ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 68

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

59e jaargang
22 februari 2016


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2016/C 068/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2016/C 068/02

Zaak C-454/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance francophone de Bruxelles — België) — Proximus NV, voorheen Belgacom NV/Gemeente Etterbeek (Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten — Richtlijn 2002/20/EG — Artikelen 12 en 13 — Administratieve bijdragen — Vergoeding voor het recht om faciliteiten te installeren — Werkingssfeer — Gemeentelijke regelgeving — Belasting op antennes voor mobiele telefonie)

2

2016/C 068/03

Zaak C-517/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance de Namur — België) — Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding voortzet/Provincie Namen (Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten — Richtlijn 97/13/EG — Artikelen 4 en 11 — Richtlijn 2002/20/EG — Artikel 6 — Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen — Artikel 13 — Vergoeding voor het recht om faciliteiten te installeren — Werkingssfeer — Provinciale regelgeving — Belasting op zendmasten en/of zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk)

3

2016/C 068/04

Gevoegde zaken C-25/14 en C-26/14: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 december 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Union des syndicats de l’immobilier (UNIS)/Ministre du travail, de l’emploi, de la formation professionnelle et du dialogue social, Syndicat national des résidences de tourisme (SNRT) e.a. (C-25/14), Beaudout Père et Fils SARL/Ministre du Travail, de l’Emploi et de la Formation professionnelle et du Dialogue social, Confédération nationale de la boulangerie et boulangerie-pâtisserie française, Fédération générale agro-alimentaire — CFDT e.a. (C-26/14) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 56 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie — Transparantieverplichting — Werkingssfeer van deze verplichting — Nationale collectieve arbeidsovereenkomsten — Stelsel voor sociale bescherming dat het algemene stelsel aanvult — Aanwijzing door de sociale partners van een verzekeringsorgaan dat belast is met het beheer van dit stelsel — Ministerieel besluit waarbij dit stelsel verbindend wordt verklaard voor alle werknemers en werkgevers van de betreffende bedrijfstak — Beperking van de werking van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie in de tijd)

3

2016/C 068/05

Gevoegde zaken C-132/14 tot en met C-136/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 december 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie [Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU) nr. 1385/2013 — Richtlijn 2013/62/EU — Richtlijn 2013/64/EU — Rechtsgrondslag — Artikel 349 VWEU — Ultraperifere gebieden van de Europese Unie — Wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie]

4

2016/C 068/06

Zaak C-157/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Neptune Distribution SNC/Ministre de l’Économie et des Finances [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Richtlijn 2009/54/EG — Artikelen 11, lid 1, en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Bescherming van de consument — Voedings- en gezondheidsclaims — Natuurlijk mineraalwater — Natrium- of zoutgehalte — Berekening — Natriumchloride (tafelzout) of de totale hoeveelheid natrium — Vrijheid van meningsuiting en van informatie — Vrijheid van ondernemerschap]

5

2016/C 068/07

Zaak C-180/14: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 23 december 2015 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2003/88/EG — Organisatie van de arbeidstijd — Dagelijkse rusttijd — Wekelijkse rusttijd — Maximale arbeidstijd per week)

6

2016/C 068/08

Zaak C-239/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal du travail de Liège — België) — Abdoulaye Amadou Tall/Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hoei (Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Richtlijn 2005/85/EG — Minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus — Artikel 39 — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Meervoudige asielaanvragen — Geen schorsend beroep tegen een beslissing van een bevoegde nationale autoriteit om een hernieuwd asielverzoek niet opnieuw te behandelen — Sociale bescherming — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 19, lid 2 — Artikel 47)

6

2016/C 068/09

Gevoegde zaken C-250/14 en C-289/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Air France-KLM, voorheen Air France (C-250/14), Hop!-Brit Air SAS, voorheen Brit Air (C-289/14)/Ministère des Finances et des Comptes publics (Belasting over de toegevoegde waarde — Belastbaar feit en verschuldigdheid — Luchtvervoer — Gekocht maar niet gebruikt biljet — Verrichting van de vervoersdienst — Afgifte van het biljet — Tijdstip van betaling van de belasting)

7

2016/C 068/10

Zaak C-293/14: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshof — Oostenrijk) — Gebhart Hiebler/Walter Schlagbauer (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2006/123/EG — Werkingssfeer ratione materiae — Werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag — Beroep van schoorsteenveger — Taken op het gebied van de brandpreventie en de brandveiligheid — Territoriale beperking van de bedrijfsvergunning — Dienst van algemeen economisch belang — Noodzaak — Evenredigheid)

8

2016/C 068/11

Zaak C-297/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Rüdiger Hobohm/Benedikt Kampik Ltd & Co. KG, Benedikt Aloysius Kampik, Mar Mediterraneo Werbe- und Vertriebsgesellschaft für Immobilien SL [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Rechterlijke bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten — Artikelen 15, lid 1, onder c), en 16, lid 1 — Begrip commerciële of beroepsactiviteit gericht op de lidstaat van de consument — Lastgevingsovereenkomst die strekt tot de verwezenlijking van het economische resultaat dat werd beoogd met een overeenkomst die voordien tussen partijen was gesloten in het kader van een op de lidstaat van de consument gerichte commerciële of beroepsactiviteit]

9

2016/C 068/12

Zaak C-300/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Imtech Marine Belgium NV/Radio Hellenic SA [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Voorwaarden voor waarmerking — Rechten van de schuldenaar — Heroverweging van de beslissing]

9

2016/C 068/13

Zaak C-330/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gyulai Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Gergely Szemerey/Miniszterelnökséget vezető miniszter, rechtsopvolger van het Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Maatregelen voor plattelandsontwikkeling — Agromilieubetalingen — Verordening (EG) nr. 1122/2009 — Artikelen 23 en 58 — Verordening (EG) nr. 1698/2005 — Verordening (EG) nr. 1975/2006 — Steun voor de teelt van een zeldzame gewassoort — Betalingsaanvraag — Inhoud — Vereiste van verklaring — Sancties in geval van niet-overlegging]

10

2016/C 068/14

Zaak C-333/14: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland) — Verenigd Koninkrijk) — Scotch Whisky Association e.a./The Lord Advocate en The Advocate General for Scotland [Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten — Verordening (EU) nr. 1308/2013 — Vrij verkeer van goederen — Artikel 34 VWEU — Kwantitatieve beperkingen — Maatregelen van gelijke werking — Minimumprijs voor alcoholhoudende dranken die wordt berekend op basis van de hoeveelheid alcohol in het product — Rechtvaardiging — Artikel 36 VWEU — Bescherming van de gezondheid en van het leven van personen — Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie]

11

2016/C 068/15

Zaak C-342/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — X-Steuerberatungsgesellschaft/Finanzamt Hannover-Nord (Prejudiciële verwijzing — Erkenning van beroepskwalificaties — Richtlijn 2005/36/EG — Artikel 5 — Vrij verrichten van diensten — Richtlijn 2006/123/EG — Artikelen 16 en 17, punt 6 — Artikel 56 VWEU — Belastingadvieskantoor dat gevestigd is in een lidstaat en diensten verricht in een andere lidstaat — Regeling van een lidstaat die de inschrijving en erkenning van belastingadvieskantoren vereist)

12

2016/C 068/16

Zaak C-371/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — APEX GmbH Internationale Spedition/Hauptzollamt Hamburg-Stadt [Prejudiciële verwijzing — Handelspolitiek — Dumping — Niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikel 11, lid 2 — Vervallen — Artikel 13 — Ontwijking — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 — Geldigheid — Uitbreiding van een antidumpingrecht op een tijdstip waarop de verordening waarbij het is ingesteld, niet langer van kracht is — Verandering in de structuur van het handelsverkeer]

13

2016/C 068/17

Zaak C-388/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Timac Agro Deutschland GmbH/Finanzamt Sankt Augustin (Prejudiciële verwijzing — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Vrijheid van vestiging — Niet-ingezeten vaste inrichting — Voorkoming van dubbele belasting door de vrijstelling van de inkomsten van de niet-ingezeten vaste inrichting — Inaanmerkingneming van de verliezen van een dergelijke vaste inrichting — Inhaal van eerder afgetrokken verliezen bij de overdracht van de niet-ingezeten vaste inrichting — Definitieve verliezen)

14

2016/C 068/18

Zaak C-402/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Efeteio Athinon — Griekenland) — Viamar — Elliniki Aftokiniton kai Genikon Epicheiriseon AE/Elliniko Dimosio (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van goederen — Belastingvoorschriften — Binnenlandse belastingen — Douanerechten van fiscale aard — Heffingen van gelijke werking — Formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens — Artikel 30 VWEU — Artikel 110 VWEU — Richtlijn 92/12/EEG — Artikel 3, lid 3 — Richtlijn 2008/118/EG — Artikel 1, lid 3 — Niet-omzetting in nationaal recht — Rechtstreekse werking — Heffing van een belasting op motorvoertuigen bij de invoer ervan op het grondgebied van een lidstaat — Belasting op de registratie en het eventuele in het verkeer brengen van het voertuig — Weigering om belasting terug te betalen ingeval het voertuig niet wordt geregistreerd)

15

2016/C 068/19

Zaak C-407/14: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba — Spanje) — María Auxiliadora Arjona Camacho/Securitas Seguridad España, S.A. (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2006/54/EG — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep — Discriminerend ontslag — Artikel 18 — Compensatie of reparatie van de werkelijk geleden schade — Afschrikkende werking — Artikel 25 — Sancties — Punitieve schadevergoeding)

15

2016/C 068/20

Zaak C-419/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — WebMindLicenses kft/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság [Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 2, 24, 43, 250 en 273 — Plaats van een langs elektronische weg verrichte dienst — Kunstmatige bepaling van deze plaats door middel van een constructie die geen verband houdt met de economische realiteit — Rechtsmisbruik — Verordening (EU) nr. 904/2010 — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 7, 8, 41, 47, 48, 51, lid 1, 52, leden 1 en 3 — Rechten van de verdediging — Recht om te worden gehoord — Gebruik door de belastingdienst van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen — Afluisteren van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails]

16

2016/C 068/21

Zaak C-595/14: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 december 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Vervanging van het bestreden besluit gedurende de procedure — Voorwerp van het beroep — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Onderwerping van een nieuwe psychoactieve stof aan controlemaatregelen — Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader — Overgangsbepalingen — Raadpleging van het Europees Parlement)

18

2016/C 068/22

Zaak C-605/14: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Virpi Komu, Hanna Ruotsalainen, Ritva Komu/Pekka Komu, Jelena Komu [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Toepassingsgebied — Uitsluitende bevoegdheden — Artikel 22, punt 1 — Geschil inzake zakelijke rechten op onroerend goed — Begrip — Verzoek om beëindiging van mede-eigendom van onroerend goed door verkoop]

18

2016/C 068/23

Zaak C-58/15: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Firma Theodor Pfister/Landkreis Main-Spessart [Prejudiciële verwijzing — Landbouw — Keuringen — Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen — Financiering van de controles — Keuringskosten in verband met slachtwerkzaamheden — Verordening (EG) nr. 882/2004 — Richtlijn 85/73/EEG — Mogelijkheid van heffing van een bedrag dat de werkelijke kosten van de keuring dekt en hoger ligt dan de bedragen van de vergoedingen waarin die richtlijn voorziet]

19

2016/C 068/24

Zaak C-580/14: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Sandra Bitter, optredend als curator van Ziegelwerk Höxter GmbH/Bundesrepublik Deutschland (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Boete wegens teveel emissies — Evenredigheid)

19

2016/C 068/25

Zaak C-352/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2015 door Edward Guja tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 14 april 2015 in zaak T-823/14, Guja/Polen

20

2016/C 068/26

Zaak C-357/15: Beroep ingesteld op 10 juli 2015 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

20

2016/C 068/27

Zaak C-614/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova (Roemenië) op 20 november 2015 — Rodica Popescu/Direcția Sanitar Veterinară și pentru Siguranța Alimentelor Gorj

21

2016/C 068/28

Zaak C-631/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Oviedo (Spanje) op 27 november 2015 — Carlos Álvarez Santirso/Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias

21

2016/C 068/29

Zaak C-632/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 30 november 2015 — Costin Popescu/Guvernul României, Ministerul Afacerilor Interne, Direcția Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor, Direcția Rutieră, Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor

22

2016/C 068/30

Zaak C-642/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2015 door Toni Klement tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 24 september 2015 in zaak T-211/14, Toni Klement/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

22

2016/C 068/31

Zaak C-668/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 14 december 2015 — Jyske Finans A/S/Ligebehandlingsnævnet namens Ismar Huskic

23

2016/C 068/32

Zaak C-687/15: Beroep ingesteld op 17 december 2015 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

24

 

Gerecht

2016/C 068/33

Zaak T-512/12: Arrest van het Gerecht van 10 december 2015 — Front Polisario/Raad (Externe betrekkingen — Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Unie en Marokko — Liberalisering van het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten — Toepassing van de overeenkomst op de Westelijke Sahara — Front Polisario — Beroep tot nietigverklaring — Procesbekwaamheid — Rechtstreekse en individuele geraaktheid — Ontvankelijkheid — Overeenstemming met het internationale recht — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging)

26

2016/C 068/34

Zaak T-379/14: Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Universal Music/BHIM — Yello Strom (Yellow Lounge) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de oppositie — Afdoening zonder beslissing)

