficiëntiepotentieel in de gehele energieketen, van primaire energie tot eindverbruikers, of bijvoorbeeld datacentra ;

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de diversificatie van energiebronnen en met betrekking tot leveranciers uit derde landen;

(1)   nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de diversificatie van energiebronnen en met betrekking tot leveranciers uit derde landen met het oog op het vergroten van de veerkracht van de macroregionale, regionale en nationale energiesystemen ;

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)   nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen;

(2)   nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie uit derde landen te verminderen met het oog op het vergroten van de veerkracht van de macroregionale, regionale en nationale energiesystemen ;

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter c — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)   nationale doelstellingen met betrekking tot de inzet van binnenlandse energiebronnen ( met name hernieuwbare energie) ;

(4)   nationale doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de flexibiliteit van het nationale energiesysteem, met name door de inzet van energie-efficiëntiemaatregelen, binnenlandse en regionale hernieuwbare energiebronnen, vraagrespons en opslag ;

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 % in 2030 . De lidstaten lichten de gebruikte onderliggende methodologie toe;

(1)   het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het indicatieve interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 % in 2030, rekening houdend met het interconnectiestreefcijfer van 10  % in 2020, de nationale en regionale marktomstandigheden en het nationale en regionale potentieel, alle aspecten van kosten-batenanalyses, de daadwerkelijke mate van uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang, en maatregelen om de verhandelbare capaciteit van bestaande interconnecties te verhogen . De lidstaten lichten de gebruikte onderliggende methodologie toe , rekening houdend met de door de Commissie voorgestelde methodologie ;

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)   de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in om het even welke van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie;

(2)   de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie- en distributie-infrastructuur en de modernisering daarvan die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in om het even welke van de vijf dimensies van de strategie voor de energie-unie . Voor elk gepland groot infrastructuurproject, een voorafgaande beoordeling van de verenigbaarheid daarvan met en de bijdrage daarvan aan de vijf dimensies van de energie-unie, met name wat de continuïteit van de energievoorziening en mededinging betreft ;

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)   nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals marktintegratie en koppeling, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

(3)   nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals het vergroten van de flexibiliteit van het systeem, met name door het verwijderen van belemmeringen voor vrije prijsvorming, door marktintegratie en koppeling , slimme netten, aggregatie, vraagrespons, opslag, gedistribueerde opwekking, mechanismen voor dispatching, redispatching en beperking, en realtime prijssignalen , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)     nationale doelstellingen met betrekking tot de niet-discriminerende participatie van hernieuwbare energie, vraagrespons en opslag, onder meer via aggregatie, in alle energiemarkten, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 ter)     nationale doelstellingen om ervoor te zorgen dat consumenten participeren in het energiesysteem en profijt trekken van zelfopwekking en nieuwe technologieën, waaronder slimme meters;

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter d — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)   nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem en de flexibiliteit van het energiesysteem met betrekking tot de productie van hernieuwbare energie , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

(4)   nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem , die ervoor zorgen dat er geen capaciteitsmechanismen worden toegepast of, wanneer dat wel gebeurt met het oog op de continuïteit van de energievoorziening, dat deze zo beperkt mogelijk blijven , met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers voor openbaar en particulier onderzoek en innovatie op het gebied van de energie-unie; indien van toepassing, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt. Deze streefcijfers en doelstellingen moeten stroken met die in de strategie voor de energie-unie en het SET-plan;

(1)   nationale doelstellingen en financieringsstreefcijfers voor openbare steun voor onderzoek en innovatie op het gebied van de energie-unie en het verwachte hefboomeffect daarvan op particulier onderzoek ; indien van toepassing, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt. Deze streefcijfers en doelstellingen moeten stroken met die in de strategie voor de energie-unie en het SET-plan;

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)   nationale doelstellingen voor 2050 voor de invoering van koolstofarme technologieën;

(2)   nationale doelstellingen voor 2050 met betrekking tot de bevordering van duurzame technologieën;

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter e — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)     nationale doelstellingen met betrekking tot het concurrentievermogen.

Schrappen

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied hernieuwbare energie vast te stellen

Het proces van de lidstaten om streefcijfers op het gebied hernieuwbare energie vast te stellen

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij het vaststellen van hun bijdrage voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen, overeenkomstig artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, houden de lidstaten rekening met het volgende:

1.   Bij het vaststellen van hun streefcijfer voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van energie in 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen, overeenkomstig artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, houden de lidstaten rekening met het volgende:

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter d — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

billijke verdeling van de uitrol in de gehele Europese Unie;

(i)

billijke en kosteneffectieve verdeling van de uitrol in de gehele Europese Unie;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

het basisaandeel energie uit hernieuwbare bronnen in hun bruto-eindverbruik van energie, als vermeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn (EU) …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG];

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun bijdragen ertoe leidt dat in 2030 minstens 27 % van de geproduceerde energie in het bruto-eindverbruik van energie afkomstig is uit hernieuwbare bronnen .

2.   De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun streefcijfers leidt tot een lineair traject dat ervoor zorgt dat in 2030 minstens 35  % van het bruto-eindverbruik van energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen .

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied energie-efficiëntie vast te stellen

Het proces van de lidstaten om bindende streefcijfers op het gebied energie-efficiëntie vast te stellen

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij de vaststelling van hun indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen in de zin van artikel 4, onder (b), punt (1), zorgen de lidstaten ervoor dat:

1.   Bij de vaststelling van hun bindende nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2030 en het laatste jaar van de verslagperiode voor de latere nationale plannen in de zin van artikel 4, onder (b), punt (1), zorgen de lidstaten ervoor dat:

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer bedraagt dan 1 483 Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie, en het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer bedraagt dan 1 321 Mtoe primaire energie en niet meer dan 987 Mtoe eindenergie aan het einde van de eerste periode van 10 jaar;

(a)

het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer bedraagt dan 1 483 Mtoe primaire energie en niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie, en het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer bedraagt dan 1 132 Mtoe primaire energie en niet meer dan 849 Mtoe eindenergie aan het einde van de eerste periode van 10 jaar;

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde bijdrage kunnen de lidstaten rekening houden met omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals:

2.   Bij de vaststelling van het in lid 1 bedoelde streefcijfer kunnen de lidstaten rekening houden met omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals:

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Artikel 7

Nationale beleidslijnen en maatregelen voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

Nationale beleidslijnen , maatregelen en investeringsstrategieën voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie

De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met bijlage I van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de belangrijkste bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen om met name de in het nationale plan uiteengezette doelstellingen te bereiken, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor regionale samenwerking en passende financiering op nationaal en regionaal niveau.

De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met bijlage I van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, de belangrijkste bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen om met name de in het nationale plan uiteengezette doelstellingen te bereiken, met inbegrip van maatregelen om te zorgen voor regionale samenwerking en passende financiering op nationaal , regionaal en lokaal niveau , onder meer met behulp van Unieprogramma's en - instrumenten .

 

De beschrijving van de voornaamste bestaande en geplande beleidslijnen en maatregelen om de in de nationale plannen vermelde doelstellingen te behalen gaat vergezeld van een algemeen overzicht van de investeringen die nodig zijn om die doelstellingen te halen.

 

De lidstaten behandelen energie-efficiëntie als infrastructuurprioriteit. Zij nemen energie-efficiëntieprogramma's op in hun infrastructuurplanning en merken de renovatie van gebouwen aan als een prioritaire investering.

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met de structuur en het formaat in bijlage I, de huidige situatie voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, met inbegrip van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen op het ogenblik van de indiening van het nationale plan of op basis van de laatste beschikbare informatie. De lidstaten stellen ook prognoses op voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) die naar verwachting zullen voortvloeien uit bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen.

1.   De lidstaten beschrijven, in overeenstemming met de structuur en het formaat in bijlage I, de huidige situatie voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, met inbegrip van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen op het ogenblik van de indiening van het nationale plan of op basis van de laatste beschikbare informatie. De lidstaten stellen ook prognoses op voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2030 (inclusief voor het jaar 2030) die naar verwachting zullen voortvloeien uit bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen. De lidstaten maken de veronderstellingen, parameters en methoden die voor prognoses en scenario's worden gebruikt, openbaar.

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de effecten op de ontwikkeling van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) in het kader van de geplande beleidslijnen en maatregelen, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses op basis van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1;

(a)

de effecten op de ontwikkeling van het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen voor de eerste periode van tien jaar tot ten minste 2040 (inclusief voor het jaar 2030) in het kader van de geplande beleidslijnen en maatregelen, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses op basis van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1 . Dit omvat een beoordeling van de synergieën die voortvloeien uit sectorkoppeling, digitalisering en een betere marktopzet en van de voordelen in termen van luchtkwaliteit en de continuïteit van de energievoorziening ;

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

het macro-economisch en sociaal effect en het effect op vaardigheden en het milieu van de geplande beleidsinitiatieven en maatregelen, zoals vermeld in artikel 7 en verder gespecificeerd in bijlage I, gedurende de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses op basis van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1;

(b)

het macro-economisch , gezondheids- en sociaal effect en het effect op vaardigheden en het milieu van de afzonderlijke en gecombineerde geplande beleidsinitiatieven en maatregelen, zoals vermeld in artikel 7 en verder gespecificeerd in bijlage I, gedurende de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030, met inbegrip van een vergelijking met de prognoses van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) beleidslijnen en maatregelen, als bedoeld in lid 1 . De methodologie die wordt gebruikt om deze effecten te beoordelen, wordt openbaar gemaakt en het gebruik van kosten-batenanalyse wordt aangemoedigd ;

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de interacties tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen binnen een beleidsdimensie en tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen in andere dimensies voor de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030. Prognoses betreffende de continuïteit van de bevoorrading, infrastructuur en marktintegratie moeten worden gekoppeld aan robuuste energie-efficiëntiescenario’s.

(c)

de interacties tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen binnen een beleidsdimensie en tussen bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen in andere dimensies voor de eerste periode van tien jaar en ten minste tot het jaar 2030. De beoordeling omvat een kwantitatieve of kwalitatieve evaluatie van alle gedocumenteerde interacties tussen nationale beleidslijnen en maatregelen en klimaat- en energiebeleidsmaatregelen van de Unie. Prognoses betreffende de continuïteit van de bevoorrading, infrastructuur en marktintegratie moeten worden gekoppeld aan robuuste energie-efficiëntiescenario’s;

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

de wijze waarop de afzonderlijke en gecombineerde bestaande en geplande beleidslijnen en maatregelen naast de openbare financiering ook particuliere investeringen zullen aantrekken die nodig zijn voor de uitvoering ervan.

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 9

Artikel 9

Ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

Ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

1.   Uiterlijk op 1 januari 2019 en daarna om de tien jaar stellen de lidstaten een ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op, als bedoeld in artikel 3, lid 1, en dienen zij dit in bij de Commissie.

1.   Uiterlijk op 1 juni 2018 stelt elke lidstaat een ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op, als bedoeld in artikel 3, lid 1, en dient hij dit in bij de Commissie. Het ontwerp van het tweede plan wordt uiterlijk op 1 januari 2023 door elke lidstaat opgesteld en bij de Commissie ingediend, en de volgende ontwerpplannen vervolgens om de vijf jaar.

2.   Overeenkomstig artikel 28 kan de Commissie aan de lidstaten aanbevelingen doen over de ontwerpplannen. In deze aanbevelingen wordt met name het volgende vastgesteld :

2.   Overeenkomstig artikel 28 beoordeelt de Commissie de ontwerpplannen en doet zij uiterlijk drie maanden vóór de in artikel 3, lid 1, genoemde uiterste datum voor de indiening van het plan landspecifieke aanbevelingen aan de lidstaten om :

(a)

het ambitieniveau van de doelstellingen, streefcijfers en bijdragen met het oog op de collectieve verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie en met name de 2030-streefcijfers inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie ;

(a)

ervoor te zorgen dat de lidstaten de doelstellingen en streefcijfers van alle dimensies van de energie-unie collectief verwezenlijken ;

 

(a bis)

ervoor te zorgen dat de lidstaten hun nationale doelstellingen en streefcijfers verwezenlijken;

(b)

beleidslijnen en maatregelen die verband houden met de doelstellingen op het niveau van de lidstaten en de Unie , en andere beleidslijnen en maatregelen met potentiële grensoverschrijdende gevolgen;

(b)

de afzonderlijke in de nationale energie- en klimaatplannen opgenomen bestaande en geplande beleidslijnen en maatregelen te verbeteren , met inbegrip van die met potentiële grensoverschrijdende gevolgen;

 

(b bis)

suggesties te doen voor de vaststelling van aanvullende beleidslijnen en maatregelen in de nationale energie- en klimaatplannen;

(c)

wisselwerkingen tussen en samenhang van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen die zijn opgenomen in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan binnen één dimensie en tussen verschillende dimensies van de energie-unie.

(c)

te zorgen voor de samenhang van bestaande (uitgevoerde en vastgestelde) en geplande beleidslijnen en maatregelen die zijn opgenomen in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan binnen één dimensie en tussen verschillende dimensies van de energie-unie;

 

(c bis)

te zorgen voor samenhang tussen de investeringsstrategieën en -instrumenten enerzijds en de beleidslijnen en maatregelen van de lidstaten om de bijbehorende streefcijfers en doelstellingen te verwezenlijken anderzijds;

3.   Bij de opstelling van hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met eventuele aanbevelingen van de Commissie.

3.   Bij de opstelling van hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met eventuele aanbevelingen van de Commissie. Als het standpunt van de betrokken lidstaat afwijkt van de aanbeveling van de Commissie, geeft die lidstaat de redenen voor zijn standpunt op en maakt hij die openbaar.

 

3 bis.     De lidstaten geven het publiek inzage in de ontwerpplannen als bedoeld in lid 1.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Onverminderd eventuele andere eisen van de wetgeving van de Unie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium effectieve kansen krijgt om deel te nemen aan de opstelling van de in artikel 9 bedoelde ontwerpplannen en moeten zij een samenvatting van de standpunten van het publiek bij het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan voegen. Voor zover de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van toepassing zijn, wordt overleg in overeenstemming met die richtlijn geacht te voldoen aan de verplichtingen tot raadpleging van het publiek uit hoofde van deze verordening .

Onverminderd eventuele andere eisen van de wetgeving van de Unie, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium effectieve kansen krijgt om deel te nemen aan de opstelling van de in artikel 9 bedoelde ontwerpplannen en de in artikel 14 bedoelde langetermijnstrategieën, wanneer alle opties open zijn en effectieve raadpleging kan plaatsvinden .

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De lidstaten stellen redelijke tijdschema's vast die het publiek voldoende tijd gunnen om zich op de hoogte te stellen en om zich effectief voor te bereiden op en deel te nemen aan de fasen van de planning. De lidstaten houden naar behoren rekening met gelijke deelname en zorgen ervoor dat het publiek, hetzij door openbare bekendmaking, hetzij met andere passende middelen, zoals elektronische media, indien beschikbaar, in kennis wordt gesteld van alle praktische regelingen voor deelname van het publiek en dat het inzage krijgt in alle betreffende documenten.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Wanneer zij het ontwerp en de definitieve versie hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en hun langetermijnstrategieën bij de Commissie indienen, voegen de lidstaten een overzicht toe van de standpunten van het publiek en de wijze waarop daarmee rekening is gehouden.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     Voor zover de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van toepassing zijn, wordt overleg in overeenstemming met die richtlijn geacht te voldoen aan de verplichtingen tot raadpleging van het publiek uit hoofde van deze verordening.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quinquies.     Bij de uitvoering van dit artikel beperken de lidstaten de administratieve complexiteit.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 10 bis

 

Platform voor klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus

 

1.     In een geest van partnerschap zetten de lidstaten een permanent platform voor klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op ter ondersteuning van actieve betrokkenheid van lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders, andere relevante belanghebbenden en het grote publiek bij het beheer van de energietransitie.

 

2.     De lidstaten leggen verschillende te overwegen opties en scenario's voor hun energie- en klimaatbeleid op korte, middellange en lange termijn, alsmede een kosten-batenanalyse van elke optie, voor aan hun nationale platform voor klimaat- en energiedialoog. De platforms voor klimaat- en energiedialoog zijn fora waar plannen, strategieën en verslagen overeenkomstig artikel 10 worden besproken en uitgewerkt.

 

3.     De lidstaten zorgen ervoor dat de platforms voor klimaat- en energiedialoog over voldoende personele en financiële middelen beschikken en op transparante wijze functioneren.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 11

Artikel 11

Regionale samenwerking

Macroregionale en regionale samenwerking

1.   De lidstaten werken samen op regionaal niveau om op doeltreffende wijze de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te bereiken.

1.   De lidstaten werken samen op macroregionaal en regionaal niveau , terdege rekening houdend met alle bestaande en potentiële vormen van samenwerking, om op doeltreffende wijze de streefcijfers en doelstellingen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te bereiken.

2.   Geruime tijd vóór de indiening van het ontwerp van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan bij de Commissie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, identificeren de lidstaten mogelijkheden voor regionale samenwerking en raadplegen zij naburige lidstaten en andere lidstaten die belangstelling tonen. De lidstaten vermelden in het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de resultaten van dergelijk regionaal overleg, in voorkomend geval met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met opmerkingen.

2.   Geruime tijd vóór de indiening van het ontwerp van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan bij de Commissie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, identificeren de lidstaten mogelijkheden voor macroregionale en regionale samenwerking , rekening houdend met bestaande macroregionale samenwerkingsverbanden, met name het Interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied (BEMIP), Connectiviteit in Midden- en Zuidoost-Europa (CESEC), de Centraal-westelijke regionale energiemarkt (CWREM), het Offshorenetwerkinitiatief van landen aan de noordelijke zeeën (NSCOGI) en het Europees-mediterraan partnerschap, en raadplegen zij naburige lidstaten en andere lidstaten die belangstelling tonen , overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU en het Verdrag van Espoo . De lidstaten vermelden in het ontwerp van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen de resultaten van dergelijk regionaal overleg, in voorkomend geval met inbegrip van de wijze waarop rekening is gehouden met opmerkingen. Wanneer zij macroregionale samenwerking aangaan, komen de lidstaten een bestuursstructuur overeen die het mogelijk maakt ten minste eenmaal per jaar op ministerieel niveau bijeen te komen.

 

2 bis.     Op verzoek van twee of meer lidstaten faciliteert de Commissie de gezamenlijke opstelling van delen van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, onder meer door de vaststelling van een machtigingskader. Wanneer lidstaten macroregionaal of regionaal samenwerken, vermelden zij de resultaten in hun ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en leggen zij deze aan de Commissie voor. Het resultaat van dergelijke macroregionale of regionale samenwerking kan in de plaats komen van de overeenkomstige onderdelen van het betreffende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan.

 

2 ter.     Om marktintegratie en kostenefficiënt beleid te bevorderen, identificeert de Commissie mogelijkheden voor macroregionale of regionale samenwerking die betrekking hebben op een of meer van de vijf dimensies van de energie-unie en met dit artikel stroken, met een langetermijnvisie en op basis van de bestaande marktomstandigheden. Op basis van deze mogelijkheden kan de Commissie overeenkomstig artikel 28 aanbevelingen aan de lidstaten doen om doeltreffende samenwerking, partnerschappen en overleg te vergemakkelijken.

3.   De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking en het overleg tussen de lidstaten over de ontwerpplannen die bij haar zijn ingediend in het kader van artikel 9, met het oog op de definitieve vaststelling van die plannen.

3.   De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking en het overleg tussen de lidstaten over de ontwerpplannen die bij haar zijn ingediend in het kader van artikel 9, met het oog op de definitieve vaststelling van die plannen.

