ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
61e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2018/C 32/01 |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2018/C 032/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/2 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 november 2017 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) — Verenigd Koninkrijk] — Conley King / The Sash Window Workshop Ltd, Richard Dollar
(Zaak C-214/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 7 - Vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie bij het einde van het dienstverband - Nationale regeling die werknemers verplicht hun jaarlijkse vakantie op te nemen zonder dat het voor die vakantie verschuldigde loon is vastgelegd))
(2018/C 032/02)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Conley King
Verwerende partijen: The Sash Window Workshop Ltd, Richard Dollar
Dictum
1) |
Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte moeten aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de vraag of de werknemer overeenkomstig eerstgenoemd artikel recht heeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, zij zich ertegen verzetten dat de werknemer eerst zijn vakantie moet opnemen alvorens kan worden vastgesteld of hij voor die vakantie recht heeft op behoud van loon. |
2) |
Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen of praktijken die een werknemer beletten zijn rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hij gedurende opeenvolgende referentieperioden niet heeft uitgeoefend omdat zijn werkgever weigerde loon uit te betalen voor die vakantieperioden, over te dragen en, in voorkomend geval, te cumuleren tot het tijdstip van beëindiging van zijn dienstverband. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/3 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Torino — Italië) — VCAST Limited / R.T.I. SpA
(Zaak C-265/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Auteursrecht en naburige rechten - Richtlijn 2001/29/EG - Artikel 5, lid 2, onder b) - Uitzondering voor kopieën voor privégebruik - Artikel 3, lid 1 - Mededeling aan het publiek - Specifieke technische werkwijze - Verrichting van een dienst voor video-opname in de cloud (cloud computing) van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de betrokken auteur - Actieve tussenkomst bij die opname door de aanbieder van de dienst])
(2018/C 032/03)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale ordinario di Torino
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: VCAST Limited
Verwerende partij: R.T.I. SpA
Dictum
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, met name artikel 5, lid 2, onder b), moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een commerciële onderneming toestaat aan particulieren de dienst aan te bieden van het zonder toestemming van de rechthebbende door middel van een informaticasysteem op afstand in de cloud opslaan van privékopieën van auteursrechtelijk beschermde werken, waarbij zij actief bijdraagt aan de opname van die kopieën.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 28 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Guimarães -Portugal) — Isabel Maria Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade, Fausto da Silva Rodrigues de Andrade / José Manuel Proença Salvador, Crédito Agrícola Seguros — Companhia de Seguros de Ramos Reais SA, Jorge Oliveira Pinto
(Zaak C-514/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” - Ongeval dat zich op een landbouwbedrijf heeft voorgedaan - Ongeval met een landbouwtractor die stilstond maar waarvan de motor draaide ter aandrijving van een pomp voor het sproeien van een bestrijdingsmiddel))
(2018/C 032/04)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação de Guimarães
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Isabel Maria Pinheiro Vieira Rodrigues de Andrade, Fausto da Silva Rodrigues de Andrade
Verwerende partijen: José Manuel Proença Salvador, Crédito Agrícola Seguros — Companhia de Seguros de Ramos Reais SA, Jorge Oliveira Pinto
Dictum
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd dat onder het in deze bepaling bedoelde begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet valt een situatie waarin een ongeval met een landbouwtractor plaatsvindt terwijl de voornaamste functie van die tractor er op het moment van het ongeval niet in bestond om als vervoermiddel te dienen, maar om als machine de motorkracht op te wekken die nodig was om de pomp van een bestrijdingsmiddelensproeier aan te drijven.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/4 |
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 23 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Pordenone — Italië) — Strafzaak tegen Giorgio Fidenato
(Zaak C-107/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het reglement voor de procesvoering van het Hof - Landbouw - Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders - Noodmaatregelen - Nationale maatregel tot verbod van de teelt van de genetisch gemodificeerde maïs MON 810 - Vaststelling en handhaving van de maatregel - Verordening (EG) nr. 1829/2003 - Artikel 34 - Verordening (EG) nr. 178/2002 - Artikelen 53 en 54 - Toepassingsvoorwaarden - Voorzorgsbeginsel])
(2018/C 032/05)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Pordenone
Partij in de strafzaak
Giorgio Fidenato
Dictum
1) |
Artikel 34 van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, gelezen in samenhang met artikel 53 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, moet aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie niet verplicht is noodmaatregelen in de zin van dit laatste artikel vast te stellen indien een lidstaat haar overeenkomstig artikel 54, lid 1, van deze laatste verordening officieel in kennis stelt van de noodzaak om dergelijke maatregelen te nemen, wanneer niet duidelijk is dat een product waarvoor krachtens of overeenkomstig verordening nr. 1829/2003 een vergunning is verleend, een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu kan inhouden. |
2) |
Artikel 34 van verordening nr. 1829/2003, gelezen in samenhang met artikel 54 van verordening nr. 178/2002, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, na de Europese Commissie officieel in kennis te hebben gesteld van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen en indien de Commissie geen maatregelen heeft getroffen overeenkomstig artikel 53 van verordening nr. 178/2002, dergelijke maatregelen op nationaal niveau mag nemen. |
3) |
Artikel 34 van verordening nr. 1829/2003, gelezen in samenhang met het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 7 van verordening nr. 178/2002, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de mogelijkheid biedt om louter op grond van dat beginsel voorlopige noodmaatregelen te nemen overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 178/2002, zonder dat de in artikel 34 van verordening nr. 1829/2003 bedoelde materiële voorwaarden zijn vervuld. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/5 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 16 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Ministarstvo pomorstva, prometa i infrastrukture — Uprava zračnog prometa, elektroničkih komunikacija i pošte — Kroatië) — Hrvatska agencija za civilno zrakoplovstvo / Air Serbia A.D. Beograd, Dane Kondić
(Zaak C-476/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Hoedanigheid van „rechterlijke instantie” van het verwijzende orgaan - Onafhankelijkheid - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek om prejudiciële beslissing))
(2018/C 032/06)
Procestaal: Kroatisch
Verwijzende rechter
Ministarstvo pomorstva, prometa i infrastrukture — Uprava zračnog prometa, elektroničkih komunikacija i pošte
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hrvatska agencija za civilno zrakoplovstvo
Verwerende partijen: Air Serbia A.D. Beograd, Dane Kondić
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat bij beslissing van 26 augustus 2016 is ingediend door het Ministarstvo pomorstva, prometa i infrastrukture — Uprava zračnog prometa, elektroničkih komunikacija i pošte (ministerie van Maritieme Aangelegenheden, Vervoer en Infrastructuur — directie voor burgerluchtvaart, telecommunicatie en posterijen, Kroatië), is kennelijk niet-ontvankelijk.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/5 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 16 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP / Maxiflor — Promoção e Comercialização de Plantas, Importação e Exportação, Lda
(Zaak C-491/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1260/1999 - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 3, lid 1 - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Begrip „meerjarig programma” - Werkingssfeer])
(2018/C 032/07)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP
Verwerende partij: Maxiflor — Promoção e Comercialização de Plantas, Importação e Exportação, Lda
Dictum
1) |
De eerste en de derde prejudiciële vraag van de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) zijn kennelijk niet-ontvankelijk. |
2) |
Artikel 3, lid 1, tweede alinea, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd dat een operationeel programma, in de zin van artikel 9, onder f), van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen, zoals het operationeel programma „Landbouw en plattelandsontwikkeling”, goedgekeurd bij beschikking C(2000) 2878 van de Commissie van 30 oktober 2000, niet onder het begrip „meerjarig programma” in de zin van eerstgenoemde bepaling valt, tenzij in dat programma reeds sprake is van concrete acties die ten uitvoer moeten worden gelegd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/6 |
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 15 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — de tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen, uitgevaardigd tegen Pál Aranyosi
(Zaak C-496/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel - Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 4 - Verbod van onmenselijke of vernederende behandeling - Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat - Intrekking van een Europees aanhoudingsbevel door de uitvaardigende gerechtelijke instantie - Hypothetische vraag - Afdoening zonder beslissing))
(2018/C 032/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremen
Partij in het hoofdgeding
Pál Aranyosi
Dictum
Op het door het Hanseatische Oberlandesgericht te Bremen (hogere regionale rechtbank te Bremen, Duitsland) bij beslissing van 12 september 2016 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing hoeft niet te worden beslist.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/7 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 21 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Giovanna Judith Kerr / Fazenda Pública
(Zaak C-615/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 15, lid 2, en artikel 135, lid 1, onder f) - Gebruiksrechten voor onroerende goederen - Vrijstellingen - Werkingssfeer - Begrip „bemiddeling”])
(2018/C 032/09)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Giovanna Judith Kerr
Verwerende partij: Fazenda Pública
Dictum
Artikel 15, lid 2, en artikel 135, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „bemiddeling” in de zin van laatstgenoemde bepaling kan zien op een activiteit als die welke verzoekster in het hoofdgeding uitoefent, op voorwaarde dat het gaat om de activiteit van een tussenpersoon die wordt vergoed om een dienst te verrichten ten behoeve van een van de partijen bij een overeenkomst betreffende financiële verrichtingen inzake effecten, waarbij de dienstverrichting erin bestaat, het nodige te doen opdat de verkoper en de koper deze overeenkomst sluiten, zonder dat de tussenpersoon zelf deze overeenkomst ondertekent en in elk geval zonder dat hij een eigen belang heeft bij de inhoud van diezelfde overeenkomst. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het bij hem aanhangige geding is voldaan aan deze voorwaarden.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/7 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 23 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação do Porto — Portugal) — Hélder José Cunha Martins / Fundo de Garantia Automóvel
(Zaak C-131/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht - Geen vraag die betrekking heeft op een regel van ander Unierecht dan het Handvest van de grondrechten - Onbevoegdheid van het Hof))
(2018/C 032/10)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal da Relação do Porto
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hélder José Cunha Martins
Verwerende partij: Fundo de Garantia Automóvel
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal) gestelde vragen te beantwoorden.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/8 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 21 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság — Hongarije) — VE / WD
(Zaak C-232/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - In vreemde valuta luidende kredietovereenkomst - Onvoldoende precisering van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2018/C 032/11)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Budai Központi Kerületi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: VE
Verwerende partij: WD
Dictum
Het bij beslissing van 10 april 2017 door de Budai Központi Kerületi Bíróság (rechter in eerste aanleg voor het centrum van Boeda, Hongarije) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/8 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 16 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP / António da Silva Rodrigues
(Zaak C-243/17) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verordening (EG) nr. 1260/1999 - Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 - Artikel 3, lid 1 - Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Begrip „meerjarig programma” - Toepassingsgebied])
(2018/C 032/12)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:Instituto de Financiamento da Agricultura e Pescas, IP
Verwerende partij: António da Silva Rodrigues
Dictum
1) |
Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een onregelmatigheid die niet voortdurend of voortgezet is, de erin bedoelde verjaringstermijn van vier jaar ingaat op de dag waarop de onregelmatigheid is begaan. |
2) |
De tweede, de derde en de vierde vraag van de Supremo Tribunal Administrativo zijn kennelijk niet-ontvankelijk. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/9 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 21 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budai Központi Kerületi Bíróság — Hongarije) — Zoltán Rózsavölgyi, Zoltánné Rózsavölgyi / Unicredit Leasing Hungary Zrt., Unicredit Leasing Immo Truck Zrt.
