ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.141.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 141

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
20 juni 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 141/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 129 van 6.6.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 141/02

Zaak C-362/06 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Markku Sahlstedt, Juha Kankkunen, Mikko Tanner, Toini Tanner, Liisa Tanner, Eeva Jokinen, Aili Oksanen, Olli Tanner, Leena Tanner, Aila Puttonen, Risto Tanner, Tom Järvinen, Runo K. Kurko, Maa- ja metsätaloustuottajain Keskusliitto MTK ry, MTK:n säätiö/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Republiek Finland, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Bescherming van natuurlijke habitats — Bij beschikking van Commissie vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang voor boreale biogeografische regio — Ontvankelijkheid van door natuurlijke of rechtspersonen ingesteld beroep tot nietigverklaring van deze beschikking)

2

2009/C 141/03

Zaak C-202/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 — France Télécom SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Misbruik van machtspositie — Markt voor snelle-internettoegangsdiensten — Afbraakprijzen — Goedmaking van verliezen — Aanpassingsrecht)

2

2009/C 141/04

Zaak C-260/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Pedro IV Servicios, S.L./Total España SA (Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG — Exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstof — Vrijstelling — Verordening (EEG) nr. 1984/83 — Artikel 12, lid 2 — Verordening (EEG) nr. 2790/1999 — Artikelen 4, sub a, en 5, sub a — Duur van exclusiviteit — Vaststelling van detailhandelsprijs)

3

2009/C 141/05

Gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — België) — VTB-VAB NV (C-261/07), Galatea BVBA (C-299/07)/Total Belgium NV (C-261/07), Sanoma Magazines Belgium NV (C-299/07) (Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Nationale regeling die gezamenlijke aanbiedingen aan consumenten verbiedt)

3

2009/C 141/06

Zaak C-287/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/17/EG — Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten — Onjuiste of onvolledige uitvoering — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

4

2009/C 141/07

Zaak C-292/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten — Onjuiste of onvolledige omzetting — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

5

2009/C 141/08

Zaak C-331/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen — Verordening (EG) nr. 882/2004 — Onvoldoende personeel verbonden aan diensten belast met veterinaire controles)

5

2009/C 141/09

Gevoegde zaken C-352/07–C-356/07, C-365/07–C-367/07 en C-400/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio — Italië) — A. Menarini Industrie Farmaceutiche Riunite Srl, FIRMA Srl, Laboratori Guidotti SpA, Istituto Lusofarmaco d'Italia SpA, Malesi Istituto Farmacobiologico SpA, Menarini International Operations Luxembourg SA (C-352/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Sanofi Aventis SpA, Sanofi Aventis SpA (C-353/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), IFB Stroder Srl (C-354/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Schering Plough SpA (C-355/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Baxter SpA, Bayer SpA (C-356/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute, Simesa SpA (C-365/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Merck Sharp & Dohme (Italia) SpA, Abbott SpA (C-366/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Baxter SpA (C-367/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Merck Sharp & Dohme (Italia) SpA, en SALF SpA (C-400/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute (Richtlijn 89/105/EEG — Doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Artikel 4 — Bevriezing van prijzen — Verlaging van prijzen)

6

2009/C 141/10

Zaak C-357/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — TNT Post UK Ltd, The Queen/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 13, A, lid 1, sub a — Door openbare postdiensten verrichte prestaties)

7

2009/C 141/11

Zaak C-373/07 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 april 2009 — Mebrom NV/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Bescherming van ozonlaag — Invoer van methylbromide in Unie — Weigering om voor 2005 invoerquota toe te wijzen — Gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheid)

7

2009/C 141/12

Gevoegde zaken C-378/07–C-380/07 (Richtlijn 1999/70/EG — Clausules 5 en 8 van raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector — Eerste of enige overeenkomst — Opeenvolgende overeenkomsten — Gelijkwaardige wettelijke maatregel — Verlaging van algemeen niveau van bescherming van werknemers — Maatregelen ter voorkoming van misbruik — Sancties — Absoluut verbod in overheidssector om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd — Gevolgen van onjuiste uitvoering van richtlijn — Richtlijnconforme uitlegging: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis — Griekenland) — K. Angelidaki, A. Aivali, A. Vavouraki, Ch. Kaparou, M. Lioni, E. Makrygiannaki, E. Nisanaki, Ch. Panagioto, A. Pitsidianaki, M. Chalkiadaki, Ch. Chalkiadaki (C-378/07), Charikleia Giannoudi (C-379/07), Georgios Karabousanos, Sofoklis Michopoulos (C-380/07)/Nomarchiaki Aftodioikisi Rethymnis, Dimos Geropotamou

8

2009/C 141/13

Zaak C-394/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Milano — Italië) — Marco Gambazzi/DaimlerChrysler Canada Inc., CIBC Mellon Trust Company (Executieverdrag — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen — Gronden voor weigering — Schending van openbare orde van aangezochte staat — Uitsluiting van verweerder van procedure voor gerecht van staat van herkomst wegens niet-uitvoering van rechterlijk bevel)

9

2009/C 141/14

Zaak C-406/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal — Directe belastingen — Belasting op dividenden uit vennootschapsaandelen — Tarief van belasting op personenvennootschappen)

10

2009/C 141/15

Zaak C-415/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Nocera Inferiore — Italië) — Lodato Gennaro & C. SpA/Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), SCCI (Werkgelegenheidssteun — Richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun — Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen — Verordening (EG) nr. 2204/2002 — Begrip scheppen van werkgelegenheid — Berekening van toename van aantal arbeidsplaatsen)

10

2009/C 141/16

Zaak C-421/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret — Denemarken) — Strafzaak tegen Frede Damgaard (Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Begrip reclame — Verspreiding van informatie over geneesmiddel door derde op diens eigen initiatief)

11

2009/C 141/17

Zaak C-425/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 — AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Afwijzing van klacht door Commissie — Aanzienlijke verstoringen van gemeenschappelijke markt — Ontbreken van gemeenschapsbelang)

11

2009/C 141/18

Zaak C-431/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 — Bouygues SA, Bouygues Télécom SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek, Orange Frankrijk SA, Société française du radiotéléphone — SFR (Hogere voorziening — Staatssteun — Artikel 88, lid 2, EG — Voorwaarden voor inleiding van formele onderzoeksprocedure — Ernstige moeilijkheden — Criteria voor staatssteun — Staatsmiddelen — Discriminatieverbod)

12

2009/C 141/19

Zaak C-459/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz — Oostenrijk) — Veli Elshani/Hauptzollamt Linz (Communautair douanewetboek — Artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d — Ontstaan van douaneschuld — Op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen — Inbeslagneming en verbeurdverklaring — Tenietgaan van douaneschuld — Tijdstip waarop inbeslagneming moet plaatsvinden)

12

2009/C 141/20

Zaak C-460/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Sandra Puffer/Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Linz (Zesde btw-richtlijn — Artikel 17, leden 2 en 6 — Recht op aftrek van voorbelasting — Kosten voor oprichting van tot bedrijf van belastingplichtige behorend gebouw — Artikel 6, lid 2 — Gebruik van deel van gebouw voor privédoeleinden — Financieel voordeel ten opzichte van niet-belastingplichtigen — Gelijke behandeling — Staatssteun in zin van artikel 87 EG — Uitsluiting van recht op aftrek)

13

2009/C 141/21

Zaak C-509/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo — Italië) — Luigi Scarpelli/NEOS Banca SpA (Richtlijn 87/102/EEG — Bescherming van consument — Consumentenkrediet — Niet-uitvoering van verkoopovereenkomst)

13

2009/C 141/22

Zaak C-523/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Materiële werkingssfeer — Begrip burgerlijke zaken — Beslissing inzake ondertoezichtstelling en plaatsing van kinderen buiten eigen gezin — Gewone verblijfplaats van kind — Bewarende maatregelen — Bevoegdheid)

14

2009/C 141/23

Zaak C-533/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Falco Privatstiftung, Thomas Rabitsch/Gisela Weller-Lindhorst (Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Artikel 5, punt 1, sub a en b, tweede streepje — Begrip verstrekking van diensten — Verlening van licentie op intellectuele eigendomsrechten)

15

2009/C 141/24

Zaak C-544/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu — Polen) — Uwe Rüffler/Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu (Artikel 18 EG — Wettelijke regeling inzake inkomstenbelasting — Vermindering van inkomstenbelasting in verband met in lidstaat van belastingheffing betaalde ziekteverzekeringspremies — Weigering van vermindering in verband met in andere lidstaten betaalde premies)

15

2009/C 141/25

Zaak C-59/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Copad SA/Christian Dior couture SA, Vincent Gladel, in zijn hoedanigheid van gerechtelijk bewindvoerder van Société industrielle lingerie (SIL), Société industrielle lingerie (SIL) (Richtlijn 89/104/EEG — Merkenrecht — Uitputting van rechten van merkhouder — Licentieovereenkomst — Verkoop van met merk voorziene waren in strijd met bepaling van licentieovereenkomst — Ontbreken van toestemming van merkhouder — Verkoop aan discounters — Afbreuk aan reputatie van merk)

16

2009/C 141/26

Zaak C-74/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nógrád Megyei Bíróság — Hongarije) — PARAT Automotive Cabrio Textiltetőket Gyártó kft/Adó- és Pénzügyi Ellenőrzési Hivatal Hatósági Főosztály Észak-magyarországi Kihelyezett Hatósági Osztály (Zesde btw-richtlijn — Toetreding van nieuwe lidstaat — Belasting over gesubsidieerde aankoop van kapitaalgoederen — Recht op aftrek — Uitsluitingen waarin nationale regeling op tijdstip van inwerkingtreding van Zesde richtlijn voorzag — Bevoegdheid van lidstaten om uitsluitingen te handhaven)

16

2009/C 141/27

Zaak C-83/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Thüringer Finanzgericht, Gotha — Duitsland) — Glückauf Brauerei GmbH/Hauptzollamt Erfurt (Harmonisatie van accijnsstructuur — Richtlijn 92/83/EEG — Artikel 4, lid 2 — Kleine brouwerij die juridisch en economisch onafhankelijk is van andere brouwerijen — Criteria van juridische en economische onafhankelijkheid — Mogelijkheid onder indirecte invloed te staan)

17

2009/C 141/28

Zaak C-134/08: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hauptzollamt Bremen/J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j. (Verordening (EG) nr. 2193/2003 — Aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit Verenigde Staten van Amerika — Werkingssfeer ratione temporis — Artikel 4, lid 2 — Producten die zijn uitgevoerd na inwerkingtreding van voornoemde verordening, maar waarvan kan worden aangetoond dat zij bij eerste toepassing van deze rechten reeds onderweg waren naar Gemeenschap — Toepassing)

17

2009/C 141/29

Zaak C-139/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Karlsruhe — Duitsland) — Strafzaak tegen Rafet Kqiku (Visa, asiel en immigratie — Persoon met nationaliteit van derde land die houder is van Zwitserse verblijfstitel — Binnenkomst en verblijf op grondgebied van lidstaat met andere doelen dan doorreis — Geen visum)

18

2009/C 141/30

Zaak C-167/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Draka NK Cables Ltd, AB Sandvik International, VO Sembodja BV, Parc Healthcare International Ltd/Omnipol Ltd (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 43, lid 1 — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen — Begrip partij)

18

2009/C 141/31

Zaak C-321/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

19

2009/C 141/32

Zaak C-401/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Richtlijn 96/82/EG — Gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken — Artikel 11, lid 1, sub c — Opstelling van externe noodplannen voor buiten inrichtingen te nemen maatregelen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

19

2009/C 141/33

Zaak C-493/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/56/EG — Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

20

2009/C 141/34

Zaak C-525/06: Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Hasselt — België) — De Nationale Loterij NV/Customer Service Agency BVBA (Hoger beroep van vonnis houdende verzoek om prejudiciële beslissing — Rechter in hoger beroep doet hoofdgeding zelf af — Afdoening zonder beantwoording)

20

2009/C 141/35

Zaak C-374/07 P: Beschikking van het Hof van 20 januari 2009 — Mebrom NV/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Commissie — Zekere en reële schade — Onjuiste opvatting van feiten en van bewijzen — Bewijslast)

20

2009/C 141/36

Zaak C-38/08 P: Beschikking van het Hof van 20 januari 2009 — Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Ambtenaren — Bezoldiging — Niet-toepassing van voor hoofden van administratieve eenheid voorziene functievergoeding op juridisch adviseur in rang A*14 — Beginsel van gelijke behandeling)

21

2009/C 141/37

Zaak C-90/08 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 5 maart 2009 — K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Natália Cristina Lopes de Almeida Cunha, Cláudia Couto Simões, Marly Lima Jatobá (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CORPO LIVRE — Oppositie door houder van oudere nationale en internationale woordmerken LIVRE — Te late overlegging van bewijs van gebruik van oudere merken — Afwijzing van oppositie)

21

2009/C 141/38

Zaak C-251/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2008 door Ammayappan Ayyanarsamy tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 1 april 2008 in zaak T-412/07, Ammayappan Ayyanarsamy/Commissie van de Europese Gemeenschappen en Bondsrepubliek Duitsland

22

2009/C 141/39

Zaak C-387/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 augustus 2008 door VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 25 juni 2008 in zaak T-185/08, VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

22

2009/C 141/40

Zaak C-104/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 19 maart 2009 — Pedro Manuel Roca Álvarez/Sesa Start España ETT SA

22

2009/C 141/41

Zaak C-106/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 maart 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008 in gevoegde zaken T-211/04 en T-215/04, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie van de Europese Gemeenschappen

22

2009/C 141/42

Zaak C-107/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 maart 2009 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008 in zaak T-211/04, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

23

2009/C 141/43

Zaak C-108/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 23 maart 2009 — Ker-Optika Bt./ÁNTSZ Dél-dunántúli Regionális Intézete

24

2009/C 141/44

Zaak C-109/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 23 maart 2009 — Deutsche Lufthansa AG/Gertraud Kumpan

25

2009/C 141/45

Zaak C-111/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Chebu/(Tsjechische Republiek) op 23 maart 2009 — Česká podnikatelská pojišt’ovna, a.s., Vienna Insurance Group/Michal Bílas

25

2009/C 141/46

Zaak C-115/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 27 maart 2009 — Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V./Bezirksregierung Amsberg

26

2009/C 141/47

Zaak C-117/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 31 maart 2009 door Kronoply GmbH, voorheen Kronoply GmbH & Co.KG, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 januari 2009 in zaak T-162/06, Kronoply GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2009/C 141/48

Zaak C-118/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission (Oostenrijk) op 1 april 2009 — Mag. lic. Robert Koller/Rechtsanwaltsprüfungskommission beim Oberlandesgerichts Graz

28

2009/C 141/49

Zaak C-119/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 1 april 2009 — Société Fiduciaire Nationale d’Expertise Comptable/Ministre du budget, des comptes publics et de la fonction publique

28

2009/C 141/50

Zaak C-120/09: Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

28

2009/C 141/51

Zaak C-121/09: Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

29

2009/C 141/52

Zaak C-122/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 2 april 2009 — Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoïkes Grammes, N.E./Lesbou, Blue Star Ferries/Ypourgos Emborikis Naftilias

30

2009/C 141/53

Zaak C-125/09: Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

31

2009/C 141/54

Zaak C-126/09: Beroep ingesteld op 3 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

31

2009/C 141/55

Zaak C-127/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Nürnberg (Duitsland) op 6 april 2009 — Coty Prestige Lancaster Group GmbH/Simex Trading AG

32

2009/C 141/56

Zaak C-136/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de areios pagos (Griekenland) op 10 april 2009 — Organismos Syllogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon/DIVANI AKROPOLIS Anonimi Xenodocheiaki kai Touristiki Etaireia

32

2009/C 141/57

Zaak C-137/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 15 april 2009 — 1. M.M. Josemans en 2. Burgemeester van Maastricht

32

2009/C 141/58

Zaak C-139/09: Beroep ingesteld op 16 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

33

2009/C 141/59

Zaak C-141/09: Beroep ingesteld op 21 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

33

2009/C 141/60

Zaak C-149/09: Beroep ingesteld op 27 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

33

2009/C 141/61

Zaak C-132/07: Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 12 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel — België) — Beecham Group plc, SmithKline Beecham plc, Glaxo Group Ltd, Stafford-Miller Ltd, Glaxo/SmithKline Consumer Healthcare NV, GlaxoSmithKline Consumer Healthcare BV/Andacon NV

34

2009/C 141/62

Zaak C-112/08: Beschikking van de president van het Hof van 13 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