4.   De lidstaten houden rekening met de opmerkingen van andere lidstaten uit hoofde van de leden 2 en 3 in hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en leggen uit hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden.

4.   De lidstaten houden rekening met de opmerkingen van andere lidstaten uit hoofde van de leden 2 en 3 in hun definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en leggen uit hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden.

5.   Met het oog op lid 1 blijven de lidstaten op regionaal niveau samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van hun plannen.

5.   Met het oog op lid 1 blijven de lidstaten op regionaal niveau samenwerken bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van hun plannen.

 

5 bis.     De lidstaten overwegen ook samen te werken met leden van de Energiegemeenschap en derde landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte.

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie evalueert de krachtens de artikelen 3 en 13 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan . Zij gaat met name na of:

De Commissie evalueert de krachtens artikel 3 ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Zij gaat met name na of:

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste periode van tien jaar met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030;

(a)

de streefcijfers en doelstellingen volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te bereiken, en voor de eerste periode van tien jaar met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030;

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

de bestaande beleidslijnen, de beleidslijnen waarin is voorzien en de maatregelen en de betreffende investeringsstrategieën volstaan om de in artikel 4 bedoelde nationale streefcijfers te bereiken;

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 13

Schrappen

Actualisering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen

 

1.     Uiterlijk op 1 januari 2023, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een ontwerp in van de actualisering van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, of bevestigen zij aan de Commissie dat het plan geldig blijft.

 

2.     Uiterlijk op 1 januari 2024, en daarna om de 10 jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een actualisering in van het laatst ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, zoals bedoeld in artikel 3, tenzij zij, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, aan de Commissie hebben bevestigd dat het plan geldig blijft.

 

3.     De lidstaten mogen de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die zijn uiteengezet in de in lid 2 bedoelde actualisering alleen wijzigen om het ambitieniveau te verhogen in vergelijking met het laatst aangemelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan.

 

4.     De lidstaten trachten eventuele negatieve effecten op het milieu die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 22, te beperken in het geactualiseerde plan.

 

5.     Bij de voorbereiding van de in lid 2 bedoelde actualisering houden de lidstaten rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester.

 

6.     De procedures van artikel 9, lid 2, en artikel 11 zijn van toepassing op de opstelling en evaluatie van de geactualiseerde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.

 

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 13 bis

Samenhang met de algemene klimaatdoelstelling

De Commissie brengt uiterlijk op 1 juli 2018 verslag uit over het resterende mondiale koolstofbudget dat strookt met het voortzetten van de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC, en met name 1,5  oC, in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en publiceert een analyse van een billijk aandeel van de Unie voor 2050 en 2100.

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 14

Artikel 14

Lage-emissiestrategieën op lange termijn

Klimaat- en energiestrategieën op lange termijn

1.   Uiterlijk op 1 januari 2020 en daarna om de 10 jaar stellen de lidstaten hun lage-emissiestrategieën op lange termijn op, met een perspectief van 50 jaar , en dienen ze deze in bij de Commissie , teneinde bij te dragen tot:

1.   Uiterlijk op 1 januari 2019 en daarna om de vijf jaar stellen de lidstaten en de Commissie namens de Unie hun klimaat- en energiestrategieën op lange termijn met een perspectief van 30 jaar vast , teneinde bij te dragen tot:

(a)

de naleving van de verbintenissen van de Unie en de lidstaten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de antropogene broeikasgasemissies te beperken en de verwijderingen per put te verbeteren;

(a)

de naleving van de verbintenissen van de Unie en de lidstaten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs om de antropogene broeikasgasemissies te beperken en de verwijderingen per put te verbeteren in stappen van tien jaar ;

(b)

de verwezenlijking van de doelstelling om de mondiale temperatuursstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en om te streven naar een maximale stijging van 1,5  oC boven het pre-industriële niveau;

(b)

de verwezenlijking van de doelstelling om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en om te streven naar een maximale stijging van 1,5  oC boven het pre-industriële niveau door de broeikasgasemissies van de Unie onder haar billijke aandeel in het resterende mondiale koolstofbudget te houden ;

(c)

de verwezenlijking van de broeikasgasemissiebeperkingen op lange termijn en de verbetering van verwijderingen per put in alle sectoren, overeenkomstig de doelstelling van de Unie om, in het kader van de volgens het IPCC noodzakelijke geachte reducties voor de ontwikkelde landen als geheel, de emissies uiterlijk in 2050 op kosteneffectieve wijze met 80 tot 95 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 1990.

(c)

de verwezenlijking van de broeikasgasemissiebeperkingen op lange termijn en de verbetering van verwijderingen per put in alle sectoren, overeenkomstig de doelstelling van de Unie om, in het kader van de volgens het IPCC noodzakelijke geachte reducties voor de ontwikkelde landen als geheel, de broeikasgasemissies van de Unie op kosteneffectieve wijze te verminderen en de verwijderingen per put te verbeteren met het oog op de temperatuurdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, teneinde tegen 2050 broeikasgasneutraliteit in de Unie te verwezenlijken en spoedig daarna tot negatieve emissies te komen;

 

(c bis)

uiterlijk in 2050 een zeer energie-efficiënt en op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd energiesysteem in de Unie te verwezenlijken.

2.   De lage-emissiestrategieën op lange termijn hebben betrekking op:

2.   De klimaat- en energiestrategieën op lange termijn omvatten de in bijlage II bis vermelde elementen en hebben betrekking op:

(a)

de totale vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put;

(a)

de totale vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put , met een afzonderlijk streefcijfer voor de verbetering van verwijderingen per put dat strookt met het voortzetten van de inspanningen om de temperatuurstijging te beperken tot de in de Overeenkomst van Parijs genoemde doelstellingen ;

(b)

de vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put in individuele sectoren, waaronder elektriciteit, industrie, vervoer, de bouwsector (residentieel en tertiair), landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF);

(b)

met het oog op decarbonisatie, de vermindering van broeikasgasemissies en de verbetering van verwijderingen per put in individuele sectoren, onder andere elektriciteit, industrie, vervoer, de sectoren verwarming en koeling en de bouwsector (residentieel en tertiair), landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF);

(c)

de verwachte vooruitgang bij de overgang naar een economie met geringe emissies van broeikasgassen, met inbegrip van broeikasgasintensiteit, CO2-intensiteit van het bruto binnenlands product en aanverwante onderzoeks- , ontwikkelings- en innovatiestrategieën ;

(c)

de verwachte vooruitgang bij de overgang naar een economie met geringe emissies van broeikasgassen, met inbegrip van broeikasgasintensiteit, CO2-intensiteit van het bruto binnenlands product en aanverwante strategieën op het gebied van langetermijninvesteringen, onderzoek , ontwikkeling en innovatie ;

 

(c bis)

de verwachte vooruitgang bij de energietransitie, waaronder energiebesparingen, het totale aandeel hernieuwbare energie en de geplande geïnstalleerde capaciteit aan hernieuwbare energie;

 

(c ter)

de verwachte bijdrage van een grondige decarbonisatie van de economie op de macro-economische ontwikkeling, de sociale ontwikkeling, de risico's en voordelen voor de volksgezondheid en de bescherming van het milieu;

(d)

links naar andere nationale planning op lange termijn .

(d)

links naar andere nationale langetermijndoelstellingen, planning en andere beleidslijnen, maatregelen en investeringen .

 

2 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II bis te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wijzigingen van het beleidskader voor energie en klimaat van de Unie, marktontwikkelingen en nieuwe eisen uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.

3.   De lage-emissiestrategieën op lange termijn en de in artikel 3 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten onderling samenhangend zijn .

3.   De in artikel 3 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen stroken met de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn .

4.   De lidstaten maken hun lage-emissiestrategieën op lange termijn en de actualiseringen ervan onverwijld toegankelijk voor het publiek .

4.   De lidstaten en de Commissie ontwikkelen hun strategieën op open en transparante wijze, zorgen ervoor dat het publiek, de sociale partners, het bedrijfsleven, investeerders, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden in een vroeg stadium effectieve kansen krijgen om deel te nemen aan de opstelling van de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn, en maken de strategieën en eventuele ondersteunende analyses en gegevens openbaar, onder meer via het in artikel 24 bedoelde e - platform .

 

4 bis.     De Commissie helpt de lidstaten bij de opstelling van hun langetermijnstrategieën door informatie te verstrekken over de stand van de onderliggende wetenschappelijke kennis en technologische ontwikkelingen die relevant zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen. De Commissie biedt de lidstaten en andere belanghebbenden ook mogelijkheden om aanvullende informatie te verstrekken en hun zienswijzen te bespreken, en reikt de lidstaten best practices en richtsnoeren aan die zij kunnen gebruiken bij de ontwikkeling en uitvoering van hun strategieën.

 

4 ter.     De Commissie beoordeelt of de nationale langetermijnstrategieën geschikt zijn om de in artikel 1 vermelde Uniedoelstellingen collectief te verwezenlijken. De Commissie kan de lidstaten aanbevelingen doen om dit te vergemakkelijken en hen te helpen bij hun inspanningen om hun langetermijnstrategieën op te stellen en uit te voeren.

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

informatie over de geboekte vooruitgang bij het behalen van de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen die zijn uiteengezet in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en bij de tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen die nodig waren om ze te behalen;

(a)

informatie over de geboekte vooruitgang bij het behalen van de streefcijfers en doelstellingen die zijn uiteengezet in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en bij de financiering en tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen die nodig waren om ze te behalen;

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

de resultaten van de openbare raadplegingen overeenkomstig artikel 10;

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — letter a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a ter)

informatie over de geboekte vooruitgang bij de ondersteuning van actieve betrokkenheid overeenkomstig artikel 10 bis;

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 — letter a quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a quater)

de in artikel 14 bedoelde informatie en de de geboekte vooruitgang bij de verwezenlijking van de streefcijfers, doelstellingen en toezeggingen die in de energie- en klimaatstrategieën op lange termijn in artikel 14 zijn vermeld;

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de Commissie aanbevelingen heeft opgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 2 of 3, neemt de betrokken lidstaat in haar in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag informatie op over de beleidslijnen en maatregelen die zij heeft vastgesteld of die zij voornemens is vast te stellen en uit te voeren om tegemoet te komen aan die aanbevelingen. Die informatie omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging.

5.   Wanneer de Commissie aanbevelingen heeft opgesteld overeenkomstig artikel 27, lid 2 of 3, neemt de betrokken lidstaat in haar in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag informatie op over de beleidslijnen en maatregelen die zij heeft vastgesteld of die zij voornemens is vast te stellen en uit te voeren om tegemoet te komen aan die aanbevelingen. Die informatie omvat een gedetailleerd tijdschema voor de tenuitvoerlegging. Indien de betrokken lidstaat afwijkt van een aanbeveling, verstrekt hij een goed onderbouwde motivering op basis van betrouwbare gegevens en objectieve criteria, en maakt hij die motivering openbaar.

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De lidstaten stellen de op grond van dit artikel bij de Commissie ingediende verslagen ter beschikking van het publiek.

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

de trajecten voor de vraag naar bio-energie, uitgesplitst tussen de vraag naar verwarming, elektriciteit en vervoer, en voor de levering van biomassa, per grondstof en herkomst (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse productie en invoer). Voor bosbiomassa afkomstig van bossen, een beoordeling van de bron en de gevolgen voor de emissieput van de LULUCF;

(4)

de trajecten voor de vraag naar bio-energie, uitgesplitst tussen de vraag naar verwarming, elektriciteit en vervoer , met inbegrip van het aandeel van biobrandstoffen, het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen en het aandeel van biobrandstoffen geproduceerd uit op landbouwgrond geteelde gewassen , en voor de levering van biomassa, per grondstof en herkomst (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse productie en invoer). Voor bosbiomassa afkomstig van bossen, een beoordeling van de bron en de gevolgen voor de emissieput van de LULUCF;

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

doelstellingen en trajecten voor hernieuwbare energie die wordt geproduceerd door regio's, steden, energiegemeenschappen en prosumenten;

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — letter a — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

indien van toepassing, andere nationale trajecten en doelstellingen, met inbegrip van sectorale trajecten en doelstellingen op lange termijn (zoals het aandeel van biobrandstoffen, het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen, het aandeel van biobrandstoffen geproduceerd uit op landbouwgrond geteelde hoofdgewassen, het aandeel van elektriciteit uit biomassa zonder productie van warmte, het aandeel van hernieuwbare energie in stadsverwarming, het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, hernieuwbare energie geproduceerd door steden, energiegemeenschappen en prosumenten );

(5)

indien van toepassing, andere nationale trajecten en doelstellingen, met inbegrip van sectorale trajecten en doelstellingen op lange termijn (zoals het aandeel van elektriciteit uit biomassa zonder productie van warmte, het aandeel van hernieuwbare energie in stadsverwarming, het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, en energie die wordt teruggewonnen uit het slib dat wordt verkregen bij de verwerking van afvalwater );

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — letter b — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de nationale bijdrage aan het bindende 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie op het niveau van de Unie, zoals vermeld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, met inbegrip van sector- en technologiespecifieke maatregelen, met een specifieke evaluatie van de uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld in de artikelen 23, 24 en 25 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767];

(1)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de nationale streefcijfers om te voldoen aan het bindende 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie op het niveau van de Unie, zoals vermeld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i, met inbegrip van sector- en technologiespecifieke maatregelen, met een specifieke evaluatie van de uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld in de artikelen 23, 24 en 25 van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG, zoals voorgesteld bij COM(2016)0767];

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — alinea 1 — letter b — punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

specifieke maatregelen om de behoefte aan capaciteit die altijd moet draaien — die kan leiden tot een vermindering van hernieuwbare energiebronnen — te beoordelen, transparant te maken en te verminderen;

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter a — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

het traject voor het primaire en het eindverbruik van energie tussen 2020 en 2030, als de nationale energiebesparingsbijdrage tot het behalen van het 2030-streefcijfer op het niveau van de Unie, met inbegrip van de onderliggende methodologie;

(1)

het traject voor het primaire en het eindverbruik van energie tussen 2020 en 2030, als de bindende nationale energiebesparingsstreefcijfers met het oog op het behalen van het 2030-streefcijfer op het niveau van de Unie, met inbegrip van de onderliggende methodologie;

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter a — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

doelstellingen voor de renovatie op lange termijn van de nationale openbare en particuliere woningen en bedrijfsgebouwen ;

(2)

doelstellingen van de langetermijnstrategie voor de renovatie van het nationale bestand van woningen en openbare en particuliere niet voor bewoning bestemde gebouwen ;

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en andere in artikel 6 uiteengezette doelstellingen, inclusief de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, maatregelen om gebruik te maken van het energie-efficiëntiepotentieel van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur en andere maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie;

(1)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van het bindende nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2030 en andere in artikel 6 uiteengezette doelstellingen, inclusief de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, maatregelen om gebruik te maken van het energie-efficiëntiepotentieel van de gas- en elektriciteitsinfrastructuur en andere maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie;

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en alternatieve maatregelen overeenkomstig de artikelen 7 bis en 7 ter van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], overeenkomstig bijlage II bij deze verordening;

(3)

nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en alternatieve maatregelen overeenkomstig de artikelen 7 bis en 7 ter van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761], overeenkomstig bijlage II bij deze verordening , met inbegrip van de energiebesparingen die zijn gerealiseerd door nationale energie-efficiëntieverplichtingen en/of andere maatregelen uit hoofde van de artikelen 7 bis en 7 ter en artikel 20, lid 6, van artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] en het effect op de factuur voor de consument, en met inbegrip van eisen met een sociale doelstelling ;

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

langetermijnstrategieën voor de renovatie van het nationale bestand van openbare en particuliere woningen en bedrijfsgebouwen, inclusief beleidslijnen en maatregelen ter stimulering van kosteneffectieve grondige renovatie en gefaseerde grondige renovatie;

(4)

langetermijnstrategieën voor de renovatie van het nationale bestand van openbare en particuliere woningen en bedrijfsgebouwen, inclusief beleidslijnen en maatregelen om investeringen ter stimulering van kosteneffectieve grondige renovatie en gefaseerde grondige renovatie te sturen, met name rekening houdend met een empirisch onderbouwde raming van de verwachte energiebesparing en van de voordelen in ruimere zin overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn (EU) …/… [EPBD, COD 0381/16] ;

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

beleidslijnen en maatregelen voor de ontwikkeling van het economische potentieel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte verwarmings- en koelingssystemen overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Richtlijn (EU) …/… [Richtlijn 2012/27/EU zoals gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761];

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — alinea 1 — letter b — punt 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

indien van toepassing, geboekte vooruitgang met andere uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen, maatregelen en acties die resulteren uit de langetermijnstrategieën inzake renovatie overeenkomstig artikel 2 bis, van Richtlijn (EU) … /… [EPBD, COD 0381/16], waaronder die welke gericht zijn op de minst energie-efficiënte segmenten van het nationale gebouwenbestand en die betreffende toegang tot informatie en financiering.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

nationale doelstellingen voor de diversificatie van energiebronnen en leverende landen, opslag, vraagrespons;

(a)

nationale doelstellingen voor betere energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen en een diversificatie van de voorziening, de aanvoerroutes en de leverende landen, opslag, vraagrespons;

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

nationale doelstellingen om de afhankelijkheid van de invoer van energie te verminderen;

(b)

nationale doelstellingen en maatregelen om de afhankelijkheid van de invoer van energie te verminderen , die geen obstakel vormen voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de energie-unie ;

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — alinea 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

nationale indicatieve doelstellingen met betrekking tot het vergroten van de flexibiliteit van het nationale energiesysteem, met name door de inzet van energie-efficiëntiemaatregelen, binnenlandse hernieuwbare energiebronnen, vraagrespons en opslag;

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 %;

(a)

het niveau van interconnectiviteit op elektriciteitsgebied waar de lidstaat naar streeft in 2030, met inachtneming van het indicatieve interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15 %;

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in elk van de vijf kerndimensies van de energie-unie;

(b)

de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie- en - distributie-infrastructuur en de modernisering daarvan die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in elk van de vijf kerndimensies van de energie-unie;

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt , zoals marktintegratie en koppeling, voor zover van toepassing ;

(d)

nationale doelstellingen en maatregelen met betrekking tot de flexibiliteit van het systeem, met name door het verwijderen van belemmeringen voor vrije prijsvorming , door marktintegratie en koppeling, slimme netten, aggregatie, vraagrespons, opslag, verspreide opwekking, mechanismen voor dispatching, redispatching en beperking, en realtime prijssignalen ;

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

nationale doelstellingen met betrekking tot energiearmoede, met inbegrip van het aantal gezinnen dat geconfronteerd wordt met energiearmoede;

Schrappen

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e bis)

nationale doelstellingen en maatregelen met betrekking tot de niet-discriminerende bijdrage van hernieuwbare energie, vraagrespons en opslag, onder meer via aggregatie, in alle energiemarkten;

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter e ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e ter)

nationale doelstellingen en maatregelen om ervoor te zorgen dat consumenten participeren in het energiesysteem en profijt trekken van zelfopwekking en nieuwe technologieën, waaronder slimme meters;

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem, indien van toepassing ,

(f)

nationale doelstellingen met betrekking tot het waarborgen van de toereikendheid van het elektriciteitssysteem, die ervoor zorgen dat er geen capaciteitsmechanismen worden toegepast of, wanneer dat wel gebeurt met het oog op de continuïteit van de energievoorziening , dat deze zo beperkt mogelijk blijven;

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

nationale maatregelen om biedzones vast te stellen of te herzien teneinde structurele congestie aan te pakken, de economische efficiëntie en grensoverschrijdende handel te maximaliseren en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen;

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de onder (a) tot en met (f) bedoelde doelstellingen;

(g)

uitgevoerde, vastgestelde en geplande beleidslijnen en maatregelen ter verwezenlijking van de onder (a) tot en met (f bis) bedoelde doelstellingen;

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 21 bis

 

Geïntegreerde rapportering over energie-efficiëntie

 

Indien van toepassing neemt een lidstaat in het geïntegreerde nationale voortgangsverslag over energie en klimaat kwantitatieve informatie op over het aantal huishoudens dat met energiearmoede wordt geconfronteerd, alsook informatie over beleidslijnen en maatregelen ter bestrijding van energiearmoede overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder v).