(Zaak C-259/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Bescherming van de consument - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - In vreemde valuta opgestelde kredietovereenkomst - Onvoldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en over de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))
(2018/C 032/13)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Budai Központi Kerületi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Zoltán Rózsavölgyi, Zoltánné Rózsavölgyi
Verwerende partijen: Unicredit Leasing Hungary Zrt., Unicredit Leasing Immo Truck Zrt.
Dictum
Het door de Budai Központi Kerületi Bíróság (arrondissementsrechtbank voor het centrum van Buda, Hongarije) bij beslissing van 31 maart 2017 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/10 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 23 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — „Geocycle Bulgaria” EOOD / Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Veliko Tarnovo pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
(Zaak C-314/17) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Beginsel van fiscale neutraliteit en doeltreffendheidsbeginsel - Verleggingsregeling - Weigering om de adressaat van de factuur het recht op aftrek van de voorbelasting toe te kennen - Beslissing van de belastingautoriteiten waarbij aan de afnemer van een goed belasting in rekening wordt gebracht])
(2018/C 032/14)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Varhoven administrativen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„Geocycle Bulgaria” EOOD
Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Veliko Tarnovo pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
Dictum
Het beginsel van fiscale neutraliteit en het doeltreffendheidsbeginsel van het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat de afnemer van een levering het recht op aftrek van de voorbelasting weigert wanneer, voor één en dezelfde levering, de belasting over de toegevoegde waarde een eerste maal bij de leverancier wordt geïnd, omdat hij in de door hem uitgereikte factuur opgave van die belasting heeft gedaan, vervolgens een tweede maal bij de afnemer, ingeval in de nationale wettelijke regeling niet is voorzien in de mogelijkheid om de belasting over de toegevoegde waarde te corrigeren wanneer er een naheffingsaanslag is vastgesteld.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/10 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 23 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Basilicata — Italië) — Olympus Italia Srl / Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico — Centro di Riferimento Oncologico della Basilicata (CROB) di Rionero in Vulture
(Zaak C-486/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 4 - Drempelbedrag van de overheidsopdrachten - Opdrachten die een duidelijk grensoverschrijdend belang kunnen hebben - Kennelijk niet-ontvankelijk verzoek))
(2018/C 032/15)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Basilicata
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Olympus Italia Srl
Verwerende partij: Istituto di Ricovero e Cura a Carattere Scientifico — Centro di Riferimento Oncologico della Basilicata (CROB) di Rionero in Vulture
in tegenwoordigheid van: Crimo Italia Srl
Dictum
Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Basilicata (regionale bestuursrechter Basilicata, Italië) bij beslissing van 22 juli 2017, ingekomen bij het Hof op 10 augustus 2017, is kennelijk niet-ontvankelijk.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 27 juli 2017 door Laure Camerin tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 1 juni 2017 in zaak T-647/16, Camerin / Parlement
(Zaak C-453/17 P)
(2018/C 032/16)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Laure Camerin (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Bij beschikking van 30 november 2017 heeft het Hof (Tiende kamer) de hogere voorziening afgewezen.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 1 augustus 2017 door Società agricola Taboga Leandro e Fidenato Giorgio Ss tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 6 juni 2017 in zaak T-172/17, Società agricola Taboga Leandro e Fidenato Giorgio / Parlement en Raad
(Zaak C-467/17 P)
(2018/C 032/17)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Società agricola Taboga Leandro e Fidenato Giorgio Ss (vertegenwoordiger: F. Longo, avvocato)
Andere partijen in de procedure: Europees Parlement en Raad van de Europese Unie
Bij beschikking van 29 november 2017 heeft het Hof (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en Società agricola Taboga Leandro e Fidenato Giorgio Ss verwezen in haar eigen kosten.
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 13 oktober 2017 — Kreyenhop & Kluge GmbH & Co. KG / Hauptzollamt Hannover
(Zaak C-593/17)
(2018/C 032/18)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Kreyenhop & Kluge GmbH & Co. KG
Verwerende partij: Hauptzollamt Hannover
Prejudiciële vragen
1) |
Is uitvoeringsverordening (EU) nr. 767/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (1) geldig? |
2) |
Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, moet dan bij de uitlegging van GN-postonderverdeling 1902 3010 rekening worden gehouden met de op 4 maart 2015 gepubliceerde toelichting van de Europese Commissie op onderverdeling 1902 3010 van de gecombineerde nomenclatuur, voor zover daarin bakken als een voorbeeld van een industrieel droogproces wordt genoemd? |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Gerechtshof Den Haag (Nederland) op 6 november 2017 — Strafzaak tegen Tronex BV
(Zaak C-624/17)
(2018/C 032/19)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof Den Haag
Partijen in het hoofdgeding
Tronex BV
Prejudiciële vragen
1) |
|
2) |
|
3) |
|
(1) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (Portugal) op 18 oktober 2017 — J. Portugal Ramos Vinhos SA / Adega Cooperativa de Borba CRL
(Zaak C-629/17)
(2018/C 032/20)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal de Justiça
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: J. Portugal Ramos Vinhos SA
Verwerende partij: Adega Cooperativa de Borba CRL
Prejudiciële vraag
Moet de uitdrukking „tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van andere kenmerken van de waren of diensten” in artikel [3], lid 1, onder c), van richtlijn 2008/95 (1), in het kader van het onderzoek naar de toelaatbaarheid van een aanvraag voor inschrijving van tekens of aanduidingen voor wijnproducten aldus worden uitgelegd dat daaronder valt het gebruik van het begrip adega — als uitdrukking die algemeen wordt gebruikt om de installaties en de lokalen aan te duiden waarin dergelijke producten worden gelagerd — in de als merk gebruikte woordbestanddelen die een als herkomstaanduiding van wijn beschermde geografische naam omvatten, in een geval waarin die uitdrukking (adega) een van de verschillende woordbestanddelen is waaruit de naam van de rechtspersoon die de inschrijving van het merk aanvraagt bestaat?
(1) Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Gecodificeerde versie) (PB 2008, L 299, blz. 25).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa (Portugal) op 15 november 2017 — Cogeco Communications Inc / Sport TV Portugal e.a.