34

2009/C 141/63

Zaak C-193/08: Beschikking van de president van het Hof van 3 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — procedure ingeleid door Hermann Fisher, Rolf Schlatter, in tegenwoordigheid van: Regierungspräsidium Freiburg

34

2009/C 141/64

Zaak C-234/08: Beschikking van de president van het Hof van 12 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

34

2009/C 141/65

Zaak C-269/08: Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

34

2009/C 141/66

Zaak C-283/08: Beschikking van de president van het Hof van 17 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

35

2009/C 141/67

Zaak C-284/08: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 5 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

35

2009/C 141/68

Zaak C-294/08: Beschikking van de president van het Hof van 2 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Tsjechië

35

2009/C 141/69

Zaak C-326/08: Beschikking van de president van het Hof van 20 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

35

2009/C 141/70

Zaak C-369/08: Beschikking van de president van het Hof van 20 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

35

2009/C 141/71

Zaak C-463/08: Beschikking van de president van het Hof van 10 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

35

2009/C 141/72

Zaak C-514/08: Beschikking van de president van het Hof van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Namen — België) — Atenor Group SA/Belgische Staat

36

2009/C 141/73

Zaak C-584/08: Beschikking van de president van het Hof van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Real Madrid Football Club, Zinedine Zidane, David Beckham, Raul Gonzalez Blanco, Ronaldo Luiz Nazario de Lima, Luis Filipe Madeira Caeiro, Futebol Club Do Porto S.A.D., Victor Baia, Ricardo Costa, Diego Ribas Da Cunha, P.S.V. N.V., Imari BV, Juventus Football Club SPA/Sporting Exchange Ltd, William Hill Credit Limited, Victor Chandler (International) Ltd, BWIN International Ltd (Betandwin), Ladbrokes Betting and Gaming Ltd, Ladbroke Belgium S.A., Internet Opportunity Entertainment Ltd, Global Entertainment Ltd

36

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 141/74

Zaak T-12/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Itochu/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor videospelconsoles en spelcassettes die compatibel zijn met spelconsoles van Nintendo — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beperking van parallelexport — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging — Geldboeten — Gedifferentieerde behandeling — Afschrikkende werking — Duur van inbreuk — Verzachtende omstandigheden — Medewerking tijdens administratieve procedure)

37

2009/C 141/75

Zaak T-13/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Nintendo en Nintendo of Europe/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor videospelconsoles en spelcassettes van Nintendo — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beperking van parallelexport — Geldboeten — Afschrikkende werking — Duur van inbreuk — Verzwarende omstandigheden — Rol van leider of aanstoker — Verzachtende omstandigheden — Medewerking tijdens administratieve procedure))

37

2009/C 141/76

Zaak T-18/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — CD-Contact Data/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt voor videospelconsoles en spelcassettes van Nintendo — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Beperking van parallelexport — Bewijs van bestaan van overeenkomst die beperking van parallelhandel tot doel heeft — Geldboeten — Gedifferentieerde behandeling — Verzachtende omstandigheden)

38

2009/C 141/77

Zaak T-281/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Spanje/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven — Compenserende steun aan bananenproducenten — Onregelmatigheden bij kwaliteitscontroles — Soort toegepaste financiële correctie — Evenredigheid)

38

2009/C 141/78

Zaak T-23/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM (α) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk α — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

38

2009/C 141/79

Zaak T-430/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Bodegas Montebello/BHIM — Montebello (MONTEBELLO RHUM AGRICOLE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MONTEBELLO RHUM AGRICOLE — Ouder nationaal woordmerk MONTEBELLO — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Geen soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

39

2009/C 141/80

Zaak T-449/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2009 — Rotter/BHIM (Vorm van samengebonden worsten) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van samengebonden worsten — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

39

2009/C 141/81

Zaak T-492/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2009 — Sanchez Ferriz e.a./Commissie (Hogere voorziening — Openbaar ambt — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2005 — Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren — Vermenigvuldigingsfactoren — Artikelen 6 en 10 van bijlage XIII bij statuut — Belang bij aanvoeren van middel)

39

2009/C 141/82

Zaak T-12/08 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 mei 2009 — M/EMEA (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Invaliditeit — Verzoek om hernieuwd onderzoek van besluit tot afwijzing van eerste verzoek om de invaliditeitscommissie bijeen te roepen — Beroep tot nietigverklaring — Niet voor beroep vatbaar besluit — Bevestigend besluit — Nieuwe en wezenlijke feiten — Ontvankelijkheid — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Immateriële schade)

40

2009/C 141/83

Zaak T-81/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Enercon/BHIM (E-Ship) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E-Ship — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94)

40

2009/C 141/84

Zaak T-104/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2009 — ars Parfum Creation & Consulting/BHIM (Vorm van verstuiver) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van verstuiver — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Motiveringsplicht — Artikel 7, lid 1, sub b, artikel 73 en artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94)

41

2009/C 141/85

Zaak T-184/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 maart 2009 — Alves dos Santos/Commissie (Europees Sociaal Fonds — Opleidingsacties — Verlaging van de aanvankelijk verleende financiële bijstand — Verzoekschrift — Vormvereisten — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

41

2009/C 141/86

Zaak T-217/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — Bundesverband Deutscher Milchviehhalter e.a./Raad (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 248/2008 — Stelsel van melkquota — Verhoging van nationale melkquota — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

41

2009/C 141/87

Zaak T-280/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 april 2009 — Perry/Commissie (Beroep tot schadevergoeding — Verjaring — Niet-ontvankelijkheid)

42

2009/C 141/88

Zaak T-359/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 31 maart 2009 — Spanje/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Intrekking van bestreden handeling — Afdoening zonder beslissing)

42

2009/C 141/89

Zaak T-360/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 31 maart 2009 — Spanje/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Intrekking van bestreden handeling — Afdoening zonder beslissing)

42

2009/C 141/90

Zaak T-43/09: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Cachuera/BHIM — Gelkaps (Ayanda) (Inleidend verzoekschrift — Vormvereisten — Niet-ontvankelijkheid)

42

2009/C 141/91

Zaak T-52/09 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2009 — Nycomed Danmark/EMEA (Kort geding — Vergunning voor in handel brengen van geneesmiddel — Beeldvormingsmiddel voor echocardiografisch onderzoek door middel van ultrasone trillingen voor diagnostische doeleinden (perflubutaan) — Weigering door EMEA om vrijstelling toe te kennen van verplichting om plan voor pediatrisch onderzoek voor te leggen — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging en om voorlopige maatregelen — Geen spoedeisendheid)

43

2009/C 141/92

Zaak T-96/09 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 3 april 2009 — UCAPT/Commissie (Kort geding — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Miskenning van vormvoorschriften — Niet-ontvankelijkheid)

43

2009/C 141/93

Zaak T-114/09: Beroep ingesteld op 24 maart 2009 — Viasat Broadcasting UK/Commissie

43

2009/C 141/94

Zaak T-118/09: Beroep ingesteld op 20 maart 2009 — La Sonrisa de Carmen en Bloom Clothes/BHIM — Heldmann (BLOOMCLOTHES)

44

2009/C 141/95

Zaak T-122/09: Beroep ingesteld op 23 maart 2009 — Zhejiang Xinshiji Foods en Hubei Xinshiji Foods/Raad

44

2009/C 141/96

Zaak T-123/09: Beroep ingesteld op 28 maart 2009 — Ryanair/Commissie

45

2009/C 141/97

Zaak T-128/09: Beroep ingesteld op 31 maart 2009 — Meridiana en Eurofly/Commissie

46

2009/C 141/98

Zaak T-129/09: Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Bongrain/BHIM — Apetito (APETITO)

47

2009/C 141/99

Zaak T 133/09: Beroep ingesteld op 27 maart 2009 – I Marchi Italiani en B Antonio Basile 1952/BHIM - Osra (B Antonio Basile 1952)

47

2009/C 141/00

Zaak T-134/09: Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — B Antonio Basile 1952 en I Marchi Italiani/BHIM — Osra (B Antonio Basile 1952)

48

2009/C 141/01

Zaak T-135/09: Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Nexans France en Nexans/Commissie

48

2009/C 141/02

Zaak T-136/09: Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Commissie/Galor

49

2009/C 141/03

Zaak T-139/09: Beroep ingesteld op 8 april 2009 — Frankrijk/Commissie

49

2009/C 141/04

Zaak T-140/09: Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Prysmian, Prysmian Cavi e Sistemi Energia/Commissie

50

2009/C 141/05

Zaak T-145/09: Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Bredenkamp e.a./Commissie

51

2009/C 141/06

Zaak T-146/09: Beroep ingesteld op 9 april 2009 — Parker ITR en Parker-Hannifin/Commissie

51

2009/C 141/07

Zaak T-148/09: Beroep ingesteld op 9 april 2009 — Trelleborg/Commissie

52

2009/C 141/08

Zaak T-149/09: Beroep ingesteld op 10 april 2009 — Dover/Parlement

53

2009/C 141/09

Zaak T-150/09: Beroep ingesteld op 10 april 2009 — Ningbo Yonghong Fasteners/Raad

53

2009/C 141/10

Zaak T-153/09: Beroep ingesteld op 8 april 2009 — ISDIN/BHIM — Pfizer (ISDIN)

54

2009/C 141/11

Zaak T-154/09: Beroep ingesteld op 10 april 2009 — MRI/Commissie

55

2009/C 141/12

Zaak T-157/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 april 2009 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 februari 2009 in zaak F-42/08, Marcuccio/Commissie

55

2009/C 141/13

Zaak T-163/09: Beroep ingesteld op 16 april 2009 — Martinet/Commissie

56

2009/C 141/14

Zaak T-166/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2009 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 februari 2009 in zaak F-70/07, Marcuccio/Commissie

56

2009/C 141/15

Zaak T 169/09: Beroep ingesteld op 28 april 2009 – Vidieffe/BHIM - Ellis International Group Holdings (GOTHA)

57

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/1


2009/C 141/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 129 van 6.6.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 113 van 16.5.2009

PB C 102 van 1.5.2009

PB C 90 van 18.4.2009

PB C 82 van 4.4.2009

PB C 69 van 21.3.2009

PB C 55 van 7.3.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Markku Sahlstedt, Juha Kankkunen, Mikko Tanner, Toini Tanner, Liisa Tanner, Eeva Jokinen, Aili Oksanen, Olli Tanner, Leena Tanner, Aila Puttonen, Risto Tanner, Tom Järvinen, Runo K. Kurko, Maa- ja metsätaloustuottajain Keskusliitto MTK ry, MTK:n säätiö/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Republiek Finland, Koninkrijk Spanje

(Zaak C-362/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Bescherming van natuurlijke habitats - Bij beschikking van Commissie vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang voor boreale biogeografische regio - Ontvankelijkheid van door natuurlijke of rechtspersonen ingesteld beroep tot nietigverklaring van deze beschikking)

2009/C 141/02

Procestaal: Fins

Partijen

Rekwiranten: Markku Sahlstedt, Juha Kankkunen, Mikko Tanner, Toini Tanner, Liisa Tanner, Eeva Jokinen, Aili Oksanen, Olli Tanner, Leena Tanner, Aila Puttonen, Risto Tanner, Tom Järvinen, Runo K. Kurko, Maa- ja metsätaloustuottajain Keskusliitto MTK ry, MTK:n säätiö (vertegenwoordiger: K. Marttinen, asianajaja)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Huttunen en M. van Beek, gemachtigden), Republiek Finland

Interveniënt aan de zijde van de Commissie van de Europese Gemeenschappen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 22 juni 2006, Sahlstedt e.a./Commissie (T-150/05), waarbij een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/101/EG van de Commissie van 13 januari 2005 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de boreale biogeografische regio (PB L 40, blz. 1) niet-ontvankelijk is verklaard — Begrip „rechtstreeks geraakt” in de zin van artikel 230 EG

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Sahlstedt e.a. worden verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje en de Republiek Finland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 — France Télécom SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-202/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Misbruik van machtspositie - Markt voor snelle-internettoegangsdiensten - Afbraakprijzen - Goedmaking van verliezen - Aanpassingsrecht)

2009/C 141/03

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: France Télécom SA (vertegenwoordigers: J. Philippe, H. Calvet, O. W. Brouwer, T. Janssens, avocats)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: E. Gippini Fournier, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 30 januari 2007, France Télécom/Commissie (T-340/03), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van France Télécom tegen de beschikking van de Commissie van 16 juli 2003 inzake een procedure op grond van artikel 82 EG (Zaak COMP/38.233 — Wanadoo Interactive) — Markt voor snelle-internettoegangsdiensten (ADSL) — Misbruik van machtspositie — Begrippen afbraakprijzen, aanpassing van prijzen aan die van de concurrenten en goedmaking van de geleden verliezen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

France Télécom SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Pedro IV Servicios, S.L./Total España SA

(Zaak C-260/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG - Exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstof - Vrijstelling - Verordening (EEG) nr. 1984/83 - Artikel 12, lid 2 - Verordening (EEG) nr. 2790/1999 - Artikelen 4, sub a, en 5, sub a - Duur van exclusiviteit - Vaststelling van detailhandelsprijs)

2009/C 141/04

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pedro IV Servicios, S.L.

Verwerende partij: Total España SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Barcelona — Uitlegging van artikel 81, lid 1, sub a, EG, punt 8 van de considerans en de artikelen 10 en 12, lid 1, sub c, en lid 2, van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve-afnameovereenkomsten (PB L 173, blz. 5), en de artikelen 4, sub a, en 5 van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336, blz. 21) — Exclusieve-distributieovereenkomst voor brandstoffen tussen een leverancier en een exploitant van een tankstation — Vereiste dat de leverancier eigenaar van de grond en de installaties van het tankstation is of toereikendheid van andere rechtstitels op grond waarvan hij gerechtigd is het tankstation te verhuren aan een wederverkoper die eigenaar van de grond daarvan is — Beperking van de vrijheid van de wederverkoper om zijn verkoopprijs te bepalen

Dictum

1)

Artikel 12, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve-afnameovereenkomsten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1582/97 van de Commissie van 30 juli 1997, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling voor de toepassing van de uitzondering waarin zij voorzag, niet de voorwaarde stelde dat de toeleverancier eigenaar was van de grond waarop hij het tankstation had gebouwd dat hij aan de wederverkoper verhuurde.

2)

Artikel 5, sub a, van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling voor de toepassing van de uitzondering waarin zij voorziet, de voorwaarde stelt dat de leverancier eigenaar is zowel van het tankstation dat hij aan de wederverkoper verhuurt als van de grond waarop dit is gebouwd of, indien hij niet de eigenaar is, dat hij deze goederen huurt van derden die niet met de wederverkoper verbonden zijn.

