ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.164.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 164

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
8 juni 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 164/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 156 van 1.6.2013

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 164/02

Zaak C-625/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 april 2013 — Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming — Vervoer — Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap — Richtlijn 91/440/EEG — Artikel 6, lid 3, en bijlage II — Richtlijn 2001/14/EG — Artikel 14, lid 2 — Geen juridische onafhankelijkheid van spoorweginfrastructuurbeheerder — Artikel 11 — Geen prestatieregeling — Onvolledige uitvoering)

2

2013/C 164/03

Zaak C-103/11 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 april 2013 — Europese Commissie/Systran SA, Systran Luxembourg SA (Hogere voorziening — Artikelen 225, lid 1, EG, 235 EG en 288, tweede alinea, EG — Vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid tegen Europese Gemeenschap — Beoordeling of geschil niet-contractueel van aard is — Bevoegdheden van gemeenschapsrechter)

2

2013/C 164/04

Zaak C-202/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen — België) — Anton Las/PSA Antwerp NV (Vrij verkeer van werknemers — Artikel 45 VWEU — In Nederlands taalgebied van Koninkrijk België gevestigde onderneming — Verplichting om arbeidsovereenkomsten in het Nederlands op te stellen — Arbeidsovereenkomst met grensoverschrijdend karakter — Beperking — Onevenredigheid)

3

2013/C 164/05

Gevoegde zaken C-274/11 en C-295/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013 — Koninkrijk Spanje, Italiaanse Republiek/Raad van de Europese Unie (Eenheidsoctrooi — Machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan krachtens artikel 329, lid 1, VWEU — Beroep tot nietigverklaring wegens onbevoegdheid, misbruik van bevoegdheid en schending van Verdragen — Voorwaarden opgesomd in artikel 20 VEU en de artikelen 326 VWEU en 327 VWEU — Niet-exclusieve bevoegdheid — Besluit vastgesteld in laatste instantie — Bescherming van belangen van Unie)

3

2013/C 164/06

Zaak C-463/11: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — L/M (Richtlijn 2001/42/EG — Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma’s — Artikel 3, leden 4 en 5 — Vaststelling welk soort plannen aanzienlijke milieueffecten kan hebben — Bindende plannen voor interne stedenbouwkundige ontwikkeling die krachtens nationale wettelijke regeling zijn vrijgesteld van milieubeoordeling — Onjuiste beoordeling van kwalitatieve voorwaarde voor interne stedenbouwkundige ontwikkeling — Niet van belang voor geldigheid van bindend ontwikkelingsplan — Afbreuk aan nuttig effect van richtlijn)

4

2013/C 164/07

Zaak C-548/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Antwerpen — België) — Edgard Mulders/Rijksdienst voor Pensioenen (Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 1, sub r — Begrip tijdvak van verzekering — Artikel 46 — Berekening van ouderdomspensioen — In aanmerking te nemen tijdvakken van verzekering — Grensarbeider — Periode van arbeidsongeschiktheid — Samenloop van door twee lidstaten betaalde soortgelijke uitkeringen — Niet-inaanmerkingneming van betrokken periode als tijdvak van verzekering — Woonplaatsvereiste — Nationale anticumulatiebepalingen)

5

2013/C 164/08

Zaak C-565/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Mariana Irimie/Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu (Terugbetaling van belastingen die door lidstaat in strijd met Unierecht zijn geheven — Nationale regeling die beperking meebrengt van door deze Staat over terugbetaalde belastingen verschuldigde rente — Berekening van rente vanaf dag die volgt op datum van verzoek om terugbetaling van belasting — Onverenigbaarheid met Unierecht — Doeltreffendheidsbeginsel)

5

2013/C 164/09

Zaak C-595/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Steinel Vertrieb GmbH/Hauptzollamt Bielefeld (Handelspolitiek — Verordening (EG) nr. 1470/2001 — Verordening (EG) nr. 1205/2007 — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Definitieve antidumpingrechten op invoer van compacte fluorescentielampen — Toepasselijkheid van definitieve antidumpingrechten op producten ingedeeld onder tariefpostonderverdeling als bedoeld in antidumpingverordening — Betrokken product — Werkingssfeer)

6

2013/C 164/10

Zaak C-12/12: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Colloseum Holding AG/Levi Strauss & Co. (Merken — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 15, lid 1 — Begrip normaal gebruik — Merk dat uitsluitend als element van samengesteld merk of samen met ander merk wordt gebruikt)

6

2013/C 164/11

Zaak C-247/12: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Meliha Veli Mustafa/Direktor na fond Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite kam Natsionalnia osiguritelen institut (Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Richtlijn 80/987/EEG — Richtlijn 2002/74/EG — Richtlijn 2008/94/EG — Artikelen 2 en 3 — Verplichting om te voorzien in waarborgen voor aanspraken van werknemers — Mogelijkheid om waarborg te beperken tot aanspraken die zijn ontstaan vóór inschrijving in handelsregister van rechterlijke beslissing tot inleiding van gerechtelijke saneringsprocedure — Rechterlijke beslissing tot inleiding van gerechtelijke saneringsprocedure — Gevolgen — Voortzetting van activiteiten van werkgever)

7

2013/C 164/12

Zaak C-74/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 12 februari 2013 — GSV Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága

7

2013/C 164/13

Zaak C-102/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 maart 2013 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 18 december 2012 in zaak T-205/11, Duitsland/Commissie

8

2013/C 164/14

Zaak C-119/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — eco cosmetics GmbH & Co. KG/Virginie Laetitia Barbara Dupuy

9

2013/C 164/15

Zaak C-120/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. m.b.H./Tetyana Bonchyk

9

2013/C 164/16

Zaak C-121/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft/Xceed Holding Ltd.

10

2013/C 164/17

Zaak C-126/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 maart 2013 door BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 januari 2013 in zaak T-625/11, BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

10

2013/C 164/18

Zaak C-132/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 18 maart 2013 — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/ILME GmbH

11

2013/C 164/19

Zaak C-158/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag (Nederland) op 28 maart 2013 — Hamidullah Rajaby tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

11

2013/C 164/20

Zaak C-166/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het tribunal administratif de Melun (Frankrijk) op 3 april 2013 — Sophie Mukarubega/Préfet de police, Préfet de la Seine-Saint-Denis

11

2013/C 164/21

Zaak C-167/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (België) op 27 maart 2013 — Jean Devillers

12

2013/C 164/22

Zaak C-189/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Bayonne (Frankrijk) op 15 april 2013 — Raquel Gianni Da Silva/Préfet des Pyrénées-Atlantiques

12

2013/C 164/23

Zaak C-203/13: Beroep ingesteld op 17 april 2013 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

12

 

Gerecht

2013/C 164/24

Zaak T-32/08: Arrest van het Gerecht van 24 april 2013 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Marktanalyse voor ontwikkeling van nieuwe aanpak voor website — Afwijzing van offerte van inschrijver — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout — Selectie- en toewijzingscriteria — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

14

2013/C 164/25

Zaak T-526/10: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Commissie (Handel in zeehondenproducten — Verordening (EG) nr. 1007/2009 — Toepassingsmodaliteiten — Verordening (EU) nr. 737/2010 — Verbod van op de markt brengen van deze producten — Uitzondering voor Inuitgemeenschappen — Exceptie van onwettigheid — Rechtsgrondslag — Subsidiariteit — Evenredigheid — Misbruik van bevoegdheid)

14

2013/C 164/26

Zaak T-119/11: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Gbagbo/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met situatie in Ivoorkust — Bevriezing van tegoeden — Aanpassing van conclusies — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout — Misbruik van bevoegdheid — Rechten van verdediging — Eigendomsrecht)

15

2013/C 164/27

Zaak T-130/11: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Gossio/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met situatie in Ivoorkust — Bevriezing van tegoeden — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout)

15

2013/C 164/28

Zaak T-284/11: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM — MIP Metro (METROINVEST) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk METROINVEST — Ouder nationaal beeldmerk METRO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Discriminatieverbod — Recht op eerlijk proces)

16

2013/C 164/29

Zaak T-55/12: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Chen/BHIM — AM Denmark (Reinigingsapparaat) (Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een reinigingsapparaat weergeeft — Driedimensionaal gemeenschapsmerk dat een reinigingsapparaat met een verstuiver en een spons weergeeft — Nietigverklaring)

16

2013/C 164/30

Zaak T-145/12: Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Bayerische Motoren Werke/BHIM (ECO PRO) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving waarin Europese Unie wordt aangewezen — Woordmerk ECO PRO — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

16

2013/C 164/31

Zaak T-474/11: Beschikking van het Gerecht van 12 april 2013 — Oster Weinkellerei/BHIM — Viñedos Emiliana (Igama) (Gemeenschapsmerk — Nietigverklaring van oppositiemerk — Afdoening zonder beslissing)

17

2013/C 164/32

Zaak T-28/12: Beschikking van het Gerecht van 9 april 2013 — PT Ecogreen Oleochemicals e.a./Raad (Dumping — Invoer van bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië — Definitief antidumpingrecht — Vaststelling van nieuwe verordening — Verlies van procesbelang — Afdoening zonder beslissing)