(Zaak C-637/17)
(2018/C 032/21)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Cogeco Communications Inc
Verwerende partijen: Sport TV Portugal, SA, Controlinvest-SGPS SA, Nos-SGPS SA
Prejudiciële vragen
1) |
Kunnen artikel 9, lid 1, en artikel 10, leden 2, 3 en 4, van richtlijn 2014/104/EU (1) van 26 november 2014 en de overige bepalingen ervan dan wel toepasselijke algemene beginselen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij voor een justitiabele (in het onderhavige geval een handelsonderneming met de rechtsvorm van een naamloze vennootschap naar Canadees recht) rechten doen ontstaan die door deze in het kader van een schadevordering wegens overtreding van de mededingingsregels voor de rechter kunnen worden ingeroepen tegen een andere justitiabele (in het onderhavige geval een handelsonderneming met de rechtsvorm van een naamloze vennootschap naar Portugees recht), inzonderheid wanneer de termijn waarbinnen de lidstaten ingevolge artikel 21, lid 1, van die richtlijn in nationaal recht uitvoering moesten geven aan de bepalingen ervan, op het tijdstip van de aanhangigmaking van de vordering (op 27 februari 2015) nog niet verstreken was? |
2) |
Kunnen artikel 10, leden 2, 3 en 4, van de richtlijn en de overige bepalingen ervan dan wel toepasselijke algemene beginselen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 498, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek, die bij toepassing ervan op feiten die zich hebben voorgedaan vóór de bekendmaking van de richtlijn, vóór de inwerkingtreding ervan en vóór de datum waarop zij had moeten uitgevoerd, in het kader van een eveneens vóór laatstgenoemde datum ingediende vordering
|
3) |
Kunnen artikel 9, lid 1, van de richtlijn en de overige bepalingen ervan dan wel toepasselijke algemene beginselen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 623 van het Portugese burgerlijk wetboek, die bij toepassing ervan op feiten die zich hebben voorgedaan vóór de bekendmaking van de richtlijn, vóór de inwerkingtreding ervan en vóór de datum waarop zij had moeten uitgevoerd, in het kader van een eveneens vóór laatstgenoemde datum ingediende vordering
|
4) |
Kunnen artikel 9, lid 1, en artikel 10, leden 2, 3 en 4, van de richtlijn, artikel 288, lid 3, VWEU of andere bepalingen van primair of afgeleid recht, toepasselijke eerdere rechtspraak of algemene beginselen van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is de toepassing van nationale voorschriften als artikel 498, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek of artikel 623 van het Portugese wetboek van burgerlijke rechtsvordering, die bij toepassing ervan op feiten die zich hebben voorgedaan vóór de bekendmaking van de richtlijn, vóór de inwerkingtreding ervan en vóór de datum waarop zij had moeten uitgevoerd, in het kader van een eveneens vóór laatstgenoemde datum ingediende vordering, de bewoordingen en het doel van de richtlijn niet in acht nemen en er niet op gericht zijn, het met de richtlijn beoogde doel te bereiken? |
5) |
Subsidiair, voor het geval het Hof van Justitie van de Europese Unie een van bovenstaande vragen bevestigend beantwoordt: kunnen artikel 22 van de richtlijn en de overige bepalingen ervan of toepasselijke algemene beginselen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat het daarmee onverenigbaar is dat de nationale rechter op het onderhavige geval artikel 498, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek of artikel 623 van het Portugese wetboek van burgerlijke rechtsvordering toepast in de geldende versie, maar aldus uitgelegd en toegepast dat zij verenigbaar zijn met artikel 10 van de richtlijn? |
6) |
Indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan een justitiabele voor de nationale rechter in een procedure tot vergoeding van de schade die beweerdelijk is geleden als gevolg van een inbreuk op de mededingingsregels, tegenover een andere justitiabele artikel 22 van de richtlijn inroepen? |
(1) Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB 2014, L 349, blz. 1).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 27 november 2017 — E.G. / Republiek Slovenië
(Zaak C-662/17)
(2018/C 032/22)
Procestaal: Sloveens
Verwijzende rechter
Vrhovno sodišče Republike Slovenije
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: E.G.
Verwerende partij: Republiek Slovenië
Prejudiciële vragen
1) |
Moet het belang van de verzoeker als bedoeld in artikel 46, lid 2, van de procedurerichtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat de subsidiairebeschermingsstatus niet dezelfde rechten en voordelen als de vluchtelingenstatus biedt, indien volgens de nationale regeling vreemdelingen aan wie internationale bescherming is toegekend weliswaar dezelfde rechten en voordelen genieten, doch de duur of de beëindiging van de internationale bescherming op verschillende wijze wordt vastgesteld, aangezien de vluchtelingenstatus voor onbepaalde tijd wordt toegekend maar eindigt wanneer de omstandigheden op grond waarvan de status was toegekend, ophouden te bestaan, terwijl de subsidiairebeschermingsstatus voor bepaalde tijd wordt toegekend en wordt verlengd indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan? |
2) |
Moet het belang van de verzoeker als bedoeld in artikel 46, lid 2, van de procedurerichtlijn aldus worden uitgelegd dat de subsidiairebeschermingsstatus niet dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus, indien volgens de nationale regeling vreemdelingen aan wie internationale bescherming is toegekend weliswaar dezelfde rechten en voordelen genieten, doch de afgeleide rechten die op deze rechten en voordelen zijn gebaseerd van elkaar verschillen? |
3) |
Is het noodzakelijk om, gelet op de specifieke situatie van de verzoeker, te beoordelen of, in het licht van de concrete, hem betreffende omstandigheden, de toekenning van de vluchtelingenstatus hem meer rechten zou opleveren dan dewelke hem met de toekenning van subsidiaire bescherming worden verleend, of volstaat, opdat er sprake is van het in artikel 46, lid 2, van de procedurerichtlijn bedoelde belang, een wettelijke regeling die onderscheid maakt tussen afgeleide rechten die zijn gebaseerd op de rechten en de voordelen van beide vormen van internationale bescherming? |
(1) Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013, L 180, blz. 60).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/16 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2017 door de Europese Centrale Bank tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 september 2017 in zaak T-247/16, Fursin e.a. / Europese Centrale Bank
(Zaak C-663/17 P)
(2018/C 032/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: E. Koupepidou en C. Hernández Saseta, gemachtigden, B. Schneider, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV, Rikam Holding SA
Conclusies
— |
de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin wordt geoordeeld dat de verzoekende aandeelhouders een procesbelang en procesbevoegdheid hadden voor het Gerecht met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit (punt 2 van het dictum van de bestreden beschikking), |
— |
definitief uitspraak doen over de grond van de zaak en het beroep van de verzoekende aandeelhouders niet-ontvankelijk verklaren, en |
— |
de verzoeksters verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: de verzoekende aandeelhouders (dat wil zeggen de aandeelhouders van Trasta Komercbanka en niet Trasta Komercbanka zelf) hadden geen belang bij het beroep tot nietigverklaring dat losstaat van het juridische belang van Trasta Komercbanka. Het eerste middel is gebaseerd op de volgende argumenten:
|
2. |
Tweede middel: de verzoekende aandeelhouders hadden geen locus standi, aangezien het bestreden besluit hen niet individueel raakte. Het tweede middel is gebaseerd op de volgende argumenten:
|
3. |
Derde middel: de verzoekende aandeelhouders hadden geen locus standi aangezien het bestreden besluit hen niet rechtstreeks raakte. Het derde middel is gebaseerd op de volgende argumenten:
|
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Areios Pagos (Griekenland) op 27 november 2017 — Ellinika Naupigeia AE / Panagiotis Anagnostopoulos e.a.
(Zaak C-664/17)
(2018/C 032/24)
Procestaal: Grieks
Verwijzende rechter
Areios Pagos
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ellinika Naupigeia AE (Hellenic Shipyards AE)
Verwerende partijen: Panagiotis Anagnostopoulos e.a.
Prejudiciële vragen
1) |
Moet, opdat er sprake is van overgang van een onderneming, vestiging of een onderdeel van een vestiging of onderneming in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/50/EG (1), als „economische eenheid” worden opgevat een volledig zelfstandige productie-eenheid, die haar economisch doel kan behalen zonder voor de productiefactoren (grondstoffen, arbeidskrachten, apparatuur en machines, onderdelen van het eindproduct, ondersteunende diensten, financiële middelen en andere) een beroep te moeten doen op derden (door koop, lening, huur of op een andere wijze)? Of is daarentegen ook sprake van een „economische eenheid”, indien het doel van de activiteit duidelijk te onderscheiden is, het concreet mogelijk is dat dit doel door de economische onderneming wordt nagestreefd en kan worden bereikt dankzij een doeltreffende organisatie van de productiefactoren (grondstoffen, machines en andere voorzieningen, arbeidskrachten, ondersteunende diensten), zonder dat van belang is of de nieuwe ondernemer externe productiefactoren heeft aangeschaft of in het concrete geval het doel niet heeft bereikt? |
2) |
Is volgens artikel 1 van richtlijn 98/50/EG uitgesloten dat er sprake is van een overgang indien de vervreemder of de verkrijger of beiden niet alleen het succesvol voortzetten van de activiteit door de verkrijger beogen, maar ook de toekomstige beëindiging ervan met het oog op de liquidatie van de onderneming? |
(1) Richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 tot wijziging van richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van vestigingen (PB 1998, L 201, blz. 88).