26

2016/C 068/35

Zaak T-534/14: Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM — Bach Flower Remedies (MURNAUERS Bachblüten) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Intrekking van de oppositie — Afdoening zonder beslissing)

27

2016/C 068/36

Zaak T-850/14: Beschikking van het Gerecht van 18 december 2015 — CompuGroup Medical/BHIM — Schatteiner (SAM) Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschapsmerk — Beroepstermijn — Aanvang — Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep op de account van verzoeksters vertegenwoordiger bij het BHIM — Tardiviteit — Geen overmacht of toeval — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

28

2016/C 068/37

Zaak T-357/15 P: Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Garcia Minguez/Commissie [Hogere voorziening — Openbare dienst — Aanwerving — Intern vergelijkend onderzoek van de Commissie voor tijdelijk functionarissen van de instelling — Niet-toelating van een tijdelijk functionaris van een uitvoerend agentschap — Artikel 29, lid 1, onder b), van Statuut — Gelijke behandeling — Hogere voorziening kennelijk rechtens ongegrond]

28

2016/C 068/38

Zaak T-627/15: Beroep ingesteld op 11 november 2015 — Frame/BHIM – Bianca-Moden (BIANCALUNA)

29

2016/C 068/39

Zaak T-702/15: Beroep ingesteld op 3 december 2015 — BikeWorld/Commissie

30

2016/C 068/40

Zaak T-704/15: Beroep ingesteld op 28 november 2015 — Micula e.a./Commissie

30

2016/C 068/41

Zaak T-721/15: Beroep ingesteld op 9 december 2015 — BASF/BHIM — Evonik Industries (DINCH)

32

2016/C 068/42

Zaak T-724/15: Beroep ingesteld op 4 december 2015 — Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft/Commissie

33

2016/C 068/43

Zaak T-725/15: Beroep ingesteld op 11 december 2015 — Chemtura Netherlands/EFSA

33

2016/C 068/44

Zaak T-731/15: Beroep ingesteld op 12 december 2015 — Klyuyev/Raad

34

2016/C 068/45

Zaak T-733/15: Beroep ingesteld op 16 december 2015 — Portugese Republiek/Commissie

35

2016/C 068/46

Zaak T-734/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 6 oktober 2015 in zaak F-119/14, FE/Commissie

36

2016/C 068/47

Zaak T-735/15: Beroep ingesteld op 18 december 2015 — The Art Company B & S/BHIM — Manifatture Daddato en Laurora (SHOP ART)

37

2016/C 068/48

Zaak T-741/15: Beroep ingesteld op 18 december 2015 — British Aggregates e.a./Commissie

38

2016/C 068/49

Zaak T-749/15: Beroep ingesteld op 21 december 2015 — Nausicaa Anadyomène en Banque d’Escompte/ECB

39

2016/C 068/50

Zaak T-751/15: Beroep ingesteld op 21 december 2015 — Contact Software/Commissie

39

2016/C 068/51

Zaak T-752/15: Beroep ingesteld op 22 december 2015 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Commissie

40

2016/C 068/52

Zaak T-757/15: Beroep ingesteld op 22 december 2015 — Facebook/BHIM — Brand IP Licensing (lovebook)

41

2016/C 068/53

Zaak T-758/15: Beroep ingesteld op 22 december 2015 — EDF Toruń/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

42

2016/C 068/54

Zaak T-761/15: Beroep ingesteld op 23 december 2015 — Sogepa/Commissie

43

2016/C 068/55

Zaak T-764/15: Beroep ingesteld op 29 december 2015 — Deutsche Lufthansa/Commissie

43

2016/C 068/56

Zaak T-765/15: Beroep ingesteld op 30 december 2015 — BelTechExport/Raad

44

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2016/C 068/57

Zaak F-143/15: Beroep ingesteld op 19 november 2015 — ZZ/Parlement

45

2016/C 068/58

Zaak F-146/15: Beroep ingesteld op 27 november 2015 — ZZ/Parlement

45

2016/C 068/59

Zaak F-147/15: Beroep ingesteld op 17 december 2015 — ZZ/Parlement

46

2016/C 068/60

Zaak F-149/15: Beroep ingesteld op 21 december 2015 — ZZ/Commissie

46

2016/C 068/61

Zaak F-108/15: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 januari 2016 — Vermoesen en Herkens/Commissie

47


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2016/C 068/01)

Laatste publicatie

PB C 59 van 15.2.2016

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 48 van 8.2.2016

PB C 38 van 1.2.2016

PB C 27 van 25.1.2016

PB C 16 van 18.1.2016

PB C 7 van 11.1.2016

PB C 429 van 21.12.2015

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance francophone de Bruxelles — België) — Proximus NV, voorheen Belgacom NV/Gemeente Etterbeek

(Zaak C-454/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Richtlijn 2002/20/EG - Artikelen 12 en 13 - Administratieve bijdragen - Vergoeding voor het recht om faciliteiten te installeren - Werkingssfeer - Gemeentelijke regelgeving - Belasting op antennes voor mobiele telefonie))

(2016/C 068/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Proximus NV, voorheen Belgacom NV

Verwerende partij: Gemeente Etterbeek

Dictum

De artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgelegd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een reëel recht of van een recht om een antenne voor mobiele telefonie te exploiteren.


(1)  PB C 313 van 26.10.2013.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de première instance de Namur — België) — Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding voortzet/Provincie Namen

(Zaak C-517/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Richtlijn 97/13/EG - Artikelen 4 en 11 - Richtlijn 2002/20/EG - Artikel 6 - Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen - Artikel 13 - Vergoeding voor het recht om faciliteiten te installeren - Werkingssfeer - Provinciale regelgeving - Belasting op zendmasten en/of zend- en ontvangsteenheden van het mobieletelefonienetwerk))

(2016/C 068/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance de Namur

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Proximus NV, voorheen Belgacom NV, die het door Belgacom Mobile NV ingeleide geding heeft voortgezet

Verwerende partij: Provincie Namen

Dictum

De artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersoon die een zendmast en/of een zend- en ontvangsteenheid van het mobieletelefonienetwerk exploiteert.


(1)  PB C 352 van 30.11.2013.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 december 2015 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Union des syndicats de l’immobilier (UNIS)/Ministre du travail, de l’emploi, de la formation professionnelle et du dialogue social, Syndicat national des résidences de tourisme (SNRT) e.a. (C-25/14), Beaudout Père et Fils SARL/Ministre du Travail, de l’Emploi et de la Formation professionnelle et du Dialogue social, Confédération nationale de la boulangerie et boulangerie-pâtisserie française, Fédération générale agro-alimentaire — CFDT e.a. (C-26/14)

(Gevoegde zaken C-25/14 en C-26/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie - Transparantieverplichting - Werkingssfeer van deze verplichting - Nationale collectieve arbeidsovereenkomsten - Stelsel voor sociale bescherming dat het algemene stelsel aanvult - Aanwijzing door de sociale partners van een verzekeringsorgaan dat belast is met het beheer van dit stelsel - Ministerieel besluit waarbij dit stelsel verbindend wordt verklaard voor alle werknemers en werkgevers van de betreffende bedrijfstak - Beperking van de werking van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie in de tijd))

(2016/C 068/04)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Union des syndicats de l’immobilier (UNIS) (C-25/14), Beaudout Père et Fils SARL (C-26/14)

Verwerende partijen: Ministre du travail, de l’emploi, de la formation professionnelle et du dialogue social, Syndicat national des résidences de tourisme (SNRT) e.a. (C-25/14), Ministre du Travail, de l’Emploi et de la Formation professionnelle et du Dialogue social, Confédération nationale de la boulangerie et boulangerie-pâtisserie française, Fédération générale agro-alimentaire — CFDT e.a. (C-26/14)

Dictum

De uit artikel 56 VWEU voortvloeiende transparantieverplichting staat eraan in de weg dat een door de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties voor een bepaalde bedrijfstak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst waarbij het beheer van een, ten voordele van de werknemers ingevoerd, verplicht aanvullend stelsel van sociale voorzieningen wordt toevertrouwd aan één, door de sociale partners gekozen marktdeelnemer, door een lidstaat verbindend wordt verklaard voor alle werkgevers en werknemers van die bedrijfstak, wanneer de nationale regeling niet zorgt voor een passende mate van openbaarheid die de bevoegde overheidsinstantie in staat stelt ten volle rekening te houden met verstrekte informatie waaruit blijkt dat er een voordeligere offerte bestaat.

De werking van het onderhavige arrest strekt zich niet uit tot collectieve arbeidsovereenkomsten die één enkel orgaan belasten met het beheer van een aanvullend stelsel van sociale voorzieningen en die, vóór de datum van de uitspraak van dit arrest, door een overheidsinstantie verbindend zijn verklaard voor alle werkgevers en werknemers van een bepaalde bedrijfstak, een en ander onverminderd de vóór die datum ingestelde beroepen in rechte.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 december 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-132/14 tot en met C-136/14) (1)

([Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EU) nr. 1385/2013 - Richtlijn 2013/62/EU - Richtlijn 2013/64/EU - Rechtsgrondslag - Artikel 349 VWEU - Ultraperifere gebieden van de Europese Unie - Wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie])

(2016/C 068/05)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Liukkonen, L. Visaggio en J. Rodrigues, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, W. Mölls, D. Bianchi en D. Martin, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová, E. Karlsson, F. Florindo Gijón en J. Czuczai, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, F. Fize, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, B. Andrade Corre, M. Duarte en S. Marques, gemachtigden)

Dictum

1)

De beroepen in de zaken C-132/14 tot en met C-136/14 worden verworpen.

2)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in de zaken C-132/14 en C-136/14.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in de zaken C-133/14 tot en met C-135/14.

4)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Portugese Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 175 van 10.6.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Neptune Distribution SNC/Ministre de l’Économie et des Finances

(Zaak C-157/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 1924/2006 - Richtlijn 2009/54/EG - Artikelen 11, lid 1, en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Bescherming van de consument - Voedings- en gezondheidsclaims - Natuurlijk mineraalwater - Natrium- of zoutgehalte - Berekening - Natriumchloride (tafelzout) of de totale hoeveelheid natrium - Vrijheid van meningsuiting en van informatie - Vrijheid van ondernemerschap])

(2016/C 068/06)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Neptune Distribution SNC

Verwerende partij: Ministre de l’Économie et des Finances

Dictum

1)

Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 107/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008, gelezen in samenhang met de bijlage bij de eerstgenoemde verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat met betrekking tot natuurlijk mineraalwater en ander water de claim „zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte” of een andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, wordt gebruikt.

Artikel 9, lid 2, van richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater, gelezen in samenhang met bijlage III bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de verpakkingen en de etiketten van en de reclame voor natuurlijk mineraalwater claims of vermeldingen bevatten die de consument doen geloven dat het water in kwestie natrium- of zoutarm is of geschikt is voor een natriumarm dieet, terwijl het totale gehalte aan natrium, in al zijn aanwezige chemische vormen, 20 mg/l of meer bedraagt.

2)

Bij het onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van elementen die afdoen aan de geldigheid van artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/54, gelezen in samenhang met bijlage III bij deze richtlijn en met de bijlage bij verordening nr. 1924/2006.


(1)  PB C 184 van 16.6.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/6


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 23 december 2015 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-180/14) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van de arbeidstijd - Dagelijkse rusttijd - Wekelijkse rusttijd - Maximale arbeidstijd per week))

(2016/C 068/07)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni-Rantou, N. Dafniou en S. Vodina, gemachtigden)

Dictum

1)

Door geen gemiddelde arbeidstijd per week van maximaal 48 uren te hebben toegepast en geen minimale dagelijkse rusttijd te hebben gewaarborgd of een gelijkwaardige compenserende rusttijd onmiddellijk na het einde van de door die rusttijd te compenseren arbeidsuren, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 3 en 6 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 184 van 16.6.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal du travail de Liège — België) — Abdoulaye Amadou Tall/Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hoei

(Zaak C-239/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Richtlijn 2005/85/EG - Minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus - Artikel 39 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Meervoudige asielaanvragen - Geen schorsend beroep tegen een beslissing van een bevoegde nationale autoriteit om een hernieuwd asielverzoek niet opnieuw te behandelen - Sociale bescherming - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 19, lid 2 - Artikel 47))

(2016/C 068/08)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal du travail de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Abdoulaye Amadou Tall

Verwerende partij: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hoei

in tegenwoordigheid van: Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil)

Dictum

Artikel 39 van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, gelezen in het licht van de artikelen 19, lid 2, en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling die geen schorsende werking verleent aan een beroep dat is ingesteld tegen een beslissing zoals aan de orde in het hoofdgeding, om een hernieuwd asielverzoek niet opnieuw te behandelen.