 

Wanneer artikel 3, lid 3, onder v), tweede alinea, van toepassing is, neemt de betrokken lidstaat in het geïntegreerde nationale voortgangsverslag over energie en klimaat informatie op over de tenuitvoerlegging van zijn nationale indicatieve doelstelling om het aantal huishoudens in energiearmoede terug te dringen.

 

De Commissie deelt de gegevens die de lidstaten op grond van dit artikel meedelen met de Europese Waarnemingspost voor energiearmoede.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

nationale doelstellingen met betrekking tot de totale (publieke en private) uitgaven voor onderzoek en innovatie op het gebied van technologieën voor schone energie, en met betrekking tot de kosten van dergelijke technologieën en de ontwikkeling van de prestaties ervan;

(b)

nationale doelstellingen met betrekking tot de totale publieke en , indien beschikbaar, private uitgaven voor onderzoek en innovatie op het gebied van technologieën voor schone energie, en met betrekking tot de kosten van dergelijke technologieën en de ontwikkeling van de prestaties ervan;

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

nationale doelstellingen voor de geleidelijke afbouw van energiesubsidies;

(d)

nationale doelstellingen voor de geleidelijke afbouw van energiesubsidies, in het bijzonder voor fossiele brandstoffen;

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op dit gebied op nationaal niveau, indien van toepassing.

(g)

financiële maatregelen, met inbegrip van steun van de Unie en het gebruik van financiële middelen van de Unie, op dit gebied op nationaal niveau, indien van toepassing. Als er gebruik wordt gemaakt van een financiële bijdrage van de Commissie aan financieringsinstrumenten waaraan lidstaten gezamenlijk nationale middelen toewijzen, wordt dat bekendgemaakt.

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de geschatte broeikasgasinventarissen voor het jaar X-1;

Schrappen

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

het geraamde bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen en het geraamde bruto-, primaire en eindenergieverbruik voor het jaar X-1.

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met het oog op de toepassing van het bepaalde onder (a) maakt de Commissie jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. Uiterlijk op 30 september van elk jaar maakt de Commissie deze informatie openbaar.

Daartoe maakt de Commissie jaarlijks, op basis van de geschatte broeikasgasinventarissen van de lidstaten of, indien een lidstaat zijn geschatte inventaris uiterlijk op die datum niet heeft ingediend, op basis van haar eigen ramingen, een geschatte broeikasgasinventaris van de Unie op. Uiterlijk op 30 september van elk jaar maakt de Commissie deze informatie openbaar.

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Uiterlijk op 31 juli 2021 en daarna elk jaar (jaar X) rapporteren de lidstaten de geschatte broeikasgasinventarissen voor het jaar X–1 aan de Commissie;

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Artikel 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 24

Artikel 24

Elektronisch rapporteringsplatform

E-platform

1.    De Commissie zet een online-rapporteringsplatform op om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.

1.    Met het oog op kostenefficiëntie zet de Commissie een openbaar online-platform op om de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken, de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en het publiek toegang te geven tot informatie .

2.   De lidstaten maken gebruik van het online-platform om de in dit hoofdstuk vermelde verslagen bij de Commissie in te dienen, zodra het platform operationeel is.

2.   De lidstaten maken gebruik van het online-platform om de in dit hoofdstuk vermelde verslagen bij de Commissie in te dienen, zodra het platform operationeel is. De lidstaten maken deze verslagen openbaar.

 

2 bis.     De Commissie gebruikt van het e-platform om het publiek gemakkelijker online toegang te geven tot het ontwerp en de definitieve versie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de nationale klimaat- en energiestrategieën op lange termijn als bedoeld in de artikelen 3, 9 en 14.

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken:

1.   Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, gegevens van het Europees Milieuagentschap, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken:

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de vooruitgang op EU-niveau bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de energie-unie, waaronder voor de eerste periode van tien jaar de 2030-streefcijfers van de Unie voor energie en klimaat, met name om te vermijden dat er een kloof ontstaat ten opzichte van de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

(a)

de vooruitgang op Unieniveau bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de energie-unie, waaronder voor de eerste periode van tien jaar de 2030-streefcijfers van de Unie voor energie en klimaat, met name om te vermijden dat er een kloof ontstaat ten opzichte van de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en met het oog op de eventuele herziene klimaat- en energiemaatregelen van de EU, zoals omschreven in artikel 38 ;

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

de vooruitgang op Unieniveau bij de diversificatie van haar energiebronnen en -leveranciers, als bijdrage tot een volledig functionerende en veerkrachtige energie-unie die is gebaseerd op energiezekerheid, solidariteit en vertrouwen;

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de vooruitgang die elke lidstaat maakt bij het bereiken van zijn streefcijfers , doelstellingen en bijdragen en bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan;

(b)

de vooruitgang die elke lidstaat maakt bij het bereiken van zijn streefcijfers en doelstellingen en bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan;

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

het algemene effect van de beleidslijnen en maatregelen van de geïntegreerde nationale plannen op de werking van de klimaat- en energiebeleidsmaatregelen van de Unie, met het oog op de herziening van de nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en de verhoging van de ambitie overeenkomstig de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c ter)

het algemene effect van de beleidslijnen en maatregelen van de geïntegreerde nationale plannen op de werking van het Unie-ETS;

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter c quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c quater)

de nauwkeurigheid van de ramingen van de lidstaten van het effect van overlappende beleidslijnen en maatregelen op nationaal niveau op de verhouding tussen vraag en aanbod binnen het ETS-EU, of verricht zij, bij het ontbreken van dergelijke schattingen, een eigen beoordeling van dat effect;

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie maakt vooraf de indicatoren bekend die zij wil gebruiken om deze beoordelingen te verrichten.

Amendement 171

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van de Unie aan de hand van een lineair traject beginnend bij 20 % in 2020 en oplopend tot minstens 27  % in 2030, zoals vastgesteld in artikel 4, onder a), punt (2), onder i.

2.   Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik van de Unie aan de hand van een bindend lineair traject beginnend bij 20 % in 2020 en oplopend tot minstens 35  % in 2030, zoals vastgesteld in artikel 4, onder (a), punt (2), onder i  quater .

Amendement 172

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op het gebied van energie-efficiëntie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de vooruitgang op weg naar een collectief verbruik op het niveau van de Unie van hoogstens 1 321 Mtoe primaire energie en 987 Mtoe eindenergie in 2030, zoals vastgesteld in artikel 6, onder (1), punt (a).

Op het gebied van energie-efficiëntie evalueert de Commissie, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde evaluatie, de vooruitgang op weg naar een collectief verbruik op het niveau van de Unie van hoogstens 1 132 Mtoe primaire energie en 849 Mtoe eindenergie in 2030, zoals vastgesteld in artikel 6, onder (1), punt (a).

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

zij gaat na of de mijlpaal van hoogstens 1 483 Mtoe primaire energie en hoogstens 1 086 Mtoe eindenergie in 2020 is bereikt;

(a)

zij beoordeelt of de afzonderlijke lidstaten op schema liggen om hun nationale bindende streefcijfer te halen en of het Uniestreefcijfer van hoogstens 1 483 Mtoe primaire energie en hoogstens 1 086 Mtoe eindenergie in 2020 is bereikt;

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.     Uiterlijk op 31 oktober 2019, en vervolgens om de vier jaar, evalueert de Commissie de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/31/EG.

Schrappen

Amendementen 175 en 307

Voorstel voor een verordening

Artikel 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 26

Artikel 26

Follow-up in het geval van inconsistenties met overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en streefcijfers in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen

Follow-up in het geval van inconsistenties met overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en streefcijfers in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen

1.   Op grond van de evaluatie uit hoofde van artikel 25 doet de Commissie aanbevelingen aan een lidstaat op grond van artikel 28 als de beleidsontwikkelingen in die lidstaat niet sporen met de overkoepelende doelstellingen van de energie-unie.

1.   Op grond van de evaluatie uit hoofde van artikel 25 doet de Commissie aanbevelingen aan een lidstaat op grond van artikel 28 als de beleidsontwikkelingen in die lidstaat niet sporen met de overkoepelende doelstellingen van de energie-unie en met de langetermijnstreefcijfers van de Unie voor het terugdringen van de broeikasgasemissies .

 

1 bis.     Een lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de flexibiliteit op grond van artikel 7 van Verordening (EU) …/… [verdeling van de inspanningen] vermeldt in het plan overeenkomstig artikel 3 van deze verordening de mate van het voorgenomen gebruik en de geplande beleidslijnen en maatregelen om de vereisten van artikel 4 van Verordening (EU) …/… [LULUCF] voor de periode van 2021 tot 2030 in de nodige mate te overschrijden.

2.   De Commissie kan advies uitbrengen over de door de lidstaten ingediende actieplannen overeenkomstig artikel 8, lid 1, van verordening [] [ESR].

2.   De Commissie kan advies uitbrengen over de door de lidstaten ingediende actieplannen overeenkomstig artikel 7 en artikel  8, lid 1, van verordening [] [ESR].

 

2 bis.     De Commissie kan de mogelijkheid van lidstaten om jaarlijks emissierechten aan andere lidstaten over te dragen tijdelijk opschorten.

 

2 ter.     Gezien het hoge aardopwarmingspotentieel en de relatief korte atmosferische levensduur van methaan gaat de Commissie na welke impact op het beleid de vaststelling van een periode van 20 jaar voor methaan zou hebben. De Commissie onderzoekt beleidsopties voor een snelle aanpak van de methaanemissies en komt met een Unie-methaanstrategie, rekening houdend met de doelstellingen van de circulaire economie, waarbij prioriteit wordt gegeven aan methaanemissies die verband houden met energie en afval.

 

2 quater.     De Commissie brengt in 2027, voor de periode 2021-2025, en in 2032, voor de periode 2026-2030, verslag uit over de totale emissies en verwijderingen van broeikasgassen in de Unie voor elk van de in artikel 2 van Verordening (EU) …/… [LULUCF] bedoelde boekhoudkundige categorieën land, berekend als de totale gerapporteerde emissies en verwijderingen voor de periode verminderd met de waarde die is verkregen door de gemiddelde jaarlijkse gerapporteerde emissies en verwijderingen in de Unie voor de periode 2000-2009 met vijf te vermenigvuldigen. Op basis van de bevindingen van het verslag doet de Commissie zo nodig voorstellen om de integriteit van het algemene 2030-streefcijfer van de Unie voor broeikasgasemissiereductie en haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te waarborgen.

Amendement 309

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1.     Indien de Commissie op basis van de beoordeling van het ontwerp van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 9 tot de conclusie komt dat de doelstellingen van de lidstaten niet volstaan om de bindende algemene 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie collectief te bereiken, kan zij de lidstaten waarvan zij de streefcijfers ontoereikend acht, verzoeken hun ambitieniveau te verhogen om het relevante collectieve ambitieniveau te waarborgen.

Amendement 310

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid - 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1 bis.     Op het gebied van hernieuwbare energie hanteert de Commissie de in artikel 5, lid 1, genoemde omstandigheden als de in artikel 12 bedoelde objectieve criteria voor de evaluatie. De lidstaten waarvan het streefcijfer lager ligt dan wanneer de in bijlage I bis vastgestelde formule wordt toegepast, verhogen hun streefcijfer dienovereenkomstig.

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Indien de Commissie op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan overeenkomstig artikel 12 concludeert dat de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen van de nationale plannen of de actualiseringen daarvan niet volstaan om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en in het bijzonder, voor de eerste periode van tien jaar, de 2030-streefcijfers van de Unie inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie , neemt zij maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met het ambitieniveau van de bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie die de lidstaten in hun nationale plannen en de actualiseringen daarvan hebben uiteengezet.

1.   Indien de Commissie op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 12 concludeert dat de streefcijfers en doelstellingen van de nationale plannen niet volstaan, neemt zij maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat deze doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt.

 

Wat hernieuwbare energie betreft, wordt het nationale streefcijfer van de lidstaten voor 2030, onverminderd andere maatregelen van de lidstaten, uiterlijk op 31 december 2020 herzien overeenkomstig artikel 3, lid 2, en bijlage I bis bij Richtlijn (EU) …/… [herschikking richtlijn hernieuwbare energie].

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Indien de Commissie op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (b), concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van de streefcijfers , doelstellingen en bijdragen of bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal klimaat- en energieplan, doet zij aanbevelingen aan de betrokken lidstaat op grond van artikel 28. In deze aanbevelingen houdt de Commissie rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie.

2.   Indien de Commissie op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (b), concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van hun trajecten , streefcijfers en doelstellingen of bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal klimaat- en energieplan, doet zij aanbevelingen aan de betrokken lidstaat op grond van artikel 28.

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Indien de Commissie, op basis van de globale evaluatie van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten inzake energie en klimaat overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (a), en ondersteund door andere informatiebronnen, concludeert dat de Unie het risico loopt de doelstellingen van de energie-unie niet te halen, en met name, voor de eerste periode van tien jaar, het streefcijfer van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030, kan zij aanbevelingen doen aan alle lidstaten overeenkomstig artikel 28 om dit risico te beperken. Naast de aanbevelingen neemt de Commissie in voorkomend geval maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden bereikt. Wat hernieuwbare energie betreft, houden dergelijke maatregelen rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten om bij te dragen aan het 2030 -streefcijfer van de Unie.

3.   Indien de Commissie, op basis van de evaluatie van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten inzake energie en klimaat of ondersteund door andere informatiebronnen overeenkomstig artikel 25 concludeert dat de Unie het risico loopt de doelstellingen van de energie-unie niet te halen, en met name, voor de eerste periode van tien jaar, het streefcijfer van het klimaat- en energiekader van de Unie voor 2030, doet zij aanbevelingen aan alle lidstaten overeenkomstig artikel 28 om dit risico te beperken. In deze aanbevelingen houdt de Commissie rekening met het ambitieniveau van de lidstaten om bij te dragen aan de 2030-streefcijfers van de Unie. Naast de aanbevelingen neemt de Commissie in voorkomend geval maatregelen op het niveau van de Unie om te garanderen dat met name de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie worden bereikt. Dergelijke maatregelen houden rekening met ambitieuze vroege inspanningen van lidstaten , met name vanaf 2021, om bij te dragen aan de 2030 -streefcijfers van de Unie , met de mate waarin de lidstaten zich aan hun nationale streefcijfers en trajecten houden en met alle bijdragen aan het financieringsplatform overeenkomstig lid 4, onder (c) .

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen deze aanvullende maatregelen met name leiden tot de verbetering van de energie-efficiëntie van:

 

(a)

producten, uit hoofde van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU;

 

(b)

gebouwen, uit hoofde van de Richtlijnen 2010/31/EU en 2012/27/EU; en

 

(c)

vervoer.

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Indien de Commissie, op basis van haar evaluatie overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder (a), concludeert dat een infrastructuurproject potentieel de ontwikkeling van een veerkrachtige energie-unie in de weg staat, maakt zij een voorlopige beoordeling van de verenigbaarheid van het project met de langetermijndoelstellingen van de interne energiemarkt, met name rekening houdend met de langetermijndoelstelling, en doet zij de betrokken lidstaat aanbevelingen overeenkomstig artikel 28. Alvorens een dergelijke beoordeling aan de betrokken lidstaat te doen toekomen, kan de Commissie andere lidstaten raadplegen.

Amendement 293

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 4 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien de Commissie, onverminderd de maatregelen op het niveau van de Unie die zijn vastgesteld in punt 3, op het gebied van hernieuwbare energie in het jaar 2023 concludeert, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 25, leden 1 en 2, dat het in artikel 25 , lid 2 bedoelde lineaire traject niet collectief wordt gehaald, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk in het jaar 2024 aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof te dichten, zoals:

Indien de Commissie, onverminderd de maatregelen op het niveau van de Unie die zijn vastgesteld in punt 3, op het gebied van hernieuwbare energie concludeert, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 25, leden 1 en 2, dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt om zijn nationale streefcijfer voor 2030 te halen , met name door zich in 2022, 2025 en 2027 niet aan zijn in bijlage I bis vermelde referentiepunten te houden, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat er aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof met zijn traject binnen een jaar te dichten, zoals:

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 4 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

actie om het aandeel door hernieuwbare energie opgewekte elektriciteit te vergroten op basis van de criteria vermeld in artikel 4 van Richtlijn (EU) …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG];

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 4 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

een financiële bijdrage tot een financieringsplatform op het niveau van de Unie, dat bijdraagt tot projecten voor hernieuwbare energie onder direct of indirect beheer van de Commissie;

(c)

een vrijwillige financiële bijdrage tot een financieringsplatform op het niveau van de Unie, dat bijdraagt tot projecten voor hernieuwbare energie , in het bijzonder projecten die van belang zijn voor de energie-unie, onder direct of indirect beheer van de Commissie;

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 4 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

gebruik van samenwerkingsmechanismen zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) …/… [herschikking richtlijn hernieuwbare energiebronnen];

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij dergelijke maatregelen wordt rekening gehouden met het niveau van ambitie van vroegtijdige bijdragen tot het 2030-streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie door de betrokken lidstaat.

Bij dergelijke maatregelen wordt rekening gehouden met de mate waarin de lidstaat zich aan zijn nationale streefcijfer en traject voor hernieuwbare energie houdt.

 

Zo nodig neemt de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie ter aanvulling van maatregelen op nationaal niveau om ervoor te zorgen dat het bindende lineaire traject van de Unie en het bindende 2030-streefcijfer voor hernieuwbare energie van de Unie worden bereikt.

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Indien de Commissie op basis van haar evaluatie krachtens artikel 25, leden 1 en 3, onverminderd andere maatregelen op het niveau van de Unie uit hoofde van punt 3, concludeert dat de vooruitgang in het jaar 2023 niet volstaat om het in de eerste alinea van artikel 25, lid 3 , vermelde collectieve streefcijfer inzake energie-efficiëntie te halen, neemt zij in het jaar 2024 maatregelen ter aanvulling van de maatregelen die in Richtlijn 2010/31/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0765] en Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] zijn vastgesteld om te garanderen dat de bindende energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 worden gehaald. Deze aanvullende maatregelen kunnen met name leiden tot de verbetering van de energie-efficiëntie van:

5.   Indien de Commissie op basis van haar evaluatie krachtens artikel 25, leden 1 en 3, in het jaar 2023 en vervolgens om de twee jaar, op het gebied van hernieuwbare energie, onverminderd andere maatregelen op het niveau van de Unie uit hoofde van punt 3, concludeert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt om zijn nationale bindende streefcijfer en traject voor 2030 te halen , zorgt de betrokken lidstaat er respectievelijk uiterlijk in het jaar 2024 en vervolgens om de twee jaar voor dat er aanvullende maatregelen worden genomen om elke opdoemende kloof met zijn traject binnen een jaar te dichten.