Gerecht
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/19 |
Arrest van het Gerecht van 7 december 2017 — Missir Mamachi di Lusignano e.a. / Commissie
(Zaak T-401/11 P RENV-RX P) (1)
((Hogere voorziening - Ambtenarenrecht - Ambtenaren - Moord op een ambtenaar en zijn echtgenote - Regel van concordantie tussen verzoek, klacht en beroep tot schadevergoeding - Verplichting de veiligheid van personeel in dienst van de Unie te verzekeren - Causaal verband - Materiële schade - Hoofdelijke aansprakelijkheid - Inaanmerkingneming van uitkeringen waarin het Statuut voorziet - Immateriële schade - Aansprakelijkheid van een instelling voor de immateriële schade van een overleden ambtenaar - Aansprakelijkheid van een instelling voor de immateriële schade waarop de rechtverkrijgenden van een overleden ambtenaar recht hebben))
(2018/C 032/25)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwiranten: Stefano Missir Mamachi di Lusignano (Shanghai, China) en de zes overige rekwiranten wier namen in de bijlage bij het arrest zijn vermeld (vertegenwoordigers: F. Di Gianni, G. Coppo en A. Scalini, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en D. Martin, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09, EU:F:2011:55), strekkende tot vernietiging van dit arrest
Dictum
1) |
Het arrest van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie het middel van niet-ontvankelijkheid heeft aanvaard dat door de Europese Commissie was aangevoerd tegen het verzoek om vergoeding van de immateriële schade die is geleden door Carlo Missir Mamachi di Lusignano, Giustina Missir Mamachi di Lusignano, Filiberto Missir Mamachi di Lusignano en Tommaso Missir Mamachi di Lusignano, de laatste twee vertegenwoordigd door Anne Sintobin. |
2) |
Het arrest van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken het middel van niet-ontvankelijkheid heeft aanvaard dat door de Commissie was aangevoerd tegen het verzoek om vergoeding van de immateriële schade die is geleden door Livio Missir Mamachi di Lusignano. |
3) |
Het arrest van 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (F-50/09), wordt vernietigd voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken de aansprakelijkheid van de Commissie heeft beperkt tot 40 % van de materiële schade die is geleden door Carlo Missir Mamachi di Lusignano, Giustina Missir Mamachi di Lusignano, Filiberto Missir Mamachi di Lusignano en Tommaso Missir Mamachi di Lusignano, de laatste twee vertegenwoordigd door Sintobin. |
4) |
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
5) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 3 miljoen EUR aan Carlo Missir Mamachi di Lusignano, Giustina Missir Mamachi di Lusignano, Filiberto Missir Mamachi di Lusignano en Tommaso Missir Mamachi di Lusignano, de laatste twee vertegenwoordigd door Sintobin, vanwege door hen geleden materiële schade, onder aftrek van de uitbetaalde of uit te betalen statutaire uitkeringen die worden geacht deel uit te maken van dit bedrag. |
6) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 100 000 EUR aan Carlo Missir Mamachi di Lusignano vanwege door hem geleden immateriële schade. |
7) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 100 000 EUR aan Giustina Missir Mamachi di Lusignano vanwege door haar geleden immateriële schade. |
8) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 100 000 EUR aan Tomasso Missir Mamachi di Lusignano, vertegenwoordigd door Sintobin, vanwege door hem geleden immateriële schade. |
9) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 100 000 EUR aan Filiberto Missir Mamachi di Lusignano, vertegenwoordigd door Sintobin, vanwege door hem geleden immateriële schade. |
10) |
De Commissie wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van 50 000 EUR aan Stefano Missir Mamachi di Lusignano en de andere rekwiranten wier namen in de bijlage zijn vermeld, in hun hoedanigheid van erfgenamen van Livio Missir Mamachi di Lusignano, vanwege door hem geleden immateriële schade. |
11) |
De in de punten 6 tot en met 10 hierboven bedoelde vergoedingen worden vermeerderd met vertragingsrente, berekend vanaf de uitspraak van het onderhavige arrest tot de volledige betaling tegen de rentevoet die door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, vermeerderd met twee procentpunt. |
12) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
13) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure in hogere voorziening. |
14) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/20 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2017 — JT/EUIPO — Carrasco Pirard (QUILAPAYÚN)
(Zaak T-249/15) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk QUILAPAYÚN - Relatieve weigeringsgrond - Algemeen bekend merk - Artikel 8, lid 2, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 2, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Houder van het merk”))
(2018/C 032/26)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: JT (vertegenwoordiger: A. Mena Valenzuela, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Zaera Cuadrado, gemachtigde)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Eduardo Carrasco Pirard (Santiago, Chili) en de 7 andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, van wie de namen zijn vermeld in de bijlage bij het arrest.
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 13 maart 2015 (zaak R 354/2014-2) inzake een oppositieprocedure tussen enerzijds JT en anderzijds Carrasco Pirard en de andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, van wie de namen zijn vermeld in bijlage
Dictum
1) |
De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 maart 2015 (zaak R 354/2014-2) wordt vernietigd. |
2) |
De overige vorderingen van het beroep worden afgewezen. |
3) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/21 |
Arrest van het Gerecht van 12 december 2017 — Hochmann Marketing/EUIPO — BitTorrent (bittorrent)
(Zaak T-771/15) (1)
([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk bittorrent - Artikel 76, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 95, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2017/1001] - Niet-inaanmerkingneming van voor de nietigheidsafdeling overgelegde bewijzen - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001]”])
(2018/C 032/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Hochmann Marketing GmbH, voorheen Bittorrent Marketing GmbH (Neu-Isenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Hoppe, M. Terhaag en C. Schwarz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en M. Capostagno, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: BitTorrent Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Clotten, S. Brandstätter en C. Schmitt, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 31 augustus 2015 (zaak R 2275/2013-5) betreffende een procedure tot vervallenverklaring tussen BitTorrent en Bittorrent Marketing
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Hochmann Marketing GmbH, voorheen Bittorrent Marketing GmbH, wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/21 |
Arrest van het Gerecht van 12 december 2017 — Sony Computer Entertainment Europe/EUIPO — Vieta Audio (Vita)
(Zaak T-35/16) (1)
([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk Vita - Normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik voor de betrokken waren - Motiveringsplicht”])
(2018/C 032/28)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Sony Computer Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Vieta Audio, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Barroso Sánchez-Lafuente, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 november 2015 (zaak R 2232/2014-5) betreffende een procedure tot vervallenverklaring tussen Vieta Audio en Sony Computer Entertainment Europe
Dictum
1) |
De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 12 november 2015 (zaak R 2232/2014-5) betreffende een procedure tot vervallenverklaring tussen Vieta Audio, SA en Sony Computer Entertainment Europe Ltd wordt vernietigd. |
2) |
Het EUIPO zal, behalve zijn eigen kosten, de kosten dragen van Sony Computer Entertainment Europe. |
3) |
Vieta Audio zal haar eigen kosten dragen. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/22 |
Arrest van het Gerecht van 7 december 2017 — Coca-Cola/EUIPO — Mitico (Master)
(Zaak T-61/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Master - Oudere Uniebeeldmerken Coca-Cola en ouder nationaal beeldmerk C - Relatieve weigeringsgrond - Ongerechtvaardigd voordeel uit de reputatie van de oudere merken - Bewijs van commercieel gebruik, buiten de Unie, van een teken dat het aangevraagde merk bevat - Logische gevolgtrekkingen - Beslissing die is vastgesteld na de vernietiging van een eerdere beslissing door het Gerecht - Artikel 8, lid 5, en artikel 65, lid 6, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 5, en artikel 72, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2018/C 032/29)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Coca-Cola Company (Atlanta, Georgia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, S. Baran, barrister, D. Stone en A. Dykes, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Modern Industrial & Trading Investment Co. Ltd (Mitico) (Damas, Syrië) (vertegenwoordiger: A.-E. Malamis, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2015 (zaak R 1251/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen The Coca-Cola Company en Mitico
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 december 2015 (zaak R 1251/2015-4) wordt vernietigd. |
2) |
Het EUIPO zal, behalve zijn eigen kosten, de kosten dragen van The Coca-Cola Company, daaronder begrepen de kosten voor de kamer van beroep van het EUIPO. |
3) |
Modern Industrial & Trading Investment Co. Ltd (Mitico) zal haar eigen kosten dragen. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/23 |
Arrest van het Gerecht van 6 december 2017 — Tulliallan Burlington/EUIPO — Burlington Fashion (Burlington)
(Zaak T-120/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk Burlington - Oudere nationale woordmerken BURLINGTON en BURLINGTON ARCADE - Oudere Uniebeeldmerken en ouder nationaal beeldmerk BURLINGTON ARCADE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/30)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tulliallan Burlington Ltd (Saint Helier, Jersey) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Burlington Fashion GmbH (Schmallenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2016 (zaak R 94/2014-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tulliallan Burlington en Burlington Fashion
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Tulliallan Burlington Ltd wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/24 |
Arrest van het Gerecht van 6 december 2017 — Tulliallan Burlington/EUIPO — Burlington Fashion (BURLINGTON THE ORIGINAL)
(Zaak T-121/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk BURLINGTON THE ORIGINAL - Oudere nationale woordmerken BURLINGTON en BURLINGTON ARCADE - Ouder Uniebeeldmerk en ouder nationaal beeldmerk BURLINGTON ARCADE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik in het economische verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt gehaald uit het onderscheidende vermogen of de reputatie van de oudere merken - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/31)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tulliallan Burlington Ltd (Saint-Hélier, Jersey) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Burlington Fashion GmbH (Schmallenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2016 (zaak R 2501/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tulliallan Burlington en Burlington Fashion
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Tulliallan Burlington Ltd wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/24 |
Arrest van het Gerecht van 6 december 2017 — Tulliallan Burlington/EUIPO — Burlington Fashion (Burlington)
(Zaak T-122/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk Burlington - Oudere nationale woordmerken BURLINGTON en BURLINGTON ARCADE - Ouder Uniebeeldmerk en ouder nationaal beeldmerk BURLINGTON ARCADE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik in het economische verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt gehaald uit het onderscheidende vermogen of de reputatie van de oudere merken - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/32)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tulliallan Burlington Ltd (Saint-Hélier, Jersey) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Burlington Fashion GmbH (Schmallenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2016 (zaak R 2409/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tulliallan Burlington en Burlington Fashion
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Tulliallan Burlington Ltd wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/25 |
Arrest van het Gerecht van 6 december 2017 — Tulliallan Burlington/EUIPO — Burlington Fashion (BURLINGTON)
(Zaak T-123/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk BURLINGTON - Oudere nationale woordmerken BURLINGTON en BURLINGTON ARCADE - Ouder Uniebeeldmerk en ouder nationaal beeldmerk BURLINGTON ARCADE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gebruik in het economische verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis - Artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 4, van verordening 2017/1001) - Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt gehaald uit het onderscheidende vermogen of de reputatie van de oudere merken - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Tulliallan Burlington Ltd (Saint-Hélier, Jersey) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Burlington Fashion GmbH (Schmallenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 11 januari 2016 (zaak R 1635/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Tulliallan Burlington en Burlington Fashion
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Tulliallan Burlington Ltd wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/26 |
Arrest van het Gerecht van 11 december 2017 — Léon Van Parys / Commissie
(Zaak T-125/16) (1)
((„Douane-unie - Invoer van bananen uit Ecuador - Navordering van invoerrechten - Verzoek tot kwijtschelding van invoerrechten - Besluit dat is vastgesteld na nietigverklaring door het Gerecht van een eerder besluit - Redelijke termijn”))
(2018/C 032/34)
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Firma Léon Van Parys NV (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: P. Vlaemminck, B. Van Vooren, R. Verbeke en J. Auwerx, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros, B.-R. Killmann en E. Manhaeve, gemachtigden)
Voorwerp
In de eerste plaats een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2016) 95 final van de Commissie van 20 januari 2016 waarbij wordt vastgesteld dat boeking achteraf van de rechten bij invoer gerechtvaardigd is en dat kwijtschelding van die rechten gerechtvaardigd is ten aanzien van een schuldenaar en gedeeltelijk gerechtvaardigd is in het bijzondere geval van een andere schuldenaar maar voor een ander deel niet gerechtvaardigd is ten aanzien van deze specifieke schuldenaar, en tot wijziging van besluit C(2010) 2858 definitief van de Commissie van 6 mei 2010, en in de tweede plaats een verzoek tot verklaring voor recht dat artikel 909 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1993, L 253, blz. 1) uitwerking heeft gehad jegens verzoekster na het arrest van 19 maart 2013, Firma Van Parys/Commissie (T-324/10, EU:T:2013:136).