(1)  PB C 223 van 14.7.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Air France-KLM, voorheen Air France (C-250/14), Hop!-Brit Air SAS, voorheen Brit Air (C-289/14)/Ministère des Finances et des Comptes publics

(Gevoegde zaken C-250/14 en C-289/14) (1)

((Belasting over de toegevoegde waarde - Belastbaar feit en verschuldigdheid - Luchtvervoer - Gekocht maar niet gebruikt biljet - Verrichting van de vervoersdienst - Afgifte van het biljet - Tijdstip van betaling van de belasting))

(2016/C 068/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Air France-KLM, voorheen Air France (C-250/14), Hop!-Brit Air SAS, voorheen Brit Air (C-289/14)

Verwerende partij: Ministère des Finances et des Comptes publics

Dictum

1)

De artikelen 2, punt 1, en 10, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd door richtlijn 1999/59/EG van de Raad van 17 juni 1999 en vervolgens door richtlijn 2001/115/EG van de Raad van 20 december 2001, moeten aldus worden uitgelegd dat de afgifte van biljetten door een luchtvaartmaatschappij onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde wanneer de passagiers de uitgegeven biljetten niet hebben gebruikt en geen terugbetaling ervan kunnen verkrijgen.

2)

De artikelen 2, punt 1, en 10, lid 2, eerste en tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd door richtlijn 1999/59 en vervolgens door richtlijn 2001/115, moeten aldus worden uitgelegd dat de belasting over de toegevoegde waarde die bij de aankoop van een vliegbiljet is betaald door een passagier die dit biljet uiteindelijk niet heeft gebruikt, verschuldigd wordt op het ogenblik waarop de prijs van het biljet wordt ontvangen door de luchtvaartmaatschappij zelf, door een derde die in haar naam en voor haar rekening optreedt of door een derde die in eigen naam maar voor rekening van deze luchtvaartmaatschappij optreedt.

3)

De artikelen 2, punt 1, en 10, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd door richtlijn 1999/59 en vervolgens door richtlijn 2001/115, moeten aldus worden uitgelegd dat ingeval een derde voor rekening van een luchtvaartmaatschappij biljetten van deze maatschappij verkoopt in het kader van een franchiseovereenkomst en aan deze maatschappij voor de uitgegeven maar vervallen biljetten een forfaitair bedrag betaalt dat een percentage uitmaakt van de jaaromzet die op de desbetreffende luchtlijnen is behaald, dit forfaitaire bedrag belastbaar is als tegenprestatie voor deze biljetten.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.

PB C 261 van 11.8.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshof — Oostenrijk) — Gebhart Hiebler/Walter Schlagbauer

(Zaak C-293/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2006/123/EG - Werkingssfeer ratione materiae - Werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag - Beroep van schoorsteenveger - Taken op het gebied van de brandpreventie en de brandveiligheid - Territoriale beperking van de bedrijfsvergunning - Dienst van algemeen economisch belang - Noodzaak - Evenredigheid))

(2016/C 068/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gebhart Hiebler

Verwerende partij: Walter Schlagbauer

Dictum

1)

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op de uitoefening van een beroep zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde beroep van schoorsteenveger, in zijn geheel beschouwd, ook al houdt dat beroep niet alleen de vervulling van particuliere economische activiteiten in, maar ook van taken op het gebied van de brandpreventie en de brandveiligheid.

2)

De artikelen 10, lid 4, en 15, leden 1, 2, onder a), en 3, van richtlijn 2006/123 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de vergunning voor de uitoefening van het beroep van schoorsteenveger, in zijn geheel beschouwd, beperkt tot een bepaald geografisch district, wanneer die regeling niet coherent en systematisch de verwezenlijking van de doelstelling van bescherming van de volksgezondheid nastreeft, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

Artikel 15, lid 4, van richtlijn 2006/123 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een dergelijke regeling in het geval dat de taken op het gebied van de brandpreventie en de brandveiligheid zouden moeten worden aangemerkt als taken die verband houden met een dienst van algemeen economisch belang, mits de vastgestelde territoriale beperking noodzakelijk is voor en evenredig is aan de uitoefening van die taken onder economisch levensvatbare omstandigheden. Het staat aan de verwijzende rechter om dat na te gaan.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Rüdiger Hobohm/Benedikt Kampik Ltd & Co. KG, Benedikt Aloysius Kampik, Mar Mediterraneo Werbe- und Vertriebsgesellschaft für Immobilien SL

(Zaak C-297/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Rechterlijke bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten - Artikelen 15, lid 1, onder c), en 16, lid 1 - Begrip commerciële of beroepsactiviteit „gericht op” de lidstaat van de consument - Lastgevingsovereenkomst die strekt tot de verwezenlijking van het economische resultaat dat werd beoogd met een overeenkomst die voordien tussen partijen was gesloten in het kader van een op de lidstaat van de consument gerichte commerciële of beroepsactiviteit])

(2016/C 068/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rüdiger Hobohm

Verwerende partijen: Benedikt Kampik Ltd & Co. KG, Benedikt Aloysius Kampik, Mar Mediterraneo Werbe- und Vertriebsgesellschaft für Immobilien SL

Dictum

Artikel 15, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, voor zover daarin sprake is van de overeenkomst die is gesloten in het kader van de commerciële of beroepsactiviteiten die een ondernemer „richt op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, gelezen in samenhang met artikel 16, lid 1, van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing kan zijn op een tussen een consument en een ondernemer gesloten overeenkomst die op zich niet behoort tot de commerciële of de beroepsactiviteiten die deze ondernemer „richt op” de lidstaat van de woonplaats van de consument, maar die verband houdt met een overeenkomst die voordien tussen dezelfde partijen is gesloten in het kader van dergelijke activiteiten. Het staat aan de nationale rechter om te verifiëren of de feitelijke bestanddelen aanwezig zijn die dat verband opleveren, met name het feit dat het bij de twee overeenkomsten gaat om dezelfde partijen, rechtens of feitelijk, het feit dat deze overeenkomsten hetzelfde economische resultaat nastreven met betrekking tot hetzelfde specifieke doel, en het feit dat de tweede overeenkomst de eerste overeenkomst vervolledigt doordat zij ertoe strekt het door deze laatste overeenkomst beoogde economische resultaat te bereiken.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Imtech Marine Belgium NV/Radio Hellenic SA

(Zaak C-300/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 805/2004 - Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen - Voorwaarden voor waarmerking - Rechten van de schuldenaar - Heroverweging van de beslissing])

(2016/C 068/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Imtech Marine Belgium NV

Verwerende partij: Radio Hellenic SA

Dictum

1)

Artikel 19 van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, gelezen tegen de achtergrond van artikel 288 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht in hun intern recht een heroverwegingsprocedure als bedoeld in dat artikel 19 in te voeren.

2)

Artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat met het oog op waarmerking van een bij verstek gewezen beslissing als Europese executoriale titel, de rechter bij wie een dergelijk verzoek is gedaan, zich ervan moet vergewissen dat naar zijn intern recht een integrale toetsing, zowel rechtens als feitelijk, van die beslissing daadwerkelijk en zonder uitzondering mogelijk is in de in deze bepaling bedoelde twee gevallen en dat het naar zijn intern recht mogelijk is om de termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering te verlengen niet alleen bij overmacht maar ook wanneer de schuldenaar wegens andere buitengewone omstandigheden buiten zijn wil de betrokken schuldvordering niet heeft kunnen betwisten.

3)

Artikel 6 van verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel, die te allen tijde kan worden gevorderd, aan de rechter moet worden voorbehouden.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gyulai Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Gergely Szemerey/Miniszterelnökséget vezető miniszter, rechtsopvolger van het Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

(Zaak C-330/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Maatregelen voor plattelandsontwikkeling - Agromilieubetalingen - Verordening (EG) nr. 1122/2009 - Artikelen 23 en 58 - Verordening (EG) nr. 1698/2005 - Verordening (EG) nr. 1975/2006 - Steun voor de teelt van een zeldzame gewassoort - Betalingsaanvraag - Inhoud - Vereiste van verklaring - Sancties in geval van niet-overlegging])

(2016/C 068/13)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Gyulai Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gergely Szemerey

Verwerende partij: Miniszterelnökséget vezető miniszter, rechtsopvolger van het Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

Dictum

1)

Artikel 23 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector, gelezen in samenhang met verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 473/2009 van de Raad van 25 mei 2009, en verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1698/2005 met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 484/2009 van de Commissie van 9 juni 2009, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, verlangt dat de aanvrager van agromilieusteun aan het betaalorgaan bij de indiening van zijn steunaanvraag een verklaring met betrekking tot de zeldzame gewassoort overlegt, op grond waarvan hij recht heeft op betaling van die steun, mits die regeling de betrokken ondernemers in staat heeft gesteld onder redelijke voorwaarden te voldoen aan de daarin gestelde eisen, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

2)

Artikel 58, derde alinea, van verordening nr. 1122/2009 moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling vastgestelde sanctie niet van toepassing is op de aanvrager van agromilieusteun die verzuimt om bij zijn steunaanvraag een document zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verklaring te voegen, op grond waarvan hij recht heeft op betaling van die steun. Artikel 23, lid 1, derde alinea, van die verordening moet aldus worden uitgelegd dat een dergelijk verzuim in beginsel resulteert in afwijzing van de aanvraag voor agromilieusteun.


(1)  PB C 303 van 8.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland) — Verenigd Koninkrijk) — Scotch Whisky Association e.a./The Lord Advocate en The Advocate General for Scotland

(Zaak C-333/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten - Verordening (EU) nr. 1308/2013 - Vrij verkeer van goederen - Artikel 34 VWEU - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Minimumprijs voor alcoholhoudende dranken die wordt berekend op basis van de hoeveelheid alcohol in het product - Rechtvaardiging - Artikel 36 VWEU - Bescherming van de gezondheid en van het leven van personen - Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie])

(2016/C 068/14)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Session (Scotland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Scotch Whisky Association, spiritsEUROPE en Comité de la Communauté économique européenne des Industries et du Commerce des Vins, Vins aromatisés, Vins mousseux, Vins de liqueur et autres Produits de la Vigne (CEEV)

Verwerende partijen: The Lord Advocate en The Advocate General for Scotland

Dictum

1)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale maatregel als in het hoofdgeding, waarbij een minimumprijs per eenheid alcohol wordt opgelegd voor de detailhandel in wijn, mits die maatregel daadwerkelijk geschikt is om het beoogde doel van bescherming van de gezondheid en van het leven van personen te bereiken en, rekening houdende met de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het goed functioneren van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, niet verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel van bescherming van de gezondheid en van het leven van personen.

2)

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat, ter bereiking van het doel de gezondheid en het leven van personen te beschermen via een verhoging van de consumentenprijs van alcohol, kiest voor een regeling als in het hoofdgeding, waarbij een minimumprijs per eenheid alcohol wordt opgelegd voor de detailhandel in alcoholhoudende dranken, en niet voor een maatregel zoals een accijnsverhoging, die mogelijkerwijs minder beperkend is voor het handelsverkeer en de concurrentie binnen de Europese Unie. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van een grondig onderzoek van alle relevante aspecten van de bij hem aanhangige zaak na te gaan of dat inderdaad het geval is. De enkele omstandigheid dat die laatste maatregel nog verdere voordelen kan opleveren en beter kan bijdragen aan het doel om alcoholmisbruik tegen te gaan, kan niet rechtvaardigen dat niet voor deze maatregel wordt gekozen.

3)

Artikel 36 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie die een nationale regeling beoordeelt in het licht van de op de bescherming van de gezondheid en van het leven van personen gebaseerde rechtvaardiging als bedoeld in dat artikel, objectief dient te beoordelen of het door de betrokken lidstaat aangedragen bewijs redelijkerwijs tot het oordeel kan leiden dat de gekozen middelen geschikt zijn om de beoogde doelstellingen te bereiken, en of deze doelstellingen ook kunnen worden bereikt met maatregelen die het vrije verkeer van goederen en de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten minder beperken.

4)

Artikel 36 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het bij de toetsing van de evenredigheid van een nationale maatregel als in het hoofdgeding, niet zo is dat alleen mag worden uitgegaan van de informatie, bewijsstukken of andere stukken die de nationale wetgever bij het nemen van die maatregel ter beschikking had. In omstandigheden als in het hoofdgeding moet de toetsing van de verenigbaarheid van de maatregel met het Unierecht plaatsvinden op basis van de informatie, bewijsstukken of andere stukken die de nationale rechter ter beschikking heeft op het moment waarop hij uitspraak doet, overeenkomstig de regels van zijn nationaal recht.