17

2013/C 164/33

Zaak T-124/13: Beroep ingesteld op 4 maart 2013 — Italië/Commissie

18

2013/C 164/34

Zaak T-174/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 maart 2013 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 januari 2013 in zaak F-27/11, BO/Commissie

19

2013/C 164/35

Zaak T-182/13: Beroep ingesteld op 28 maart 2013 — Moallem Insurance/Raad

19

2013/C 164/36

Zaak T-189/13: Beroep ingesteld op 3 april 2013 — PP Nature-Balance Lizenz/Commissie

20

2013/C 164/37

Zaak T-201/13: Beroep ingesteld op 12 april 2013 — Rubinum/Commissie

21

2013/C 164/38

Zaak T-208/13: Beroep ingesteld op 9 april 2013 — Portugal Telecom/Commissie

22

2013/C 164/39

Zaak T-219/13: Beroep ingesteld op 16 april 2013 — Ferracci/Commissie

23

2013/C 164/40

Zaak T-222/13: Beroep ingesteld op 15 april 2013 — B&S Europe/Commissie

24

2013/C 164/41

Zaak T-353/08: Beschikking van het Gerecht van 17 april 2013 — vwd Vereinigte Wirtschaftsdienste/Commissie

24

2013/C 164/42

Zaak T-520/10: Beschikking van het Gerecht van 19 april 2013 — Comunidad Autónoma de Galicia/Commissie

25

2013/C 164/43

Zaak T-485/12: Beschikking van het Gerecht van 17 april 2013 — Grupo Bimbo/BHIM (SANISSIMO)

25

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/1


2013/C 164/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 156 van 1.6.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 147 van 25.5.2013

PB C 141 van 18.5.2013

PB C 129 van 4.5.2013

PB C 123 van 27.4.2013

PB C 114 van 20.4.2013

PB C 108 van 13.4.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 april 2013 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-625/10) (1)

(Niet-nakoming - Vervoer - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Richtlijn 91/440/EEG - Artikel 6, lid 3, en bijlage II - Richtlijn 2001/14/EG - Artikel 14, lid 2 - Geen juridische onafhankelijkheid van spoorweginfrastructuurbeheerder - Artikel 11 - Geen prestatieregeling - Onvolledige uitvoering)

2013/C 164/02

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, M. Perrot en S. Menez, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Centeno Huerta, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 6 (lid 3) en bijlage II van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237, blz. 25), en aan artikel 6 (leden 2-5), 14 (lid 2) en 11 van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29)

Dictum

1)

Door niet de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de eenheid waaraan de uitoefening is toevertrouwd van de essentiële taken die zijn vermeld in bijlage II bij richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001, onafhankelijk is van de onderneming die de spoorwegdiensten verricht, overeenkomstig artikel 6, lid 3, en bijlage II van deze richtlijn en artikel 14, lid 2, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007, en door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 11 van richtlijn 2001/14, is de Franse Republiek de krachtens deze bepalingen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie en de Franse Republiek dragen hun eigen kosten.

4)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 103 van 2.4.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 april 2013 — Europese Commissie/Systran SA, Systran Luxembourg SA

(Zaak C-103/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikelen 225, lid 1, EG, 235 EG en 288, tweede alinea, EG - Vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid tegen Europese Gemeenschap - Beoordeling of geschil niet-contractueel van aard is - Bevoegdheden van gemeenschapsrechter)

2013/C 164/03

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. van Rijn, E. Montaguti en J. Samnadda, gemachtigden, bijgestaan door A. Berenboom, advocaat en M. Isgour, avocat)

Andere partijen in de procedure: Systran SA, Systran Luxembourg SA (vertegenwoordigers: J.-P. Spitzer en E. De Boissieu, avocats)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 16 december 2010 — Systran en Systran Luxembourg/Commissie (T-19/07), betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die verzoeksters in eerste aanleg stellen te hebben geleden ten gevolge van onrechtmatigheden bij een aanbesteding die de Commissie met betrekking tot het onderhoud en de taalkundige verbetering van haar automatisch vertaalsysteem heeft uitgeschreven — Onjuiste en tegenstrijdige beoordeling van de vraag of het gaat om een niet-contractueel geschil — Schending van de rechten van de verdediging — Schending van de bepalingen inzake de bewijsvoering — Kennelijk onjuiste beoordeling van de vraag of de aan de Commissie verweten onrechtmatige handeling voldoende gekwalificeerd is — Ontbreken van motivering

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2010, Systran en Systran Luxembourg/Commissie (T-19/07) wordt vernietigd.

2)

Het beroep van Systran SA en van Systran Luxembourg SA in zaak T-19/07 wordt verworpen.

3)

Systran SA en Systran Luxembourg SA worden verwezen in de kosten die de Europese Commissie voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en voor het Gerecht van de Europese Unie heeft gemaakt.


(1)  PB C 145 van 14.05.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen — België) — Anton Las/PSA Antwerp NV

(Zaak C-202/11) (1)

(Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - In Nederlands taalgebied van Koninkrijk België gevestigde onderneming - Verplichting om arbeidsovereenkomsten in het Nederlands op te stellen - Arbeidsovereenkomst met grensoverschrijdend karakter - Beperking - Onevenredigheid)

2013/C 164/04

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidsrechtbank te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anton Las

Verwerende partij: PSA Antwerp NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidsrechtbank te Antwerpen — Uitlegging van artikel 39 EG (thans artikel 45 VWEU) — Regeling van een gewest van België volgens welke een in het Nederlandse taalgebied gelegen onderneming verplicht is om, op straffe van nietigheid, alle documenten betreffende de arbeidsverhoudingen met een internationaal karakter in het Nederlands op te stellen

Dictum

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke werkgever die zijn exploitatiezetel op het grondgebied van deze eenheid heeft, de verplichting oplegt om arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze overeenkomsten.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 april 2013 — Koninkrijk Spanje, Italiaanse Republiek/Raad van de Europese Unie

(Gevoegde zaken C-274/11 en C-295/11) (1)

(Eenheidsoctrooi - Machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan krachtens artikel 329, lid 1, VWEU - Beroep tot nietigverklaring wegens onbevoegdheid, misbruik van bevoegdheid en schending van Verdragen - Voorwaarden opgesomd in artikel 20 VEU en de artikelen 326 VWEU en 327 VWEU - Niet-exclusieve bevoegdheid - Besluit vastgesteld „in laatste instantie” - Bescherming van belangen van Unie)

2013/C 164/05

Procestaal: Spaans en Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato)

Interveniënte aan de zijde van Koninkrijk Spanje: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato)

Interveniënt aan de zijde van Italiaanse Republiek: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk door T. Middleton, F. Florindo Gijón en A. Lo Monaco, vervolgens door T. Middleton, F. Florindo Gijón, M. Balta en K. Pellinghelli, gemachtigden)

Intervenienten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet, J.-C. Halleux en T. Materne, gemachtigden), Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, D. Hadroušek en J. Vláčil, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Kemper, gemachtigden), Ierland (vertegenwoordigers: D. O’Hagan, gemachtigde, bijgestaan door N. J. Travers, BL), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en A. Adam, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en K. Molnár, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en M. de Ree, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, E. Gromnicka en M. Laszuk, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk en C. Meyer-Seitz als gemachtigden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: L. Seeboruth als gemachtigde, bijgestaan door T. Mitcheson, barrister, Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Díez Parra, G. Ricci en M. Dean als gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Martínez del Peral, T. van Rijn, B. Smulders, F. Bulst en L. Prete, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2011/167/EU van de Raad van 10 maart 2011 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PB L 76, blz. 53) — Misbruik van bevoegdheid — Schending van het gerechtelijk stelsel van de Unie

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje draagt behalve zijn eigen kosten de kosten van de Raad van de Europese Unie in zaak C-274/11.

3)

De Italiaanse Republiek draagt behalve haar eigen kosten de kosten van de Raad van de Europese Unie in zaak C-295/11.

4)

Het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Franse Republiek, de Republiek Letland, Hongarije, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Europees Parlement en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 219 van 23.7.2011.

PB C 232 van 6.8.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Duitsland) — L/M

(Zaak C-463/11) (1)

(Richtlijn 2001/42/EG - Beoordeling van gevolgen voor milieu van bepaalde plannen en programma’s - Artikel 3, leden 4 en 5 - Vaststelling welk soort plannen aanzienlijke milieueffecten kan hebben - Bindende plannen voor „interne stedenbouwkundige ontwikkeling” die krachtens nationale wettelijke regeling zijn vrijgesteld van milieubeoordeling - Onjuiste beoordeling van kwalitatieve voorwaarde voor „interne stedenbouwkundige ontwikkeling” - Niet van belang voor geldigheid van bindend ontwikkelingsplan - Afbreuk aan nuttig effect van richtlijn)

2013/C 164/06

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: L

Verwerende partij: M

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg — Uitlegging van artikel 3, leden 4 en 5, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197, blz. 30) — Werkingssfeer — Nationale wettelijke regeling die voorziet in een versnelde procedure, zonder milieubeoordeling, voor het vaststellen van stadsontwikkelingsplannen die het gebruik bepalen van kleine gebieden op lokaal niveau en die voldoen aan bepaalde kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden — Onjuiste beoordeling van kwalitatieve voorwaarden

Dictum

Artikel 3, lid 5, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, krachtens welke de schending van een bij de bepalingen tot omzetting van deze richtlijn ingevoerde kwalitatieve voorwaarde waaronder de vaststelling van een bijzonder soort bindend ontwikkelingsplan is vrijgesteld van een milieubeoordeling uit hoofde van die richtlijn, niet van belang is voor de geldigheid van dat plan.