Dictum
1) |
Artikel 1, lid 4, van besluit C(2016) 95 final van de Commissie van 20 januari 2016 waarbij wordt vastgesteld dat boeking achteraf van de rechten bij invoer gerechtvaardigd is en dat kwijtschelding van die rechten gerechtvaardigd is ten aanzien van een schuldenaar en gedeeltelijk gerechtvaardigd is in het bijzondere geval van een andere schuldenaar maar voor een ander deel niet gerechtvaardigd is ten aanzien van deze specifieke schuldenaar, en tot wijziging van besluit C(2010) 2858 definitief van de Commissie van 6 mei 2010, wordt nietig verklaard. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die van Firma Léon Van Parys NV. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/26 |
Arrest van het Gerecht van 5 december 2017 — Spadafora/Commissie
(Zaak T-250/16 P) (1)
((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard - Verzoek tot nietigverklaring - Ambt van hoofd van de eenheid, Legal advice’ bij OLAF - Selectieprocedure - Voorselectiepanel - Niet-plaatsing op de shortlist van kandidaten die worden voorgesteld voor een eindgesprek met het TABG - Onpartijdigheid - Verzoek tot schadevergoeding - Verlies van een kans - Geding in staat van wijzen”))
(2018/C 032/35)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Sergio Spadafora (Brussel, België) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Gattinara en C. Berardis-Kayser, vervolgens G. Gattinara en L. Radu Bouyon, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 7 april 2016, Spadafora/Commissie (F-44/15, EU:F:2016:69), en strekkende tot vernietiging van die beschikking
Dictum
1) |
De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 7 april 2016, Spadafora/Commissie (F-44/15), wordt vernietigd, met uitzondering van de afwijzing, als kennelijk niet-ontvankelijk, van het verzoek om te verklaren dat de selectieprocedure, ingevolge de nietigverklaring van het besluit van 30 juni 2014, waarbij de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) D. heeft aangesteld in het ambt van hoofd van de eenheid „Legal advice” van de directie „Ondersteuning van onderzoeken” van OLAF, en van besluit Ares(2015) 43686 van 5 januari 2015, vastgesteld door K. Georgieva, vice-voorzitter van de Europese Commissie, tot afwijzing van rekwirants klacht R/994/14, onwettig was vanaf het moment waarop die onwettigheid zich had voorgedaan. |
2) |
De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. |
3) |
Het besluit van 30 juni 2014 waarbij de directeur-generaal van OLAF D. heeft aangesteld in het ambt van hoofd van de eenheid „Legal advice” van de directie „Ondersteuning van onderzoeken” van OLAF wordt nietig verklaard. |
4) |
Besluit Ares(2015) 43686 van 5 januari 2015, vastgesteld door K. Georgieva, vice-voorzitter van de Commissie, tot afwijzing van rekwirants klacht R/994/14 wordt nietig verklaard. |
5) |
Het beroep in eerste aanleg wordt verworpen voor zover Sergio Spadafora vraagt om vergoeding van de materiële schade als gevolg van het verlies van de kans om te worden uitgekozen voor de vervulling van het ambt van hoofd van de eenheid „Legal advice” van de directie „Ondersteuning van onderzoeken” van OLAF. |
6) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten van de procedure in hogere voorziening en in die van de procedure in eerste aanleg. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/27 |
Arrest van het Gerecht van 7 december 2017 — Colgate-Palmolive/EUIPO (360o)
(Zaak T-332/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk 360o - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 7, lid 3, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/36)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Colgate-Palmolive Co. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Zintler en A. Stolz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 april 2016 (zaak R 2288/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken 360o als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Colgate–Palmolive Co. wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/28 |
Arrest van het Gerecht van 7 december 2017 — Colgate-Palmolive/EUIPO (360o)
(Zaak T-333/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk 360o - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001] - Onderscheidend vermogen verkregen door gebruik - Artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 7, lid 3, van verordening 2017/1001)”])
(2018/C 032/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Colgate-Palmolive Co. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Zintler en A. Stolz, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Rajh, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 april 2016 (zaak R 2287/2015-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken 360o als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Colgate-Palmolive Co. wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/28 |
Arrest van het Gerecht van 7 december 2017 — sheepworld/EUIPO (Alles wird gut)
(Zaak T-622/16) (1)
([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Alles wird gut - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2018/C 032/38)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: sheepworld AG (Ursensollen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. von Rüden, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 juni 2016 (zaak R 212/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Alles wird gut als Uniemerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
sheepworld AG wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/29 |
Arrest van het Gerecht van 5 december 2017 — Tuerck / Commissie
(Zaak T-728/16) (1)
((„Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van nationale pensioenrechten - Waardestijging van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en die van de daadwerkelijke overdracht”))
(2018/C 032/39)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Sabine Tuerck (Sint-Pieters-Woluwe, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en L. Radu Bouyon, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 10 december 2015 tot bevestiging van de overdracht aan de pensioenregeling van de Europese Unie van de pensioenrechten die verzoekster vóór haar indiensttreding bij de Unie heeft verworven
Dictum
1) |
Het besluit van de Europese Commissie van 10 december 2015 tot bevestiging van de overdracht aan de pensioenregeling van de Europese Unie van de pensioenrechten die verzoekster vóór haar indiensttreding bij de Unie heeft verworven, wordt nietig verklaard. |
2) |
De Commissie wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/29 |
Arrest van het Gerecht van 12 december 2017 — For Tune/EUIPO — Simplicity trade (opus AETERNATUM)
(Zaak T-815/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk opus AETERNATUM - Ouder Uniewoordmerk OPUS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])
(2018/C 032/40)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: For Tune sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: K. Popławska, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Simplicity trade GmbH (Oelde, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 september 2016 (zaak R 152/2016-2) betreffende een oppositieprocedure tussen Simplicity trade en For Tune
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
For Tune sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/30 |
Arrest van het Gerecht van 5 december 2017 — Xiaomi/EUIPO — Apple (MI PAD)
(Zaak T-893/16) (1)
([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk MI PAD - Ouder Uniewoordmerk IPAD - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Soortgelijke waren en diensten”])
(2018/C 032/41)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Xiaomi, Inc. (Peking, China) (vertegenwoordigers: T. Raab en C. Tenkhoff, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Apple Inc. (Cupertino, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Olsen, P. Andreottola, solicitors, en G. Tritton, barrister)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 22 september 2016 (zaak R 363/2016-1) inzake een oppositieprocedure tussen Apple en Xiaomi
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Xiaomi, Inc. wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/31 |
Beschikking van het Gerecht van 26 november 2017 — Federcaccia Toscana e. a. / Commissie
(Zaak T-562/15) (1)
((„Milieu - Behoud van de vogelstand - Soorten waarop gejaagd mag worden - Voorwaarden waaraan de nationale wetgeving betreffende de jacht moet voldoen - Harmonisatie van de in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2009/147/EG vastgestelde toepassingsvoorwaarden - Tijdvak waarin de jacht is gesloten in Toscane”))
(2018/C 032/42)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Federcaccia Toscana (Firenze, Italië) en vijf andere verzoekers van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage bij deze beschikking (vertegenwoordiger: A. Bruni, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en C. Hermes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft nagelaten bepaalde Italiaanse gegevens uit het door het ORNIS-comité vastgestelde document over sleutelbegrippen bij te werken, zoals is voorzien in richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010, L 20, blz. 7), verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 6 oktober 2014 waarin werd aangegeven dat Italië niet in overeenstemming met de Europese regelgeving had gehandeld door het jachtseizoen voor bepaalde vogelsoorten te verlengen, alsook verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoekers stellen te hebben geleden doordat de Commissie heeft nagelaten de Italiaanse gegevens bij te werken.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Federcaccia Toscana en de andere verzoekers van wie de namen in de bijlage zijn vermeld, worden verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/31 |
