ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 231

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

61e jaargang
2 juli 2018


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2018/C 231/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2018/C 231/02

Zaak C-574/15: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 mei 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Varese — Italië) — Strafzaak tegen Mauro Scialdone (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Bescherming van de financiële belangen van de Unie — Artikel 4, lid 3, VEU — Artikel 325, lid 1, VWEU — Richtlijn 2006/112/EG — PIF-overeenkomst — Sancties — Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel — Verzuim om binnen de bij de wet gestelde termijn de btw af te dragen die is verschuldigd op grond van de jaarlijkse aangifte — Nationale regeling die alleen voorziet in een vrijheidsstraf wanneer het bedrag van de niet-betaalde btw een bepaalde strafbaarheidsdrempel overschrijdt — Nationale regeling waarbij een lagere strafbaarheidsdrempel wordt vastgesteld ten aanzien van het verzuim om bronbelasting af te dragen in het kader van de inkomstenbelasting)

2

2018/C 231/03

Zaak C-82/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 mei 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — België) — K.A. e.a./Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing — Grenscontroles, asiel en immigratie — Artikel 20 VWEU — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 7 en 24 — Richtlijn 2008/115/EG — Artikelen 5 en 11 — Derdelander tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd — Verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging met een burger van de Europese Unie die zijn recht op vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend — Weigering de aanvraag te behandelen)

3

2018/C 231/04

Gevoegde zaken C-331/16 en 366/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 mei 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, en door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — Nederland, België) — K. / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-331/16), H. F. / Belgische Staat (C-366/16) [Prejudiciële verwijzing — Burgerschap van de Europese Unie — Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 27, lid 2, tweede alinea — Beperking van het inreisrecht en van het verblijfsrecht om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid — Verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid — Gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt — Persoon van wie de asielaanvraag is afgewezen om redenen vallend onder artikel 1, afdeling F, van het Verdrag van Genève of onder artikel 12, lid 2, van richtlijn 2011/95/EU — Artikel 28, lid 1 — Artikel 28, lid 3, onder a) — Bescherming tegen verwijdering — Verblijf in de lidstaat van ontvangst gedurende de laatste tien jaar — Dwingende redenen van openbare veiligheid — Begrip]

4

2018/C 231/05

Zaak C-376/16 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 mei 2018 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)/European Dynamics Luxembourg SA, European Dynamics Belgium SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE [Hogere voorziening — Overheidsopdrachten voor diensten — Externe dienstverlening voor programma- en projectbeheer alsook technische bijstand op IT-gebied — Cascadeprocedure — Artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie — Artikel 76 en artikel 84, lid 1, van Reglement voor de procesvoering van het Gerecht — Verbod om ultra petita te beslissen — Afweging van subcriteria binnen de gunningscriteria — Kennelijke beoordelingsfouten — Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Artikel 100, lid 2 — Besluit tot afwijzing van de offerte — Ontoereikende motivering — Verlies van een kans — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie — Vordering tot schadevergoeding]

6

2018/C 231/06

Zaak C-684/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2017 door Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 september 2017 in zaak T-83/16, Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba SpA/EUIPO

6

2018/C 231/07

Zaak C-685/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2017 door Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 september 2017 in zaak T-84/16: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA en Banca Widiba SpA/EUIPO

7

2018/C 231/08

Zaak C-168/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 5 maart 2018 — Pensions-Sicherungs-Verein VVaG / Günther Bauer

7

2018/C 231/09

Zaak C-175/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 maart 2018 door PTC Therapeutics International Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-718/15, PTC Therapeutics International Ltd/Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

8

2018/C 231/10

Zaak C-178/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 maart 2018 door MSD Animal Health Innovation GmbH, Intervet international BV tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-729/15, MSD Animal Health Innovation GmbH en Intervet international BV/Europees Geneesmiddelenbureau

9

2018/C 231/11

Zaak C-203/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 20 maart 2018 — Deutsche Post AG, Klaus Leymann / Land Nordrhein-Westfalen

10

2018/C 231/12

Zaak C-210/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Schienen-Control Kommission (Oostenrijk) op 23 maart 2018 — WESTbahn Management GmbH / ÖBB-Infrastruktur AG

10

2018/C 231/13

Zaak C-224/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Budimex S.A.

11

2018/C 231/14

Zaak C-225/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Grupa Lotos S.A.

11

2018/C 231/15

Zaak C-227/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság (Hongarije) op 3 april 2018 — VE / WD

12

2018/C 231/16

Zaak C-228/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 3 april 2018 — Gazdasági Versenyhivatal / Budapest Bank Nyrt. e.a.

13

2018/C 231/17

Zaak C-235/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Vega International Car Transport and Logistic — Trading GmbH

14

2018/C 231/18

Zaak C-262/18 P: Hogere voorziening, ingesteld op 16 april 2018 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-216/15, Dôvera zdravotná poist'ovňa, a.s. / Europese Commissie

14

2018/C 231/19

Zaak C-280/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 24 april 2018 — Alain Flausch, Andrea Bosco, Estienne Roger Jean Pierre Albrespy, Somateio Syndesmos Iiton, Somateio Elliniko Diktyo — Filoi tis Fisys, Somateio Syllogos Prostasias kai Perithalpsis Agias Zonis — SPPAZ / Ypourgos Perivallontos kai Energeias, Ypourgos Oikonomikon, Ypourgos Tourismou, Ypourgos Naftilias kai Nisiotikis Politikis

16

2018/C 231/20

Zaak C-312/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 mei 2018 door Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH, Société traitements chimiques des métaux tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 maart 2018 in zaak T-361/17, Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH, Société traitements chimiques des métaux/Europese Commissie

17

 

Gerecht

2018/C 231/21

Zaken T-429/13 en T-451/13: Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — Bayer CropScience e.a. / Commissie [Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stoffen clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid — Herziening van de goedkeuring — Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 — Verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten — Artikel 49, lid 2, van verordening nr. 1107/2009 — Voorzorgsbeginsel — Evenredigheid — Recht om te worden gehoord — Niet-contractuele aansprakelijkheid]

18

2018/C 231/22

Zaak T-584/13: Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — BASF Agro e.a. / Commissie [Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof fipronil — Herziening van de goedkeuring — Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 — Verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten — Artikel 49, lid 2, van verordening nr. 1107/2009 — Voorzorgsbeginsel — Effectbeoordeling]

19

2018/C 231/23

Zaak T-283/15: Arrest van het Gerecht van 8 mei 2018 — Esso Raffinage/ECHA [REACH — Beoordeling van het dossier — Nalevingscontrole van registraties — Controle van de ingediende informatie en follow-up van de beoordeling van het dossier — Niet-nalevingsverklaring — Bevoegdheid van het Gerecht — Beroep tot nietigverklaring — Voor beroep vatbare handeling — Rechtstreekse en individuele geraaktheid — Ontvankelijkheid — Rechtsgrondslag — Artikelen 41, 42 en 126 van verordening (EG) nr. 1907/2006]

20

2018/C 231/24

Zaak T-205/16: Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — Litouwen/Commissie (Cohesiefonds — Van financiering uitgesloten uitgaven — Technische bijstand voor het beheer van het cohesiefonds in Litouwen — Btw — Artikel 11, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 16/2003 — Verlaging van de financiële bijstand)

21

2018/C 231/25

Zaak T-626/16: Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Troszczynski/Parlement (Regeling inzake de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement — Vergoeding voor kosten van parlementaire bijstand — Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen — Bevoegdheid van de secretaris-generaal — Electa una via — Rechten van de verdediging — Bewijslast — Motiveringsplicht — Politieke rechten — Gelijke behandeling — Misbruik van bevoegdheid — Onafhankelijkheid van de leden van het Europees Parlement — Feitelijke vergissing — Evenredigheid)

21

2018/C 231/26

Zaak T-675/16: Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk mycard2go — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001] — Motiveringsplicht — Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, eerste volzin, van verordening 2017/1001)]

22

2018/C 231/27

Zaak T-676/16: Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk mycard2go — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]]

23

2018/C 231/28

Zaak T-712/16: Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Deutsche Lufthansa/Commissie (Mededinging — Concentraties — Luchtvaartmarkt — Beschikking waarbij een concentratie verenigbaar met de interne markt wordt verklaard mits bepaalde verbintenissen worden nagekomen — Verzoek om opheffing van een deel van de verplichtingen die het voorwerp uitmaken van de verbintenissen — Evenredigheid — Gewettigd vertrouwen — Beginsel van behoorlijk bestuur — Misbruik van bevoegdheid)

23

2018/C 231/29

Zaak T-818/16: Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Netflix International en Netflix/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steun die Duitsland voornemens is te verlenen ten gunste van de filmproductie en filmdistributie — Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar wordt verklaard met de interne markt — Niet individueel geraakt — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt — Niet-ontvankelijkheid)

24

2018/C 231/30

Zaak T-860/16: Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk mycard2go — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]]

25

2018/C 231/31

Zaak T-23/17: Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Barnett / EESC (Openbare dienst — Ambtenaren — Ouderdomspensioen — Voortijdige pensionering zonder vermindering van pensioenrechten — Maatregel die voorheen was opgenomen in artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut — Dienstbelang — Uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring, gewezen door het Gerecht voor ambtenarenzaken — Aansprakelijkheid)

25

2018/C 231/32

Zaak T-387/17: Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Triggerball/EUIPO (Vorm van een balachtig voorwerp met kanten) [Uniemerk — Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk — Vorm van een sterk geribbelde bal — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

26

2018/C 231/33

Zaak T-199/18: Beroep ingesteld op 16 maart 2018 — SCF Terminal (Cyprus) en S H B/Raad e.a.

26

2018/C 231/34

Zaak T-230/18: Beroep ingesteld op 6 april 2018 — Czarnecki/Parlement

27

2018/C 231/35

Zaak T-238/18: Beroep ingesteld op 12 april 2018 — Netflix International en Netflix/Commissie

28

2018/C 231/36

Zaak T-239/18: Beroep ingesteld op 17 april 2018 — SKS Import Export/Commissie

29

2018/C 231/37

Zaak T-241/18: Beroep ingesteld op 18 april 2018 — Bruno / Commissie

29

2018/C 231/38

Zaak T-242/18: Beroep ingesteld op 18 april 2018 — VV / Commissie

30

2018/C 231/39

Zaak T-243/18: Beroep ingesteld op 20 april 2018 — VW / Commissie

31

2018/C 231/40

Zaak T-244/18: Beroep ingesteld op 20 april 2018 — Synergy Hellas / Commissie

31

2018/C 231/41

Zaak T-250/18: Beroep ingesteld op 23 april 2018 — RATP/Commissie

32

2018/C 231/42

Zaak T-255/18: Beroep ingesteld op 23 april 2018 — US/ECB

33

2018/C 231/43

Zaak T-256/18: Beroep ingesteld op 24 april 2018 — Arezzo Indústria e Comércio/EUIPO (SCHUTZ)

34

2018/C 231/44

Zaak T-261/18: Beroep ingesteld op 26 april 2018 — Roxtec/EUIPO — Wallmax (Weergave van een zwart vierkant met daarin zeven concentrische blauwe cirkels)

35

2018/C 231/45

Zaak T-263/18: Beroep ingesteld op 26 april 2018 — Meblo Trade/EUIPO — Meblo Int (MEBLO)

35

2018/C 231/46

Zaak T-265/18: Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Biernacka-Hoba/EUIPO — Formata Bogusław Hoba (Formata)

36

2018/C 231/47

Zaak T-267/18: Beroep ingesteld op 30 april 2018 — Iceland Foods/EUIPO — Íslandsstofa (INSPIRED BY ICELAND)

37

2018/C 231/48

Zaak T-268/18: Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Sandrone/EUIPO — J. Garcia Carrion (Luciano Sandrone)

38

2018/C 231/49

Zaak T-269/18: Beroep ingesteld op 2 mei 2018 — Inditex/EUIPO — Ffauf (ZARA)

38

2018/C 231/50

Zaak T-271/18: Beroep ingesteld op 3 mei 2018 — Mauritsch/INEA

39

2018/C 231/51

Zaak T-276/18: Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Julius-K9/EUIPO — El Corte Inglés (K9 UNIT)

40

2018/C 231/52

Zaak T-277/18: Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — Zitro IP/EUIPO (PICK & WIN MULTISLOT)

40

2018/C 231/53

Zaak T-279/18: Beroep ingesteld op 30 april 2018 — Alliance Pharmaceuticals/EUIPO — AxiCorp (AXICORP ALLIANCE)

41

2018/C 231/54

Zaak T-287/18: Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — M. I. Industries/EUIPO — Natural Instinct (Nature’s Variety Instinct)

42

2018/C 231/55

Zaak T-288/18: Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — M. I. Industries/EUIPO — Natural Instinct (NATURE’S VARIETY INSTINCT)

43

2018/C 231/56

Zaak T-290/18: Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — Agmin Italy/Commissie

43

2018/C 231/57

Zaak T-291/18: Beroep ingesteld op 7 mei 2018 — Biedermann Technologies/EUIPO (Compliant Constructs)

45

2018/C 231/58

Zaak T-296/18: Beroep ingesteld op 7 mei 2018 — Polskie Linie Lotnicze LOT/Commissie

45

2018/C 231/59

Zaak T-300/18: Beroep ingesteld op 13 mei 2018 — Yanukovych/Raad

46

2018/C 231/60

Zaak T-301/18: Beroep ingesteld op 13 mei 2018 — Yanukovych/Raad

48


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2018/C 231/01)