3)

Contractclausules inzake de detailhandelsprijs, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, kunnen in aanmerking komen voor de groepsvrijstelling krachtens verordening nr. 1984/83, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1582/97, en verordening nr. 2790/1999 indien de leverancier enkel een maximumprijs oplegt of een verkoopprijs aanbeveelt en indien de wederverkoper derhalve over een werkelijke mogelijkheid beschikt om de detailhandelsprijs te bepalen. Dergelijke clausules kunnen daarentegen niet voor die vrijstellingen in aanmerking komen indien zij, rechtstreeks of op indirecte of verkapte wijze, leiden tot vaststelling van de detailhandelsprijs of tot oplegging van de minimumverkoopprijs door de leverancier. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of de wederverkoper dergelijke verplichtingen moet nakomen, waarbij hij rekening moet houden met alle contractuele verplichtingen, gezien in hun economische en juridische context, en met het gedrag van de partijen in het hoofdgeding.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — België) — VTB-VAB NV (C-261/07), Galatea BVBA (C-299/07)/Total Belgium NV (C-261/07), Sanoma Magazines Belgium NV (C-299/07)

(Gevoegde zaken C-261/07 en C-299/07) (1)

(Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Nationale regeling die gezamenlijke aanbiedingen aan consumenten verbiedt)

2009/C 141/05

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel te Antwerpen

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: VTB-VAB NV (C-261/07), Galatea BVBA (C-299/07),

Verwerende partijen: Total Belgium NV (C-261/07), Sanoma Magazines Belgium NV (C-299/07)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van Koophandel te Antwerpen — Uitlegging van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22) — Nationale regeling die gezamenlijk aanbod aan consumenten verbiedt

Dictum

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), dient aldus te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in de hoofdgedingen, die, behoudens bepaalde uitzonderingen, elk gezamenlijk aanbod van een verkoper aan een consument verbiedt, ongeacht de specifieke omstandigheden van het concrete geval.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/4


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-287/07) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/17/EG - Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten - Onjuiste of onvolledige uitvoering - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 141/06

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky, D. Kukovec en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: D. Haven en J.-C. Halleux, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134, blz. 1)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om op volledige en correcte wijze uitvoering te geven aan artikel 1, leden 2, sub b, c, tweede alinea, en d, en 13, tweede alinea, artikel 14, lid 4, artikel 17, lid 10, sub a en c, artikel 34, lid 8, artikel 36, lid 2, artikel 39, lid 2, artikel 45, leden 1 en 3, sub a en c, artikel 48, leden 1 tot en met 4 en 6, sub c, artikel 49, leden 2, tweede streepje, en 3 tot en met 5, artikel 50, lid 1, eerste alinea, sub c, artikel 52, lid 1, artikel 57, leden 1, tweede alinea, sub d en e, en 3, eerste zin, en artikel 65, lid 2, van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, en

door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de artikelen 9, 34, lid 2, 52, lid 3, en 57, lid 3, tweede zin, van richtlijn 2004/17,

is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-292/07) (1)

(Niet-nakoming - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2004/18/EG - Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten - Onjuiste of onvolledige omzetting - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 141/07

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky, D. Kukovec en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: D. Haven en J.-C. Halleux, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven of om op volledige en/of correcte wijze uitvoering te geven aan artikel 1, lid 2, sub b, juncto bijlage I, en aan artikel 9, leden 1, tweede zin, en 8, sub a, i) en iii), artikel 23, lid 2, artikel 30, leden 2 tot en met 4, artikel 31, lid 1, sub c, artikel 38, lid 1, artikel 43, eerste alinea, sub d, artikel 44, leden 2, tweede alinea, 3 en 4, artikel 46, eerste alinea, artikel 48, lid 2, sub f, artikel 55, leden 1, tweede alinea, sub d en e, en 3, artikel 67, lid 2, tweede en derde alinea, artikel 68, sub a, eerste alinea, artikel 72 en artikel 74, lid 1, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2083/2005 van de Commissie van 19 december 2005, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-331/07) (1)

(Niet-nakoming - Wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen - Verordening (EG) nr. 882/2004 - Onvoldoende personeel verbonden aan diensten belast met veterinaire controles)

2009/C 141/08

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en F. Erlbacher, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: S. Charitaki en I. Chalkias, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165, blz. 1) — Onvoldoende personeel verbonden aan diensten belast met veterinaire controles

Dictum

1)

Door niet de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voorzien in het tekort aan personeel verbonden aan de diensten belast met de veterinaire controles in Griekenland, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 2, sub c, van verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio — Italië) — A. Menarini Industrie Farmaceutiche Riunite Srl, FIRMA Srl, Laboratori Guidotti SpA, Istituto Lusofarmaco d'Italia SpA, Malesi Istituto Farmacobiologico SpA, Menarini International Operations Luxembourg SA (C-352/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Sanofi Aventis SpA, Sanofi Aventis SpA (C-353/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), IFB Stroder Srl (C-354/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Schering Plough SpA (C-355/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Baxter SpA, Bayer SpA (C-356/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute, Simesa SpA (C-365/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Merck Sharp & Dohme (Italia) SpA, Abbott SpA (C-366/07)/Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Baxter SpA (C-367/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), in tegenwoordigheid van: Merck Sharp & Dohme (Italia) SpA, en SALF SpA (C-400/07)/Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Ministero della Salute

(Gevoegde zaken C-352/07–C-356/07, C-365/07–C-367/07 en C-400/07) (1)

(Richtlijn 89/105/EEG - Doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Artikel 4 - Bevriezing van prijzen - Verlaging van prijzen)

2009/C 141/09

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: A. Menarini Industrie Farmaceutiche Riunite Srl, FIRMA Srl, Laboratori Guidotti SpA, Istituto Lusofarmaco d'Italia SpA, Malesi Istituto Farmacobiologico SpA, Menarini International Operations Luxembourg SA (C-352/07), Sanofi Aventis SpA (C-353/07), IFB Stroder Srl (C-354/07), Schering Plough SpA (C-355/07), Bayer SpA (C-356/07), Simesa SpA (C-365/07), Abbott SpA (C-366/07), Baxter SpA (C-367/07), SALF SpA (C-400/07)

Verwerende partijen: Ministero della Salute, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio — Uitlegging van artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40, blz. 8) — Prijsblokkering voor geneesmiddelen — Modaliteiten van een eventuele prijsverlaging

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg, moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, mits aan de in die bepaling gestelde vereisten wordt voldaan, algemeen geldende maatregelen mogen vaststellen die bestaan in verlaging van de prijzen van alle geneesmiddelen of van bepaalde categorieën geneesmiddelen, ook al worden die maatregelen niet voorafgegaan door een bevriezing van die prijzen.

2)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/105 moet aldus worden uitgelegd dat, mits aan de in die bepaling gestelde vereisten wordt voldaan, meerdere malen per jaar, en gedurende meerdere jaren, maatregelen tot verlaging van de prijzen van alle geneesmiddelen of van bepaalde categorieën geneesmiddelen kunnen worden vastgesteld.

3)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/105 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat maatregelen ter controle van de prijzen van alle geneesmiddelen of van bepaalde categorieën geneesmiddelen worden vastgesteld op basis van uitgavenramingen, mits aan de in die bepaling gestelde vereisten wordt voldaan en die ramingen steunen op objectieve en verifieerbare gegevens.

4)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 89/105 moet aldus worden uitgelegd dat het aan de lidstaten staat om, met inachtneming van de door die richtlijn nagestreefde doelstelling van doorzichtigheid en de in dat artikel gestelde vereisten, de criteria vast te stellen op grond waarvan de in dat artikel bedoelde controle van de macro-economische omstandigheden moet plaatsvinden, en dat die criteria kunnen zijn uitsluitend de uitgaven voor geneesmiddelen, de uitgaven voor de gezondheidszorg in hun geheel of ook andere soorten uitgaven.

5)

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 89/105 moet aldus worden uitgelegd:

dat de lidstaten voor een onderneming die wordt geraakt door een maatregel tot bevriezing of verlaging van de prijzen van alle geneesmiddelen of van bepaalde categorieën geneesmiddelen, steeds moeten voorzien in de mogelijkheid om te verzoeken om een afwijking van de krachtens die maatregelen voorgeschreven prijs;

dat zij zorg ervoor moeten dragen dat een met redenen omkleed besluit over een dergelijk verzoek wordt genomen, en

dat de concrete participatie van de betrokken onderneming erin bestaat dat zij haar verzoek om een afwijking naar behoren met bijzondere redenen omkleedt en voorts gedetailleerde aanvullende inlichtingen verstrekt wanneer de bij haar aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.

PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 23 april 2009 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk] — TNT Post UK Ltd, The Queen/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-357/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Vrijstellingen - Artikel 13, A, lid 1, sub a - Door openbare postdiensten verrichte prestaties)

2009/C 141/10

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TNT Post UK Ltd, The Queen

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

In tegenwoordigheid van: Royal Mail Group Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Uitlegging van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang — Door openbare postdiensten verrichte diensten — Begrip „openbare postdiensten” — Commerciële vennootschap die postdiensten verricht daaronder begrepen

Dictum

1)

Het begrip „openbare postdiensten” van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op — openbare dan wel particuliere — dienstverleners die de verplichting op zich nemen, in een lidstaat de gehele universele postdienst, zoals deze dienst is gedefinieerd in artikel 3 van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002, of een deel daarvan, te verzekeren.

2)

De vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is van toepassing op diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen, met uitzondering van personenvervoer en telecommunicatiediensten, die de openbare postdiensten als zodanig verrichten, te weten in hun hoedanigheid van exploitant die de verplichting op zich neemt om in een lidstaat de gehele universele postdienst of een deel daarvan te verzekeren. Deze vrijstelling is niet van toepassing op diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen die worden verricht onder voorwaarden waarover individueel is onderhandeld.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/7


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 april 2009 — Mebrom NV/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-373/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Bescherming van ozonlaag - Invoer van methylbromide in Unie - Weigering om voor 2005 invoerquota toe te wijzen - Gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheid)

2009/C 141/11

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Mebrom NV (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: X. Lewis, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 22 mei 2007, Mebrom/Commissie (T-216/05), waarbij het Gerecht ongegrond heeft verklaard een beroep tot nietigverklaring van beschikking A(05)4338-D/6176 van de Commissie van 11 april 2005, houdende weigering om aan rekwirante quota voor de invoer van methylbromide in de Europese Unie toe te wijzen, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 244, blz. 1) — Onjuiste toepassing van gemeenschapsrecht — Ontoereikende motivering — Schending van artikel 220 EG

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Mebrom NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis — Griekenland) — K. Angelidaki, A. Aivali, A. Vavouraki, Ch. Kaparou, M. Lioni, E. Makrygiannaki, E. Nisanaki, Ch. Panagioto, A. Pitsidianaki, M. Chalkiadaki, Ch. Chalkiadaki (C-378/07), Charikleia Giannoudi (C-379/07), Georgios Karabousanos, Sofoklis Michopoulos (C-380/07)/Nomarchiaki Aftodioikisi Rethymnis, Dimos Geropotamou

(Gevoegde zaken C-378/07–C-380/07 (1)

(Richtlijn 1999/70/EG - Clausules 5 en 8 van raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector - Eerste of enige overeenkomst - Opeenvolgende overeenkomsten - Gelijkwaardige wettelijke maatregel - Verlaging van algemeen niveau van bescherming van werknemers - Maatregelen ter voorkoming van misbruik - Sancties - Absoluut verbod in overheidssector om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd - Gevolgen van onjuiste uitvoering van richtlijn - Richtlijnconforme uitlegging)

2009/C 141/12

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Rethymnis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: K. Angelidaki, A. Aivali, A. Vavouraki, Ch. Kaparou, M. Lioni, E. Makrygiannaki, E. Nisanaki, Ch. Panagioto, A. Pitsidianaki, M. Chalkiadaki, Ch. Chalkiadaki (C-378/07), Charikleia Giannoudi (C-379/07), Georgios Karabousanos, Sofoklis Michopoulos (C-380/07)

Verwerende partijen: Nomarchiaki Aftodioikisi Rethymnis, Dimos Geropotamou

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Monomeles Protodikeio Rethymnis — Uitlegging van de clausules 5 en 8, punten 1 en 3, van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Verbod om een in schijn ter omzetting bedoelde nationale regeling vast te stellen, wanneer reeds een gelijkwaardige nationale regeling in de zin van clausule 5, punt 1, van de bijlage bij de richtlijn bestaat en de nieuwe regeling het niveau van de bescherming van werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst verlaagt

Dictum

1)

Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is gevoegd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzet dat een lidstaat een nationale regeling zoals presidentieel besluit 164/2004 houdende regelingen voor werknemers met overeenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector vaststelt die, om de bepalingen van richtlijn 1999/70 specifiek met betrekking tot de overheidssector in nationaal recht om te zetten, voorziet in de invoering van de in punt 1, sub a tot en met c, van die clausule genoemde maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, wanneer er in het interne recht reeds een „gelijkwaardige wettelijke maatregel” in de zin van die clausule, zoals artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920 betreffende de opzegging van de arbeidsovereenkomst van werknemers in de privésector, bestaat, wat de verwijzende rechter dient na te gaan, voor zover die regeling enerzijds geen afbreuk doet aan de werking van die gelijkwaardige wettelijke maatregel ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en anderzijds het gemeenschapsrecht en met name clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst in acht neemt.

2)

Clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, door de overheidsinstanties van de betrokken lidstaat aldus wordt toegepast dat de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector wordt geacht „om objectieve redenen” in de zin van die clausule gerechtvaardigd te zijn op de enkele grond dat die overeenkomsten zijn gebaseerd op wettelijke bepalingen die de vernieuwing ervan ter voorziening in bepaalde tijdelijke behoeften toestaat, terwijl het in werkelijkheid gaat om permanente en blijvende behoeften. Die clausule is daarentegen niet van toepassing op het sluiten van een eerste of enige arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd.

3)

Clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat de in die clausule bedoelde „verlaging” moet worden onderzocht ten aanzien van het in de betrokken lidstaat geldende algemene niveau van bescherming van zowel de werknemers die opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten, als de werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten.

4)

Clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling zoals presidentieel besluit 164/2004 die, anders dan een eerdere interne rechtsregel zoals artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920, enerzijds niet meer bepaalt dat in geval van misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector deze overeenkomsten als arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden geherkwalificeerd, of een aantal cumulatieve en beperkende voorwaarden verbindt aan deze herkwalificatie, en anderzijds de werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, uitsluit van de beschermende maatregelen waarin zij voorziet, wanneer dergelijke wijzigingen, wat de verwijzende rechter dient na te gaan, betrekking hebben op een kleine categorie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of worden gecompenseerd door de vaststelling van maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst.

De uitvoering van deze raamovereenkomst door een nationale regeling zoals presidentieel besluit 164/2004 mag echter niet tot gevolg hebben dat de bescherming die de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voorheen in de interne rechtsorde genoten, beneden het niveau komt te liggen van de minimale beschermende maatregelen waarin deze raamovereenkomst voorziet. De inachtneming van clausule 5, punt 1, van deze raamovereenkomst eist inzonderheid dat een dergelijke regeling met betrekking tot misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd maatregelen oplegt die dergelijk misbruik daadwerkelijk voorkomen en voorziet in sancties die effectief en afschrikkend genoeg zijn om te waarborgen dat die preventieve maatregelen hun volle uitwerking krijgen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld.

5)

In omstandigheden als die in de hoofdgedingen moet de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat, wanneer de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat andere maatregelen bevat waarmee in de betrokken sector misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst daadwerkelijk kan worden voorkomen en in voorkomend geval kan worden bestraft, deze raamovereenkomst niet in de weg staat aan de toepassing van een nationale rechtsregel die alleen in de overheidssector absoluut verbiedt dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die misbruik opleveren omdat zij zijn gesloten om in permanente en blijvende behoeften van de werkgever te voorzien, in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden omgezet. Het staat echter aan de verwijzende rechter om te beoordelen in hoeverre de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke toepassing van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een maatregel maken die misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door de overheid op adequate wijze kan voorkomen en in voorkomend geval kan bestraffen.

Aangezien clausule 5, punt 1, van deze raamovereenkomst niet van toepassing is op werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, legt deze bepaling de lidstaten niet de verplichting op om te voorzien in sancties voor het geval dat een dergelijke overeenkomst in werkelijkheid is gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften van de werkgever.

6)

De verwijzende rechter dient aan de relevante bepalingen van het interne recht zoveel mogelijk een uitlegging te geven die in overeenstemming is met de clausules 5, punt 1, en 8, punt 3, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en dient in het kader daarvan uit te maken of een „gelijkwaardige wettelijke maatregel” in de zin van eerstgenoemde clausule, zoals artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920, in de hoofdgedingen moet worden toegepast in de plaats van sommige andere bepalingen van het interne recht.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d’appello di Milano — Italië) — Marco Gambazzi/DaimlerChrysler Canada Inc., CIBC Mellon Trust Company

(Zaak C-394/07) (1)

(Executieverdrag - Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen - Gronden voor weigering - Schending van openbare orde van aangezochte staat - Uitsluiting van verweerder van procedure voor gerecht van staat van herkomst wegens niet-uitvoering van rechterlijk bevel)

2009/C 141/13

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d’appello di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Marco Gambazzi

Verwerende partijen: DaimlerChrysler Canada Inc., CIBC Mellon Trust Company

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte d'appello di Milano — Uitlegging van de artikelen 26 en 27, punt 1, Executieverdrag — Beslissing waarvan de erkenning in strijd is met de openbare orde van de aangezochte staat — Beslissing waarbij een partij wordt verhinderd zich te verdedigen („debarment”) wegens niet-inachtneming van een rechterlijk bevel

Dictum

Artikel 27, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, dient te worden uitgelegd als volgt:

de rechter van de aangezochte staat kan, gelet op de openbare-ordeclausule van dit artikel, rekening houden met het feit dat de rechter van de staat van herkomst op de vordering van de verzoeker heeft beslist zonder de verweerder te horen, die regelmatig voor hem is verschenen, maar bij beschikking van de procedure is uitgesloten omdat hij niet de verplichtingen is nagekomen die bij een eerdere beschikking in het kader van dezelfde procedure zijn opgelegd, wanneer hij na een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle omstandigheden tot de conclusie komt dat deze uitsluiting een kennelijke en buitensporige schending vormde van het recht van de verweerder om te worden gehoord.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-406/07) (1)

(Niet-nakoming - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal - Directe belastingen - Belasting op dividenden uit vennootschapsaandelen - Tarief van belasting op personenvennootschappen)

2009/C 141/14

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Triantafyllou, gemachtigde)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos, M. Tassopoulou en I. Pouli, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 56 EG — Nationale regeling die voorziet in een belastingvrijstelling voor dividenden uitgekeerd door nationale vennootschappen, met uitsluiting van dividenden uitgekeerd door vennootschappen die in een andere lidstaat zijn gevestigd

Dictum

1)

Met de toepassing van een minder gunstige belastingregeling op buitenlandse dividenden dan op binnenlandse dividenden is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 43 EG en 56 EG alsmede krachtens de daarmee overeenstemmende bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, namelijk de artikelen 31 en 40 ervan.