(1)  PB C 339 van 29.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — X-Steuerberatungsgesellschaft/Finanzamt Hannover-Nord

(Zaak C-342/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Erkenning van beroepskwalificaties - Richtlijn 2005/36/EG - Artikel 5 - Vrij verrichten van diensten - Richtlijn 2006/123/EG - Artikelen 16 en 17, punt 6 - Artikel 56 VWEU - Belastingadvieskantoor dat gevestigd is in een lidstaat en diensten verricht in een andere lidstaat - Regeling van een lidstaat die de inschrijving en erkenning van belastingadvieskantoren vereist))

(2016/C 068/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X-Steuerberatungsgesellschaft

Verwerende partij: Finanzamt Hannover-Nord

Dictum

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een regeling van een lidstaat waarbij de voorwaarden voor de toegang tot het verlenen van beroepsmatige bijstand in belastingzaken worden bepaald, het vrij verrichten van diensten beperkt voor een belastingadvieskantoor dat is opgericht in overeenstemming met het recht van een andere lidstaat, waarin dit kantoor is gevestigd, en dat in deze laatste lidstaat, waar de activiteit van belastingadvies niet is gereglementeerd, een belastingaangifte opstelt voor een ontvanger in de eerste lidstaat en deze aangifte indient bij de belastingdienst van die lidstaat, zonder dat de kwalificatie die door dit kantoor, of door de natuurlijke personen die voor hem de beroepsmatige bijstand in belastingzaken verrichten, in andere lidstaten is verworven, op haar juiste waarde wordt geschat en naar behoren in aanmerking wordt genomen.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/13


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — APEX GmbH Internationale Spedition/Hauptzollamt Hamburg-Stadt

(Zaak C-371/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Handelspolitiek - Dumping - Niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 11, lid 2 - Vervallen - Artikel 13 - Ontwijking - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 - Geldigheid - Uitbreiding van een antidumpingrecht op een tijdstip waarop de verordening waarbij het is ingesteld, niet langer van kracht is - Verandering in de structuur van het handelsverkeer])

(2016/C 068/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: APEX GmbH Internationale Spedition

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Stadt

Dictum

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 van de Raad van 18 maart 2013 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Socialistische Republiek Vietnam, is ongeldig.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Timac Agro Deutschland GmbH/Finanzamt Sankt Augustin

(Zaak C-388/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belastingwetgeving - Vennootschapsbelasting - Vrijheid van vestiging - Niet-ingezeten vaste inrichting - Voorkoming van dubbele belasting door de vrijstelling van de inkomsten van de niet-ingezeten vaste inrichting - Inaanmerkingneming van de verliezen van een dergelijke vaste inrichting - Inhaal van eerder afgetrokken verliezen bij de overdracht van de niet-ingezeten vaste inrichting - Definitieve verliezen))

(2016/C 068/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Timac Agro Deutschland GmbH

Verwerende partij: Finanzamt Sankt Augustin

Dictum

1)

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een belastingregeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, op grond waarvan bij de overdracht door een ingezeten vennootschap van een in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichting aan een niet-ingezeten vennootschap die tot hetzelfde concern behoort als de eerste vennootschap, de eerder afgetrokken verliezen van de overgedragen vaste inrichting opnieuw worden opgenomen in het belastbare resultaat van de overdragende vennootschap wanneer de inkomsten van die vaste inrichting op grond van een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld van belasting in de lidstaat van vestiging van de vennootschap waarvan die vaste inrichting deel uitmaakte.

2)

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een belastingregeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, die bij de overdracht door een ingezeten vennootschap van een in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichting aan een niet-ingezeten vennootschap die tot hetzelfde concern behoort als de eerste vennootschap, de ingezeten vennootschap de mogelijkheid ontzegt om verliezen van de overgedragen vaste inrichting in aanmerking te nemen bij de vaststelling van haar heffingsgrondslag wanneer de lidstaat van vestiging van die vaste inrichting op grond van een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting exclusief bevoegd is om belasting te heffen over de resultaten van die vaste inrichting.


(1)  PB C 372 van 20.10.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Efeteio Athinon — Griekenland) — Viamar — Elliniki Aftokiniton kai Genikon Epicheiriseon AE/Elliniko Dimosio

(Zaak C-402/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Belastingvoorschriften - Binnenlandse belastingen - Douanerechten van fiscale aard - Heffingen van gelijke werking - Formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens - Artikel 30 VWEU - Artikel 110 VWEU - Richtlijn 92/12/EEG - Artikel 3, lid 3 - Richtlijn 2008/118/EG - Artikel 1, lid 3 - Niet-omzetting in nationaal recht - Rechtstreekse werking - Heffing van een belasting op motorvoertuigen bij de invoer ervan op het grondgebied van een lidstaat - Belasting op de registratie en het eventuele in het verkeer brengen van het voertuig - Weigering om belasting terug te betalen ingeval het voertuig niet wordt geregistreerd))

(2016/C 068/18)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Efeteio Athinon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Viamar — Elliniki Aftokiniton kai Genikon Epicheiriseon AE

Verwerende partij: Elliniko Dimosio

Dictum

1)

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, dient aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling voldoet aan de voorwaarden voor rechtstreekse werking op grond waarvan particulieren zich bij een nationale rechter in een zaak tegen een lidstaat op die bepaling kunnen beroepen.

2)

Artikel 30 VWEU dient aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een handelswijze van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, waarbij de registratiebelasting die is geïnd bij de invoer van uit andere lidstaten afkomstige motorvoertuigen niet wordt terugbetaald terwijl de betrokken voertuigen, die in die lidstaat nooit zijn geregistreerd, weer zijn uitgevoerd naar een andere lidstaat.


(1)  PB C 380 van 27.10.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba — Spanje) — María Auxiliadora Arjona Camacho/Securitas Seguridad España, S.A.

(Zaak C-407/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2006/54/EG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep - Discriminerend ontslag - Artikel 18 - Compensatie of reparatie van de werkelijk geleden schade - Afschrikkende werking - Artikel 25 - Sancties - Punitieve schadevergoeding))

(2016/C 068/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 1 de Córdoba

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: María Auxiliadora Arjona Camacho

Verwerende partij: Securitas Seguridad España, S.A.

Dictum

Artikel 18 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, ter borging van reële en effectieve compensatie of reparatie van de schade als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend en evenredig is, verlangt van de lidstaten die kiezen voor reparatie in financiële vorm, dat zij in hun interne rechtsorde op de door hen vastgelegde wijze maatregelen opnemen die erin voorzien dat de schadelijdende persoon een schadevergoeding ontvangt waarmee de geleden schade volledig wordt gecompenseerd.


(1)  PB C 409 van 17.11.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — WebMindLicenses kft/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

(Zaak C-419/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 2, 24, 43, 250 en 273 - Plaats van een langs elektronische weg verrichte dienst - Kunstmatige bepaling van deze plaats door middel van een constructie die geen verband houdt met de economische realiteit - Rechtsmisbruik - Verordening (EU) nr. 904/2010 - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 7, 8, 41, 47, 48, 51, lid 1, 52, leden 1 en 3 - Rechten van de verdediging - Recht om te worden gehoord - Gebruik door de belastingdienst van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen - Afluisteren van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails])

(2016/C 068/20)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WebMindLicenses kft

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Kiemelt Adó- és Vám Főigazgatóság

Dictum

1)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat voor de beoordeling of in omstandigheden als in het hoofdgeding een licentieovereenkomst waarbij de knowhow voor de exploitatie van een internetsite waarop interactieve audiovisuele diensten worden aangeboden, wordt overgedragen en die is gesloten met een vennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd dan de lidstaat van vestiging van de licentiegever, die een vennootschap is, rechtsmisbruik uitmaakt met het oog op verkrijging van een belastingvoordeel doordat het op deze diensten toepasselijke tarief van de belasting over de toegevoegde waarde in die andere lidstaat minder hoog is, het feit dat de bestuurder en enige aandeelhouder van de licentiegever de ontwikkelaar van die knowhow was, het feit dat diezelfde persoon invloed of zeggenschap uitoefende op de ontwikkeling en exploitatie van die knowhow en de op deze knowhow gebaseerde diensten, en het feit dat onderaannemers waren belast met het beheer van de financiële verrichtingen, van het personeel en van de technische instrumenten die noodzakelijk zijn voor deze diensten, alsmede de overwegingen die de licentiegever ertoe hebben kunnen brengen om de exploitatie van de betrokken knowhow toe te vertrouwen aan een in die andere lidstaat gevestigde vennootschap in plaats van die knowhow zelf te exploiteren, op zich niet van doorslaggevend belang lijken te zijn.

Het is de taak van de verwijzende rechter om alle omstandigheden van het hoofdgeding te analyseren teneinde te bepalen of deze overeenkomst een zuiver kunstmatige constructie vormt die verhult dat de betrokken diensten in werkelijkheid niet door de licentienemer doch in feite door de licentiegever werden verricht, en daarbij moet hij met name nagaan of de zetel van bedrijfsuitoefening of de vaste inrichting van de licentienemer niet daadwerkelijk bestond en of deze vennootschap voor de uitoefening van de betrokken economische activiteit niet over een geschikte structuur in termen van lokalen, menselijke en technische middelen beschikte, of nog of deze vennootschap deze economische activiteit niet in eigen naam en voor eigen rekening, op eigen verantwoordelijkheid en op eigen risico uitoefende.

2)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat, ingeval misbruik is vastgesteld waardoor de plaats van een dienst is bepaald in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de plaats van deze dienst zou zijn gelegen indien geen sprake was van dat misbruik, het feit dat belasting over de toegevoegde waarde in die andere lidstaat is voldaan overeenkomstig zijn wettelijke regeling, zich niet ertegen verzet dat deze belasting wordt nagevorderd in de lidstaat van de plaats van werkelijke verrichting van deze dienst.

3)

Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst van een lidstaat die onderzoekt of belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is over reeds in andere lidstaten aan deze belasting onderworpen diensten, verplicht is een verzoek om inlichtingen te richten tot de belastingdiensten van deze andere lidstaten wanneer een dergelijk verzoek nuttig of zelfs onontbeerlijk is om te bepalen of de belasting over de toegevoegde waarde in eerstbedoelde lidstaat verschuldigd is.

4)

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU, de artikelen 2, 250, lid 1, en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 oktober 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, de belastingdienst, teneinde het bestaan van misbruik inzake belasting over de toegevoegde waarde aan te tonen, kan gebruikmaken van bewijzen die in een parallelle nog niet afgesloten strafprocedure buiten het medeweten van de belastingplichtige zijn verkregen, bijvoorbeeld door middel van afluistering van telefoongesprekken en inbeslagname van e-mails, op voorwaarde dat bij de verkrijging van deze bewijzen in deze strafprocedure en bij het gebruik ervan in de administratieve procedure de door het Unierecht gewaarborgde rechten niet zijn geschonden.

5)

In omstandigheden als in het hoofdgeding is het krachtens de artikelen 7, 47 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de taak van de nationale rechter die de wettigheid toetst van de beslissing tot navordering van belasting over de toegevoegde waarde die op dergelijke bewijzen steunt, om na te gaan of, ten eerste, het afluisteren van telefoongesprekken en de inbeslagname van e-mails bij de wet vastgestelde en in de strafprocedure noodzakelijke onderzoeksmiddelen waren en, ten tweede, het gebruik door deze dienst van de met deze middelen verkregen bewijzen eveneens bij wet was toegestaan en noodzakelijk was. Bovendien is het zijn taak om na te gaan of de belastingplichtige in overeenstemming met het algemene beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging in de administratieve procedure de mogelijkheid heeft gehad om toegang tot deze bewijzen te hebben en over deze bewijzen te worden gehoord. Indien de nationale rechter vaststelt dat deze belastingplichtige deze mogelijkheid niet heeft gehad of dat deze bewijzen in de strafprocedure zijn verkregen of in de administratieve procedure zijn gebruikt met schending van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet hij deze bewijzen buiten beschouwing laten en deze beslissing nietig verklaren indien zij als gevolg daarvan grondslag mist. Deze bewijzen moeten eveneens buiten beschouwing worden gelaten wanneer deze rechter niet gemachtigd is te controleren of zij in de strafprocedure zijn verkregen in overeenstemming met het Unierecht of wanneer hij zich niet op zijn minst ervan kan vergewissen op basis van een toetsing die reeds door een strafgerecht is verricht in een procedure op tegenspraak, dat deze bewijzen zijn verkregen in overeenstemming met dat recht.


(1)  PB C 439 van 8.12.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/18


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 december 2015 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-595/14) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Vervanging van het bestreden besluit gedurende de procedure - Voorwerp van het beroep - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Onderwerping van een nieuwe psychoactieve stof aan controlemaatregelen - Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon toepasselijk rechtskader - Overgangsbepalingen - Raadpleging van het Europees Parlement))

(2016/C 068/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: F. Drexler, A. Caiola en M. Pencheva, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Pleśniak en K. Michoel, gemachtigden)

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit 2014/688/EU van de Raad van 25 september 2014 betreffende het onderwerpen van 4-jood-2,5-dimethoxy-N-(2-methoxybenzyl)fenethylamine (25I-NBOMe), 3,4-dichloor-N-[[1-(dimethylamino)cyclohexyl]methyl]benzamide (AH-7921), 3,4-methyleendioxypyrovaleron (MDPV) en 2-(3-methoxyfenyl)-2-(ethylamino)cyclohexanon (methoxetamine) aan controlemaatregelen, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van uitvoeringsbesluit 2014/688 worden gehandhaafd.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 138 van 27.4.2015.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/18


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Virpi Komu, Hanna Ruotsalainen, Ritva Komu/Pekka Komu, Jelena Komu

(Zaak C-605/14) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Toepassingsgebied - Uitsluitende bevoegdheden - Artikel 22, punt 1 - Geschil inzake zakelijke rechten op onroerend goed - Begrip - Verzoek om beëindiging van mede-eigendom van onroerend goed door verkoop])

(2016/C 068/22)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Virpi Komu, Hanna Ruotsalainen, Ritva Komu

Verwerende partijen: Pekka Komu, Jelena Komu

Dictum

Artikel 22, punt 1, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een vordering strekkende tot beëindiging van mede-eigendom van een onroerend goed door verkoop waarvan de uitvoering is toevertrouwd aan een gevolmachtigde, valt onder de categorie geschillen inzake „zakelijke rechten op […] onroerende goederen” in de zin van die bepaling.


