ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.228.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 228

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
3 september 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 878/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 879/2011 van de Commissie van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad ten aanzien van de vangstbeperkingen voor kever en bijvangsten in ICES-zone IIIa en de EU-wateren van de ICES-zones IIa en IV

6

 

*

Verordening (EU) nr. 880/2011 van de Commissie van 2 september 2011 tot rectificatie van Verordening (EU) nr. 208/2011 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 180/2008 van de Commissie en Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie wat lijsten en benamingen van EU-referentielaboratoria betreft ( 1 )

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 881/2011 van de Commissie van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1137/2007 wat betreft de samenstelling van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis DSM 17299 (vergunninghouder Chr. Hansen A/S) en het gebruik ervan in diervoeding die mierenzuur bevat ( 1 )

9

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 882/2011 van de Commissie van 2 september 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

11

 

*

Verordening (EU) nr. 883/2011 van de Europese Centrale Bank van 25 augustus 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 25/2009 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2008/32) (ECB/2011/12)

13

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van Besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

16

 

 

2011/523/EU

 

*

Besluit van de Raad van 2 september 2011 tot gedeeltelijke schorsing van de toepassing van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Arabische Republiek Syrië

19

 

 

2011/524/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 23 maart 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 28/05 (ex NN 18/05 en N 517/2000) ten gunste van Glunz AG en OSB Deutschland GmbH (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1764)  ( 1 )

22

 

 

RICHTSNOEREN

 

 

2011/525/EU

 

*

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 25 augustus 2011 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 betreffende monetaire statistieken en statistieken inzake financiële instellingen en markten (ECB/2011/13)

37

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/1


VERORDENING (EU) Nr. 878/2011 VAN DE RAAD

van 2 september 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2011/273/GBVB van de Raad van 9 mei 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1), vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 9 mei 2011 stelde de Raad Verordening (EU) nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië vast (2).

(2)

Besluit 2011/522/GBVB van de Raad van 2 september 2011 houdende wijziging van Besluit 2011/273/GBVB (3) voorziet in verdere goed te keuren maatregelen, met inbegrip van een verbod op de aankoop, de invoer of het vervoer uit Syrië van aardolie en aardolieproducten, alsook de bevriezing van tegoeden en economische middelen van verdere personen en entiteiten die steun krijgen van of steun bieden aan het bewind. De toegevoegde personen, entiteiten en lichamen waarop de bevriezing van tegoeden en economische middelen van toepassing is, zijn opgesomd in de bijlage bij genoemd besluit.

(3)

Sommige van deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.

(4)

Een gedeeltelijke schorsing van de samenwerkingsovereenkomst met Syrië (4) is uitgevoerd bij Besluit 2011/523/UE van de Raad van 2 september 2011 (5).

(5)

Om de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, moet deze verordening onmiddellijk in werking treden.

(6)

Er dient te worden verduidelijkt dat het voorleggen en toezenden van de noodzakelijke documenten aan een bank met het oog op de definitieve overdracht ervan aan niet in de lijst vermelde personen, entiteiten of lichamen, teneinde krachtens artikel 9 van deze verordening toegestane betalingen op gang te brengen, niet betekent dat middelen in de zin van artikel 4, lid 2, van deze verordening ter beschikking worden gesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 442/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 worden de volgende punten ingevoegd:

„g)   „verzekering”: een overeenkomst of verbintenis waarbij een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen zich tegen betaling ertoe verbinden een of meer andere personen een in de overeenkomst of verbintenis bepaalde vergoeding of uitkering te verstrekken indien een risico intreedt;

h)   „herverzekering”: de activiteit die bestaat in het aanvaarden van risico’s die door een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming worden overgedragen, of, voor de assuradeursvereniging die bekend staat als „association of underwriters known as Lloyd’s”, tevens de activiteit die bestaat in het aanvaarden door een andere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming dan bedoelde vereniging, van risico’s welke door een lid van Lloyd’s worden overgedragen;

i)   „aardolieproducten”: de producten die zijn opgesomd in bijlage IV.”.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Er wordt een verbod ingesteld op:

a)

de invoer van aardolie of aardolieproducten naar de Unie indien deze:

i)

van oorsprong zijn uit Syrië, of

ii)

werden uitgevoerd uit Syrië;

b)

de aankoop van aardolie of aardolieproducten die zich bevinden in Syrië of die van oorsprong zijn uit Syrië;

c)

het vervoer van aardolie of aardolieproducten die van oorsprong zijn uit Syrië of die vanuit Syrië naar een ander land worden uitgevoerd;

d)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand, met inbegrip van financiële derivaten, alsook verzekering en herverzekering, in verband met de verbodsbepalingen van de punten a), b) en c); en

e)

de bewuste en opzettelijke deelname aan activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de in de punten a), b), c) of d) opgenomen verbodsbepalingen direct of indirect worden omzeild.

Artikel 3 ter

De in artikel 3 bis genoemde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op:

a)

de uitvoering, op of vóór 15 november 2011, van een verplichting die voortvloeit uit een overeenkomst die is gesloten vóór 2 september 2011, mits de natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die de bedoelde verplichting willen nakomen, de betrokken activiteit of transactie uiterlijk zeven werkdagen op voorhand gemeld hebben bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, als genoemd op de websites die in bijlage III worden vermeld; of

b)

de aankoop van aardolie of aardolieproducten die uit Syrië werden uitgevoerd vóór 2 september 2011, of, indien de uitvoer geschiedde overeenkomstig het bepaalde in punt a), op of vóór 15 november 2011.”.

3)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Bijlage II omvat natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Besluit 2011/273/GBVB, door de Raad zijn geïdentificeerd als verantwoordelijk voor de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking in Syrië, alsmede personen en entiteiten die steun krijgen van of steun bieden aan het bewind, of personen en entiteiten die banden met hen onderhouden.”.

4)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea worden de punten c) en d) vervangen door:

„c)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor het aanhouden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen;

d)

noodzakelijk zijn voor de betaling van buitengewone lasten, mits de relevante bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie ten minste twee weken vóór zij de toestemming geeft, in kennis stelt van de redenen waarom zij meent dat specifieke toestemming moet worden gegeven;”;

b)

in de eerste alinea worden de volgende punten toegevoegd:

„e)

gestort zullen worden op of betaald zullen worden van een rekening van een diplomatieke of consulaire missie of een internationale organisatie die bescherming geniet op grond van het internationale recht, voor zover die betalingen bestemd zijn voor de officiële doelen van de diplomatieke of consulaire missie of de internationale organisatie;

f)

noodzakelijk zijn voor humanitaire doelen, zoals de verlening en het vergemakkelijken van de verlening van hulpgoederen, de verlening van materialen en artikelen waarmee wordt voorzien in essentiële behoeften van de burgerbevolking, met inbegrip van levensmiddelen, landbouwmateriaal voor de voedselproductie, medicijnen, of voor de evacuatie van buitenlandse onderdanen uit Syrie.”;

c)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De betrokken lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit artikel is verleend, binnen vier weken na de verlening van de toestemming.”.

5)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Geen enkele schadeloosstelling of soortgelijke vergoeding, bijvoorbeeld op grond van schuldvergelijking of van een garantie, in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk werd geraakt door maatregelen overeenkomstig onderhavige verordening, kan worden toegekend aan de regering van Syrië, noch aan enige persoon of entiteit die namens of ten behoeve van haar optreedt.”.

Artikel 2

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 442/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij onderhavige verordening.

Artikel 3

Bijlage II bij deze verordening wordt als bijlage IV gehecht aan Verordening (EU) nr. 442/2011.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 121 van 10.5.2011, blz. 11.

(2)  PB L 121 van 10.5.2011, blz. 1.

(3)  Zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 269 van 27.9.1978, blz. 2.

(5)  Zie bladzijde 19 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE I

A.   Personen

 

Naam

Identificatiegegevens

(geboortedatum en -plaats…)

Redenen

Datum van opneming op de lijst

1.

Fares CHEHABI

 

Voorzitter van de Kamer van koophandel en industrie van Aleppo. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

2.

Emad GHRAIWATI

 

Voorzitter van de Kamer van industrie van Damascus (Zuhair Ghraiwati Sons). Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

3.

Tarif AKHRAS

 

Stichter van de Akhras Group (grondstoffen, handel, verwerking en logistiek), Homs. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

4.

Issam ANBOUBA

 

Voorzitter van Issam Anbouba Est. for agro-industry. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011


B.   Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van opneming op de lijst

1.

Mada Transport

Filiaal van de Cham Holding

(Sehanya daraa Highway, P.O. Box 9525, Tel: 00 963 11 99 62)

Economische entiteit die het regime financiert.

2.09.2011

2.

Cham Investment Group

Filiaal van de Cham Holding

(Sehanya daraa Highway, P.O. Box 9525, Tel: 00 963 11 99 62)

Economische entiteit die het regime financiert.

2.09.2011

3.

Real Estate Bank

Insurance Bldg- Yousef Al-azmeh

sqr. Damascus

P.O.Box: 2337 Damascus

Syrian Arab Republic

Tel.: (+963) 11 2456777 en 2218602

Fax: (+963) 11 2237938 en 2211186

E-mail: Publicrelations@reb.sy,

Website: www.reb.sy

Overheidsbank die het regime financiert.

2.09.2011


BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

Lijst van aardolieproducten en GS-code

GS-code

Omschrijving

2709 00

Ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen:

2710

Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen, andere dan ruwe; preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald, elders genoemd noch elders onder begrepen; afvalolie:

2711

Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen:

2712

Vaseline; paraffine, microkristallijne was uit aardolie, „slack wax”, ozokeriet, montaanwas, turfwas, andere minerale was en dergelijke door synthese of op andere wijze verkregen producten, ook indien gekleurd:

2713

Petroleumcokes, petroleumbitumen en andere residuen van aardolie of van olie uit bitumineuze mineralen:

2714

Natuurlijk bitumen en natuurlijk asfalt; bitumineuze leisteen en bitumineus zand; asfaltiet en asfaltsteen:

215 00 00

Bitumineuze mengsels van natuurlijk asfalt, van natuurlijk bitumen, van petroleumbitumen, van minerale teer of van minerale teerpek (bijvoorbeeld bitumineuze mastiek, vloeibitumen of koudasfalt „cut-back”)”.


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 879/2011 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2011

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad ten aanzien van de vangstbeperkingen voor kever en bijvangsten in ICES-zone IIIa en de EU-wateren van de ICES-zones IIa en IV

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (1), en met name artikel 5, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage IA bij Verordening (EU) nr. 57/2011 zijn de vangstlimieten voor de visserij op kever en bijvangsten in ICES-zone IIIa en de EU-wateren van de ICES-zones IIa en IV op nul vastgesteld.

(2)

Volgens het advies dat het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij op basis van tijdens het eerste halfjaar van 2011 verzamelde wetenschappelijke gegevens heeft uitgebracht, zouden in 2011 vangsten tot ten hoogste 6 000 ton overeenstemmen met een visserijsterfte van 0,02 en zou het bestand bij een dergelijk vangstpeil naar verwachting boven de voorzorgslimiet blijven.

(3)

Het keverbestand in de Noordzee wordt gedeeld met Noorwegen, maar wordt momenteel niet gezamenlijk beheerd. De in deze verordening vervatte maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de resultaten van het overleg dat met Noorwegen is gevoerd overeenkomstig de goedgekeurde notulen van de conclusies van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen van 3 december 2010.

(4)

Het aandeel van de Unie in de vangsten van kever in ICES-zone IIIa en de EU-wateren van de ICES-zones IIa en IV moet derhalve worden vastgesteld op 75 % van 6 000 ton.

(5)

In de kevervisserij worden schelvis en wijting als bijvangst gevangen. Bijgevolg is het dienstig deze vangsten in mindering te brengen op het quotum van de lidstaten voor kever en verwante soorten, maar om buitensporige vangsten te voorkomen moeten de hoeveelheden van deze soorten die op dit quotum in mindering kunnen worden gebracht, worden beperkt tot 5 % van het totaal.

(6)

Bijlage IA bij Verordening (EU) nr. 57/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Kever is een kortlevende soort. Bijgevolg moeten de nieuwe hoeveelheden voor de vangstbeperkingen zo spoedig mogelijk van toepassing worden om de voortzetting van de visserij te garanderen. Deze verordening moet derhalve in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IA bij Verordening (EU) nr. 57/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage IA bij Verordening (EU) nr. 57/2011 worden de gegevens betreffende kever en bijvangsten in gebied IIIa; EU-wateren van IIa en IV vervangen door:

„Soort

:

Kever en bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied

:

IIIa; EU-wateren van IIa en IV

NOP/2A3A4.

Denemarken

4 496 (1)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

1 (1)  (2)

Nederland

3 (1)  (2)

EU

4 500 (1)

Noorwegen

0

TAC

Niet relevant


(1)  Minstens 95 % van de aanlandingen moet uit kever bestaan. Bijvangsten van schelvis en wijting worden in mindering gebracht op de resterende 5 % van de TAC.

(2)  Dit quotum mag uitsluitend worden gevangen in de EU-wateren van de ICES-zones IIa, IIIa en IV.”


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/8


VERORDENING (EU) Nr. 880/2011 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2011

tot rectificatie van Verordening (EU) nr. 208/2011 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 180/2008 van de Commissie en Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie wat lijsten en benamingen van EU-referentielaboratoria betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 32, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 882/2004 stelt de algemene taken, verplichtingen en voorschriften vast voor de EU-referentielaboratoria voor levensmiddelen en diervoeders en voor diergezondheid en levende dieren. De EU-referentielaboratoria voor diergezondheid en levende dieren staan vermeld in deel II van bijlage VII bij die verordening.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 87/2011 van de Commissie van 2 februari 2011 tot aanwijzing van het EU-referentielaboratorium voor bijengezondheid, tot vaststelling van aanvullende verantwoordelijkheden en taken van dat laboratorium en tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2) is het EU-referentielaboratorium op het gebied van de bijengezondheid aangewezen en toegevoegd aan de lijst van EU-referentielaboratoria voor diergezondheid en levende dieren.

(3)

Verordening (EU) nr. 208/2011 van de Commissie van 2 maart 2011 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 180/2008 van de Commissie en Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie wat lijsten en benamingen van EU-referentielaboratoria betreft (3) heeft bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 vervangen. Het EU-referentielaboratorium op het gebied van de bijengezondheid is echter weggelaten in de lijst van de EU-referentielaboratoria voor diergezondheid en levende dieren, als vastgesteld in deel II van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 208/2011.

(4)

Het is belangrijk dat de lijst van EU-referentielaboratoria in Verordening (EG) nr. 882/2004 wordt bijgewerkt. De weglating in Verordening (EG) nr. 208/2011 moet daarom worden gerectificeerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage van Verordening (EG) nr. 208/2011 wordt in de lijst van EU-referentielaboratoria voor diergezondheid en levende dieren in deel II van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 het volgende punt 18 toegevoegd:

„18.   EU-referentielaboratorium voor bijengezondheid

ANSES — Sophia-Antipolis Laboratory

Sophia-Antipolis

Frankrijk.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 29 van 3.2.2011, blz. 1.

(3)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 29.


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 881/2011 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1137/2007 wat betreft de samenstelling van het toevoegingsmiddel Bacillus subtilis DSM 17299 (vergunninghouder Chr. Hansen A/S) en het gebruik ervan in diervoeding die mierenzuur bevat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de bereiding van Bacillus subtilis DSM 17299, die behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”, is bij Verordening (EG) nr. 1137/2007 van de Commissie (2) een vergunning voor tien jaar voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen verleend.