Met de handhaving van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (wet 2238/1994, zoals gewijzigd bij wet 3296/2004), dat buitenlandse personenvennootschappen in Griekenland zwaarder belast dan nationale personenvennootschappen, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 43 EG en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Nocera Inferiore — Italië) — Lodato Gennaro & C. SpA/Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), SCCI

(Zaak C-415/07) (1)

(Werkgelegenheidssteun - Richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun - Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen - Verordening (EG) nr. 2204/2002 - Begrip „scheppen van werkgelegenheid” - Berekening van toename van aantal arbeidsplaatsen)

2009/C 141/15

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Nocera Inferiore

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lodato Gennaro & C. SpA

Verwerende partijen: Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), SCCI

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale ordinario di Nocera Inferiore — Uitlegging van verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (PB L 337, blz. 3) — Nagaan of de voorwaarden voor het verkrijgen van steun zijn vervuld — Nagaan of het aantal arbeidsplaatsen is toegenomen — Wijze van berekening

Dictum

Om na te gaan of het aantal arbeidsplaatsen is toegenomen, moeten de richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun aldus worden uitgelegd dat het gemiddelde aantal jaararbeidseenheden in het jaar vóór de indienstneming moet worden vergeleken met het gemiddelde aantal jaararbeidseenheden in het jaar na de indienstneming.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Vestre Landsret — Denemarken) — Strafzaak tegen Frede Damgaard

(Zaak C-421/07) (1)

(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2001/83/EG - Begrip „reclame” - Verspreiding van informatie over geneesmiddel door derde op diens eigen initiatief)

2009/C 141/16

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partij in de strafzaak

Frede Damgaard

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Vestre Landsret — Uitlegging van artikel 86 van richtlijn 2001/83/CE van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67) — Begrip reclame — Verspreiding van informatie over een geneesmiddel door een derde die op eigen initiatief en volledig onafhankelijk van de verkoper en de fabrikant handelt

Dictum

Artikel 86 van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat de verspreiding door een derde van informatie over een geneesmiddel, met name over de therapeutische of profylactische werking ervan, kan worden aangemerkt als reclame in de zin van dit artikel, indien deze derde op eigen initiatief handelt en feitelijk en rechtens volledig onafhankelijk is van de fabrikant of de verkoper van dat geneesmiddel. Het staat aan de nationale rechter, te bepalen of deze verspreiding een vorm van colportage, marktverkenning of stimulering vormt die is bedoeld ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het verbruik van geneesmiddelen.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 — AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-425/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Afwijzing van klacht door Commissie - Aanzienlijke verstoringen van gemeenschappelijke markt - Ontbreken van gemeenschapsbelang)

2009/C 141/17

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE (vertegenwoordiger: T. Asprogerakas Grivas, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en T. Christoforou, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 12 juli 2007, AEPI/Commissie (T-229/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 april 2005 houdende afwijzing van verzoeksters klacht betreffende een vermeende inbreuk op de artikelen 81 en/of 82 EG door de instellingen voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten ERATO, APOLLON en GRAMMO, die onredelijke tarieven toepassen voor de vergoeding van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van materiële dragers van muziek door radio- en televisiestations

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2009 — Bouygues SA, Bouygues Télécom SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek, Orange Frankrijk SA, Société française du radiotéléphone — SFR

(Zaak C-431/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Artikel 88, lid 2, EG - Voorwaarden voor inleiding van formele onderzoeksprocedure - Ernstige moeilijkheden - Criteria voor staatssteun - Staatsmiddelen - Discriminatieverbod)

2009/C 141/18

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Bouygues SA, Bouygues Télécom SA (vertegenwoordigers: F. Sureau, D. Théophile, S. Perrotet, A. Bénabent, J. Vogel en L. Vogel, avocats)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Giolito, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, O. Christmann en A.-L. Vendrolini, gemachtigden, Orange Frankrijk SA (vertegenwoordigers: S. Hautbourg, S. Quesson en L. Olza Moreno, avocats), Société française du radiotéléphone — SFR (vertegenwoordigers: A. Vincent, avocat, en C. Vajda, QC)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 4 juli 2007, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie (T-475/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van rekwirantes tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 20 juli 2004 (staatssteun NN 42/2004 — Frankrijk) betreffende wijziging van door Orange en SFR voor UMTS-licenties te betalen vergoedingen (Universal Mobile Telecommunications System) — Staatssteun — Voorwaarden voor inleiding van formele onderzoeksprocedure uit hoofde van artikel 88, lid 2, EG — Criteria voor vaststelling of er sprake is van staatssteun — Begrippen staatsmiddelen, concurrentievoordeel en non-discriminatie

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bouygues SA en Bouygues Télécom SA worden verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz — Oostenrijk) — Veli Elshani/Hauptzollamt Linz

(Zaak C-459/07) (1)

(Communautair douanewetboek - Artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d - Ontstaan van douaneschuld - Op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen - Inbeslagneming en verbeurdverklaring - Tenietgaan van douaneschuld - Tijdstip waarop inbeslagneming moet plaatsvinden)

2009/C 141/19

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Veli Elshani

Verwerende partij: Hauptzollamt Linz

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz — Uitlegging van de artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek — Tenietgaan van de douaneschuld bij de inbeslagneming van goederen op het ogenblik waarop deze op onregelmatige wijze worden binnengebracht — Inbeslagneming van goederen in de lidstaat van bestemming — Onttrekking van goederen — Tijdstip waarop de schuld tenietgaat

Dictum

1)

De artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, moeten aldus worden uitgelegd dat de inbeslagneming van op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen slechts tot het tenietgaan van de douaneschuld leidt indien zij plaatsvindt voordat die goederen het eerste douanekantoor in dat gebied zijn gepasseerd.

2)

De tweede vraag behoeft niet te worden beantwoord.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Sandra Puffer/Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Linz

(Zaak C-460/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 17, leden 2 en 6 - Recht op aftrek van voorbelasting - Kosten voor oprichting van tot bedrijf van belastingplichtige behorend gebouw - Artikel 6, lid 2 - Gebruik van deel van gebouw voor privédoeleinden - Financieel voordeel ten opzichte van niet-belastingplichtigen - Gelijke behandeling - Staatssteun in zin van artikel 87 EG - Uitsluiting van recht op aftrek)

2009/C 141/20

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sandra Puffer

Verwerende partij: Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Linz

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van artikel 87 EG en artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Aftrek van de voorbelasting betaald voor de oprichting van een gebouw dat hoofdzakelijk voor persoonlijke bewoning wordt gebruikt en dat voor het overige is bestemd voor belastbare verhuur — Nationale regeling volgens welke het gebruik voor persoonlijke bewoning een vrijgestelde handeling vormt en die, in de versie van toepassing op de datum van inwerkingtreding van de richtlijn, het recht op aftrek van voorbelasting uitsluit voor dat gedeelte van het gebouw dat de belastingplichtige gebruikt voor persoonlijke bewoning — Geldigheid van richtlijn 77/388/EEG, inzonderheid artikel 17 daarvan, voor zover deze een fiscaal voordeel oplevert bij de aanschaffing van een woning door belastingplichtigen die deze woning ten minste minimaal bedrijfsmatig gebruiken, tegenover andere belastingplichtigen en onderdanen van andere lidstaten

Dictum

1)

De artikelen 17, lid 2, sub a, en 6, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zijn niet in strijd met het algemeen gemeenschapsrechtelijk gelijkheidsbeginsel voor zover deze bepalingen, via de regeling van het recht op volledige en onmiddellijke aftrek van de voorbelasting over de bouw van een onroerend goed voor gemengd gebruik en de latere gespreide heffing van belasting over de toegevoegde waarde over het privégebruik van dit onroerend goed, belastingplichtigen een cashflowvoordeel kunnen verschaffen in vergelijking met niet-belastingplichtigen en belastingplichtigen die hun onroerend goed uitsluitend als privéwoning gebruiken.

2)

Artikel 87, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale maatregel tot uitvoering van artikel 17, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388) waarbij het recht op aftrek van de voorbelasting wordt beperkt tot belastingplichtigen die belaste handelingen verrichten, met uitsluiting van belastingplichtigen die alleen vrijgestelde handelingen verrichten, voor zover deze nationale maatregel alleen aan belastingplichtigen die belaste handelingen verrichten, een cashflowvoordeel kan verschaffen.

3)

Artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat de daarin voorziene afwijking niet geldt voor een nationale bepaling die wijziging brengt in een ten tijde van de inwerkingtreding van deze richtlijn bestaande wettelijke regeling, die uitgaat van een hoofdgedachte die verschilt van die van de vroegere wettelijke regeling en die nieuwe procedures invoert. In dit opzicht is het van geen belang dat de nationale wetgever de vroegere nationale wettelijke regeling heeft gewijzigd op basis van een juiste dan wel een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht. Het antwoord op de vraag of een dergelijke wijziging in een nationale bepaling, wat de toepasselijkheid van artikel 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) betreft, ook gevolgen heeft voor een andere nationale bepaling, hangt ervan af of deze nationale bepalingen onderling verbonden zijn dan wel los van elkaar bestaan, hetgeen de nationale rechter dient te bepalen.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Bergamo — Italië) — Luigi Scarpelli/NEOS Banca SpA

(Zaak C-509/07) (1)

(Richtlijn 87/102/EEG - Bescherming van consument - Consumentenkrediet - Niet-uitvoering van verkoopovereenkomst)

2009/C 141/21

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Bergamo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Luigi Scarpelli

Verwerende partij: NEOS Banca SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Bergamo — Uitlegging van artikel 11, lid 2, van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 42, blz. 48) — Consumentenkrediet — Recht van de consument om rechten te doen gelden jegens de kredietgever in geval van niet-uitvoering van de overeenkomst betreffende de verkoop van door het krediet gefinancierde goederen

Dictum

Artikel 11, lid 2, van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als die in het hoofdgeding het bestaan van een overeenkomst tussen de kredietgever en de leverancier op grond waarvan een krediet aan de klanten van deze leverancier uitsluitend door die kredietgever wordt verstrekt, geen noodzakelijke voorwaarde is voor het recht van die klanten om op te treden tegen de kredietgever wanneer de leverancier zijn verplichtingen niet nakomt, met het oog op de ontbinding van de kredietovereenkomst en de daaruit voortvloeiende terugbetaling van de aan de kredietgever betaalde bedragen.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A

(Zaak C-523/07) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Materiële werkingssfeer - Begrip „burgerlijke zaken” - Beslissing inzake ondertoezichtstelling en plaatsing van kinderen buiten eigen gezin - Gewone verblijfplaats van kind - Bewarende maatregelen - Bevoegdheid)

2009/C 141/22

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, sub d, 8, lid 1, 13, lid 1, en 20, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Tenuitvoerlegging van één enkele beslissing betreffende de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing buiten zijn eigen gezin van een kind, die is genomen op grond van publiekrechtelijke maatregelen inzake de kinderbescherming — Situatie van een kind met een vaste woonplaats in een lidstaat, dat evenwel in een andere lidstaat zonder vaste woonplaats verblijft

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat een beslissing waarbij de onmiddellijke ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten zijn eigen gezin worden gelast, onder het begrip „burgerlijke zaken” in de zin van deze bepaling valt wanneer deze beslissing is genomen op grond van de publiekrechtelijke regels inzake kinderbescherming.

2)

Het begrip „gewone verblijfplaats” in de zin van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Het staat aan de nationale rechter om de gewone verblijfplaats van het kind te bepalen, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.

3)

Een nationaal gerecht kan krachtens artikel 20 van verordening nr. 2201/2003 een bewarende maatregel, zoals de ondertoezichtstelling van kinderen, gelasten indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

deze maatregel moet spoedeisend zijn;

zij moet worden genomen jegens personen die zich in de betrokken lidstaat bevinden, en

zij moet voorlopig zijn.

De uitvoering van die maatregel en de bindendheid daarvan worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht. Na de uitvoering van de bewarende maatregel is het nationale gerecht niet gehouden om de zaak naar het bevoegde gerecht van een andere lidstaat te verwijzen. Het nationale gerecht dat voorlopige of bewarende maatregelen heeft uitgevoerd, moet echter het bevoegde gerecht van een andere lidstaat daarvan rechtstreeks of met behulp van de krachtens artikel 53 van verordening nr. 2201/2003 aangewezen centrale autoriteit in kennis stellen indien dit in het belang van het kind vereist is.

4)

In het geval dat het gerecht van een lidstaat in het geheel niet bevoegd is, moet het zich ambtshalve onbevoegd verklaren, zonder dat het verplicht is om de zaak naar een ander gerecht te verwijzen. Het nationale gerecht dat zich ambtshalve onbevoegd heeft verklaard, moet echter het bevoegde gerecht van een andere lidstaat daarvan rechtstreeks of met behulp van de krachtens artikel 53 van verordening nr. 2201/2003 aangewezen centrale autoriteit in kennis stellen indien dit in het belang van het kind vereist is.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/15


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Falco Privatstiftung, Thomas Rabitsch/Gisela Weller-Lindhorst

(Zaak C-533/07) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Bijzondere bevoegdheden - Artikel 5, punt 1, sub a en b, tweede streepje - Begrip „verstrekking van diensten” - Verlening van licentie op intellectuele eigendomsrechten)

2009/C 141/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Falco Privatstiftung, Thomas Rabitsch

Verwerende partij: Gisela Weller-Lindhorst

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 5, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) — Begrippen „verstrekking van diensten” en „plaats waar de diensten hadden moeten worden verricht” — Bevoegdheid van de rechter om kennis te nemen van een geschil betreffende de betaling van vergoedingen voor een licentie voor de exploitatie van een muziekstuk

Dictum

1)

Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om tegen vergoeding gebruik te maken van dat recht, geen overeenkomst voor de verstrekking van diensten is in de zin van deze bepaling.

2)

Ter bepaling van het gerecht dat krachtens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2010 bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot betaling van een licentievergoeding op grond van een overeenkomst waarmee de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om gebruik te maken van dat recht, moet verder worden uitgegaan van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof over artikel 5, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu — Polen) — Uwe Rüffler/Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu

(Zaak C-544/07) (1)

(Artikel 18 EG - Wettelijke regeling inzake inkomstenbelasting - Vermindering van inkomstenbelasting in verband met in lidstaat van belastingheffing betaalde ziekteverzekeringspremies - Weigering van vermindering in verband met in andere lidstaten betaalde premies)

2009/C 141/24

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Uwe Rüffler

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej we Wrocławiu Ośrodek Zamiejscowy w Wałbrzychu

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) — Uitlegging van artikel 12, eerste alinea, EG en artikel 39, leden 1 en 2, EG — Nationale wettelijke regeling inzake inkomstenbelasting waarbij de mogelijkheid om ziekteverzekeringspremies van de belasting af te trekken tot in de betrokken lidstaat betaalde premies wordt beperkt

Dictum

Artikel 18, lid 1, EG staat in de weg aan een regeling van een lidstaat, volgens welke de betaalde ziekteverzekeringspremies slechts in mindering mogen worden gebracht op de inkomstenbelasting indien deze premies in deze lidstaat op basis van nationaal recht werden betaald, en waardoor de toekenning van een dergelijk belastingvoordeel wordt geweigerd wanneer de premies die kunnen worden afgetrokken van de in deze lidstaat verschuldigde inkomstenbelasting, worden betaald in het kader van een wettelijk ziekteverzekeringsstelsel van een andere lidstaat.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/16


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Copad SA/Christian Dior couture SA, Vincent Gladel, in zijn hoedanigheid van gerechtelijk bewindvoerder van Société industrielle lingerie (SIL), Société industrielle lingerie (SIL)

(Zaak C-59/08) (1)

(Richtlijn 89/104/EEG - Merkenrecht - Uitputting van rechten van merkhouder - Licentieovereenkomst - Verkoop van met merk voorziene waren in strijd met bepaling van licentieovereenkomst - Ontbreken van toestemming van merkhouder - Verkoop aan discounters - Afbreuk aan reputatie van merk)

2009/C 141/25

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Copad SA

Verwerende partijen: Christian Dior couture SA, Vincent Gladel, in zijn hoedanigheid van gerechtelijk bewindvoerder van Société industrielle lingerie (SIL), Société industrielle lingerie (SIL)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de Cassation (Frankrijk) — Uitlegging van de artikelen 5, 7 en 8, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) — Begrip uitputting van de rechten van de merkhouder — Verkoop van gemerkte waren door de licentiehouder in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die bepaalde verkoopmodaliteiten verbiedt — Verkoop aan groothandelaren en discounters — Afbreuk aan het prestige van het merk — Ontbreken van toestemming van de merkhouder

Dictum

1)

Artikel 8, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de aan een merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst die om prestigeredenen de verkoop aan discounters verbiedt van waren als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, voor zover vaststaat dat, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, door deze niet-naleving de allure en het prestigieuze imago die deze waren een luxueuze uitstraling geven, worden aangetast.