Laatste publicatie

PB C 221 van 25.6.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 211 van 18.6.2018

PB C 200 van 11.6.2018

PB C 190 van 4.6.2018

PB C 182 van 28.5.2018

PB C 166 van 14.5.2018

PB C 161 van 7.5.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 mei 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Varese — Italië) — Strafzaak tegen Mauro Scialdone

(Zaak C-574/15) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Bescherming van de financiële belangen van de Unie - Artikel 4, lid 3, VEU - Artikel 325, lid 1, VWEU - Richtlijn 2006/112/EG - PIF-overeenkomst - Sancties - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Verzuim om binnen de bij de wet gestelde termijn de btw af te dragen die is verschuldigd op grond van de jaarlijkse aangifte - Nationale regeling die alleen voorziet in een vrijheidsstraf wanneer het bedrag van de niet-betaalde btw een bepaalde strafbaarheidsdrempel overschrijdt - Nationale regeling waarbij een lagere strafbaarheidsdrempel wordt vastgesteld ten aanzien van het verzuim om bronbelasting af te dragen in het kader van de inkomstenbelasting))

(2018/C 231/02)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Varese

Partij in de strafzaak

Mauro Scialdone

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en artikel 325, lid 1, VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij wordt bepaald dat het verzuim om binnen de bij de wet gestelde termijn de belasting over de toegevoegde waarde (btw) af te dragen die is verschuldigd op grond van de aangifte voor een bepaald belastingjaar, alleen een strafbaar feit is dat met een vrijheidsstraf wordt bestraft wanneer het bedrag van de onbetaalde btw een strafbaarheidsdrempel van 250 000 EUR overschrijdt, terwijl een strafbaarheidsdrempel van 150 000 EUR is vastgesteld voor de inbreuk die bestaat in het verzuim om bronbelasting af te dragen in het kader van de inkomstenbelasting.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 mei 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — België) — K.A. e.a./Belgische Staat

(Zaak C-82/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Grenscontroles, asiel en immigratie - Artikel 20 VWEU - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7 en 24 - Richtlijn 2008/115/EG - Artikelen 5 en 11 - Derdelander tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd - Verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging met een burger van de Europese Unie die zijn recht op vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend - Weigering de aanvraag te behandelen))

(2018/C 231/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K. A., M. Z., M. J., N. N. N., O. I. O., R. I., B. A.

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

1)

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, met name de artikelen 5 en 11 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een praktijk van een lidstaat die inhoudt dat hij een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging die op zijn grondgebied is ingediend door een derdelander, familielid van een Unieburger die de nationaliteit van die lidstaat bezit en zijn recht op vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend, niet in aanmerking neemt op de enkele grond dat deze derdelander de toegang tot dat grondgebied is verboden.

2)

Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:

het zich verzet tegen een praktijk van een lidstaat die inhoudt dat een dergelijke aanvraag niet in aanmerking wordt genomen op die enkele grond, zonder dat is onderzocht of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen die Unieburger en genoemde derdelander dat de weigering om aan laatstgenoemde een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen tot gevolg zou hebben dat de betrokken Unieburger feitelijk gedwongen is het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten, zodat hem het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd;

wanneer de burger van de Unie meerderjarig is, het alleen in uitzonderlijke gevallen — waarin de betrokkene, gelet op alle relevante omstandigheden, op geen enkele wijze kan worden gescheiden van het familielid van wie hij afhankelijk is — voorstelbaar is dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze kan rechtvaardigen dat aan de betrokken derdelander op grond van die bepaling een afgeleid verblijfsrecht wordt toegekend;

wanneer de burger van de Unie minderjarig is, bij de beoordeling of van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding sprake is, in het belang van het kind rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, met name de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate waarin het een affectieve relatie met elk van zijn ouders heeft en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het werd gescheiden van de ouder die onderdaan van een derde land is. Voor de vaststelling dat van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding sprake is, is het niet voldoende dat er met deze onderdaan een gezinsband bestaat, of dat nu een biologische dan wel juridische is, noch is het daarvoor noodzakelijk dat het kind samenwoont met die onderdaan;

het niet van belang is dat de afhankelijkheidsverhouding waarop de derdelander zich ter ondersteuning van zijn verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging beroept, is ontstaan nadat ten aanzien van hem een inreisverbod was vastgesteld;

het niet van belang is dat het tegen de derdelander uitgevaardigde inreisverbod definitief was geworden op het moment waarop de derdelander zijn verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging indiende, en

het niet van belang is dat het inreisverbod dat is uitgevaardigd tegen de derdelander die een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging heeft ingediend, is gerechtvaardigd door het niet voldoen aan een terugkeerverplichting. Wanneer redenen van openbare orde de rechtvaardigingsgrond voor een dergelijke beslissing waren, kunnen deze er alleen toe leiden dat die derdelander een afgeleid verblijfsrecht op grond van dat artikel wordt ontzegd, wanneer uit een concrete beoordeling van alle omstandigheden van het geval in het licht van het evenredigheidsbeginsel, het belang van het eventuele kind of de eventuele kinderen en de grondrechten blijkt dat de betrokkene een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt.

3)

Artikel 5 van richtlijn 2008/115 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale praktijk op grond waarvan ten aanzien van een derdelander tegen wie reeds een terugkeerbesluit met een daaraan gekoppeld inreisverbod is uitgevaardigd dat nog geldig is, een terugkeerbesluit wordt vastgesteld zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de aspecten van zijn gezins- en familieleven, waaronder met name het belang van zijn minderjarige kind, die zijn vermeld in een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging die na de vaststelling van een dergelijk inreisverbod is ingediend, behalve wanneer de betrokkene die aspecten reeds eerder had kunnen aanvoeren.


(1)  PB C 145 van 25.4.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 mei 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, en door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen — Nederland, België) — K. / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-331/16), H. F. / Belgische Staat (C-366/16)

(Gevoegde zaken C-331/16 en 366/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Europese Unie - Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 27, lid 2, tweede alinea - Beperking van het inreisrecht en van het verblijfsrecht om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid - Verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid - Gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt - Persoon van wie de asielaanvraag is afgewezen om redenen vallend onder artikel 1, afdeling F, van het Verdrag van Genève of onder artikel 12, lid 2, van richtlijn 2011/95/EU - Artikel 28, lid 1 - Artikel 28, lid 3, onder a) - Bescherming tegen verwijdering - Verblijf in de lidstaat van ontvangst gedurende de laatste tien jaar - Dwingende redenen van openbare veiligheid - Begrip])

(2018/C 231/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechters

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: K. (C-331/16), H. F. (C-366/16)

Verwerende partijen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-331/16,), Belgische Staat (C-366/16)

Dictum

1)

Artikel 27, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer ten aanzien van een burger van de Europese Unie of een onderdaan van een derde land, familielid van een dergelijke burger, die de toekenning van een recht van verblijf op het grondgebied van een lidstaat aanvraagt, in het verleden een besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus is gegeven krachtens artikel 1, afdeling F, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en aangevuld door het op 31 januari 1967 te New York gesloten Protocol betreffende de status van vluchtelingen, of krachtens artikel 12, lid 2, van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, de bevoegde autoriteiten van die staat op grond daarvan niet automatisch mogen oordelen dat de loutere aanwezigheid van de betrokkene op dat grondgebied, ongeacht of er gevaar voor recidive bestaat, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die de vaststelling van maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid kan rechtvaardigen.

Het bestaan van een dergelijke bedreiging moet worden vastgesteld op basis van een beoordeling door de bevoegde instanties van het gastland van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon, waarbij rekening moet worden gehouden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, inzonderheid de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen, het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid en het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling. Bij die globale beoordeling moet ook in aanmerking worden genomen hoeveel tijd verstreken is sinds het vermoede plegen van de misdrijven of handelingen en hoe de betrokkene zich nadien heeft gedragen, met name om uit te maken of uit dat gedrag blijkt dat de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 VEU bedoelde fundamentele waarden aantast en dat daardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. De enkele omstandigheid dat het vroegere gedrag van die betrokken persoon zich heeft voorgedaan in de specifieke historische en maatschappelijke context van zijn land van herkomst, die zich niet opnieuw zal voordoen in het gastland, staat aan die vaststelling niet in de weg.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten de bevoegde instanties van het gastland voorts de bescherming van het betrokken fundamentele belang van de samenleving afwegen tegen de belangen van de betrokken persoon met betrekking tot de uitoefening van zijn vrijheid van verkeer en van verblijf als burger van de Unie en zijn recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven.

2)

Artikel 28, lid 1, van richtlijn 2004/38 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de maatregelen die worden overwogen meebrengen dat de betrokken persoon van het grondgebied van het gastland wordt verwijderd, die lidstaat rekening moet houden met de aard en de ernst van het aan die persoon verweten gedrag, de duur en, in voorkomend geval, de rechtmatigheid van zijn verblijf in die lidstaat, de tijd die sinds het hem verweten gedrag verstreken is, zijn gedrag gedurende die tijd, de mate waarin hij een actueel gevaar voor de samenleving vormt alsook de hechtheid van de maatschappelijke en culturele banden en familiebanden met die lidstaat.

Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op de burger van de Europese Unie die niet beschikt over een duurzaam verblijfsrecht in het gastland in de zin van artikel 16 en van artikel 28, lid 2, van die richtlijn.


(1)  PB C 326 van 5.9.2016.

PB C 343 van 19.9.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 mei 2018 — Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)/European Dynamics Luxembourg SA, European Dynamics Belgium SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE

(Zaak C-376/16 P) (1)

([Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor diensten - Externe dienstverlening voor programma- en projectbeheer alsook technische bijstand op IT-gebied - Cascadeprocedure - Artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie - Artikel 76 en artikel 84, lid 1, van Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Verbod om ultra petita te beslissen - Afweging van subcriteria binnen de gunningscriteria - Kennelijke beoordelingsfouten - Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Artikel 100, lid 2 - Besluit tot afwijzing van de offerte - Ontoereikende motivering - Verlies van een kans - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie - Vordering tot schadevergoeding])

(2018/C 231/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: N. Bambara, gemachtigde, bijgestaan door P. Wytinck en B. Hoorelbeke, avocats)

Andere partijen in de procedure: European Dynamics Luxembourg SA, European Dynamics Belgium SA, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordigers: M. Sfyri, C.-N. Dede en V. Alevizopoulou, dikigoroi)

Dictum

1)

De punten 2 tot en met 5 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 27 april 2016, European Dynamics Luxembourg e.a./EUIPO (T-556/11, EU:T:2016:248), worden vernietigd.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De vordering tot schadevergoeding van European Dynamics Luxembourg SA, European Dynamics Belgium SA en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE in de zaak T-556/11, wordt afgewezen.

4)

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), European Dynamics Luxembourg SA, European Dynamics Belgium SA en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE dragen hun eigen kosten van de procedure in hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 402 van 31.10.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/6


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2017 door Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 september 2017 in zaak T-83/16, Banca Monte dei Paschi di Siena en Banca Widiba SpA/EUIPO

(Zaak C-684/17 P)

(2018/C 231/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) (vertegenwoordigers: L. Trevisan, D. Contini, avvocati)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 17 mei 2018 heeft het Hof van Justitie (Tiende Kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/7


Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2017 door Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 september 2017 in zaak T-84/16: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA en Banca Widiba SpA/EUIPO

(Zaak C-685/17 P)

(2018/C 231/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Banca Monte dei Paschi di Siena SpA, Wise Dialog Bank SpA (Banca Widiba SpA) (vertegenwoordigers: L. Trevisan, D. Contini, avvocati)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 17 mei 2018 heeft het Hof van Justitie (Tiende Kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 5 maart 2018 — Pensions-Sicherungs-Verein VVaG / Günther Bauer

(Zaak C-168/18)

(2018/C 231/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pensions-Sicherungs-Verein VVaG

Verwerende partij: Günther Bauer

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 8 van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (1) van toepassing wanneer uitkeringen uit hoofde van een bedrijfspensioenregeling worden verstrekt via een voor één of meer bedrijfstakken geldende pensioeninstelling die is onderworpen aan het toezicht van de toezichthoudende autoriteit voor de financiële markt, deze instelling om financiële redenen de uitkeringen met de vereiste toestemming van de toezichthoudende autoriteit verlaagt en de werkgever naar nationaal recht weliswaar jegens vroegere werknemers dient in te staan voor deze verlaging, maar zijn insolventie ertoe leidt dat hij zijn verplichting tot vergoeding van deze verlaging niet kan nakomen?

2)

Ingeval de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

Onder welke omstandigheden kunnen de door de vroegere werknemer wegens de insolventie van de werkgever bij de uitkering van de bedrijfspensioenvoorziening geleden verliezen als kennelijk onevenredig worden beschouwd en daardoor lidstaten worden verplicht om een minimumbescherming te waarborgen, hoewel de voormalige werknemer minstens de helft van de uitkeringen die uit zijn opgebouwde pensioenrechten voortvloeien ontvangt?

3)

Ingeval de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

Heeft artikel 8 van de richtlijn 2008/94/EG rechtstreekse werking en verleent het, wanneer een lidstaat deze richtlijn niet of op onjuiste wijze in nationaal recht heeft omgezet, de particulier rechten waarop deze zich voor de nationale rechter tegenover de lidstaat kan beroepen?