(1)  PB C 81 van 9.3.2015.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/19


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Firma Theodor Pfister/Landkreis Main-Spessart

(Zaak C-58/15) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Keuringen - Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen - Financiering van de controles - Keuringskosten in verband met slachtwerkzaamheden - Verordening (EG) nr. 882/2004 - Richtlijn 85/73/EEG - Mogelijkheid van heffing van een bedrag dat de werkelijke kosten van de keuring dekt en hoger ligt dan de bedragen van de vergoedingen waarin die richtlijn voorziet])

(2016/C 068/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Firma Theodor Pfister

Verwerende partij: Landkreis Main-Spessart

Dictum

Artikel 27, lid 3, eerste alinea, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, dient aldus te worden uitgelegd dat het voor de overgangsperiode van het jaar 2007 toestaat, voor de kosten die zijn verbonden met de keuringen en controles op het gebied van vleeshygiëne vergoedingen te heffen die de kosten dekken die de bevoegde autoriteit draagt in de zin van richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles als bedoeld in de richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/79/EG van de Raad van 18 december 1997.


(1)  PB C 171 van 26.5.2015.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/19


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 17 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — Sandra Bitter, optredend als curator van Ziegelwerk Höxter GmbH/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-580/14) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Boete wegens teveel emissies - Evenredigheid))

(2016/C 068/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sandra Bitter, optredend als curator van Ziegelwerk Höxter GmbH

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Dictum

Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die, uit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel, de geldigheid kunnen aantasten van artikel 16, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, waar deze bepaling voorziet in een boete van 100 EUR per ton uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd.


(1)  PB C 96 van 23.3.2015.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/20


Hogere voorziening ingesteld op 12 mei 2015 door Edward Guja tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 14 april 2015 in zaak T-823/14, Guja/Polen

(Zaak C-352/15 P)

(2016/C 068/25)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirant: Edward Guja (vertegenwoordiger: M. Szczepara, adwokat)

Andere partij in de procedure: Republiek Polen

Bij beschikking van 17 december 2015 heeft het Hof (Derde kamer) de hogere voorziening afgewezen.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/20


Beroep ingesteld op 10 juli 2015 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-357/15)

(2016/C 068/26)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Sanfrutos Cano, M. Heller, D. Kukovec)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Bij beschikking van 29 oktober 2015 heeft de president van het Hof de doorhaling van zaak C-357/15 in het register en de verwijzing van de Republiek Slovenië in de kosten gelast.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Craiova (Roemenië) op 20 november 2015 — Rodica Popescu/Direcția Sanitar Veterinară și pentru Siguranța Alimentelor Gorj

(Zaak C-614/15)

(2016/C 068/27)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Craiova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rodica Popescu

Verwerende partij: Direcția Sanitar Veterinară și pentru Siguranța Alimentelor Gorj

Prejudiciële vragen

1)

Levert het feit dat de activiteit van het veterinaire personeel met specifieke controletaken nauw samenhangt met de voortzetting van de activiteit van de ondernemingen als bedoeld in punt [5], voldoende grond op om opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten in afwijking van de algemene bepalingen ter omzetting van richtlijn 1999/70 (1)?

2)

Vormt het behoud in de wetgeving van bijzondere bepalingen op grond waarvan, voor een periode als hierboven beschreven, op het gebied van veterinaire controle opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden gesloten, een schending door de Staat van zijn verplichting tot omzetting van richtlijn 1999/70?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Oviedo (Spanje) op 27 november 2015 — Carlos Álvarez Santirso/Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias

(Zaak C-631/15)

(2016/C 068/28)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo de Oviedo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Carlos Álvarez Santirso

Verwerende partij: Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias

Prejudiciële vraag

Moet clausule 4 van de raamovereenkomst waarnaar richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende […] arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (1) verwijst, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regionale regeling als wet 6/2009 van het Prinsdom Asturië van 29 december 2009 inzake de beoordeling van de publieke onderwijstaak en de daaraan verbonden stimuleringsregeling, in artikel 2 waarvan, om voor deelname aan het beoordelingsplan (en daarmee het verkrijgen van de daaraan verbonden financiële toelagen) in aanmerking te komen, de eis wordt gesteld dat men de hoedanigheid van ambtenaar in vaste dienst heeft en zodoende ambtenaren in tijdelijke dienst worden uitgesloten?


(1)  Richtlijn betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 30 november 2015 — Costin Popescu/Guvernul României, Ministerul Afacerilor Interne, Direcția Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor, Direcția Rutieră, Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor

(Zaak C-632/15)

(2016/C 068/29)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Costin Popescu

Verwerende partijen: Guvernul României, Ministerul Afacerilor Interne, Direcția Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor, Direcția Rutieră, Serviciul Public Comunitar Regim Permise de Conducere și Înmatriculare a Vehiculelor

Prejudiciële vraag

Biedt richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs] (1) de Roemeense Staat de mogelijkheid om bestuurders van bromfietsen die over een officieel document beschikken dat hun het recht gaf om vóór 19 januari 2013 op de openbare weg te rijden, te verplichten een rijbewijs te halen door testen of examens af te leggen die soortgelijk zijn aan de testen en examens voor de andere motorvoertuigen, om ook na 19 januari 2013 een bromfiets te mogen besturen?


(1)  PB L 403, blz. 18.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/22


Hogere voorziening ingesteld op 2 december 2015 door Toni Klement tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 24 september 2015 in zaak T-211/14, Toni Klement/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-642/15 P)

(2016/C 068/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Toni Klement (vertegenwoordiger: J. Weiser, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 24 september 2015 in zaak T-211/14;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert in hogere voorziening drie middelen aan:

1.

Niet betwist wordt dat het bestreden merk uitsluitend wordt gebruikt met het aanvullende woordelement „Bullerjan”. Rekwirant voert aan dat de bewijzen bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het toegevoegde element „Bullerjan” onjuist zijn opgevat. Het Gerecht heeft het onderscheidend vermogen van het toegevoegde element (slechts) normaal geacht. De vaststelling van een (slechts) normaal onderscheidend vermogen vindt geen steun in de overgelegde bewijzen, aangezien deze geen informatie bevatten over de omvang, de duur en de intensiteit van het zelf als merk ingeschreven element „Bullerjan”.

2.

Als tweede middel in hogere voorziening voert rekwirant aan dat het Gerecht het door hem aanvaarde grote onderscheidend vermogen van het bestreden merk tegenstrijdig heeft gemotiveerd. Het Gerecht gaat er in zijn motivering enerzijds van uit dat het bestreden merk een „ongebruikelijke vorm” heeft, maar bevestigt anderzijds dat andere producenten kachels met een zeer gelijksoortige vorm verhandelen. Een verdere tegenstrijdigheid ligt in de vaststelling van het Gerecht dat, enerzijds, het grote onderscheidend vermogen van het bestreden merk niet afhangt van de eventuele functionaliteit ervan, maar anderzijds dit onderscheidend vermogen door de zeer gelijksoortige vorm van andere kachels niet in twijfel wordt getrokken, aangezien deze vorm aan het streven naar een bepaald technisch resultaat te wijten zou kunnen zijn. De motivering van het Gerecht is derhalve in twee opzichten tegenstrijdig, en bijgevolg wordt daarin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

3.

Als derde middel in hogere voorziening voert rekwirant aan dat artikel 15, lid 1, onder a), van de verordening inzake het gemeenschapsmerk (hierna: „verordening”) (1) in verschillende opzichten rechtens onjuist is uitgelegd en toegepast. Allereerst heeft het Gerecht bij het in het kader van artikel 15, lid 1, onder a), van de verordening vereiste onderzoek van het onderscheidend vermogen van het bestreden merk, de rechtspraak van het Hof inzake de beoordeling van het onderscheidend vermogen van driedimensionale merken bestaande in de vorm van de waar niet gevolgd. In strijd met de rechtspraak van het Hof heeft het Gerecht de in dit opzicht vereiste vergelijking van het bestreden merk met de in de sector gebruikelijke vormen van kachels niet verricht. Voorts heeft het Gerecht vastgesteld dat de eventuele functionaliteit van de vorm van het bestreden merk niet relevant was voor de beoordeling van het onderscheidend vermogen ervan. Bijgevolg heeft het Gerecht schending begaan van het erkende beginsel dat bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Ten slotte heeft het Gerecht de rechtspraak van het Hof inzake het gebruik van een ingeschreven merk als onderdeel van een samengesteld merk, welk gebruik de rechten van de merkhouder in stand houdt, niet gevolgd. Het Gerecht heeft het in dit opzicht voldoende geacht dat het als onderdeel van een samengesteld merk gebruikte merk verder wordt herkend als een aanduiding van de herkomst. Het Gerecht is er bijgevolg aan voorbijgegaan dat volgens de duidelijke bewoordingen van artikel 15, lid 1, onder a), van de verordening en de rechtspraak van het Hof, steeds verder moet worden onderzocht of het onderscheidend vermogen van het ingeschreven merk wordt beïnvloed. Het Gerecht heeft dit niet onderzocht.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) op 14 december 2015 — Jyske Finans A/S/Ligebehandlingsnævnet namens Ismar Huskic

(Zaak C-668/15)

(2016/C 068/31)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jyske Finans A/S

Verwerende partij: Ligebehandlingsnævnet som mandatar for Ismar Huskic

Prejudiciële vragen

1)

Dient het verbod van directe discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/43/EG (1) houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een handelwijze als die in het hoofdgeding, waarbij personen die niet zijn geboren in Scandinavië, een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein, ongunstiger worden behandeld dan in Scandinavië, een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein geboren personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, vormt een dergelijke handelwijze dan indirecte discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43/EG van de Raad indien deze handelwijze niet objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel niet passend en noodzakelijk zijn?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijke handelwijze dan in beginsel worden gerechtvaardigd als een passend en noodzakelijk middel om te waarborgen dat wordt voldaan aan het vereiste van een verscherpt klantenonderzoek als bedoeld in artikel 13 van richtlijn 2005/60/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme?


(1)  PB L 180, blz. 22.

(2)  PB L 309, blz. 15.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/24


Beroep ingesteld op 17 december 2015 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-687/15)

(2016/C 068/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher, L. Nicolae, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de Conclusies van de Raad over de Wereldradiocommunicatieconferentie 2015 (WRC-15) van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) zoals vastgesteld op 26 oktober 2015 tijdens de 3419e vergadering van de Raad in Luxemburg, vernietigen;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Met dit verzoek verlangt de Commissie vernietiging van de „Conclusies van de Raad over de Wereldradiocommunicatieconferentie 2015 (WRC-15) van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU)” zoals vastgesteld op 26 oktober 2015 tijdens de 3419e vergadering van de Raad in Luxemburg.

2.

Het verzoek berust op één middel, namelijk dat de Raad, door in plaats van een besluit op voorstel van de Commissie de Conclusies over de Wereldradiocommunicatieconferentie 2015 (WRC-15) van de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) vast te stellen, in strijd heeft gehandeld met artikel 218, lid 9, VWEU, dat van toepassing is op het namens de Unie tijdens de WRC-15 vast te stellen standpunt.

3.

Dienaangaande betoogt de Commissie ten eerste dat artikel 218, lid 9, VWEU van toepassing is op standpunten die namens de Unie worden vastgesteld in situaties zoals de onderhavige, waarin de Europese Unie binnen de betrokken internationale organisatie een status heeft, te weten die van een sectorlid, als gevolg waarvan de Europese Unie op grond van artikel 3, lid 2, van het Statuut van de ITU het recht heeft om binnen de organisatie bepaalde handelingen te verrichten.

4.

Ten tweede betoogt de Commissie dat de herzieningen van de Radioverordeningen ten aanzien waarvan de Commissie heeft voorgesteld een standpunt vast te stellen overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, rechtsgevolgen in de zin van die bepaling hebben, zowel ingevolge het toepasselijke internationale rechtskader als krachtens de relevante Unievoorschriften.

5.

Ten derde betoogt de Commissie dat de overige voorwaarden voor de toepassing van artikel 218, lid 9, VWEU in dit geval eveneens zijn vervuld, aangezien de organen van de ITU „krachtens een overeenkomst opgerichte” lichamen zijn, en de handelingen ten aanzien waarvan de Commissie de vaststelling van een standpunt heeft voorgesteld niet „[strekken] tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.


Gerecht

22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/26


Arrest van het Gerecht van 10 december 2015 — Front Polisario/Raad

(Zaak T-512/12) (1)

((„Externe betrekkingen - Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Unie en Marokko - Liberalisering van het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten - Toepassing van de overeenkomst op de Westelijke Sahara - Front Polisario - Beroep tot nietigverklaring - Procesbekwaamheid - Rechtstreekse en individuele geraaktheid - Ontvankelijkheid - Overeenstemming met het internationale recht - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging”))

(2016/C 068/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Front populaire pour la libération de la saguia-el-hamra et du rio de oro (Front Polisario) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C.-E. Hafiz en G. Devers, vervolgens G. Devers, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Kyriakopoulou, A. Westerhof Löfflerová en N. Rouam, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre, E. Paasivirta en D. Stefanov, vervolgens F. Castillo de la Torre en E. Paasivirta, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van besluit 2012/497/EU van de Raad van 8 maart 2012 inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten, inzake de vervanging van de Protocollen nrs. 1, 2 en 3 en de bijlagen daarbij, en houdende wijziging van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (PB L 241, blz. 2)

Dictum

1)

Besluit 2012/497/EU van de Raad van 8 maart 2012 inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten, inzake de vervanging van de Protocollen nrs. 1, 2 en 3 en de bijlagen daarbij, en houdende wijziging van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, wordt nietig verklaard voor zover daarbij de toepassing van die overeenkomst op de Westelijke Sahara wordt goedgekeurd.