2)

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder van het merk voorziene waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, indien vaststaat dat deze bepaling overeenkomt met een van de in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde bepalingen.

3)

Wanneer desalniettemin moet wordt geacht sprake te zijn van toestemming van de merkhouder wanneer de licentiehouder prestigieuze waren in de handel brengt en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst, kan de merkhouder enkel een dergelijke bepaling aanvoeren om zich te verzetten tegen een wederverkoop van deze waren op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, indien gelet op de omstandigheden van het concrete geval vaststaat dat een dergelijke wederverkoop afbreuk doet aan de reputatie van het merk.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/16


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nógrád Megyei Bíróság — Hongarije) — PARAT Automotive Cabrio Textiltetőket Gyártó kft/Adó- és Pénzügyi Ellenőrzési Hivatal Hatósági Főosztály Észak-magyarországi Kihelyezett Hatósági Osztály

(Zaak C-74/08) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Toetreding van nieuwe lidstaat - Belasting over gesubsidieerde aankoop van kapitaalgoederen - Recht op aftrek - Uitsluitingen waarin nationale regeling op tijdstip van inwerkingtreding van Zesde richtlijn voorzag - Bevoegdheid van lidstaten om uitsluitingen te handhaven)

2009/C 141/26

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Nógrád Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PARAT Automotive Cabrio Textiltetőket Gyártó kft

Verwerende partij: Adó- és Pénzügyi Ellenőrzési Hivatal Hatósági Főosztály Észak-magyarországi Kihelyezett Hatósági Osztály

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Nógrád Megyei Bíróság — Uitlegging van artikel 17 van Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Nationale regeling waarbij aftrekbaarheid van belasting over gesubsidieerde aankoop van kapitaalgoederen wordt beperkt tot niet-gesubsidieerde deel ervan

Dictum

1)

Artikel 17, leden 2 en 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling volgens welke in geval van een uit overheidsmiddelen gesubsidieerde aanschaf van goederen de daarover voldane belasting over de toegevoegde waarde slechts mag worden afgetrokken voor zover zij betrekking heeft op het niet-gesubsidieerde gedeelte van die aanschaf.

2)

Artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388) kent aan de belastingplichtigen rechten toe waarop deze zich voor de nationale rechter kunnen beroepen tegen een nationale regeling die onverenigbaar is met deze bepaling.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/17


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Thüringer Finanzgericht, Gotha — Duitsland) — Glückauf Brauerei GmbH/Hauptzollamt Erfurt

(Zaak C-83/08) (1)

(Harmonisatie van accijnsstructuur - Richtlijn 92/83/EEG - Artikel 4, lid 2 - Kleine brouwerij die juridisch en economisch onafhankelijk is van andere brouwerijen - Criteria van juridische en economische onafhankelijkheid - Mogelijkheid onder indirecte invloed te staan)

2009/C 141/27

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Thüringer Finanzgericht, Gotha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Glückauf Brauerei GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Erfurt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Thüringer Finanzgericht, Gotha (Duitsland) — Uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316, blz. 21) — Kwalificatie als „kleine zelfstandige brouwerij” met het oog op de toepassing van verlaagde accijnstarieven — Criterium van „economische onafhankelijkheid” — Brouwerij die wegens de deelnemingsverhoudingen en de verdeling van de stemrechten indirect invloed kan uitoefenen op twee andere brouwerijen

Dictum

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken, moet aldus worden uitgelegd dat een situatie die wordt gekenmerkt door het bestaan van structurele banden in termen van deelnemingen en stemrechten, waarbij uiteindelijk één enkele persoon, die in verschillende van de betrokken brouwerijen een bestuursfunctie uitoefent, ongeacht zijn daadwerkelijk gedrag, de totstandkoming van hun commerciële beslissingen kan beïnvloeden, uitsluit dat deze brouwerijen als onderling economisch onafhankelijk kunnen worden beschouwd.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/17


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Hauptzollamt Bremen/J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j.

(Zaak C-134/08) (1)

(Verordening (EG) nr. 2193/2003 - Aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit Verenigde Staten van Amerika - Werkingssfeer ratione temporis - Artikel 4, lid 2 - Producten die zijn uitgevoerd na inwerkingtreding van voornoemde verordening, maar waarvan kan worden aangetoond dat zij bij eerste toepassing van deze rechten reeds onderweg waren naar Gemeenschap - Toepassing)

2009/C 141/28

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hauptzollamt Bremen

Verwerende partij: J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 2193/2003 van de Raad van 8 december 2003 tot instelling van aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 328, blz. 3) — Toepassing van het aanvullende douanerecht op producten die uit de Verenigde Staten van Amerika naar de Gemeenschap zijn uitgevoerd na de inwerkingtreding van voornoemde verordening, maar waarvoor kan worden aangetoond dat zij op het ogenblik van de eerste toepassing van deze rechten reeds onderweg waren naar de Gemeenschap zonder dat de bestemming kon worden gewijzigd

Dictum

Artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 2193/2003 van de Raad van 8 december 2003 tot instelling van aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika, moet conform de formulering ervan worden uitgelegd, te weten dat het aanvullende douanerecht niet van toepassing is op producten waarvan kan worden aangetoond dat zij op de datum waarop deze verordening in werking treedt, reeds onderweg waren naar de Gemeenschap en waarvan de bestemming niet kan worden gewijzigd.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/18


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Karlsruhe — Duitsland) — Strafzaak tegen Rafet Kqiku

(Zaak C-139/08) (1)

(Visa, asiel en immigratie - Persoon met nationaliteit van derde land die houder is van Zwitserse verblijfstitel - Binnenkomst en verblijf op grondgebied van lidstaat met andere doelen dan doorreis - Geen visum)

2009/C 141/29

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Karlsruhe

Partij in de strafzaak

Rafet Kqiku

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Karlsruhe (Duitsland) — Uitlegging van de artikelen 1 en 2 van beschikking nr. 896/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door de lidstaten, met het oog op doorreis over hun grondgebied, van bepaalde door Zwitserland en Liechtenstein afgegeven verblijfstitels (PB L 167, blz. 8) — Mogelijkheid voor een onderdaan van de voormalige Statenunie van Servië en Montenegro, die in Zwitserland verblijft en houder is van een Zwitserse verblijfsvergunning van het type C, het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland om andere redenen dan doorreis binnen te komen en er gedurende een periode van twee dagen te verblijven zonder in het bezit te zijn van een visum

Dictum

Beschikking nr. 896/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 tot instelling van een vereenvoudigde regeling voor de controle van personen aan de buitengrenzen, gebaseerd op de eenzijdige erkenning door de lidstaten, met het oog op doorreis over hun grondgebied, van bepaalde door Zwitserland en Liechtenstein afgegeven verblijfstitels, moet in die zin worden uitgelegd dat de in de bijlage bij deze beschikking genoemde verblijfstitels die door de Zwitserse Bondsstaat en door het Vorstendom Liechtenstein worden afgegeven aan visumplichtige onderdanen van derde landen, alleen als gelijkwaardig aan een doorreisvisum worden beschouwd. Voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten met het oog op doorreis is voldoende dat de persoon op wie de beschikking van toepassing is, in het bezit is van een door de Zwitserse Bondsstaat of door het Vorstendom Liechtenstein afgegeven verblijfstitel die is vermeld in de bijlage bij die beschikking, wil hij voldoen aan de vereisten van de artikelen 1, lid 1, en 2 van verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/18


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 april 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Draka NK Cables Ltd, AB Sandvik International, VO Sembodja BV, Parc Healthcare International Ltd/Omnipol Ltd

(Zaak C-167/08) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 43, lid 1 - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen - Begrip „partij”)

2009/C 141/30

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Draka NK Cables Ltd, AB Sandvik International, VO Sembodja BV, Parc Healthcare International Ltd

Verwerende partij: Omnipol Ltd

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie van België — Uitlegging van artikel 43, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken („Brussel I”) (PB 2001, L 12, blz. 1) — Begrip partij — Door schuldeiser namens en voor rekening van zijn debiteur ingesteld rechtsmiddel — Beslissing op verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid

Dictum

Artikel 43, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een schuldeiser van een schuldenaar geen rechtsmiddel kan instellen tegen een beslissing op een verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij niet formeel als procespartij is opgetreden in het geding waarin een andere schuldeiser van die schuldenaar om die verklaring vroeg.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/19


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-321/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 141/31

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Wils en E. Adsera Ribera, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: B. Plaza Cruz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), is het Koninkrijk Spanje de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/19


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-401/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken - Artikel 11, lid 1, sub c - Opstelling van externe noodplannen voor buiten inrichtingen te nemen maatregelen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 141/32

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en A. Sipos, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordiger: E. Riedl, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 11, lid 1, sub c, van richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/105/EG (PB 1997, L 10, blz. 13) — Niet-opstelling van bepaalde externe noodplannen voor buiten inrichtingen te nemen maatregelen

Dictum

1)

Door niet voor alle inrichtingen die vallen onder artikel 9 van richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003, externe noodplannen te hebben opgesteld, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 11, lid 1, sub c, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/20


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 23 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-493/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/56/EG - Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 141/33

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Dimitriou en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: N. Dafniou, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310, blz. 1)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 19, eerste alinea, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.1.2009.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/20


Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Hasselt — België) — De Nationale Loterij NV/Customer Service Agency BVBA

(Zaak C-525/06) (1)

(Hoger beroep van vonnis houdende verzoek om prejudiciële beslissing - Rechter in hoger beroep doet hoofdgeding zelf af - Afdoening zonder beantwoording)

2009/C 141/34

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van Koophandel Hasselt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: De Nationale Loterij NV

Verwerende partij: Customer Service Agency BVBA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van Koophandel te Hasselt — Uitlegging van artikel 49 EG — Nationale loterij die op grondgebied van lidstaat wettelijk monopolie bezit dat beoogt gokverslaving in te perken maar die regelmatig reclame maakt voor deelname aan loterij — Nationale wettelijke regeling die verbod instelt op niet door nationale loterij goedgekeurde verkoop van formulieren voor groepsdeelname door andere ondernemingen met winstgevend doel

Dictum

Op het verzoek om een prejudiciële beslissing in zaak C-525/06 behoeft niet te worden geantwoord.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/20


Beschikking van het Hof van 20 januari 2009 — Mebrom NV/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-374/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Commissie - Zekere en reële schade - Onjuiste opvatting van feiten en van bewijzen - Bewijslast)

2009/C 141/35

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Mebrom NV (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: X. Lewis, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 22 mei 2007, Mebrom/Commissie (T-198/05), waarbij het Gerecht ongegrond heeft verklaard een beroep tot vergoeding van de schade die rekwirante zou hebben geleden doordat de Commissie, voor de maanden januari en februari 2005, geen stelsel heeft ingevoerd op grond waarvan rekwirante methylbromide in de Europese Unie kon invoeren, overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 244, blz. 1)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Mebrom NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/21


Beschikking van het Hof van 20 januari 2009 — Jörn Sack/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-38/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Bezoldiging - Niet-toepassing van voor hoofden van administratieve eenheid voorziene functievergoeding op juridisch adviseur in rang A*14 - Beginsel van gelijke behandeling)

2009/C 141/36

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Jörn Sack (vertegenwoordiger: D. Mahlo, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Wägenbaur en J. Currall, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 december 2007 in zaak T-66/05, Sack/Commissie, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot nietigverklaring van de besluiten betreffende de vaststelling van verzoekers maandsalaris over de maanden mei 2004 tot en met februari 2005, tot herberekening van dat salaris en een verzoek tot nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van verzoekers klacht — Niet-toepassing van de voor hoofden van een administratieve eenheid voorziene functievergoeding op een juridisch adviseur in rang A*14 van de juridische dienst van de Commissie die een werkgroep heeft gecoördineerd — Schending van het beginsel van gelijke behandeling

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

J. Sack draagt zijn eigen kosten en die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/21


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 5 maart 2009 — K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Natália Cristina Lopes de Almeida Cunha, Cláudia Couto Simões, Marly Lima Jatobá

(Zaak C-90/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CORPO LIVRE - Oppositie door houder van oudere nationale en internationale woordmerken LIVRE - Te late overlegging van bewijs van gebruik van oudere merken - Afwijzing van oppositie)

2009/C 141/37

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG (vertegenwoordiger: D. Spohn, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde), Natália Cristina Lopes de Almeida Cunha, Cláudia Couto Simões, Marly Lima Jatobá

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 december 2007 in zaak T-86/05, K & L Ruppert Stiftung/BHIM — Lopes de Almeida Cunha, Couto Simões, Lima Jatobá, waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep ingesteld door de houder van de nationale en internationale woordmerken „LIVRE” voor waren van klasse 25 en strekkende tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 december 2004 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van diens oppositie tegen de inschrijving als gemeenschapsmerk van het beeld „CORPO LIVRE” voor waren van de klassen 18 en 25 — Oppositieprocedure — Afwijzing van de oppositie op grond van het te laat overleggen van het bewijs van het gebruik van de oudere merken

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

K & L Ruppert Stiftung & Co. Handels-KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/22


Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2008 door Ammayappan Ayyanarsamy tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 1 april 2008 in zaak T-412/07, Ammayappan Ayyanarsamy/Commissie van de Europese Gemeenschappen en Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-251/08 P)

2009/C 141/38

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Ammayappan Ayyanarsamy (vertegenwoordiger: H. Kotzur, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Bondsrepubliek Duitsland

Bij beschikking van 17 maart 2009 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en Ayyanarsamy in zijn eigen kosten verwezen.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/22


Hogere voorziening ingesteld op 27 augustus 2008 door VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 25 juni 2008 in zaak T-185/08, VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-387/08 P)

2009/C 141/39

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH (vertegenwoordiger: C. Antweiler, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

VDH Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH hebben op 27 augustus 2008 bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 juni 2008 in zaak T-185/08, VDK Projektentwicklung GmbH en Edeka Handelsgesellschaft Rhein-Ruhr mbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. Rekwirantes worden vertegenwoordigd door C. Antweiler, Rechtsanwalt, Rotthege Wassermann & Partner, Postbus 20 06 69, DE-40103 Düsseldorf.

Het Hof van Justitie (Zevende kamer) heeft bij beschikking van 3 april 2009 de hogere voorziening afgewezen en beslist dat rekwirantes hun eigen kosten zullen dragen.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 19 maart 2009 — Pedro Manuel Roca Álvarez/Sesa Start España ETT SA

(Zaak C-104/09)

2009/C 141/40

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pedro Manuel Roca Álvarez

Verwerende partij: Sesa Start España ETT SA

Prejudiciële vraag

Schendt een nationale wet (meer bepaald artikel 37, lid 4, van het werknemersstatuut) die het recht op voedingsverlof met behoud van loon, in de vorm van een arbeidstijdverkorting met een half uur of een werkonderbreking van een uur, aaneengesloten of in twee keer op te nemen, op vrijwillige basis en ten laste van de werkgever, tot het kind negen maanden oud is, bij uitsluiting voorbehoudt aan de moeder die werkneemster in loondienst is, en dit recht niet mede toekent aan de vader die werknemer in loondienst is, het beginsel van gelijke behandeling dat elke discriminatie op grond van geslacht verbiedt, als neergelegd in artikel 13 EG en in richtlijn 76/207/EEG (1) van de Raad van 9 februari 1976 alsmede in richtlijn 2002/73 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden?


(1)  PB L 39, blz. 40.