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 heeft de vergunninghouder voorgesteld de voorwaarden van de vergunning voor Bacillus subtilis DSM 17299 te wijzigen. Het voorstel houdt in dat de samenstelling van het toevoegingsmiddel wordt gewijzigd door de minimumconcentratie ervan te verhogen en dat het gebruik ervan in diervoeding voor mestkippen die mierenzuur bevat, wordt toegelaten. Bij de aanvraag waren ondersteunende gegevens gevoegd. De Commissie heeft de aanvraag naar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (de EFSA) doorgestuurd.

(3)

De EFSA concludeerde in haar advies van 15 maart 2011 dat de verhoging van de minimumconcentratie van 1,6 × 109 tot 1,6 × 1010 CFU/g waarschijnlijk geen nieuwe risico's zal opleveren en dat de gewijzigde samenstelling compatibel is met mierenzuur. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(4)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(5)

Verordening (EG) nr. 1137/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1137/2007 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 265 van 2.10.2007, blz. 5.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1137/2007 wordt vervangen door:

„BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren.

4b1821

Chr. Hansen A/S

Bacillus subtilis

DSM 17299

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

Bereiding van Bacillus subtilis DSM 17299 met ten minste 1,6 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Bacillus subtilis DSM 17299 sporenconcentraat

 

Analysemethode  (1)

Telling met spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters

Mestkippen

8 × 108

1,6 × 109

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die een van de volgende coccidiostatica bevat: diclazuril, halofuginone, robenidine, decoquinaat, narasin/nicarbazine, lasalocide-natrium, maduramicin-ammonium, monensin-natrium, narasin, salinomycine-natrium of semduramicin-natrium.

3.

De compatibiliteit van dit toevoegingsmiddel met mierenzuur is aangetoond.

22 oktober 2017


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx”


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 882/2011 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 september 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EC

32,6

ZZ

32,6

0707 00 05

TR

130,3

ZZ

130,3

0709 90 70

AR

40,2

TR

123,3

ZZ

81,8

0805 50 10

AR

70,5

CL

75,3

MX

39,8

PY

33,5

TR

65,0

UY

50,7

ZA

79,1

ZZ

59,1

0806 10 10

EG

149,9

IL

80,3

MA

175,2

TR

125,8

ZA

59,8

ZZ

118,2

0808 10 80

AR

118,9

CL

110,0

CN

50,3

NZ

100,3

ZA

90,5

ZZ

94,0

0808 20 50

CI

48,9

CN

42,6

TR

124,7

ZA

92,2

ZZ

77,1

0809 03

TR

129,5

ZZ

129,5

0809 40 05

BA

41,6

ZZ

41,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/13


VERORDENING (EU) Nr. 883/2011 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 augustus 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 25/2009 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2008/32)

(ECB/2011/12)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien artikel 5 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), inzonderheid artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Gezien het advies van de Europese Commissie (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (3) stond rechtspersonen toe elektronisch geld uit te geven zonder de noodzaak om de status van kredietinstelling te verkrijgen.

(2)

Als gevolg, en teneinde het verzamelen van statistieken in de sector monetaire financiële instellingen (MFI) betreffende instellingen voor elektronisch geld met als hoofdactiviteit financiële intermediatie in de vorm van het uitgeven van elektronisch geld voort te zetten, is het noodzakelijk de definitie van MFI’s aan te passen, en bijgevolg in deze verordening ook de definities van „instelling voor elektronisch geld” en „elektronisch geld” te herzien. Instellingen voor elektronisch geld binnen de MFI-sector dienen te worden ingedeeld in de categorie „overige MFI’s”.

(3)

Door de wijzigingen in de definitie van instellingen voor elektronisch geld en de vereisten voor dergelijke instellingen ingevolge Richtlijn 2009/110/EG zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/32) (4) betreffende het verlenen van vrijstellingen van rapportageverplichtingen aan instellingen voor elektronisch geld verouderd en dienen de respectieve bepalingen van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) derhalve te worden geschrapt.

(4)

De richtlijnen betreffende een gemeenschappelijke definitie van Europese geldmarktfondsen (MMF’s) uitgegeven op 19 mei 2010 door het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR), de voorganger van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, beogen beleggersbescherming te verbeteren door criteria op te stellen die door elk fonds dienen te worden toegepast dat zich als een MMF op de markt wil presenteren, en dienen als aanbeveling voor Europese nationale wetgevers ten behoeve van toezicht. In dit licht is het passend om in Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) ten behoeve van statistische doeleinden van het Europees Stelsel van centrale banken overeenkomstige nieuwe identificatiecriteria voor MMF’s in te voeren, zodat de populatie van MMF’s is afgestemd op de identificatiecriteria die volgens de voornoemde CESR-richtlijnen ten behoeve van toezicht dienen te gelden. Tegelijkertijd beoogt deze wijziging markttransparantie te vergroten en managementverslaggeving betreffende fondsen te vergemakkelijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het eerste streepje wordt als volgt vervangen:

„—

„monetaire financiële instelling” (MFI): een ingezeten onderneming die behoort tot één van de volgende sectoren:

i)

centrale banken;

ii)

kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG;

iii)

overige MFI’s, d.w.z. 1. andere financiële instellingen die zich toeleggen op i) het aantrekken van deposito’s en/of nauwe substituten van deposito’s van andere instellingen dan MFI’s; en ii) het voor eigen rekening, althans in economische zin, verstrekken van kredieten en/of beleggen in effecten; of 2. instellingen voor elektronisch geld met als hoofdactiviteit financiële intermediatie in de vorm van het uitgeven van elektronisch geld;

iv)

geldmarktfondsen (MMF’s) zoals gedefinieerd in artikel 1 bis.

Wat betreft het criterium in punt iii), 1, sub i), hiervoor, wordt hun classificatie als MFI’s bepaald door de mate waarin de door overige MFI’s uitgegeven instrumenten substituten vormen voor de bij kredietinstellingen geplaatste deposito’s, mits ze voldoen aan het criterium in punt iii), 1, sub ii),”;

b)

het achtste streepje wordt als volgt vervangen:

„—

„instelling voor elektronisch geld” en „elektronisch geld”: instelling voor elektronisch geld en elektronisch geld zoals gedefinieerd in de leden 1 en 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

2)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Identificatie van MMF's

Voor de toepassing van deze rechtshandeling worden instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan alle volgende criteria, behandeld als MMF, indien zij:

a)

het handhaven van de hoofdsom van een fonds en het verschaffen van een rendement overeenkomstig de rentevoeten van geldmarktinstrumenten als beleggingsdoelstelling hebben;

b)

beleggen in geldmarktinstrumenten die voldoen aan de criteria voor geldmarktinstrumenten uiteengezet in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (6), of beleggen in deposito’s bij kredietinstellingen of, bij wijze van alternatief, verzekeren dat de liquiditeit en waardering van de portefeuille waarin ze beleggen, op een gelijkwaardige basis wordt beoordeeld;

c)

verzekeren dat de geldmarktinstrumenten waarin ze beleggen, van hoge kwaliteit zijn, zoals bepaald door de beheermaatschappij. De kwaliteit van een geldmarktinstrument wordt onder andere op basis van de volgende factoren afgewogen:

de kredietkwaliteit van het geldmarktinstrument,

de aard van de door het geldmarktinstrument vertegenwoordigde activacategorie,

voor gestructureerde financiële instrumenten, het operationeel risico en tegenpartijrisico dat inherent is aan de gestructureerde financiële transactie,

het liquiditeitsprofiel;

d)

verzekeren dat hun portefeuille een gewogen gemiddelde looptijd (WAM) heeft van niet meer dan zes maanden en een gewogen gemiddelde resterende looptijd (WAL) van niet meer dan twaalf maanden;

e)

dagelijks de intrinsieke waarde (NAV) en een berekening van de koers van hun aandelen/participaties verschaffen, alsook dagelijks inschrijving en terugkoop van aandelen/participaties mogelijk maken;

f)

belegging in effecten beperken tot effecten met een resterende looptijd tot aan de wettelijke aflossingsdatum korter dan of gelijk aan twee jaar, mits de resterende tijd tot de eerstvolgende renteherzieningsdatum korter is dan of gelijk aan 397 dagen waarbij de herziening van effecten met variabele rente dient te geschieden aan een geldmarktrente of -index;

g)

belegging in andere ondernemingen voor collectieve belegging beperken tot ondernemingen die voldoen aan de definitie van MMF;

h)

direct noch indirect, ook niet door middel van derivaten, een belang in aandelen of grondstoffen nemen en derivaten alleen gebruiken overeenkomstig de geldmarktbeleggingsstrategie van het fonds. Derivaten die een valutarisico inhouden, mogen alleen worden gebruikt voor het afdekken van risico’s. Belegging in niet in de basisvaluta luidende effecten is toegestaan mits het valutarisico volledig wordt afgedekt;

i)

hetzij een constante of een fluctuerende intrinsieke waarde hebben.

3)

Lid 4 van artikel 8 wordt geschrapt.

4)

Zonder afbreuk te doen aan artikel 2 van deze verordening wordt sectie 2 in deel 1 van bijlage I als volgt vervangen:

Sectie 2:     Beschrijving van de identificatiecriteria voor MMF’s

Voor de toepassing van artikel 1 bis van deze verordening:

a)

wordt het geldmarktinstrument geacht een hoge kredietkwaliteit te hebben, indien elk erkend ratingbureau dat het instrument heeft beoordeeld, er één van de twee hoogste beschikbare kortetermijnkredietbeoordelingen aan heeft toegekend of, indien het instrument niet is beoordeeld, het een gelijkwaardige kwaliteit heeft zoals bepaald door het interne ratingproces van de beheermaatschappij. Indien een erkend ratingbureau zijn hoogste kortetermijnbeoordeling in twee categorieën verdeelt, worden deze twee ratings als één enkele categorie beschouwd en daarmee als de hoogste beschikbare rating;

b)

als uitzondering op het vereiste in punt a) mag het geldmarktfonds overheidsemissies aanhouden met ten minste de rating „investeringswaardig”, waarbij „overheidsemissie” betekent geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of lokale overheid of centrale bank van een lidstaat, de ECB, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank;

c)

bij het berekenen van de WAL voor effecten, met inbegrip van gestructureerde financiële instrumenten, wordt de berekening van de looptijd gebaseerd op de resterende looptijd tot de wettelijke aflossing van de instrumenten. Wanneer in een financieel instrument een put-optie is besloten, mag in plaats van de wettelijke resterende looptijd de uitoefeningsdatum van de put-optie worden gebruikt, echter alleen indien te allen tijde aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de beheermaatschappij kan de put-optie vrijelijk uitoefenen op de uitoefeningsdatum ervan;

de uitoefenprijs van de put-optie blijft dichtbij de verwachte waarde van het instrument op de eerstvolgende uitoefeningsdatum;

de beleggingsstrategie van het MMF houdt in dat de waarschijnlijkheid hoog is dat de optie op de eerstvolgende uitoefeningsdatum zal worden uitgeoefend;

d)

bij het berekenen van zowel de WAL als de WAM wordt rekening gehouden met het effect van financiële derivaten, deposito’s en efficiënte technieken voor portefeuillebeheer;

e)

„gewogen gemiddelde looptijd” (WAM): een maat voor de gemiddelde tijd tot de vervaldag van alle onderliggende effecten in het fonds, zodanig gewogen dat de relatieve deelneming in elk instrument wordt weerspiegeld, onder de aanname dat de looptijd van een instrument met variabele rente de resterende tijd is tot de eerstvolgende renteherziening aan de geldmarktrente, in plaats van de tijd die resteert tot de hoofdsom van het effect moet worden terugbetaald. In de praktijk wordt de WAM gebruikt om de gevoeligheid van een MMF voor veranderende geldmarktrentes te meten;

f)

„gewogen gemiddelde resterende looptijd” (WAL): het gewogen gemiddelde van de resterende looptijd van elk in het fonds aangehouden effect, d.w.z. de tijd totdat de hoofdsom volledig wordt terugbetaald, zonder rente in aanmerking te nemen en zonder discontering. In tegenstelling tot de berekening van de WAM, staat de berekening van de WAL voor effecten met variable rente en gestructureerde financiële instrumenten het niet toe renteherzieningsdatums te gebruiken en wordt in plaats daarvan alleen de gestelde eindvervaldatum van een effect gebruikt. WAL wordt gebruikt om het kredietrisico te meten, aangezien het kredietrisico hoger is naarmate de terugbetaling van de hoofdsom langer wordt uitgesteld. WAL wordt ook gebruikt om het liquiditeitsrisico te beperken;

g)

„geldmarktinstrumenten”: instrumenten die normaal worden verhandeld op de geldmarkt, die liquide zijn en een waarde hebben die op elk moment nauwkeurig kan worden bepaald;

h)

„beheermaatschappij”: een maatschappij waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van de portefeuille van een MMF.”.

Artikel 2

Overgangsbepaling

Nationale centrale banken (NCB’s) kunnen op grond van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32) tot uiterlijk 31 januari 2012 doorgaan met het verzamelen van statistische informatie van de MMF’s die ingezeten zijn in hun lidstaten en geïdentificeerd zijn overeenkomstig de voormalige sectie 2 van deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32). Ze stellen alle betrokken MMF’s in kennis van hun besluit deze overgangsbepaling toe te passen. Vanaf uiterlijk 1 februari 2012 beginnen NCB’s met het verzamelen van statistische informatie van MMF’s die geïdentificeerd zijn overeenkomstig artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32).

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 augustus 2011.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  C(2011) 5090 definitief.

(3)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

(4)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.

(5)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.”.

(6)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.”.


BESLUITEN

3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/16


BESLUIT 2011/522/GBVB VAN DE RAAD

van 2 september 2011

houdende wijziging van Besluit 2011/273/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 9 mei 2011 Besluit 2011/273/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1) vastgesteld.

(2)

De Unie heeft op 18 augustus 2011 in de krachtigste termen de brute campagne veroordeeld die Bashar al-Assad en zijn bewind voeren tegen het eigen volk en waarbij vele Syrische burgers zijn gedood of gewond. De Unie heeft er herhaaldelijk met nadruk op gewezen dat er een einde moet komen aan de brute repressie, dat de gevangen gehouden demonstranten moeten worden vrijgelaten, dat vrije toegang moet worden geboden aan internationale humanitaire en mensenrechtenorganisaties en aan de media, en dat een aanvang moet worden gemaakt met een echte nationale dialoog waaraan door alle geledingen van de samenleving wordt deelgenomen. De Syrische leiding echter heeft oproepen van de Unie en van de internationale gemeenschap in haar geheel, steeds genegeerd.

(3)

Tegen deze achtergrond heeft de Unie besloten extra beperkende maatregelen te nemen tegen het Syrische regime.

(4)

De toegangsbeperkingen en de bevriezing van tegoeden en economische middelen gelden voor verdere personen en entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het regime, met name personen en entiteiten die het regime financieren, het regime en meer bepaald het veiligheidsapparaat logistieke steun verlenen, of die het streven naar een vreedzame overgang naar de democratie in Syrië dwarsbomen.

(5)

Het is bovendien verboden ruwe olie en petroleumproducten uit Syrië aan te schaffen, in te voeren of te vervoeren.