4)

Ingeval de derde prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is een privaatrechtelijke instelling een openbaar lichaam van de lidstaat indien deze instelling door de lidstaat — voor de werkgevers verplicht — is aangewezen als waarborgorgaan bij insolventie voor de bedrijfspensioenvoorziening, is onderworpen aan het toezicht van de toezichthoudende autoriteit voor de financiële markten, de voor de waarborg bij insolventie vereiste premies krachtens publiekrecht invordert bij de werkgevers en als een overheidsorgaan de voorwaarden van gedwongen tenuitvoerlegging kan creëren door het verrichten van een bestuurshandeling?


(1)  PB 2008, L 283, blz. 36.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/8


Hogere voorziening ingesteld op 6 maart 2018 door PTC Therapeutics International Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-718/15, PTC Therapeutics International Ltd/Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

(Zaak C-175/18 P)

(2018/C 231/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PTC Therapeutics International Ltd (vertegenwoordigers: G. Castle, Solicitor, B. Kelly, Solicitor, K. Ewert, Rechtsanwalt, M. Demetriou QC, C. Thomas, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau, European Confederation of Pharmaceutical Entrepreneurs (Eucope)

Conclusies

toewijzing van de hogere voorziening en vernietiging van het arrest van het Gerecht;

nietigverklaring van het op 25 november 2015 aan PTC medegedeelde besluit van het EMA om bepaalde informatie vrij te geven op grond van de transparantieverordening (1);

terugverwijzing van dit besluit naar het EMA voor nader onderzoek en overleg met PTC aangaande het weglaten van vertrouwelijke passages; en

verwijzing van het EMA in PTC’s gerechts- en andere kosten en uitgaven in verband met deze zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

Het arrest dient om onderstaande redenen te worden vernietigd:

het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de betrokken documenten beschermd werden door een algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid;

het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de betrokken documenten in hun geheel commercieel vertrouwelijke informatie vormen, die is beschermd door artikel 4, lid 2, van de transparantieverordening;

het Gerecht heeft verzuimd in aanmerking te nemen dat de betrokken documenten onder de bescherming van artikel 4, lid 3, van de transparantieverordening zouden moeten vallen; en

het EMA heeft verzuimd de wettelijk vereiste belangenafweging te maken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/9


Hogere voorziening ingesteld op 7 maart 2018 door MSD Animal Health Innovation GmbH, Intervet international BV tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-729/15, MSD Animal Health Innovation GmbH en Intervet international BV/Europees Geneesmiddelenbureau

(Zaak C-178/18 P)

(2018/C 231/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: MSD Animal Health Innovation GmbH, Intervet international BV (vertegenwoordigers: P. Bogaert, advocaat, B. Kelly, Solicitor, J. Stratford QC, C. Thomas, Barrister)

Andere partij in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau

Conclusies

toewijzing van de hogere voorziening en vernietiging van het arrest van het Gerecht;

nietigverklaring van het op 3 december 2015 aan rekwirantes medegedeelde besluit van het EMA om bepaalde informatie vrij te geven op grond van de transparantieverordening (1); en

verwijzing van de Commissie in rekwirantes’ gerechts- en andere kosten en uitgaven in verband met deze zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

Het arrest dient om onderstaande redenen te worden vernietigd:

het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de betrokken documenten beschermd werden door een algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid;

het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de betrokken documenten in hun geheel commercieel vertrouwelijke informatie vormen, die is beschermd door artikel 4, lid 2, van de transparantieverordening;

het Gerecht heeft verzuimd in aanmerking te nemen dat de betrokken documenten onder de bescherming van artikel 4, lid 3, van de transparantieverordening zouden moeten vallen; en

het EMA heeft verzuimd de wettelijk vereiste belangenafweging te maken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 20 maart 2018 — Deutsche Post AG, Klaus Leymann / Land Nordrhein-Westfalen

(Zaak C-203/18)

(2018/C 231/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Deutsche Post AG, Klaus Leymann

Verwerende partij: Land Nordrhein-Westfalen

Prejudiciële vragen

1)

Moet de uitzonderingsbepaling in artikel 13, lid 1, onder d), van verordening (EG) nr. 561/2006 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, zoals gewijzigd bij artikel 45, punt 2, van verordening (EU) nr. 165/2014 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014, aldus worden uitgelegd dat zij alleen betrekking heeft op voertuigen of combinaties van voertuigen die uitsluitend worden ingezet voor postbezorging in het kader van de universele dienst, of kan ook aan die bepaling zijn voldaan wanneer de voertuigen of combinaties van voertuigen overwegend of voor een — op andere wijze bepaald — deel worden ingezet voor postbezorging in het kader van de universele dienst?

2)

Moet in het kader van de onder 1) genoemde uitzonderingsbepaling bij de beoordeling of voertuigen of combinaties van voertuigen uitsluitend of eventueel overwegend of voor een — op andere wijze bepaald — deel worden ingezet voor postbezorging in het kader van de universele dienst, worden afgegaan op het algemene gebruik van een voertuig of combinatie van voertuigen of van het concrete gebruik van een voertuig of combinatie van voertuigen voor één welbepaalde rit?


(1)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60, blz. 1).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Schienen-Control Kommission (Oostenrijk) op 23 maart 2018 — WESTbahn Management GmbH / ÖBB-Infrastruktur AG

(Zaak C-210/18)

(2018/C 231/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Schienen-Control Kommission

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WESTbahn Management GmbH

Verwerende partij: ÖBB-Infrastruktur AG

Prejudiciële vragen

1)

Dient punt 2, onder a), van bijlage II bij richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1) (PB 2012 L 343, blz. 32) aldus te worden uitgelegd dat onder de daar vermelde „passagiersstations, de gebouwen en andere voorzieningen daarvan” de infrastructuurelementen „passagiersperrons” in de zin van het tweede gedachtestreepje van bijlage I bij die richtlijn vallen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Dient punt 1, onder c), van bijlage II bij voornoemde richtlijn aldus te worden uitgelegd dat het daar vermelde „gebruik van de spoorweginfrastructuur” het gebruik van passagiersperrons in de zin van het tweede gedachtestreepje van bijlage I bij die richtlijn omvat?


(1)  PB 2012, L 343, blz. 32.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Budimex S.A.

(Zaak C-224/18)

(2018/C 231/13)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Budimex S.A.

Verwerende partij: Minister Finansów

Prejudiciële vraag

Is er voor bij een transactie betrokken partijen die zijn overeengekomen dat het voor de betaling van de vergoeding voor werkzaamheden op het gebied van bouw en bouw-montage van essentieel belang is dat de verrichting daarvan door de aanbestedende dienst wordt aanvaard in een certificaat van oplevering, sprake van diensten die krachtens een dergelijke transactie worden verricht in de zin artikel 63 van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1, zoals gewijzigd) op het tijdstip waarop: — de werkzaamheden op het gebied van bouw en bouw-montage daadwerkelijk worden verricht of — deze werkzaamheden door de aanbestedende dienst worden aanvaard in een certificaat van oplevering?


(1)  PB L 347, blz. 1.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Grupa Lotos S.A.

(Zaak C-225/18)

(2018/C 231/14)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Grupa Lotos S.A.

Verwerende partij: Minister Finansów

Prejudiciële vraag

Verzetten artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) en de beginselen van neutraliteit en evenredigheid zich niet tegen een regeling als die van artikel 88, lid 1, punt 4, van de ustawa o podatku od towarów i usług van 11 maart 2004 (Dz. U. 2011, nr. 177, volgnr. 1054, zoals gewijzigd; momenteel Dz. U. 2017, nr. 1221, zoals gewijzigd), welke het recht van belastingplichtigen op aftrek of teruggaaf van de voorbelasting uitsluit in het geval van door hen verworven accommodatie en cateringdiensten, met uitzondering van bereide maaltijden voor passagiers die worden aangeschaft door belastingplichtigen die passagiersvervoersdiensten aanbieden, ook wanneer deze wijzigingen in de wet zijn ingevoerd op grond van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (2)?


(1)  PB L 347, blz. 1.

(2)  PB L 145, blz. 1.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság (Hongarije) op 3 april 2018 — VE / WD

(Zaak C-227/18)

(2018/C 231/15)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budai Központi Kerületi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VE

Verwerende partij: WD

Prejudiciële vragen

1)

Kan een contractueel beding als eerlijk, dat wil zeggen duidelijk en begrijpelijk, worden aangemerkt, wanneer het het wisselkoersrisico bij de consument legt en is opgesteld (in de vorm van een door de verkoper gebruikte algemene contractvoorwaarde waarover niet individueel is onderhandeld) op grond van de bij wet en noodzakelijkerwijs in algemene bewoordingen voorgeschreven informatieplicht, zonder dat het evenwel een uitdrukkelijke waarschuwing bevat dat het bedrag van de aflossingstermijnen die krachtens de kredietovereenkomst moeten worden betaald, het bedrag van de inkomsten van de consument, zoals door de verkoper in het kader van het solvabiliteitsonderzoek bepaald, kan overstijgen — of een aanzienlijk groter deel daarvan kan uitmaken –, rekening houdend met de economische gevolgen alsook met het feit dat de relevante nationale regeling een schriftelijke concrete beschrijving van het risico voorschrijft in plaats van een loutere vermelding dat het risico bestaat en door wie het wordt gedragen, en dat volgens punt 74 van het arrest van het Hof in zaak C-26/13 een beroepshalve handelende contractpartij de consument niet alleen moet wijzen op het risico, maar er ook voor moet zorgen dat hij aan de hand van de verstrekte informatie de — mogelijkerwijs aanzienlijke — economische gevolgen kan inschatten van het feit dat hij het wisselkoersrisico draagt en, bijgevolg, beseft hoeveel de lening hem in totaal kost?

2)

Kan een contractueel beding als eerlijk, dat wil zeggen duidelijk en begrijpelijk, worden aangemerkt, wanneer het het wisselkoersrisico bij de consument legt en is opgesteld (in de vorm van een door de verkoper gebruikte algemene contractvoorwaarde waarover niet individueel is onderhandeld) op grond van de bij wet en noodzakelijkerwijs in algemene bewoordingen voorgeschreven informatieplicht, zonder dat het evenwel een uitdrukkelijke waarschuwing bevat dat in de kredietovereenkomst geen bovengrens is vastgesteld voor wisselkoersschommelingen, mede gelet op het feit dat volgens punt 74 van het arrest van het Hof in zaak C-26/13 een beroepshalve handelende contractpartij de consument niet alleen moet wijzen op het risico, maar er ook voor moet zorgen dat hij aan de hand van de verstrekte informatie de — mogelijkerwijs aanzienlijke — economische gevolgen kan inschatten van het feit dat hij het wisselkoersrisico draagt en, bijgevolg, beseft hoeveel de lening hem in totaal kost?

3)

Kan richtlijn 93/13/EEG (1), in het bijzonder de laatste overweging ervan, punt 1, onder o), van de bijlage erbij, artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 1, ervan, — met name in het licht van het onder meer in het arrest in zaak C-42/15 vervatte vereiste dat ter bescherming van de consument wordt voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties — aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen de rechtspraak, de juridische uitlegging of de regeling van een lidstaat op grond waarvan het rechtsgevolg (volledige ongeldigheid wegens strijdigheid met een wettelijk voorschrift, schadevergoeding of gevolg op basis van een andere rechtsgrond) dat in die lidstaat wordt verbonden aan een solvabiliteitsonderzoek dat onvoldoende grondig en uitgebreid is, dat de schuldenaar niet beschermt en waarbij onvoorzichtig te werk wordt gegaan (omdat bijvoorbeeld niet wordt ingegaan op het feit dat het wisselkoersrisico ertoe kan leiden dat het bedrag van de aflossingstermijnen en van de hoofdsom sterk kan stijgen), voor de consument nadeliger is dan herstel in de oorspronkelijke toestand (restitutio in integrum), waarbij de consument verlost wordt van het wisselkoersrisico (dat wil zeggen van de als gevolg van wisselkoersschommelingen gestegen aflossingstermijnen) en waarbij hem eventueel wordt toegestaan de hoofdsom van de lening in termijnen terug te betalen?

4)

Kunnen contractuele bedingen, in het licht van de in de twintigste overweging van richtlijn 93/13/EEG bedoelde gelegenheid die de consument dient te krijgen om kennis te nemen van alle bedingen en het in artikel 4, lid 2, en artikel 5 ervan vervatte vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering, als eerlijk worden aangemerkt wanneer de leningsovereenkomst een essentieel bestanddeel (bijvoorbeeld het voorwerp van de overeenkomst, namelijk het bedrag van de lening, de aflossingstermijnen en de rente) slechts meedeelt ter informatie, zonder te preciseren of de ter informatie verstrekte gegevens juridisch bindend zijn voor de contractpartijen?


(1)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 3 april 2018 — Gazdasági Versenyhivatal / Budapest Bank Nyrt. e.a.