Beschikking van het Gerecht van 20 november 2017 — BikeWorld / Commissie
(Zaak T-702/15) (1)
((„Beroep tot nietigverklaring - Vertegenwoordiging door een advocaat die geen derde is - Niet-ontvankelijkheid”))
(2018/C 032/43)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: BikeWorld GmbH (Sankt Ingbert, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Jovy, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, B. Stromsky en T. Maxian Rusche, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2016/151 van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.31550 (2012/C) (ex 2012/NN) van Duitsland ten behoeve van de Nürburgring (PB 2016, L 34, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
BikeWorld GmbH wordt verwezen in de kosten. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/32 |
Beschikking van het Gerecht van 23 november 2017 — Nf Nails In Vogue/EUIPO — Nails & Beauty Factory (NAILS FACTORY)
(Zaak T-886/16) (1)
((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Herroeping van de bestreden beslissing - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing”))
(2018/C 032/44)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nf Nails In Vogue, SL (Arganda del Rey, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Jáudenes Sánchez, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája en E. Scheffer, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Nails & Beauty Factory GmbH, voorheen Nails & Beauty Vertriebs GmbH (Kiel, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 5 oktober 2016 (zaak R 202/2016-1) inzake een oppositieprocedure tussen NF Nails In Vogue en Nails & Beauty Vertriebs
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Nf Nails In Vogue, SL. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/32 |
Beroep ingesteld op 29 november 2017 — L / Parlement
(Zaak T-91/17)
(2018/C 032/45)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: L (vertegenwoordiger: I. Coutant Peyre, advocaat)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van het Europees Parlement van 31 augustus 2016 waarbij is geweigerd om twee medische attesten te aanvaarden die verzoeker had overgelegd ter rechtvaardiging van bepaalde afwezigheden van het werk, en dientengevolge is verklaard dat de betrokken afwezigheid ongerechtvaardigd was |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van in het Unierecht en Litouwse recht verankerde beginselen betreffende de bescherming van klokkenluiders. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming door het Parlement van zijn zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/33 |
Beroep ingesteld op 7 november 2017 — Wattiau / Parlement
(Zaak T-737/17)
(2018/C 032/46)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Francis Wattiau (Bridel, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
te verklaren en vast te stellen:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep werpt de verzoekende partij een exceptie van onwettigheid op van de tussen de Europese Unie en de federatie van Luxemburgse ziekenhuizen gesloten overeenkomst om de ziektekosten die worden gemaakt door de personen die in Luxemburg zijn aangesloten bij de gemeenschappelijke regeling van ziektekostenverzekering (RCAM), met 15 % te verhogen. Deze exceptie is gebaseerd op twee middelen.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en van de artikelen 12 en 14 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van goed financieel beheer zoals vermeld in artikel 30 van verordening nr. 966/2012 en van artikel 43 van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Unie. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/33 |
Beroep ingesteld op 2 november 2017 — DEI / Commissie
(Zaak T-740/17)
(2018/C 032/47)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: E. Bourtzalas, E. Salaka, C. Synodinos, C. Tagaras en D. Waelbroeck, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit C(2017) 5622 final van de Commissie van 14 augustus 2017 in zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP), beweerde staatsteun van Griekenland aan Aluminium A.E. in de vorm van elektriciteitstarieven onder de kostprijs, na een beslissing van het scheidsgerecht, voor zover daarbij de handelingen van de Commissie van 12 juni 2014 en 25 maart 2015 worden ingetrokken; |
— |
nietigverklaring van het besluit C(2017) 5622 final van de Commissie van 14 augustus 2017 in zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP), voor zover daarbij wordt vastgesteld dat Aluminium geen staatssteun heeft ontvangen en de Commissie bijgevolg de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU niet hoefde in te leiden; |
— |
nietigverklaring van het besluit C(2017) 5622 final van de Commissie van 14 augustus 2017 in zaak SA.38101 (2015/NN) (ex 2013/CP), voor zover daarbij wordt vastgesteld dat de klacht van DEI betreffende de staatsteun die op basis van besluit 346/2012 van de energieregulator (hierna: „RAE”) was toegekend, zonder voorwerp was geworden na beslissing 1/2013 van het permanente scheidsgerecht van de RAE; en |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van DEI. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
1. |
Kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het arrest van het Hof in zaak C-228/16 P en tegenstrijdigheid met dat arrest. |
2. |
Schending van artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 (1) en meer bepaald niet-nakoming van de verplichtingen die krachtens dat artikel op de Commissie rusten, alsook schending van het recht te worden gehoord en van het Handvest van de grondrechten. |
3. |
Ontoereikende motivering, tegenstrijdige motivering en niet-nakoming van de verplichting om alle feitelijke en juridische elementen te onderzoeken wat de vaststelling betreft dat het arbitragebeding op basis waarvan de voornoemde scheidsrechterlijke beslissing 1/2013 is gegeven, „duidelijke en objectieve” parameters omschrijft die de „beoordelingsvrijheid van de scheidsrechters beperkten” en de uiteindelijke vaststelling van het elektriciteitstarief als „logisch gevolg” hadden. |
4. |
Kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en toepassing van het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder en van artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 108, lid 2, VWEU wat de vaststelling betreft dat het door de beslissing van het scheidsgerecht vastgelegde elektriciteitstarief „het logische gevolg is van goed omschreven parameters in het arbitragebeding”. |
5. |
Kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU wat de vaststelling betreft dat de Commissie geen complexe economische beoordelingen hoefde te maken, en een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en beoordeling aangezien de Commissie heeft verzuimd relevante vragen te onderzoeken teneinde vast te stellen of er al dan niet sprake was van staatssteun. |
6. |
Kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU en artikel 108, lid 2, VWEU en een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten wat de toepassing van de toets van de voorzichtige particuliere investeerder in een markteconomie betreft. |
7. |
Kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU, niet-nakoming van de motiveringsplicht en kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten in het besluit van de Commissie, voor zover de klacht van DEI uit 2012 overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU niet verder wordt onderzocht, aangezien de klacht na beslissing 1/2013 van het scheidsgerecht „zonder voorwerp [zou zijn] geworden”. |
(1) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/35 |
Beroep ingesteld op 13 november 2017 — TrekStor/EUIPO — Beats Electronics (i.Beat jump)
(Zaak T-746/17)
(2018/C 032/48)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TrekStor Ltd (Hong-Kong, China) (vertegenwoordigers: O. Spieker, M. Alber, A. Schönfleisch, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Beats Electronics LLC (Culver City, Californië, Verenigde Staten)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „i.Beat jump” — Uniemerk nr. 4 729 075
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 september 2017 in zaak R 2236/2016-4
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen voor zover daarbij de door de aanvrager van de nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring van Uniemerk nr. 4 729 075 is toegewezen en de door verzoekster aan dat merk ontleende rechten vervallen zijn verklaard; |
— |
de door de aanvrager van de nietigverklaring ingestelde vordering tot nietigverklaring af te wijzen; |
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die voor verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese (EUIPO). |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening nr. 2017/1001; |
— |
schending van artikel 18, lid 1, onder a), van verordening nr. 2017/1001. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/35 |
Beroep ingesteld op 15 november 2017 — UPF/Commissie
(Zaak T-747/17)
(2018/C 032/49)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Union des Ports de France — UPF (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Vannini en E. Moraïtou, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden besluit vernietigen; |
— |
de Commissie verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep tegen besluit C(2017) 5176 final van de Europese Commissie van 27 juli 2017 inzake de door Frankrijk ten uitvoer gebrachte steunregeling nr. SA.38398 (2016/C, ex 2015/E) (hierna: „bestreden besluit”) voert de verzoekende partij vijf middelen aan.