(a)

producten, uit hoofde van Richtlijn 2010/30/EU en Richtlijn 2009/125/EG;

 

(b)

gebouwen, uit hoofde van Richtlijn 2010/31/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0765] en Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761];

 

(c)

vervoer.

 

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Elke betrokken lidstaat als bedoeld in lid 4 of 5 beschrijft in het kader van zijn volgende voortgangsverslag als bedoeld in artikel 15 tot in de details de aanvullende uitgevoerde, vastgestelde en geplande maatregelen om de kloof met zijn nationale streefcijfers en trajecten voor 2030 te dichten.

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

in zijn geïntegreerde nationale voortgangsverslag inzake energie en klimaat dat is opgesteld in het jaar volgend op het jaar dat de aanbeveling werd gedaan, zet de lidstaat uiteen hoe hij zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de aanbeveling en hoe hij deze heeft uitgevoerd of voornemens is uit te voeren. Als de lidstaat afwijkt van de aanbeveling, motiveert hij dit.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

De aanbevelingen moeten complementair zijn met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees semester.

(c)

De aanbevelingen moeten complementair zijn met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die overeenkomstig artikel 9, lid 2, zijn gedaan in het kader van het Europees semester.

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie maakt de aanbevelingen aan alle lidstaten onverwijld openbaar.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter j bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(j bis)

een algemene evaluatie van de vooruitgang die is geboekt met de volledige integratie van de beginselen „energie-efficiëntie eerst” en „een billijke behandeling van energieverbruikers”;

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter j ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(j ter)

een voortgangsverslag over het concurrentievermogen;

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter j quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(j quater)

de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt met het geleidelijk afbouwen van directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen tegen 2020;

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter k bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(k bis)

een financiële evaluatie van de kosten voor de eindverbruiker van elektriciteit op basis van indicatoren voor de feitelijke uitgaven aan de vijf dimensies van de energie-unie.

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Uiterlijk op 1 januari 2021 zorgen de lidstaten voor de vaststelling, werking en permanente verbetering van nationale inventarisatiesystemen om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in deel 2 van bijlage III bij deze verordening en om de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen te garanderen.

1.   Uiterlijk op 1 januari 2021 zorgen de lidstaten voor de vaststelling, werking en permanente verbetering van nationale inventarisatiesystemen in overeenstemming met de UNFCCC-vereisten om een raming te maken van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen zoals vermeld in deel 2 van bijlage III bij deze verordening en om de tijdige voltooiing, transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, vergelijkbaarheid en volledigheid van hun broeikasgasinventarissen te garanderen.

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    In 2027 en 2032 voert de Commissie een algehele evaluatie uit van de nationale inventarisgegevens die overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze verordening door de lidstaten zijn ingediend, met het oog op het bewaken van de vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 4, 9 en 10, van Verordening [] [ESR] en de vermindering van emissies en toename van verwijderingen per put ingevolge de artikelen 4 en 12 van Verordening [] [LULUCF] en alle andere streefcijfers voor de vermindering of beperking van broeikasgassen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces.

1.    De Commissie voert een algehele evaluatie uit van de nationale inventarisgegevens die overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze verordening door de lidstaten zijn ingediend, met het oog op het bewaken van de vermindering of beperking van broeikasgassen op grond van de artikelen 4, 9 en 10, van Verordening [] [ESR] en de vermindering van emissies en toename van verwijderingen per put ingevolge de artikelen 4 en 12 van Verordening [] [LULUCF] en alle andere streefcijfers voor de vermindering of beperking van broeikasgassen die in de wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. De lidstaten nemen ten volle deel aan dit proces.

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De gegevens die één maand na de in punt 5 van dit artikel bedoelde controle van de naleving van verordening [] [LULUCF] voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 11 van verordening [] [ESR], worden gebruikt voor de nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van Verordening [] [ESR] voor de jaren 2021 en 2026 . De nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van verordening [] [ESR] voor elk van de jaren 2022 tot en met 2025 en 2027 tot en met 2030 wordt één maand na de datum van de nalevingscontrole voor het voorgaande jaar verricht. Deze controle heeft ook betrekking op wijzigingen van die gegevens omdat de betrokken lidstaat gebruik maakt van de flexibiliteit waarin voorzien wordt bij de artikelen 5, 6 en 7 van Verordening [] [ESR].

6.   De gegevens die één maand na de in punt 5 van dit artikel bedoelde controle van de naleving van verordening [] [LULUCF] voor elke lidstaat zijn ingeschreven in de registers die zijn opgezet krachtens artikel 11 van verordening [] [ESR], worden gebruikt voor de nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van Verordening [] [ESR]. De nalevingscontrole overeenkomstig artikel 9 van verordening [] [ESR] voor elk van de jaren [die overeenkomen met die van de nalevingscyclus als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) …/… [ESR] wordt één maand na de datum van de nalevingscontrole voor het voorgaande jaar verricht. Deze controle heeft ook betrekking op wijzigingen van die gegevens omdat de betrokken lidstaat gebruik maakt van de flexibiliteit waarin voorzien wordt bij de artikelen 5, 6 en 7 van Verordening [] [ESR].

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Als laatste nalevingscontrole als bedoeld in lid 6 van dit artikel voert de Commissie, na een verzoek van een lidstaat om gebruik te maken van de reserve, een controle uit van de vereisten van [artikel 9 bis, reserve voor vroegtijdige maatregelen] [ESR]. Deze controle kan worden gevolgd door wijzigingen van de datums voor elke in aanmerking komende lidstaat indien de vereisten van [artikel 9 bis, reserve voor vroegtijdige maatregelen] [ESR] zijn vervuld.

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Overeenkomstig zijn jaarlijks werkprogramma staat het Europees Milieuagentschap de Commissie bij in haar werkzaamheden met betrekking tot de dimensies koolstofarm maken en energie-efficiëntie, teneinde te voldoen aan de artikelen 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25, 29, 30, 31, 32 en 34. Dit omvat bijstand bij:

Overeenkomstig zijn jaarlijks werkprogramma staat het Europees Milieuagentschap de Commissie bij in haar werkzaamheden met betrekking tot de dimensies koolstofarm maken en energie-efficiëntie, teneinde te voldoen aan de artikelen 13 bis, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24, 25, 29, 30, 31, 32 en 34. Dit omvat bijstand bij:

Amendement 200

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — alinea 1 — letter j bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(j bis)

het compileren van het geraamde aandeel hernieuwbare energiebronnen in het eindenergieverbruik en het geraamde primaire en eindenergieverbruik in de Unie.

Amendement 201

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Amendement 202

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De Commissie wordt bijgestaan door een Comité van de energie-unie . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 en is werkzaam in de respectieve sectorale samenstellingen die relevant zijn voor deze verordening .

1.    Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een Comité energie en klimaatverandering . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Amendement 203

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Dit comité vervangt het comité dat is ingesteld bij artikel 8 van Besluit 93/389/EEG, artikel 9 van Besluit 280/2004/EG en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013. Verwijzingen naar het comité dat uit hoofde van die rechtshandelingen is opgericht, worden verstaan als verwijzingen naar het bij deze verordening opgerichte comité.

2.    Niettegenstaande lid 1 van dit artikel wordt de Commissie wat de uitvoering van de artikelen 15, 17, 23, 31 en 32 van deze verordening betreft, bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingestelde Comité klimaatverandering.

Amendement 204

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uiterlijk op 28 februari 2026 en daarna om de vijf jaar brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie en de overeenstemming van de plannings-, rapporterings- en monitoringbepalingen van deze verordening met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. De Commissie kan voorstellen doen, voor zover passend .

Binnen zes maanden na de faciliterende dialoog die in 2018 in het kader van het UNFCCC zal plaatsvinden om de balans op te maken van de collectieve inspanningen van de partijen met betrekking tot de vorderingen in de richting van de mondiale langetermijndoelstelling, en binnen zes maanden na de algemene inventarisatie in 2023 en de daaropvolgende algemene inventarisaties, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van deze verordening, de bijdrage ervan tot de governance van de energie-unie en de overeenstemming van de plannings-, rapporterings- en monitoringbepalingen van deze verordening met andere wetgeving van de Unie of toekomstige besluiten met betrekking tot het UNFCCC en de adequaatheid van haar bijdrage aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De verslagen gaan zo nodig vergezeld van voorstellen om de energie- en klimaatmaatregelen van de Unie te verbeteren .

Amendement 205

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Binnen zes maanden nadat de Unie een nieuwe of herziene nationaal vastgestelde bijdrage overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs heeft ingediend, dient de Commissie zo nodig de nodige wetgevingsvoorstellen in om alle relevante rechtshandelingen van de Unie te wijzigen.

Amendement 206

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 98/70/EG

Artikel 7 bis — lid 1 — alinea 3 — punt a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

in artikel 7 bis, lid 1, derde alinea, wordt punt a) vervangen door:

„het totale volume van iedere soort geleverde brandstof of energie; en”;

Schrappen

Amendement 207

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2012/27/EU

Artikel 18 — lid 1 — punt e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

in artikel 18, lid 1, wordt punt e) geschrapt;

Schrappen

Amendement 208

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — alinea 1 — punt 1

Richtlijn (EU) 2015/652

Bijlage I — deel 2 — punten 2, 3, 4 en 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

in bijlage I, deel 2, worden de punten 2, 3, 4 en 7 geschrapt.

(1)

in bijlage I, deel 2, worden de punten 4 en 7 geschrapt.

Amendement 209

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — alinea 1 — punt 2 — letter a

Richtlijn (EU) 2015/652

Bijlage III — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

„1.

De lidstaten rapporteren de in punt 3 vermelde gegevens. Die gegevens moeten voor alle in elke lidstaat in de handel gebrachte brandstoffen en energie worden gerapporteerd. Wanneer verschillende biobrandstoffen bij de fossiele brandstoffen worden gemengd, moeten de gegevens voor elke biobrandstof worden opgegeven.”

„1.

De lidstaten rapporteren jaarlijks de in punt 3 vermelde gegevens. Die gegevens moeten voor alle in elke lidstaat in de handel gebrachte brandstoffen en energie worden gerapporteerd. Wanneer verschillende biobrandstoffen bij de fossiele brandstoffen worden gemengd, moeten de gegevens voor elke biobrandstof worden opgegeven.”

Amendement 210

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — alinea 1 — punt 2 — letter b

Richtlijn (EU) 2015/652

Bijlage III — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

in punt 3 wordt het bepaalde onder e) en f) geschrapt.

Schrappen

Amendement 211

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 49 bis

 

EEA

 

1.     Binnen… [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie bij het Gemengd Comité van de EER een ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER betreffende deze verordening in om de EER- en EFTA-landen in staat te stellen de bepalingen van deze verordening volledig ten uitvoer te leggen en op die manier bij te dragen tot de verwezenlijking van de doeleinden van de energie-unie.

 

2.     Zodra ze bij besluit van het Gemengd Comité zijn opgenomen in de EER/EFTA strekken de verplichtingen van de lidstaten ten aanzien van andere lidstaten uit hoofde van deze verordening zich ook uit tot de EER- en EFTA-landen die de verordening op hun grondgebied ten uitvoer hebben gelegd.

Amendement 212

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 50 bis

Energiegemeenschap

Binnen… [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie een voorstel in om de verordening op te nemen in de energiegemeenschap op grond van artikel 79 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap. Na de opneming bij besluit van de ministerraad van de energiegemeenschap, en onder voorbehoud van eventuele wijzigingen overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap, strekken de verplichtingen van de lidstaten ten aanzien van andere lidstaten uit hoofde van deze verordening zich ook uit tot de overeenkomstsluitende partijen bij de energiegemeenschap die de verordening op hun grondgebied ten uitvoer hebben gelegd.

Amendement 213

Voorstel voor een verordening

Artikel 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 51

Artikel 51

Overgangsbepalingen

Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 50 van deze verordening, blijven artikel 7 en artikel 17, lid 1, onder a) en d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 van toepassing op de verslagen met de gegevens die op grond van die artikelen vereist zijn voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

In afwijking van artikel 50 van deze verordening, blijven artikel 7 en artikel 17, lid 1, onder a) en d), van Verordening (EU) nr. 525/2013 van toepassing op de verslagen met de gegevens die op grond van die artikelen vereist zijn voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

 

Artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing wat de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto betreft.

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de evaluaties van de broeikasgasinventarisatiegegevens voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de evaluaties van de broeikasgasinventarisatiegegevens voor de jaren 2018, 2019 en 2020.

Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de indiening van het verslag dat uit hoofde van dat artikel is vereist.

Artikel 22 van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing op de indiening van het verslag dat uit hoofde van dat artikel is vereist.

 

Artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 525/2013 blijft van toepassing voor de toepassing van de artikelen 15, 17, 23, 31 en 32 van deze verordening alsook wanneer er in andere rechtshandelingen van de Unie naar wordt verwezen.

Amendement 214

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.3 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

raadpleging van belanghebbenden, waaronder de sociale partners, en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;

iii.

raadpleging van belanghebbenden, waaronder de sociale partners, en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het grote publiek ;

Amendement 215

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.4.

Regionale samenwerking bij de opstelling van het plan

1.4.

Macroregionale en regionale samenwerking bij de opstelling van het plan

Amendement 216

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 1 — punt 1.4 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

toelichting van de wijze waarop de resultaten van die regionale samenwerking zijn meegenomen in het plan

ii.

toelichting van de wijze waarop de resultaten van die macroregionale en regionale samenwerking zijn meegenomen in het plan

Amendement 217

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.1.1.

BKG-emissies en -verwijderingen (plan voor de periode 2021-2030, kaderregeling 2030 met een streefcijfer van ten minste 40 % voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990)  (1)

2.1.1.

BKG-emissies en -verwijderingen (1)

Amendement 218

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis.

De nationale trajecten van de lidstaat vanaf 2021 voor het handhaven en verbeteren van de koolstofverwijderingen per put overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs

Amendement 219

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

Indien van toepassing, andere nationale doelstellingen en streefcijfers die overeenstemmen met de bestaande lage-emissiestrategieën op lange termijn. Indien van toepassing, andere doelstellingen en streefcijfers, m.i.v. sectorale doelstellingen en adaptatiedoelstellingen

ii.

Andere nationale doelstellingen en streefcijfers die stroken met de Overeenkomst van Parijs en de klimaat- en energiestrategieën op lange termijn. Indien van toepassing, andere doelstellingen en streefcijfers, m.i.v. sectorale doelstellingen en adaptatiedoelstellingen

Amendement 220

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

het geplande aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindenergieverbruik van de lidstaat in 2030 als zijn nationale bijdrage tot het bereiken van het bindende EU-streefcijfer van ten minste 27 % in 2030

i.

het nationale streefcijfer voor energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindenergieverbruik van de lidstaat in 2030

Amendement 221

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

trajecten voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik van 2021 t.e.m. 2030 in de sectoren vervoer, elektriciteit, verwarming en koeling;

iii.

trajecten van de lidstaat voor het sectorale aandeel hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik van 2021 t.e.m. 2030 in de sectoren vervoer (uitgesplitst in weg-, spoor- en luchtvervoer) , elektriciteit, verwarming en koeling;

Amendement 222

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

trajecten voor elke hernieuwbare-energietechnologie die de lidstaten willen gebruiken om de algemene en de sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 t.e.m. 2030 te halen, m.i.v. het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie in Mtoe per technologie en per sector en de totale geïnstalleerde capaciteit (gedeeld door de nieuwe capaciteit en capaciteitsverhoging) per technologie en sector in MW;

iv.

trajecten voor elke hernieuwbare-energietechnologie die de lidstaten willen gebruiken om de algemene en de sectorale trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 t.e.m. 2030 te halen, m.i.v. het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie in Mtoe per technologie en per sector en de totale geïnstalleerde nettocapaciteit (gedeeld door de nieuwe capaciteit en capaciteitsverhoging) per technologie en sector in MW;

Amendement 223

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt v

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

v.

trajecten voor de vraag naar bio-energie, uitgesplitst tussen verwarming, elektriciteit en vervoer, en voor het aanbod van biomassa uitgesplitst op basis van grondstof en oorsprong ( binnenlandse productie vs. invoer). Voor bosbiomassa afkomstig van bossen, een beoordeling van de bron en de gevolgen voor de emissieput van de LULUCF;

v.

Trajecten van de lidstaten voor bio-energie, uitgesplitst tussen verwarming, elektriciteit en vervoer, en voor het aanbod van biomassa uit grondstoffen, binnenlandse productie vs. invoer. Voor bosbiomassa afkomstig van bossen, een beoordeling van de bron en de gevolgen voor de emissieput van de LULUCF;

Amendement 224

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt v bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

v bis.

Het aandeel van de lidstaat in en de trajecten en doelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen geproduceerd door steden, energiegemeenschappen en prosumenten in 2030 en trajecten voor hernieuwbare energie van 2021 tot en met 2030, met inbegrip van het verwachte totale bruto-eindverbruik van energie

Amendement 225

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — punt vi

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

vi.

Indien van toepassing, andere nationale trajecten en doelstellingen, ook op lange termijn of per sector (b.v. het aandeel geavanceerde biobrandstoffen, het aandeel hernieuwbare energie in stadsverwarming, het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, hernieuwbare energie die wordt geproduceerd door steden, energie-gemeenschappen en zelfverbruikers )

vi.

Indien van toepassing, andere nationale trajecten en doelstellingen, ook op lange termijn of per sector (b.v. het aandeel geavanceerde biobrandstoffen, het aandeel hernieuwbare energie in stadsverwarming, het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, en energie die wordt teruggewonnen uit het slib dat wordt verkregen bij de verwerking van afvalwater )

Amendement 226

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage tot het behalen van de bindende EU-doelstelling van 30 % meer energie-efficiëntie in 2030, als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761] op basis van het primaire of eindenergieverbruik , de primaire of eindenergiebesparing, of de energie-intensiteit; uitgedrukt als absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030, met een lineair traject voor die bijdrage vanaf 2021; m.i.v. de onderliggende methodologie en de gebruikte omrekeningsfactoren;

i.

het bindende streefcijfer van de lidstaat voor energie-efficiëntie in 2030, als bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761], uitgedrukt als absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2020 en 2030, met een lineair traject voor dat streefcijfer vanaf 2021; m.i.v. de onderliggende methodologie en de gebruikte omrekeningsfactoren;

Amendement 227

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

het cumulatieve bedrag aan energiebesparingen dat in de periode 2021-2030 moet worden bereikt op grond van artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761];

ii.

het cumulatieve bedrag aan extra energiebesparingen dat in de periode en de daarop volgende perioden moet worden bereikt op grond van artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761];

Amendement 228

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

de langetermijndoelstellingen voor de renovatie van het nationale bestand van woningen en bedrijfsgebouwen (zowel publieke als particuliere gebouwen);

iii.

de doelstellingen voor 2030 en 2040 voor de langetermijnrenovatie van het nationale bestand van woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen (zowel publieke als particuliere gebouwen) , in overeenstemming met de 2050-doelstelling van een bijna-energieneutraal en koolstofvrij gebouwenbestand ;

Amendement 229

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.2 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd of het equivalent aan jaarlijkse energiebesparingen dat van 2021 t.e.m. 2030 moet worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU inzake de voorbeeldfunctie van overheidsgebouwen;

iv.

de totale vloeroppervlakte die moet worden gerenoveerd en de overeenkomstige energiebesparingen of het equivalent aan jaarlijkse energiebesparingen die van 2021 t.e.m. 2030 moeten worden bereikt overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU inzake de voorbeeldfunctie van overheidsgebouwen;

Amendement 230

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

de nationale doelstellingen met betrekking tot de diversificatie van energiebronnen en leveranciers uit derde landen, vraagrespons en opslag;

i.

de nationale doelstellingen met betrekking tot de diversificatie van energiebronnen en leveranciers uit derde landen, de toepassing van energiebesparingsmaatregelen, vraagrespons en opslag;

Amendement 231

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

nationale doelstellingen met betrekking tot het terugschroeven van de afhankelijkheid van energie-invoer uit derde landen;

ii.

nationale doelstellingen met betrekking tot het terugschroeven van de afhankelijkheid van energie-invoer uit derde landen , met name wat fossiele brandstoffen (olie, steenkool en gas) en, indien van toepassing, andere brandstoffen betreft ;

Amendement 232

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.3 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

nationale doelstellingen voor de uitbouw van binnenlandse energiebronnen (met name hernieuwbare energie) .

iv.

nationale doelstellingen voor het vergroten van de flexibiliteit van het nationale energiesysteem .