(1)  PB C 355 van 3.12.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Antwerpen — België) — Edgard Mulders/Rijksdienst voor Pensioenen

(Zaak C-548/11) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 1, sub r - Begrip „tijdvak van verzekering” - Artikel 46 - Berekening van ouderdomspensioen - In aanmerking te nemen tijdvakken van verzekering - Grensarbeider - Periode van arbeidsongeschiktheid - Samenloop van door twee lidstaten betaalde soortgelijke uitkeringen - Niet-inaanmerkingneming van betrokken periode als tijdvak van verzekering - Woonplaatsvereiste - Nationale anticumulatiebepalingen)

2013/C 164/07

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Edgard Mulders

Verwerende partij: Rijksdienst voor Pensioenen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidshof te Antwerpen — Uitlegging van de artikelen 1, sub r, en 46 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Ouderdoms- en overlijdensverzekering — Berekening van uitkeringen — In aanmerking te nemen verzekeringstijdvakken

Dictum

De artikelen 1, sub r, en 46 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, gelezen in samenhang met artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening en met de artikelen 45 VWEU en 48 VWEU, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat, bij de berekening van het ouderdomspensioen in een lidstaat, een periode van arbeidsongeschiktheid waarin aan een migrerende werknemer in een andere lidstaat een arbeidsongeschiktheidsuitkering is uitgekeerd waarop pensioenbijdragen zijn ingehouden, door de wetgeving van deze andere lidstaat niet wordt aangemerkt als een „tijdvak van verzekering” in de zin van die bepalingen, op grond dat de belanghebbende niet in laatstgenoemde lidstaat woont en/of krachtens de wetgeving van de eerstgenoemde lidstaat een soortgelijke uitkering heeft ontvangen die niet met de betrokken arbeidsongeschiktheidsuitkering kon worden gecumuleerd.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Sibiu — Roemenië) — Mariana Irimie/Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-565/11) (1)

(Terugbetaling van belastingen die door lidstaat in strijd met Unierecht zijn geheven - Nationale regeling die beperking meebrengt van door deze Staat over terugbetaalde belastingen verschuldigde rente - Berekening van rente vanaf dag die volgt op datum van verzoek om terugbetaling van belasting - Onverenigbaarheid met Unierecht - Doeltreffendheidsbeginsel)

2013/C 164/08

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Sibiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mariana Irimie

Verwerende partijen: Administrația Finanțelor Publice Sibiu, Administrația Fondului pentru Mediu

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunalul Sibiu — Uitlegging van de beginselen van gelijkwaardigheid, doeltreffendheid en evenredigheid, van artikel 6 VEU en van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Toelaatbaarheid van een nationale regeling die een beperking meebrengt van het bedrag ter vergoeding van de schade die particulieren hebben geleden doordat de lidstaat het Unierecht heeft geschonden — Betaling van wettelijke rente over de terug te betalen belasting

Dictum

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, volgens welke de rente die bij de terugbetaling van in strijd met het Unierecht geheven belasting wordt toegekend, slechts loopt vanaf de dag die volgt op die waarop om terugbetaling van deze belasting is verzocht.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — Steinel Vertrieb GmbH/Hauptzollamt Bielefeld

(Zaak C-595/11) (1)

(Handelspolitiek - Verordening (EG) nr. 1470/2001 - Verordening (EG) nr. 1205/2007 - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Definitieve antidumpingrechten op invoer van compacte fluorescentielampen - Toepasselijkheid van definitieve antidumpingrechten op producten ingedeeld onder tariefpostonderverdeling als bedoeld in antidumpingverordening - Betrokken product - Werkingssfeer)

2013/C 164/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Steinel Vertrieb GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Bielefeld

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van de verordeningen (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 16 juli 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i) uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van de ingestelde voorlopige rechten (PB L 195, blz. 8), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1322/2006 van de Raad van 1 september 2006 (PB L 244, blz. 1), en (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filippijnen wordt verzonden (PB L 272, blz. 1) — Toepasselijkheid van die verordeningen op compacte fluorescentielampen met schemerschakelaar

Dictum

Verordening (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 16 juli 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i) uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van de ingestelde voorlopige rechten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1322/2006 van de Raad van 1 september 2006, en verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden, hebben betrekking op alle producten die dezelfde wezenlijke kenmerken hebben als die neergelegd in die verordeningen en die tevens vallen onder postonderverdeling ex 8539 31 90 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of dit voor de producten die in het hoofdgeding aan de orde zijn het geval is ondanks de toevoeging van een schemerschakelaar, dan wel of de producten in het hoofdgeding andere producten zijn omdat zij bijkomende kenmerken vertonen waarnaar in die verordeningen niet wordt verwezen.


(1)  PB C 89 van 24.3.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Colloseum Holding AG/Levi Strauss & Co.

(Zaak C-12/12) (1)

(Merken - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 15, lid 1 - Begrip „normaal gebruik” - Merk dat uitsluitend als element van samengesteld merk of samen met ander merk wordt gebruikt)

2013/C 164/10

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Colloseum Holding AG

Verwerende partij: Levi Strauss & Co.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) — Begrip „gebruik van het merk” — Erkenning van het bestaan van het gebruik van een merk dat een deel vormt van een samengesteld merk bij gebruik van dit samengesteld merk — Erkenning van het bestaan van het gebruik van een merk indien het enkel samen met een ander merk wordt gebruikt, waarbij de twee merken zowel afzonderlijk als samen, als samengesteld merk, zijn ingeschreven

Dictum

Aan de voorwaarde van een normaal gebruik van een merk in de zin van artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk kan zijn voldaan wanneer een ingeschreven merk dat onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat is gemaakt van een ander, samengesteld merk waarvan het een van de elementen vormt, enkel wordt gebruikt via dat andere samengestelde merk, of wanneer het slechts samen met een ander merk wordt gebruikt en de samenstelling van die twee merken bovendien zelf als merk is ingeschreven.


(1)  PB C 89 van 24.3.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 april 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — Meliha Veli Mustafa/Direktor na fond „Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite” kam Natsionalnia osiguritelen institut

(Zaak C-247/12) (1)

(Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987/EEG - Richtlijn 2002/74/EG - Richtlijn 2008/94/EG - Artikelen 2 en 3 - Verplichting om te voorzien in waarborgen voor aanspraken van werknemers - Mogelijkheid om waarborg te beperken tot aanspraken die zijn ontstaan vóór inschrijving in handelsregister van rechterlijke beslissing tot inleiding van gerechtelijke saneringsprocedure - Rechterlijke beslissing tot inleiding van gerechtelijke saneringsprocedure - Gevolgen - Voortzetting van activiteiten van werkgever)

2013/C 164/11

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Meliha Veli Mustafa

Verwerende partij: Direktor na fond „Garantirani vzemania na rabotnitsite i sluzhitelite” kam Natsionalnia osiguritelen institut

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Varhoven administrativen sad — Uitlegging van artikel 2, lid 1, van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 80/987/EEG (PB L 270, blz. 10) — Verplichting van de lidstaten om niet enkel waarborgen te bieden voor de salarisaanspraken waarover werknemers beschikten bij de inleiding van de insolventieprocedure tegen de werkgever, maar ook voor de aanspraken die in elke fase van de insolventieprocedure kunnen ontstaan

Dictum

Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever moet aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten niet verplicht om te voorzien in waarborgen voor aanspraken van werknemers in elke fase van de insolventieprocedure tegen hun werkgever. Zij verzet er zich met name niet tegen dat de lidstaten enkel voorzien in een waarborg voor aanspraken van werknemers die zijn ontstaan vóór de inschrijving in het handelsregister van de rechterlijke beslissing tot inleiding van de gerechtelijke saneringsprocedure, hoewel bij deze beslissing de beëindiging van de activiteiten van de werkgever niet wordt bevolen.


(1)  PB C 235 van 4.8.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 12 februari 2013 — GSV Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága

(Zaak C-74/13)

2013/C 164/12

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GSV Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Kan materiaal dat

wit is,

een rechthoekige vorm heeft,

geweven is,

vervaardigd door binding van gevlochten draad,

waarbij de inslagen uit twee draden bestaan

die elkaar kruisen en de kettingen omranden,

met openingen van 4 mm × 4 mm,

met afmetingen van 100 cm × 201 cm,

waarvan de vezels van glas zijn en met styreen-acrylaat-copolymeerplastic zijn bekleed,

dat niet is vervaardigd met rovings,

met een gewicht van 136 g/m2,

met een kettingdichtheid van 415 tex

en een inslagdichtheid van 132 tex,

geacht worden te voldoen aan de eigenschappen die worden genoemd in punt 14 van de considerans en artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 138/2011 van de Commissie van 16 februari 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (1), namelijk

open weefsels

van glasvezels,

met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte,

en met een gewicht van meer dan 35 g/m2,

zodat Taric-code 7019590010 aldus moet worden uitgelegd dat het hierboven beschreven materiaal als zodanig daaronder valt, daarbij ook rekening houdend met de tariefindeling en de verschillende taalversies van het gemeenschapsrecht?