(6)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de Raad bij zijn Besluit 2011/523/EU van 2 september 2011 (2) heeft besloten tot een gedeeltelijke opschorting van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Syrische Arabische Republiek (3),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/273/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 2 bis

1.   Het is verboden om ruwe olie of petroleumproducten uit Syrië aan te schaffen, in te voeren of te vervoeren.

2.   Het is verboden om al dan niet rechtstreeks financiering of financiële dienstverlening te verschaffen, waaronder ook financiële derivaten, alsmede verzekeringen of herverzekeringen, verwant aan de in lid 1 opgenomen verbodsbepalingen.

3.   Het is verboden bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de in de leden 1 en 2 opgenomen verbodsbepalingen worden omzeild.

Artikel 2 ter

Het in artikel 2 bis bedoelde verbod laat onverlet dat tot en met 15 november 2011 verplichtingen worden uitgevoerd die voortvloeien uit contracten die vóór 2 september 2011 zijn gesloten.”

„Artikel 4 bis

Geen schadeloosstelling of enige soortgelijke vergoeding, bijvoorbeeld op grond van schuldvergelijking of van een garantie, in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk wordt getroffen door onder dit besluit vallende maatregelen, wordt toegekend aan de in de bijlage aangewezen personen en entiteiten, aan een andere persoon of entiteit in Syrië, de regering van Syrië daaronder begrepen, of aan een persoon of entiteit die met behulp van of ten behoeve van de bedoelde personen en entiteiten optreedt.”.

2)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten van de op de lijst in de bijlage vermelde personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking in Syrië, personen die baat hebben bij of steun verlenen aan het regime en personen die banden met hen hebben.”.

3)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, of eigendom zijn van, in bezit zijn van of onder zeggenschap staan van de op de lijst in de bijlage vermelde personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking in Syrië, personen en entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het regime en personen en entiteiten die banden met hen hebben, worden bevroren.”.

4)

Aan artikel 4, lid 3, worden de volgende punten toegevoegd:

„e)

noodzakelijk zijn voor humanitaire doeleinden, zoals het verlenen van bijstand of het faciliteren van de verlening van bijstand, mede omvattende medische benodigdheden, voedsel, humanitaire hulpverleners en gerelateerde hulp, of evacuatie van buitenlandse onderdanen uit Syrië;

f)

gestort zullen worden op of betaald zullen worden van een rekening van een diplomatieke of consulaire missie of een internationale organisatie die bescherming geniet op grond van het internationaal recht, voor zover die betalingen bestemd zijn voor de officiële doelen van de diplomatieke of consulaire missie of de internationale organisatie.”.

Artikel 2

De in de bijlage bij dit besluit genoemde personen en entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2011/273/GBVB.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 121 van 10.5.2011, blz. 11.

(2)  Zie bladzijde 19 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 269 van 27.9.1978, blz. 2.


BIJLAGE

Personen en entiteiten bedoeld in artikel 2

A.   Personen

 

Naam

Identificatie-gegevens

(geboorte-datum en -plaats …)

Redenen

Datum van opneming op de lijst

1.

Fares CHEHABI

 

Voorzitter van de Kamer van koophandel en industrie van Aleppo. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

2.

Emad GHRAIWATI

 

Voorzitter van de Kamer van industrie van Damascus (Zuhair Ghraiwati Sons). Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

3.

Tarif AKHRAS

 

Stichter van de Akhras Group (grondstoffen, handel, verwerking en logistiek), Homs. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011

4.

Issam ANBOUBA

 

Voorzitter van Issam Anbouba Est. for agro-industry. Verleent economische steun aan het Syrische regime.

2.09.2011


B.   Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van opneming op de lijst

1.

Mada Transport

Filiaal van de Cham Holding

(Sehanya daraa Highway, P.O. Box 9525, Tel: 00 963 11 99 62)

Economische entiteit die het regime financiert.

2.09.2011

2.

Cham Investment Group

Filiaal van de Cham Holding

(Sehanya daraa Highway, P.O. Box 9525, Tel: 00 963 11 99 62)

Economische entiteit die het regime financiert.

2.09.2011

3.

Real Estate Bank

Insurance Bldg- Yousef Al-azmeh

sqr. Damascus

P.O. Box: 2337 Damascus

Syrian Arab Republic

Tel.: (+963) 11 2456777 en 2218602

Fax: (+963) 11 2237938 en 2211186

E-mail: Publicrelations@reb.sy,

Website: www.reb.sy

Overheidsbank die het regime financiert.

2.09.2011


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/19


BESLUIT VAN DE RAAD

van 2 september 2011

tot gedeeltelijke schorsing van de toepassing van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Arabische Republiek Syrië

(2011/523/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, in verbinding met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 januari 1977 sloten de Europese Economische Gemeenschap en de Arabische Republiek Syrië een samenwerkingsovereenkomst (1) ("de samenwerkingsovereenkomst") met als doel algemene samenwerking te bevorderen ter versteviging van de betrekkingen tussen de partijen.

(2)

De samenwerkingsovereenkomst is gebaseerd op de gezamenlijke wens van de partijen om hun vriendschappelijke betrekkingen in stand te houden en te verstevigen, met eerbiediging van de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie draagt de Unie in de betrekkingen met de rest van de wereld bij tot de vrede, de veiligheid, de bescherming van de mensenrechten, alsmede tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

(4)

Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie berust het internationaal optreden van de Unie op de beginselen die ten grondslag liggen aan haar eigen oprichting, ontwikkeling en uitbreiding, en die zij wereldwijd tracht te verspreiden: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht.

(5)

Sinds maart 2011 is er groeiend protest tegen bepaalde gevallen van machtsmisbruik door Syrische beambten tegen de algemene achtergrond van een groeiende economische en politieke ontevredenheid. Voorzichtige protesten in afgelegen gebieden groeiden uit tot een opstand in het hele land. De Syrische autoriteiten hebben op een zeer gewelddadige manier gereageerd, en doen dit nog steeds, met inbegrip van het schieten op vreedzame betogers.

(6)

Op 18 augustus 2011 heeft de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten een verklaring afgelegd voor de 17e buitengewone zitting van de Mensenrechtenraad over "de situatie van de mensenrechten in de Arabische Republiek Syrië", waarin zij eraan herinnerde dat de door de Mensenrechtenraad gevraagde onderzoekmissie in Syrië in haar verslag van 18 augustus een patroon had vastgesteld van wijdverbreide of systematische schendingen van de mensenrechten door de Syrische veiligheidsdiensten en strijdkrachten, waaronder moord, gedwongen verdwijningen, martelingen, vrijheidsberoving en vervolging. De Hoge Commissaris was van oordeel dat deze daden door hun aard en omvang mogelijk als misdaden tegen de mensheid kunnen worden aangemerkt, en heeft de leden van de Veiligheidsraad opgeroepen om te bezien of de huidige situatie in Syrië aan het Internationaal Strafhof moet worden voorgelegd.

(7)

Op dezelfde dag veroordeelde de Unie de brutale campagne van Bashar al-Assad en zijn bewind tegen de eigen bevolking, die heeft geleid tot het doden of verwonden van talrijke Syrische burgers. De Unie heeft er bij herhaling op gewezen dat de brutale repressie moet ophouden, de aangehouden betogers moeten worden vrijgelaten, vrije toegang voor internationale humanitaire en mensenrechtenorganisaties en media moet worden toegestaan, en een ware en inclusieve nationale dialoog moet worden gevoerd. De leiders van Syrië bleven echter afwijzend ondanks de oproepen van de Unie en meer in het algemeen van de internationale gemeenschap.

(8)

Op 23 augustus 2011 nam de Mensenrechtenraad een resolutie aan inzake de ernstige schendingen van de mensenrechten in de Arabische Republiek Syrië waarin de voortdurende ernstige schendingen van de mensenrechten door de Syrische autoriteiten ernstig werden veroordeeld, de oproep tot de Syrische autoriteiten werd herhaald om hun internationale verplichtingen na te komen, werd gewezen op de noodzaak van een internationaal, transparant, onafhankelijk en onverwijld onderzoek naar de gemelde schendingen van het internationale recht, met inbegrip van handelingen die als misdaden tegen de mensheid zouden kunnen worden beschouwd, alsook een berechting van de verantwoordelijken, en besloot hij tot het zenden van een onafhankelijke internationale onderzoekscommissie om de schendingen van het internationale humanitaire recht in Syrië te onderzoeken.

(9)

Blijkens de preambule van de samenwerkingsovereenkomst wensen de overeenkomstsluitende partijen door het sluiten van de overeenkomst uitdrukking te geven aan hun wederzijdse wil om hun vriendschappelijke betrekkingen in stand te houden en te verstevigen, met eerbiediging van de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties. In de huidige omstandigheden is de Unie van oordeel dat de toestand in Syrië een duidelijke schending is van de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties die de grondslag vormen van de samenwerking tussen Syrië en de Europese Unie.

(10)

Gezien de ernst van de inbreuken door Syrië op het algemeen internationaal recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, heeft de Unie besloten aanvullende beperkende maatregelen goed te keuren tegen het Syrische bewind.

(11)

In dit verband moet de toepassing van de samenwerkingsovereenkomst gedeeltelijk worden geschorst tot de Syrische autoriteiten een einde stellen aan de systematische schendingen van de mensenrechten en tot het algemeen internationaal recht en de beginselen die de basis zijn van de samenwerkingsovereenkomst, opnieuw worden nageleefd.

(12)

Aangezien de schorsing alleen tegen de Syrische autoriteiten en niet tegen de bevolking van Syrië gericht mag zijn, dient de schorsing beperkt te blijven. Overwegende dat momenteel de handel in aardolie en aardolieproducten de grootste baten oplevert voor het Syrische bewind en daarmee ook zijn repressieve beleid wordt gesteund, dient de schorsing van de overeenkomst beperkt te blijven tot aardolie en aardolieproducten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De artikelen 12, 14 en 15 van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Arabische Republiek Syrië worden geschorst voor zover zij de in de bijlage bij dit besluit genoemde maatregelen betreffen.

Artikel 2

Dit besluit wordt ter kennis gebracht van de Arabische Republiek Syrië.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 september 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 269 van 27.9.1978, blz. 2.


BIJLAGE

Lijst van maatregelen bedoeld in artikel 1

1)

De invoer van aardolie of aardolieproducten naar de Unie indien deze

a)

van oorsprong zijn uit Syrië; of

b)

werden uitgevoerd uit Syrië.

2)

De aankoop van aardolie of aardolieproducten die zich bevinden in Syrië of die van oorsprong zijn uit Syrië.

3)

Het vervoer van aardolie of aardolieproducten die van oorsprong zijn uit Syrië of die vanuit Syrië naar een ander land worden uitgevoerd.

4)

Het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand, met inbegrip van financiële derivaten, alsook verzekering en herverzekering, in verband met de punten 1, 2 en 3.

5)

De bewuste en opzettelijke deelname aan activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de in de leden 1, 2, 3 en 4 opgenomen verbodsbepalingen direct of indirect worden omzeild.


3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/22


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2011

betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 28/05 (ex NN 18/05 en N 517/2000) ten gunste van Glunz AG en OSB Deutschland GmbH

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1764)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/524/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde bepalingen (2) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 4 augustus 2000, die op 7 augustus 2000 geregistreerd werd, heeft Duitsland een voorgenomen steunmaatregel bij de Commissie aangemeld met een intensiteit van 35 % ten gunste van een investeringsproject van Glunz AG en OSB Deutschland GmbH dat de oprichting van een geïntegreerd houtverwerkingscentrum in Nettgau (Saksen-Anhalt) tot doel had. De voorgenomen steun werd geregistreerd onder het nummer N 517/2000.

(2)

Op 25 juli 2001 heeft de Commissie — nadat Duitsland aanvullende inlichtingen had verstrekt — een beschikking gegeven. Daarin werd bepaald dat de Commissie op grond van de multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten (3) (hierna „MSF 1998” genoemd) geen bezwaren had tegen een steunintensiteit van 35 %.

(3)

Met zijn arrest van 1 december 2004, Kronofrance/Commissie, T-27/02 (4), heeft het Gerecht die beschikking van de Commissie nietig verklaard.

(4)

Bijgevolg dient de Commissie heden op basis van de aanmelding die Duitsland op 7 augustus 2000 deed, een nieuw besluit vast te stellen.

(5)

Bij brief van 17 december 2004 heeft de Commissie Duitsland gevraagd of het, rekening houdende met de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, aanvullende inlichtingen met betrekking tot de aanmelding van 7 augustus 2000 wenste te verstrekken. Op 3 maart 2005 werd in deze zaak een herinnering gezonden. Duitsland heeft bij brief van 23 maart 2005 geantwoord, maar verstrekte toen geen aanvullende inlichtingen.

(6)

Duitsland had de steun in kwestie in februari 2000 onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie verleend. Na de beschikking van de Commissie van 25 juli 2001 om geen tegenwerpingen te maken, begon Duitsland met de uitbetaling van de steun.

(7)

Door de nietigverklaring van de beschikking van 25 juli 2001 door het Gerecht is dezelfde juridische situatie ontstaan als wanneer die beschikking nooit zou hebben bestaan en Duitsland bijgevolg geen goedkeuring van de Commissie aangaande de voorgenomen steunintensiteit zou hebben ontvangen (5). De Commissie heeft deze zaak dan ook onder het nummer NN 18/05 in het register van de onrechtmatig verleende steunmaatregelen ingevoerd.

(8)

Bij schrijven van 20 juli 2005 heeft de Commissie Duitsland kennis gegeven van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van deze steunmaatregel.

(9)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(10)

De Commissie heeft één opmerking van een belanghebbende ontvangen. Deze opmerking werd aan Duitsland bezorgd, dat de kans kreeg commentaar te geven; Duitsland zond zijn opmerkingen bij brieven van 24 oktober 2005 en 24 januari 2006 aan de Commissie.

(11)

Bij brief van 28 februari 2006 heeft Duitsland volgens artikel 7, lid 6, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (7), de opschorting van de formele onderzoekprocedure aangevraagd. Duitsland en Glunz AG waren immers bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen het arrest-Kronofrance/Commissie van het Gerecht in beroep gegaan (gevoegde zaken C-75/05 P en C-80/05 P).

(12)

Bij brief van 9 maart 2006 keurde de Commissie de opschorting van de procedure tot de uitspraak van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-75/05 P en C-80/05 P, Duitsland e.a./Kronofrance goed.

(13)

Het Hof van Justitie bevestigde in zijn arrest van 11 september 2008 (8) het arrest van het Gerecht. Vervolgens werd de formele onderzoekprocedure in zaak C 28/05 voortgezet.

(14)

Duitsland verstrekte bij brief van 4 augustus 2009 en, na een verzoek om inlichtingen van de Commissie, bij brief van 19 juli 2010 verdere informatie.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2.1.   DE STEUNMAATREGEL

(15)

Het Landesförderinstitut Saksen-Anhalt besloot op 29 februari 2000 om Glunz AG en OSB Deutschland GmbH investeringssteun te verlenen voor de oprichting van een houtverwerkingscentrum in Nettgau (Saksen-Anhalt). Het totale steunbedrag is 69 797 988 EUR.

(16)

Volgens de aanmelding van 4 augustus 2000 wordt de steun verleend in de vorm van een subsidie van 46 201 868 EUR op basis van het door de Commissie goedgekeurde 28ste kaderplan van de gemeenschappelijke taak „Verbetering van de regionale economische structuur” (9). Deze subsidie vertegenwoordigt 23,17 % bruto van de voor steun in aanmerking komende kosten.