2)

De Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie zullen elk hun eigen kosten alsmede die van het Front populaire pour la libération de la saguia-el-hamra et du rio de oro (Front Polisario) dragen.


(1)  PB C 55 van 23.2.2013.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/26


Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Universal Music/BHIM — Yello Strom (Yellow Lounge)

(Zaak T-379/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 068/34)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Universal Music GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Viefhues, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Schneider, vervolgens G. Schneider en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Yello Strom GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Gründig-Schnelle, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 maart 2014 (zaak R 274/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Yello Strom GmbH en Universal Music GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Universal Music GmbH en Yello Strom GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 292 van 1.9.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/27


Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM — Bach Flower Remedies (MURNAUERS Bachblüten)

(Zaak T-534/14) (1)

((„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”))

(2016/C 068/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Murnauer Markenvertrieb GmbH (Egelsbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Traub en D. Horst, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Bach Flower Remedies Ltd (Wimbledon, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Renck en M. Petersen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 mei 2014 (zaak R 2041/2012-2) inzake een oppositieprocedure tussen Murnauer Markenvertieb GmbH en Bach Flower Remedies Ltd

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Murnauer Markenvertrieb GmbH en Bach Flower Remedies Ltd worden verwezen in hun eigen kosten alsmede elk in de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).


(1)  PB C 351 van 6.10.2014.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/28


Beschikking van het Gerecht van 18 december 2015 — CompuGroup Medical/BHIM — Schatteiner (SAM)

(Zaak T-850/14)

(„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschapsmerk - Beroepstermijn - Aanvang - Kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep op de account van verzoeksters vertegenwoordiger bij het BHIM - Tardiviteit - Geen overmacht of toeval - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”))

(2016/C 068/36)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CompuGroup Medical AG (Koblenz, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Dix, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: H. Kunz, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht: Simon Schatteiner (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: F. Schulz en H. Pernez, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 23 juli 2014 (zaak R 818/2013-4) inzake een oppositieprocedure tussen Simon Schatteiner en CompuGroup Medical AG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CompuGroup Medical AG wordt verwezen in de kosten.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/28


Beschikking van het Gerecht van 17 december 2015 — Garcia Minguez/Commissie

(Zaak T-357/15 P) (1)

([„Hogere voorziening - Openbare dienst - Aanwerving - Intern vergelijkend onderzoek van de Commissie voor tijdelijk functionarissen van de instelling - Niet-toelating van een tijdelijk functionaris van een uitvoerend agentschap - Artikel 29, lid 1, onder b), van Statuut - Gelijke behandeling - Hogere voorziening kennelijk rechtens ongegrond”])

(2016/C 068/37)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Maria Luisa Garcia Minguez (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Ortiz Blanco en Á. Givaja Sanz, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall, G. Gattinara en F. Simonetti, vervolgens G. Gattinara en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 28 april 2015, Garcia Minguez/Commissie (F-72/14, JurAmbt., EU:F:2015:40), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Garcia Minguez wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 279 van 24.8.2015.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/29


Beroep ingesteld op 11 november 2015 — Frame/BHIM – Bianca-Moden (BIANCALUNA)

(Zaak T-627/15)

(2016/C 068/38)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Frame Srl (San Giuseppe Vesuviano, Italië) (vertegenwoordigers: M. Borghese, R. Giordano en E. Montelione, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bianca-Moden GmbH & Co. KG (Ochtrup, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „BIANCALUNA” — inschrijvingsaanvraag nr. 11 251 808

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 7 augustus 2015 in zaak R 2952/2014-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing; en/of

terugverwijzing van de zaak naar het BHIM zodat het verwarringsgevaar naar behoren wordt onderzocht met inachtneming van de bevindingen van het bewijs van gebruik dat door Bianca-Moden GmbH & Co. KG is overgelegd;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de onderhavige procedure;

subsidiair, herziening van de bestreden beslissing zodat de volgende waren van klasse 25 worden ingeschreven: ondergoed, pyjama’s, t-shirts, slips.

Aangevoerde middelen

onjuiste uitlegging van verordening nr. 207/2009 door slechts één ouder recht te selecteren;

onjuiste uitlegging van verordening nr. 207/2009 bij de beoordeling van het verwarringsgevaar tussen de vergeleken tekens.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/30


Beroep ingesteld op 3 december 2015 — BikeWorld/Commissie

(Zaak T-702/15)

(2016/C 068/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BikeWorld GmbH (St. Ingbert, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Jovy, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 1 oktober 2014 nietig verklaren indien en voor zover het op verzoekende partij betrekking heeft;

de tenuitvoerlegging van het besluit ten aanzien van verzoekende partij opschorten totdat over het beroep uitspraak is gedaan (artikel 278 VWEU).

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekende partij de gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2014) 3634 final van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.31550 van Duitsland ten behoeve van de Nürburgring (SA.31550 [2012/C] [ex 2012/NN]).

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekende partij in wezen het volgende aan.

1.

Verzoekende partij stemt niet meer overeen met de betrokkenen in de besluitvormingsprocedure. Zij is bijgevolg niet passief gelegitimeerd.

2.

Verzoekende partij werd niet betrokken in de procedure die tot het betwiste besluit heeft geleid. Bijgevolg is haar recht van hoor en wederhoor geschonden.

3.

De huidige vennoten van verzoekende partij hebben niets te maken met de oorspronkelijke vennoten/exploitanten ten tijde van de toekenning van de leningen.

4.

Het met de terugvordering beoogde resultaat „concurrentievoordelen voor een enkeling te beletten” kan niet worden bereikt door het besluit, aangezien verzoekende partij met niemand concurreert en dat ook niet meer heeft gedaan sinds de laatste lening werd toegekend.

5.

Verzoekende partij heeft te kennen gegeven haar ontbinding en vereffening aan te vragen wanneer dit noodzakelijk zou zijn om te ontsnappen aan een dreigend faillissement, hetgeen onafwendbaar zou zijn wanneer zij enige betaling wegens een terugvordering zou moeten verrichten.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/30


Beroep ingesteld op 28 november 2015 — Micula e.a./Commissie

(Zaak T-704/15)

(2016/C 068/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Viorel Micula (Oradea, Roemenië), European Drinks SA (Ștei, Roemenië), Rieni Drinks SA (Rieni, Roemenië), Transilvania General Import-Export SRL (Oradea), West Leasing International SRL (Pantasesti, Roemenië) (vertegenwoordigers: J. Derenne, A. Dashwood en D. Vallindas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit (EU) 2015/1470 van de Commissie van 30 maart 2015 betreffende steunmaatregel SA.38517 (2014/C) (ex 2014/NN) ten uitvoer gelegd door Roemenië [arbitraal vonnis Micula/Roemenië van 11 december 2013 (kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2112)] (PB 2015 L 232, blz. 43) nietig verklaren;

subsidiair, het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover

i.

Viorel Mical erin een „onderneming” wordt genoemd en derhalve een deel van de vermeende economische eenheid die de begunstigde van de steun is,

ii.

de begunstigde van de steun erin een economische eenheid wordt genoemd die bestaat uit Viorel Micula, Ioan Micula, S.C. European Food SA, S.C. Starmill S.R.L., S.C. Multipack, European Drinks SA, Rieni Drinks SA, Scandic Distilleries SA en Transilvania General Import-Export SRL, en

iii.

in artikel 2, lid 2, wordt beschikt dat Viorel Micula, Ioan Micula, S.C. European Food SA, S.C. Starmill S.R.L., S.C. Multipack, European Drinks SA, Rieni Drinks SA, Scandic Distilleries SA, Transilvania General Import-Export SRL en West Leasing SRL gezamenlijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de door ieder van hen ontvangen staatssteun, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij acht middelen aan.

1.

Eerste middel: onbevoegdheid en misbruik van bevoegdheden. Door de uitvoering van het arbitraal vonnis van het ICSID (hierna: „vonnis”) onjuist te kwalificeren als het verlenen van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, oefent de Commissie met terugwerkende kracht bevoegdheden die zij heeft met betrekking tot staatssteun die Roemenië na de toetreding van dat land tot de EU heeft verleend, uit met betrekking tot het tijdperk vóór de toetreding. De Commissie is kennelijk onbevoegd haar bevoegdheden op het gebied van staatssteun op deze manier te gebruiken. De vaststelling van een besluit met een dergelijk doel en een dergelijke werking houdt voorts misbruik van die bevoegdheden in.

2.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU

Ten eerste toont het besluit niet dat er sprake is van een economisch voordeel, aangezien het de uitvoering van het vonnis gelijk stelt met de onverenigbare steunmaatregel. Deze zaak beantwoordt aan de criteria van de Asteris-rechtspraak (arrest van 27 september 1988, Asteris e.a., 106/87–120/87). Voor zover sprake zou zijn van enig voordeel (quod non), dateert dit van vóór Roemeniës toetreding tot de EU en valt het derhalve buiten de werkingssfeer van de Unieregels inzake staatssteun. Ten tweede toont het besluit niet aan dat er sprake is van selectiviteit. De Bilateral Investment Treaty Romania-Sweden (de rechtsgrondslag voor het vonnis, hierna: „BIT”) stelt een systeem van algemene aansprakelijkheid in dat in gelijke mate op elke investeerder van toepassing is. Ten derde toont het besluit niet aan dat de maatregel in kwestie de Roemeense Staat kan worden aangerekend. Roemenië beschikt niet over een beoordelingsvrijheid bij het uitvoeren van het vonnis.

3.

Derde middel: schending van artikel 351 VWEU en van algemene rechtsbeginselen. Artikel 351 VWEU beschermt de verplichtingen van Roemenië met betrekking tot de uitvoering van de BIT met Zweden — toen het nog een overeenkomst tussen een lidstaat (Zweden) en een derde land (Roemenië) was — tegen elk mogelijk gevolg, na de toetreding, van de Unieregels inzake staatssteun.

4.

Vierde middel: schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen. De autoriteiten van de Unie hebben het sluiten van BITs actief aangemoedigd en hierdoor het gewettigd vertrouwen gewekt dat een poging tot het uitvoeren van een dergelijke BIT door middel van arbitrage niet zou worden geblokkeerd op grond van bijvoorbeeld staatssteunregels.

5.

Vijfde middel, subsidiair: de vermeende steun moet worden beschouwd als verenigbare steun. Van de nationale maatregel in kwestie, die aan de basis lag van de arbitrage en het vonnis, is nooit definitief de onverenigbaarheid vastgesteld. Deze zou in elk geval verenigbaar zijn geweest met de Unieregels inzake staatssteun.

6.

Zesde middel, subsidiair: het besluit stelt onjuist vast wie de begunstigden van de vermeende steun zijn. Het besluit toont niet aan dat Viorel en Ioan Micula deel uitmaken van de vermeende economische eenheid, en ook niet dat in dit geval sprake is van een economische eenheid.

7.

Zevende middel: gebreken met betrekking tot de in het besluit bevolen terugvordering. Aangezien het besluit onjuist vaststelt wie de begunstigden van de vermeende steun zijn, beveelt het de terugvordering van individuen en bedrijven die niet de begunstigden van de vermeende steun zijn.

8.

Achtste middel: schending van een wezenlijk vormvoorschrift (recht om te worden gehoord). In het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure worden verzoekende partijen European Drinks, Rieni Drinks, West Leasing en Transilvania General Import-Export in het geheel niet genoemd.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/32


Beroep ingesteld op 9 december 2015 — BASF/BHIM — Evonik Industries (DINCH)

(Zaak T-721/15)

(2016/C 068/41)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BASF SE (Ludwigshafen am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Schulz en C. Onken, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Evonik Industries AG (Marl, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Houdster van het litigieuze merk: verzoekende partij

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „DINCH” — gemeenschapsmerk nr. 2 563 856

Procedure voor het BHIM: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 september 2015 in zaak R 2080/2014-1

Conclusies

de bestreden beslissing aldus te wijzigen dat het beroep dat de andere partij in de procedure bij de kamer van beroep heeft ingesteld, wordt verworpen;

subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/33


Beroep ingesteld op 4 december 2015 — Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft/Commissie

(Zaak T-724/15)

(2016/C 068/42)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft e. V. (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Bittner en N. Thies, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren voor zover dit

in artikel 1 vaststelt dat in Duitsland voor de in Bayern uitgevoerde melkkwaliteitstests in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU aan de betrokken melkveebedrijven in Bayern staatssteun is verleend, en dat deze staatssteun sinds 1 januari 2007 onverenigbaar is met de interne markt;

in de artikelen 2 tot en met 4 ten aanzien van de begunstigden de terugvordering beveelt van deze staatssteun vermeerderd met rente;

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekende partij de gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2015) 6295 final van de Commissie van 18 september 2015 inzake de door Duitsland verleende staatssteun voor melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten SA.35484 (2013/C) (ex SA.35484 [2012/NN]).