Amendement 233

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.1 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

het niveau van elektriciteitsinterconnectie waar de lidstaten tegen 2030 naar streven ten opzichte van de doelstelling van de Europese Raad van oktober 2014 .

i.

het niveau van elektriciteitsinterconnectie van minstens 15 % waar de lidstaat tegen 2030 naar streeft, rekening houdend met het streefcijfer van 10 % interconnectiviteit tegen 2020 .

Amendement 234

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.2 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie-infrastructuur die essentieel zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers van de verschillende dimensies van de strategie voor de energie-unie;

i.

de belangrijkste nationale doelstellingen voor elektriciteits- en gastransmissie- en distributie-infrastructuur en de modernisering daarvan die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen en streefcijfers in het kader van een van de in punt 2 genoemde dimensies van de energie-unie;

Amendement 235

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals marktintegratie en -koppeling, m.i.v. een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

i.

nationale doelstellingen met betrekking tot andere aspecten van de interne energiemarkt, zoals het vergroten van de flexibiliteit van het systeem, door marktintegratie en -koppeling , slimme netten, aggregatie, vraagrespons, opslag, verspreide opwekking, mechanismen voor dispatching, redispatching en beperking, en realtime prijssignalen , m.i.v. een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

Amendement 236

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis.

nationale doelstellingen met betrekking tot de niet-discriminerende participatie van hernieuwbare energie, vraagrespons en opslag, onder meer via aggregatie, in alle energiemarkten, met inbegrip van een tijdschema waarin is aangegeven wanneer de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt;

Amendement 237

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt i ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i ter.

nationale doelstellingen om ervoor te zorgen dat consumenten participeren in het energiesysteem en profijt trekken van zelfopwekking en nieuwe technologieën, waaronder slimme meters;

Amendement 238

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.4 — punt 2.4.3 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

nationale doelstellingen inzake consumentenbescherming en het concurrentievermogen van de kleinhandel in de energiesector.

iii.

nationale doelstellingen inzake consumentenbescherming , een grotere transparantie, het aanmoedigen om van leverancier te veranderen en het verhogen van het concurrentievermogen van de kleinhandel in de energiesector.

Amendement 240

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.5 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

nationale doelstellingen en streefcijfers voor de openbare en particuliere financiering van onderzoek en innovatie in verband met de energie-unie, waaronder, in voorkomend geval, een termijn waarbinnen de doelstellingen moeten worden verwezenlijkt; conform de prioriteiten van de strategie voor de energie-unie en het SET-plan;

i.

nationale doelstellingen en streefcijfers voor openbare steun voor onderzoek en innovatie in verband met de energie-unie en het verwachte hefboomeffect op particuliere financiering van onderzoek , waaronder, in voorkomend geval, een termijn waarbinnen de doelstellingen moeten worden verwezenlijkt; conform de prioriteiten van de strategie voor de energie-unie en het SET-plan;

Amendement 241

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 2 — punt 2.5 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

voor zover passend, nationale doelstellingen , waaronder langetermijndoelstellingen ( 2050 ) voor de uitrol van koolstofarme technologieën, o.a. voor het koolstofvrij maken van de energie- en koolstofintensieve industriesectoren en, indien van toepassing, voor de daarmee samenhangende infrastructuur voor het transport en de opslag van koolstof ;

ii.

nationale doelstellingen voor 2050 met betrekking tot de bevordering van duurzame technologieën ;

Amendement 242

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.1.1.

BKG-emissies en -verwijderingen (voor het plan voor 2021-2030, de kaderdoelstelling 2030)

3.1.1.

BKG-emissies en -verwijderingen

i.

Beleidsinitiatieven en maatregelen ter verwezenlijking van de op grond van Verordening [] [ESR] vastgestelde doelstellingen, als bedoeld in 2.1.1 en beleidsinitiatieven en maatregelen voor de naleving van Verordening [] [LULUCF], voor alle belangrijke emissiesectoren en sectoren waar de verwijdering moet worden opgevoerd, in het licht van de langetermijndoelstelling om over een periode van 50 jaar te evolueren naar een koolstofarme economie met een evenwicht tussen emissies en verwijderingen conform de Overeenkomst van Parijs

i.

Beleidsinitiatieven en maatregelen ter verwezenlijking van de op grond van Verordening [] [ESR] vastgestelde doelstellingen, als bedoeld in 2.1.1 en beleidsinitiatieven en maatregelen voor de naleving van Verordening [] [LULUCF], en de trajecten voor het handhaven en verbeteren van de verwijderingen per put als bedoeld in 2.1.1, voor alle belangrijke emissiesectoren en sectoren waar de verwijdering moet worden opgevoerd, in het licht van de langetermijndoelstelling om uiterlijk in 2050 broeikasgasneutraliteit in de Unie te verwezenlijken en spoedig daarna tot negatieve emissies te komen

ii.

regionale samenwerking op dit gebied;

ii.

regionale samenwerking op dit gebied;

iii.

indien van toepassing, onverminderd de toepasselijkheid van de regels inzake staatssteun, financieringsmaatregelen op dit gebied op nationaal niveau, waaronder EU-steun en het gebruik van EU-fondsen.

iii.

onverminderd de toepasselijkheid van de regels inzake staatssteun, financieringsmaatregelen op dit gebied op nationaal niveau, waaronder EU-steun en het gebruik van EU-fondsen , indien van toepassing .

Amendement 243

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

beleid en de maatregelen ter verwezenlijking van de nationale bijdrage aan de bindende EU-doelstelling 2030 op het gebied van hernieuwbare energie en de trajecten zoals voorgesteld in 2.1.2 m.i.v. sector- en technologiespecifieke maatregelen (6);

i.

beleid en de maatregelen ter verwezenlijking van het nationale streefcijfer voor 2030 en de bindende EU-doelstelling voor 2030 op het gebied van hernieuwbare energie en de trajecten zoals voorgesteld in 2.1.2 m.i.v. sector- en technologiespecifieke maatregelen (6);

Amendement 244

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

specifieke maatregelen voor financiële steun, m.i.v. EU-steun en het gebruik van EU-fondsen, ter bevordering van de productie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit, verwarming en koeling, alsmede vervoer;

iii.

specifieke nationale maatregelen voor financiële steun en begrotingsmaatregelen , ook met EU-steun en het gebruik van EU-fondsen, ter bevordering van de productie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit, verwarming en koeling, alsmede vervoer;

Amendement 245

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

specifieke maatregelen voor de invoering van een éénloketsysteem, het stroomlijnen van administratieve procedures, het verstrekken van informatie en opleiding , en de bewustmaking van zelfverbruikers en gemeenschappen ;

iv.

specifieke maatregelen voor het wegnemen van buitensporige kosten en belemmeringen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de weg staan en voor de invoering van een éénloketsysteem, het stroomlijnen van administratieve procedures, en het verstrekken van informatie en opleiding ; verwacht effect op het gebied van nieuw ontstane capaciteit aan hernieuwbare energie;

Amendement 246

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis.

specifieke maatregelen om alle verbruikers het recht te verlenen en aan te moedigen om verbruikers van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie te worden, zowel individueel als collectief, door hernieuwbare energie te produceren, op te slaan, zelf te verbruiken en te verkopen, en het verwachte effect op het gebied van nieuw ontstane capaciteit aan hernieuwbare energie;

Amendement 247

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.2 — punt vi bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

vi bis.

andere geplande of vastgestelde maatregelen om hernieuwbare energie te bevorderen, met name, maar niet beperkt tot:

(a)

maatregelen om ervoor te zorgen dat alle overheidsdiensten (op nationaal, regionaal en lokaal niveau) bij hun activiteiten gebruikmaken van hernieuwbare energie;

(b)

bepalingen in de wetgeving betreffende overheidsopdrachten om ervoor te zorgen dat overheidsdiensten (op nationaal, regionaal en lokaal niveau) groene gunningscriteria voor overheidsopdrachten opnemen teneinde rechtspersonen die voor overheidsdiensten willen werken, aan te moedigen om hernieuwbare energiebronnen te gebruiken, ongeacht het te gunnen product of de te gunnen dienst;

(c)

bepalingen betreffende het gebruik van hernieuwbare energie als vereiste voor het ontvangen van overheidssubsidies of -steun, indien van toepassing.

Amendement 248

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.1 — punt 3.1.3 — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis.

geplande nationale beleidslijnen, tijdschema's en maatregelen voor de geleidelijke afbouw van directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen tegen 2020.

Amendement 249

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen, m.i.v. de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, met name wat betreft het volgende:

Geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de bindende nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen, m.i.v. de geplande maatregelen en instrumenten (ook van financiële aard) om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren, met name wat betreft het volgende:

Amendement 250

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

de langetermijnstrategie voor de renovatie van het nationale bestand van woningen en bedrijfsgebouwen (zowel publieke als particuliere) (7) m.i.v. beleid en maatregelen ter stimulering van kosteneffectieve ingrijpende renovaties en gefaseerde ingrijpende renovaties;

ii.

de langetermijnstrategie voor de renovatie van het nationale bestand van woningen en bedrijfsgebouwen (zowel publieke als particuliere) (7) m.i.v. energie-efficiëntie- en energiebesparingsbeleid, -maatregelen en - acties ter stimulering van kosteneffectieve ingrijpende renovaties en gefaseerde ingrijpende renovaties , alsook ten behoeve van de slechtst presterende gebouwen en huishoudens in energiearmoede ;

Amendement 251

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

andere geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen (bv. het promoten van de voorbeeldfunctie van openbare gebouwen en energie-efficiënte overheidsaankopen, het promoten van energie-audits en energiemanagementsystemen (9), het opleiden en informeren van consumenten (10) en andere maatregelen om energie-efficiëntie te promoten (11);

iv.

andere geplande beleidsinitiatieven, maatregelen en programma’s ter verwezenlijking van de bindende nationale energie-efficiëntiedoelstelling 2030 en andere in punt 2.2 voorgestelde doelstellingen (bv. het promoten van de voorbeeldfunctie van openbare gebouwen en energie-efficiënte overheidsaankopen, het promoten van energie-audits en energiemanagementsystemen (9), het opleiden en informeren van consumenten (10) en andere maatregelen om energie-efficiëntie te promoten (11);

Amendement 252

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.2 — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis.

beschrijving van de beleidslijnen en maatregelen om de rol van lokale energiegemeenschappen bij de uitvoering van de in de punten i, ii, iii en iv genoemde beleidslijnen en maatregelen te bevorderen.

Amendement 253

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

maatregelen om het energiesysteem flexibeler te maken ten aanzien van de productie van hernieuwbare energie, m.i.v. de uitrol van intraday-marktkoppeling en grensoverschrijdende balanceringsmarkten;

ii.

maatregelen om het energiesysteem flexibeler te maken ten aanzien van de productie van hernieuwbare energie, m.i.v. de uitrol van intraday-marktkoppeling en grensoverschrijdende balanceringsmarkten , de uitrol van slimme netten en opslag, de toename van vraagrespons en gedistribueerde opwekking, en de aanpassing van de prijsvorming, onder meer door realtime prijssignalen ;

Amendement 254

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt ii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii bis.

maatregelen ter waarborging van de niet-discriminerende participatie van energie uit hernieuwbare bronnen, vraagrespons en opslag, onder meer via aggregatie, in alle energiemarkten;

Amendement 255

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.4 — punt 3.4.3 — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii.

maatregelen om de prioritaire toegang en de verdeling van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te waarborgen en te voorkomen dat die elektriciteit wordt beperkt of teruggestuurd  (18);

iii.

maatregelen met betrekking tot de aanpassing van regels en praktijken op het gebied van systeembeheer met het oog op een grotere systeemflexibiliteit; maatregelen met betrekking tot de toepassing van dispatchingregels die in overeenstemming zijn met de nationale streefcijfers voor hernieuwbare energie en voor de vermindering van broeikasgasemissies; maatregelen met betrekking tot de toepassing van regels die redispatching en beperking van hernieuwbare energie zo klein mogelijk houden en compenseren; maatregelen om aggregatie te bevorderen  (18);

Amendement 256

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling A — punt 3 — punt 3.5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3.5.

bis. Het beginsel „energie-efficiëntie eerst”

beschrijving van de wijze waarop in de dimensies en de beleidslijnen en maatregelen rekening wordt gehouden met het beginsel „energie-efficiëntie eerst”

Amendement 257

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.4 — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i.

de huidige energiemix, binnenlandse energiebronnen en afhankelijkheid van invoer, m.i.v. relevante risico’s;

i.

de huidige energiemix, binnenlandse energiebronnen , m.i.v. vraagrespons, en afhankelijkheid van invoer, m.i.v. relevante risico’s;

Amendement 258

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis.

een overzicht van nationale subsidies voor fossiele brandstoffen.

Amendement 259

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv.

prognoses van de ontwikkelingen in i) t.e.m. iii) met bestaande beleidslijnen en maatregelen tot ten minste 2040 (m.i.v. het jaar 2030).

iv.

prognoses van de ontwikkelingen in i) t.e.m. iii bis) met bestaande beleidslijnen en maatregelen tot ten minste 2040 (m.i.v. het jaar 2030).

Amendement 260

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 4 — punt 4.6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4.6.

bis. Het beginsel „energie-efficiëntie eerst”

beschrijving van de wijze waarop in de dimensies en de beleidslijnen en maatregelen rekening wordt gehouden met het beginsel „energie-efficiëntie eerst”

Amendement 261

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.

EFFECTBEOORDELING VAN GEPLANDE BELEIDSINITIATIEVEN EN MAATREGELEN  (29)

5.

EFFECTBEOORDELING VAN GEPLANDE BELEIDSINITIATIEVEN , MAATREGELEN EN INVESTERINGSSTRATEGIEËN  (29)

Amendement 262

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.1.

Gevolgen van geplande beleidslijnen en de in deel 3 beschreven maatregelen op het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen, m.i.v. vergelijkingen met prognoses met bestaande initiatieven en maatregelen (als beschreven in deel 4).

5.1.

Gevolgen van geplande beleidslijnen en de in deel 3 beschreven maatregelen en investeringsstrategieën op het energiesysteem en de broeikasgasemissies en verwijderingen, m.i.v. vergelijkingen met prognoses met bestaande initiatieven en maatregelen (als beschreven in deel 4).

Amendement 263

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1 — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii.

beoordeling van de beleidsinteracties (tussen bestaande en geplande beleidsinitiatieven en maatregelen binnen een beleidsdimensie en tussen bestaande en geplande initiatieven en maatregelen van verschillende dimensies) minstens tot het laatste jaar van de looptijd van het plan.

ii.

beoordeling van de beleidsinteracties (tussen bestaande en geplande beleidsinitiatieven en maatregelen binnen een beleidsdimensie en tussen bestaande en geplande initiatieven en maatregelen van verschillende dimensies) minstens tot het laatste jaar van de looptijd van het plan , met name om een duidelijk inzicht te krijgen in de effecten van energie-efficiëntie-/energiebesparingsbeleid op de omvang van het energiesysteem en om het risico van mislukte investeringen in energieopwekking te voorkomen .

Amendement 264

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.1 — punt ii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii bis.

beoordeling van interacties tussen bestaande en geplande nationale beleidslijnen en maatregelen en de klimaat- en energiebeleidsmaatregelen van de Unie.

Amendement 265

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5.2

bis. Gezondheid en welzijn

i.

Effecten op de luchtkwaliteit en verwante gezondheidseffecten

ii.

Andere effecten op gezondheid en welzijn (bv. waterverontreiniging, geluidsoverlast of andere vormen van verontreiniging, meer verplaatsingen te voet of met de fiets, woon-werkverkeer of andere wijzigingen op het gebied van vervoer, enz.).

Amendement 266

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5.2

ter. Milieueffecten

i.

Details van strategische milieubeoordelingen of milieu-effectbeoordelingen van de strategie of de nationale plannen

ii.

Aspecten op het gebied van water, bv. vraag naar water of waterwinning (met inachtneming van de mogelijke toekomstige klimaatverandering), effecten van waterkracht- of getijdenenergie op water- en mariene habitats, enz.;

iii.

milieueffecten (en klimaateffecten) van een groter gebruik van bio-energie (biobrandstoffen uit gewassen, bosbiomassa enz.) en verband met de strategie voor verwijderingen in de landgebruiksector.

Amendement 267

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — deel 1 — afdeling B — punt 5 — punt 5.2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5.2.

quater. Effecten op het vlak van investeringen

i.

bestaande investeringsstromen;

ii.

toekomstige geplande investeringen voor de geplande beleidslijnen en maatregelen, m.i.v. het risicoprofiel van de geplande beleidslijnen en maatregelen;

iii.

risicofactoren van de betreffende sector of markt of belemmeringen op nationaal (of macroregionaal) gebied;

iv.

analyse van aanvullende financiële overheidssteun of overheidsmiddelen om de onder iii vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

v.

kwalitatieve beoordeling van het investeerdersvertrouwen, m.i.v. zichtbaarheid van een projectenpijplijn en haalbaarheid of aantrekkelijkheid van investeringsmogelijkheden;

vi.

beoordeling van het voorgaande jaar ten aanzien van de prognoses, vooruitzichten, m.i.v. belangrijke factoren waarmee investeerders te maken hebben.

Amendement 294/rev

Voorstel voor een verordening

Bijlage I bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

 

Het in artikel 4, onder a), punt 2, tweede alinea, bedoelde traject bestaat uit de volgende twee referentiepunten:

 

S2020 +0,20 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2021 tot en met 2022;

 

S2020 +0,45 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2023 tot en met 2025; en

 

S2020 +0,70 (S2030 — S2020), als gemiddelde voor de periode 2025 tot en met 2027;

 

Waarbij:

 

S2020 = het streefcijfer voor die lidstaat in 2020 overeenkomstig artikel 3 en bijlage I, deel A van Richtlijn …/… [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG als voorgesteld bij COM(2016)0767]

 

en

 

S2030 = het streefcijfer voor die lidstaat in 2030.