(17)

Voorts wordt op basis van de investeringspremiewet 1999 (Investitionszulagengesetz 1999) (10) een investeringspremie verleend die door de Commissie ten belope van 23 596 120 EUR werd goedgekeurd. Deze investeringspremie vertegenwoordigt 11,83 % bruto van de voor steun in aanmerking komende investeringskosten.

(18)

Volgens Duitsland werd reeds een bedrag van […] EUR (11) op basis van het 28ste kaderplan van de gemeenschappelijke taak „Verbetering van de regionale economische structuur” en een bedrag van […] EUR als investeringspremie uitbetaald. Zodoende heeft Duitsland reeds steunbedragen voor het totale bedrag van […] EUR aan de begunstigden uitbetaald (van het toegezegde totale bedrag van 69 797 988 EUR).

2.2.   DE BEGUNSTIGDEN

(19)

Er zijn twee begunstigden.

(20)

De eerste begunstigde is de in Hamm (Noordrijn-Westfalen) gevestigde Glunz AG (hierna „Glunz” genoemd), die in 1932 werd opgericht en toen actief was in de houthandel. Sinds de jaren 1960 produceert en verkoopt de onderneming uitsluitend spaanplaten, houtvezelplaten met gemiddelde dichtheid (MDF), OSB (Oriented Strand Board) en triplex/multiplex. Ten tijde van de aanmelding had Tableros De Fibras SA (hierna „TAFISA” genoemd), die deel van de Portugese SONAE-groep uitmaakt, 96,03 % van de aandelen in Glunz in bezit.

(21)

De andere begunstigde, OSB Deutschland GmbH (hierna „OSBD” genoemd), behoort voor 100 % tot de onderneming TAFISA en is bijgevolg een concernzuster van Glunz, aangezien beide ondernemingen dochterondernemingen van TAFISA zijn. OSBD werd op 16 juli 1999 opgericht en begon na de afsluiting van het investeringsproject in Nettgau met de productie en het op de markt brengen van OSB-producten.

2.3.   HET INVESTERINGSPROJECT

(22)

De investeringslocatie bevindt zich in Nettgau (Saksen-Anhalt), een steungebied volgens artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, waarin de maximaal toegestane steunintensiteit voor het ondersteunen van de nieuwe investeringen van grote ondernemingen ten tijde van de aanmelding 35 % bruto bedroeg.

(23)

Glunz en OSBD hebben op een tot nog toe niet voor commerciële doeleinden gebruikt terrein een geïntegreerd houtverwerkingscentrum opgericht dat uit twee met elkaar verbonden fabrieken bestaat. In de eerste fabriek, die eigendom is van OSBD, worden OSB-producten geproduceerd, en in de tweede fabriek, die eigendom is van Glunz, spaanplaten. Volgens Duitsland zijn de productie-installaties van beide fabrieken door een gemeenschappelijke technische infrastructuur met elkaar verbonden. De OSB-platen en de spaanplaten worden in één en dezelfde slijperij, bekledingsinstallatie en pons- en veerinstallatie verder verwerkt en veredeld. Bovendien worden de bij de verwerking van OSB-platen ontstane fijne partikels volgens Duitsland in de nabijgelegen spaanplaatfabriek gebruikt. Beide fabrieken, inclusief de afdelingen marketing, inkoop en verkoop, worden door een centrale administratie geleid.

(24)

Volgens Duitsland biedt het geïntegreerde houtverwerkingscentrum van Glunz en OSBD met het oog op de optimale functionering van de fabriek en de gemeenschappelijke technische infrastructuur meerdere voordelen, vooral met betrekking tot de bewerking van de geproduceerde houtplaten. Dat maakt een optimale benutting van het houtassortiment, een hoger rendement van de grondstoffen en een intern recyclagesysteem mogelijk.

(25)

Volgens de aanmelding van 7 augustus 2000 wordt een deel van de steun voor de OSB-fabriek en het andere deel voor de spaanplaatfabriek verleend. De steun voor de OSB-fabriek bedraagt 28,61 miljoen EUR van de 81,8 miljoen EUR voor steun in aanmerking komende investeringskosten, wat met een intensiteit van 35 % bruto overeenkomt. De steun voor de spaanplaatfabriek bedraagt 41,18 miljoen EUR van de 117,6 miljoen EUR voor steun in aanmerking komende investeringskosten, wat eveneens met een intensiteit van 35 % bruto overeenkomt.

(26)

Ten tijde van de aanmelding ging Duitsland ervan uit dat in het geïntegreerde houtverwerkingscentrum in Nettgau 355 duurzame arbeidsplaatsen zouden worden geschapen, met name 234 in de spaanplaatfabriek en 121 in de OSB-fabriek. Daarenboven zouden in de steungebieden in kwestie 520 onrechtstreekse arbeidsplaatsen ontstaan; 33 daarvan zouden uit bestaande posten voortkomen. De nieuwe investering in Nettgau zou tussen januari 2000 en eind 2002 worden uitgevoerd en de productie in de loop van het jaar 2001 worden opgenomen. Na twee jaar zou de fabriek volledig operationeel moeten zijn.

(27)

De productiecapaciteit van de nieuwe OSB-fabriek werd voor het jaar 2002 op […] m3 vastgesteld. In 1999 bedroeg de capaciteit van de TAFISA-groep op het vlak van de productie van OSB-producten […] m3.

(28)

In 1999 realiseerde de groep Glunz qua spaanplaten een productiecapaciteit van […] m3. Volgens Duitsland zal de totale productiecapaciteit door de […] m3 van de fabriek in Nettgau tot […] m3 stijgen.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(29)

De in het kader van de MSF 1998 maximaal toegestane steunintensiteit wordt vastgesteld op basis van een berekening waarbij een reeks beoordelingsfactoren wordt toegepast, in het bijzonder de factor die de mededingingssituatie in de betreffende bedrijfstak weergeeft (factor T); deze factor kan vier waarden aannemen: 0,25, 0,5, 0,75 of 1. De factor kan enkel 1 bedragen wanneer de bedrijfstak (op het niveau van de laagst beschikbare NACE-code gedefinieerd) niet met overcapaciteit geconfronteerd wordt (overcapaciteitstest) en/of wanneer de relevante markt (gedefinieerd als het product in kwestie en de vervangingsproducten daarvan) geen krimpende markt is (krimpende-markttest).

(30)

In haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU had de Commissie twijfels over de afbakening van de relevante markt waartoe OSB behoort en kon zij bijgevolg niet vaststellen of er ten aanzien van de vaststelling van factor mededinging „T” al dan niet sprake is van een krimpende markt.

IV.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(31)

Op 22 november 2005 ontving de Commissie gemeenschappelijke opmerkingen (12) van concurrenten die tot de KronoGroup Switzerland behoren (Kronotex GmbH & Co. KG, Kronoply GmbH & Co. KG en Kronofrance SA).

(32)

In hun opmerkingen geven de ondernemingen van de KronoGroup aan er voorstander van te zijn om de markt met inbegrip van OSB en zachthouten triplex/multiplex af te bakenen. Hardhouten triplex/multiplex is veel duurder en wordt voornamelijk in sectoren (meubelindustrie en interieur) gebruikt waarin OSB en zachthouten triplex/multiplex nauwelijks of helemaal niet worden toegepast. Om deze bewering te staven, verwijzen de belanghebbenden naar een studie van Jaakko Pöyry (13) en naar een publicatie van het Finnish Forest Research Institute.

(33)

De KronoGroup legde nog andere verklaringen af die als volgt kunnen worden samengevat:

(34)

de KronoGroup voert aan dat de Commissie zich voor de vaststelling van het feit of er al dan niet sprake was van een krimpende markt, op gegevens tot het jaar 1999 moet baseren. Enkel deze gegevens waren immers reeds beschikbaar ten tijde van de oorspronkelijke goedkeuringsbeschikking (juli 2001) die later door het Gerecht nietig werd verklaard. In de periode 1995-1999 kende de spaanplaatmarkt een negatief gemiddeld groeipercentage van –4,626 %. De KronoGroup geeft echter toe dat de spaanplaatmarkt in de periode 1994-1999 een positief gemiddeld groeipercentage van 0,456 % kende (dat evenwel onder de groei van de gehele verwerkende industrie in de EER lag).

(35)

De KronoGroup voert voorts aan dat de Commissie de steun voor de OSB-fabriek en de steun voor de spaanplaatfabriek afzonderlijk zou moeten beoordelen in plaats van een gemeenschappelijke steunintensiteit voor het gehele project te berekenen, aangezien beide investeringen, beide productie-installaties en beide productmarkten duidelijk van elkaar kunnen worden gescheiden. Dat zou betekenen dat alle beoordelingsfactoren voor beide fabrieken afzonderlijk berekend worden.

(36)

Voorts stelt de KronoGroup dat Glunz als gevolg van haar investering in Nettgau haar spaanplaatfabriek in Sassenburg (die binnen een afstand van 30 km, maar in een andere deelstaat — Nedersaksen — ligt (14)) gesloten heeft. Zij citeert krantenartikels waaruit blijkt dat het voltallige personeel van de fabriek in Sassenburg door de nieuwe fabriek in Nettgau werd overgenomen. Dit druist in tegen de doelstelling van de MSF 1998 om in steungebieden arbeidsplaatsen voor de plaatselijke inwoners te scheppen, zodat met deze arbeidsplaatsen bij de vaststelling van de factoren „verhouding kapitaal/arbeid” en „regionale gevolgen” volgens de MSF 1998 (die allebei van het aantal door de investering geschapen arbeidsplaatsen afhangen) geen rekening mag worden gehouden.

(37)

Ten slotte verklaart de KronoGroup dat de Commissie de voorlopige terugvordering van de steun volgens artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 had moeten gelasten (terugvorderingsbevel voor onrechtmatige steun), aangezien Glunz en OSBD door de gedeeltelijk uitgekeerde steun aanzienlijke concurrentievoordelen zouden hebben ontvangen.

V.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(38)

De door Duitsland verstrekte opmerkingen worden hierna samengevat.

5.1.   OPMERKINGEN OVER DE AFBAKENING VAN DE RELEVANTE MARKT VOOR OSB

(39)

Volgens Duitsland bestaat de relevante markt voor OSB uit OSB en triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking alsook interieur- en wandbekleding. Deze markt is geen krimpende markt.

(40)

De toepassingsgebieden waarbinnen OSB als vervangingsproduct voor triplex/multiplex wordt gebruikt, komen in hoge mate met de belangrijkste toepassingsgebieden van zachthouten triplex/multiplex overeen. In essentiële toepassingsgebieden van hardhouten triplex/multiplex (meubelindustrie, bouwindustrie en inrichting van transportvoertuigen) daarentegen kan OSB — door zijn technische eigenschappen — niet worden gebruikt. Het zou daarom niet met de daadwerkelijke situatie op de markten in kwestie stroken om OSB bij de globale markt voor hardhouten en zachthouten triplex/multiplex onder te brengen. Dat bevestigde het door Jaakko Pöyry opgestelde rapport van 21 oktober 2005.

(41)

Jaakko Pöyry geeft de volgende procentuele schatting van de potentiële substitutie van OSB binnen voornoemde toepassingsgebieden: verpakking 40-60 %; omheiningen 70-80 %; dakstoel 70-90 %; vloerbedekking 50-80 %; interieur- en wandbekleding 70-90 %.

(42)

In de meubelindustrie is OSB door zijn oppervlaktegesteldheid niet geschikt voor zichtbaar gebruik. Doordat het oppervlak van OSB uit „oriented strands” (in de juiste stand gebrachte houtrepen) bestaat, is het grof en oneffen en dus visueel niet aantrekkelijk. Bijgevolg kan er evenmin een decoratieve deklaag op OSB worden aangebracht. OSB is enkel geschikt voor niet-zichtbare delen van meubelen (bv. onderbouw van gestoffeerde meubelen). In het segment van de niet-zichtbare delen van meubelen kan OSB qua prijs evenwel niet concurreren met de aanzienlijk goedkopere spaanplaten die in dit segment doorgaans worden gebruikt.

(43)

In de bouwindustrie (Formwork) is het bij de betonstorting van cruciaal belang dat het gebruikte bekistingsmateriaal een glad oppervlak heeft. Door de aan zijn productieproces te wijten oneffenheden dient OSB bij het storten van zichtbeton van een speciale deklaag te worden voorzien om het gelijkmatige oppervlak van het zichtbeton te garanderen. Deze verdere verwerking is omslachtig en maakt het eindproduct duurder. OSB kan enkel met triplex/multiplex concurreren wanneer het herhaaldelijk voor bekistingen kan worden gebruikt. Dat kan evenwel om praktische redenen niet zonder meer worden gegarandeerd. Daar de platen op de bouwwerf zwaar belast worden, kan het tot beschadigingen van het oppervlak komen. Indien echter scheuren ontstaan, bestaat het risico dat de OSB-plaat onder invloed van nat- of vochtigheid kromtrekt of op een andere manier wordt vervormd. Daarom is het niet zonder meer mogelijk om veredelde OSB-platen herhaaldelijk te gebruiken. Daarbij komt de instabiliteit en vochtgevoeligheid van OSB aan de randen van de plaat. Daarenboven vereist het gebruik als bekistingsmateriaal voor beton een hoge weerstand tegen scheuren en kromming. In dat opzicht voldoet OSB niet aan de eisen die in de bouwindustrie aan bekistingsmateriaal worden gesteld. Zachthouten triplex/multiplex daarentegen is door zijn relatief lage prijs en zijn effen oppervlak goed geschikt voor dit domein, wat ook van het daadwerkelijke gebruik ervan in de bouwindustrie af te lezen valt.

(44)

Ook wat transportvoertuigen betreft, is een gelijkmatig oppervlak essentieel, aangezien de daarin aangebrachte platen vaak van een deklaag dienen te worden voorzien. Om verscheidene redenen is het niet zonder meer haalbaar een deklaag op OSB aan te brengen. Ook al wordt een deklaag op OSB aangebracht, bv. uit melaminepapier, dan nog bestaat door de ongelijkmatige oppervlaktestructuur van OSB het risico dat de laag scheurt. Bij de belading door een pompwagen wordt op één punt druk op het oppervlak uitgeoefend. Het risico bestaat dan ook dat in een dergelijk geval in een vochtige of natte omgeving water in de plaat dringt, waardoor die kan vervormen of krom kan trekken. Alleen door een omslachtig proces van verdere verwerking kan worden gegarandeerd dat het oppervlak van een stabiele deklaag wordt voorzien. Het oppervlak van OSB heeft in tegenstelling tot hardhouten triplex/multiplex, dat door de bijzondere hardheid van zijn oppervlak in vergelijking minder gevoelig is voor krassen, kneuzingen enz., ook voorts niet genoeg weerstand om de belasting en luchtdrukeffecten aan te kunnen die met vervoer gepaard gaan.