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekende partij zes middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-722/15, Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns/Commissie.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/33


Beroep ingesteld op 11 december 2015 — Chemtura Netherlands/EFSA

(Zaak T-725/15)

(2016/C 068/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chemtura Netherlands (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid

Conclusies

de vordering ontvankelijk en gegrond verklaren;

het besluit nietig verklaren van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (hierna: „EFSA”) van 10 december 2015 betreffende de openbaarmaking van bepaalde onderdelen van de conclusies van EFSA inzake de collegiale toetsing van de herziening van de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron met betrekking tot de metaboliet PCA, waarvan verzoekende partij de vertrouwelijke behandeling had aangevraagd ingevolge verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009 L 309, blz. 1), en

verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van verordening 1107/2009 en het grondrecht van de bescherming van bedrijfsgeheimen

Verzoekende partij betwist de rechtsgrondslag op basis waarvan verwerende partij heeft geoordeeld dat zij de plicht had haar conclusies openbaar te maken. Zelfs als de openbaarmaking van de conclusies van EFSA op grond van artikel 21 van verordening 1107/2009 legitiem was, heeft verwerende partij artikel 63 van verordening 1107/2009 geschonden door vertrouwelijke informatie openbaar te maken.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout

Verzoekende partij voert aan dat verwerende partij haar besluit heeft gebaseerd op een onjuist begrip van de feiten en de daarmee verband houdende wetenschap, hetgeen heeft geleid tot een kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de verzoeken om een vertrouwelijke behandeling.

3.

Derde middel: schending van de basisbeginselen van het Unierecht: het recht van verdediging en het beginsel van goed bestuur

Verzoekende partij werd niet in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen met betrekking tot de stukken waarop de conclusies van EFSA zijn gebaseerd.

4.

Vierde middel: schending van de plichten van EFSA zelf

Verwerende partij heeft haar beoordeling niet gebaseerd op al het beschikbare wetenschappelijke bewijs, terwijl zij verplicht is werk van de hoogste wetenschappelijke kwaliteit te produceren.

5.

Vijfde middel: schending van het gewettigd vertrouwen

Verzoekende partij voert lopende discussies met de Commissie en uit briefwisseling van de Commissie komt naar voren dat verzoekende partij als deel van de herzieningsprocedure van de Commissie in de gelegenheid zou worden gesteld om opmerkingen in te dienen met betrekking tot de conclusies van EFSA. Met de opmerkingen van verzoekende partij zou vóór het openbaar maken van de conclusies van EFSA rekening moeten worden gehouden.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/34


Beroep ingesteld op 12 december 2015 — Klyuyev/Raad

(Zaak T-731/15)

(2016/C 068/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sergiy Klyuyev (Donetsk, Oekraïne) (vertegenwoordigers: R. Gherson, Solicitor, B. Kennelly, barrister, en T. Garner, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit 2015/1781/GBVB van de Raad van 5 oktober 2015 tot wijziging van besluit 2014/119 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/1777 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, voor zover zij van toepassing zijn op verzoeker, en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Raad heeft geen passende rechtsgrondslag genoemd. Artikel 29 VEU was geen passende rechtsgrondslag voor het bestreden besluit, omdat de klacht tegen verzoeker hem niet heeft geïdentificeerd als een persoon die de rechtstaat of de mensenrechten (in de zin van de artikelen 21, lid 2, VEU en 23 VEU) in Oekraïne heeft ondermijnd. Doordat het bestreden besluit ongeldig was, kon de Raad zich niet op artikel 215, lid 2, VWEU verlaten om de bestreden verordening vast te stellen. Toen de beperkende maatregelen werden opgelegd, was er tegen verzoeker geen sprake van een tenlastelegging in het kader van gerechtelijke procedures, volgens welke zijn activiteiten in Oekraïne de rechtsstaat dreigden te ondermijnen of mensenrechten schonden. De beperkende maatregelen bekrachtigen in feite een schending van de rechtsstaat door de Oekraïense autoriteiten door de wijze waarop zij verzoeker behandelen.

2.

Tweede middel: de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door vast te stellen dat verzoeker voldeed aan het criterium voor opneming in de lijst. De door het kabinet van de procureur-generaal voor de Raad aangevoerde beschuldigingen waren veel te algemeen en niet gesteund door enig (en nog minder door „concreet”) bewijs van enige gerechtelijke procedure tegen verzoeker. Verzoeker heeft gewezen op de gebreken in de beschuldigingen voorafgaande aan de beperkende maatregelen en de Raad is er niet in geslaagd van de Oekraïense autoriteiten antwoorden en het nodige bewijs te krijgen. De Raad heeft ten onrechte de beschuldigingen als zodanig aanvaard, niet in de laatste plaats vanwege het ontbreken van een rechtsgang in Oekraïne die beantwoordt aan Europese standaarden.

3.

Derde middel: de Raad heeft verzoekers recht van verdediging en recht op een doeltreffende bescherming in rechte geschonden. In een heraanwijzingszaak heeft de Raad een verzwaarde plicht om volledig onderzoek te doen naar de verzoekende autoriteiten en die informatie aan de aangewezen persoon te verschaffen. Die plicht werd in dit geval geschonden.

4.

Vierde middel: de Raad heeft verzoeker ontoereikende redenen voor zijn opneming op de lijst meegedeeld. De gegeven redenen waren onvoldoende gedetailleerd en nauwkeurig.

5.

Vijfde middel: de Raad heeft verzoekers grondrecht op eigendom en op zijn goede naam ernstig geschonden. De beperkende maatregelen waren opgelegd zonder passende waarborgen voor verzoeker om zijn zaak doeltreffend voor te leggen aan de Raad. De beperkende maatregelen zijn niet beperkt tot enige bepaalde eigendom die beweerdelijk verduisterde overheidsmiddelen vertegenwoordigt, of zelfs niet beperkt tot het bedrag aan middelen die beweerdelijk zijn verduisterd.

6.

Zesde middel: voor zover de Raad gelijk heeft dat de aanwijzingscriteria van toepassing kunnen zijn op een onderzoek dat geen verband houdt met een rechtsgang, zijn de criteria onevenredig en onwettig.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/35


Beroep ingesteld op 16 december 2015 — Portugese Republiek/Commissie

(Zaak T-733/15)

(2016/C 068/45)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en M. Figueiredo, gemachtigden, bijgestaan door L. Silva Morais, advogado)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de Commissie, meegedeeld door de secretaris-generaal van de Commissie in de brief SG-Greffe (2015) D/11533 van 12 oktober 2015. (1)

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Portugese Republiek voert aan dat het verzoek om betaling dat door de secretaris-generaal van de Commissie in de brief SG-Greffe (2015) D/11533 van 12 oktober 2015 is gedaan, de volgende gebreken vertoont en dus moet worden nietig verklaard:

1.

De rechtvaardiging voor de bestreden handeling is gebaseerd op een beoordeling door de Commissie van tot de gerechtelijke sfeer van de Unie behorende bevoegdheden, hetgeen een gebrek oplevert wegens onbevoegdheid.

2.

De handeling is gebaseerd op een kunstmatige opdeling van de gevolgen van het arrest van het Hof Commissie/Portugal (C-76/13, EU:C:2014:2029) en dus gebrekkig wegens schending van de regels van de verdragen of van de regels voor de toepassing daarvan.

3.

De met het onderhavige beroep bestreden handeling van de Commissie is in strijd met de regels inzake kracht van gewijsde aangezien de betrokken handeling wederom gebrekkig is wegens schending van de regels van de verdragen of van de regels voor de toepassing daarvan.

4.

De bestreden handeling is voorts onrechtmatig wegens schending van de Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid, stabiele rechtsbetrekkingen en bescherming van het gewettigd vertrouwen.

5.

Het besluit is in strijd met het verbod van dubbele straf, dat eraan in de weg staat dat een partij via een nieuw besluit verkrijgt hetgeen zij voorheen niet heeft kunnen verkrijgen met rechterlijke beslissingen. Dat levert schending van de regels van de verdragen of van de regels voor de toepassing daarvan op.


(1)  Besluit van de directeur-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie (DG CONNECT) van de Europese Commissie, waarbij van de Portugese Republiek betaling een bedrag van 580 000 EUR wordt gevorderd voor de inning van de dwangsom voor het tijdvak tussen 25 juni en 21 augustus 2014 ter uitvoering van het arrest van het Hof Commissie/Portugal (C-76/13, EU:C:2014:2029).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/36


Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2015 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 6 oktober 2015 in zaak F-119/14, FE/Commissie

(Zaak T-734/15 P)

(2016/C 068/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Simonetti en G. Gattinara, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: FE (Luxemburg, Luxemburg)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 6 oktober 2015 in zaak F-119/14, FE/Commissie, te vernietigen;

het door FE in zaak F-119/14 ingestelde beroep te verwerpen;

te beslissen dat elke partij de eigen kosten van deze procedure zal dragen;

FE te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan verschillende rechtsdwalingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken (GVA) en aan een verkeerde opvatting van de stukken van het dossier bij de uitlegging en de toepassing door de jury van de toelatingsvoorwaarde betreffende de minimale beroepservaring.

2.

Tweede middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting van het GVA bij zijn vaststelling dat het TABG een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt.

3.

Derde middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting en aan het feit dat het GVA op meerdere punten niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht bij de veroordeling van de Commissie tot betaling van 10 000 EUR aan verzoekster in eerste aanleg.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/37


Beroep ingesteld op 18 december 2015 — The Art Company B & S/BHIM — Manifatture Daddato en Laurora (SHOP ART)

(Zaak T-735/15)

(2016/C 068/47)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Art Company B & S, SA (Quel, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Sánchez Calderón en J. Villamor Muguerza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Manifatture Daddato SpA (Barletta, Italië), Sabina Laurora (Trani, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: beeldmerk met de woordelementen „SHOP ART” — inschrijvingsaanvraag nr. 12 030 921

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 oktober 2015 in zaak R 3050/2014-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/38


Beroep ingesteld op 18 december 2015 — British Aggregates e.a./Commissie

(Zaak T-741/15)

(2016/C 068/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: British Aggregates Association (Lanark, Verenigd Koninkrijk), Tinney Quarries Ltd (St. Johnston, Ierland), MBC Quarries Ltd (Ballybofey, Ierland), Mac Sand Ltd (Stranorlar, Ierland) (vertegenwoordigers: L. Van den Hende, advocaat, en A. White, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 augustus 2014 betreffende steunmaatregel SA.18859 (11/C) (ex 65/10 NN) ten uitvoer gelegd door het Verenigd Koninkrijk — Vrijstelling van de aggregaatheffing in Noord-Ierland (ex N 2/04), zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op 25 september 2015; en

verwijzing van de Commissie in de proceskosten van de verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, inhoudend dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de schending van artikel 110 VWEU, en daarmee van artikel 107 VWEU, met terugwerkende kracht kon worden gerectificeerd en de vrijstelling van de aggregaatheffing dusdoende verenigbaar kon worden gemaakt met de interne markt.

2.

Tweede middel, subsidiair ten opzichte van het eerste middel, inhoudend dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten heeft gemaakt door vast te stellen dat de retroactieve herstelmaatregel van het Verenigd Koninkrijk verenigbaar was met het beginsel van doeltreffendheid en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

3.

Derde middel, inhoudend dat de Commissie beoordelingsfouten heeft gemaakt door vast te stellen dat de vrijstelling van de aggregaatheffing voor Noord-Ierland verenigbaar was met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (1) (richtsnoeren 2008), en daarmee met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. De Commissie heeft in het bijzonder beoordelingsfouten gemaakt door te oordelen dat was voldaan aan het derde onderdeel van het noodzakelijkheidscriterium overeenkomstig de richtsnoeren van 2008, te weten of de Noord-Ierse groeven de aggregaatheffing al dan niet konden doorberekenen aan klanten zonder dat dit zou leiden tot een aanzienlijke daling van de verkoop.

4.

Vierde middel, inhoudend dat de Commissie niet daadwerkelijk zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht of de retroactieve herstelmaatregel van het Verenigd Koninkrijk verenigbaar was met het beginsel van doeltreffendheid en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, en of was voldaan aan het derde onderdeel van de noodzakelijkheidstoets overeenkomstig de richtsnoeren van 2008.

5.

Vijfde middel, inhoudend dat de Commissie niet naar de eisen van artikel 296 VWEU met redenen heeft omkleed waarom de retroactieve herstelmaatregel van het Verenigd Koninkrijk verenigbaar was met het beginsel van doeltreffendheid en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, en op welke wijze was voldaan aan het derde onderdeel van de noodzakelijkheidstoets overeenkomstig de richtsnoeren van 2008.


(1)  Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PB 2008, C 82, blz. 1).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/39


Beroep ingesteld op 21 december 2015 — Nausicaa Anadyomène en Banque d’Escompte/ECB

(Zaak T-749/15)

(2016/C 068/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Nausicaa Anadyomène SAS (Parijs, Frankrijk) en Banque d’Escompte (Parijs) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

en bijgevolg:

oordelen dat verweerster krachtens artikel 340 VWEU aansprakelijk is voor de onrechtmatige daden die zij in het kader van haar monetaire beleid met betrekking tot de Griekse schuldbewijzen heeft begaan;

verweerster gelasten de geleden schade te vergoeden, die voor Nausicaa is begroot op 10 901 448,38 EUR — onverminderd eventuele latere vermeerdering — en voor Banque d’Escompte op 239 058,84 EUR;

hoe dan ook, verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.