Amendement 270

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

omvang van de verkoop van energie voor vervoer die buiten de berekening wordt gehouden [in ktoe];

(b)

omvang van de verkoop van energie voor vervoer die buiten de berekening wordt gehouden , in voorkomend geval [in ktoe];

Amendement 271

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

hoeveelheid energie die wordt opgewekt voor eigen gebruik en die buiten de berekening wordt gehouden [in ktoe];

(c)

hoeveelheid energie die wordt opgewekt voor eigen gebruik en die buiten de berekening wordt gehouden , in voorkomend geval [in ktoe];

Amendement 272

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter f — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

toepassing van vrijstellingen b), c), d) en e) als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 2012/27/EU:

(f)

de omvang van de verkoop van energie of de hoeveelheid energiebesparingen [in ktoe] die is vrijgesteld krachtens artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 2012/27/EU;

Amendement 274

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter f — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(ii)

hoeveelheid energiebesparingen [in ktoe] die in de omzetting, de distributie en het transport van energie zijn bereikt overeenkomstig punt c),

Schrappen

Amendement 275

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter f — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(iii)

hoeveelheid energiebesparingen [in ktoe] die voortvloeien uit afzonderlijke maatregelen die zijn uitgevoerd sedert 31 december 2008 en die in 2020 en daarna nog steeds een effect hebben, en overeenkomstig punt d);

Schrappen

Amendement 276

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 1 — letter f — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(iv)

de hoeveelheid op of in gebouwen opgewekte energie voor eigen gebruik dankzij beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe installatie van hernieuwbare energietechnologieën overeenkomstig punt e) [in ktoe].

Schrappen

Amendement 277

Voorstel voor een verordening

Bijlage II bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

 

1.

OVERZICHT EN PROCEDURE VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE STRATEGIEËN

 

1.1.

Samenvatting

 

1.2.

Context

 

1.2.1.

Nationale, EU- en internationale beleidscontext van de langetermijnstrategieën

 

1.2.2.

Wettelijk kader

 

1.3.

Raadplegingen

 

1.3.1.

Raadpleging van het publiek en de belanghebbenden (nationaal parlement, lokaal en regionaal, publieke en andere relevante belanghebbenden)

 

1.3.2.

Raadpleging van andere lidstaten, derde landen en EU-instellingen

 

2.

NATIONALE KLIMAAT- EN ENERGIESTRATEGIEËN OP LANGE TERMIJN

 

2.1.

TOTALE BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIE EN VERBETERINGEN VAN VERWIJDERINGEN PER PUT

 

2.1.1.

Koolstofbudget tot 2100 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs

 

2.1.2.

Traject om tegen 2050 op kosteneffectieve wijze broeikasgasneutraliteit tot stand te brengen en spoedig daarna tot negatieve emissies te komen

 

2.1.3.

nationaal streefcijfer voor 2030 en mijlpalen voor ten minste 2040 en 2050 in overeenstemming met het in punt 2.1.2 bedoelde traject

 

2.1.4.

Internationale dimensie

 

2.1.5.

Doelstellingen voor aanpassing op lange termijn

 

2.2.

HERNIEUWBARE ENERGIE

 

2.2.1.

Traject om tegen 2050 een op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd energiesysteem te verwezenlijken wat het bruto-eindverbruik van energie betreft

 

2.2.2.

Nationaal streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in 2030 en mijlpalen voor ten minste 2035, 2040 en 2045 in overeenstemming met het in punt 2.1.2 bedoelde traject

 

2.3.

ENERGIE-EFFICIËNTIE

 

2.3.1.

Traject voor het verwezenlijken van de meest energie-efficiënte economie tegen 2050 in overeenstemming met de in de punten 2.1.2 en 2.2.1 bedoelde doelstellingen

 

2.3.2.

Nationaal streefcijfer voor energie-efficiëntie, uitgedrukt als absoluut niveau van primair energieverbruik en eindenergieverbruik in 2030 en mijlpalen voor ten minste 2035, 2040 en 2045

 

3.

SECTORALE STRATEGIEËN

 

3.1.

Energiesysteem

 

3.1.1.

Waarschijnlijke toekomstige vraag, per energiedrager

 

3.1.2.

Waarschijnlijke toekomstige opwekkingscapaciteit, m.i.v. centrale en gedistribueerde opslag, per technologie

 

3.1.3.

Geplande of waarschijnlijke toekomstige emissietrajecten of bereik

 

3.1.4.

Beschrijving van de belangrijkste drijvende factoren achter energie-efficiëntie, flexibiliteit aan de vraagzijde en energieverbruik en de ontwikkeling daarvan vanaf 2021 en daarna

 

3.1.5.

Overzicht van de geplande beleidslijnen en maatregelen om tegen 2050 het in punt 2.2.1 bedoelde op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd energiesysteem te verwezenlijken wat het bruto-eindverbruik van energie betreft en de meest energie-efficiënte en flexibele economie tot stand te brengen, met de trajecten per technologie

 

3.2.

Industrie

 

3.2.1.

Verwachte emissietrajecten per sector en energievoorzieningsbronnen

 

3.2.2.

Opties en beleidsbenaderingen voor decarbonisatie en bestaande streefcijfers, plannen of strategieën, m.i.v. elektrificatie, alternatieve brandstoffen, energie-efficiëntiemaatregelen enz.

 

3.3.

Gebouwen

 

3.3.1.

Waarschijnlijke toekomstige energievraag in gebouwen, uitgesplitst per categorie gebouwen, waaronder bedrijfsgebouwen, woningen en overheidsgebouwen

 

3.3.2.

Toekomstige energievoorzieningsbron

 

3.3.3.

Potentiële vermindering van de vraag naar energie door de renovatie van bestaande gebouwen en daarmee samenhangende maatschappelijke, economische en milieuvoordelen

 

3.3.4.

Beleidsmaatregelen om de renovatie van het bestaande gebouwenbestand te bevorderen

 

3.4.

Vervoer

 

3.4.1.

Verwachte emissies en energiebronnen per vervoerstype (bv. auto's en bestelwagens, vrachtwagens, scheepvaart, luchtvaart, spoor)

 

3.4.2.

Opties en beleidsbenaderingen voor decarbonisatie

 

3.5.

Landbouw en landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF)

 

3.5.1.

Huidige emissies van alle bronnen en van afzonderlijke broeikasgassen

 

3.5.2.

Opties en beleidsmaatregelen voor emissiereductie om de verwijderingen per put te handhaven en te verbeteren, met nationale streefcijfers of doelstellingen

 

3.5.3.

Verbanden met landbouw- en plattelandsontwikkelingsbeleid

 

3.6.

Sectoroverschrijdende strategie-elementen en andere relevante sectoren

 

4.

FINANCIERING

 

4.1.

Ramingen van de benodigde investeringen

 

4.2.

Beleidslijnen en maatregelen met betrekking tot het gebruik van overheidsfinanciering en stimulansen voor particuliere investeringen

 

4.3.

Strategieën voor gerelateerd(e) onderzoek, ontwikkeling en innovatie

 

5.

ANALYTISCHE BASIS EN SOCIAAL-ECONOMISCHE EFFECTEN

 

5.1.

Modellen, scenario's of analyses waarop de ontwikkeling van de strategie is gebaseerd

 

5.2.

Concurrentievermogen en economische effecten

 

5.3.

Gezondheids-, milieu- en sociale effecten

 

5.4.

Strategie om de veerkracht van de in punt 3 genoemde sectoren op lange termijn te waarborgen

 

6.

Bijlagen (indien nodig)

 

6.1.

Ondersteunende analyses

 

6.1.1.

Nadere gegevens over modellen voor 2050 (m.i.v. aannames) en/of andere kwantitatieve analyses, indicatoren enz.

 

6.1.2.

Gegevenstabellen of andere technische bijlagen

 

6.2.

Andere bronnen

Amendement 278

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — deel 1 — letter n

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(n)

informatie over de eventuele voornemens van de lidstaat om gebruik te maken van de flexibele instrumenten in artikel 5, leden 4 en 5, van Verordening [] [ESR].

(n)

informatie over de eventuele voornemens van de lidstaat om gebruik te maken van de flexibele instrumenten in artikel 5, leden 4 en 5, en artikel 7, van Verordening [ESR] en over het gebruik van inkomsten overeenkomstig artikel 5, lid 5 bis, van Verordening [] [ESR].

Amendement 279

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

primaire biomassa uit bossen die rechtstreeks worden gebruikt voor energieproductie:

(a)

primaire biomassa uit bossen die rechtstreeks wordt gebruikt voor energieproductie of voor de productie van verwerkte brandstof op basis van hout :

Amendement 280

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 1 — letter a — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

rondhout (opgesplitst in industrieel rondhout en rondhout als brandstof);

iii)

rondhout (opgesplitst in industrieel rondhout , precommercieel dunningshout en rondhout als brandstof);

Amendement 281

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — deel 1 — letter m — punt 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

mest;

Amendement 282

Voorstel voor een verordening

Bijlage VII — deel 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de energiebesparing die is behaald middels artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0761] in de jaren X-3 en X-2;

(b)

de totale energiebesparing die is behaald middels artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] in het jaar X-3 en X-2 , alsook:

 

 

i)

de energiebesparing die is behaald met elke beleidslijn, maatregel en individuele actie;

 

 

ii)

uitleg over hoe en op basis waarvan deze besparingen zijn geraamd;

 

 

iii)

uitleg over de vraag of de lidstaat al dan niet op de goede weg is om de vereiste totale energiebesparing aan het einde van de in artikel 7 van Richtlijn 2012/27/EU [als gewijzigd bij voorstel COM(2016)0761] vastgestelde periode te behalen. Lidstaten die niet op de goede weg zijn, geven aanvullende toelichting bij de corrigerende maatregelen die ze van plan zijn te nemen om de besparingen te realiseren;

 

 

iv)

een motivering indien de maatregelen in het voortgangsverslag afwijken van de maatregelen in de kennisgeving van de lidstaat;

Amendement 283

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

het effect van de productie en het gebruik van biomassa op de duurzaamheid in de Unie en in derde landen, waaronder de gevolgen voor de biodiversiteit;

(b)

het effect van de productie en het gebruik van biomassa op de duurzaamheid in de Unie en in derde landen, waaronder de gevolgen voor de biodiversiteit , de water- en luchtkwaliteit en grondgebruiksrechten, rekening houdend met de beginselen van de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG ;

Amendement 284

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

ten aanzien van zowel derde landen als lidstaten die een belangrijke bron zijn voor in de Unie verbruikte biobrandstoffen, vloeibare biomassa en brandstoffen uit biomassa, informatie over nationale maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies die zijn vastgesteld in artikel 26, leden 2 tot en met 7, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG als voorgesteld bij COM(2016)0767], voor de bescherming van bodem, water en lucht.

(f)

ten aanzien van zowel derde landen als lidstaten die een bron zijn van grondstoffen voor en van in de Unie verbruikte biobrandstoffen, vloeibare biomassa en brandstoffen uit biomassa, informatie over nationale maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies die zijn vastgesteld in artikel 26, leden 2 tot en met 7, van [herschikking van Richtlijn 2009/28/EG als voorgesteld bij COM(2016)0767], voor de bescherming van bodem, water en lucht.

Amendement 285

Voorstel voor een verordening

Bijlage VIII — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(f bis)

een evaluatie van de doeltreffendheid van duurzaamheidscriteria inzake bio-energie als vermeld in Richtlijn (EU) …/… [richtlijn hernieuwbare energie] voor de reductie van broeikasgasemissies en de bescherming van koolstofputten, de biodiversiteit, de voedselzekerheid en de grondgebruiksrechten van mensen.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0402/2017).

(14)  Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 (EUCO 169/14).

(14)  Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 (EUCO 169/14).

(16)  Conclusies van de Raad van 26 november 2015 (14632/15).

(16)  Conclusies van de Raad van 26 november 2015 (14632/15).

(18)  Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).

(18)  Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).

(24)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(24)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(27)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(27)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(1 bis)   Verslag van het Europees Parlement van 2 juni 2016 inzake de uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn (2012/27/EU) (2015/2232(INI)).

(1)  De samenhang moet worden gewaarborgd met de lage-emissiestrategieën op lange termijn overeenkomstig artikel 14.

(1)  De samenhang moet worden gewaarborgd met de lage-emissiestrategieën op lange termijn overeenkomstig artikel 14.

(6)  Bij het plannen van die maatregelen houden de lidstaten rekening met het einde van de levensduur van bestaande installaties en de mogelijkheden voor capaciteitsverhoging.

(6)  Bij het plannen van die maatregelen houden de lidstaten rekening met het einde van de levensduur van bestaande installaties en de mogelijkheden voor capaciteitsverhoging.

(7)  Overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0765].

(7)  Overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU [versie als gewijzigd overeenkomstig voorstel COM(2016)0765].

(9)  Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU.

(10)  Overeenkomstig de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2012/27/EU.

(11)  Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2012/27/EU.

(9)  Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU.

(10)  Overeenkomstig de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2012/27/EU.

(11)  Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2012/27/EU.

(18)  Overeenkomstig [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, als voorgesteld in COM(2016)0864 en herschikking van Verordening (EG) nr. 714/2009 als voorgesteld bij COM(2016)0861]

(18)  Overeenkomstig [herschikking van Richtlijn 2009/72/EG, als voorgesteld in COM(2016)0864 en herschikking van Verordening (EG) nr. 714/2009 als voorgesteld bij COM(2016)0861]

(29)  Beleidslijnen en maatregelen zijn opties waarover overleg wordt gepleegd en die een realistische kans maken om te worden goedgekeurd en uitgevoerd na de datum van indiening van het nationaal plan. De resulterende voorspellingen overeenkomstig 5.1, punt i), omvatten dan ook niet alleen ingevoerde en vastgestelde beleidslijnen en maatregelen (prognoses met bestaande beleidslijnen en maatregelen), maar ook geplande initiatieven en maatregelen.

(29)  Beleidslijnen en maatregelen zijn opties waarover overleg wordt gepleegd en die een realistische kans maken om te worden goedgekeurd en uitgevoerd na de datum van indiening van het nationaal plan. De resulterende voorspellingen overeenkomstig 5.1, punt i), omvatten dan ook niet alleen ingevoerde en vastgestelde beleidslijnen en maatregelen (prognoses met bestaande beleidslijnen en maatregelen), maar ook geplande initiatieven en maatregelen.


Donderdag 18 januari 2018

19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/498


P8_TA(2018)0016

Verdrag van Marrakesh: bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (12629/2017 — C8-0375/2017 — 2014/0297(NLE))

(Goedkeuring)

(2018/C 458/18)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12629/2017),

gezien het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (5905/2015),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 114 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0375/2017),

gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 februari 2017 (1),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A8-0400/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag van Marrakesh;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO).

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 14 februari 2017, 3/15, ECLI:EU:C:2017:114.


19.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 458/499


P8_TA(2018)0017

Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2018 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale ontvoering van kinderen (herschikking) (COM(2016)0411 — C8-0322/2016 — 2016/0190(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging — herschikking)

(2018/C 458/19)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0411),

gezien artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0322/2016),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de artikelen 104 en 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8-0388/2017),

A.

overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals hieronder gewijzigd;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (34) is ingrijpend gewijzigd (35). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(1)

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (34) is ingrijpend gewijzigd (35). Aangezien nieuwe onontbeerlijke wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan. Dergelijke wijzigingen van de verordening zullen bijdragen tot het versterken van de rechtszekerheid en het vergroten van de flexibiliteit, zullen helpen ervoor te zorgen dat de toegang tot gerechtelijke procedures wordt verbeterd en deze procedures efficiënter worden gemaakt. Tegelijkertijd zullen de wijzigingen van deze verordening helpen ervoor te zorgen dat de lidstaten hun volledige soevereiniteit behouden met betrekking tot het materiële recht inzake ouderlijke verantwoordelijkheid.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De vlotte en correcte werking van een ruimte van recht op het niveau van de Unie, met respect voor de verschillende rechtssystemen en -tradities van de lidstaten, is cruciaal voor de Unie. In dat opzicht moet het wederzijds vertrouwen in elkaar rechtsstelsels nog worden versterkt. De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in stand te houden, waarin het vrije verkeer van personen en toegang tot het gerecht gewaarborgd zijn . Met het oog op uitvoering van deze doelstellingen moeten de rechten van personen, en van kinderen in het bijzonder, in juridische procedures worden versterkt ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen justitiële en administratieve systemen en van de tenuitvoerlegging van beslissingen in zaken van familierecht met grensoverschrijdende gevolgen. De wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke zaken moet worden vergroot, de toegang tot het gerecht moet worden vereenvoudigd en de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten moet worden verbeterd.

(3)

De vlotte en correcte werking van een ruimte van recht op het niveau van de Unie, met respect voor de verschillende rechtssystemen en -tradities van de lidstaten, is cruciaal voor de Unie. In dat opzicht moet het wederzijds vertrouwen in elkaar rechtsstelsels nog worden versterkt. De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in stand te houden, waarin het vrije verkeer van personen en toegang tot het gerecht gewaarborgd zijn. Met het oog op uitvoering van deze doelstellingen is het essentieel dat de rechten van personen, en van kinderen in het bijzonder, in juridische procedures worden versterkt ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen justitiële en administratieve systemen en van de tenuitvoerlegging van beslissingen in zaken van familierecht met grensoverschrijdende gevolgen. De wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke zaken moet worden vergroot, de toegang tot het gerecht moet worden vereenvoudigd en de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten moet worden verbeterd , en daarbij moet er nauwkeurig op worden toegezien dat de procedures en praktijken van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten niet discriminerend zijn, teneinde de belangen van het kind en de daaraan verbonden grondrechten te beschermen .

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Te dien einde moet de Unie met name maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen aannemen,  met name als die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(4)

Te dien einde moet de Unie met name maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen aannemen, in het bijzonder als die nodig zijn voor het vrij verkeer van personen en voor de goede werking van de interne markt.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Teneinde de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen te vergroten is justitiële opleiding, met name inzake grensoverschrijdend familierecht, nodig. Opleidingsactiviteiten, zoals studiebijeenkomsten en uitwisselingen, zijn zowel op EU- als op nationaal niveau vereist, teneinde de bekendheid met deze verordening, de inhoud en de gevolgen ervan, te vergroten, alsook om wederzijds vertrouwen te kweken tussen de lidstaten ten aanzien van hun rechtsstelsels.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen dient deze verordening van toepassing te zijn op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken  of andere procedures .

(6)

Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen dient deze verordening van toepassing te zijn op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Op grond van deze verordening dienen de bevoegdheidsregels ook van toepassing te zijn op alle kinderen die aanwezig zijn op het grondgebied van de Unie en wier gewone verblijfplaats niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Het toepassingsgebied van dergelijke voorschriften moet met name worden uitgebreid tot vluchtelingenkinderen en kinderen die om sociaaleconomische redenen of vanwege ongeregeldheden in hun land naar een ander land zijn overgebracht.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Deze verordening dient de rechten volledig te eerbiedigen die zijn omschreven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht van artikel 47 van het Handvest, alsook het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven van artikel 7 van het Handvest, en de rechten van het kind zoals vastgelegd in artikel 24 van het Handvest.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

De bevoegdheidsregels met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid zijn zodanig opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en  moeten ook in het belang van het kind worden toegepast . Elke verwijzing naar de belangen van het kind moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989.

(13)

De bevoegdheidsregels met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid moeten altijd zodanig zijn opgezet dat zij in het belang van het kind zijn en  bij de toepassing van deze regels moet met dit belang rekening worden gehouden . Elke verwijzing naar de belangen van het kind moet worden geïnterpreteerd in de zin van de artikelen 7, 14, 22 en 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. Het is van essentieel belang dat de lidstaat waarvan de autoriteiten uit hoofde van deze verordening inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ten gronde bevoegd zijn, ervoor zorgt dat, nadat een definitieve beslissing is genomen die de terugkeer van het kind inhoudt, de belangen en de fundamentele rechten van het kind beschermd worden na de terugkeer van het kind, met name wanneer het contact heeft met beide ouders.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Het begrip „gewone verblijfplaats” moet aan de hand van de definities van de autoriteiten, per geval en in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak worden uitgelegd.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind verandert ten gevolge van een wettige verhuizing, moet de bevoegdheid met het kind meereizen zodat de nauwe verbondenheid behouden blijft. Dit moet van toepassing zijn als er nog geen procedures aanhangig zijn en op aanhangige procedures. In aanhangige procedures kunnen de partijen echter in het belang van de efficiëntie van justitie overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaten waar de procedures aanhangig zijn, de bevoegdheid behouden totdat een definitieve beslissing is gegeven, als zulks in het belang is van het kind. Deze mogelijkheid is bijzonder relevant als de procedures bijna afgerond zijn en een van de ouders met het kind wenst te verhuizen naar een andere lidstaat .