(45)

Bij de beoordeling van de substitueerbaarheid tussen OSB en zachthouten triplex/multiplex enerzijds en hardhouten triplex/multiplex anderzijds hangt alles in wezen af van de technische eigenschappen en de gebruiksmogelijkheden van OSB, alsook van het prijsverschil met hardhouten triplex/multiplex. Terwijl hardhouten triplex/multiplex in alle technische opzichten superieur is ten opzichte van zachthouten triplex/multiplex en OSB, dient het gebrek aan concurrentievermogen van hardhouten triplex/multiplex binnen de door OSB en zachthouten triplex/multiplex gedomineerde toepassingsgebieden te worden toegeschreven aan het prijsverschil tussen hardhouten triplex/multiplex enerzijds en OSB en zachthouten triplex/multiplex anderzijds. Het zou dan ook verkeerd zijn om uit te gaan van substitueerbaarheid tussen OSB en alle soorten triplex/multiplex, waaronder hardhouten triplex/multiplex.

(46)

Er bestaan verregaande overlappingen tussen de markt voor OSB en triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking alsook interieur- en wandbekleding enerzijds en de markt voor OSB en zachthouten triplex/multiplex anderzijds. Een verschil tussen de twee marktdefinities is er alleen in de bouwindustrie (Formwork). Daarvoor is OSB ongeschikt, terwijl zachthouten triplex/multiplex zonder probleem in de bouwindustrie kan worden gebruikt en ook daadwerkelijk wordt gebruikt. Het algemene kernbetoog luidt dat hardhouten triplex/multiplex in geen geval tot de markt voor OSB mag worden gerekend.

5.2.   OPMERKINGEN OVER DE ONTWIKKELING VAN DE SPAANPLAATMARKT

(47)

Volgens Duitsland dient de factor mededinging met betrekking tot de spaanplaatmarkt op 1 te worden vastgesteld. Deze markt mag niet als krimpend worden beschouwd, omdat hij een sterk stijgende trend in de zin van punt 7.8 van de MSF 1998 vertoont.

(48)

Hieromtrent heeft Duitsland een rapport van professor Stefan Collignon (Harvard University, Minda de Gunzburg Center for European Studies) (15) verstrekt waaruit blijkt dat de spaanplaatmarkt in de periode van 1972 tot 2003 op lange termijn 36 % sneller is gegroeid dan de verwerkende industrie in haar geheel. Duitsland is van mening dat de spaanplaatmarkt ten aanzien van deze sterke stijgende langetermijntrend niet als krimpend kan worden beschouwd in de zin van punt 7.8 van de MSF 1998.

5.3.   OPMERKINGEN OVER DE VERDELING VAN DE STEUNINTENSITEIT OVER DE ONDERDELEN VAN HET PROJECT

(49)

Indien de Commissie desondanks tot de opvatting zou komen dat de factor mededinging T voor de spaanplaatmarkt 0,75 bedraagt terwijl die voor OSB 1 bedraagt, moet de gemeenschappelijke steunintensiteit volgens Duitsland voor het gehele project in Nettgau worden vastgesteld aan de hand van de dekkingsbijdragen van beide productie-installaties, d.w.z. voor de OSB- en voor de spaanplaatproductie.

(50)

De dekkingsbijdrage is het bedrag dat een product opbrengt om de constante kosten te dekken en een onderneming aan nettowinst te helpen. De dekkingsbijdrage wordt berekend als het verschil tussen de opbrengst en de variabele directe kosten per product.

(51)

Door rekening te houden met de dekkingsbijdragen wordt de steunintensiteit overeenkomstig de daadwerkelijke bijdrage van de producten OSB en spaanplaten tot het bedrijfsresultaat over de afzonderlijke onderdelen van het investeringsproject in Nettgau verdeeld.

5.4.   OPMERKINGEN OVER HET OVERIGE COMMENTAAR VAN DE KRONOGROUP

(52)

Volgens Duitsland moet de beoordeling van de steunmaatregel gebaseerd zijn op de feiten waarover men ten tijde van de aanmelding op 7 augustus 2000 beschikte.

(53)

Duitsland is van mening dat dit uit de interpretatie van de MSF 1998 blijkt. Duitsland verwijst dienaangaande naar punt 3.1 van de MSF 1998, waarin wordt bepaald dat de maximaal toegestane steunintensiteit op basis van het plafond voor regionale steun ten tijde van de aanmelding wordt berekend. Voorts dient volgens punt 3.6 van de MSF 1998 het marktaandeel te worden beoordeeld zoals dat er vóór het indienen van de steunaanvraag uitzag. In de bijlage bij de MSF 1998 wordt in het hoofdstuk „Controle achteraf” bovendien de mogelijkheid vermeld dat de Commissie de in het kader van de aanmelding voorgelegde gegevens achteraf op hun juistheid test.

(54)

Duitsland verklaart voorts dat op het tijdstip van de aanmelding nog geen cijfers over het schijnbare verbruik voor het jaar 1999 beschikbaar waren. Voor de volgens punt 7.8 van de MSF 1998 vereiste berekening van het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van het schijnbare verbruik gedurende de laatste vijf jaar zijn in ieder geval cijfers over het schijnbare verbruik voor zes jaar nodig en niet voor vijf, zoals de KronoGroup beweert. Dat komt omdat het groeipercentage voor een bepaald jaar aan de hand van een vergelijking van het verbruik gedurende twee opeenvolgende jaren wordt berekend.

(55)

Wat de beweerde verplaatsing van arbeidsplaatsen betreft, bevestigt Duitsland de sluiting van de fabriek in Sassenburg. Volgens Duitsland was de fabriek in Sassenburg bouwkundig gezien de oudste spaanplaatfabriek van Glunz en produceerde ze met aanzienlijke verliezen. De fabriek was dan ook ten dode opgeschreven en diende, los van de nieuwe investering in Nettgau, te worden stilgelegd. […] medewerkers die eerder in Sassenburg tewerkgesteld waren, werden in Nettgau in dienst genomen ([…] % van het daar aanwezige personeel).

(56)

In zijn commentaar over de opmerkingen van de KronoGroup voegt Duitsland daaraan toe dat de MSF 1998 hoe dan ook enkel vereist dat de nieuwe arbeidsplaatsen in het steungebied in kwestie worden geschapen, maar niet dat ze met personen uit het steungebied worden ingevuld. Het hoofddoel is de ontwikkeling van het betreffende steungebied te ondersteunen.

(57)

Volgens Duitsland werd ook een deel van de machines van Sassenburg naar Nettgau overgebracht; deze machines werden echter niet bij de voor steun in aanmerking komende kosten van het project geteld, zodat de overdracht ook niet relevant was geworden voor de steun. Met een boekwaarde van ongeveer […] EUR vormden deze machines hoe dan ook slechts een zeer gering deel van het gehele investeringsproject.

VI.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

(58)

De beoordeling is gebaseerd op de feiten, cijfers en elementen die ten tijde van de aanmelding op 7 augustus 2000 beschikbaar waren. Aangezien tussen de oorspronkelijke aanmelding en het onderhavige besluit enige tijd verstreken is, valt niet uit te sluiten dat de omstandigheden veranderd zijn, de markten zich verder ontwikkeld hebben en de feiten met betrekking tot het project zich anders hebben ontwikkeld als oorspronkelijk gepland. Daarmee kan de Commissie bij haar beoordeling echter geen rekening houden. In principe dient de Commissie haar besluit vóór de daadwerkelijke uitvoering van de investering op basis van de voor de toekomst aangenomen ontwikkelingen en de marktcijfers vast te stellen. Indien enkele jaren later blijkt dat bijvoorbeeld de markten zich anders ontwikkeld hebben, worden de steunintensiteiten echter niet achteraf aangepast. Hoewel de Commissie haar besluit nu meer dan 10 jaar na de oorspronkelijke aanmelding dient vast te stellen, moet ze haar beoordeling op de feiten en elementen baseren die ten tijde van de aanmelding beschikbaar waren, en niet op inlichtingen die zij nadien verkreeg.

6.1.   AANWEZIGHEID VAN STEUN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(59)

De onderhavige steun werd verleend door een lidstaat en uit staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (zie hoofdstuk 2.1 van dit besluit). De steun verleent Glunz en OSBD een voordeel, omdat zij anders alle investeringen zelf hadden moeten financieren. Daar de houtplaten in kwestie in aanzienlijke omvang over internationale grenzen heen worden vervoerd, bestaat binnen de betrokken tak van de houtindustrie handelsverkeer tussen lidstaten. Derhalve zouden de aan beide ondernemingen verleende financiële voordelen de mededinging zodanig kunnen vervalsen dat het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed. De Commissie is bijgevolg van mening dat de aangemelde maatregel staatssteun voor Glunz AG en OSBD vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

6.2.   AANMELDINGSPLICHT

(60)

Volgens artikel 108, lid 3, VWEU moeten de lidstaten alle steunmaatregelen vóór de uitvoering ervan aanmelden. De geplande steun wordt in samenhang met twee reeds door de Commissie goedgekeurde regionale steunmaatregelen verleend.

(61)

Volgens de MSF 1998 valt de steunintensiteit van grote investeringsprojecten echter niet onder het toepassingsgebied van goedgekeurde regelingen indien de betrokken steun bepaalde drempelwaarden overstijgt.

(62)

De geplande steun bedraagt in totaal 69 797 988 EUR. Wanneer men ervan uitgaat dat de steun één enkel investeringsproject betreft, is er volgens punt 2.1, ii) van de MSF 1998 sprake van een aanmeldingsplicht, aangezien de totale steun meer dan 50 miljoen EUR bedraagt.

(63)

Zoals vermeld in hoofdstuk 2.3 van dit besluit, heeft Duitsland in zijn aanmelding uitvoerig uiteengezet dat de steun voor één enkel investeringsproject wordt verleend.

(64)

Volgens punt 7.2, tweede alinea, van de MSF 1998 mag een investeringsproject niet kunstmatig in onderprojecten worden opgedeeld om de aanmeldingsplicht te ontlopen. In het onderhavige geval speelt dat echter sowieso geen rol. Ook al zou men van twee afzonderlijke investeringsprojecten uitgaan, dan nog zouden de investeringssteunmaatregelen voor de Glunz-fabriek en de OSBD-fabriek elk afzonderlijk moeten worden aangemeld.

(65)

De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat de steun volgens de MSF 1998 dient te worden aangemeld en beoordeeld.

6.3.   DE DRIE BEOORDELINGSFACTOREN VAN DE MSF 1998

(66)

Om de maximaal toegestane steunintensiteit voor een steunproject te berekenen, moet de Commissie volgens de MSF 1998 de maximaal toegestane steunintensiteit (regionaal-steunplafond) berekenen die een onderneming in het desbetreffende steungebied volgens de ten tijde van de aanmelding geldende, goedgekeurde regionale steunmaatregelen zou kunnen verkrijgen.

(67)

Daar de aanmelding op 7 augustus 2000 plaatsvond, is de regionale-steunkaart 2000-2006 van toepassing (16). Nettgau (Saksen-Anhalt) ligt in een steungebied in de zin van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU met een plafond, uitgedrukt als brutosubsidie-equivalent (BSE), van 35 % op het tijdstip van de aanmelding. De Commissie stelt vast dat de voorgenomen steunintensiteit van 35 % bruto het geldende plafond voor regionale steun niet overstijgt.

(68)

Krachtens de MSF 1998 moet de Commissie drie correctiecoëfficiënten op het percentage van 35 % toepassen om de maximaal toegestane steunintensiteit voor het project in kwestie te berekenen: de factor mededinging (T), de factor „verhouding kapitaal/arbeid” (I) en de factor „regionale gevolgen” (M).

(69)

Zoals aangegeven voert de KronoGroup voorts aan dat de Commissie de steun voor de OSB-fabriek en de steun voor de spaanplaatfabriek apart zou moeten beoordelen in plaats van een gemeenschappelijke steunintensiteit voor het gehele project te berekenen, aangezien beide investeringen en productmarkten duidelijk van elkaar kunnen worden gescheiden.

(70)

De Commissie stelt dienaangaande vast dat in punt 7.2 van de MSF 1998 onder investeringsproject een investering in vaste activa wordt verstaan bij de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging of de aanvang van een activiteit die een fundamentele wijziging inhoudt van het product of de productiewijze van een bestaande vestiging.

(71)

Duitsland voert uitvoerige argumenten aan ten aanzien van de verbindingen tussen de beide door twee concernzusjes op één en dezelfde vestigingsplaats opgerichte fabrieken. De productie-installaties van beide fabrieken zijn door een gemeenschappelijke technische infrastructuur met elkaar verbonden. De OSB-platen en de spaanplaten worden in één en dezelfde slijperij, bekledingsinstallatie en pons- en veerinstallatie verder verwerkt en veredeld. Bovendien worden de bij de verwerking van OSB-platen ontstane fijne partikels in de nabijgelegen spaanplaatfabriek gebruikt. Daarenboven worden beide fabrieken, inclusief de afdelingen marketing, inkoop en verkoop, door een centrale administratie geleid.

(72)

Rekening houdende met de nauwe technische, functionele en administratieve verbinding tussen beide op één en dezelfde vestigingsplaats opgerichte fabrieken, vormen de investeringen in de OSB- en spaanplaatfabriek één enkel investeringsproject, d.w.z. één investering in vaste activa bij de oprichting van een nieuwe vestiging. De maximaal toegestane steunintensiteit wordt bijgevolg voor dit gezamenlijke investeringsproject berekend.

6.3.1.   FACTOR MEDEDINGING (T)

6.3.1.1.    Relevante bepalingen

(73)

Volgens punt 3.2 van de MSF 1998 houdt de goedkeuring van steun aan ondernemingen die bedrijvig zijn in sectoren met een structurele overcapaciteit, bijzondere gevaren in voor de vervalsing van de mededinging. Elke capaciteitsuitbreiding die niet door capaciteitsverminderingen elders wordt gecompenseerd, zal het probleem van structurele overcapaciteit verergeren. De Commissie stelt vast dat door het aangemelde project aanvullende capaciteit op de binnenmarkt ontstaat. Om de factor mededinging te berekenen, dient bijgevolg te worden onderzocht of het project in een sector/deelsector met structurele overcapaciteit wordt uitgevoerd.

(74)

Indien voldoende gegevens over de capaciteitsbenutting beschikbaar zijn, moet de Commissie volgens punt 3.3 van de MSF 1998 haar analyse voor de berekening van de factor mededinging beperken tot het mogelijke bestaan van structurele/hoge overcapaciteit in de betrokken sector/deelsector.

(75)

Krachtens punt 3.4 van de MSF 1998 onderzoekt de Commissie enkel bij gebrek aan gegevens over de capaciteitsbenutting of de investering op een krimpende markt plaatsvindt. Volgens het arrest T-27/02 Kronofrance/Commissie van het Gerecht dienen de punten 3.4 en 3.10 van de MSF 1998 echter zo te worden geduid dat de Commissie, indien de gegevens over de capaciteitsbenutting van de betrokken sector het haar niet mogelijk maken om positief vast te stellen of er sprake is van structurele overcapaciteit, moet nagaan of de markt in kwestie krimpt. Met het arrest Duitsland e.a./Kronofrance heeft het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht bevestigd.

(76)

Bijgevolg zal de Commissie eerst nagaan of er voldoende gegevens over de capaciteitsbenutting beschikbaar zijn. Is dat niet het geval of blijkt uit die gegevens dat er geen sprake is van overcapaciteit, dan gaat de Commissie aan de hand van de gegevens over het schijnbare verbruik na of het om een krimpende markt gaat. Volgens punt 3.6 van de MSF moet de Commissie daarbij ook onderzoeken of de begunstigden vóór het indienen van de steunaanvraag reeds over een marktaandeel van 40 % beschikten.