(2)  PB L 269, blz. 25.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/22


Hogere voorziening ingesteld op 18 maart 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008 in gevoegde zaken T-211/04 en T-215/04, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-106/09 P)

2009/C 141/41

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, V. Di Bucci, N. Khan, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Koninkrijk Spanje

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie (gevoegde zaken T 211/04 en T 215/04), dat op 5 januari 2009 aan de Commissie is betekend, vernietigen;

de beroepen tot nietigverklaring van de Government of Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk verwerpen;

de Government of Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk verwijzen in de kosten;

of, subsidiair,

de zaken naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen voor een nieuw onderzoek; en

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd om de volgende redenen:

 

Het Gerecht heeft de betrekking tussen artikel 87, lid 1, EG en de bevoegdheid van de lidstaten op fiscaal gebied onjuist beoordeeld;

 

Het Gerecht heeft artikel 87, lid 1, EG onjuist uitgelegd en toegepast door een ongerechtvaardigde beperking met betrekking tot de beoordeling van verdachte staatssteunmaatregelen te stellen;

 

Het Gerecht heeft artikel 87, lid 1, EG onjuist uitgelegd en toegepast door een ongerechtvaardigde beperking te stellen aan de uitoefening van controlebevoegdheden met betrekking tot de bepaling van een algemeen of „gewoon” belastingstelsel;

 

Het Gerecht heeft artikel 87, lid 1, EG onjuist uitgelegd en toegepast waar het van oordeel was dat het algemene of „gewone” belastingstelsel kan volgen uit de toepassing van verschillende technieken op verschillende belastingplichtigen;

 

Het Gerecht heeft artikel 87, lid 1, EG onjuist uitgelegd en toegepast waar het van oordeel was dat de Commissie de algemene of „gewone” belastingregeling niet heeft bepaald en ook de vereiste beoordeling ten bewijze van het selectieve karakter van de betrokken maatregelen niet heeft verricht;

 

Het Gerecht heeft artikel 87, lid 1, EG onjuist uitgelegd en toegepast omdat het de drie in de litigieuze beschikking vastgestelde selectiviteitscriteria niet heeft onderzocht.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/23


Hogere voorziening ingesteld op 20 maart 2009 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer — uitgebreid) van 18 december 2008 in zaak T-211/04, Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-107/09 P)

2009/C 141/42

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en J.M Rodríguez Cárcamo, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Government of Gibraltar, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het bestreden arrest van het Gerecht in zijn geheel vernietigen en een nieuw arrest wijzen waarbij beschikking 2005/261/EG van de Commissie van 30 maart 2004 inzake de steunregeling die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen bij de hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar (1), rechtmatig wordt verklaard, en

verweerders in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Schending van artikel 299, lid 4, EG volgens de uitlegging die de rechtspraak van het Hof daaraan heeft gegeven. Het bestreden arrest houdt om te beginnen geen rekening met de juridische status van Gibraltar overeenkomstig de rechtspraak van het Hof (arresten van 23 september 2003 en 12 september 2006), omdat daarbij niet wordt verklaard dat Gibraltar bij het Verdrag van Utrecht van 1713 door de Spaanse Koning aan de Britse Kroon werd afgestaan, en omdat de omschrijving van die status op vele punten onjuist is. Verder maakt het ook inbreuk op artikel 299, lid 4, EG, voor zover het Gibraltar de mogelijkheid biedt zich op fiscaal gebied los te maken van het Verenigd Koninkrijk, wat betekent dat het Verenigd Koninkrijk de buitenlandse betrekkingen van Gibraltar op dat gebied niet meer behartigt waardoor Gibraltar de facto tot een nieuwe lidstaat op fiscaal gebied wordt.

2.

Schending van artikel 87, lid 1, EG omdat het Gerecht dit heeft uitgelegd op een wijze die de toepassing ervan door de Gemeenschap in de strijd tegen de door de OESO als belastingparadijzen aangemerkte landen belet. Gibraltar is een belastingparadijs volgens de OESO. Daar het bestreden arrest een vergelijking tussen de activiteit van ondernemingen in Gibraltar en die van ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk onmogelijk acht, gaat het in tegen de beginselen van deze organisatie, volgens welke maatregelen die in Gibraltar algemeen kunnen zijn, nadelig kunnen zijn voor haar lidstaten, waaronder zich het Verenigd Koninkrijk bevindt.

3.

Schending van het richtsnoer van de ECB van 16 juli 2004 in het kader van de toepassing van artikel 87, lid 1, EG. Het Europees Stelsel van centrale banken beschouwt Gibraltar, samen met 37 andere gebieden, als een offshore-economie die op het gebied van betalingsbalansstatistieken, internationale investeringspositie en internationale reserves verschilt van het Verenigd Koninkrijk. De analyse van het bestreden arrest dat een vergelijking tussen de activiteit van ondernemingen in Gibraltar en die van ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk belet, is in strijd met deze definitie die deze vergelijking wel mogelijk acht en leidt tot een toepassing van artikel 87, lid 1, EG, en dus tot een schending van een verbindend voorschrift van gemeenschapsrecht, zoals het richtsnoer van de ECB van 16 juli 2004.

4.

Inbreuk op artikel 87, lid 1, EG wegens schending van de voorwaarde dat het gaat om een steunmaatregel van „een staat of met staatsmiddelen bekostigd”. Aangezien Gibraltar overeenkomstig artikel 299, lid 4, EG een grondgebied is dat geen deel uitmaakt van een lidstaat, staat de vaststelling van het arrest dat dit referentiekader uitsluitend overeenkomt met de geografische grenzen van het grondgebied van Gibraltar, gelijk met de kwalificatie ervan als lidstaat, omdat anders nooit kan worden voldaan aan de voorwaarde dat het gaat om een steunmaatregel van „een staat of met staatsmiddelen bekostigd”.

5.

Schending van het discriminatieverbod omdat de Azoren-rechtspraak ongerechtvaardigd wordt toegepast op een situatie die verschilt van dat waarop voornoemd arrest betrekking heeft. Er zijn twee verschillen tussen de zaak Azoren en de zaak die in het bestreden arrest is onderzocht. Enerzijds zijn de Azoren een grondgebied van een lidstaat, wat bij Gibraltar niet het geval is, en anderzijds werd in de zaak Azoren een belastingverlaging van de vennootschapsbelasting onderzocht, terwijl het in het geval van Gibraltar gaat om een nieuw algemeen vennootschapsbelastingstelsel.

6.

Inbreuk op artikel 87, lid 1, EG, omdat volgens het bestreden arrest niet was voldaan aan de voorwaarden voor staatssteun vanuit het oogpunt van regionale selectiviteit. Het Koninkrijk Spanje stelt zich met name op het standpunt dat in het arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat daarbij de drie in het arrest Azoren gestelde voorwaarden met betrekking tot de politieke, procedurele en economische autonomie vervuld zijn geacht.

7.

Onjuiste rechtsopvatting wegens de weigering om de door het Koninkrijk Spanje in eerste aanleg gestelde vierde voorwaarde te beoordelen en toe te passen. Zelfs wanneer de drie voorwaarden van het arrest Azoren vervuld werden geacht, had een vierde harmonisatiecriterium in het kader van het nationale belastingstelsel van de lidstaat waarvan de maatregel afkomstig is, moeten worden verlangd.

8.

Inbreuk op artikel 87, lid 1, EG, omdat volgens het arrest niet was voldaan aan de voorwaarden voor staatssteun vanuit het oogpunt van materiële selectiviteit. Zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat Gibraltar een autonoom referentiekader is waarin wordt voldaan aan de voorwaarden van het arrest Azoren, heeft het arrest artikel 87, lid 1, EG geschonden bij het onderzoek van de materiële selectiviteit, omdat het Gerecht in zijn analyse er geen rekening mee heeft gehouden dat met de hervorming van de vennootschapsbelasting die Gibraltar wenst uit te voeren, een regeling wordt gecreëerd waarbij voor 28 798 van de 29 000 aldaar bestaande vennootschappen een nultarief kan gelden. Eerstgenoemde ondernemingen worden door de maatregel bijzonder bevoordeeld en het bestreden arrest heeft artikel 87, lid 1, EG geschonden omdat het dit niet heeft erkend. Anders dan in het arrest wordt gesteld, heeft de Commissie voorts wel degelijk het algemene belastingstelsel bepaald.

9.

Ontoereikende motivering van het bestreden arrest omdat daarbij de door het Koninkrijk Spanje aangevoerde vierde voorwaarde niet is onderzocht.

10.

Schending van het fundamentele recht op de beslechting van het geding binnen een redelijke termijn omdat deze procedure voor het Gerecht nagenoeg tweemaal zo lang heeft geduurd als een normale zaak zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging bestaat, en dit van wezenlijke invloed op het geding is.

11.

Schending van artikel 77, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht omdat de procedure, partijen gehoord, niet formeel is geschorst.


(1)  PB L 85, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 23 maart 2009 — Ker-Optika Bt./ÁNTSZ Dél-dunántúli Regionális Intézete

(Zaak C-108/09)

2009/C 141/43

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Baranya Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ker-Optika Bt.

Verwerende partij: ÁNTSZ Dél-dunántúli Regionális Intézete

Prejudiciële vragen

1)

Vormt het in de handel brengen van contactlenzen een medisch consult waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, zodat het niet valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (1)?

2)

Wanneer het in de handel brengen van contactlenzen geen medisch consult is waarbij een lichamelijk onderzoek van de patiënt vereist is, moet artikel 30 EG dan aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling op grond waarvan contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht?

3)

Verzet het in artikel 28 EG neergelegde beginsel van het vrije verkeer van goederen zich tegen de bepaling van Hongaars recht op grond waarvan contactlenzen uitsluitend in speciaalzaken voor medische hulpmiddelen mogen worden verkocht?


(1)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 23 maart 2009 — Deutsche Lufthansa AG/Gertraud Kumpan

(Zaak C-109/09)

2009/C 141/44

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesarbeitsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG

Verwerende partij: Gertraud Kumpan

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 1, artikel 2, lid 1, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 (1) tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en/of de algemene beginselen van gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan een op 1 januari 2001 van kracht geworden nationale wettelijke regeling die inhoudt dat zonder nadere voorwaarden arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden gesloten met werknemers, alleen omdat zij 58 jaar of ouder zijn?

2)

Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst, die is uitgevoerd bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (2), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die zonder nadere voorwaarden, zonder beperkingen in de tijd en zonder objectieve redenen een onbeperkt aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd toestaat, alleen omdat de werknemer bij de aanvang van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd 58 jaar of ouder is en er geen nauw zakelijk verband bestaat met een eerder aangegane arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met dezelfde werkgever?

3)

Indien de eerste en/of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet de nationale rechter de nationale wettelijke bepaling buiten toepassing laten?


(1)  PB L 303, blz. 16.

(2)  PB L 175, blz. 43.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Chebu/(Tsjechische Republiek) op 23 maart 2009 — Česká podnikatelská pojišt’ovna, a.s., Vienna Insurance Group/Michal Bílas

(Zaak C-111/09)

2009/C 141/45

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Okresní soud v Chebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Česká podnikatelská pojišt’ovna, a.s., Vienna Insurance Group

Verwerende partij: Michal Bílas

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 26 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) (hierna: „verordening”) aldus te worden uitgelegd dat een gerecht op grond daarvan zijn internationale bevoegdheid niet kan toetsen wanneer de verweerder voor hem verschijnt, ook al betreft het een zaak waarvoor de regels inzake verplichte rechtsmacht van afdeling 3 van de verordening gelden en is de vordering in strijd met die regels ingesteld?

2)

Kan de verweerder, door het feit dat hij verschijnt, het gerecht internationaal bevoegd maken in de zin van artikel 24 van de verordening, ook al gelden voor de procedure overigens de regels inzake verplichte rechtsmacht van afdeling 3 van de verordening en is de vordering in strijd met die regels ingesteld?

3)

Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord: kan het feit dat de verweerder verschijnt voor een gerecht dat op grond van de verordening overigens niet bevoegd is ter zake van verzekeringen, worden beschouwd als een overeenkomst tot aanwijzing van het bevoegde gerecht in de zin van artikel 13, punt 1, van de verordening?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 27 maart 2009 — Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V./Bezirksregierung Amsberg

(Zaak C-115/09)

2009/C 141/46

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen e.V.

Verwerende partij: Bezirksregierung Amsberg

Interveniënte: Trianel Kohlekraftwerk Lünen GmbH & Co. KG

Prejudiciële vragen

1)

Vereist artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG (1), ingelast bij richtlijn 2003/35/EG (2), dat niet-gouvernementele organisaties die toegang wensen tot de rechter van een lidstaat waarvan het bestuursprocesrecht het aanvoeren van een inbreuk op een recht als voorwaarde stelt, de schending van alle voor de goedkeuring van het voornemen beslissende milieubepalingen kunnen aanvoeren, dus ook bepalingen die uitsluitend zijn bedoeld om de belangen van het algemene publiek te dienen en niet althans mede ter bescherming van de rechtsbelangen van individuele personen?

2)

Voor het geval dat de eerste vraag niet zonder meer bevestigend kan worden beantwoord:

Vereist artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG, ingelast bij richtlijn 2003/35/EG, dat niet-gouvernementele organisaties die toegang wensen tot de rechter van een lidstaat waarvan het bestuursprocesrecht het aanvoeren van een inbreuk op een recht als voorwaarde stelt, de schending van voor de goedkeuring van het voornemen beslissende milieubepalingen kunnen aanvoeren, die rechtstreeks zijn gebaseerd op het gemeenschapsrecht of die communautaire milieubepalingen in nationaal recht omzetten, dus ook bepalingen die uitsluitend zijn bedoeld om de belangen van het algemene publiek te dienen en niet althans mede ter bescherming van de rechtsbelangen van individuele personen?

a)

Voor het geval dat de tweede vraag in principe bevestigend wordt beantwoord:

Moeten communautaire milieubepalingen aan bepaalde inhoudelijke eisen voldoen, voordat ertegen kan worden opgekomen?

b)

Voor het geval dat vraag 2 a) bevestigend wordt beantwoord:

Om welke inhoudelijke eisen (bijvoorbeeld rechtstreekse werking, beschermingsdoel, doelstelling) gaat het?

3)

Voor het geval dat de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Kan de niet-gouvernementele organisatie rechtstreeks op grond van de richtlijn aanspraak maken op een dergelijk, boven de vereisten van het nationale recht uitgaand recht op toegang tot de rechter?


(1)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).

(2)  Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad — Verklaring van de Commissie (PB L 156, blz. 17).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/26


Hogere voorziening ingesteld op 31 maart 2009 door Kronoply GmbH, voorheen Kronoply GmbH & Co.KG, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 januari 2009 in zaak T-162/06, Kronoply GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-117/09 P)

2009/C 141/47

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Kronoply GmbH, voorheen Kronoply GmbH & Co.KG (vertegenwoordigers: R. Nierer en L. Gordalla, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

1.

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (vijfde kamer) van 14 januari 2009 in zaak T-162/06.

2.

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 21 september 2005 betreffende de staatssteun nr. C 5/2004 (ex N 609/2003), waarbij de Commissie de steun die Duitsland ten gunste van rekwirante wil verlenen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart.

3.

Subsidiair bij 2, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht van eerste aanleg.

4.

Verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, de kosten van rekwirante daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Voorwerp van de onderhavige hogere voorziening is het arrest van het Gerecht van eerste aanleg waarbij is verworpen rekwirantes beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 21 september 2005 betreffende de staatssteun nr. C 5/2004 (ex N 609/2003), waarbij de Commissie de steun die Duitsland ten gunste van Kronoply GmbH & Co.KG wil verlenen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard. Volgens het bestreden arrest heeft de Commissie terecht geoordeeld dat de litigieuze steun van de ontvanger van de steun noch een tegenprestatie verlangde, noch een bijdrage tot een doel van gemeenschappelijk belang, en ging het dus om exploitatiesteun ter dekking van de lopende uitgaven. Naar het oordeel van het Gerecht is de litigieuze steun niet noodzakelijk, daar zij alleen gericht is op de bouw van een productielijn, die echter al het voorwerp was van een eerdere aanmelding, en daar het investeringsproject met de op grond van deze eerdere aanmelding toegekende steun reeds lang vóór de aanmelding van de litigieuze steun in volle omvang is uitgevoerd.

De hogere voorziening berust op het standpunt dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 87, lid 3, sub a en c, EG, de ter uitvoering daarvan uitgevaardigde richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen en de multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten van 1998. Daarmee heeft het Gerecht tevens het vertrouwensbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling geschonden.

Artikel 87, lid 3, sub a en c, EG is geschonden daar het criterium noodzaak respectievelijk stimulerend effect van de steun onjuist is uitgelegd en beoordeeld.