2)

Zo ja, kan dan krachtens het gemeenschapsrecht vrijstelling van betaling van het antidumpingrecht worden verleend aan een natuurlijke of rechtspersoon die zich verlaat op de tekst van de verordening zoals deze is gepubliceerd in zijn nationale taal — zonder zich ervan te vergewissen dat er geen betekenisverschillen met andere taalversies zijn — en, op basis van de algemeen gangbare betekenis van de bewoordingen van de regeling in zijn taal, in de Europese Unie een buiten de Europese Unie vervaardigd product invoert dat volgens de hem bekende taalversie geen product is waarvoor het antidumpingrecht geldt, ook al kan uit een vergelijking van de verschillende taalversies van de gemeenschapsregeling worden afgeleid dat het product naar gemeenschapsrecht wel aan het antidumpingrecht is onderworpen?


(1)  PB L 43, blz. 9.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/8


Hogere voorziening ingesteld op 1 maart 2013 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 18 december 2012 in zaak T-205/11, Duitsland/Commissie

(Zaak C-102/13 P)

2013/C 164/13

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 18 december 2012 in zaak T-205/11 te vernietigen;

het beroep ontvankelijk te verklaren en terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over de gegrondheid ervan, en

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de incidentele procedure voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 18 december 2012 in zaak T-205/11, waarbij het Gerecht het beroep van de Bondsrepubliek Duitsland tot nietigverklaring van besluit 2011/527/EU van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C-7/10 (ex CP 250/09 en NN 5/10) „KStG, Sanierungsklausel” heeft verworpen.

Tot staving van haar hogere voorziening voert de Duitse regering twee middelen aan, die beide verband houden met de grief inzake ontoereikende motivering.

Schending van het beginsel van behoorlijke rechtsbedeling, dat een bijzondere uitdrukking vormt van het algemene rechtsbeginsel van rechtszekerheid, aangezien het Gerecht de procedure die de Commissie had gekozen om kennis te geven van het litigieuze besluit verkeerd heeft geclassificeerd en niet heeft vastgesteld aan welke vormvoorwaarden een kennisgeving met ontvangstbevestiging overeenkomstig verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1) dient te voldoen om geldig te zijn verricht.

Schending van het beginsel van behoorlijke rechtsbedeling, dat een bijzondere uitdrukking vormt van het algemene rechtsbeginsel van rechtszekerheid, aangezien het Gerecht heeft vastgesteld dat de Commissie in het kader van de grief inzake tardieve instelling van het beroep niet hoefde te bewijzen dat de zending in ontvangst was genomen door een identificeerbare persoon die gerechtigd was om kennisgevingen in ontvangst te nemen.


(1)  PB L 83, blz. 1.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — eco cosmetics GmbH & Co. KG/Virginie Laetitia Barbara Dupuy

(Zaak C-119/13)

2013/C 164/14

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Wedding

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: eco cosmetics GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Virginie Laetitia Barbara Dupuy

Prejudiciële vragen

1)

Moet verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (1), aldus worden uitgelegd dat de verweerder ook kan verzoeken om rechterlijke heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend? Kan daarbij met name artikel 20, lid 1, of artikel 20, lid 2, van die verordening in aanmerking worden genomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Dient de verweerder, wanneer het betalingsbevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend, voor zijn verzoek om heroverweging termijnen in acht te nemen? Moet daarbij met name artikel 20, lid 3, van die verordening in aanmerking worden genomen?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welk procedureel rechtsgevolg doet zich voor wanneer het verzoek om heroverweging wordt toegewezen; kan daarbij met name artikel 20, lid 3, of artikel 17, lid 1, van die verordening in aanmerking worden genomen?


(1)  PB L 399, blz. 1.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. m.b.H./Tetyana Bonchyk

(Zaak C-120/13)

2013/C 164/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Wedding

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. m.b.H.

Verwerende partij: Tetyana Bonchyk

Prejudiciële vragen

1)

Moet verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (1), aldus worden uitgelegd dat de verweerder ook kan verzoeken om rechterlijke heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend? Kan daarbij met name artikel 20, lid 1, of artikel 20, lid 2, van die verordening in aanmerking worden genomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welk procedureel rechtsgevolg doet zich voor wanneer het verzoek om heroverweging wordt toegewezen; kan daarbij met name artikel 20, lid 3, of artikel 17, lid 1, van die verordening in aanmerking worden genomen?


(1)  PB L 399, blz. 1.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding (Duitsland) op 14 maart 2013 — Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft/Xceed Holding Ltd.

(Zaak C-121/13)

2013/C 164/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Wedding

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rechtsanwaltskanzlei CMS Hasche Sigle, Partnerschaftsgesellschaft

Verwerende partij: Xceed Holding Ltd.

Prejudiciële vragen

1)

Moet verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (1), aldus worden uitgelegd dat de verweerder ook kan verzoeken om rechterlijke heroverweging van het Europees betalingsbevel wanneer dit bevel niet of niet rechtsgeldig aan hem is betekend? Kan daarbij met name artikel 20, lid 1, of artikel 20, lid 2, van die verordening in aanmerking worden genomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welk procedureel rechtsgevolg doet zich voor wanneer het verzoek om heroverweging wordt toegewezen; kan daarbij met name artikel 20, lid 3, of artikel 17, lid 1, van die verordening in aanmerking worden genomen?


(1)  PB L 399, blz. 1.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/10


Hogere voorziening ingesteld op 15 maart 2013 door BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 januari 2013 in zaak T-625/11, BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-126/13 P)

2013/C 164/17

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (vertegenwoordiger: Rechtsanwalt S. Biagosch)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 januari 2013 in zaak T-625/11 vernietigen, voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) niet heeft geschonden door de beslissing van 22 september 2011 (zaak R 340/2011-1) vast te stellen;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 september 2011 (zaak R 340/2011-1) vernietigen, voor zover daarbij de aanvraag voor het merk ecoDoor op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 gedeeltelijk is geweigerd;

subsidiair

de zaak naar het Gerecht terugverwijzen.

het BHIM verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 januari 2013 in zaak T-625/11 waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 september 2011 (zaak R 340/2011-1), waarbij de aanvraag voor het merk ecoDoor op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 (inzake het gemeenschapsmerk) gedeeltelijk werd geweigerd.

Rekwirante steunt de hogere voorziening op het volgende middel:

Zij beroept zich op een schending van artikel 7, lid 1, sub c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, omdat het merk ecoDoor — hoewel het overigens niet de waren beschrijft waarop de weigering van het BHIM betrekking heeft, maar alleen een deur als een mogelijk onderdeel van deze waren — enkel kan worden beschouwd als beschrijvend voor de betrokken waren zelf wanneer het betrokken onderdeel zo wezenlijk is voor de waar dat het publiek dat onderdeel zonder meer gelijkstelt met de waar. Dit is slechts het geval wanneer het betrokken onderdeel een in de ogen van het publiek absoluut wezenlijke functie van de waar vervult. Voor een deur als onderdeel van de waren waarvoor het merk is aangevraagd, geldt dit niet, zodat niet is voldaan aan de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk.


(1)  Verordening van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (Gecodificeerde versie) (PB L 78, blz. 1).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 18 maart 2013 — Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV/ILME GmbH

(Zaak C-132/13)

2013/C 164/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV

Verwerende partij: ILME GmbH

Prejudiciële vraag

Dienen de artikelen 1, 8 en 10, alsmede de bijlagen II, IV en III van richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (1) aldus te worden uitgelegd dat behuizingen als bestanddeel van meerpolige connectoren voor industriële toepassing niet dienen te zijn voorzien van een CE-markering?


(1)  PB L 374, blz. 10.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag (Nederland) op 28 maart 2013 — Hamidullah Rajaby tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-158/13)

2013/C 164/19

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Den Haag

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Hamidullah Rajaby

Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Is het in de omstandigheden van dit geding, waar een evidente schending van het Unierecht lijkt te bestaan die voor de toekomst gevolgen zal blijven hebben en waar partijen over de toepasselijkheid van artikel 14 van verordening (EG) nr. 343/2003 (1) in de bestuurlijke fase standpunten hebben uitgewisseld waarop zij in rechte niet zijn teruggekomen maar waarop eiser in rechte ook geen uitdrukkelijk beroep meer heeft gedaan, in strijd met het Unierecht als de rechter vanwege het nationaalrechtelijke verbod op ambtshalve toetsing aan dat punt voorbijgaat?