1. |
Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie het recht heeft geschonden door de fiscale maatregel in zijn geheel aan te merken als staatsteun, in strijd met het criterium van de economische aard van de activiteit van Franse havens. De verzoekende partij is van mening dat de Commissie per definitie het recht heeft geschonden met haar besluit dat de belastingvrijstelling ten voordele van de Franse havens staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, zonder te specificeren dat de kwalificatie als steun beperkt is tot alleen de economische activiteiten van de havens. |
2. |
Het tweede middel houdt in dat de Commissie het recht heeft geschonden toen zij de economische aard van de door de Franse havens verzorgde activiteiten heeft beoordeeld. De verzoekende partij meent dat de Commissie het recht ook heeft geschonden met haar analyse van de economische aard van de door Franse havens ondernomen activiteiten, en wel op twee gronden:
|
3. |
Het derde middel ziet op schending van het recht en een ontoereikende motivering voor zover het de voorwaarden inzake de verstoring van de mededinging en de beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten betreft, aangezien de Commissie ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de belastingvrijstelling de mededinging kon verstoren en de handel tussen de lidstaten kon beïnvloeden voor zover het Franse havens in het algemeen en meer specifiek de havens op de eilanden en de havens overzee betreft. Volgens de verzoekende partij is het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd aangezien de Commissie er zonder onderbouwing vanuit is gegaan dat in de onderhavige zaak aan die voorwaarden is voldaan. |
4. |
Met het vierde middel wordt gesteld dat de procedure voor het toezicht op staatsteun in strijd met het recht is gevoerd en dat artikel 108, leden 1 en 2, VWEU, in samenhang met het evenredigheidsbeginsel, is geschonden, aangezien de Commissie de bewijslast heeft omgekeerd en heeft gehandeld alsof bij haar een verzoek om goedkeuring van nieuwe steun was ingediend door van de Franse autoriteiten het bewijs te verlangen dat de regeling inzake de vrijstelling van vennootschapsbelasting ten voordele van de Franse havens met de interne markt verenigbaar was. Door voorts van de Franse autoriteiten te verlangen dat zij bedoelde vrijstellingsregeling eenvoudigweg zouden afschaffen, zonder aan te tonen dat die maatregel niet zodanig kon worden gewijzigd dat die verenigbaar zou worden met de staatssteunregels van de Unie, heeft de Commissie in strijd met artikel 108, leden 1 en 2, VWEU, artikel 2 van verordening nr. 2015/1589 en het evenredigheidsbeginsel gehandeld. |
5. |
Het vijfde middel betreft schending van het beginsel van behoorlijk bestuur omdat de Commissie met haar eis dat de vrijstellingsregeling zou worden afgeschaft terwijl zij andere steunregelingen voor havens in andere lidstaten laat voortbestaan, niet voor eerlijke concurrentievoorwaarden tussen de verschillende Europese havens kan zorgen maar juist voor nieuwe concurrentieverstoringen zorgt, in directe strijd met de aan de Commissie opgedragen rol als hoedster van de goede werking van de interne markt. Laatstgenoemde heeft bijgevolg het beginsel van onpartijdigheid geschonden, dat noodzakelijkerwijs een logisch uitvloeisel is van het beginsel van behoorlijk bestuur. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/36 |
Beroep ingesteld op 17 november 2017 — Commune de Fessenheim e.a./Commissie
(Zaak T-751/17)
(2018/C 032/50)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Commune de Fessenheim (Fessenheim, Frankrijk), Communauté de communes Pays Rhin-Brisach (Volgelsheim, Frankrijk), Conseil départemental du Haut-Rhin (Colmar, Frankrijk) en Conseil régional Grand Est Alsace Champagne-Ardenne Lorraine (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. de Rubercy, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2017) 7119 final van het secretariaat-generaal van de Europese Commissie van 18 oktober 2017, waarbij is geweigerd om mededeling te doen van het aan de Franse autoriteiten betekende besluit van het directoraat-generaal Concurrentie van 22 maart 2017 inzake het protocol tot schadeloosstelling van de EDF wegens de sluiting van de kencentrale te Fessenheim, vernietigen; |
— |
de Europese Commissie gelasten om van genoemde brief van 22 maart 2017 aan verzoeksters mededeling te doen binnen een week na het door het Gerecht te wijzen arrest; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel: schending van artikel 4, lid 2, laatste alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), omdat er een hoger openbaar belang bij openbaarmaking van de betrokken inlichtingen was. |
2. |
Tweede middel: schending van artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht van inzage in documenten. |
3. |
Derde middel: schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/37 |
Beroep ingesteld op 20 november 2017 — Bondsrepubliek Duitsland / ECHA
(Zaak T-755/17)
(2018/C 032/51)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: D. Klebs en T. Henze, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen
Conclusies
— |
de beslissing van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna: „Agentschap”) van 8 september 2017 (zaak nr. A-026-2015) vernietigen, voor zover de kamer van beroep daarbij:
|
— |
alsmede de verwerende partij verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.
Verzoekster voert met name aan dat de kamer van beroep haar bevoegdheden heeft overschreden, doordat zij tijdens de beroepsprocedure het beoordelingsbesluit in zijn geheel heeft onderzocht en opnieuw heeft beoordeeld en aldus (zowel formeel als materieel onterecht) tot de slotsom is gekomen dat het besluit van de lidstaten gedeeltelijk nietig moest worden verklaard en moest worden gewijzigd.
1. |
Eerste middel: de kamer van beroep is niet bevoegd voor inhoudelijke vragen betreffende de beoordelingsprocedure. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van de Meroni-rechtspraak van het Hof van Justitie, omdat de kamer van beroep als orgaan van een agentschap van de Unie niet over een eigen beoordelingsbevoegdheid beschikte. |
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het subsidiariteitsbeginsel en van het beginsel van bevoegdheidstoedeling, op grond dat de kamer van beroep de rechten van de lidstaten, geïnstitutionaliseerd door hun beoordelingsbevoegdheid in het Comité lidstaten van het Agentschap, heeft geschonden daar er geen Unierechtelijke bevoegdheidsgrondslag voor haar optreden bestaat. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan schending van de bepalingen van de REACH-verordening (1), op grond dat de kamer van beroep niet bevoegd is om beoordelingsbesluiten inhoudelijk te toetsen. Subsidiair betoogt verzoekster dat de kamer van beroep ter zake beoordelingsbesluiten overeenkomstig artikel 51, lid 8, van de REACH-verordening slechts over een beperkte toetsingsbevoegdheid beschikt. |
5. |
Vijfde middel: de kamer van beroep is de motiveringsplicht uit hoofde van artikel 296, tweede alinea, WVEU niet nagekomen daar zij haar vermeende toetsingsbevoegdheid niet heeft aangetoond. |
6. |
Zesde middel: de beslissing is inhoudelijk onjuist en onwettig. |
(1) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/38 |
Beroep ingesteld op 10 november 2017 — Kerstens/Commissie
(Zaak T-757/17)
(2018/C 032/52)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Petrus Kerstens (Overijse, België) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het aan verzoeker gerichte besluit van de Commissie van 27 maart 2017 voor zover zij daarbij gelast om zaak CMS 15/017 ab initio te hervatten; |
— |
nietigverklaring van het aan verzoeker gerichte besluit van de Commissie van 7 april 2017 voor zover zij daarbij gelast om zaak CMS 12/063 ab initio te hervatten; |
— |
toekenning aan verzoeker van een totaalbedrag van 40 000 EUR ter vergoeding van bijzondere immateriële schade, welke moet worden uitgekeerd door de Europese Commissie; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten krachtens artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een slechte uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring van 14 februari 2017, Kerstens/Commissie (T-270/16 P, niet gepubliceerd, EU:T:2017:74), en schending van het „non bis in idem”-beginsel door het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) als gevolg van zijn besluit om tuchtprocedures tegen de verzoekende partij te heropenen. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een slechte uitvoering van bovengenoemd arrest, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder de verplichting om zaken onpartijdig en billijk te behandelen, schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld en schending van de rechten van de verdediging, aangezien de besluiten om die tuchtprocedures te heropenen niet de waarborgen van onpartijdigheid en billijkheid bij de behandeling van haar zaak bieden. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een slechte uitvoering van bovengenoemd arrest, schending van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur en met name van het beginsel van de redelijke termijn, aangezien een nieuwe tuchtprocedure ook binnen een redelijke termijn moet worden ingeleid, hetgeen in casu niet het geval is. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan een verzoek om vergoeding van bijzondere schade als gevolg van de bovengenoemde onregelmatigheden, teneinde de immateriële schade te vergoeden die de administratie haar heeft berokkend, daar de nietigverklaring van de bestreden handelingen op zich geen herstel van die schade kan bieden. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/39 |
Beroep ingesteld op 17 november 2017 — UR/Commissie
(Zaak T-761/17)
(2018/C 032/53)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: UR (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
vast te stellen en te verklaren
— |
het op 11 augustus 2017 na heronderzoek genomen besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek om haar naam niet op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/322/16 wordt nietig verklaard; |
— |
de Commissie wordt in elk geval verwezen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout van de jury van het vergelijkend onderzoek bij de vaststelling dat haar diploma niet voldeed aan één van de toelatingsvoorwaarden van het vergelijkend onderzoek. |
2. |
Tweede, subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, welke is gebaseerd op artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut. Meer bepaald houdt de betrokken toelatingsvoorwaarde geen verband met de eisen van de te vervullen ambten zoals omschreven in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, zodat deze in strijd is met het belang van de dienst. |
3. |
Derde, nog meer subsidiair aangevoerde middel, ontleend aan een ontoereikende motivering van het bestreden besluit, aangezien de criteria die de jury heeft vastgesteld voor de beoordeling van de relevantie van haar diploma aan de hand van de betrokken toelatingsvoorwaarde, niet zijn bekendgemaakt, zodat zij zich niet adequaat heeft kunnen verdedigen. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/40 |
Beroep ingesteld op 24 november 2017 — Beats Electronics/EUIPO — TrekStor (i.Beat)
(Zaak T-770/17)
(2018/C 032/54)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Beats Electronics LLC (Culver City, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Petersenn, lawyer, I. Fowler en I. Junkar, Solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: TrekStor Ltd (Hong-Kong, China)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk „i.Beat” — Uniemerk nr. 5 009 139
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 september 2017 in de gevoegde zaken R 2175/2016-4 en R 2213/2016-4
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen voor zover daarbij het door verzoekster in zaak R 2175/2016 4 ingestelde beroep is verworpen en de inschrijving van het betwiste merk is gehandhaafd voor MP3-players, inzonderheid die met USB flash memory en mini hard discs; |
— |
het EUIPO, alsook de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep indien deze intervenieert in de onderhavige procedure, te verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 51, onder a), en lid 2, van verordening nr. 2017/1001, juncto artikel 15 van deze verordening. |
— |
schending van artikel 75 van verordening nr. 2017/1001. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/40 |
Beroep ingesteld op 28 november 2017 — Estampaciones Rubí / Commissie
(Zaak T-775/17)
(2018/C 032/55)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Estampaciones Rubí, SAU (Vitoria-Gasteiz, Spanje) (vertegenwoordigers: D. Armesto Macías en K. Caminos García, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het verzoekschrift en de als bijlage bijgevoegde stukken ontvankelijk verklaren; |
— |
bij maatregel tot organisatie van de procesgang de Commissie gelasten een integrale versie van de volgende documenten bij het dossier te voegen, eventueel na weglating van de vertrouwelijke gegevens betreffende derden die daarin kunnen zijn vervat:
|
— |
de in die documenten verwoorde besluiten van de Commissie nietig verklaren; |
— |
subsidiair, vaststellen dat de Commissie door haar stilzwijgen de Verdragen heeft geschonden en haar gelasten te antwoorden op het verzoek dat verzoekster haar op 31 juli 2017 schriftelijk heeft doen toekomen, zodat verzoekster als ontvanger van de betrokken steun de procedurele rechten kan uitoefenen die het Unierecht haar verleent in het kader van een formele procedure ter onderzoek van de verenigbaarheid van die steun; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Primair strekt dit beroep tot nietigverklaring van de besluiten waarbij de Commissie bepaalde fiscale steunmaatregelen ten gunste van verzoekster, namelijk een belastingkrediet van 45 % voor bepaalde investeringsprojecten, onverenigbaar met het Unierecht heeft verklaard. Die besluiten zijn meegedeeld aan de Spaanse belastingautoriteiten, vertegenwoordigd door de Diputación Foral de Álava, bij brieven van de Commissie van 4 december 2012 en 26 maart 2013, met als opschrift „Informal message” respectievelijk „Informele mededeling”, waarvan verzoekster heeft kennisgenomen in het kader van een nationale procedure.