Wat de beoordeling van de noodzaak van de litigieuze steun betreft beperkt het Gerecht op ontoelaatbare wijze de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, EG, daar het ten onrechte ervan uitgaat dat een steunontvanger voor een investeringsproject slechts een keer steun kan aanmelden en iedere nieuwe aanmelding betrekking moet hebben op een nieuw investeringsproject. Het Gerecht is bovendien bij het onderzoek van de noodzaak van de steun uitgegaan van een tijdstip dat in de eerste plaats voor het investeringsbesluit van rekwirante volledig onbelangrijk was en in de tweede plaats door deze laatste niet kon worden beïnvloed. Het tijdstip dat voor de Commissie en het Gerecht bepalend is geweest is de dag waarop de litigieuze steun door de lidstaat bij de Commissie is aangemeld. Rekwirante heeft echter reeds met het verzoek om toekenning van steun dat zij bij de nationale autoriteiten heeft ingediend, alles gedaan wat noodzakelijk was en in haar macht lag om de noodzaak aan te tonen. Op het tijdstip waarop de aanmelding bij de Commissie plaatsvindt heeft rekwirante geen invloed. Deze opvatting van het Gerecht en van de Commissie zou logisch gezien ertoe leiden dat met betrekking tot een investeringsproject de noodzaak van steun steeds moet worden ontkend wanneer de Commissie haar beschikking over de al dan niet verenigbaarheid van de voorgenomen steun met de gemeenschappelijke markt eerst na voltooiing respectievelijk afsluiting van het investeringsproject geeft.

Voorts geeft rekwirante te kennen dat zij niet rechtstreeks kon opkomen tegen de beschikking van de Commissie over de aanvankelijk aangemelde steun. Wanneer de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart steun waarvan het bedrag niet overeenstemt met het door de steunontvanger bij de nationale autoriteiten aangevraagde bedrag, kan een beroep van de steunontvanger tegen de voor hem gunstige beschikking van de Commissie bij het Gerecht van eerste aanleg niet slagen. De tijdspanne tussen de eerste beschikking van de Commissie over de toekenning van de aanvankelijke steun en de aanmelding van de litigieuze steun valt derhalve te verklaren uit het feit dat rekwirante de naar haar oordeel toelaatbare rechtsmiddelen die zij kon aanwenden tegen de mededeling van de Commissie over de weigering van de wijziging van haar eerste goedkeuringsbeschikking, uitputte. Dat de Bondsrepubliek Duitsland de litigieuze steun dus pas na de voltooiing van het investeringsproject heeft aangemeld, houdt enkel verband met de omstandigheid dat de tussenstrijd over de inschaling van bovenvermelde mededeling van de Commissie heeft plaatsgevonden. Het argument dat het investeringsproject inmiddels is afgesloten kan dan ook niet als grondslag voor de beoordeling van de noodzaak dienen.

Wat het criterium stimulerend effect betreft, heeft het Gerecht het onderzoek van deze vraag uitdrukkelijk open gelaten. Ook indien, anders dan naar het oordeel van rekwirante het geval is, noodzaak en stimulerend effect als twee aparte voorwaarden voor de toekenning van steun worden beschouwd, zijn zij in casu beide vervuld.

Volgens punt 4.2, derde alinea, van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen is aan het criterium van het stimulerend effect voldaan indien de steunaanvraag vóór de aanvang van de uitvoering van de projecten wordt ingediend. Daarbij kan, zoals uiteengezet, enkel de steunaanvraag bij de nationale autoriteiten bepalend zijn. Rekwirante heeft haar aanvraag vóór de aanvang van de uitvoering ingediend en dit criterium derhalve vervuld. Het Gerecht heeft dit buiten beschouwing gelaten en dus niet alleen artikel 87 EG, maar ook de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen geschonden.

Het bestreden arrest druist ook in tegen de multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun en het beginsel van gelijke behandeling, doordat het Gerecht de inconsequente toepassing van de marktinschatting door de Commissie heeft aanvaard. Weliswaar heeft de Commissie in de aanmeldingsprocedure in verband met de aanmelding van de aanvankelijke steun te kennen gegeven dat zij de relevante productmarkt met een mededingingsfactor van 0,75 zou evalueren, maar zij heeft pas ongeveer drie weken later in een andere beschikking dezelfde relevante markt anders beoordeeld en een mededingingsfactor volgens de multisectorale kaderregeling van 1,0 gerechtvaardigd geacht. Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat de Commissie beschikt over een ruime beoordelingsmarge voor de economische beoordeling van een feitelijke situatie, is hieraan de beperking verbonden dat voor gelijke producten gelijke markten bestaan, inzonderheid wanneer de markten van dezelfde productgroep binnen een tijdvak van drie maanden worden beoordeeld.

Tot slot heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het rekwirantes argument dat binnen een tijdvak van 36 maanden na indiening van de aanvraag het investeringsproject moet worden uitgevoerd, volledig buiten beschouwing heeft gelaten. Indien rekwirante zich niet aan deze verplichting had gehouden, zou zij de volledige steun hebben verloren. Haar kan niet worden verweten dat zij zich eraan heeft gehouden. Daardoor is sprake van schending van artikel 87 EG en van het beginsel dat de Commissie gebonden is aan door haar vastgestelde en uitgevoerde voorschriften inzake het gebruik van steun.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission (Oostenrijk) op 1 april 2009 — Mag. lic. Robert Koller/Rechtsanwaltsprüfungskommission beim Oberlandesgerichts Graz

(Zaak C-118/09)

2009/C 141/48

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Berufungs- und Disziplinarkommission

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mag. lic. Robert Koller

Verwerende partij: Rechtsanwaltsprüfungskommission beim Oberlandesgerichts Graz

Prejudiciële vragen

1)

Is richtlijn 89/48/EEG (1) van toepassing op het geval van een Oostenrijks staatsburger,

a)

die in Oostenrijk met succes een rechtenstudie heeft afgesloten en de academische graad „Magister der Rechtswissenschaften” heeft gekregen,

b)

die, nadat hij aan een Spaanse universiteit aanvullende examens heeft afgelegd na een opleiding die echter minder dan drie jaar heeft geduurd, vervolgens bij besluit van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap van het Koninkrijk Spanje het recht heeft gekregen om de met de Oostenrijkse titel gelijkwaardige Spaanse titel „Licenciado en Derecho” te voeren, en

c)

die door inschrijving bij de balie van Madrid het recht heeft gekregen om de beroepstitel „abogado” te voeren en in Spanje ook daadwerkelijk het beroep van advocaat heeft uitgeoefend, en wel drie weken voordat hij de aanvraag heeft ingediend en hoogstens vijf maanden voordat het besluit in eerste aanleg is genomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is de uitlegging van § 24 EuRAG volgens welke het afsluiten van een rechtenstudie in Oostenrijk en het na het afleggen van aanvullende examens aan een Spaanse universiteit binnen een tijdspanne van minder dan drie jaar verkregen recht om de Spaanse titel „Licenciado en Derecho” te voeren, ook dan niet volstaat om te mogen deelnemen aan de proeve van bekwaamheid in Oostenrijk overeenkomstig § 24, lid 1, EuRAG zonder dat het bewijs is geleverd van de naar nationaal recht (§ 2, lid 2, RAO) vereiste stage, wanneer de aanvrager in Spanje zonder vergelijkbaar stagevereiste is toegelaten als „abogado” en daar dat beroep heeft uitgeoefend gedurende drie weken voordat hij zijn aanvraag heeft ingediend en gedurende hoogstens vijf maanden voordat het besluit in eerste aanleg is genomen, verenigbaar met richtlijn 89/48/EEG?


(1)  PB L 19, blz. 16.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 1 april 2009 — Société Fiduciaire Nationale d’Expertise Comptable/Ministre du budget, des comptes publics et de la fonction publique

(Zaak C-119/09)

2009/C 141/49

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société Fiduciaire Nationale d’Expertise Comptable

Verwerende partij: Ministre du budget, des comptes publics et de la fonction publique

Prejudiciële vraag

Heeft richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (1), de bedoeling voor de aldaar bedoelde gereglementeerde beroepen elk algemeen verbod uit te sluiten, om welke vorm van commerciële praktijk het ook gaat, of laat zij de lidstaten de mogelijkheid om algemene verbodsbepalingen te handhaven voor bepaalde commerciële praktijken, zoals het actief werven van cliënten?


(1)  PB L 376, blz. 36.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/28


Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-120/09)

2009/C 141/50

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. van Beek en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet ervoor te zorgen dat artikel 2, sub f, j en k, en bijlage III, punt 4, punt C, van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (1) in Waals recht wordt omgezet, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie voert twee middelen aan ter ondersteuning van haar beroep.

In de eerste plaats verwijt zij verweerder de begrippen „ondergrondse opslag”, „stortplaatsgas” en „eluaat” van artikel 2, sub f, j en k, van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen niet te hebben omgezet in het recht van het Waalse Gewest. De Commissie benadrukt het belang van deze begrippen, die als sleutelbegrippen voor de toepassing van de richtlijn ook voorkomen in andere bepalingen die zijn vastgesteld op grond en ter uitvoering van deze richtlijn.

In de tweede plaats stelt verzoekster aan de kaak dat naar Waals recht geen bepaling bestaat betreffende de interventiepunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de stortplaats significante nadelige effecten heeft voor de kwaliteit van het grondwater. Het voorschrift van punt 4, punt C, van bijlage III bij de richtlijn, volgens hetwelk een dergelijke bepaling moet worden opgesteld, is van cruciaal belang voor een doeltreffende controle van de kwaliteit van het grondwater en bijgevolg voor de bescherming van het leefmilieu, dat de belangrijkste doelstelling van de richtlijn vormt.


(1)  PB L 182, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/29


Beroep ingesteld op 1 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-121/09)

2009/C 141/51

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Wils en C. Cattabriga, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 7 van richtlijn 90/314/EEG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Door te bepalen dat bij pakketreizen de consument zijn verzoek tot tussenkomst van het Waarborgfonds moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de reis zou eindigen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 7 van richtlijn 90/314 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2.

Artikel 7 van richtlijn 90/314 bepaalt dat de organisator en/of de doorverkoper die partij zijn bij de overeenkomst, dienen aan te tonen over voldoende garanties te beschikken om in geval van insolvabiliteit of faillissement te zorgen voor terugbetaling van de reeds voldane bedragen en voor repatriëring van de consument. Deze bepaling is in de communautaire rechtspraak aldus uitgelegd dat zij aan de lidstaten een resultaatsverplichting oplegt in die zin dat zij aan de koper van een pakketreis recht geeft op een daadwerkelijke bescherming tegen het risico van insolvabiliteit of faillissement van de reisorganisator en in het bijzonder op terugbetaling van de reeds voldane bedragen en op repatriëring.

3.

Het daaraanvolgende artikel 8 staat de lidstaten toe, strengere bepalingen vast te stellen, doch alleen wanneer deze de consument een grotere bescherming bieden.

4.

In het onderhavige geval blijkt uit de door de nationale autoriteiten in de loop van de niet-nakomingsprocedure verstrekte gegevens dat de betrokken Italiaanse regeling tot doel heeft, te voorzien in de mogelijkheid om de aan de consumenten betaalde bedragen ten behoeve van de staatskas terug te vorderen, en dus veeleer tot doel heeft de financiële belangen van de staat te vrijwaren dan de kopers van pakketreizen een grotere bescherming te bieden.

5.

Ofschoon de Commissie begrip heeft voor het belang van Italië bij het verzekeren van een gezond en evenwichtig beheer van het Waarborgfonds door het regres van dit fonds op de reisorganisator te vergemakkelijken, is zij van mening dat het stellen van een niet-verlengbare termijn voor het indienen van het verzoek tot tussenkomst van het Waarborgfonds de consument de door richtlijn 90/314 gewaarborgde rechten kan ontnemen.

6.

De Italiaanse autoriteiten stellen terecht dat de consument zijn verzoek tot tussenkomst van het Waarborgfonds kan indienen zodra hij kennis heeft van omstandigheden die de uitvoering van de overeenkomst in gevaar brengen. Om van die mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet hij echter kennis hebben van die omstandigheden. Behalve in de gevallen waarin het faillissement van de reisorganisator overduidelijk kenbaar is omdat het door een rechter is uitgesproken, heeft de consument in de meeste gevallen geen weet van de juiste vermogenstoestand van de reisorganisator. Het is dan ook normaal dat hij zich eerst tot deze laatste wendt om terugbetaling van de reeds voldane bedragen te krijgen, door deze een brief, in voorkomend geval een aanmaning en ten slotte een bevel tot betaling te zenden. Daardoor ontstaat het gevaar dat de in artikel 5 van ministerieel besluit nr. 349/1999 gestelde termijn van drie maanden reeds lang is verstreken op het moment van de indiening van het verzoek tot tussenkomst van het Waarborgfonds, en dat de consument als gevolg daarvan zijn recht op terugbetaling van de reeds voldane bedragen is kwijtgeraakt.

7.

Om de in de onderhavige procedure verweten niet-nakoming op te heffen hebben de Italiaanse autoriteiten aangekondigd dat zij de termijn voor de indiening van het verzoek tot tussenkomst van drie op twaalf maanden willen brengen, en vervolgens dat zij die termijn willen afschaffen.

8.

Bovendien hebben zij in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana een mededeling gepubliceerd waarbij zij de potentiële belanghebbenden laten weten dat, in afwachting van de afschaffing van de betrokken termijn, om de bescherming van de consument te waarborgen verzoeken tot tussenkomst van het Waarborgfonds op elk moment kunnen worden ingediend.

9.

De Commissie is van mening dat dergelijke maatregelen, ofschoon zij een lofwaardige poging zijn om de gevolgen van de verweten inbreuk op te heffen, niet volstaan voor het wegwerken van het risico dat de koper van een pakketreis zijn recht op daadwerkelijke bescherming in geval van faillissement van de reisorganisator verliest.

10.

Om de rechtszekerheid ten volle te waarborgen en particulieren in staat te stellen de volle omvang van hun rechten te kennen en deze voor de rechter geldend te maken, moeten de bepalingen van een richtlijn op een onbetwistbaar doeltreffende, specifieke en duidelijke wijze worden uitgevoerd en niet louter door middel van een bestuurlijke praktijk, die naar de aard ervan ter discretie van het nationale bestuur kan worden gewijzigd.

11.

Het naast elkaar bestaan in de Italiaanse rechtsorde van enerzijds een formeel niet nog afgeschafte bepaling die voorziet in een vervaltermijn van drie maanden voor het indienen een verzoek tot tussenkomst van het Waarborgfonds, en anderzijds een mededeling aan het bestuur waarbij dit bestuur wordt verzocht geen rekening te houden met die termijn, creëert overduidelijk onzekerheid bij de kopers van pakketreizen.


(1)  Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) op 2 april 2009 — Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoïkes Grammes, N.E./Lesbou, Blue Star Ferries/Ypourgos Emborikis Naftilias

(Zaak C-122/09)

2009/C 141/52

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Enosi Efopliston Aktoploïas, ANEK, Minoïkes Grammes, N.E.Lesbou, Blue Star Ferries

Verwerende partij: Ypourgos Emborikis Naftilias

Prejudiciële vragen

1)

Dienen de artikelen 10, tweede alinea, en 249, tweede alinea, EG aldus te worden verstaan dat

a)

gedurende de bij artikel 6, lid 3, van verordening nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), voorziene tijdelijke uitsluiting (tot 1 januari 2004) van Griekenland van deze verordening, de Griekse wetgever zich diende te onthouden van maatregelen die de volledige en effectieve toepassing van deze verordening na 1 januari 2004 ernstig in gevaar zouden brengen?

b)

particulieren een beroep kunnen doen op deze verordening teneinde de gelding te betwisten van bepalingen die de Griekse wetgever vóór 1 januari 2004 heeft vastgesteld, indien die bepalingen de volledige en effectieve toepassing van de verordening in Griekenland na 1 januari 2004 ernstig in gevaar brengen?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, wordt de volledige en effectieve toepassing van verordening nr. 3577/92 in Griekenland na 1 januari 2004 dan ernstig in gevaar gebracht doordat de Griekse wetgever vóór 1 januari 2004 bepalingen met een uitputtend en permanent karakter heeft vastgesteld die indruisen tegen de verordening, terwijl hij niet heeft voorzien in buitenwerkingtreding van deze bepalingen met ingang van 1 januari 2004?