(77)

De marktgegevens over de capaciteitsbenutting moeten volgens de laagst beschikbare NACE-code worden bepaald. Om te kunnen onderzoeken of het om een krimpende markt gaat en of het marktaandeelplafond overschreden wordt, moet de Commissie bovendien de relevante markt afbakenen van het (de) product(en) waarop het investeringsproject betrekking heeft.

6.3.1.2.    Betrokken producten

(78)

Het investeringsproject betreft de productie van OSB (Oriented Strand Board) en spaanplaten.

(79)

Spaanplaten worden geproduceerd door fijngehakte rondhoutspanen en/of gerecycleerde houtspanen met een organisch bindmiddel samen te voegen. Ze worden overwegend in de meubelindustrie en de interieurafwerking gebruikt.

(80)

OSB-platen worden geproduceerd door dennenhoutspanen in drie lagen samen te voegen. OSB wordt voornamelijk in de prefab-woningbouw, in de verpakkingsindustrie en voor de renovatie van oude gebouwen gebruikt. OSB werd in de jaren 1950 in Noord-Amerika ontwikkeld. In de jaren 1980 en 1990 is het op de markt voor houten platen doorgebroken; sindsdien wordt het vaak als vervangingsproduct voor het duurdere (zachthouten) triplex/multiplex gebruikt.

6.3.1.3.    Relevante markt

(81)

Volgens punt 7.6 van de MSF 1998 omvat de relevante productmarkt de producten waarop het investeringsproject betrekking heeft, alsmede die welke als vervangingsproducten daarvoor worden beschouwd, hetzij door de consument (wegens de kenmerken van de producten, hun prijs en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd), hetzij door de producent (wegens de flexibiliteit van de productie-installaties). De relevante geografische markt omvat in beginsel de EER of, indien dit niet het geval is, een wezenlijk deel van de EER, voor zover de concurrentievoorwaarden in dat gebied in voldoende mate van die in andere gebieden in de EER kunnen worden onderscheiden.

(82)

Het project betreft de productie van OSB- en spaanplaten. Volgens Duitsland kunnen in de productie-installaties niet meerdere verschillende producten, maar enkel varianten van één en hetzelfde product met verschillende oppervlaktekwaliteit worden geproduceerd. Bijgevolg kan vanuit productieperspectief een substitutie op grond van de flexibiliteit van de productie-installaties worden uitgesloten.

(83)

Aan de vraagzijde zijn spaanplaten en OSB evenwel in zekere mate substitueerbaar, vooral in de prefab-woningbouw. Deze substitutie betreft echter minder dan 10 % van het marktvolume en dient dan ook als beperkt te worden gecategoriseerd (17), wat klaarblijkelijk door de verschillende eindproducten en het aanzienlijke prijsverschil (OSB-platen kosten 285 EUR/m3 en spaanplaten 117 EUR/m3) te verklaren valt. Volgens de Commissie is de substitueerbaarheid bijgevolg te gering om de indeling van OSB en spaanplaten bij één en dezelfde productmarkt te rechtvaardigen.

(84)

In haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU was de Commissie van mening dat spaanplaten een afzonderlijke productmarkt vormen. Aangezien deze mening niet in twijfel is getrokken, stelt de Commissie vast dat spaanplaten met het oog op deze beoordeling als een afzonderlijke relevante productmarkt worden beschouwd.

(85)

Met betrekking tot OSB werd in het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU vastgesteld dat in de EER een zekere substitueerbaarheid tussen OSB en (bepaalde soorten/categorieën) triplex/multiplex bestaat.

(86)

Triplex/multiplex is een veelzijdig inzetbaar samengesteld product uit hout en polymeer. Het bestaat in wezen uit een oneven aantal dunne houtlagen die door synthetische of natuurlijke kleefstoffen tot fineer worden verbonden. Er is zachthouten en hardhouten triplex/multiplex. Zachte houtsoorten zoals zilverden, spar en grove den zijn (overwegend) groenblijvende naaldbomen (het begrip slaat niet op de hardheid van het hout); harde houtsoorten zijn houtsoorten van bomen met brede bladeren die vruchten of noten dragen en in de winter doorgaans een rustperiode kennen.

(87)

Om duidelijkheid over de graad van substitueerbaarheid van OSB en verschillende soorten/categorieën triplex/multiplex te verkrijgen, droeg de Commissie de belanghebbenden op om ter afbakening van de markt waartoe OSB behoort, een standpunt in te nemen.

(88)

Uit de door Duitsland en de KronoGroup, een van de belangrijkste concurrenten van de begunstigde, ingediende opmerkingen blijkt eensluidend dat de relevante markt OSB en triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking alsook interieur- en wandbekleding omvat. Enkel bij deze eindproducten ligt de potentiële substitutie tussen OSB en triplex/multiplex boven de 50 %. Op basis van de verschillende materiaaleigenschappen is de potentiële substitutie bij transportvoertuigen (verhouding sterkte/gewicht) en in de meubelindustrie (optische kwaliteit) daarentegen zeer gering (minder dan 20 %). Deze argumenten en de graad van substitueerbaarheid naargelang van het eindproduct werden door studies van Jaakko Pöyry bevestigd (18).

(89)

De in punt 88 genoemde eindproducten zijn bijna identiek met die van zachthouten triplex/multiplex (het enige verschil bestaat erin dat zachthouten triplex/multiplex in tegenstelling tot OSB bovendien in de bouwindustrie wordt gebruikt). De substitueerbaarheid tussen OSB en hardhouten triplex/multiplex is daarentegen niet groot genoeg om de indeling bij één en dezelfde relevante markt te rechtvaardigen.

(90)

De Commissie definieert daarom de relevante markt waartoe OSB behoort als de markt voor OSB en triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking alsook interieur- en wandbekleding. Deze markt komt grotendeels met die voor OSB en zachthouten triplex/multiplex overeen.

(91)

Hoewel houtplaten in aanzienlijke omvang grensoverschrijdend worden vervoerd, vormen zij een volumineus en zwaar product. Aangezien het vervoer over grote afstanden in de regel dan ook te duur is, wordt de actieradius voor het vervoer tot ongeveer 800 km beperkt. De afzonderlijke leveringsgebieden kunnen als meerdere elkaar overlappende cirkels worden omschreven met telkens de productiefabriek als centrum. Daar de afzonderlijke productiefabrieken verspreid liggen en de natuurlijke leveringsgebieden elkaar in uiteenlopende mate overlappen, verschuiven de effecten gedeeltelijk van de ene cirkel naar de andere, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de EER voor beide producten in kwestie de relevante geografische markt vormt (19).

6.3.1.4.    Gegevens over de capaciteitsbenutting

(92)

Volgens punt 7.7 van de MSF 1998 wordt structurele overcapaciteit geacht te bestaan wanneer, gemiddeld over de laatste vijf jaar, het benuttingspercentage van de capaciteit in de relevante (onder)sector meer dan twee procentpunten lager ligt dan in de verwerkende industrie als geheel. Ernstige structurele overcapaciteit wordt geacht te bestaan wanneer het verschil met het gemiddelde voor de gehele verwerkende industrie meer dan vijf procentpunten bedraagt.

(93)

Krachtens voetnoot 13 van de MSF 1998 moeten de marktgegevens over de capaciteitsbenutting in de laagst mogelijke afdeling van de NACE-indeling worden vastgesteld. De Commissie is van mening dat de OSB- en spaanplaatproductie van Glunz en OSBD overeenkomt met de NACE-code 20.20 (productie van platen uit fineer, triplex/multiplex, houtvezels en houtspanen), aangezien de productie van spaanplaten, triplex/multiplex en OSB 81 % van de totale productie van houtplaten in Europa vormt (20). De Commissie vindt het bijgevolg passend zich bij haar beoordeling van de capaciteitsbenutting op de NACE-code 20.20 te baseren.

(94)

Duitsland heeft gegevens voorgelegd over de gemiddelde benuttingsgraad over de jaren 1994-1998 (voor deze vijf jaren waren ten tijde van de aanmelding gegevens beschikbaar) in de EER voor de NACE-code 20.20 met betrekking tot de productie van houtplaten. Deze gegevens, die afkomstig zijn van de studie van een onafhankelijke expert (21), voldoen aan de vereisten van punt 7.7 van de MSF, daar ze overeenkomen met de sector op de laagst beschikbare NACE-code.

(95)

Als basis voor de berekening van de jaarcapaciteit heeft de expert de dagcapaciteit (23 uur) van een productie-installatie over 300 dagen per jaar gedefinieerd. Deze basis voor de berekening van de jaarcapaciteit heeft hij aan de hand van informatie van de industrie en zijn eigen databank (Wood-Based Panel Mill Databank) vastgesteld, die gegevens over de capaciteit van afzonderlijke fabrieken en persinstallaties bevatten. De berekende capaciteit (23 uur/300 dagen) houdt rekening met de verschillen tussen de machines in soort/leeftijd en met de configuratie van de fabrieken.

(96)

De studie kwam tot het resultaat dat de jaarlijkse capaciteitsbenuttingsgraad tussen 1994 en 1998 (voor deze vijf jaar waren ten tijde van de aanmelding gegevens beschikbaar) in de EER bij spaanplaten 88,8 %, bij OSB 80,4 %, bij spaanplaten en OSB samen 88,8 % en bij alle houtplaten samen (NACE 20.20) 85 % bedroeg.

(97)

De totale bezettingsgraad van de houtplaatindustrie (NACE 20.20) in de EER is in onderstaande tabel terug te vinden:

 

1994

1995

1996

1997

1998

Totale productie (in 1 000 m3)

30,673

32,412

32,566

35,178

36,481

Totale capaciteit (in 1 000 m3)

36,776

37,148

40,034

40,545

41,787

Bezettingsgraad

83 %

87 %

81 %

87 %

87 %

(98)

De Commissie heeft eveneens rekening gehouden met een tweede studie (22) die zij heeft laten uitvoeren. In deze tweede studie werd, uitgaande van een capaciteit van 22 uur per dag en 345 dagen per jaar, voor de jaren 1995 tot 1997 een gemiddelde bezetting van 81,8 % vastgesteld. Deze studie berust klaarblijkelijk enkel op de gemiddelde jaarcapaciteit van moderne installaties; bovendien ontbreken gegevens over de overige jaren van de periode 1994 tot 1998.

(99)

Volgens punt 3.1 van de MSF 1998 raadpleegt de Commissie bij de beoordeling van de waarschijnlijke gevolgen voor de mededinging op de relevante markt indien nodig gegevens van onafhankelijke externe bronnen. Waneer deze evenwel moeilijk te verkrijgen zijn, geeft de Commissie het volle gewicht aan de relevante informatie van de lidstaten. De Commissie beschouwt de door Duitsland verstrekte studie als voldoende betrouwbaar. Bovendien zou de andere studie, die geen volledige informatie geeft, tot hetzelfde resultaat leiden.

(100)

Tussen 1994 en 1998 bedroeg de jaarlijkse gemiddelde capaciteitsbenuttingsgraad voor de gehele verwerkende industrie in de Unie 81,72 %.

(101)

De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat het investeringsproject tot een stijging van de capaciteit zou leiden in een sector waarin geen sprake is van overcapaciteit. Krachtens het arrest-Kronofrance/Commissie van het Gerecht moet de Commissie echter - indien zij, zoals in het onderhavige geval, tot de conclusie gekomen is dat er geen sprake is van structurele overcapaciteit - nagaan of er sprake is van een krimpende markt.

6.3.1.5.    Gegevens over het schijnbare verbruik

(102)

Om vast te stellen of het om een krimpende markt gaat, vergelijkt de Commissie op grond van punt 3.4 van de MSF 1998 de ontwikkeling van het schijnbare verbruik van de betrokken producten (d.w.z. productie plus import min export) met het groeipercentage van de gehele verwerkende industrie in de EER.

(103)

Volgens punt 7.8 van de MSF 1998 wordt de markt voor het (de) betrokken product(en) geacht een krimpende markt te zijn indien gedurende de voorbije vijf jaar de gemiddelde jaarlijkse groei van het schijnbare verbruik van het (de) betrokken product(en) aanzienlijk (meer dan 10 %) lager was dan het jaargemiddelde van de gehele verwerkende industrie in de EER, tenzij er een sterk stijgende tendens in het relatieve groeipercentage van de vraag naar het (de) product(en) kan worden vastgesteld. Een absoluut krimpende markt is een markt waarin het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van het schijnbare verbruik gedurende de laatste vijf jaar negatief was.

(104)

Het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van de gehele verwerkende industrie in de EER tussen 1993 en 1998 (23) bedroeg 5,78 %.

(105)

De studie van een onafhankelijke expert (24) met gegevens over de waarde van het schijnbare verbruik van spaanplaten (in miljard EUR) levert de volgende cijfers op voor de periode 1993-1998 (voor deze zes jaar waren ten tijde van de aanmelding gegevens beschikbaar):

Miljard EUR

1993

1994

1995

1996

1997

1998

Jaarlijkse groei

Spaanplaten

4,61

4,78

5,91

4,98

5,71

5,65

4,15 %

(106)

De Commissie stelt vast dat het verschil in groei (5,78 % tegenover 4,15 %) meer dan 10 % bedraagt. Dat is ook het geval indien, zoals de KronoGroup bepleit, in de plaats daarvan de cijfers tot 1999 (d.w.z. uit de periode van 1994 tot 1999) als basis voor de berekening worden gebruikt.

(107)

Duitsland verwijst in zijn opmerkingen naar punt 7.8 van de MSF 1998, waarin wordt bepaald dat de markt (zelfs wanneer het jaarlijkse groeipercentage onder het jaarlijkse gemiddelde van de gehele verwerkende industrie in de EER ligt) niet als relatief krimpend wordt beschouwd indien een sterk stijgende tendens in het relatieve groeipercentage van de vraag naar het (de) product(en) kan worden vastgesteld. Duitsland verwijst hiervoor naar een onderzoek waaruit blijkt dat het schijnbare verbruik van spaanplaten in de periode 1973-2003 36 % sneller steeg dan de toegevoegde waarde in de verwerkende industrie.

(108)

Volgens de Commissie vormt deze omstandigheid onvoldoende bewijs voor een sterk stijgende tendens in het relatieve groeipercentage van de vraag naar spaanplaten. Deze voorwaarde van de MSF 1998 doelt op een situatie waarbij het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van de relevante markt de voorbije vijf jaar weliswaar laag was, maar gedurende de laatste jaren een duidelijke stijging van de groei kon worden waargenomen die in de komende jaren, d.w.z. op korte termijn, wanneer de gesubsidieerde investering effect sorteert, zou kunnen aanhouden. Zo moet worden gegarandeerd dat de door de steun veroorzaakte concurrentieverstoringen gering blijven.

(109)

Het onderzoek daarentegen is gebaseerd op langetermijngegevens die geen prognose voor de onmiddellijke toekomst toelaten die voor de beoordeling van de effecten van groter belang is. Bovendien bevat het gegevens tot het jaar 2003 die ten tijde van de oorspronkelijke aanmelding in 2000 niet beschikbaar waren.

(110)

De Commissie gaat er bijgevolg van uit dat de spaanplaatmarkt overeenkomstig punt 7.8 van de MSF 1998 relatief krimpt en dat de factor mededinging T voor dit product op 0,75 moet worden vastgesteld.

(111)

Het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage van de gehele verwerkende industrie in de EER tussen 1993 en 1998 bedroeg 5,78 %.