(Zaak C-228/18)

(2018/C 231/16)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verweerster en verzoekster in cassatie: Gazdasági Versenyhivatal

Verzoeksters en verweersters in cassatie: Budapest Bank Nyrt., ING Bank NV, Magyarországi Fióktelepe, OTP Bank Nyrt., Kereskedelmi és Hitelbank Zrt., Magyar Külkereskedelmi Bank Zrt., ERSTE Bank Hungary Nyrt., Visa Europe Ltd, MasterCard Europe SA

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag [artikel 101, lid 1, VWEU] aldus worden uitgelegd dat sprake kan zijn van schending van deze bepaling door één enkele gedraging, zowel wegens het mededingingsbeperkende doel als wegens het mededingingsbeperkende effect ervan, die beide als afzonderlijke rechtsgrondslagen worden beschouwd?

2)

Kan artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag [artikel 101, lid 1, VWEU] aldus worden uitgelegd dat de in de onderhavige zaak tussen de betrokken Hongaarse banken gesloten overeenkomst, waarin de afwikkelingsvergoeding die de uitgevende banken ontvangen over transacties met MasterCard- én Visa-kaarten voor beide kredietkaartmaatschappijen op een uniform percentage is vastgesteld, naar haar strekking mededingingsbeperkend is?

3)

Kan artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag [artikel 101, lid 1, VWEU] aldus worden uitgelegd dat kredietkaartmaatschappijen die niet rechtstreeks hebben deelgenomen aan de vaststelling van de inhoud van de overeenkomst, maar de sluiting van de overeenkomst mogelijk hebben gemaakt en de overeenkomst hebben aanvaard en toegepast, ook als partij bij die overeenkomst moeten worden aangemerkt, of moeten deze maatschappijen worden geacht hun gedrag louter te hebben afgestemd op het gedrag van de banken die de overeenkomst hebben gesloten?

4)

Kan artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag [thans artikel 101, lid 1, VWEU] aldus worden uitgelegd dat, gelet op het voorwerp van het geding, voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een inbreuk op de mededingingsregels niet hoeft te worden uitgemaakt of het gaat om een deelname aan de overeenkomst dan wel om een afstemming van gedragingen op de door de aan de overeenkomst deelnemende banken gemaakte afspraken?


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 28 maart 2018 — Vega International Car Transport and Logistic — Trading GmbH

(Zaak C-235/18)

(2018/C 231/17)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vega International Car Transport and Logistic — Trading GmbH

Andere partij in de procedure: Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie (thans Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Warszawie)

Prejudiciële vraag

Vallen de verstrekking van tankkaarten en het onderhandelen over en financieren en afwikkelen van brandstofaankopen met behulp van dergelijke kaarten onder de bepaling van artikel 135, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) of kunnen dergelijke complexe handelingen worden aangemerkt als kettingtransacties met als voornaamste doel de levering van brandstof?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/14


Hogere voorziening, ingesteld op 16 april 2018 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-216/15, Dôvera zdravotná poist'ovňa, a.s. / Europese Commissie

(Zaak C-262/18 P)

(2018/C 231/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.J. Loewenthal, F. Tomat, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Dôvera zdravotná poist'ovňa a.s., Slowaakse Republiek, Union zdravotná poist'ovňa a.s.

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 5 februari 2018 in zaak T-216/15, Dôvera/Commissie vernietigen;

de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht;

subsidiair, de zaak zelf afdoen door gebruik te maken van de bevoegdheid waarover het Hof beschikt krachtens artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

de beslissing omtrent de kosten van de onderhavige procedure aanhouden, indien het Hof de zaak terugverwijst naar het Gerecht, of Dôvera zdravotná poist'ovňa a.s. en Union zdravotná poist'ovňa a.s. verwijzen in de kosten van de procedure, indien het Hof de zaak zelf afdoet.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht besluit (EU) 2015/248 van de Commissie van 15 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.23008 (2013/C) (ex 2013/NN) door de Slowaakse Republiek ten uitvoer gelegd ten gunste van Spoločná zdravotná poisťovňa a.s. (SZP) en Všeobecná zdravotná poisťovňa a.s. (VšZP) (PB 2015, L 41, blz. 25) nietig verklaard.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening tegen het bestreden arrest voert de Commissie drie middelen aan.

In de eerste plaats voert de Commissie aan dat het Gerecht is tekortgeschoten in de nakoming van de in artikel 36 en artikel 53, lid 1, van het Statuut van het Hof van Justitie neergelegde verplichting om zijn arresten met redenen te omkleden. In het bestreden arrest verklaart het Gerecht het litigieuze besluit nietig te verklaren door verzoeksters tweede middel in eerste aanleg gegrond te verklaren, volgens hetwelk de Commissie ten onrechte heeft geconcludeerd dat de Slowaakse verplichte ziekteverzekering hoofdzakelijk is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel. De rechtsnorm die het Gerecht in werkelijkheid heeft toegepast om dat besluit nietig te verklaren, wordt evenwel aangevoerd in verzoeksters eerste middel in eerste aanleg, dat inhoudt dat de loutere aanwezigheid van economische aspecten, een economische activiteit maakt van de aanbieding van een ziekteverzekering. Aangezien de rechtsnormen in verzoeksters eerste en tweede middel elkaar wederzijds uitsloten, begrijpt de Commissie niet op welke grond het litigieuze besluit nietig is verklaard.

In de tweede plaats voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het begrip „onderneming” als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU onjuist uit te leggen. In het bestreden arrest heeft het Gerecht zich aangesloten bij de conclusie van de Commissie dat de Slowaakse verplichte ziekteverzekering hoofdzakelijk was gebaseerd op het solidariteitsbeginsel, alsmede bij haar verklaring dat de economische aspecten van die verzekering waren ingevoerd om te waarborgen dat de sociale doelstellingen en solidariteitsdoelstellingen werden verwezenlijkt. Toch heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie een beoordelingsfout had gemaakt door te concluderen dat de activiteiten die ziekteverzekeringsmaatschappijen verrichten in het kader van de Slowaakse verplichte ziekteverzekering, niet van economische aard zijn. Het Gerecht is tot deze slotsom gekomen door te wijzen op de mogelijkheid voor de verzekeraars om winst te maken en deze gedeeltelijk te gebruiken en uit te keren, op de concurrentie tussen verzekeraars om klanten te werven, en op de kwaliteit van de diensten. Vervolgens heeft het Gerecht geoordeeld dat de loutere aanwezigheid van winstgerichte verzekeraars in Slowakije, van SZP en VZP ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU maakt door een besmettingseffect. Door aldus te oordelen, is het Gerecht voorbijgegaan aan de rechtspraak volgens welke een ziekteverzekeringsstelsel dat hoofdzakelijk is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel en waarvan de economische aspecten zijn ingevoerd om te zorgen voor de continuïteit van het stelsel en voor de verwezenlijking van de sociale doelstellingen en solidariteitsdoelstellingen waarop het is gebaseerd, niet-economisch is, zodat de ziekteverzekeringsmaatschappijen in het kader van dat stelsel actief zijn, geen ondernemingen zijn.

In de derde plaats stelt de Commissie dat het Gerecht de in eerste aanleg overgelegde bewijsstukken onjuist heeft opgevat door te oordelen dat er sprake was van een „intense en complexe concurrentie” tussen de ziekteverzekeringsmaatschappijen in Slowakije, terwijl het dossier enkel wees op een zeer beperkte concurrentie met betrekking tot de kosteloze verstrekking van niet-verplichte prestaties.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 24 april 2018 — Alain Flausch, Andrea Bosco, Estienne Roger Jean Pierre Albrespy, Somateio „Syndesmos Iiton”, Somateio „Elliniko Diktyo — Filoi tis Fisys”, Somateio „Syllogos Prostasias kai Perithalpsis Agias Zonis — SPPAZ” / Ypourgos Perivallontos kai Energeias, Ypourgos Oikonomikon, Ypourgos Tourismou, Ypourgos Naftilias kai Nisiotikis Politikis

(Zaak C-280/18)

(2018/C 231/19)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Alain Flausch, Andrea Bosco, Estienne Roger Jean Pierre Albrespy, Somateio „Syndesmos Iiton”, Somateio „Elliniko Diktyo — Filoi tis Fisys”, Somateio „Syllogos Prostasias kai Perithalpsis Agias Zonis — SPPAZ”

Verwerende partijen: Ypourgos Perivallontos kai Energeias, Ypourgos Oikonomikon, Ypourgos Tourismou, Ypourgos Naftilias kai Nisiotikis Politikis

Interveniënten: 105 Anonymi Touristiki kai Techniki Etaireia Ekmetallefsis Akiniton

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen de artikelen 6 en 11 van richtlijn 2011/92/EU (1), gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat daarmee verenigbaar zijn bepalingen van nationaal recht, als uiteengezet in de punten 8, 9 en 10 [van de verwijzingsbeslissing], volgens welke de procedures die voorafgaan aan een besluit tot goedkeuring van milieuvoorwaarden voor projecten en activiteiten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu hebben (openbaarmaking van milieueffectstudies, voorlichting en deelname van het publiek aan de raadpleging) voornamelijk door en onder het toezicht van de hogere bestuurlijke eenheid van de regio worden gevoerd, en niet van de betrokken gemeente?

2)

Kunnen de artikelen 6 en 11 van richtlijn 2011/92/EU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat daarmee verenigbaar is een nationale regeling, als uiteengezet in de punten 8, 9 en 10 [van de verwijzingsbeslissing], volgens welke de openbaarmaking van besluiten tot goedkeuring van milieuvoorwaarden voor projecten en activiteiten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu hebben, door de plaatsing daarvan op een speciale website voor iedere belanghebbende een vermoeden van volledige kennisneming schept met het oog op de uitoefening van de rechtsmiddelen waarin de geldende wetgeving voorziet (verzoek tot nietigverklaring bij de hoogste bestuursrechter) binnen een termijn van zestig dagen, in het licht van de wettelijke bepalingen betreffende de openbaarmaking van milieueffectstudies, de voorlichting en inspraak van het publiek in de procedure tot goedkeuring van milieuvoorwaarden voor de genoemde projecten en activiteiten, die het zwaartepunt van die procedures bij de hogere bestuurlijke eenheid van de regio leggen en niet bij de betrokken gemeente?


(1)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/17


Hogere voorziening ingesteld op 11 mei 2018 door Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH, Société traitements chimiques des métaux tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 maart 2018 in zaak T-361/17, Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH, Société traitements chimiques des métaux/Europese Commissie

(Zaak C-312/18 P)

(2018/C 231/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH, Société traitements chimiques des métaux (vertegenwoordigers: M. Brealey QC, I. Vandenborre, advocaat, S. Dionnet, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht van 21 maart 2018 in zaak T-361/17, Eco-Bat Technologies e.a./Commissie;

ontvankelijkverklaring van rekwirantes’ beroep, ingeschreven onder nummer T-361/17;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht ter nietigverklaring of vermindering van de geldboete die door de Commissie is opgelegd in haar aanvankelijke besluit, zoals gewijzigd bij het rectificatiebesluit;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de peildatum vast te stellen op grond van het aanvankelijke onvolledige besluit, in plaats van het volwaardige eindbesluit, dat geheel correct en volledig is (in het bijzonder met betrekking tot die elementen die het voorwerp zijn van het beroep). Zodoende heeft het Gerecht rekwirantes’ grondrechten geschonden (in het bijzonder hun recht van verdediging). Een persoon heeft het recht op een volledige beroepstermijn, vastgesteld vanaf de datum van het inhoudelijke rectificatiebesluit. Het Gerecht heeft tevens een onjuiste uitlegging gegeven aan de motiveringsplicht van de Commissie en aan het beginsel van behoorlijk bestuur, door aan te nemen dat rekwirantes hadden moeten teruggrijpen op veronderstellingen om volledig te kunnen begrijpen hoe de Commissie de hoogte van de geldboete heeft berekend.