2)

Is van een afhankelijkheid in de zin van artikel 15, tweede lid, van verordening (EG) nr. 343/2003 reeds sprake in de omstandigheden van het geding, dat wil zeggen als het bij de gezinsleden gaat om een jonge vrouw zonder enige opleiding, afkomstig uit Afghanistan, die wordt vergezeld door twee kinderen van thans 5-1/2 en 3 jaar die te haren laste komen en voor wie zij bij de verzorging en opvoeding geen beroep kan doen op anderen dan eiser als haar echtgenoot en vader van de kinderen, terwijl voorts op haar asielaanvraag door verweerder in afwijzende zin is beslist omdat haar relaas geheel ongeloofwaardig is·geacht en dat relaas gestaafd kan worden met de verklaringen van eiser en de door hem meegebrachte (kopieën van) documenten?


(1)  Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het tribunal administratif de Melun (Frankrijk) op 3 april 2013 — Sophie Mukarubega/Préfet de police, Préfet de la Seine-Saint-Denis

(Zaak C-166/13)

2013/C 164/20

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal administratif de Melun

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sophie Mukarubega

Verwerende partijen: Préfet de police, Préfet de la Seine-Saint-Denis

Prejudiciële vragen

1)

Moet het recht om in elke procedure te worden gehoord, dat integraal deel uitmaakt van het fundamentele beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging en bovendien is vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin worden uitgelegd dat het de overheid, wanneer zij voornemens is een terugkeerbesluit vast te stellen jegens een illegale vreemdeling, verplicht de betrokkene in staat te stellen zijn opmerkingen te maken, ongeacht of dit terugkeerbesluit al dan niet wordt genomen na een weigering om een verblijfstitel toe te kennen, en met name in de situatie waarin er een risico op onderduiken bestaat?

2)

Kan op grond van de opschortende werking van de bij de bestuursrechter ingestelde contentieuze procedure worden afgeweken van de aan een illegale vreemdeling geboden mogelijkheid om voorafgaand aan de voor hem bezwarende voorgenomen verwijderingsmaatregel zijn standpunt daarover kenbaar te maken?


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (België) op 27 maart 2013 — Jean Devillers

(Zaak C-167/13)

2013/C 164/21

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen

Partij in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jean Devillers

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 3 van verordening nr. 1/2005 van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (1) en [de punten 1, 2 en 3 van hoofdstuk I, van bijlage I hierbij,] die voorrang geven aan het advies van een dierenarts bij twijfel over de vraag of een gewond dier geschikt is om te worden vervoerd en met name over de beoordeling van het extra leed dat het transport zou veroorzaken, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan artikel 11, lid 4, van het koninklijk besluit van 9 juli 1999 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (2), dat het transport van gewonde dieren slechts zonder meer toestaat wanneer dit transport geen onnodig lijden berokkent?


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3, blz. 1).

(2)  Koninklijk besluit van 9 juli 1999 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de erkenningsvoorwaarden van vervoerders, handelaars, stopplaatsen en verzamelcentra (Belgisch Staatsblad, 2 september 1999, blz. 32437).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal de grande instance de Bayonne (Frankrijk) op 15 april 2013 — Raquel Gianni Da Silva/Préfet des Pyrénées-Atlantiques

(Zaak C-189/13)

2013/C 164/22

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de grande instance de Bayonne

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Raquel Gianni Da Silva

Verwerende partij: Préfet des Pyrénées-Atlantiques

Prejudiciële vraag

Of het Unierecht in de weg staat aan een nationale regeling die op de illegale binnenkomst van een onderdaan van een derde land, die niet werd onderworpen aan dwangmaatregelen voorzien bij richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (1), een vrijheidsbenemende straf als sanctie stelt?


(1)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/12


Beroep ingesteld op 17 april 2013 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-203/13)

2013/C 164/23

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, M. Heller en P. Mihailova)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Bulgarije de krachtens artikel 49, lid 1, van richtlijn 2009/72/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om artikel 3, lid 7, van en, punt 1, sub a, tweede streepje, en sub b, c, d, f, h, en i, van bijlage I bij deze richtlijn in nationaal recht om te zetten of in elk geval door de vaststelling daarvan niet mee te delen aan de Commissie;

de Republiek Bulgarije, wegens niet-nakoming van de verplichting om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen om richtlijn 2009/72/EG in nationaal recht om te zetten, overeenkomstig artikel 260, lid 3, VWEU veroordelen tot betaling van een dwangsom van 8 448 EUR per dag vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak;

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor het vaststellen van maatregelen om de richtlijn in nationaal recht om te zetten is op 3 maart 2011 verstreken.


(1)  PB L 211, blz. 55.


Gerecht

8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/14


Arrest van het Gerecht van 24 april 2013 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-32/08) (1)

(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Marktanalyse voor ontwikkeling van nieuwe aanpak voor website - Afwijzing van offerte van inschrijver - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Selectie- en toewijzingscriteria - Niet-contractuele aansprakelijkheid)

2013/C 164/24

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. Korogiannakis, vervolgens M. Roli en M. Stavropoulou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, gemachtigde, vervolgens J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 november 2007 houdende afwijzing van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van de aanbesteding betreffende een marktanalyse voor de ontwikkeling van een nieuwe aanpak voor de website „Jonge Europeanen en het milieu”, en anderzijds, verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/14


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Commissie

(Zaak T-526/10) (1)

(Handel in zeehondenproducten - Verordening (EG) nr. 1007/2009 - Toepassingsmodaliteiten - Verordening (EU) nr. 737/2010 - Verbod van op de markt brengen van deze producten - Uitzondering voor Inuitgemeenschappen - Exceptie van onwettigheid - Rechtsgrondslag - Subsidiariteit - Evenredigheid - Misbruik van bevoegdheid)

2013/C 164/25

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Inuit Tapiriit Kanatami (Ottawa, Canada); Inuit Tapiriit Kanatami (Ottawa, Canada); Nattivak Hunters and Trappers Association (Qikiqtarjuaq, Canada); Pangnirtung Hunters’ and Trappers’ Association (Pangnirtung, Canada); Jaypootie Moesesie (Qikiqtarjuaq); Allen Kooneeliusie (Qikiqtarjuaq); Toomasie Newkingnak (Qikiqtarjuaq); David Kuptana (Ulukhaktok, Canada); Karliin Aariak (Iqaluit, Canada); Canadian Seal Marketing Group (Quebec, Canada); Ta Ma Su Seal Products, Inc. (Cap-aux-Meules, Canada); Fur Institute of Canada (Ottawa); NuTan Furs, Inc. (Catalina, Canada); GC Rieber Skinn AS (Bergen, Noorwegen); Inuit Circumpolar Council Greenland (ICC-Greenland) (Nuuk, Groenland, Denemarken); Johannes Egede (Nuuk); Kalaallit Nunaanni Aalisartut Piniartullu Kattuffiat (KNAPK) (Nuuk); William E. Scott & Son (Edinburg, Verenigd Koninkrijk); Association des chasseurs de phoques des Îles-de-la-Madeleine (Cap-aux-Meules); Hatem Yavuz Deri Sanayi iç Ve Diș Ticaret Ltd Șirketi (Istanbul, Turkije); Northeast Coast Sealers’ Co-Operative Society, Ltd (Fleur-de-Lys, Canada) (vertegenwoordigers: J. Bouckaert en H. Viaene, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, P. Oliver en K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Anagnostopoulou en L. Visaggio, vervolgens L. Visaggio en D. Gauci, gemachtigden); en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en K. Michoel, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van verordening (EU) nr. 737/2010 van de Commissie van 10 augustus 2010 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handel in zeehondenproducten (PB L 216, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Inuit Tapiriit Kanatami, Nattivak Hunters and Trappers Association, Pangnirtung Hunters’ and Trappers’ Association, Jaypootie Moesesie, Allen Kooneeliusie, Toomasie Newkingnak, David Kuptana, Karliin Aariak, Canadian Seal Marketing Group, Ta Ma Su Seal Products, Inc., Fur Institute of Canada, NuTan Furs, Inc., GC Rieber Skinn AS, Inuit Circumpolar Council Greenland (ICC-Greenland), Johannes Egede, Kalaallit Nunaanni Aalisartut Piniartullu Kattuffiat (KNAPK), William E. Scott & Son, Association des chasseurs de phoques des Îles-de-la-Madeleine, Hatem Yavuz Deri Sanayi iç Ve Diș Ticaret Ltd Șirketi en Northeast Coast Sealers’ Co-Operative Society, Ltd worden verwezen in hun eigen kosten alsook in die van de Europese Commissie.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 13 van 15.1.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/15


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Gbagbo/Raad

(Zaak T-119/11) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met situatie in Ivoorkust - Bevriezing van tegoeden - Aanpassing van conclusies - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Misbruik van bevoegdheid - Rechten van verdediging - Eigendomsrecht)

2013/C 164/26

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Simone Gbagbo (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: J.-C. Tchikaya, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M. Chavrier, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bordes en M. Konstantinidis, gemachtigden) en Republiek Ivoorkust (vertegenwoordigers: J.-P. Mignard, J.-P. Benoit en G. Merland, advocaten)

Voorwerp

Aanvankelijk, een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36), alsook van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Simone Gbagbo wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Republiek Ivoorkust en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 130 van 30.4.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/15


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Gossio/Raad

(Zaak T-130/11) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met situatie in Ivoorkust - Bevriezing van tegoeden - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout)