1.

Met hun eerste middel betogen zij dat de ECB voldoende gekwalificeerde schendingen heeft begaan. Dit middel valt uiteen in drie onderdelen:

de ECB heeft het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel geschonden;

de ECB heeft het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel en de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) geschonden;

de ECB heeft het beginsel van behoorlijk bestuur, artikel 41 van het Handvest en de zorgvuldigheidsplicht geschonden.

2.

Het tweede middel betreft de door verzoeksters geleden schade en het oorzakelijk verband tussen de onrechtmatige gedraging van de ECB en deze schade.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/39


Beroep ingesteld op 21 december 2015 — Contact Software/Commissie

(Zaak T-751/15)

(2016/C 068/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Contact Software GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-M. Schultze, S. Pautke en C. Ehlenz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit C(2015) 7006 final in de zaak AT.39846 — CONTACT/Dassault & PTC van 9 oktober 2015 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekende partij de nietigverklaring van besluit C(2015) 7006 final in de zaak AT.39846 — CONTACT/Dassault & PTC van 9 oktober 2015, waarbij de klacht van verzoekende partij van 18 november 2010 op basis van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 (1) werd afgewezen.

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste definitie van de relevante markten

Verzoekende partij betoogt dat de verwerende partij blijk geeft van onjuiste rechtsopvattingen en kennelijke beoordelingsfouten bij de uitlegging en toepassing van artikel 102 VWEU door voorbij te gaan aan de aanwijzingen en argumenten van verzoekende partij betreffende een striktere afbakening van de relevante markten, die enerzijds een eigen markt voor bepaalde aanbieders van „Computer Aided Design” (hierna: „CAD”)-software of tenminste van High-End-CAD-software voor autoproducenten en -toeleveranciers behelzen en anderzijds een markt van interface-informatie voor CAD-software voor iedere aanbieder.

2.

Tweede middel: schending van artikel 102 VWEU

Verwerende partij heeft de machtspositie van de betrokken ondernemingen op de markt kennelijk onjuist beoordeeld, wat voornamelijk is te wijten aan de reeds geldend gemaakte onjuiste marktomschrijving.

3.

Derde middel: schending van de motiveringsplicht

In het kader van het derde middel maakt verzoekende partij geldend dat de afwijzing van haar klacht onvoldoende werd gemotiveerd.

4.

Vierde middel: onjuiste toepassing van de beoordelingsvrijheid

Met het vierde middel stelt verzoekende partij dat er sprake is van een kennelijke dwaling bij de conclusie van verwerende partij dat vanuit het oogpunt van het belang van de Gemeenschap onvoldoende redenen voorhanden zijn om een mogelijke schending van artikel 102 VWEU verder te onderzoeken.


(1)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123, blz. 18).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/40


Beroep ingesteld op 22 december 2015 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-752/15)

(2016/C 068/51)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg) en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: M. Sfyri en Ch. Dede, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietig verklaren het besluit van de Europese Commissie, meegedeeld aan verzoeksters bij brief van 29 oktober 2015, DIGIT/R/3/SDP/PT 5107460 (2015), waarbij de Commissie de offerte van verzoeksters voor een van de drie afzonderlijke onderdelen, meer in het bijzonder voor onderdeel 3, in het kader van openbare aanbesteding DIGIT/R3/PO/2015/0008 — STIS IV, „Support and consulting services for technical informatics staff IV (STIS IV)”, op de zesde plaats heeft ingedeeld;

de Commissie veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden doordat hun de kans is ontnomen op de eerste plaats te staan voor onderdeel 3 in het kaderakkoord STIS IV;

de Commissie in alle kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens verzoeksters moet het bestreden besluit nietig worden verklaard wegens ontoereikende motivering: i) aangaande de beoordeling van de technische offerte, en ii) aangaande de redenen waarom de financiële offertes van de aanbestedende ondernemingen en consortia niet als abnormaal laag zijn aangemerkt, en wegens schending door de Commissie van de contractuele documenten en van het recht van de Unie in verband met kennelijk onjuiste beoordelingen.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/41


Beroep ingesteld op 22 december 2015 — Facebook/BHIM — Brand IP Licensing (lovebook)

(Zaak T-757/15)

(2016/C 068/52)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Facebook, Inc. (Menlo Park, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Granado Carpenter en M. Polo Carreño, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Brand IP Licensing Ltd (Road Town, Britse Maagdeneilanden)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: gemeenschapswoordmerk „lovebook” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 926 577

Procedure voor het BHIM: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 30 september 2015 in zaak R 2028/2014-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing in haar geheel, voor zover daarbij de beslissing van de oppositieafdeling is vernietigd waarbij de oppositie tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 926 577 LOVEBOOK is toegewezen op grond van verwarringsgevaar, gebaseerd op haar conclusie dat de overeenkomsten tussen de tekens gering zijn ten opzichte van de verschillen, dat de bij het relevante publiek opgeroepen totaalindruk van de tekens is dat zij niet overeenstemmen, hoewel de oudere merken een vergroot onderscheidend vermogen hebben;

vergoeding van de kosten die bij verzoekster zijn opgekomen in dit beroep voor het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/42


Beroep ingesteld op 22 december 2015 — EDF Toruń/Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak T-758/15)

(2016/C 068/53)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: EDF Toruń SA (Toruń, Polen) (vertegenwoordiger: K. Sienkiewicz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

besluit nr. SME(2015)4950 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 3 november 2015 en btw-factuur nr. 10054011 van 3 november 2015 met betrekking tot de heffing van een administratieve vergoeding wegens onjuiste opgave van de grootte van de onderneming bij de kennisgeving aan het REACH-register;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: geen bindende kracht van de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG), en noodzaak om de nationale bepalingen ter zake toe te passen;

2.

Tweede middel: schending van de bepalingen van verordening (EG) nr. 340/2008 (1), gelet op het feit dat het Agentschap niet het recht heeft om geldboeten op te leggen aan entiteiten die een kennisgeving doen bij het REACH-register;

3.

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel door de heffing van een administratieve vergoeding die buitensporig hoog is ten opzichte van de werklast voor de vaststelling van de werkelijke waarde van de onderneming;

4.

Vierde middel: misbruik van bevoegdheid door de heffing van een vergoeding op grond van beslissing nr. 14/2015 van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, terwijl deze beslissing geen bindende kracht heeft;

5.

Vijfde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel door de differentiatie van het bedrag van de administratieve vergoeding volgens de grootte van de onderneming die deze moet betalen, terwijl niets ervoor pleit dat een dergelijke oplossing billijk is.


(1)  Verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 107, blz. 6).


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/43


Beroep ingesteld op 23 december 2015 — Sogepa/Commissie

(Zaak T-761/15)

(2016/C 068/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société wallonne de gestion et de participations (Sogepa) (Luik, België) (vertegenwoordigers: A. Lepièce en H. Baeyens, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van het besluit van de Europese Commissie van 31 juli 2014 betreffende niet-aangemelde steunmaatregel SA.34791 (2013/C) (ex 2012/NN) — België — Reddingssteun ten behoeve van Val Saint-Lambert SA, voor zover daarbij de terugvordering wordt gelast van een bedrag aan staatssteun gelijk aan tweemaal het economische voordeel dat daadwerkelijk is toegekend aan de vennootschap Val Saint-Lambert;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, inzake de onjuiste rechtsopvatting waarvan de Commissie blijk zou hebben gegeven bij de kwalificatie van het economische voordeel in het kader van de aan Val Saint-Lambert SA toegekende lening en het gelasten van dubbele terugbetaling van het economische voordeel door de begunstigde.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/43


Beroep ingesteld op 29 december 2015 — Deutsche Lufthansa/Commissie

(Zaak T-764/15)

(2016/C 068/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Martin-Ehlers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beslissing van de Europese Commissie van 1 oktober 2014 in de zaak SA.32833 (2011/C) (ex 2011/NN) — Flughafen Hahn — nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen het volgende aan.

De Commissie heeft een procedurele onregelmatigheid begaan, aangezien zij in 2014 geen bespreking heeft willen houden met verzoekster.

De Commissie heeft niet alle relevante feiten van deze zaak weergegeven, hoewel zij van die feiten op de hoogte was toen zij de bestreden beslissing vaststelde.

De Commissie heeft de ten gunste van de betrokken luchthaven getroffen maatregelen juridisch onjuist beoordeeld, voor zover zij bepaalde maatregelen niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft aangemerkt en andere als met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun.

De Commissie heeft er geen rekening mee gehouden dat alle in de bestreden beslissing vermelde steunmaatregelen ten gunste van de betrokken luchthaven uiteindelijk ten goede zijn gekomen aan Ryanair, die de belangrijkste gebruiker is van deze luchthaven.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/44


Beroep ingesteld op 30 december 2015 — BelTechExport/Raad

(Zaak T-765/15)

(2016/C 068/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BelTechExport ZAO (Minsk, Belarus) (vertegenwoordigers: J. Jerņeva en E. Koškins, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) 2015/1948 van de Raad van 29 oktober 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 284, blz. 62) nietig verklaren, voor zover die verordening de toepassing van de beperkende maatregelen — al zijn zij tijdelijk geschorst — uitbreidt tot verzoekster;

besluit (GBVB) 2015/1957 van de Raad van 29 oktober 2015 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 284, blz. 149) nietig verklaren, voor zover dat besluit de toepassing van de beperkende maatregelen — al zijn zij tijdelijk geschorst — uitbreidt tot verzoekster;

de Raad verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de bestreden handelingen motiveren niet op toereikende wijze waarom verzoekster in de betrokken bijlagen opgenomen moet blijven en de Raad heeft de in artikel 296, lid 2, VWEU neergelegde motiveringsplicht geschonden.

2.

Tweede middel: de bestreden handelingen maken inbreuk op het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces, als neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM), aangezien zij zijn vastgesteld zonder dat verzoekster de mogelijkheid is geboden het recht van verdediging daadwerkelijk uit te oefenen, in het bijzonder het recht om te worden gehoord en het recht op een procedure die haar in staat stelt om werkelijk om haar schrapping van de lijst van door de beperkende maatregelen getroffen personen te verzoeken.

3.

Derde middel: bij de vaststelling van de bestreden handelingen is blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen aangezien zij uitgaan van de foute veronderstelling dat verzoekster als grote onderneming in de Belarussische wapenproductie- en export baat heeft bij het Loekasjenko-regime.

4.

Vierde middel: de bestreden handelingen schenden het fundamentele eigendomsrecht, neergelegd in artikel 17 van het Handvest en in artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, en deze schending is niet gebaseerd op overtuigend bewijs, ongerechtvaardigd en onevenredig.


Gerecht voor ambtenarenzaken

22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/45


Beroep ingesteld op 19 november 2015 — ZZ/Parlement

(Zaak F-143/15)

(2016/C 068/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Fombaron, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht strekkende tot nietigverklaring van het besluit tot voortijdige beëindiging van zijn aanstelling bij het Europees Parlement

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 19 augustus 2015 tot afwijzing van de op basis van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut van de Europese Gemeenschappen ingediende klacht;

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 25 februari 2015;

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 2 februari 2015;

verwijzing van het Europees Parlement in alle kosten van de procedure.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/45


Beroep ingesteld op 27 november 2015 — ZZ/Parlement

(Zaak F-146/15)

(2016/C 068/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Parlement tot afwijzing van verzoekers verzoek om de beoordelingsrapporten die sinds zijn bevordering naar de rang AD 12 over hem zijn uitgebracht om te zetten in meritepunten

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 8 april 2015 tot afwijzing van het verzoek om de beoordelingsrapporten die sinds verzoekers bevordering naar de rang AD 12 over hem zijn uitgebracht om te zetten in meritepunten;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/46


Beroep ingesteld op 17 december 2015 — ZZ/Parlement

(Zaak F-147/15)

(2016/C 068/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot beëindiging van verzoeksters overeenkomst

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het bestreden besluit van 24 februari 2015;

voor zover nodig, nietigverklaring van het afwijzend besluit van 9 september 2015;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/46


Beroep ingesteld op 21 december 2015 — ZZ/Commissie

(Zaak F-149/15)

(2016/C 068/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker de sanctie op te leggen van schorsing van de plaatsing in een hogere salaristrap en de verplichting om schade te vergoeden die de Europese Unie zou hebben geleden alsmede verzoek om vergoeding van de immateriële schade en de reputatieschade die verzoeker zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van besluit CMS 13-005 van het tripartiete TABG, voor zover daarbij wordt voorzien in de schorsing van de plaatsing in een hogere salaristrap voor een periode van 18 maanden en in de vergoeding van schade die daarbij wordt vastgesteld op 108 596,35 EUR;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht;

subsidiair, vermindering van de financiële sanctie zoals opgenomen in besluit CMS 13-005;

veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de immateriële en de reputatieschade die verzoeker heeft geleden en welke op 20 000 EUR wordt begroot;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten.


22.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/47


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 12 januari 2016 — Vermoesen en Herkens/Commissie

(Zaak F-108/15) (1)

(2016/C 068/61)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 320 van 28.9.2015, blz. 54.