Gerecht

2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/18


Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — Bayer CropScience e.a. / Commissie

(Zaken T-429/13 en T-451/13) (1)

([„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stoffen clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid - Herziening van de goedkeuring - Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 - Verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten - Artikel 49, lid 2, van verordening nr. 1107/2009 - Voorzorgsbeginsel - Evenredigheid - Recht om te worden gehoord - Niet-contractuele aansprakelijkheid”])

(2018/C 231/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij in de zaak T-429/13: Bayer CropScience AG (Monheim am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Nordlander, advocaat, en P. Harrison, solicitor)

Verzoekende partijen in de zaak T-451/13: Syngenta Crop Protection AG (Bazel, Zwitserland) en de 15 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Waelbroek, I. Antypas, advocaten, en D. Slater, solicitor, vervolgens D. Waelbroek en I. Antypas)

Verwerende partij in de zaken T-429/13 en T-451/13: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Ondrůšek en G. von Rintelen, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen in de zaken T-429/13 en T-451/13: Association générale des producteurs de maïs et autres céréales cultivées de la sous-famille des panicoïdées (AGPM) (Montardon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: L. Verdier en B. Trouvé, advocaten), The National Farmers’ Union (NFU) (Stoneleigh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: H. Mercer, QC, en N. Winter, solicitor), European Crop Protection Association (ECPA) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Abrahams, barrister, I. de Seze en É. Mullier, advocaten), Rapool-Ring GmbH Qualitätsraps deutscher Züchter (Isernhagen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Stallberg en U. Reese, vervolgens U. Reese en J. Szemjonneck, advocaten), European Seed Association (ESA) (Bruxelles) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. de Jong, P. Vlaemminck en B. Van Vooren, vervolgens P. de Jong, K. Claeyé en E. Bertolotto, advocaten), Agricultural Industries Confederation Ltd (Peterborough, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. de Jong, P. Vlaemminck en B. Van Vooren, vervolgens P. de Jong, K. Claeyé en E. Bertolotto, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij in de zaken T-429/13 en T-451/13: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, E. Karlsson, L. Swedenborg en C. Hagerman, gemachtigden), Union nationale de l’apiculture française (UNAF) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers in de zaak T-429/13: B. Fau en J.-F. Funke, advocaten, en in de zaak T-451/13: B. Fau), Deutscher Berufs- und Erwerbsimkerbund eV (Soltau, Duitsland), Österreichischer Erwerbsimkerbund (Großebersdorf, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Willand en B. Tschida, advocaten), Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel), Bee Life European Beekeeping Coordination (Bee Life) (Louvain-la-Neuve, België), Buglife — The Invertebrate Conservation Trust (Peterborough) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat), Stichting Greenpeace Council (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: B. Kloostra, advocaat)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2013 van de Commissie van 24 mei 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stoffen clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid betreft, en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten (PB 2013, L 139, blz. 12), en, ten tweede, in zaak T-541/13, een verzoek op grond van artikel 268 VWEU, strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden

Dictum

1)

De zaken T-429/13 en T-451/13 worden voor het eindarrest gevoegd.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Bayer CropScience AG, Syngenta Crop Protection AG en de overige verzoeksters wier namen in de bijlage staan vermeld dragen hun eigen kosten, alsmede die van de Europese Commissie, de Union nationale de l’apiculture française (UNAF), de Deutscher Berufs- und Erwerbsimkerbund eV en de Österreichische Erwerbsimkerbund.

4)

Het Koninkrijk Zweden draagt zijn eigen kosten.

5)

De Association générale des producteurs de maïs et autres céréales cultivées de la sous-famille des panicoïdées (AGPM), The National Farmers’ Union (NFU), de European Crop Protection Association (ECPA), Rapool-Ring GmbH Qualitätsraps deutscher Züchter, de European Seed Association (ESA), de Agricultural Industries Confederation Ltd, Pesticide Action Network Europe (PAN Europe), Bee Life European Beekeeping Coordination (Bee Life), Buglife — The Invertebrate Conservation Trust en de Stichting Greenpeace Council dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/19


Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — BASF Agro e.a. / Commissie

(Zaak T-584/13) (1)

([„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof fipronil - Herziening van de goedkeuring - Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 - Verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten - Artikel 49, lid 2, van verordening nr. 1107/2009 - Voorzorgsbeginsel - Effectbeoordeling”])

(2018/C 231/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: BASF Agro BV (Arnhem, Nederland) en de zes andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: J.-P. Montfort en M. Peristeraki, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Ondrůšek en G. von Rintelen, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: European Crop Protection Association (ECPA) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: I. de Seze, É. Mullier, advocaten en D. Abrahams, barrister), European Seed Association (ESA) (Brussel) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. de Jong, P. Vlaemminck en B. Van Vooren, vervolgens P. de Jong, K. Claeyé en E. Bertolotto, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Deutscher Berufs- und Erwerbsimkerbund eV (Soltau, Duitsland), Österreichischer Erwerbsimkerbund (Großebersdorf, Oostenrijk), Österreichischer Imkerbund (ÖIB) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Willand en B. Tschida, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 781/2013 van de Commissie van 14 augustus 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat de voorwaarden voor goedkeuring van de werkzame stof fipronil betreft, en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB 2013, L 219, blz. 22)

Dictum

1)

De artikelen 1, 3 en 4, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 781/2013 van de Commissie van 14 augustus 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, wat de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof fipronil betreft, en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten, die van BASF Agro BV en de overige verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage, en die van de European Crop Protection Association (ECPA) en de European Seed Association (ESA).

4)

De Deutsche Berufs- und Erwerbsimkerbund eV, de Österreichische Erwerbsimkerbund en de Österreichische Imkerbund (ÖIB) dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2014.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/20


Arrest van het Gerecht van 8 mei 2018 — Esso Raffinage/ECHA

(Zaak T-283/15) (1)

([„REACH - Beoordeling van het dossier - Nalevingscontrole van registraties - Controle van de ingediende informatie en follow-up van de beoordeling van het dossier - Niet-nalevingsverklaring - Bevoegdheid van het Gerecht - Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handeling - Rechtstreekse en individuele geraaktheid - Ontvankelijkheid - Rechtsgrondslag - Artikelen 41, 42 en 126 van verordening (EG) nr. 1907/2006”])

(2018/C 231/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Esso Raffinage (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Navin-Jones, solicitor)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: C. Jacquet, C. Schultheiss, W. Broere en M. Heikkilä, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: T. Henze, gemachtigde), Franse Republiek, (vertegenwoordigers: D. Colas en J. Traband, gemachtigden) en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. de Ree, M. Bulterman en M. Noort, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van de brief van ECHA van 1 april 2015 aan het Franse ministère de l’Écologie, du Développement durable, des Transports et du Logement (ministerie van Ecologie, Duurzame Ontwikkeling, Transport en Huisvesting), met als opschrift „Niet-nalevingsverklaring naar aanleiding van een dossierbeoordelingsbesluit uit hoofde van verordening (EG) nr. 1907/2006”

Dictum

1)

De brief van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 1 april 2015 aan het Franse ministère de l’Écologie, du Développement durable, des Transports et du Logement (ministerie van Ecologie, Duurzame Ontwikkeling, Transport en Huisvesting), met als opschrift „Niet-nalevingsverklaring naar aanleiding van een dossierbeoordelingsbesluit uit hoofde van verordening (EG) nr. 1907/2006”, met inbegrip van de bijlage daarbij, wordt nietig verkaard.

2)

Esso Raffinage en ECHA zullen elk hun eigen kosten dragen.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/21


Arrest van het Gerecht van 17 mei 2018 — Litouwen/Commissie

(Zaak T-205/16) (1)

((„Cohesiefonds - Van financiering uitgesloten uitgaven - Technische bijstand voor het beheer van het cohesiefonds in Litouwen - Btw - Artikel 11, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 16/2003 - Verlaging van de financiële bijstand”))

(2018/C 231/24)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas, R. Krasuckaitė en D. Stepanienė, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann en J. Jokubauskaitė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 969 final van de Commissie van 23 februari 2016 betreffende de verlaging van de steun uit het Cohesiefonds voor de verwezenlijking van het project „Technische bijstand voor het beheer van het Cohesiefonds in de Republiek Litouwen”, voor zover het voorziet in een verlaging van de steun met een bedrag van 137 864,61 EUR, dat overeenkomt met de btw-uitgaven.

Dictum

1)

Besluit C(2016) 969 final van de Commissie van 23 februari 2016 betreffende de verlaging van de steun uit het Cohesiefonds voor de verwezenlijking van het project „Technische bijstand voor het beheer van het Cohesiefonds in de Republiek Litouwen”, wordt nietig verklaard voor zover het voorziet in een verlaging van de steun met een bedrag van 137 864,61 EUR, dat overeenkomt met de btw-uitgaven.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Republiek Litouwen.


(1)  PB C 251 van 11.7.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/21


Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Troszczynski/Parlement

(Zaak T-626/16) (1)

((„Regeling inzake de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement - Vergoeding voor kosten van parlementaire bijstand - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen - Bevoegdheid van de secretaris-generaal - Electa una via - Rechten van de verdediging - Bewijslast - Motiveringsplicht - Politieke rechten - Gelijke behandeling - Misbruik van bevoegdheid - Onafhankelijkheid van de leden van het Europees Parlement - Feitelijke vergissing - Evenredigheid”))

(2018/C 231/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Ceccaldi, vervolgens F. Wagner, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: G. Corstens en S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 23 juni 2016 betreffende de invordering bij verzoekster van het ten onrechte als vergoeding voor parlementaire medewerkers betaalde bedrag van 56 554 EUR en van de daarop betrekking hebbende debetnota

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mylène Troszczynski draagt haar eigen kosten en de kosten van het Europees Parlement, daaronder begrepen die welke verband houden met de procedure in kort geding.


(1)  PB C 383 van 17.10.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/22


Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go)

(Zaak T-675/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk mycard2go - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001] - Motiveringsplicht - Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, eerste volzin, van verordening 2017/1001)”])

(2018/C 231/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wirecard AG (Aschheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Bayer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 juli 2016 (zaak R 282/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken mycard2go als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 juli 2016 (zaak R 282/2016-4) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van verzoekster, daaronder begrepen de door haar in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 410 van 7.11.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/23


Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go)

(Zaak T-676/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk mycard2go - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 231/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wirecard AG (Aschheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Bayer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 juli 2016 (zaak R 280/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken mycard2go als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wirecard AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 410 van 7.11.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/23


Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Deutsche Lufthansa/Commissie

(Zaak T-712/16) (1)

((„Mededinging - Concentraties - Luchtvaartmarkt - Beschikking waarbij een concentratie verenigbaar met de interne markt wordt verklaard mits bepaalde verbintenissen worden nagekomen - Verzoek om opheffing van een deel van de verplichtingen die het voorwerp uitmaken van de verbintenissen - Evenredigheid - Gewettigd vertrouwen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Misbruik van bevoegdheid”))

(2018/C 231/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Völcker, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, H. Leupold en I. Zaloguin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2016) 4964 final van de Commissie van 25 juli 2016 houdende afwijzing van verzoeksters verzoek tot opheffing van bepaalde verbintenissen die bij de beschikking van de Commissie van 4 juli 2005 tot goedkeuring van de concentratie in zaak COMP/M.3770 — Lufthansa/Swiss bindend waren verklaard

Dictum

1)

Besluit C(2016) 4964 final van de Commissie van 25 juli 2016 houdende afwijzing van het verzoek van Deutsche Lufthansa AG tot opheffing van bepaalde verbintenissen die bij de beschikking van de Commissie van 4 juli 2005 tot goedkeuring van de concentratie in zaak COMP/M.3770 — Lufthansa/Swiss bindend waren verklaard, wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op de route Zurich-Stockholm.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 462 van 12.12.2016.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/24


Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Netflix International en Netflix/Commissie

(Zaak T-818/16) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Steun die Duitsland voornemens is te verlenen ten gunste van de filmproductie en filmdistributie - Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar wordt verklaard met de interne markt - Niet individueel geraakt - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2018/C 231/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Netflix International BV (Amsterdam, Nederland) en Netflix, Inc. (Los Gatos, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Alberdingk Thijm, S. van Schaik, S. van Velze en E. H. Janssen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Samnadda, G. Braun en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2016/2042 van de Commissie van 1 september 2016 betreffende de steunmaatregel SA.38418 — 2014/C (ex 2014/N) die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de filmproductie en filmdistributie (PB 2016, L 314, blz. 63)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de verzoeken tot interventie die zijn ingediend door de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Filmförderungsanstalt.

3)

Netflix International BV en Netflix, Inc. worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie, behoudens de kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

4)

Netflix International, Netflix, de Commissie, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Filmförderungsanstalt zullen elk hun eigen kosten dragen in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/25


Arrest van het Gerecht van 15 mei 2018 — Wirecard/EUIPO (mycard2go)

(Zaak T-860/16) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk mycard2go - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 231/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wirecard AG (Aschheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Bayer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 3 oktober 2016 (zaak R 281/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken mycard2go als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wirecard AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/25


Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Barnett / EESC

(Zaak T-23/17) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Ouderdomspensioen - Voortijdige pensionering zonder vermindering van pensioenrechten - Maatregel die voorheen was opgenomen in artikel 9, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut - Dienstbelang - Uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring, gewezen door het Gerecht voor ambtenarenzaken - Aansprakelijkheid”))

(2018/C 231/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Inge Barnett (Roskilde, Denemarken) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino, X. Chamodraka, A. Carvajal en L. Camarena Januzec, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer en F.-M. Hislaire, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, primair strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het EESC van 21 maart 2016, vastgesteld ter uitvoering van het arrest van 22 september 2015, Barnett/EESC (F-20/14, EU:F:2015:107), houdende weigering om verzoekster voortijdig pensioen zonder vermindering van pensioenrechten te verlenen, en subsidiair tot verkrijging van de schade die zij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Inge Barnett wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 104 van 3.4.2017.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/26


Arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 — Triggerball/EUIPO (Vorm van een balachtig voorwerp met kanten)

(Zaak T-387/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een sterk geribbelde bal - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2018/C 231/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Triggerball GmbH (Baiern-Piusheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Emrich, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 april 2017 (zaak R 376/2017-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken in de vorm van een sterk geribbelde bal als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Triggerball GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/26


Beroep ingesteld op 16 maart 2018 — SCF Terminal (Cyprus) en S H B/Raad e.a.

(Zaak T-199/18)

(2018/C 231/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: SCF Terminal (Cyprus) LTD (Limassol, Cyprus) en S H B, Inc. (Monrovia, Liberië) (vertegenwoordigers: P. Tridimas, barrister, K. Kakoulli, P. Panayides en C. Pericleous, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Europese Centrale Bank, Eurogroep en Europese Unie

Conclusies

verweerders veroordelen tot het betalen van de bedragen die zijn vermeld in de bijlage bij dit verzoekschrift, vermeerderd met rente vanaf 26 maart 2013 tot op de datum van het arrest van het Gerecht;

verweerders verwijzen in de kosten.