(15)

Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind verandert ten gevolge van een wettige verhuizing, moet de bevoegdheid met het kind meereizen zodat de nauwe verbondenheid behouden blijft. In aanhangige procedures kunnen de partijen echter in het belang van de efficiëntie van justitie overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaten waar de procedures aanhangig zijn, de bevoegdheid behouden totdat een definitieve beslissing is gegeven, als zulks in het belang is van het kind. Anderzijds moeten aanhangige procedures inzake voogdij en omgangsrecht worden afgesloten met een definitieve beslissing, zodat personen die het voogdijrecht hebben een kind niet naar een ander land overbrengen om daarmee een ongunstige beslissing van een autoriteit te vermijden, tenzij de partijen overeenkomen dat de aanhangige procedure dient te worden beëindigd .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Deze verordening mag niet beletten dat de autoriteiten van een lidstaat die geen bevoegdheid ten gronde hebben, in spoedeisende gevallen voorlopige of bewarende maatregelen nemen met betrekking tot de persoon of vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden. Deze maatregelen moeten worden erkend door en ten uitvoer gelegd in alle andere lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die krachtens deze verordening bevoegd zijn, totdat een bevoegde autoriteit van die lidstaat de maatregelen heeft genomen die zij nodig acht. Maatregelen die zijn genomen door een rechtbank in een lidstaat zouden echter enkel mogen worden gewijzigd of vervangen door maatregelen die eveneens door een rechtbank zijn genomen in de lidstaat, die ten gronde bevoegd is. Een autoriteit die alleen bevoegd is voor voorlopige maatregelen, met inbegrip van bewarende maatregelen, bij wie een verzoek ten gronde aanhangig wordt, kan op eigen initiatief verklaren niet bevoegd te zijn. Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, over de genomen maatregelen. Als de autoriteit van een andere lidstaat niet werd geïnformeerd, is dat echter geen grond om de maatregel niet te erkennen.

(17)

Deze verordening mag niet beletten dat de autoriteiten van een lidstaat die geen bevoegdheid ten gronde hebben, in spoedeisende gevallen , zoals in geval van huiselijk of gendergerelateerd geweld, voorlopige of bewarende maatregelen nemen, met betrekking tot de persoon of vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden. Deze maatregelen moeten worden erkend door en ten uitvoer gelegd in alle andere lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die krachtens deze verordening bevoegd zijn, totdat een bevoegde autoriteit van die lidstaat de maatregelen heeft genomen die zij nodig acht. Maatregelen die zijn genomen door een rechtbank in een lidstaat zouden echter enkel mogen worden gewijzigd of vervangen door maatregelen die eveneens door een rechtbank zijn genomen in de lidstaat, die ten gronde bevoegd is. Een autoriteit die alleen bevoegd is voor voorlopige maatregelen, met inbegrip van bewarende maatregelen, bij wie een verzoek ten gronde aanhangig wordt, kan op eigen initiatief verklaren niet bevoegd te zijn. Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit, en zo spoedig mogelijk de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, over de genomen maatregelen. Als de autoriteit van een andere lidstaat niet werd geïnformeerd, is dat echter geen grond om de maatregel niet te erkennen.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

In uitzonderlijke gevallen zijn de autoriteiten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, niet de meest geschikte autoriteiten om de zaak te behandelen. In het belang van het kind kan de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden haar bevoegdheid in een specifieke zaak overdragen naar de autoriteit van een andere lidstaat indien die autoriteit beter in staat is om de zaak te behandelen. In dat geval  mag deze tweede autoriteit de bevoegdheid evenwel niet nog eens overdragen aan een derde autoriteit .

(18)

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het feit dat het in uitzonderlijke gevallen , zoals in gevallen van huiselijk of gendergerelateerd geweld, mogelijk is dat de autoriteiten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, niet de meest geschikte autoriteiten zijn om de zaak te behandelen. De bevoegde autoriteit kan in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden haar bevoegdheid in een specifieke zaak overdragen naar de autoriteit van een andere lidstaat indien die autoriteit beter in staat is om de zaak te behandelen. In dat geval echter moet eerst de toestemming van de tweede autoriteit worden verkregen, aangezien deze na aanvaarding van de zaak, de bevoegdheid niet meer aan een derde autoriteit kan overdragen . Voorafgaand aan een overdracht van bevoegdheid, is het cruciaal dat de belangen van het kind worden overwogen en volledig in aanmerking wordt genomen .

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid krachtens deze verordening en terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 moeten het recht van het kind respecteren om zijn standpunt vrijuit kenbaar te maken, en bij het beoordelen van het belang van het kind moet adequaat rekening worden gehouden met dat standpunt. Het horen van het kind overeenkomstig artikel 24, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind speelt een belangrijke rol in de toepassing van onderhavige verordening. Deze verordening is echter niet bedoeld om te bepalen op welke wijze een kind wordt gehoord, bijvoorbeeld of het kind wordt gehoord door de rechter persoonlijk dan wel door een gespecialiseerde deskundige die nadien verslag uitbrengt aan de rechtbank, of dat het kind wordt gehoord in de rechtszaal dan wel ergens anders .

(23)

Procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid krachtens deze verordening en terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 moeten het recht van het kind respecteren om zijn standpunt vrijuit kenbaar te maken, en bij het beoordelen van het belang van het kind moet adequaat rekening worden gehouden met dat standpunt. Het horen van het kind overeenkomstig artikel 24, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en de aanbeveling van de Raad van Europa over de participatie van kinderen en jongeren tot 18 jaar  (1bis) speelt een belangrijke rol in de toepassing van onderhavige verordening. Deze verordening is echter niet bedoeld om gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen voor de procedure inzake het horen van kinderen, die nog steeds wordt beheerst door de nationale voorschriften van de lidstaten .

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Om de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980 zo snel mogelijk te kunnen voltooien, moeten de lidstaten de rechterlijke bevoegdheid concentreren in een of meerdere gerechten, daarbij naar behoren rekening houdend met hun eigen interne structuur voor rechtsbedeling. De concentratie van bevoegdheid in een beperkt aantal gerechten in een lidstaat is een essentieel en efficiënt instrument om de behandeling van gevallen van kinderontvoering in meerdere lidstaten te versnellen aangezien de rechters die een groter aantal van dergelijke zaken behandelen, op dit gebied bijzondere deskundigheid ontwikkelen. Afhankelijk van de structuur van het rechtsstelsel kan de bevoegdheid inzake kinderontvoering voor een heel land in één enkele rechtbank worden geconcentreerd of in een beperkt aantal rechtbanken; daarbij kan bijvoorbeeld het aantal beroepsrechtbanken als uitgangspunt worden gebruikt en de bevoegdheid inzake internationale kinderontvoeringen worden geconcentreerd bij één rechtbank van eerste aanleg in elk district van een beroepsrechtbank. Iedere instantie geeft haar beslissing ten laatste zes weken nadat het verzoek of het beroep bij haar aanhangig is gemaakt. Lidstaten moeten het aantal keren dat beroep kan worden aangetekend tegen een beslissing tot erkenning of weigering van de terugkeer van een kind krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980, beperken tot één.

(26)

Om de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980 zo snel mogelijk te kunnen voltooien, moeten de lidstaten de rechterlijke bevoegdheid concentreren in een beperkt aantal gerechten, daarbij naar behoren rekening houdend met hun eigen interne structuur voor rechtsbedeling. De concentratie van bevoegdheid in een beperkt aantal gerechten in een lidstaat is een essentieel en efficiënt instrument om de behandeling van gevallen van kinderontvoering in meerdere lidstaten te versnellen aangezien de rechters die een groter aantal van dergelijke zaken behandelen, op dit gebied bijzondere deskundigheid ontwikkelen. Afhankelijk van de structuur van het rechtsstelsel kan de bevoegdheid inzake kinderontvoering voor een heel land in één enkele rechtbank worden geconcentreerd of in een beperkt aantal rechtbanken; daarbij kan bijvoorbeeld het aantal beroepsrechtbanken als uitgangspunt worden gebruikt en de bevoegdheid inzake internationale kinderontvoeringen worden geconcentreerd bij één rechtbank van eerste aanleg in elk district van een beroepsrechtbank , zonder echter inbreuk te maken op het recht van partijen op toegang tot de rechter en de tijdige afwikkeling van de terugkeerprocedures . Iedere instantie geeft haar beslissing ten laatste zes weken nadat het verzoek of het beroep bij haar aanhangig is gemaakt. Lidstaten moeten het aantal keren dat beroep kan worden aangetekend tegen een beslissing tot erkenning of weigering van de terugkeer van een kind krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980, beperken tot één. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat rechterlijke beslissingen die in een lidstaat worden gegeven, in een andere lidstaat worden erkend. Wanneer een rechterlijke beslissing is gegeven, is het essentieel dat deze, met name in het belang van de kinderen, overal in de Europese Unie wordt erkend.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

In alle gevallen die betrekking hebben op kinderen, en met name in gevallen van internationale kinderontvoering, moeten de justitiële en administratieve autoriteiten de mogelijkheid overwegen om via bemiddeling en andere geschikte middelen tot een minnelijke schikking te komen , waar nodig bijgestaan door de bestaande netwerken en ondersteuningsstructuren voor bemiddeling in grensoverschrijdende geschillen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Dergelijke inspanningen mogen echter de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 niet nodeloos verlengen.

(28)

Het gebruik van bemiddeling kan van zeer groot belang zijn voor het beëindigen van conflicten, in alle gevallen die betrekking hebben op kinderen, en met name in geval van grensoverschrijdende geschillen tussen ouders over voogdij en omgangsrecht met een kind, en in gevallen van internationale kinderontvoering . Daarnaast is, gezien de toename, als gevolg van de recente migratiestroom, van het aantal grensoverschrijdende voogdijgeschillen in de hele Europese Unie, waarvoor geen internationaal kader beschikbaar is, bemiddeling vaak het enige juridische instrument om gezinnen te helpen een minnelijke en snelle oplossing voor gezinsconflicten te bereiken. Teneinde bemiddeling in dergelijke gevallen te bevorderen helpen de justitiële en administratieve autoriteiten , waar nodig bijgestaan door de bestaande netwerken en ondersteuningsstructuren voor bemiddeling in grensoverschrijdende geschillen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid , de partijen, voor en tijdens de gerechtelijke procedure, bij de selectie van geschikte bemiddelaars en bij de organisatie van de bemiddeling. De partijen moeten worden voorzien van financiële bijstand voor de uitvoering van de bemiddeling, ten minste in de mate waarin hen juridische bijstand is of zou worden verleend . Dergelijke inspanningen mogen echter de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 niet nodeloos verlengen en mogen niet leiden tot verplichte betrokkenheid van slachtoffers van welke vorm van geweld dan ook, waaronder huiselijk geweld, bij bemiddelingsprocedures .

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 28 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 bis)

Om een doeltreffend alternatief te bieden voor gerechtelijke procedures in nationale of internationale kwesties van familiegeschillen, is het van cruciaal belang dat de betrokken bemiddelaars een gespecialiseerde opleiding hebben gevolgd. De opleiding moet met name betrekking hebben op het rechtskader van grensoverschrijdende gezinsconflicten, interculturele competentie en instrumenten om conflictsituaties te beheren, waarbij steeds rekening gehouden wordt met het belang van het kind. Tijdens de opleiding van rechters, die een potentieel belangrijke bron van verwijzingen naar bemiddeling vormen, moet ook worden nagegaan hoe de partijen kunnen worden aangemoedigd om zo vroeg mogelijk een beroep te doen op bemiddeling en hoe bemiddeling ingepast kan worden in gerechtelijke procedures en de termijnen van kinderontvoeringsprocedures in het kader van het Verdrag van 's-Gravenhage, zonder dat dit tot nodeloze vertraging leidt.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Als het gerecht van een lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, besluit de terugkeer van het kind krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te weigeren, moet het in zijn beslissing expliciet verwijzen naar de artikelen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 waarop het zijn weigering heeft gebaseerd. Een dergelijke beslissing kan evenwel worden vervangen door een latere beslissing, gegeven in voogdijprocedures na grondige beoordeling van de belangen van het kind, van het gerecht van de lidstaat waar het kind vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had. Brengt deze laatste beslissing de terugkeer van het kind met zich, dan dient de terugkeer plaats te vinden zonder dat enigerlei bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden .

(30)

Als het gerecht van een lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, besluit de terugkeer van het kind krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te weigeren, moet het in zijn beslissing expliciet verwijzen naar de artikelen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 waarop het zijn weigering heeft gebaseerd en de gronden daarvoor aangeven . Een dergelijke beslissing kan evenwel worden vervangen door een latere beslissing, gegeven in voogdijprocedures na grondige beoordeling van de belangen van het kind, van het gerecht van de lidstaat waar het kind vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had. Brengt deze laatste beslissing de terugkeer van het kind met zich, dan dient de terugkeer plaats te vinden zonder dat enigerlei bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden .

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Bovendien verantwoordt het streven naar een goedkopere en snellere behandeling van grensoverschrijdende geschillen waar kinderen bij betrokken zijn, de afschaffing van de verklaring van uitvoerbaarheid voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in de lidstaat van tenuitvoerlegging voor alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid . In Verordening (EG) nr. 2201/2003 werd deze vereiste alleen geschrapt voor beslissingen waarmee omgangsrecht wordt verleend en voor bepaalde beslissingen waarmee de terugkeer van een kind wordt bevolen, maar deze verordening voorziet nu in één enkele procedure voor de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Bijgevolg moet, onder voorbehoud van de bepalingen van deze verordening, een door de autoriteiten van een lidstaat gegeven beslissing worden behandeld alsof zij werd gegeven in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

(33)

Bovendien verantwoordt de facilitering van het vrij verkeer van Europese burgers de afschaffing van de verklaring van uitvoerbaarheid voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in de lidstaat van tenuitvoerlegging voor alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Hierdoor zal in het bijzonder de behandeling van grensoverschrijdende geschillen met betrekking tot kinderen minder tijdrovend en kostbaar zijn. In Verordening (EG) nr. 2201/2003 werd dit vereiste alleen geschrapt voor beslissingen waarmee omgangsrecht wordt verleend en voor bepaalde beslissingen waarmee de terugkeer van een kind wordt bevolen, maar deze verordening voorziet nu in één enkele procedure voor de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen . Bijgevolg moet, onder voorbehoud van de bepalingen van deze verordening, een door de autoriteiten van een lidstaat gegeven beslissing worden behandeld alsof zij werd gegeven in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 37 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 bis)

Elke weigering een beslissing in de zin van deze verordening te erkennen, met als argument dat de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de betrokken lidstaat, moet in overeenstemming zijn met artikel 21 van het Handvest.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(42)

In specifieke gevallen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de centrale autoriteiten met elkaar samenwerken om bijstand te bieden aan zowel nationale autoriteiten als personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. Die bijstand houdt met name in dat het kind wordt gelokaliseerd, hetzij rechtstreeks hetzij via andere bevoegde autoriteiten, als dat nodig is voor de uitvoering van een verzoek krachtens deze verordening, en dat de informatie over het kind die nodig is voor de procedure, wordt verstrekt.

(42)

In specifieke gevallen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de centrale autoriteiten met elkaar samenwerken om bijstand te bieden aan zowel nationale autoriteiten als personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. Die bijstand houdt met name in dat het kind wordt gelokaliseerd, hetzij rechtstreeks hetzij via andere bevoegde autoriteiten, als dat nodig is voor de uitvoering van een verzoek krachtens deze verordening, en dat de informatie over het kind die nodig is voor de procedure, wordt verstrekt. In de gevallen waarin de bevoegde lidstaat niet de lidstaat is waarvan het kind onderdaan is, moeten de centrale autoriteiten van de lidstaat met rechtsbevoegdheid onverwijld de centrale autoriteiten van de lidstaat waarvan het kind onderdaan is, informeren.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 44

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(44)

Onverminderd vereisten krachtens haar nationale wetgeving moet een verzoekende autoriteit vrij kunnen kiezen tussen de verschillende kanalen waarlangs zij de nodige informatie kan verkrijgen, bijvoorbeeld, in het geval van gerechten, door gebruik te maken van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad, van het Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het bijzonder de centrale autoriteiten die krachtens deze verordening zijn opgericht, netwerkrechters en contactpunten, of, in het geval van justitiële en administratieve autoriteiten, door om informatie te verzoeken via een op dit gebied gespecialiseerde niet-gouvernementele organisatie.

(44)

Onverminderd vereisten krachtens haar nationale wetgeving moet een verzoekende autoriteit vrij kunnen kiezen tussen de verschillende kanalen waarlangs zij de nodige informatie kan verkrijgen, bijvoorbeeld, in het geval van gerechten, door gebruik te maken van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad, van het Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het bijzonder de centrale autoriteiten die krachtens deze verordening zijn opgericht, netwerkrechters en contactpunten, of, in het geval van justitiële en administratieve autoriteiten, door om informatie te verzoeken via een op dit gebied gespecialiseerde niet-gouvernementele organisatie. Internationale justitiële samenwerking en communicatie moeten worden ingeleid en/of vergemakkelijkt door speciaal aangewezen netwerkrechters of verbindingsmagistraten in elke lidstaat. De rol van het Europees justitieel netwerk moet worden onderscheiden van die van de centrale autoriteiten.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(46)

Een autoriteit van een lidstaat die een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid overweegt, moet de autoriteiten van een andere lidstaat kunnen verzoeken om de mededeling van informatie die relevant is voor de bescherming van de rechten van het kind, als het belang van het kind dat vereist. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit informatie betreffen over procedures en beslissingen aangaande een ouder of broer of zus, of over het vermogen van een ouder om voor een kind te zorgen of omgangsrecht uit te oefenen.

(46)

Een autoriteit van een lidstaat die een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid overweegt, moet verplicht zijn de autoriteiten van een andere lidstaat te vragen om de mededeling van informatie die relevant is voor de bescherming van de rechten van het kind, als het belang van het kind dat vereist. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit informatie betreffen over procedures en beslissingen aangaande een ouder of broer of zus, of over het vermogen van een ouder om voor een kind of gezin te zorgen of omgangsrecht uit te oefenen. De nationaliteit, economische en sociale situatie, culturele en religieuze achtergrond van een ouder mogen niet worden beschouwd als bepalende factoren om een besluit te nemen over zijn vermogen om voor een kind te zorgen.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 46 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(46 bis)

De communicatie tussen rechters, overheidsdiensten, centrale autoriteiten, beroepsbeoefenaren die de ouders en de ouders onderling bijstaan, moet met alle middelen worden bevorderd, waarbij onder meer in aanmerking wordt genomen dat een beslissing dat het kind niet mag worden teruggezonden, net zoals de beslissing hem terug te zenden, niet in strijd mag zijn met de grondrechten van het kind.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 48 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(48 bis)

Wanneer de belangen van het kind dit vereisen moeten rechters rechtstreeks met de centrale autoriteiten of de bevoegde gerechten in andere lidstaten communiceren.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 49

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(49)

Als een autoriteit van een lidstaat al een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven of een dergelijke beslissing overweegt, en de tenuitvoerlegging ervan moet plaatsvinden in een andere lidstaat, kan de autoriteit vragen dat de autoriteiten van die andere lidstaat bijstand verlenen bij de tenuitvoerlegging van de beslissing. Dit geldt bijvoorbeeld voor beslissingen inzake omgang onder toezicht die worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de autoriteit die de omgang gelast, is gevestigd, of voor beslissingen met andere begeleidende maatregelen van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar de beslissingen ten uitvoer moet worden gelegd.