(112)

Duitsland verwijst in zijn aanmelding naar het onderzoek van een onafhankelijk adviseur (25) dat de volgende gegevens bevat over de waarde van het schijnbare verbruik van OSB en triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking en interieurbekleding in de EER in de periode van 1993 tot 1998 (in miljard EUR):

 

1993

1994

1995

1996

1997

1998

Jaarlijkse groei

OSB

0,05

0,06

0,08

0,10

0,13

0,18

31,321 %

Categorieën triplex/multiplex

0,46

0,55

0,55

0,48

0,50

0,49

1,175 %

OSB en categorieën triplex/multiplex  (26)

0,51

0,61

0,63

0,58

0,63

0,67

5,765 %

(113)

Bij de relevante markt, waartoe OSB en categorieën triplex/multiplex in de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking en interieurbekleding behoren, vormt het verschil in groei (5,765 % tegenover 5,78 %) dan ook niet meer dan 10 %. Bijgevolg gaat het overeenkomstig punt 7.8 van de MSF 1998 bij de relevante markt niet om een krimpende markt, zodat op de OSB-markt een factor mededinging T van 1 dient te worden toegepast.

6.3.1.6.    Marktaandeel op de relevante markt

(114)

Bij de berekening van de factor mededinging moet de Commissie overeenkomstig punt 3.6 van de MSF 1998 eveneens nagaan of het marktaandeel van de groep waartoe Glunz en OSBD behoren op de relevante markt 40 % of meer bedraagt, zodat het gevaar zou bestaan dat de verlening van de normaal gesproken in de betrokken regio maximaal toegestane steun de mededinging buitensporig vervalst.

(115)

Duitsland heeft de volgende gegevens voorgelegd over de marktaandelen van de SONAE-groep, de moederonderneming van de onderneming TAFISA, waartoe Glunz en OSBD behoren, op EER (27)-niveau in de jaren 1999 (vóór de investering) en 2002 (na de investering):

Productmarkten

1999 (vóór de investering)

2002 (na de investering)

Spaanplaten

[…]

[…]

OSB en categorieën triplex/multiplex (28)

[…]

[…]

(116)

De voorgelegde cijfers tonen aan dat het marktaandeel van de SONAE-groep op de relevante markten ten tijde van de aanmelding niet meer dan 40 % bedroeg. Bijgevolg moeten de berekende mededingingsfactoren niet worden verminderd.

6.3.2.   FACTOR „VERHOUDING KAPITAAL/ARBEID”

(117)

De KronoGroup heeft in haar opmerkingen het standpunt verdedigd dat met de ten gevolge van de sluiting van de spaanplaatfabriek van Glunz in Sassenberg verplaatste arbeidsplaatsen bij de berekening van de factoren „verhouding kapitaal/arbeid” en „regionale gevolgen” (die allebei van het aantal door de investering geschapen arbeidsplaatsen afhangen) geen rekening mag worden gehouden. Dat zou volgens de KronoGroup namelijk indruisen tegen de vastgestelde doelstelling van de MSF 1998 om in het betrokken gebied arbeidsplaatsen voor de plaatselijke inwoners te scheppen.

(118)

Het begrip „scheppen van arbeidsplaatsen” in de zin van de MSF 1998 dient in samenhang met het steungebied te worden begrepen, aangezien het project door het scheppen van arbeidsplaatsen in dit gebied de regionale ontwikkeling stimuleert. Het lijkt dan ook gerechtvaardigd om arbeidsplaatsen die nieuw zijn voor het betrokken gebied als „geschapen arbeidsplaatsen” te erkennen. Bovendien profiteert dit gebied door de spill-over-effecten zonder twijfel zelfs dan van het scheppen van arbeidsplaatsen als die plaatsen met arbeidskrachten worden bezet die uit een naburig gebied pendelen (in het onderhavige geval gaat het hierbij om een niet-steungebied in dezelfde lidstaat). Aan de voornaamste doelstelling van regionale steun is dan ook voldaan.

(119)

De Commissie zal dan ook rekening houden met deze arbeidsplaatsen bij de berekening van de factoren „verhouding kapitaal/arbeid” en „regionale gevolgen” van het investeringsproject.

(120)

De MSF 1998 bevat een factor „verhouding kapitaal/arbeid” waarmee de maximaal toegestane steunintensiteit dient te worden aangepast om die projecten te begunstigen die door het scheppen van een relatief hoger aantal nieuwe rechtstreekse arbeidsplaatsen daadwerkelijk meer bijdragen tot het afbouwen van de werkloosheid.

(121)

De verschillende factoren voor de „verhouding kapitaal/arbeid” worden onder punt 3.10., lid 2 van de MSF 1998 opgesomd. In het onderhavige geval worden met investeringen van in totaal 199 400 000 EUR 355 arbeidsplaatsen geschapen. Dat levert een verhouding van 561 700 EUR per arbeidsplaats op, zodat de factor „I” voor de aanpassing van de maximaal toegestane steunintensiteit 0,8 bedraagt.

6.3.3.   FACTOR „REGIONALE GEVOLGEN” (M)

(122)

De factor „regionale gevolgen” houdt rekening met de positieve effecten van een gesubsidieerde nieuwe investering voor de economie van het betrokken steungebied. Het scheppen van arbeidsplaatsen kan als maatstaf voor de bijdrage van een project tot de ontwikkeling van het gebied in kwestie worden aangevoerd. Door een kapitaalintensieve investering kan een aanzienlijk aantal onrechtstreekse arbeidsplaatsen in het betrokken steungebied en in mogelijke naburige steungebieden worden geschapen. Onder het scheppen van arbeidsplaatsen dient in deze context de rechtstreeks door het project geschapen alsook de door rechtstreekse leveranciers en afnemers als reactie op de gesubsidieerde investering geschapen arbeidsplaatsen te worden verstaan.

(123)

Duitsland gaf ten tijde van de aanmelding van 7 augustus 2000 een totaal van 520 arbeidsplaatsen op die na voltooiing van het houtverwerkingscentrum onrechtstreeks als gevolg van de investering zouden ontstaan. Het deelde die arbeidsplaatsen als volgt op overeenkomstig de behoefte van de afzonderlijke productiesegmenten:

 

OSB-productie

Onrechtstreekse arbeidsplaatsen

OSB-productie

Extra krachten

Spaanplaat-productie

Onrechtstreekse arbeidsplaatsen

Spaanplaatproductie

Extra krachten

Totaal

Houtverwerking

61

11

70

12

154

Houtvervoer naar de fabriek

42

8

77

14

141

Lijmvervoer naar de fabriek

5

 

8

 

13

Brandstofvervoer naar de fabriek

2

 

3

 

5

Vervoer van melaminepapier

 

 

1

 

1

Vervoer van de fabriek naar de afnemer

50

9

76

14

149

Diensten (onderhoud, reparatie van de installaties)

17

3

17

3

40

Schoonmaak door derden

5

 

5

 

10

Accommodatie, verbruiksgoederen voor het personeel

2

 

5

 

7

Totaal

184

31

262

43

520

(124)

Het te verwachten aantal nieuwe arbeidsplaatsen werd als volgt berekend:

(125)

Volgens Duitsland vormt de levering van materiaal aan de fabrieken en van eindproducten aan de afnemers met 309 arbeidsplaatsen de belangrijkste bron van onrechtstreeks door beide productiesegmenten geschapen banen.

(126)

De geraamde productie van ongeveer […] m3 OSB-producten moet tot een afzet van ongeveer […] m3 leiden. Voor de productie van één kubieke meter eindproduct is ongeveer […] m3 hout nodig, waaruit een houtbehoefte van ongeveer […] m3 per jaar volgt. De jaarlijkse behoefte aan lijn en chemicaliën wordt op […] t en de jaarlijkse behoefte aan brandstof op […] t geraamd.

(127)

De grondstof voor OSB-producten bestaat voor 100 % uit hout, dat in een straal van ongeveer 100 km rond de fabriek wordt gekapt. De dagelijkse behoefte van de fabrieken wordt op […] m3 geraamd, die in vrachtwagens met een inhoud van […] m3 wordt aangevoerd. Op basis van 2 ritten per dag en een inhoud van […] m3 leidt de schatting van 39 vrachtwagens met 39 chauffeurs, 8 extra krachten en 3 mechanici in totaal tot 50 onrechtstreekse arbeidsplaatsen. De Commissie is echter van mening dat de banen van de extra krachten niet voldoen aan de definitie van arbeidsplaatsen volgens de punten 3.7 en 7.5 van de MSF 1998 (29). Zij kan derhalve slechts 42 onrechtstreekse arbeidsplaatsen voor het vervoer van materiaal naar de fabrieken erkennen.

(128)

Een veronderstelde afzet van […] m3 zou op basis van 251 werkdagen een omvang van […] m3 OSB-producten per dag opleveren die in vrachtwagens met een inhoud van […] m3 zouden worden vervoerd. Voor 46 ritten per dag zijn 46 chauffeurs, 9 extra krachten en 4 mechanici nodig, wat onrechtstreeks 59 nieuwe arbeidsplaatsen zou scheppen. Zonder de extra krachten zouden bijgevolg onrechtstreeks 50 arbeidsplaatsen voor het vervoer van de eindproducten naar de afnemers worden geschapen.

(129)

De productiecapaciteit van de spaanplaatfabriek wordt op ongeveer […] m3 ruwe spaanplaten en […] m3 platen met een deklaag geraamd. De afzet zou een omvang van […] m3 ruwe spaanplaten en […] m3 platen met een deklaag bereiken. Het verschil tussen de veronderstelde capaciteiten en de vooruitzichten voor de afzet ontstaat doordat een aanzienlijk deel van de spaanplaten van een deklaag wordt voorzien. Voor de totale vraag naar hout wordt […] m3 per jaar aangegeven. De jaarlijkse behoefte aan lijn en chemicaliën wordt op […] t en de jaarlijkse behoefte aan brandstof op […] t geraamd.

(130)

Ook bij spaanplaten wordt het hout vanuit een straal van ongeveer 100 km aan de fabriek geleverd. De dagelijkse behoefte werd op […] m3 rondhout, […] m3 verpakkingshout en […] m3 spanen vastgesteld. De vervoerscapaciteit wordt voor rondhout op […] m3 en voor verpakkingshout en spanen op […] m3 becijferd. Dat levert 72 ritten per dag op met een behoefte aan 72 chauffeurs en 14 extra krachten alsook 5 mechanici, wat in totaal tot 91 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen zou leiden. Zonder de extra krachten worden in het segment materiaalleveringen aan de spaanplaatfabriek 77 arbeidsplaatsen geschapen.

(131)

Een veronderstelde afzet van […] m3 per jaar zou op basis van 251 werkdagen een omvang van […] m3 spaanplaten per dag opleveren die in vrachtwagens met een inhoud van […] m3 worden vervoerd. Indien men van de geraamde 71 chauffeurs, 14 extra krachten en 5 mechanici de extra krachten aftrekt, kunnen voor het vervoer van het eindproduct naar de afnemers 76 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen worden erkend.

(132)

Duitsland heeft geen toelichting gegeven bij de 19 onrechtstreekse arbeidsplaatsen die in het segment lijm-, brandstof- en melaminepapiervervoer naar beide fabrieken moeten worden geschapen. De Commissie beschouwt dit cijfer evenwel als realistisch.

(133)

Zij gaat er dan ook van uit dat binnen het vervoerssegment in totaal 264 onrechtstreekse arbeidsplaatsen kunnen worden geschapen.

(134)

De houtverwerking vindt als tweede belangrijke bron van onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen op 251 dagen per jaar plaats.

(135)

Voor de productie van OSB is een dagelijkse hoeveelheid van […] m3 hout nodig, waarvan 95 % mechanisch en 5 % manueel wordt verwerkt. De mechanische verwerking van […] m3 vereist 25 ploegen van telkens 2 machinisten en 2 houtarbeiders, alsook één extra arbeider per 6 ploegen; elke ploeg realiseert per dag […] m3, wat 54 arbeidsplaatsen oplevert. De manuele verwerking van […] m3 vereist 13 bosarbeiders die per dag […] m3 realiseren. Volgens Duitsland ontstaan naast de 67 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen 13 arbeidsplaatsen voor extra krachten, wat in totaal 80 arbeidsplaatsen oplevert. Van de 67 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen ontstaan er echter slechts 61 in het steungebied of in naburige steungebieden, zodat enkel deze in rekening kunnen worden gebracht.

(136)

Voor de productie van spaanplaten is een dagelijkse hoeveelheid van […] m3 hout nodig, waarvan 95 % mechanisch en 5 % manueel wordt verwerkt. Aan de hand van dezelfde berekeningen als voor de bosbouwactiviteiten voor de OSB-productie komt Duitsland op 41 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen, inclusief 5 banen voor extra krachten. Van de 41 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen ontstaan er echter slechts 32 in het steungebied of in naburige steungebieden, zodat enkel daarmee rekening moet worden gehouden.

(137)

Bij een dagelijkse hoeveelheid van […] m3 verpakkingshout gaat Duitsland ervan uit dat onrechtstreeks 36 arbeidsplaatsen ontstaan bij de houtkap, het vervoer en de sortering, 7 arbeidsplaatsen voor extra krachten en 7 arbeidsplaatsen voor de materiaalinkoop, logistiek enz. ontstaan. Van de 43 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen ontstaan er echter slechts 38 in het steungebied of in naburige steungebieden.

(138)

Bij de bosbouwactiviteiten worden zodoende volgens de Commissie in totaal 131 arbeidsplaatsen onrechtstreeks geschapen.

(139)

Duitsland heeft geen toelichting gegeven bij het scheppen van 51 arbeidsplaatsen plus 6 extra krachten in de dienstensector en voor accommodatie en verbruiksgoederen. Aangezien een aantal van deze arbeidsplaatsen door beide fabrieken kunnen worden gedeeld, beschouwt de Commissie een raming van slechts 45 onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen als realistisch.

(140)

Op basis van al het voorgaande bedraagt het totale aantal in het steungebied of in naburige steungebieden onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen 440. Los van de reeds bestaande onrechtstreekse arbeidsplaatsen die enkel worden behouden, zou het totale aantal onrechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen 407 bedragen. Vergeleken met de 355 rechtstreeks geschapen arbeidsplaatsen overstijgt het verhoudingscijfer in beide gevallen (440 of 407) 100 %, wat een factor „regionale gevolgen” (M) van 1,5 oplevert.

6.3.4.   MAXIMAAL TOEGESTANE STEUNINTENSITEIT VOOR HET INVESTERINGSPROJECT

(141)

De maximaal toegestane steunintensiteit wordt op grond van punt 3.10 van de MSF 1998 berekend aan de hand van de formule R × T × I × M (30).

(142)

Omdat de factor mededinging T bij de twee betrokken producten verschillend is (hij bedraagt 1 bij OSB en 0,75 bij spaanplaten), moet worden vastgesteld hoe de gecombineerde factor mededinging voor het gehele project dient te worden berekend. De MSF 1998 geeft daaromtrent geen uitsluitsel.

(143)

In een gelijkaardige zaak, die eveneens onder de MSF 1998 valt en twee producten met verschillende mededingingsfactoren betrof (steunmaatregel C 15/06 Pilkington (31)) stelde de Commissie vast dat een weging van beide mededingingsfactoren aan de hand van het respectieve aandeel van de investeringen voor beide producten kunstmatig zou zijn, omdat het project in kwestie op een volledig geïntegreerde productielocatie betrekking had. De Commissie ging voor de weging dan ook uit van de verhouding van de geschapen capaciteit voor beide producten.