Subsidiair beoogt verzoekster met haar beroep te verkrijgen dat het Gerecht het nalaten van de Commissie in de zin van artikel 265 VWEU vaststelt, dat voortvloeit uit het feit dat deze laatste niet heeft gereageerd op verzoeksters verzoek van 31 juli 2017 om een standpunt in te nemen over de vraag of de voornoemde „informele mededelingen” juridisch bindend zijn en om haar eventueel te horen in de procedure, zodat zij alle elementen kan aanvoeren die zij relevant acht.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1. |
De bestreden besluiten zijn vastgesteld zonder dat de vereiste minimale procedurele waarborgen in acht zijn genomen
|
2. |
Schending van artikel 107, lid 3, VWEU
|
3. |
Schending van artikel 265 VWEU
|
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/41 |
Beroep ingesteld op 28 november 2017 — Autostrada Wielkopolska / Commissie
(Zaak T-778/17)
(2018/C 032/56)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Autostrada Wielkopolska S.A. (Poznań, Polen) (vertegenwoordigers: O. Geiss en D. Tayar, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 augustus 2017 in de zaak SA.35356 (2013/C) (ex 2013/NN, ex 2012/N) betreffende staatssteun van Polen ten gunste van de onderneming Autostrada Wielkopolska S.A.; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.
1. |
Volgens het eerste middel heeft de Commissie inbreuk gemaakt op verzoeksters rechten op inspraak, met name het recht om vóór de vaststelling van het bestreden besluit te worden gehoord.
|
2. |
Volgens het tweede middel heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten doordat zij een onjuist criterium heeft aangelegd om te bepalen of aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU was voldaan, en heeft zij dit (onjuiste) criterium toegepast in strijd met artikel 107, lid 1, VWEU.
|
3. |
Volgens het derde middel heeft de Commissie blijk gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten door het criterium van de particuliere investeerder niet toe te passen in overeenstemming met de relevante rechtspraak en door geen toereikende motivering te geven, hetgeen schending van artikel 107, lid 1, VWEU oplevert.
|
4. |
Volgens het vierde middel is de vaststelling van de Commissie dat er sprake is van onverenigbare steun, gebaseerd op onjuiste bevindingen en innerlijk tegenstrijdig.
|
5. |
Volgens het vijfde middel heeft de Commissie blijk gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van de feiten en van het recht bij de berekening van het bedrag van de staatssteun, doordat zij heeft nagelaten een eigen beoordeling te verrichten en een toereikende motivering te geven.
|
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/43 |
Beroep ingesteld op 4 december 2017 — Strabag Belgium/Parlement
(Zaak T-784/47)
(2018/C 032/57)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Strabag Belgium (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: M. Schoups, K. Lemmens en M. Lahbib, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
— |
onderhavig verzoek tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond verklaren; |
en bijgevolg,
— |
nietigverklaring (i) van het op 24 november 2017 per post betekende besluit van onbekende datum van het Europees Parlement om de inschrijving van Strabag Belgium voor een opdracht met als voorwerp een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Europees Parlement (Oproep tot inschrijving nr. 06/D20/2017/M036) te Brussel niet te kiezen, en (ii) van het besluit van onbekende datum van het Europees Parlement om de opdracht, met als voorwerp een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Europees Parlement te Brussel (Oproep tot inschrijving nr. 06/D20/2017/M036) aan vijf andere inschrijvers dan Strabag Belgium te gunnen, alsook |
— |
toewijzing van het verzoek van Strabag Belgium tot overlegging van de volgende documenten:
|
— |
verwijzing van het Europees Parlement in alle kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster één middel aan:
(i) |
schending van artikel 110, lid 5, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB 2012, L 298, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 2015/1929 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 2015 (PB 2015, L 286, blz. 1), waarin is bepaald dat de Commissie bevoegd is om overeenkomstig artikel 210 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gunningscriteria, waaronder de economisch meest voordelige inschrijving; |
(ii) |
schending van artikel 151, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/2462 van de Commissie van 30 oktober 2015 tot wijziging van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2015, L 342, blz. 7), waarin de regels worden vastgesteld die van toepassing zijn bij abnormaal lage inschrijvingen, en |
(iii) |
schending van artikel 102 van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, waarin de algemene beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van overheidsopdrachten zijn neergelegd. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/44 |
Beroep ingesteld op 27 november 2017 — Ilhan/EUIPO — Time Gate (SPORTSWEAR COMPANY BIG SAM)
(Zaak T-785/17)
(2018/C 032/58)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ercan Ilhan (Istanboel, Turkije) (vertegenwoordiger: S. Can, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Time Gate GmbH (Keulen, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen met betrekking tot het beeldmerk met de woordelementen „SPORTSWEAR COMPANY BIG SAM” — internationale inschrijving nr. 891 276 waarin de Europese Unie wordt aangewezen
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 september 2017 in zaak R 974/2016-5
Conclusies
— |
de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 september 2017 in zaak R 974/2016-5 te vernietigen en bijgevolg inschrijving van het merk Sportswear Company BIG SAM toe te wijzen; |
— |
te gelasten dat Time Gate GmbH haar eigen kosten draagt; |
— |
te gelasten dat het EUIPO zijn eigen kosten draagt. |
Aangevoerde middelen
— |
schending van artikel 54 van verordening nr. 207/2009; |
— |
onjuiste beoordeling van het gevaar voor verwarring tussen de tekens. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/45 |
Beroep ingesteld op 28 november 2017 — Parfümerie Akzente/EUIPO (GlamHair)
(Zaak T-787/17)
(2018/C 032/59)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Parfümerie Akzente GmbH (Pfedelbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch, M. Alber, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Betrokken merk: Uniewoordmerk „GlamHair” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 211 956
Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 september 2017 in zaak R 82/2017-2
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/45 |
Beroep ingesteld op 29 november 2017 — Szabados/EUIPO — Sociedad Española de Neumología y Cirugía Torácica (Separ) (MicroSepar)
(Zaak T-788/17)
(2018/C 032/60)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Andreas Szabados (Grünwald, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Wobst, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sociedad Española de Neumología y Cirugía Torácica (Separ) (Barcelona, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: Uniewoordmerk „MicroSepar” — inschrijvingsaanvraag nr. 14 576 532
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 21 september 2017 in zaak R 2420/2016-1
Conclusies
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. |
29.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/46 |
Beroep ingesteld op 6 december 2017 — Mouldpro/EUIPO — Wenz Kunststoff (MOULDPRO)
(Zaak T-796/17)
(2018/C 032/61)
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Mouldpro ApS (Ballerup, Denemarken) (vertegenwoordiger: W. Rebernik, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wenz Kunststoff GmbH & Co. KG (Lüdenscheid, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: Uniewoordmerk „MOULDPRO” — Uniemerk nr. 10 022 317
Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 oktober 2017 in zaak R 2153/2015-4
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de bestreden beslissing te vernietigen; |
— |
het EUIPO te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep. |
Aangevoerde middelen
— |
onwettige aanvraag van de inschrijving door een gemachtigde of vertegenwoordiger, artikel 51, lid 1, onder b), juncto artikel 8, lid 3, van de Uniemerkenverordening; |
— |
ouder recht krachtens een niet-ingeschreven merk dat wordt gebruikt in het economisch verkeer, artikel 53, lid 1, onder c), juncto artikel 8, lid 4, van de Uniemerkenverordening; |
— |
kwade trouw van de merkaanvrager bij de indiening van dat merk, artikel 52, lid 1, onder b), van de Uniemerkenverordening. |