2013/C 164/27

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marcel Gossio (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Collard, vervolgens S. Zokou, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en G. Étienne, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bordes en M. Konstantinidis, gemachtigden) en Republiek Ivoorkust (vertegenwoordigers: J. P. Mignard, J. P. Benoit en G. Merland, advocaten)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/18/GBVB van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB van de Raad tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 11, blz. 36), alsook van verordening (EU) nr. 25/2011 van de Raad van 14 januari 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 11, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marcel Gossio wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Republiek Ivoorkust en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 130 van 30.4.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM — MIP Metro (METROINVEST)

(Zaak T-284/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk METROINVEST - Ouder nationaal beeldmerk METRO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Discriminatieverbod - Recht op eerlijk proces)

2013/C 164/28

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Carbonell Callicó, P. Craddock en B. Vanbrabant, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Berger, R. Kaase en J.-C. Plate, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 september 2008 (zaak R 954/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG en Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Chen/BHIM — AM Denmark (Reinigingsapparaat)

(Zaak T-55/12) (1)

(Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een reinigingsapparaat weergeeft - Driedimensionaal gemeenschapsmerk dat een reinigingsapparaat met een verstuiver en een spons weergeeft - Nietigverklaring)

2013/C 164/29

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Su-Shan Chen (Sanchong, Taiwan) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: AM Denmark A/S (Kokkedal, Denemarken) (vertegenwoordiger: C. Type Jardorf, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 26 oktober 2011 (zaak R 2179/2010-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen AM Denmark A/S en Su Shan Chen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Su-Shan Chen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 133 van 5.5.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Arrest van het Gerecht van 25 april 2013 — Bayerische Motoren Werke/BHIM (ECO PRO)

(Zaak T-145/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving waarin Europese Unie wordt aangewezen - Woordmerk ECO PRO - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 164/30

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bayerische Motoren Werke AG (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 18 januari 2012 (zaak R 1418/2011-4) inzake de internationale merkinschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen van het woordteken ECO PRO

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bayerische Motoren Werke AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/17


Beschikking van het Gerecht van 12 april 2013 — Oster Weinkellerei/BHIM — Viñedos Emiliana (Igama)

(Zaak T-474/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigverklaring van oppositiemerk - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 164/31

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Andreas Oster Weinkellerei KG (Cochem, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Schindler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Viñedos Emiliana, SA (Las Condes, Santiago, Chili)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 juni 2011 (zaak R 637/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Andreas Oster Weinkellerei KG en Viñedos Emiliana, SA

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en het BHIM zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 319 van 29.10.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/17


Beschikking van het Gerecht van 9 april 2013 — PT Ecogreen Oleochemicals e.a./Raad

(Zaak T-28/12) (1)

(Dumping - Invoer van bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië - Definitief antidumpingrecht - Vaststelling van nieuwe verordening - Verlies van procesbelang - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 164/32

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PT Ecogreen Oleochemicals (Kabil-Batam, Indonesië), Ecogreen Oleochemials (Singapore), Pte Ltd (Singapore; Republiek Singapore), en Ecogreen Oleochemicals GmbH (Dessau-Rosslau, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Graafsma en J. Cornelis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en N. Chesaites, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië (PB L 293, blz.1), voor zover zij een antidumpingrecht oplegt aan PT Ecogreen Oleochemicals.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Op het verzoek tot interventie van Sasol Olefins & Surfactants GmbH en Sasol Germany GmbH behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

3)

De Raad van de Europese Unie zal, naast haar eigen kosten, ook de kosten van PT Ecogreen Oleochemicals, Ecogreen Oleochemials (Singapore) Pte Ltd en Ecogreen Oleochemicals GmbH dragen.

4)

Sasol Olefins & Surfactants en Sasol Germany zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 73 van 10.3.2012.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/18


Beroep ingesteld op 4 maart 2013 — Italië/Commissie

(Zaak T-124/13)

2013/C 164/33

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri en P. Gentili, avvocati dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/125/12 voor de vorming van een reserve om te kunnen voorzien in 110 vacatures voor de aanwerving van assistenten (AST 3) op de vakgebieden audit, financiën/boekhouding en economie/statistiek;

nietig te verklaren aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/126/12 voor de vorming van een reserve om te kunnen voorzien in 78 vacatures voor de aanwerving van assistenten (AST 3) op de vakgebieden biologie, biowetenschappen en gezondheidswetenschappen, chemie, fysica en materiaalkunde, nucleair onderzoek, civiele techniek en werktuigbouwkunde, elektrotechniek en elektronica;

nietig te verklaren aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/248/13 voor de vorming van een reserve om te kunnen voorzien in 29 vacatures voor de aanwerving van administrateurs (AD6) op de vakgebieden beveiliging van gebouwen en gebouwentechniek;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert voor haar beroep 7 middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van de artikelen 263, 264 en 265 VWEU.

Volgens verzoekster heeft de Commissie het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof in zaak C-566/10 P geschonden, waarin aankondigingen op grond waarvan deelnemers aan algemene vergelijkende onderzoeken van de Unie alleen Engels, Frans en Duits als tweede taal kunnen opgeven onrechtmatig zijn verklaard.

2)

Tweede middel: schending van artikel 342 VWEU en de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap.

Door te bepalen dat slechts drie talen als tweede taal kunnen worden opgegeven voor deelneming aan algemene vergelijkende onderzoeken van de Unie heeft de Commissie in werkelijkheid een nieuwe taalregeling van de instellingen ingevoerd, ofschoon de Raad dienaangaande over een exclusieve bevoegdheid beschikt.

3)

Derde middel: schending van de artikelen 12 EG (thans artikel 18 VWEU), artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, artikel 6, lid 3, EU, artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het ambtenarenstatuut, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58 en de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 27, lid 2, en 28, sub f, van het ambtenarenstatuut.

Volgens verzoekster is de door de Commissie aangebrachte beperking op de taalkeuze discriminerend, nu op grond van bovengenoemde bepalingen aan de Europese burger en de functionaris van de instellingen geen taalkundige beperkingen mogen worden opgelegd die niet algemeen en objectief zijn vastgelegd in interne reglementen van de instellingen overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 1/58 — die tot op heden niet zijn vastgesteld — en dergelijke beperkingen niet mogen worden opgelegd zonder een specifiek met redenen omkleed dienstbelang.

4)

Vierde middel: schending van artikel 6, lid 3, VEU voor zover op grond daarvan het vertrouwensbeginsel behoort tot de grondrechten zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben.

De Commissie heeft het vertrouwen van de burger geschonden dat als tweede taal om het even welke taal van de Unie kan worden gekozen. Dit was tot eind 2007 steeds mogelijk en is bevestigd in het arrest van het Hof in zaak C-566/10 P.

5)

Vijfde middel: misbruik van bevoegdheid en schending van essentiële regels verband houdend met de aard en het doel van aankondigingen van vergelijkende onderzoeken (inzonderheid de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 28, sub f, 27, lid 2, 34, lid 3, en 45, lid 1, ambtenarenstatuut) alsook van het evenredigheidsbeginsel.

Door vooraf algemeen te bepalen dat slechts drie talen als tweede taal kunnen worden gekozen heeft de Commissie in feite de toetsing van de talenkennis van de kandidaten verlegd naar het stadium van de aankondiging en de toelatingseisen, terwijl die toetsing in het kader van het vergelijkend onderzoek dient plaats te vinden. Daardoor wordt de talenkennis beslissend ten opzichte van de beroepsbekwaamheden.

6)

Zesde middel: schending van de artikelen 18 en 24, lid 4, VWEU, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, artikel 2 van verordening nr. 1/58 en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het ambtenarenstatuut.

Doordat sollicitaties alleen mogen worden ingediend in het Engels, het Frans of het Duits en EPSO de sollicitant mededelingen over het verloop van het vergelijkende onderzoek in dezelfde taal toestuurt, wordt afbreuk gedaan aan het recht van de burger van de Unie, in zijn eigen taal met de instellingen te communiceren, en wordt een aanvullende discriminatie ingevoerd ten nadele van degene die niet beschikt over een grondige kennis van een van die drie talen.

7)

Zevende middel: schending van artikel 296, lid 2, VWEU (gebrek aan motivering) en van het evenredigheidsbeginsel, en onjuiste voorstelling van de feiten.

