EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013TN0208

Zaak T-208/13: Beroep ingesteld op 9 april 2013 — Portugal Telecom/Commissie

OJ C 164, 8.6.2013, p. 22–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/22


Beroep ingesteld op 9 april 2013 — Portugal Telecom/Commissie

(Zaak T-208/13)

2013/C 164/38

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugal Telecom SGPS, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordigers: N. Mimoso Ruiz en R. Bordalo Junqueiro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit C(2013) 306 van de Europese Commissie nietig te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding;

subsidiair, de bij artikel 2 van dit besluit aan verzoekster opgelegde geldboete te verlagen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens het bestreden besluit hebben Portugal Telecom en Telefónica SA artikel 101 VWEU geschonden door clausule 9 op te nemen in de overeenkomst waarbij Telefónica SA zich ertoe verbond aandelen van Portugal Telecom in Brasilcel NV aan te kopen. Deze clausule werd door de Commissie opgevat als een niet-concurrentiebeding dat losstond van de betrokken transactie.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften:

het besluit is ontoereikend gemotiveerd, aangezien de motivering op wezenlijke punten leemtes, onjuistheden en vergissingen bevat die de conclusies volledig ondergraven;

de bewijzen waarop het besluit is gebaseerd, kunnen niet volstaan; de Commissie heeft immers geen bewijzen aangedragen die het door verzoekster aangevoerde bewijsmateriaal kunnen weerleggen waaruit blijkt dat clausule 9 van de overeenkomst een niet-concurrentiebeding bevat dat, gelet op de omstandigheden waarin het tot stand is gekomen, niet van kracht kan worden zonder de voorafgaande goedkeuring door beide partijen;

clausule 9 van de overeenkomst kan niet naar haar strekking als een beperking worden aangemerkt en de Commissie heeft niet voldaan aan haar verplichting om aan te tonen dat er actuele of potentiële beperkende gevolgen zijn die een inbreuk kunnen vormen op de mededingingsregels.

2)

Tweede middel: schending van het Verdrag en van de regels die ter uitvoering ervan zijn vastgesteld:

Het besluit schendt het Unierecht op de volgende punten:

a)

kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, het bewijsmateriaal en de toereikendheid daarvan, aangezien de Commissie de door de partijen verstrekte gegevens onjuist heeft geëvalueerd en geïnterpreteerd en daardoor niet de meest plausibele conclusies uit het aangevoerde bewijsmateriaal heeft getrokken;

b)

onjuiste interpretatie en dus schending van artikel 101 VWEU, aangezien de Commissie de partijen ten onrechte en zonder enige grond heeft beschouwd als potentiële concurrenten op alle markten die volgens haar door het niet-concurrentiebeding worden bestreken; dit beding kan niet naar haar strekking als een beperking worden aangemerkt en de Commissie heeft niet aangetoond dat het gevolgen heeft gehad;

c)

niet-nakoming van de onderzoekplicht en van de verplichting om zich uit te spreken, aangezien de Commissie niet ingaat op de relevante argumenten die de partijen met name met betrekking tot het toepassingsgebied van het niet-concurrentiebeding hebben aangevoerd, en deze argumenten niet heeft weerlegd;

d)

schending van het beginsel in dubio pro rei, aangezien de Commissie feiten die in het nadeel zijn van verzoekster, maar waarover nog aanzienlijke twijfels bestaan en waarover de Commissie zelf ook niet helemaal zeker is, als vaststaand voorstelt;

e)

schending van de regels inzake de vaststelling van geldboeten die de Commissie zichzelf heeft opgelegd, meer bepaald van punt 13 van haar richtsnoeren ter zake, aangezien de Commissie het bedrag van de geldboete heeft berekend voor alle elektronischecommunicatiemarkten, ongeacht of zij zich al of niet op het Iberisch Schiereiland bevinden, en tevens eraan is voorbijgegaan dat de vermeende inbreuk hoe dan ook na 29 oktober 2010 niet is voortgezet;

f)

schending van het evenredigheidsbeginsel, gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak en op de criteria die bij het opleggen van geldboeten in acht moeten worden genomen.


Top