Subsidiair:

vaststellen dat de Europese Unie en/of de verwerende instellingen op niet-contractuele basis aansprakelijk zijn;

vaststellen welke procedure moet worden gevolgd om te bepalen welke door verzoeksters daadwerkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt;

verweerders verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-197/18, JV Voscf e.a./Raad e.a.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/27


Beroep ingesteld op 6 april 2018 — Czarnecki/Parlement

(Zaak T-230/18)

(2018/C 231/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ryszard Czarnecki (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep;

nietigverklaring van het bestreden besluit van het Europees Parlement van 7 februari 2018;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het vermoeden van onschuld, het recht van verdediging en het beginsel van wapengelijkheid, evenals schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, het evenredigheidsbeginsel en het recht op vrijheid van meningsuiting.

2.

Tweede middel: een kennelijke beoordelingsfout, „fumus persecutionis” en misbruik van bevoegdheid.

3.

Derde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/28


Beroep ingesteld op 12 april 2018 — Netflix International en Netflix/Commissie

(Zaak T-238/18)

(2018/C 231/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Netflix International BV (Amsterdam, Nederland), Netflix, Inc. (Los Gatos, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: E. Batchelor, solicitor, N. Niejahr, B. Hoorelbeke en A. Patsa, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 8 november 2017 aangaande steunmaatregel SA.48950 (2017/N) betreffende de door Frankrijk aangemelde verlenging van de steunregeling voor de digitalisering van cinematografische erfgoedwerken;

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 november 2017 aangaande steunmaatregel SA.48907 (2017/N) betreffende de door Frankrijk aangemelde verlenging van de steunregeling voor audiovisueel werk (speelfilms en creatieve documentaires);

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 november 2017 aangaande steunmaatregel SA.48699 (2017/N) betreffende de door Frankrijk aangemelde verlenging van de regeling voor automatische steun voor de productie en voorbereiding van cinematografische werken, en

verwijzing van de Commissie in haar eigen kosten en die van Netflix in verband met deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters één middel aan.

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie artikel 108, lid 3, VWEU heeft geschonden door bij haar onderzoek naar de betrokken door Frankrijk aangemelde staatssteunregelingen, waarop de bestreden besluiten betrekking hebben, niet de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden. De Commissie had de formele onderzoeksprocedure moeten inleiden voor elk van de drie staatssteunregelingen, aangezien zij ernstige moeilijkheden ondervond bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de regelingen met de gemeenschappelijke markt. Door na te laten de formele onderzoeksprocedure in te leiden, heeft de Commissie de in Artikel 108, lid 2, VWEU vervatte procedurele rechten van verzoeksters geschonden.

Verzoeksters betogen dat het bestaan van ernstige moeilijkheden blijkt uit:

de omstandigheden en de lengte van de voorbereidende onderzoeksprocedures die hebben geleid tot de vaststelling van de bestreden besluiten, en

de inhoud van de bestreden besluiten, in het bijzonder in verband met de financieringsmechanismen van de staatssteunregelingen en de verenigbaarheid van de staatssteunregelingen met ander Unierecht dan de bepalingen betreffende staatssteun.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/29


Beroep ingesteld op 17 april 2018 — SKS Import Export/Commissie

(Zaak T-239/18)

(2018/C 231/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société Kammama Saber (S.K.S.) Import Export (Sousse Jaouhara, Tunesië) (vertegenwoordiger: H. Chelly, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

gedelegeerde verordening (EU) 2018/212 van de Commissie van 13 december 2017 gedeeltelijk nietig verklaren wat betreft de toevoeging van Tunesië aan de lijst van landen waarvan de AML/CFT-regelgeving (regelgeving voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering) volgens de verklaring van de Commissie strategische tekortkomingen vertoont;

de Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid van de Commissie en schending van wezenlijke vormvoorschriften, in die zin dat de Commissie haar bevoegdheden heeft overschreden met betrekking tot de associatieovereenkomst tussen Tunesië en de Europese Unie, krachtens welke zij de kwestie had moeten voorleggen aan de Associatieraad om het geschil te beslechten of, subsidiair, partijen de gelegenheid te bieden de noodzakelijke maatregelen te nemen ter bescherming van hun belangen.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout wat betreft de beoordeling van Tunesië die is gemaakt door, ten eerste, de Europese Unie en, ten tweede, de Financial Action Task Force. In dit verband betoogt verzoekster dat de Commissie niet de juiste maatregelen heeft getroffen om de door de bestreden gedelegeerde verordening teweeggebrachte vergroting van het risico voor de economische ontwikkeling van Tunesië te beheersen.

3.

Derde middel: schending van de Unieverdragen, in het bijzonder artikel 216, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarin is bepaald dat internationale overeenkomsten verbindend zijn voor de instellingen.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/29


Beroep ingesteld op 18 april 2018 — Bruno / Commissie

(Zaak T-241/18)

(2018/C 231/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Bruno (Sint-Pieters-Woluwe, België) (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te verklaren en vast te stellen,

het besluit van het TAOBG van 4 juli 2017 wordt nietig verklaard;

voor zover nodig, het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van de klacht van 18 januari 2018 wordt nietig verklaard;

de verwerende partij wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting van de Europese Commissie bij de toepassing van de artikelen 11, lid 1, en 12, lid 1, van bijlage VIII bij het Statuut, aangezien de Commissie bij dat besluit haar verzoek heeft afgewezen om haar de uitkering bij vertrek in de zin van artikel 12, lid 2, van die bijlage toe te kennen, en haar zodoende de toepassing van artikel 11, lid 1, van bijlage VIII heeft opgelegd, dat echter niet van toepassing is op haar geval.

2.

Tweede middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid, aangezien bovengenoemde statutaire bepalingen wegens het bestaan van een lacune in de wetgeving in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/30


Beroep ingesteld op 18 april 2018 — VV / Commissie

(Zaak T-242/18)

(2018/C 231/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: VV (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van 19 juni 2017 en, voor zover nodig, het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht van 18 januari 2018 nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vraagt de verzoekende partij om nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/322/16 — Administrateurs op het vakgebied audit (AD 5/AD 7) (PB 2016, C 171A, blz. 1) om haar niet toe te laten tot het vergelijkend onderzoek, aangezien zij niet heeft aangetoond in het bezit te zijn van een universitair diploma waaruit een opleiding van ten minste drie jaar blijkt op de gebieden zoals aangegeven in de aankondiging van dat vergelijkend onderzoek.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan ontoereikende motivering van het bestreden besluit.

2.

Tweede middel, ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten van de jury bij de beoordeling van de informatie op het sollicitatieformulier van de verzoekende partij. De jury heeft de aankondiging van het vergelijkend onderzoek miskend door zich op het standpunt te stellen dat zij niet over een opleidingsniveau beschikte dat overeenkwam met een volledige universitaire studie van ten minste drie jaar, afgesloten met een diploma, dat nodig is voor toelating tot het vergelijkend onderzoek.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/31


Beroep ingesteld op 20 april 2018 — VW / Commissie

(Zaak T-243/18)

(2018/C 231/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: VW (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te verklaren en vast te stellen,

het besluit van het TABG van 26 juni 2017 wordt nietig verklaard;

voor zover nodig, het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van de klacht van 19 januari 2018 wordt nietig verklaard;

de verwerende partij wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste primair aangevoerde middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut, aangezien het in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling zoals verankerd in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten alsmede met artikel 52 van dat Handvest.

2.

Tweede subsidiair aangevoerde middel, voor het geval waarin de verzoekende partij zich niet kan beroepen op artikel 20 van bijlage VIII bij het Statuut, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting van de verwerende instelling bij de uitlegging van artikel 27 van bijlage VIII bij het Statuut en, nog meer subsidiair, voor het geval er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling zoals met name neergelegd in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten en schending van het evenredigheidsbeginsel in de zin van artikel 52 van dat Handvest.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/31


Beroep ingesteld op 20 april 2018 — Synergy Hellas / Commissie

(Zaak T-244/18)

(2018/C 231/40)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: d.d. Synergy Hellas Anonymi Emporiki Etaireia Parochis Ypiresion Pliroforikis (Αthene, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Damis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep toewijzen;

besluit C(2018) 1115 final van de Commissie van 19 februari 2018 betreffende de terugvordering van „d.d.Synergy HELLAS ANONYMI EMPORIKI ETAIREIA PAROCHIS YPIRESION PLIROFORIKIS” van het bedrag van 76 282,08 EUR, te vermeerderen met interest, nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Schending van artikel 85 van verordening (EG/Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (1).

de weigering van de Commissie om het rechtmatige verzoek tot verlenging van de betalingstermijn in te willigen, hoewel 73 % van het kapitaal en alle interesten reeds zijn betaald en de door de Commissie gevraagde persoonlijke garantie voor het volledige oorspronkelijk verschuldigde bedrag, naast de rente, reeds is vastgesteld, is in strijd met dit artikel;

de motivering van de Commissie met betrekking tot de materiële wettigheid van het bestreden besluit, is ongegrond;

de Commissie is de op haar rustende verplichting om het bestreden besluit te motiveren, niet nagekomen.

2.

Schending en/of overschrijding van de beoordelingsbevoegdheid en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur.

De Commissie heeft de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschreden, aangezien zij het bestreden besluit heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de feitelijke gegevens die verzoekster heeft verstrekt en heeft voorzien in oplossingen die tot de liquidatie van verzoekster kunnen leiden.

3.

Schending van het evenredigheidsbeginsel.

Het bestreden besluit is niet alleen geen maatregel die noodzakelijk is voor het bereiken van het nagestreefde doel, aangezien verzoekster blijft betalen, maar legt verzoekster bovendien een buitensporige last op waardoor haar bestaan zelf in gevaar komt.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/32


Beroep ingesteld op 23 april 2018 — RATP/Commissie

(Zaak T-250/18)

(2018/C 231/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Régie autonome des transports parisiens (RATP) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery, P. Delelis en C. Lavin, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het besluit van de Commissie van 21 maart 2018 tot verlening van gedeeltelijke toegang tot documenten krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

in ieder geval verwijzing van de Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

2.

Tweede middel: schending van artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001.

3.

Derde middel: schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten, alsook artikel 339 VWEU.

4.

Vierde middel: schending van de motiveringsplicht.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/33


Beroep ingesteld op 23 april 2018 — US/ECB

(Zaak T-255/18)

(2018/C 231/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: US (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge:

het besluit van 13 juni 2017 om verzoekers overeenkomst niet om te zetten nietig te verklaren;

het besluit van de ECB van 11 oktober 2017 tot afwijzing van verzoekers verzoek om administratieve herziening („administrative review”) van 11 augustus 2017 nietig te verklaren;

het besluit van de ECB van 13 februari 2018, waarvan verzoeker op diezelfde dag kennis is geven, tot afwijzing van zijn klacht („grievance procedure”) van 7 december 2017 nietig te verklaren;

een vergoeding voor de geleden schade toe te kennen;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van het Omzettingsbeleid, aangezien dit in strijd is met artikel 10, onder c), van de arbeidsvoorwaarden en met artikel 2.0 van de Regels voor het personeel en tevens in strijd is met regels van hogere rang.

2.

Tweede middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid, aangezien artikel 10, onder c), van de Arbeidsvoorwaarden en artikel 2.0 van de Regels voor het personeel in strijd zijn met richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met overweging 6 van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

3.

Derde middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de richtsnoeren voor de Annual Salary and Bonus Review (ASBR), aangezien deze inbreuk maken op de motiveringsplicht en in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid.

4.