De Commissie heeft als reden voor de beperking tot drie talen aangevoerd dat nieuwe personeelsleden vanaf het begin binnen de instelling moeten kunnen communiceren. Deze motivering strookt niet met de feiten omdat niet vaststaat dat de drie betrokken talen tussen taalgroepen binnen de instelling het meest worden gebruikt om te communiceren, en is onevenredig gelet op de beperking van een grondrecht zoals het recht om geen discriminatie op grond van taal te ondergaan. Er zijn minder restrictieve manieren om snelle communicatie binnen de instelling te waarborgen.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/19


Hogere voorziening ingesteld op 25 maart 2013 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 januari 2013 in zaak F-27/11, BO/Commissie

(Zaak T-174/13 P)

2013/C 164/34

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: BO (Amman, Jordanië)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 januari 2013 in zaak F-27/11, BO/Commissie, te vernietigen;

het door BO in zaak F-27/11 ingestelde beroep te verwerpen en hem in de kosten van die procedure te verwijzen;

te beslissen dat elke partij haar eigen kosten van deze procedure zal dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert de Commissie één middel aan, ontleend aan schending van artikel 19 van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Unie en van punt 2.5 van hoofdstuk 12, „Vervoerskosten”, van titel II van het besluit van de Commissie van 2 juli 2007 houdende vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de vergoeding van ziektekosten, aangezien het GVA het strikte karakter heeft miskend van de in de tweede bepaling opgenomen uitsluiting van de vergoeding van vervoerskosten.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/19


Beroep ingesteld op 28 maart 2013 — Moallem Insurance/Raad

(Zaak T-182/13)

2013/C 164/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Moallem Insurance Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: D. Luff, lawyer)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

artikel 18 van de bijlage bij besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 356, blz. 71) nietig verklaren;

artikel 18 van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 356, blz. 55) nietig verklaren;

verklaren dat artikel 12 van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 (1) en artikel 35 van verordening nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 (2) niet op verzoekster van toepassing zijn;

de Raad verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.

1)

Het Hof is bevoegd om zowel artikel 21, sectie B, van de bijlage bij besluit 2010/644/GBVB van de Raad en artikel 21, sectie B, van bijlage VIII bij verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad als de beslissing van 28 oktober 2010 te toetsen en om de verenigbaarheid van deze handelingen met de algemene beginselen van Europees recht te toetsen

2)

De specifieke grond voor de plaatsing van verzoekster op een lijst is onjuist en de vereisten van artikel 20, lid 1, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad (zoals later gewijzigd bij artikel 1, lid 7, van besluit 2012/35/GBVB van de Raad van 23 januari 2012, artikel 1, lid 8, van besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 en artikel 1, lid 2, van besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012), alsook de vereisten van artikel 23, lid 2, van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad (zoals later gewijzigd bij artikel 1, lid 11, van verordening nr. 1263/2012 van de Raad van 21 december 2012) zijn niet vervuld.

3)

Besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 zijn ontoereikend gemotiveerd. Zij schenden verzoeksters rechten van verdediging en haar recht op een eerlijk proces, aangezien de Raad verzoeksters brief van 6 februari 2013 nooit heeft beantwoord en verzoekster geen toegang tot het dossier van de Raad heeft gekregen.

4)

De Raad heeft artikel 24, leden 3 en 4, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad en artikel 46, leden 3 en 4, van verordening nr. 267/2012 van de Raad geschonden. Artikel 24, lid 3, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad en artikel 46, lid 3, van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad vereisen dat de Raad zijn beslissing, met inbegrip van de gronden voor opname op een lijst, meedeelt en officieel ter kennis brengt, en artikel 24, lid 4, van besluit 2010/413/GBVB van de Raad en artikel 46, lid 4, van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad voorzien in een heroverweging van de beslissing wanneer opmerkingen worden ingediend.

5)

De Raad heeft bij de beoordeling van verzoeksters situatie het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.

6)

De Raad heeft bij de beoordeling van verzoeksters situatie het beginsel van gewettigd vertrouwen geschonden.

7)

Artikel 12 van besluit 2010/413/GBVB van de Raad en artikel 35 van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 mogen niet op verzoekster worden toegepast, aangezien zij het in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde evenredigheidsbeginsel schenden.

8)

Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad, zoals later gewijzigd, op basis waarvan de bestreden bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 is vastgesteld, schendt artikel 215, leden 2 en 3, VWEU, dat de rechtsgrondslag ervan is, alsmede artikel 40 VEU.

9)

Besluit 2010/413/GBVB van de Raad en verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad zijn vastgesteld met schending van het gelijkheidsbeginsel en van het beginsel van non-discriminatie.


(1)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 95, blz. 39).

(2)  Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/20


Beroep ingesteld op 3 april 2013 — PP Nature-Balance Lizenz/Commissie

(Zaak T-189/13)

2013/C 164/36

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PP Nature-Balance Lizenz GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Ambrosius, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit C(2013)369 (def.) van de Europese Commissie van 21 januari 2013 betreffende de vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die de werkzame stof „tolperison” bevatten, in het kader van artikel 31 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad, nietig verklaren;

subsidiair, uitvoeringsbesluit C(2013) 369 (def.) van de Europese Commissie van 21 januari 2013 nietig verklaren voor zover de lidstaten daardoor verplicht worden de indicatie „pijnlijke spierverkrampingen, inzonderheid ingevolge aandoeningen van de wervelkolom en de omliggende gewrichten” uit de vergunningen voor het in de handel brengen van tolperison in orale formuleringen te schrappen en de vergunningen in overeenstemming daarmee aan te passen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 116 van richtlijn 2001/83/EG (1)

In dit verband wordt onder andere aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste beoordeling van het criterium van de ontbrekende therapeutische werking. Bovendien stelt verzoekster dat bij de beoordeling van de afweging van voordelen en risico’s van tolperison in orale formuleringen onjuiste criteria zijn toegepast.

2)

Tweede middel: schending van artikel 10 bis van en bijlage I bij richtlijn 2001/83/EG

Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit bij de beoordeling van de werkzaamheid, de veiligheid en de afweging van voordelen en risico’s geen rekening houdt met de criteria van artikel 10 bis van en bijlage I bij richtlijn 2001/83. Ook in dit opzicht berust het bestreden besluit volgens verzoekster op de toepassing van onjuiste beoordelingsmaatstaven.

3)

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en van artikel 22 bis, lid 1, sub b, van richtlijn 2001/83/EG

Verzoekster voert in het derde middel aan dat in plaats van de wijziging met onmiddellijke ingang van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen, de uitvoering van een werkzaamheidsstudie in de zin van artikel 22 bis, lid 1, sub b, van richtlijn 2001/83/EG als minder ingrijpende maatregel had moeten worden gelast. Verzoekster stelt dat de Commissie deze mogelijkheid niet voldoende heeft onderzocht en dat het wetenschappelijk comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het EMA deze mogelijkheid op rechtens niet draagkrachtige gronden heeft afgewezen.


(1)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/21


Beroep ingesteld op 12 april 2013 — Rubinum/Commissie

(Zaak T-201/13)

2013/C 164/37

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Rubinum, SA (Rubí, Spanje) (vertegenwoordigers: C. Bittner en P.-C. Scheel, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsverordening (EU) nr. 288/2013 van de Commissie nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen het volgende aan.

1)

Schending van artikel 13, lid 2, van verordening (EG) nr. 1831/2003 (1)

Dienaangaande voert verzoekster aan dat de bestreden verordening inzonderheid op artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1831/2003 is gebaseerd en dat in casu niet is voldaan aan de voorwaarden van deze bepaling. Zij wijst er met name op dat de bestreden verordening uitsluitend op veronderstellingen berust en dat in werkelijkheid niet is vastgesteld dat het betrokken preparaat resistentie tegen antibiotica overdraagt of toxines produceert.

2)

Schending van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 1831/2003

In dat verband voert verzoekster aan dat de Commissie op grond van artikel 9, lid 1, van deze verordening had moeten beslissen op de aanvraag die zij overeenkomstig artikel 10, lid 2, in samenhang met artikel 7 van verordening nr. 1831/2003 had ingediend.

3)

Schending van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1831/2003

Dienaangaande voert verzoekster aan dat zij in het kader van een aantal toelatingsprocedures naar behoren en afdoend had bewezen dat het door haar geproduceerde toevoegingsmiddel voor diervoeding in overeenstemming met artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1831/2003 geen ongunstige gevolgen had voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. Voorts hebben de Commissie en de EFSA deze bewijzen niet weerlegd.

4)

Schending van artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 (2)

In dat verband voert verzoekster in wezen aan dat de bestreden verordening niet is gebaseerd op een juiste en volledige analyse van de risico's.

5)

Schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 178/2002

Verzoekster voert in dat verband onder meer aan dat de Commissie de bestreden verordening evenmin kan rechtvaardigen met het voorzorgsbeginsel uit artikel 7 van verordening nr. 178/2002. Voorts voert zij aan dat de bestreden verordening ook wanneer rekening wordt gehouden met het voorzorgsbeginsel in strijd is met de eisen van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 178/2002.

6)

Schending van algemene beginselen van het Unierecht

Verzoekster stelt dat in casu inbreuk is gemaakt op het recht om te worden gehoord, het recht op een eerlijke procedure en het evenredigheidsbeginsel.

7)

Schending van artikel 19 van verordening nr. 1831/2003

In dit verband wordt gesteld dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan de in artikel 19 van verordening nr. 1831/2003 vastgestelde termijn van twee maanden voor de toetsing van handelingen of nalatigheden van de EFSA en dat zij pas na de vaststelling van de bestreden verordening een beslissing heeft genomen over verzoeksters verzoek om toetsing van een advies van de EFSA.


(1)  Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268, blz. 29).