(144)

Het project in kwestie heeft, zoals in hoofdstuk 2.3 van dit besluit wordt uiteengezet, betrekking op twee met elkaar verbonden fabrieken (een OSB-fabriek en een spaanplaatfabriek) die door een gemeenschappelijke technische infrastructuur en een gezamenlijke administratie verbonden zijn. De voor steun in aanmerking komende kosten kunnen per fabriek worden opgedeeld. Bijgevolg kan in dit geval, in tegenstelling tot bij de Pilkington-beschikking, aan de hand van de verhouding van de voor steun in aanmerking komende investeringskosten voor beide producten een gecombineerde factor mededinging worden berekend.

(145)

In zijn opmerkingen bij het besluit tot inleiding van de procedure stelt Duitsland als derde mogelijkheid voor de weging van de verschillende mededingingsfactoren van beide producten voor om daartoe de dekkingsbijdragen (32) van beide productie-installaties te gebruiken. Volgens Duitsland zou daardoor worden gewaarborgd dat met de bijdrage van beide betrokken producten tot het bedrijfsresultaat rekening wordt gehouden.

(146)

Afhankelijk van de gevolgde raming zou de gecombineerde factor mededinging voor het gehele investeringsproject 0,86 (berekening aan de hand van de verhouding van de capaciteiten (33)), 0,85 (berekening aan de hand van de verhouding van de investeringskosten (34)) of 0,92 (berekening aan de hand van de verhouding van de dekkingsbijdragen (35)) bedragen.

(147)

Daar de twee andere voor de berekening van de maximaal toegestane steunintensiteit benodigde factoren 0,8 („verhouding kapitaal/arbeid”, I) en 1,5 („regionale gevolgen”, M) zijn, volgt daaruit volgens punt 3.10 van de MSF 1998 op grond van de formule R × T × I × M uiteindelijk een maximaal toegestane steunintensiteit van 36,12 %, 35,70 % of 38,64 %. De door Duitsland aangemelde steunintensiteit van 35 % is dan ook in ieder geval met de MSF 1998 verenigbaar.

(148)

Het is dan ook overbodig vast te stellen aan de hand van welke raming de gecombineerde factor mededinging dient te worden berekend. De door Duitsland voorgestelde raming (die tot het gunstigste resultaat leidt) moet echter in elk geval worden verworpen, voor zover deze op gegevens van 2004 is gebaseerd die ten tijde van de aanmelding niet beschikbaar waren.

6.3.5.   GEEN TERUGVORDERINGSBEVEL

(149)

Zoals reeds vermeld, heeft Duitsland reeds steunbedragen ten belope van in totaal […] EUR aan de begunstigden uitbetaald (van het toegezegde totale bedrag van 69 797 988 EUR).

(150)

In haar opmerkingen stelde de KronoGroup zich op het standpunt dat de Commissie de voorlopige terugvordering van de steun volgens artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 had moeten gelasten.

(151)

Een terugvorderingsbevel is een buitengewone maatregel die de Commissie enkel mag nemen wanneer aan de specifieke, in artikel 11 van Procedureverordening (EG) nr. 659/1999 genoemde voorwaarden is voldaan. De KronoGroup heeft geen overtuigende argumenten naar voren gebracht waaruit blijkt dat aan die voorwaarden is voldaan; een terugvorderingsbevel zou in de onderhavige zaak in ieder geval niet passend zijn geweest.

VII.   CONCLUSIE

(152)

De Commissie stelt vast dat Duitsland de betrokken staatssteun in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU heeft toegekend. De door Duitsland toegepaste steunintensiteit van 35 % is echter met de MSF 1998 verenigbaar. Bijgevolg dient de steun in kwestie als met de interne markt verenigbaar te worden beschouwd.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun van Duitsland ten gunste van Glunz AG en OSB Deutschland GmbH voor een bedrag van 69 797 988 EUR is volgens artikel 107, lid 3, onder a), VWEU met de interne markt verenigbaar.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2011.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 VEG respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 87 en 88 VEG.

(2)  PB C 263 van 22.10.2005, blz. 7.

(3)  PB C 107 van 7.4.1998, blz. 7.

(4)  Jurispr. 2004, blz. II-4177.

(5)  Zie zaak C-199/06, CELF, Jurispr. 2008, blz. I-469, punten 60-64.

(6)  Zie voetnoot 2.

(7)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(8)  Jurispr. 2008, blz. I-6619.

(9)  Steunmaatregel N 209/99 — Schrijven van de Commissie D/105751 van 2.8.2000.

(10)  Steunmaatregel N 702/97 — Schrijven van de Commissie D/12438 van 30.12.1999. Valt onder het beroepsgeheim.

(11)  Valt onder het beroepsgeheim.

(12)  De inlichtingen werden door het advocatenkantoor Luther, Willma, Buchholz, Baierlein und Nierer in naam van de ondernemingen van de KronoGroup verstrekt.

(13)  „Structural Panel Supply and Demand in Europe”, 10 december 2003.

(14)  Deze regio was volgens de in de periode 2000-2006 geldende Duitse regionale-steunkaart geen steungebied.

(15)  Prof. Collignon is lid van de raad van commissarissen van Glunz AG.

(16)  PB C 340 van 27.11.1999, blz. 8.

(17)  Jaako Pöyry Consulting: „The Development of Wood-Based Panel Industry — Capacity Utilisation Rate and Substitution between OSB and Particle board in the European Economic Area 1993-1998”, 20 juni 2000.

(18)  „Expert Opinion on OSB Substitution Potential of Plywood and Mill Capacity Calculations”. Jaakko Pöyry, 15 september 2000. „Substitution between OSB and Plywood in the European Economic Area”. Jaakko Pöyry, 13 februari 2001.

(19)  Zie ook zaak IV/M.599 — Noranda Forest/Glunz (PB C 298 van 11.11.1995).

(20)  Michel Vernois, Centre Technique du Bois et de l’Ameublement, Parijs, rapport „Market Structure and Competition in the European Wood Industry”, 2001

(21)  Jaako Pöyry Consulting: „The Development of Particle board and OSB Consumption and Capacity Utilisation Rate in the EEA 1993-1998”, 14 april 2000.

(22)  Zie voetnoot 19.

(23)  Voor de berekening van het gemiddelde jaarlijkse groeipercentage in een periode van vijf jaar zijn gegevens over het schijnbare verbruik uit een periode van zes jaar nodig.

(24)  Jaakko Pöyry: „The development of wood-based panels consumption in the EEA 1993-1999”.

(25)  Rapport van Jaakko Pöyry: „The development of OSB and Plywood Consumption in the European Economic Area 1993-1998”.

(26)  In de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking en interieurbekleding.

(27)  In haar samenstelling ten tijde van de oorspronkelijke aanmelding in 2000.

(28)  In de eindproducten verpakking, omheiningen, dakstoel, vloerbedekking en interieurbekleding.

(29)  Voltijdse vaste arbeidsplaatsen die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

(30)  Waarbij „R” voor de maximaal toegestane steunintensiteit voor grote ondernemingen in het betrokken steungebied staat, „T” voor de mededinging, „I” voor de verhouding kapitaal/arbeid en „M” voor de regionale gevolgen.

(31)  PB L 49 van 20.2.2009, blz. 18.

(32)  De dekkingsbijdrage is het verschil tussen de opbrengsten en de variabele kosten per product. De dekkingsbijdrage kan als de bijdrage worden beschouwd die een product tot het dekken van de vaste kosten levert. Anders uitgedrukt duidt de dekkingsbijdrage de hoogte van de winst per verkochte eenheid aan.

(33)  In de aanmelding wordt de productiecapaciteit van de nieuwe OSB-fabriek op […] m3 (42 %) en die van de nieuwe spaanplaatfabriek op […] m3 (58 %) geraamd. Dat resulteert in een gecombineerde factor mededinging van 0,42 × 1 + 0,58 × 0,75 = 0,86.

(34)  De voor steun in aanmerking komende kosten van de OSB-fabriek bedragen 81,8 miljoen EUR (41 %) en die van de spaanplaatfabriek 117,6 miljoen EUR (59 %). Dat resulteert in een gecombineerde factor mededinging van 0,41 × 1 + 0,59 × 0,75 = 0,85.

(35)  In 2004 bedroeg de relatieve dekkingsbijdrage van de OSB-fabriek volgens Duitsland 68,5 % en die van de spaanplaatfabriek 31,5 %. Dat resulteert in een gecombineerde factor mededinging van 0,685 × 1 + 0,315 × 0,75 = 0,92.


RICHTSNOEREN

3.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 228/37


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 augustus 2011

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 betreffende monetaire statistieken en statistieken inzake financiële instellingen en markten

(ECB/2011/13)

(2011/525/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid de artikelen 5.1, 12.1 en 14.3,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2008 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2008/32) (2),

Overwegende:

(1)

Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (3) ontnam instellingen voor elektronisch geld hun status van kredietinstelling.

(2)

Bijgevolg is het noodzakelijk de reikwijdte, frequentie en uiterste termijn van de rapportage door instellingen voor elektronisch geld te wijzigen om te verzekeren dat de geëigende statistische informatie betreffende elektronisch geld wordt verzameld. Rapportage dient met name een alomvattend toezicht mogelijk te maken op alle uitgevers van elektronisch geld die geen kredietinstellingen zijn, ongeacht of zij voldoen aan de definitie van „monetaire financiële instelling”. Daarnaast dient de lijst van termen van Richtsnoer ECB/2007/9 van 1 augustus 2007 betreffende monetaire statistieken en statistieken inzake financiële instellingen en markten (4) te worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtsnoer ECB/2007/9 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt als volgt vervangen:

„Artikel 5

Statistieken betreffende elektronisch geld

De kenmerken van systemen voor elektronisch geld in de EU, de beschikbaarheid van de desbetreffende statistische informatie en de ermee verband houdende compilatiemethoden worden jaarlijks door de ECB, in samenwerking met de NCB’s, vastgesteld en geregistreerd. NCB’s rapporteren statistische gegevens betreffende elektronisch geld uitgegeven door alle MFI’s waaraan geen vrijstelling is verleend op grond van artikel 8, lid 1 van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), conform de lijst van posten opgesomd in tabel 1 van deel 2 van bijlage III bij dit richtsnoer.

Maandelijkse of driemaandelijkse gegevens worden ten minste tweemaal per jaar aan de ECB gerapporteerd, uiterlijk op de laatste werkdag van april (tot en met de gegevens van einde maart) en van oktober (tot en met de gegevens van einde september). Afhankelijk van de beschikbaarheid van de gegevens bij de NCB’s kunnen maandelijks of driemaandelijks frequentere gegevensoverdrachten plaatsvinden uiterlijk op de laatste werkdag van de maand na het einde van de referentieperiode. Indien geen actuele gegevens beschikbaar zijn, gebruiken NCB’s waar mogelijk ramingen of voorlopige gegevens.

Deze rapportage bestrijkt instellingen voor elektronisch geld met als hoofdactiviteit financiële intermediatie in de vorm van het uitgeven van elektronisch geld, die derhalve voldoen aan de definitie van MFI, en instellingen voor elektronisch geld wier hoofdactiviteit niet bestaat in financiële intermediatie in de vorm van het uitgeven van elektronisch geld, die derhalve niet voldoen aan de definitie van MFI. Deze rapportage omvat ook de rapportage door kleine MFI’s waaraan een vrijstelling is verleend op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), ongeacht of het kredietinstellingen zijn of niet.

NCB’s rapporteren statistische gegevens conform de lijst van posten in tabel 2 van deel 2 van bijlage III bij dit richtsnoer. Gegevens van uitgevers van elektronisch geld die niet voldoen aan de definitie van MFI en die derhalve niet zijn onderworpen aan regelmatige statistische rapportagevereisten van balansposten, worden gerapporteerd voor zover NCB’s dergelijke gegevens kunnen verkrijgen van hun respectieve toezichthoudende autoriteiten of van andere passende bronnen.

De reeksen worden jaarlijkse aan de ECB gerapporteerd, uiterlijk op de laatste werkdag van de maand na het einde van de referentieperiode. Indien geen gegevens beschikbaar zijn, gebruiken NCB’s waar mogelijk ramingen of voorlopige gegevens.”.

2)

Bijlage III wordt overeenkomstig bijlage I bij dit richtsnoer gewijzigd.

3)

De lijst van termen wordt overeenkomstig bijlage II bij dit richtsnoer gewijzigd.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit richtsnoer treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht aan alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 augustus 2011.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.

(3)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

(4)  PB L 341 van 27.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE I

Deel 2 van bijlage III wordt als volgt vervangen:

„DEEL 2

Statistieken betreffende elektronisch geld

Gegevens van overige MFI’s (standen)

Tabel 1

Maandelijkse of driemaandelijkse statistische rapportagevereisten waarvoor geen vrijstelling is verleend op grond van artikel 8, lid 1 van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32)

BALANSPOSTEN

A.

Binnenland

B.

Overige deelnemende lidstaten

C.

Rest van de wereld

D.

Niet toe te rekenen

PASSIVA

9

Deposito’s (alle valuta’s)

 

 

 

 

9e

Deposito’s — euro

 

 

 

 

9.1e

Onmiddellijk opvraagbaar

 

 

 

 

waarvan elektronisch geld

 

 

 

 

9.1.1e

Op hardware gebaseerd elektronisch geld

 

 

 

 

9.1.2e

Op software gebaseerd elektronisch geld

 

 

 

 

9x

Deposito’s — vreemde valuta’s

 

 

 

 

9.1x

Onmiddellijk opvraagbaar

 

 

 

 

waarvan elektronisch geld

 

 

 

 

9.1.1x

Op hardware gebaseerd elektronisch geld

 

 

 

 

9.1.2x

Op software gebaseerd elektronisch geld

 

 

 

 

Totaal elektronisch geld

 

 

 

 


Tabel 2

Jaarlijkse statistische rapportagevereisten betreffende elektronisch geld uitgegeven door alle instellingen voor elektronisch geld die geen kredietinstellingen zijn.

BALANSPOSTEN

A.

Binnenland

B.

Overige deelnemende lidstaten

C.

Rest van de wereld

D.

Niet toe te rekenen

Totaal activa/passiva:

 

 

 

 

waarvan deposito’s van elektronisch geld (alle valuta’s)”

 

 

 

 


BIJLAGE II

De lijst van termen wordt als volgt gewijzigd:

1)

De definitie van „elektronisch geld” wordt als volgt vervangen:

„Elektronisch geld: elektronisch, waaronder magnetisch, opgeslagen monetaire waarde, vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, uitgegeven in ruil voor ontvangen geld ten behoeve van het verrichten van betalingstransacties, en aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van het elektronisch geld.”

2)

De definitie van „instelling voor elektronisch geld” wordt als volgt vervangen:

„Instelling voor elektronisch geld: een rechtspersoon waaraan vergunning is verleend tot het uitgeven van elektronisch geld.”

3)

De definitie van „Geldmiddelen” wordt als volgt vervangen:

„Geldmiddelen (funds): contanten, giraal geld en elektronisch geld.”

4)

De definitie van „Geldmarktfondsen (MMF’s)” wordt als volgt vervangen:

„Geldmarktfondsen (MMF’s): zoals gedefinieerd in artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32).”