Vierde middel, ontleend aan beoordelingsfouten en niet-nakoming van de motiveringsplicht, voor wat ten eerste de aan de verzoekende partij toegekende salaristrappen betreft, ten tweede haar „constante ontwikkeling”, en ten derde het voorzien in de behoeften van de onderneming („business needs”) voor de specifieke kennis, bekwaamheden en deskundigheid van de verzoekende partij.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/34


Beroep ingesteld op 24 april 2018 — Arezzo Indústria e Comércio/EUIPO (SCHUTZ)

(Zaak T-256/18)

(2018/C 231/43)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Arezzo Indústria e Comércio SA (Belo Horizonte, Brazilië) (vertegenwoordigers: A. Sebastião en J. Pimenta, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „SCHUTZ” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 723 265

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 februari 2018 in zaak R 661/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd(e) middel(en)

schending van artikel 7, lid 1, onder a) en b), en lid 2, van verordening (EU) nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/35


Beroep ingesteld op 26 april 2018 — Roxtec/EUIPO — Wallmax (Weergave van een zwart vierkant met daarin zeven concentrische blauwe cirkels)

(Zaak T-261/18)

(2018/C 231/44)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Roxtec AB (Karlskrona, Zweden) (vertegenwoordigers: J. Olsson en J. Adamsson, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wallmax Srl (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk dat een zwart vierkant met daarin zeven concentrische blauwe cirkels weergeeft — Uniemerk nr. 14 338 735

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 januari 2018 in zaak R 940/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van deze procedure en van de procedure voor het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/35


Beroep ingesteld op 26 april 2018 — Meblo Trade/EUIPO — Meblo Int (MEBLO)

(Zaak T-263/18)

(2018/C 231/45)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Meblo Trade d.o.o. (Zagreb, Kroatië) (vertegenwoordiger: A. Ivanova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Meblo Int, proizvodnja izdelkov za spanje d.o.o. (Nova Gorica, Slovenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk in zwart en rood MEBLO — Uniemerk nr. 3 431 731

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 27 februari 2018 in zaak R 883/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/36


Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Biernacka-Hoba/EUIPO — Formata Bogusław Hoba (Formata)

(Zaak T-265/18)

(2018/C 231/46)

Taal van het verzoekschrift: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Ilona Biernacka-Hoba (Aleksandrów Łódzki, Polen) (vertegenwoordiger: R. Rumpel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Formata Bogusław Hoba (Aleksandrów Łódzki, Polen)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „Formata” — Uniemerk nr. 11 529 427

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 februari 2018 in zaak R 2032/2017-4

Conclusies

de vordering gegrond verklaren;

de bestreden beslissing vernietigen, voor zover daarbij de vordering tot nietigverklaring van het ingeschreven merk „Formata” nr. 011 529 427 wordt afgewezen;

de bestreden beslissing aldus wijzigen dat het merk „Formata” nr. 011 529 427 nietig wordt verklaard;

de bestreden beslissing wijzigen met betrekking tot de kosten;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

onjuiste vaststelling dat het bestaan van het oudere recht niet afdoende is bewezen.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/37


Beroep ingesteld op 30 april 2018 — Iceland Foods/EUIPO — Íslandsstofa (INSPIRED BY ICELAND)

(Zaak T-267/18)

(2018/C 231/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Iceland Foods Ltd (Deeside, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, J. Hertzog, C. Hill en J. Warner, Solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Íslandsstofa (Reykjavik, IJsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk INSPIRED BY ICELAND — aanvraag voor inschrijving nr. 14 350 094

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: tussenbeslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2018 in zaak R 340/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de andere partij in de procedure verwijzen in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 71 van verordening nr. 2017/1001 doordat de kamer van beroep niet op het beroep heeft beslist;

schending van een wezenlijk vormvoorschrift in de zin van artikel 72 van verordening nr. 2017/1001, doordat de kamer van beroep in strijd met de beginselen van proceseconomie en billijkheid heeft besloten de zaak terug te verwijzen met het oog op een heronderzoek van het litigieuze merk dat betrekking heeft op absolute gronden, en doordat zij bij voorbaat en zonder verzoekster te horen heeft aangenomen dat absolute gronden van toepassing zijn, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/38


Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Sandrone/EUIPO — J. Garcia Carrion (Luciano Sandrone)

(Zaak T-268/18)

(2018/C 231/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Luciano Sandrone (Barolo, Italië) (vertegenwoordiger: A. Borra, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: J. Garcia Carrion, SA (Jumilla, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Luciano Sandrone” — aanvraag voor inschrijving nr. 14 416 598

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 februari 2018 in zaak R 1207/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

geen bewijs dat het oudere merk normaal is gebruikt in de zin van artikel [47], leden 2 en 3, van verordening nr. 2017/1001;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/38


Beroep ingesteld op 2 mei 2018 — Inditex/EUIPO — Ffauf (ZARA)

(Zaak T-269/18)

(2018/C 231/49)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) (Arteixo, Spanje) (vertegenwoordigers: G. Macías Bonilla, G. Marín Raigal en E. Armero Lavie, abogados)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ffauf SA (Luxemburg, Luxemburg)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk „ZARA” — inschrijvingsaanvraag nr. 8 929 952

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 februari 2018 in de gevoegde zaken R 359/2015-5 en R 409/2015-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij, na de verwerping van verzoeksters beroep en de gedeeltelijke toewijzing van het beroep van interveniënte, aanvraag nr. 8 929 952 tot inschrijving van het woordmerk „ZARA” als Uniemerk is afgewezen voor de volgende waren en diensten: klasse 29 — groenten en fruit, in blik, diepgevroren, gedroogd en gekookt, geleien, jam, compote, zuivelproducten, spijsoliën en -vetten; klasse 30 — rijst, tapioca, sago, meel- en graanpreparaten, brood, banketbakkerswaren, suikerwerk, gist, bakpoeder, zout, mosterd, azijn, sauzen (kruiden), specerijen en snacks op basis van rijst; klasse 31 — verse groenten; klasse 32 — verse sappen; klasse 35 — retail- en wholesale-diensten in winkels, via wereldwijde computernetwerken, per post, per telefoon, per radio en televisie en via andere elektronische middelen, van groenten in blik, diepgevroren, gedroogd en gekookt, spijsoliën, rijst, meel- en graanbereidingen, brood, azijn en sauzen (kruiden); klasse 43 — restaurantdiensten (levensmiddelen), zelfbedieningsrestaurants en cafetaria's;

verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, van interveniënte (Ffauf SA) in de kosten van de procedure voor het Gerecht.

verwijzing van opposante (Ffauf SA) in de kosten van de procedure voor de vijfde kamer van beroep van het EUIPO in de gevoegde zaken R 359/2015-5 en R 409/2015-5.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 15, lid 1, en 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 alsook van regel 22, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95;

schending van artikel 8, lid 1, onder b) van verordening nr. 207/2009.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/39


Beroep ingesteld op 3 mei 2018 — Mauritsch/INEA

(Zaak T-271/18)

(2018/C 231/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Walter Mauritsch (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap voor Innovatie en Netwerken (INEA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

ten eerste het besluit van de verwerende partij van 24 januari 2018 tot afwijzing van verzoekers klacht van 4 oktober 2017 nietig te verklaren, en ten tweede haar besluit van 2 augustus 2017 tot afwijzing van verzoekers op 10 april 2017 ingediende verzoek tot schadevergoeding;

de verwerende partij te veroordelen tot vergoeding van de materiële schade die verzoeker heeft geleden door haar fout, hetgeen neerkomt op het verlies van zijn recht op werkloosheidsuitkeringen voor een periode van maximaal drie jaar, verhoogd met de toepasselijke rente; en

de verwerende partij te verwijzen in verzoekers kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker aan dat de verwerende partij hem geen juiste en duidelijke informatie heeft verstrekt over zijn rechten op het gebied van de sociale zekerheid voor het geval de verlenging van zijn overeenkomst zou worden geweigerd. Hij stelt in dat verband dat hij niet kon weten dat zijn weigering om de overeenkomst te ondertekenen, zou worden behandeld als een ontslag. Verzoeker beschikte dus over geen informatie en de verwerende partij heeft niet voldaan aan haar zorgplicht en heeft tevens het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden zoals neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/40


Beroep ingesteld op 27 april 2018 — Julius-K9/EUIPO — El Corte Inglés (K9 UNIT)

(Zaak T-276/18)

(2018/C 231/51)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Julius-K9 Zrt (Szigetszentmiklós, Hongarije) (vertegenwoordiger: G. Jambrik, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk K9 UNIT — aanvraag voor inschrijving nr. 14 590 831

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 februari 2018 in zaak R 1432/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/40


Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — Zitro IP/EUIPO (PICK & WIN MULTISLOT)

(Zaak T-277/18)

(2018/C 231/52)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Zitro IP Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, abogado)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen „PICK & WIN MULTISLOT” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 071 946

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 maart 2018 in zaak R 978/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/41


Beroep ingesteld op 30 april 2018 — Alliance Pharmaceuticals/EUIPO — AxiCorp (AXICORP ALLIANCE)

(Zaak T-279/18)

(2018/C 231/53)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alliance Pharmaceuticals Ltd (Wiltshire, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: AxiCorp GmbH (Friedrichsdorf/Ts, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen met betrekking tot het merk AXICORP ALLIANCE — internationale inschrijving nr. 1 072 913 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2018 in zaak R 1473/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing van de vijfde kamer in die zin wijzigen dat de oppositie moet worden terugverwezen naar de oppositieafdeling om opnieuw te worden behandeld overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 2, en om opnieuw te worden behandeld overeenkomstig artikel 8, lid 4;

het EUIPO verwijzen in de kosten die de aanvrager heeft moeten maken in verband met deze aanvraag en de procedure voor de kamer van beroep. Subsidiair, als de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep tussenkomt, verweerder en interveniënte hoofdelijk verwijzen in de kosten die de aanvrager heeft moeten maken in verband met deze aanvraag en de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001;

De kamer van beroep heeft de specificaties van de oudere ingeschreven merken onjuist samengesteld en is op grond daarvan tot de slotsom gekomen dat uit het aangevoerde bewijs van het gebruik niet was gebleken dat het merk normaal werd gebruikt voor de waren die binnen die specificaties vielen.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/42


Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — M. I. Industries/EUIPO — Natural Instinct (Nature’s Variety Instinct)

(Zaak T-287/18)

(2018/C 231/54)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M. I. Industries, Inc. (Lincoln, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Montañá Mora, S. Sebe Marin, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Natural Instinct Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Nature’s Variety Instinct — aanvraag voor inschrijving nr. 14 290 647

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 6 maart 2018 in zaak R 1659/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en — indien van toepassing — de opposant hoofdelijk verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/43


Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — M. I. Industries/EUIPO — Natural Instinct (NATURE’S VARIETY INSTINCT)

(Zaak T-288/18)

(2018/C 231/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: M. I. Industries, Inc. (Lincoln, Nebraska, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Montañá Mora en S. Sebe Marin, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Natural Instinct Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk NATURE’S VARIETY INSTINCT — aanvraag voor inschrijving nr. 14 290 589

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 februari 2018 in zaak R 1658/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en — indien van toepassing — de opposant hoofdelijk verwijzen in alle kosten van deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 2017/1001.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/43


Beroep ingesteld op 4 mei 2018 — Agmin Italy/Commissie

(Zaak T-290/18)

(2018/C 231/56)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Agmin Italy SpA (Verona, Italië) (vertegenwoordiger: F. Guardascione, avvocato)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Vooraf, vaststellen en verklaren dat het bestreden besluit nietig en/of ongeldig is en/of zijn doel mist en/of onbestaand is, wegens onrechtmatigheid, schending van het beginsel van de scheiding tussen de onderzoeksfunctie en de besluitvormingsfunctie, schending van het beginsel van hoor en wederhoor, bevoegdheidsoverschrijding omdat de feiten verdraaid zijn en onjuist beoordeeld zijn, kennelijk onlogisch en tegenstrijdig karakter van het besluit, ontoereikend onderzoek en ongelijke behandeling, en, om voornoemde redenen, vaststellen en verklaren dat ook alle voorafgaande en daaropvolgende handelingen die hoe dan ook met dat besluit samenhangen of daarmee verbonden zijn, nietig en/of ongeldig zijn en/of hun doel missen en/of onbestaand zijn, met alle gevolgen rechtens;

in ieder geval, besluit DG NEAR van 7 maart 2018 (ARES — 2018 — 1288022), betekend op 9 maart 2018, nietig verklaren, wat betreft het deel waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, en dientengevolge, de overeenkomstige sancties nietig verklaren;

subsidiair, gelasten dat de aan Agmin opgelegde sanctie wordt ingetrokken of verminderd, aangezien die sanctie buitensporig is en niet in verhouding staat tot het daadwerkelijke gedrag van Agmin;

meer subsidiair, vaststellen dat op grond van de uiteengezette feiten rehabilitatie van Agmin mogelijk is, in de zin van artikel 106, lid 9, van verordening nr. 966/2012;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Europese Commissie van 7 maart 2018 (ARES — 2018 — 1288022), waarbij verzoekster is uitgesloten van deelname aan de aanbestedingsprocedure voor de toewijzing van financiële steun uit de begroting van de Europese Unie en het Europees Ontwikkelingsfonds, voor de in artikel 106, lid 14, onder c), van verordening nr. 966/2012 (1) bepaalde maximumduur van drie jaar, alsmede tegen de publicatie van het besluit op de website van de Commissie, na de niet-levering van de bestelde goederen (partijen 9 en 11) binnen de termijnen die zijn overeengekomen in het leveringscontract ENPI/2014/351-804, en de niet-vervanging van de garantie (pre-financing guarantee van 89 430,71 EUR), die Agmin op 19 november 2014 aan de aanbestedende dienst heeft gegeven, aangezien de garantie is verleend door een instelling, die volgens de informatie van de Bank van Italië slechts garanties mocht verlenen ten voordele van banken en financiële instellingen die kredieten mogen verlenen, maar niet aan andere personen of instellingen als de aanbestedende dienst.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

In casu is er sprake van bevoegdheidsoverschrijding, met name in de vorm van de schending van het beginsel van scheiding tussen de onderzoeksfunctie en de besluitvormingsfunctie, schending van het beginsel van hoor en wederhoor, het kennelijk onlogische karakter van het besluit en ontoereikende motivering.

2.

Schending en/of onjuiste toepassing van de „principles of European Contract Law 2002” die van toepassing zijn overeenkomstig artikel 41 van de algemene contractsvoorwaarden.

3.

Schending van het beginsel van de evenredigheid van de sanctie in de zin van artikel 5 VEU, aangezien de Europese Commissie van mening was dat aan Agmin de maximumsanctie van drie jaar moest worden opgelegd.