(2)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/22


Beroep ingesteld op 9 april 2013 — Portugal Telecom/Commissie

(Zaak T-208/13)

2013/C 164/38

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugal Telecom SGPS, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: N. Mimoso Ruiz en R. Bordalo Junqueiro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit C(2013) 306 van de Europese Commissie nietig te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding;

subsidiair, de bij artikel 2 van dit besluit aan verzoekster opgelegde geldboete te verlagen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens het bestreden besluit hebben Portugal Telecom en Telefónica SA artikel 101 VWEU geschonden door clausule 9 op te nemen in de overeenkomst waarbij Telefónica SA zich ertoe verbond aandelen van Portugal Telecom in Brasilcel NV aan te kopen. Deze clausule werd door de Commissie opgevat als een niet-concurrentiebeding dat losstond van de betrokken transactie.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften:

het besluit is ontoereikend gemotiveerd, aangezien de motivering op wezenlijke punten leemtes, onjuistheden en vergissingen bevat die de conclusies volledig ondergraven;

de bewijzen waarop het besluit is gebaseerd, kunnen niet volstaan; de Commissie heeft immers geen bewijzen aangedragen die het door verzoekster aangevoerde bewijsmateriaal kunnen weerleggen waaruit blijkt dat clausule 9 van de overeenkomst een niet-concurrentiebeding bevat dat, gelet op de omstandigheden waarin het tot stand is gekomen, niet van kracht kan worden zonder de voorafgaande goedkeuring door beide partijen;

clausule 9 van de overeenkomst kan niet naar haar strekking als een beperking worden aangemerkt en de Commissie heeft niet voldaan aan haar verplichting om aan te tonen dat er actuele of potentiële beperkende gevolgen zijn die een inbreuk kunnen vormen op de mededingingsregels.

2)

Tweede middel: schending van het Verdrag en van de regels die ter uitvoering ervan zijn vastgesteld:

Het besluit schendt het Unierecht op de volgende punten:

a)

kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, het bewijsmateriaal en de toereikendheid daarvan, aangezien de Commissie de door de partijen verstrekte gegevens onjuist heeft geëvalueerd en geïnterpreteerd en daardoor niet de meest plausibele conclusies uit het aangevoerde bewijsmateriaal heeft getrokken;

b)

onjuiste interpretatie en dus schending van artikel 101 VWEU, aangezien de Commissie de partijen ten onrechte en zonder enige grond heeft beschouwd als potentiële concurrenten op alle markten die volgens haar door het niet-concurrentiebeding worden bestreken; dit beding kan niet naar haar strekking als een beperking worden aangemerkt en de Commissie heeft niet aangetoond dat het gevolgen heeft gehad;

c)

niet-nakoming van de onderzoekplicht en van de verplichting om zich uit te spreken, aangezien de Commissie niet ingaat op de relevante argumenten die de partijen met name met betrekking tot het toepassingsgebied van het niet-concurrentiebeding hebben aangevoerd, en deze argumenten niet heeft weerlegd;

d)

schending van het beginsel in dubio pro rei, aangezien de Commissie feiten die in het nadeel zijn van verzoekster, maar waarover nog aanzienlijke twijfels bestaan en waarover de Commissie zelf ook niet helemaal zeker is, als vaststaand voorstelt;

e)

schending van de regels inzake de vaststelling van geldboeten die de Commissie zichzelf heeft opgelegd, meer bepaald van punt 13 van haar richtsnoeren ter zake, aangezien de Commissie het bedrag van de geldboete heeft berekend voor alle elektronischecommunicatiemarkten, ongeacht of zij zich al of niet op het Iberisch Schiereiland bevinden, en tevens eraan is voorbijgegaan dat de vermeende inbreuk hoe dan ook na 29 oktober 2010 niet is voortgezet;

f)

schending van het evenredigheidsbeginsel, gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak en op de criteria die bij het opleggen van geldboeten in acht moeten worden genomen.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/23


Beroep ingesteld op 16 april 2013 — Ferracci/Commissie

(Zaak T-219/13)

2013/C 164/39

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pietro Ferracci (San Cesareo, Italië) (vertegenwoordigers: A. Nucara en E. Gambaro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 19 december 2012 krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C(2012) 9461 def. van de Commissie van 19 december 2012 waarbij onverenigbaar met de interne markt is verklaard de steun die op basis van de vrijstelling van gemeentebelasting op onroerende zaken (ICI) is toegekend aan niet-commerciële lichamen voor het verrichten van bepaalde activiteiten, zonder evenwel terugvordering te gelasten, en waarin is verklaard dat de gunstige behandeling van de Kerk en enkele sportverenigingen op grond van artikel 149 van de Testo unico delle imposte sul reddito (TUIR) alsmede de vrijstelling van de IMU (Imposta Municipale Propria) die is verleend aan enkele lichamen die bestemd zijn om specifieke activiteiten te verrichten, geen staatssteun vormden.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Schending, onjuiste toepassing en onjuiste uitlegging van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999

Hoewel verweerster heeft vastgesteld dat de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU waren geschonden, heeft zij geen terugvordering van bovengenoemde staatssteun gelast. Verzoekster stelt in dit verband dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zouden kunnen leiden tot absolute onmogelijkheid om de steun terug te vorderen, en dat een dergelijke onmogelijkheid hoe dan ook niet is bewezen.

2)

Schending en onjuiste toepassing artikel 107, eerste alinea, VWEU

In het bestreden besluit heeft verweerster vastgesteld dat de door de Italiaanse Republiek middels artikel 149, lid 4, TUIR uitgevoerde steunmaatregel niet de kenmerken heeft van staatssteun in de zin van het VWEU. In het bijzonder heeft verweerster vastgesteld dat er geen sprake was van een selectief voordeel. Verzoekster meent daarentegen dat de betrokken regeling een selectief voordeel toekent aan kerkelijke lichamen naar burgerlijk recht en amateursportverenigingen en voorts voldoet aan alle voorwaarden voor het bestaan van staatssteun overeenkomstig artikel 107, eerste alinea, VWEU.

3)

Schending en onjuiste toepassing artikel 107, eerste alinea, VWEU

In het bestreden besluit heeft verweerster vastgesteld dat de door de Italiaanse Republiek middels de zogeheten IMU-vrijstelling uitgevoerde steunmaatregel niet de kenmerken heeft van staatssteun in de zin van het VWEU. In het bijzonder heeft verweerster vastgesteld dat de begunstigden van de IMU-vrijstelling geen „ondernemingen” zijn. Verzoekster meent daarentegen dat de begunstigden ondernemingen in de zin van het gemeenschapsrecht zijn en dat is voldaan aan alle voorwaarden voor het bestaan van staatsteun overeenkomstig artikel 107, eerste alinea, VWEU.

4)

Schending van artikel 296 VWEU

Het bestreden besluit moet nietig worden verklaard wegens de ontoereikende motivering daarin met betrekking tot alle hierboven uiteengezette gronden van het beroep, waardoor artikel 296 VWEU is geschonden.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/24


Beroep ingesteld op 15 april 2013 — B&S Europe/Commissie

(Zaak T-222/13)

2013/C 164/40

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Business and Strategies in Europe (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Bihain, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond te verklaren en derhalve de bestreden handeling nietig te verklaren;

de Europese Commissie te gelasten verzoekster op te nemen op de beperkte lijst van kandidaten aan wie is verzocht deel te nemen aan de openbare aanbesteding in het kader van de opdracht EuropeAid/132633/C/SER/multi, perceel 7: Governance and home affairs (bestuur en binnenlandse zaken);

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van de motiveringplicht, van het beginsel van behoorlijk bestuur met name voor zover dit een verplichting oplegt om coherent te zijn, en van het beginsel van hoor en wederhoor, alsmede schending van het gewettigd vertrouwen van de verzoekende partij en van het beginsel van billijkheid, doordat de Commissie, voor het eerst in haar brief van 2 april 2013 die volgde op haar besluit van 15 februari 2013, het project nr. 25 dat door de verzoekende partij is voorgesteld om aan het criterium inzake technische capaciteit te voldoen, als niet-subsidiabel heeft afgewezen, en daarmee het aantal als referentieproject subsidiabele projecten onder het vereiste minimum heeft gebracht.

2)

Tweede middel, schending van punt 2.4.11.1.3, tweede alinea, van de Praktische gids voor opdrachtprocedures in het kader van EU-acties in derde landen, alsook van toelichting A 47 op de aankondiging van de opdracht, doordat de Commissie het begrip subsidiabel referentieproject om te voldoen aan het selectiecriterium inzake technische capaciteit, onjuist heeft uitgelegd.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/24


Beschikking van het Gerecht van 17 april 2013 — vwd Vereinigte Wirtschaftsdienste/Commissie

(Zaak T-353/08) (1)

2013/C 164/41

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 301 van 22.11.2008.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/25


Beschikking van het Gerecht van 19 april 2013 — Comunidad Autónoma de Galicia/Commissie

(Zaak T-520/10) (1)

2013/C 164/42

Procestaal: Spaans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 13 van 15.1.2011.


8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/25


Beschikking van het Gerecht van 17 april 2013 — Grupo Bimbo/BHIM (SANISSIMO)

(Zaak T-485/12) (1)

2013/C 164/43

Procestaal: Spaans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.