(49)

Als een autoriteit van een lidstaat al een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven of een dergelijke beslissing overweegt, en de tenuitvoerlegging ervan moet plaatsvinden in een andere lidstaat, moet de autoriteit vragen dat de autoriteiten van die andere lidstaat bijstand verlenen bij de tenuitvoerlegging van de beslissing. Dit geldt bijvoorbeeld voor beslissingen inzake omgang onder toezicht die worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de autoriteit die de omgang gelast, is gevestigd, of voor beslissingen met andere begeleidende maatregelen van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar de beslissingen ten uitvoer moet worden gelegd.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 50

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(50)

Als een autoriteit van een lidstaat de plaatsing van een kind in een pleeggezin of in een instelling in een andere lidstaat overweegt, moet voorafgaand aan die plaatsing overleg worden gepleegd via de centrale autoriteiten van beide betrokken lidstaten. De autoriteit die de plaatsing overweegt, moet de toestemming krijgen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het kind zou worden geplaatst, voordat zij de plaatsing gelast. Aangezien plaatsingen meestal hoogdringende maatregelen zijn die nodig zijn om een kind weg te halen uit een mogelijk schadelijke situatie, is tijd van cruciaal belang bij deze beslissingen. Om de raadplegingsprocedure te versnellen, bepaalt deze verordening op exhaustieve wijze de vereisten voor het verzoek en een termijn voor het antwoord van de lidstaat waar het kind zou worden geplaatst. Voor de voorwaarden om instemming te verlenen of te weigeren blijft echter wel het nationale recht van aangezochte lidstaat gelden.

(50)

Als een autoriteit van een lidstaat de plaatsing van een kind met familieleden in een pleeggezin of in een instelling in een andere lidstaat overweegt, moet voorafgaand aan die plaatsing overleg worden gepleegd via de centrale autoriteiten van beide betrokken lidstaten. De autoriteit die de plaatsing overweegt, moet de toestemming krijgen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het kind zou worden geplaatst, voordat zij de plaatsing gelast. Aangezien plaatsingen meestal hoogdringende maatregelen zijn die nodig zijn om een kind weg te halen uit een mogelijk schadelijke situatie, is tijd van cruciaal belang bij deze beslissingen. Om de raadplegingsprocedure te versnellen, bepaalt deze verordening op exhaustieve wijze de vereisten voor het verzoek en een termijn voor het antwoord van de lidstaat waar het kind zou worden geplaatst. Voor de voorwaarden om instemming te verlenen of te weigeren blijft echter wel het nationale recht van aangezochte lidstaat gelden.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(51)

Iedere plaatsing voor langere tijd van een kind in het buitenland moet voldoen aan artikel 24, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de EU (recht om persoonlijk contact te blijven houden met de ouders) en aan de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, met name de artikelen 8, 9 en 20. In het bijzonder moet bij het overwegen van oplossingen rekening worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van een kind en met de etnische, religieuze, culturele en taalkundige achtergrond van het kind.

(51)

Overheidsinstanties die plaatsing van een kind overwegen moeten handelen in overeenstemming met artikel 24, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de EU (recht om persoonlijk contact te blijven houden met de ouders) en de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, met name de artikelen 8, 9 en 20. In het bijzonder moet bij het overwegen van oplossingen rekening worden gehouden met de mogelijkheid om broers en zussen in hetzelfde gastgezin of de dezelfde instelling te plaatsen en de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van een kind en met de etnische, religieuze, culturele en taalkundige achtergrond van het kind. In met name het geval van plaatsing voor langere tijd moeten de betreffende autoriteiten altijd de mogelijkheid overwegen het kind bij verwanten die in een ander land wonen te plaatsen, wanneer het kind met deze familieleden een relatie heeft opgebouwd, en nadat een individuele beoordeling van het belang van het kind heeft plaatsgevonden. Met het oog op de behoeften en de belangen van het kind moeten dergelijke plaatsingen voor langere tijd periodiek worden herzien.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Deze verordening is, ongeacht de aard van de gerechtelijke of administratieve autoriteit, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende:

1.   Deze verordening is, ongeacht de aard van de gerechtelijke of administratieve autoriteit of andere autoriteit die bevoegd is in aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen , van toepassing op burgerlijke zaken betreffende:

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

internationale kinderontvoering;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de plaatsing van het kind in een pleeggezin of in een inrichting;

d)

de plaatsing van het kind met familieleden in een pleeggezin of in een veilige inrichting in het buitenland ;

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

„autoriteit”: een gerechtelijke of administratieve autoriteit in de lidstaten die bevoegd is ter zake van de aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

1.

„autoriteit”: een gerechtelijke of administratieve autoriteit , en elke andere autoriteit in de lidstaten die bevoegd is ter zake van de aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

„lidstaat”: alle lidstaten met uitzondering van Denemarken;

3.

„lidstaat”: alle lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Denemarken;

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

„beslissing” : een arrest, vonnis of beslissing van een autoriteit van een lidstaat betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed, nietigverklaring van het huwelijk of de ouderlijke verantwoordelijkheid;

4.

„beslissing” : een arrest, vonnis of beslissing van een autoriteit van een lidstaat , of een authentieke akte die in een lidstaat uitvoerbaar is of een schikking tussen partijen die uitvoerbaar is in de lidstaat waar zij is gesloten, betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed, nietigverklaring van het huwelijk of de ouderlijke verantwoordelijkheid;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 12 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

12.

„ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer van een kind” : het overbrengen of vasthouden van een kind wanneer:

12.

„internationale kinderontvoering” : het overbrengen of vasthouden van een kind wanneer:

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft . Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, worden de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd.

1.   Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft . Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, worden de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd , tenzij de partijen voor de verhuizing overeenkomen dat de autoriteit van de lidstaat waar het kind tot dan toe zijn gewone verblijfplaats had, de bevoegdheid blijft behouden .

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Wanneer procedures op het gebied van voogdij en omgangsrecht aanhangig zijn behoudt de autoriteit van de lidstaat van herkomst de bevoegdheid totdat de procedure afgesloten is, tenzij de partijen overeenkomen dat de procedure dient te worden beëindigd.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde persoon die het omgangsrecht heeft, de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind heeft aanvaard door aan een procedure voor die autoriteiten deel te nemen zonder de bevoegdheid ervan aan te vechten.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde persoon die het omgangsrecht heeft, na door de autoriteiten van de vorige gewone verblijfplaats over de juridische gevolgen te zijn geïnformeerd, de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind heeft aanvaard door , niettegenstaande die informatie, aan een procedure voor die autoriteiten deel te nemen zonder de bevoegdheid ervan aan te vechten.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter b — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarnaar het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind;

i)

er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarnaar het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind en niettegenstaande het feit dat hij door de autoriteiten geïnformeerd is over het wettelijk vereiste om een dergelijk verzoek in te dienen ;

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De aangewezen rechters zijn actieve en ervaren familierechters, die met name over ervaring in aangelegenheden met een grensoverschrijdende jurisdictionele dimensie beschikken.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In spoedeisende gevallen hebben de autoriteiten van een lidstaat waar het kind of het vermogen van het kind zich bevindt, de bevoegdheid om met betrekking tot dat kind of dat vermogen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen .

In spoedeisende gevallen hebben de autoriteiten van een lidstaat waar het kind of het vermogen van het kind zich bevindt, de bevoegdheid om met betrekking tot dat kind of dat vermogen voorlopige en bewarende maatregelen te nemen. Deze maatregelen leiden niet tot onnodige vertraging van de procedure en de definitieve beslissingen inzake voogdij en omgangsrecht.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit die de bewarende maatregelen heeft genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit die krachtens artikel 60 is aangewezen, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is.

Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit die de bewarende maatregelen heeft genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit die krachtens artikel 60 is aangewezen, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is. Deze autoriteit waarborgt de gelijke behandeling van de ouders die bij de procedure betrokken zijn, en zorgt ervoor dat zij volledig en onverwijld op de hoogte worden gebracht van alle maatregelen in kwestie in een taal die zij volledig begrijpen.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn zodra het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die het passend acht.

2.   De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn zodra het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die het passend acht en vanaf het tijdstip dat het gerecht de autoriteit van de lidstaat waarin de voorlopige maatregelen genomen zijn van deze maatregelen in kennis heeft gesteld .

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     In gevallen zoals bedoeld in de leden 1 en 2, op verzoek van een autoriteit waarbij het geschil aanhangig is gemaakt, stelt een andere autoriteit waarbij het geschil aanhangig is de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de datum waarop de zaak overeenkomstig artikel 15 bij haar is aangebracht.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 20

Artikel 20

Recht van het kind zijn standpunt kenbaar te maken

Recht van het kind zijn standpunt kenbaar te maken

Bij het uitvoeren van hun bevoegdheid krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk zorgen de autoriteiten van de lidstaten ervoor dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, daadwerkelijk de mogelijkheid krijgt die mening vrij te uiten tijdens de procedure.

Bij het uitvoeren van hun bevoegdheid krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk zorgen de autoriteiten van de lidstaten ervoor dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, daadwerkelijk de mogelijkheid krijgt die mening vrij te uiten tijdens de procedure , overeenkomstig de betreffende nationale procedurevoorschriften, artikel 24, lid 1, van het Handvest, artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en de aanbeveling van de Raad van Europa over de participatie van kinderen en jongeren tot 18 jaar  (1bis). De autoriteiten lichten hun overwegingen ten aanzien hiervan toe in hun besluit.

 

Het horen van een kind dat zijn recht uitoefent om zijn standpunt kenbaar te maken, moet worden uitgevoerd door een rechter of een speciaal opgeleide deskundige overeenkomstig de nationale bepalingen, zonder enige druk, met name ouderlijke druk, in een kindvriendelijke omgeving die geschikt is voor zijn leeftijd wat betreft taal en inhoud, en biedt alle nodige waarborgen voor de bescherming van de emotionele integriteit en de belangen van het kind.

 

Het horen van het kind wordt niet uitgevoerd in aanwezigheid van de partijen in de procedure of hun juridische vertegenwoordigers, maar wordt geregistreerd en toegevoegd aan de documentatie zodat de partijen en hun wettelijke vertegenwoordigers inzage kunnen krijgen in het proces-verbaal van de hoorzitting.

De autoriteit geeft het gepaste belang aan het standpunt van het kind, op basis van diens leeftijd en maturiteit, en licht haar overwegingen toe in haar besluit.

De autoriteit geeft het gepaste belang aan het standpunt van het kind, op basis van diens leeftijd en maturiteit, rekening houdend met de belangen van het kind, en licht haar overwegingen toe in haar besluit.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Zo vroeg mogelijk in de procedure bestudeert het gerecht of de partijen bereid zijn tot bemiddeling om, in het belang van het kind, tot overeenstemming over een oplossing te komen, op voorwaarde dat dit de procedure niet nodeloos vertraagt.

2.   Zo vroeg mogelijk in de procedure bestudeert het gerecht of de partijen bereid zijn tot bemiddeling om, in het belang van het kind, tot overeenstemming over een oplossing te komen, op voorwaarde dat dit de procedure niet nodeloos vertraagt. In dat geval verzoekt het gerecht de partijen gebruik te maken van bemiddeling.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het gerecht kan de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, bij voorraad uitvoerbaar verklaren, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht.

3.   Het gerecht kan de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, bij voorraad uitvoerbaar verklaren, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht, en houdt daarbij rekening met de belangen van het kind .

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 5 bis (nieuw).

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Wanneer een justitiële autoriteit de terugkeer van het kind gelast heeft stelt zij de centrale autoriteit van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind vóór zijn ongeoorloofde overbrenging, van deze beslissing en de datum van het van kracht worden ervan, in kennis.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Als de beslissing niet ten uitvoer is gelegd binnen zes weken nadat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgestart, moet het gerecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst, of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit, inlichten over dit feit en de redenen ervoor.

4.   Als de beslissing niet ten uitvoer is gelegd binnen zes weken nadat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgestart, moet het gerecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst, of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit, naar behoren inlichten over dit feit en de redenen ervoor , en over het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging naar verwachting plaatsvindt .

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

indien de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat; of

a)

indien de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat , hoewel weigering geen enkele vorm van discriminatie tot gevolg mag hebben die verboden is op grond van artikel 21 van het Handvest ; of

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op verzoek van een belanghebbende partij wordt de erkenning van een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid  geweigerd :

1.   Op verzoek van een belanghebbende partij wordt een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid  niet erkend :

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt; of

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures bedoeld in artikel 27, lid 3, en de artikelen 32, 39 en 42, in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet.

De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand , steun ter dekking van bemiddelingskosten, of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures bedoeld in artikel 27, lid 3, en de artikelen 32, 39 en 42, in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

op verzoek van de centrale autoriteit of van een andere lidstaat, bijstand te verlenen bij het lokaliseren van de verblijfplaats van een kind als dat kind mogelijk aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte lidstaat en de vaststelling van de verblijfplaats van het kind noodzakelijk is om het verzoek krachtens deze verordening uit te voeren ;

a)

op verzoek van de centrale autoriteit of van een andere lidstaat, bijstand te verlenen bij het lokaliseren van de verblijfplaats van een kind als dat kind mogelijk aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte lidstaat en de vaststelling van de verblijfplaats van het kind noodzakelijk is om deze verordening toe te passen ;

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de informatie-uitwisseling tussen de autoriteiten te ondersteunen, met name met het oog op de uitvoering van artikel 14, artikel 25, lid 1, a), artikel 26, lid 2, en artikel 26, lid 4, tweede alinea;

d)

de informatie-uitwisseling tussen de  rechterlijke autoriteiten te ondersteunen, met name met het oog op de uitvoering van de artikelen 14 en 19 , artikel 25, lid 1, onder a), artikel 26, lid 2, en artikel 26, lid 4, tweede alinea;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen te informeren over rechtsbijstand en ondersteuning, zoals ondersteuning door tweetalige gespecialiseerde advocaten, om te voorkomen dat personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen toestemming verlenen zonder dat zij hun toestemming in de volle omvang hebben begrepen.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

zorgen dat, als zij het gebruik van een gerechtelijke procedure voor de terugkeer van kinderen krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 initiëren of vergemakkelijken, de samenstelling van het dossier binnen zes weken wordt voltooid, tenzij uitzonderlijke omstandigheden dit verhinderen.

g)

zorgen dat, als zij het gebruik van een gerechtelijke procedure voor de terugkeer van kinderen krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 initiëren of vergemakkelijken, de samenstelling van het dossier binnen zes weken wordt voltooid en ingediend bij het gerecht of andere bevoegde autoriteit , tenzij uitzonderlijke omstandigheden dit verhinderen.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere bevoegde autoriteit van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft, kan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich bevindt, rechtstreeks of via autoriteiten of andere organen:

1.   Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere bevoegde autoriteit van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft, zal de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich bevindt, rechtstreeks of via autoriteiten of andere organen:

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt overwogen, kan een autoriteit van een lidstaat, indien de situatie van het kind dit vereist, een autoriteit van een andere lidstaat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind verzoeken deze informatie mee te delen.

2.   Wanneer een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt overwogen, verzoekt een autoriteit van een lidstaat, indien de situatie van het kind dit vereist, een autoriteit van een andere lidstaat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind deze informatie mee te delen.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Wanneer aangelegenheden inzake ouderlijke verantwoordelijkheid worden onderzocht, stelt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, onverwijld de centrale autoriteit van de lidstaat waarvan het kind of een van zijn ouders onderdaan is, in kennis van de aanhangige procedure.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Een autoriteit van een lidstaat kan de autoriteiten van een andere lidstaat verzoeken bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de ingevolge deze verordening gegeven beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder bij het waarborgen van de daadwerkelijke uitoefening van omgangsrecht en van het recht om op regelmatige basis rechtstreekse contacten te onderhouden.

3.   Een autoriteit van een lidstaat verzoekt de autoriteiten van een andere lidstaat bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de ingevolge deze verordening gegeven beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder bij het waarborgen van de daadwerkelijke uitoefening van omgangsrecht en van het recht om op regelmatige basis rechtstreekse contacten te onderhouden.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De autoriteiten van een lidstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, verzamelen op verzoek van een persoon die in die lidstaat verblijft en die een omgangsrecht met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, of op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat, inlichtingen of bewijsmateriaal en spreken zich uit over de geschiktheid van die persoon om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat recht moet worden uitgeoefend.

5.   De autoriteiten van een lidstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft, verzamelen op verzoek van een ouder of familielid die in die lidstaat verblijft en die een omgangsrecht met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, of op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat, inlichtingen of bewijsmateriaal en kunnen zich uitspreken over de geschiktheid van die personen om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat recht moet worden uitgeoefend.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 5 bis (nieuw).

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Een autoriteit van een lidstaat kan de centrale autoriteit van een andere lidstaat verzoeken informatie te verstrekken over de nationale wetsbepalingen van die lidstaat in verband met kwesties die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die van belang zijn voor het onderzoek van een zaak ingevolge deze verordening. De autoriteit van de lidstaat waarbij een verzoek is ingediend geeft zo spoedig mogelijk antwoord.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Indien de ingevolge deze verordening bevoegde autoriteit overweegt het kind te plaatsen in een instelling of in een pleeggezin in een andere lidstaat, vraagt zij eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient zij via de centrale autoriteit van haar eigen lidstaat aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind wordt geplaatst, een verzoek tot goedkeuring in dat een verslag bevat over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg.

1.   Indien de ingevolge deze verordening bevoegde autoriteit overweegt het kind met familieleden te plaatsen in een pleeggezin, of in een veilige instelling in een andere lidstaat, vraagt zij eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient zij via de centrale autoriteit van haar eigen lidstaat aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind wordt geplaatst, een verzoek tot goedkeuring in dat een verslag bevat over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg. De lidstaten zorgen ervoor dat ouders en verwanten van het kind, ongeacht hun woonplaats, regelmatig omgang kunnen hebben, tenzij dit indruist tegen het belang van het kind.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Wanneer de bevoegde autoriteit voornemens is om maatschappelijk werkers naar een andere lidstaat te sturen om te vast te stellen of een plaatsing daar in overeenstemming is met het belang van het kind, stelt zij de desbetreffende lidstaat hiervan in kennis.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    Elke centrale autoriteit draagt haar eigen kosten.

4.    Tenzij anders is overeengekomen tussen de verzoekende lidstaat en de aangezochte lidstaat, draagt elke centrale autoriteit haar eigen kosten.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Ten laatste [10 jaar na de datum van toepassing] dient de Commissie, ondersteund door de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de ex-postevaluatie van deze verordening in. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel.

Ten laatste [vijf jaar na de datum van toepassing] dient de Commissie, ondersteund door de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de ex-postevaluatie van deze verordening in. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 79 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

het aantal zaken en beslissingen in bemiddelingsprocedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid;


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.

(34)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(35)  Zie bijlage V.

(34)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(35)  Zie bijlage V.

(1bis)   CM/Rec(2012)2 van 28 maart 2012.

(1bis)   CM/Rec(2012)2 van 28 maart 2012.