Verzoekster is in het bijzonder van mening dat het bestreden besluit haar rechten schendt, aangezien de Commissie bij de vaststelling ervan niet naar behoren in aanmerking heeft genomen dat de niet-levering hoofdzakelijk of, subsidiair, deels de verantwoordelijk is van de aanbestedende dienst, die op willekeurige en ongerechtvaardigde wijze heeft geweigerd dat de leverancier van de goederen werd vervangen door een andere producent, die zich bereid had verklaard producten te leveren van dezelfde of hogere kwaliteit als die welke was vermeld en in de technische specificaties van de aankondiging van de aanbesteding.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012) (PB 2016, L 308, blz. 64).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/45


Beroep ingesteld op 7 mei 2018 — Biedermann Technologies/EUIPO (Compliant Constructs)

(Zaak T-291/18)

(2018/C 231/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Biedermann Technologies GmbH & Co. KG (Donaueschingen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Jacob, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: Uniewoordmerk „Compliant Constructs” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 125 461

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 maart 2018 in zaak R 1626/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, en beslissing tot inschrijving;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/45


Beroep ingesteld op 7 mei 2018 — Polskie Linie Lotnicze „LOT”/Commissie

(Zaak T-296/18)

(2018/C 231/58)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Polskie Linie Lotnicze „LOT” S.A. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Jeżewski, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft bepalingen van het Verdrag geschonden, voor zover deze betrekking hebben op de voorwaarden voor de instemming met een fusie van ondernemingen en deze direct of indirect regelen, inzonderheid de artikelen 101 en 102 van het Verdrag en de uitvoeringsbepalingen daarvan, inzonderheid artikel 6, lid 1, onder b), artikel 2, lid 1, artikel 2, lid 2, van verordening (EG) nr. 139/2004, door na te laten de ongunstige gevolgen van de concentratie uit oogpunt van de mededinging volledig te beoordelen, waaronder de gevolgen van de concentratie voor de aan de hand van de V&B-methode vastgestelde relevante markten. De beoordeling van de concentratie aan de hand van de V&D-methode brengt een reeks mededingingsverstoringen aan het licht die door deze concentratie worden veroorzaakt.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft de gevolgen van de concentratie voor de mogelijkheid om passagiersluchtvervoersdiensten aan te bieden en voor de bij de concentratie betrokken vliegvelden onjuist beoordeeld en daarmee een ernstige en kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling ervan. Een naar behoren uitgevoerde analyse van de concentratie moet leiden tot de conclusie dat zij een reeks negatieve gevolgen zou hebben voor de mededinging, waaronder het ontstaan van een machtspositie voor Lufthansa op bepaalde vliegvelden.

3.

Derde middel: de Commissie heeft verordening (EG) nr. 95/93 geschonden door schending van het neutraliteitsbeginsel, het transparantiebeginsel en het discriminatieverbod bij de toedeling van slots op bepaalde vliegvelden.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft de Richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale fusies geschonden door na te laten te onderzoeken of de vermeende toename van de efficiëntie door de transactie de negatieve gevolgen voor de mededinging neutraliseert.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft Verdragsbepalingen en uitvoeringsbepalingen daarvan geschonden door Lufthansa verbintenissen op te leggen waardoor de wezenlijke verstoring van de mededinging door de transactie niet wordt tegengegaan.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft Verdragsbepalingen, waaronder artikel 107, lid 1, VWEU, en uitvoeringsbepalingen daarvan geschonden door na te laten de verstoring van de mededinging op de interne markt in aanmerking te nemen die door de transactie wordt veroorzaakt in de context van de staatssteun die aan Air Berlin is verstrekt.

7.

Zevende middel: de Commissie heeft artikel 296 VWEU geschonden doordat zij haar besluit ontoereikend heeft gemotiveerd.


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/46


Beroep ingesteld op 13 mei 2018 — Yanukovych/Raad

(Zaak T-300/18)

(2018/C 231/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Feodorovych Yanukovych (Rostov on Don, Rusland) (vertegenwoordiger: T. Beazley, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 (2) voor zover zij verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: verzoeker voldeed op het relevante tijdstip niet aan de vastgestelde criteria voor plaatsing van een persoon op de lijst. De Raad van de Europese Unie heeft verzuimd naar behoren rekening te houden met alle verstrekte gegevens terwijl hij tevens uiterst selectief is geweest wat betreft de gegevens die hij in aanmerking heeft genomen. Argumenten ter onderbouwing van dit middel zijn onder andere dat jegens verzoeker enkel vooronderzoeken zijn verricht, die zijn vastgelopen en die kennelijk ontoereikend zijn om te voldoen aan het betrokken criterium, en dat de gegevens op grond waarvan de Raad verzoekers naam op de lijst handhaaft volledig ontoereikend, inconsistent en onjuist zijn, en niet op enig bewijs berusten.

2.

Tweede middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door verzoeker op te nemen in de bestreden maatregelen. Door verzoeker opnieuw op de lijst te plaatsen, niettegenstaande het ontbreken van enig verband tussen de „motivering” en de relevante plaatsingscriteria, heeft de Raad een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Bovendien is de argumentatie met betrekking tot het eerste middel tevens van toepassing op het tweede middel.

3.

Derde middel: de Raad heeft zijn motiveringsplicht verzaakt. De Raad heeft nagelaten de werkelijke en specifieke redenen te geven voor verzoekers plaatsing op de lijst. De „motivering” opgenomen in het zesde besluit tot wijziging en de zesde verordening tot wijziging voor de plaatsing van verzoeker is (naast het feit dat deze onjuist is) formulair, ongeschikt en onvoldoende gespecificeerd.

4.

Vierde middel: de rechten van verdediging van verzoeker zijn geschonden en/of doeltreffende bescherming in rechte is hem ontzegd. De Raad heeft onder andere nagelaten met verzoeker in overleg te treden alvorens hem opnieuw op de lijst te plaatsen, en verzoeker heeft geen behoorlijke of eerlijke kans gehad om hetzij fouten recht te zetten, hetzij informatie te verschaffen over zijn persoonlijke omstandigheden. De Raad/verzoeker is op geen enkel moment voorzien van serieus, geloofwaardig of concreet bewijs ter rechtvaardiging van het opleggen van beperkende maatregelen.

5.

Vijfde middel: het ontbrak de Raad aan een passende rechtsgrondslag voor de zesde wijzigingsinstrumenten. Argumenten ter onderbouwing van het middel zijn onder andere: (a) het zesde besluit tot wijziging voldeed niet aan de vereisten voor gebruikmaking van artikel 29 VEU. Onder andere: (i) zijn de door de Raad expliciet aangehaalde doelstellingen slechts vage beweringen; (ii) houdt de grondslag geen afdoende verband met de in deze omstandigheden juiste maatstaf voor rechtelijke toetsing; en (iii) ondersteunt en legitimeert het opleggen van beperkende maatregelen het handelen van het nieuwe Oekraïense regime, dat zelf de eerlijke rechtsgang en de rechtstaat ondermijnt en stelselmatig de mensenrechten schendt. (b) Er is niet voldaan aan de vereisten voor gebruikmaking van artikel 215 VWEU aangezien er geen sprake was van een geldig besluit op grond van hoofdstuk 2 van titel V van het VEU. (c) Er bestond geen voldoende verband voor gebruikmaking van artikel 215 VWEU jegens verzoeker.

6.

Zesde middel: de Raad heeft zijn bevoegdheden misbruikt. Het eigenlijke doel van de Raad bij het uitvoeren van de zesde wijzigingsinstrumenten was in wezen het gunstig stemmen van het huidige Oekraïense regime (opdat Oekraïne de banden met de Europese Unie blijft aanhalen), in plaats van de in de zesde wijzigingsinstrumenten vermelde doelstellingen/beweegredenen. De plaatsingscriteria vertegenwoordigen een buitengewone en massale toebedeling van macht, die in lijn is met het doel van de Raad.

7.

Zevende middel: verzoekers rechten op eigendom op grond van artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn geschonden, in die zin dat de beperkende maatregelen onder meer een ongerechtvaardigde en onevenredige inperking van die rechten vormen, omdat onder andere: (i) er geen aanwijzingen zijn dat de vermeend door verzoeker verduisterde middelen geacht worden buiten Oekraïne te zijn overgemaakt; en (ii) het noodzakelijk noch passend is alle tegoeden van verzoeker te bevriezen, aangezien de Oekraïense autoriteiten inmiddels de waarde hebben bepaald van de verliezen in verband waarmee naar verluidt onderliggende strafzaken tegen verzoeker zijn ingeleid.


(1)  Besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 48).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 5).


2.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 231/48


Beroep ingesteld op 13 mei 2018 — Yanukovych/Raad

(Zaak T-301/18)

(2018/C 231/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oleksandr Viktorovych Yanukovych (Sint-Petersburg, Rusland) (vertegenwoordiger: T. Beazley, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 (2) voor zover zij verzoeker betreffen; en

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: verzoeker voldeed op het relevante tijdstipt niet aan de vastgestelde criteria voor plaatsing van een persoon op de lijst. De Raad van de Europese Unie heeft verzuimd naar behoren rekening te houden met alle verstrekte gegevens terwijl hij tevens uiterst selectief is geweest wat betreft de gegevens die hij in aanmerking heeft genomen. Argumenten ter onderbouwing van dit middel zijn onder andere dat jegens verzoeker enkel vooronderzoeken zijn vericht, die zijn vastgelopen en die kennelijk ontoereikend zijn om te voldoen aan het betrokken criterium, en dat de gegevens op grond waarvan de Raad verzoekers naam op de lijst handhaaft volledig ontoereikend, inconsistent en onjuist zijn, en niet op enig bewijs berusten.

2.

Tweede middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt door verzoeker op te nemen in de bestreden maatregelen. Door verzoeker opnieuw op de lijst te plaatsen, niettegenstaande het ontbreken van enig verband tussen de „motivering” en de relevante plaatsingscriteria, heeft de Raad een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Bovendien is de argumentatie met betrekking tot het eerste middel tevens van toepassing op het tweede middel.

3.

Derde middel: de Raad heeft zijn motiveringsplicht verzaakt. De Raad heeft nagelaten de werkelijke en specifieke redenen te geven voor verzoekers plaatsing op de lijst. De „motivering” opgenomen in het zesde besluit tot wijziging en de zesde verordening tot wijziging voor de plaatsing van verzoeker is (naast het feit dat deze onjuist is) formulair, ongeschikt en onvoldoende gespecificeerd.

4.

Vierde middel: de rechten van verdediging van verzoeker zijn geschonden en/of doeltreffende bescherming in rechte is hem ontzegd. De Raad heeft onder andere nagelaten met verzoeker in overleg te treden alvorens hem opnieuw op de lijst te plaatsen, en verzoeker heeft geen behoorlijke of eerlijke kans gehad om hetzij fouten recht te zetten, hetzij informatie te verschaffen over zijn persoonlijke omstandigheden. De Raad/verzoeker is op geen enkel moment voorzien van serieus, geloofwaardig of concreet bewijs ter rechtvaardiging van het opleggen van beperkende maatregelen.

5.

Vijfde middel: het ontbrak de Raad aan een passende rechtsgrondslag voor de zesde wijzigingsinstrumenten. Argumenten ter onderbouwing van het middel zijn onder andere: (a) het zesde besluit tot wijziging voldeed niet aan de vereisten voor gebruikmaking van artikel 29 VEU. Onder andere: (i) zijn de door de Raad expliciet aangehaalde doelstellingen slechts vage beweringen; (ii) houdt de grondslag geen afdoende verband met de in deze omstandigheden juiste maatstaf voor rechtelijke toetsing; en (iii) ondersteunt en legitimeert het opleggen van beperkende maatregelen het handelen van het nieuwe Oekraïense regime, dat zelf de eerlijke rechtsgang en de rechtstaat ondermijnt en stelselmatig de mensenrechten schendt. (b) Er is niet voldaan aan de vereisten voor gebruikmaking van artikel 215 VWEU aangezien er geen sprake was van een geldig besluit op grond van hoofdstuk 2 van titel V van het VEU. (c) Er bestond geen voldoende verband voor gebruikmaking van artikel 215 VWEU jegens verzoeker.

6.

Zesde middel: de Raad heeft zijn bevoegdheden misbruikt. Het eigenlijke doel van de Raad bij het uitvoeren van de zesde wijzigingsinstrumenten was in wezen het gunstig stemmen van het huidige Oekraïense regime (opdat Oekraïne de banden met de Europese Unie blijft aanhalen), in plaats van de in de zesde wijzigingsinstrumenten vermelde doelstellingen/beweegredenen. De plaatsingscriteria vertegenwoordigen een buitengewone en massale toebedeling van macht, die in lijn is met het doel van de Raad.

7.

Zevende middel: verzoekers rechten op eigendom op grond van artikel 17, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn geschonden, in die zin dat de beperkende maatregelen onder meer een ongerechtvaardigde en onevenredige inperking van die rechten vormen, omdat onder andere: (i) er geen aanwijzingen zijn dat de vermeend door verzoeker verduisterde middelen geacht worden buiten Oekraïne te zijn overgemaakt; en (ii) het noodzakelijk noch passend is alle tegoeden van verzoeker te bevriezen, aangezien de Oekraïense autoriteiten inmiddels de waarde hebben bepaald van de verliezen in verband waarmee naar verluidt onderliggende strafzaken tegen verzoeker zijn ingeleid.


(1)  Besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 48).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 5).