3)

Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord, staan de artikelen 1, 2 en 4 van verordening (EG) nr. 3577/92 dan nationale bepalingen toe volgens welke reders cabotagediensten slechts kunnen verrichten op bepaalde jaarlijks door de bevoegde nationale autoriteit aangewezen trajecten en na verkrijging van een voorafgaande administratieve vergunning, die verleend wordt volgens een stelsel met de volgende kenmerken: i) het omvat zonder uitzondering alle trajecten waarbij eilanden worden aangedaan, ii) de bevoegde nationale autoriteit beschikt bij de aanvaarding van een ingediende aanvraag tot het inzetten van een schip over een discretionaire bevoegdheid tot eenzijdige wijziging van onderdelen van de aanvraag die betrekking hebben op de frequentie van de dienstregeling, het tijdstip van onderbreking daarvan, en het tarief, zonder dat de daarbij gehanteerde criteria tevoren in een rechtsregel zijn gespecificeerd?

4)

Wanneer de eerste vraag en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord: vormt een nationale regeling die voorschrijft dat een reder aan wie door een bestuursorgaan vergunning is verleend tot het inzetten van een schip voor het onderhouden van een veerdienst op een bepaald traject (door aanvaarding van de daartoe door hem ingediende aanvraag zonder wijziging daarvan, dan wel na wijziging van die aanvraag op bepaalde onderdelen, die de reder heeft geaccepteerd), in beginsel verplicht is om de veerdienst op dat traject zonder enige onderbrekingen uit te voeren tijdens de gehele duur van het jaar waarvoor de dienst is vastgesteld, en ter verzekering van de nakoming van deze verplichting, vóór met de vaart begonnen wordt, een schriftelijke garantie dient te verstrekken die geheel of gedeeltelijk vervalt bij het niet of niet nauwgezet nakomen daarvan, een ongeoorloofde beperking op het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 49 EG-Verdrag?


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/31


Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

(Zaak C-125/09)

2009/C 141/53

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en A. Nijenhuis)

Verwerende partij: Republiek Cyprus

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Cyprus, door niet ervoor te zorgen dat doorgangsrechten op, over of onder openbaar eigendom tijdig en op niet-discriminerende en transparante wijze worden verleend, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 11, lid 1, van de kaderrichtlijn en artikel 4, lid 1, van de machtigingsrichtlijn;

de Republiek Cyprus verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Uit de informatie waarover de diensten van de Commissie beschikken, blijkt dat de tweede aanbieder van mobiele telefonie, wegens de tijdrovende en ongecoördineerde procedures op Cyprus, niet in staat was zijn eigen netwerk voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten, in concurrentie met de gevestigde netwerkbeheerder ATIK, doeltreffend te installeren.

2.

De Commissie verwijt de Republiek Cyprus dat, als gevolg van de houding van de Cypriotische autoriteiten (op het niveau van gemeenten en/of provincies), de tweede aanbieder van mobiele telefonie op dit ogenblik niet over de naar nationaal recht vereiste bouwvergunningen beschikt, zodat men zou kunnen stellen dat zijn bestaande netwerk, zolang het niet aan de in zijn machtiging neergelegde strenge vereisten van geografische dekking voldoet, functioneert in strijd met het Cypriotische recht.

3.

De Commissie is van mening dat deze situatie aanzienlijke nadelen meebrengt voor de activiteit van de tweede aanbieder van mobiele telefonie. Aangezien hij de ontwikkeling van zijn netwerk niet heeft voltooid, kan hij de eindgebruikers slechts volledige geografische dekking bieden via de nationale roamingdienst die hem door ATIK tegen groothandelstarieven ter beschikking wordt gesteld. Dat heeft als gevolg dat de tweede aanbieder op dit ogenblik van de wholesale nationale roamingdienst van ATIK afhankelijk is voor ongeveer 20 % van zijn totale verkeer. Aangezien zijn eigen netwerk geen volledige geografische dekking biedt, moet de tweede aanbieder dus de materiële externe kosten van het gebruik van de wholesale nationale roamingdienst van ATIK dragen en is hij afhankelijk van de betrokken dienst.

4.

Naar de mening van de Commissie vormt deze aanzienlijke vertraging bij het verlenen van doorgangsrechten op, over of onder openbaar eigendom aan de tweede aanbieder van mobiele telefonie voor het oprichten van masten en antennes, een inbreuk op artikel 11 van de kaderrichtlijn, bepalende dat de bevoegde instantie moet handelen op basis van doorzichtige en openbare procedures die zonder discriminatie en onverwijld worden toegepast.

5.

De Republiek Cyprus betoogt dat het decreet, dat onmiddellijk na de goedkeuring van het wetsontwerp moest worden vastgesteld, ook andere belangrijke punten van het wetboek, zoals de zes-wekenregel en, in het algemeen, alle bepalingen van afdeling 4 van het wetboek, moest bestrijken. Bedoeld decreet is echter nooit vastgesteld, zodat de situatie in wezen ongewijzigd is gebleven. Bijgevolg is de Commissie van mening dat de kaderrichtlijn en de mededingingsrichtlijn in Cyprus niet correct worden toegepast, wat de stedenbouwkundige en bouwkundige vergunningen betreft.

6.

Bijgevolg is, in afwachting van de officiële vaststelling van de maatregelen tot uitvoering van het wetboek, de volledige toepassing van artikel 4, lid 1, van de machtigingsrichtlijn en artikel 11, lid 1, van de kaderrichtlijn niet verzekerd, aangezien de nieuwe bouwvergunningsregeling wegens de niet-voltooiing van de noodzakelijke procedure en met name wegens de niet-vaststelling van het decreet niet in werking kon treden.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/31


Beroep ingesteld op 3 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-126/09)

2009/C 141/54

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: N. Yerrell, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van richtlijn 76/914/EEG van de Raad (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 9 september 2006 verstreken. Op de datum van de instelling van het beroep had de verwerende partij evenwel nog niet alle maatregelen getroffen om de richtlijn om te zetten of had zij deze althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 226, blz. 4.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Nürnberg (Duitsland) op 6 april 2009 — Coty Prestige Lancaster Group GmbH/Simex Trading AG

(Zaak C-127/09)

2009/C 141/55

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Coty Prestige Lancaster Group GmbH

Verwerende partij: Simex Trading AG

Prejudiciële vraag

Is er sprake van in de handel brengen in de zin van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) en van artikel 7 van richtlijn 89/104/EEG (2), indien zogenoemde parfumtesters, zonder eigendomsoverdracht en met een verbod op verkoop ervan, ter beschikking worden gesteld van contractueel gebonden tussenhandelaren opdat deze hun potentiële klanten het verbruik van de inhoud van de waar voor testdoeleinden kunnen toestaan, en deze waar is voorzien van een aanduiding dat hij niet-verkoopbaar is, op grond van de overeenkomst te allen tijde door de fabrikant/merkhouder kan worden teruggeroepen, en de presentatie ervan zich, door een grotere eenvoud, duidelijk van de door de fabrikant/merkhouder voor het overige gewoonlijk in de handel gebrachte waar onderscheidt?


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11 van 14.1.1994, blz. 1).

(2)  Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de areios pagos (Griekenland) op 10 april 2009 — Organismos Syllogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon/DIVANI AKROPOLIS Anonimi Xenodocheiaki kai Touristiki Etaireia

(Zaak C-136/09)

2009/C 141/56

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Areios Pagos

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Organismos Syllogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon

Verwerende partij: DIVANI AKROPOLIS Anonimi Xenodocheiaki kai Touristiki Etaireia

Prejudiciële vraag

Vormt de enkele installatie, door de hotelhouder in de kamers van het hotel, van televisietoestellen en het verbinden ervan met de in het hotel geplaatste centrale antenne, zonder enige andere handeling, bemiddeling of tussenkomst van de hotelhouder, een mededeling van het werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG, en is meer bepaald, overeenkomstig het voormelde arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2006, SGAE (C 306/05), in de onderhavige zaak sprake van het doorgeven van een signaal, door middel van televisietoestellen, aan de gasten die in de kamers van het hotel verblijven, met een overeenkomstige technische tussenkomst van de hotelhouder?


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 15 april 2009 — 1. M.M. Josemans en 2. Burgemeester van Maastricht

(Zaak C-137/09)

2009/C 141/57

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers

:

1.

M.M. Josemans

2.

Burgemeester van Maastricht

Prejudiciële vragen

1.

Valt een regeling, zoals in de hoofdzaak aan de orde, omtrent de toegang van niet-ingezetenen tot coffeeshops, geheel of gedeeltelijk binnen de werkingssfeer van het EG-verdrag, in het bijzonder het vrij verkeer van goederen en/of diensten, dan wel het discriminatieverbod van artikel 12 in samenhang met artikel 18 van het EG-Verdrag?

2.

Voor zover de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrij verkeer van goederen en/of diensten van toepassing zijn, vormt een verbod tot toelating van niet-ingezetenen tot coffeeshops, zoals vervat in artikel 2.3.1.3e, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 in samenhang met het besluit van de burgemeester van 13 juli 2006, dan een geschikt en proportioneel middel om het drugstoerisme en de daarmee gepaard gaande overlast terug te dringen?

3.

Is het in artikel 12 in samenhang met artikel 18 van het EG-Verdrag neergelegde verbod van discriminatie van burgers van de Unie op grond van nationaliteit van toepassing op de regeling omtrent de toegang van niet-ingezetenen tot coffeeshops, indien en voor zover de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrij verkeer van goederen en diensten niet van toepassing zijn?

4.

Zo ja, is het daarbij gemaakte indirecte onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen gerechtvaardigd en is het verbod tot toelating van niet-ingezetenen tot coffeeshops een geschikt en proportioneel middel om het drugstoerisme en de daarmee gepaard gaande overlast terug te dringen?


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/33


Beroep ingesteld op 16 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-139/09)

2009/C 141/58

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. de Schietere de Lophem en A. Marghelis, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van richtlijn 2004/35/EG (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/12/EG in nationaal recht is op 30 april 2008 verstreken. Op het tijdstip waarop dit beroep is ingesteld, had verweerder nog niet alle maatregelen genomen die noodzakelijk zijn om de richtlijn om te zetten, of had hij die althans niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 102, blz. 15.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/33


Beroep ingesteld op 21 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-141/09)

2009/C 141/59

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (1), en met name aan de artikelen 1 tot en met 4, 5 tot en met 8 en 13, alsmede aan de artikelen 16 en 9, lid 2, de krachtens artikel 19 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 14 december 2007 verstreken. Op de datum van de instelling van het beroep had de verwerende partij evenwel nog niet alle maatregelen getroffen om de richtlijn om te zetten of had zij deze althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 310, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/33


Beroep ingesteld op 27 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-149/09)

2009/C 141/60

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/68/EG in nationaal recht is op 15 april 2008 verstreken. Op de datum van de instelling van dit beroep had de verwerende partij evenwel nog niet alle maatregelen getroffen om de richtlijn om te zetten of had zij deze althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 264, blz. 32.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/34


Beschikking van de president van de Tweede kamer van het Hof van 12 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van Koophandel te Brussel — België) — Beecham Group plc, SmithKline Beecham plc, Glaxo Group Ltd, Stafford-Miller Ltd, Glaxo/SmithKline Consumer Healthcare NV, GlaxoSmithKline Consumer Healthcare BV/Andacon NV

(Zaak C-132/07) (1)

2009/C 141/61

Procestaal: Nederlands

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/34


Beschikking van de president van het Hof van 13 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-112/08) (1)

2009/C 141/62

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 128 van 24.5.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/34


Beschikking van de president van het Hof van 3 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — procedure ingeleid door Hermann Fisher, Rolf Schlatter, in tegenwoordigheid van: Regierungspräsidium Freiburg

(Zaak C-193/08) (1)

2009/C 141/63

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/34


Beschikking van de president van het Hof van 12 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-234/08) (1)

2009/C 141/64

Procestaal: Engels

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/34


Beschikking van de president van de Zevende kamer van het Hof van 5 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Malta

(Zaak C-269/08) (1)

2009/C 141/65

Procestaal: Maltees

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van het Hof van 17 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-283/08) (1)

2009/C 141/66

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 5 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-284/08) (1)

2009/C 141/67

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van het Hof van 2 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Tsjechië

(Zaak C-294/08) (1)

2009/C 141/68

Procestaal: Tsjechisch

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van het Hof van 20 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-326/08) (1)

2009/C 141/69

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van het Hof van 20 februari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-369/08) (1)

2009/C 141/70

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/35


Beschikking van de president van het Hof van 10 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-463/08) (1)

2009/C 141/71

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 327 van 20.10.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/36


Beschikking van de president van het Hof van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Namen — België) — Atenor Group SA/Belgische Staat

(Zaak C-514/08) (1)

2009/C 141/72

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 32 van 7.2.2009.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/36


Beschikking van de president van het Hof van 24 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Real Madrid Football Club, Zinedine Zidane, David Beckham, Raul Gonzalez Blanco, Ronaldo Luiz Nazario de Lima, Luis Filipe Madeira Caeiro, Futebol Club Do Porto S.A.D., Victor Baia, Ricardo Costa, Diego Ribas Da Cunha, P.S.V. N.V., Imari BV, Juventus Football Club SPA/Sporting Exchange Ltd, William Hill Credit Limited, Victor Chandler (International) Ltd, BWIN International Ltd (Betandwin), Ladbrokes Betting and Gaming Ltd, Ladbroke Belgium S.A., Internet Opportunity Entertainment Ltd, Global Entertainment Ltd

(Zaak C-584/08) (1)

2009/C 141/73

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


Gerecht van eerste aanleg

20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Itochu/Commissie

(Zaak T-12/03) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor videospelconsoles en spelcassettes die compatibel zijn met spelconsoles van Nintendo - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beperking van parallelexport - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging - Geldboeten - Gedifferentieerde behandeling - Afschrikkende werking - Duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Medewerking tijdens administratieve procedure”)

2009/C 141/74

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Itochu Corp. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: Y. Shibasaki, G. van Gerven, T. Franchoo, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Hellström en O. Beynet, vervolgens F. Castillo de la Torre en O. Beynet, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van de artikelen 1, 3 en 5 van beschikking 2003/675/EG van de Commissie van 30 oktober 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst (COMP/35.587 PO Videospelletjes, COMP/35.706 PO Distributie van Nintendo en COMP/36.321 Omega — Nintendo) (PB 2003, L 255, blz. 33), voor zover zij betrekking hebben op verzoekster, of, subsidiair, verlaging van de aan haar opgelegde geldboete.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Itochu Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Nintendo en Nintendo of Europe/Commissie

(Zaak T-13/03) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor videospelconsoles en spelcassettes van Nintendo - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beperking van parallelexport - Geldboeten - Afschrikkende werking - Duur van inbreuk - Verzwarende omstandigheden - Rol van leider of aanstoker - Verzachtende omstandigheden - Medewerking tijdens administratieve procedure”))

2009/C 141/75

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Nintendo Co., Ltd (Kyoto, Japan); en Nintendo of Europe GmbH (Grossostheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Forrester, QC, J. Pheasant, M. Powell, C. Kennedy-Loest, solicitors, en J. Killick, barrister)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Beynet en A. Whelan, vervolgens X. Lewis en O. Beynet, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot intrekking of verlaging van de geldboete die aan verzoeksters is opgelegd bij artikel 3, eerste streepje, van beschikking 2003/675/EG van de Commissie van 30 oktober 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst (COMP/35.587 PO Videospelletjes, COMP/35.706 PO Distributie van Nintendo en COMP/36.321 Omega — Nintendo) (PB 2003, L 255, blz. 33)

Dictum

1)

Het bedrag van de aan Nintendo Co., Ltd en Nintendo of Europe GmbH opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 119,2425 miljoen EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — CD-Contact Data/Commissie

(Zaak T-18/03) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor videospelconsoles en spelcassettes van Nintendo - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Beperking van parallelexport - Bewijs van bestaan van overeenkomst die beperking van parallelhandel tot doel heeft - Geldboeten - Gedifferentieerde behandeling - Verzachtende omstandigheden”)

2009/C 141/76

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CD-Contact Data GmbH (Burglengenfeld, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. de Pree en R. Wesseling, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver, X. Lewis en O. Beynet, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/675/EG van de Commissie van 30 oktober 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst (COMP/35.587 PO Videospelletjes, COMP/35.706 PO Distributie van Nintendo en COMP/36.321 Omega — Nintendo) (PB 2003, L 255, blz. 33)

Dictum

1)

Het bedrag van de aan CD-Contact Data GmbH opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 500 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 2009 — Spanje/Commissie

(Zaak T-281/06) (1)

(„EOGFL - Afdeling „Garantie” - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Compenserende steun aan bananenproducenten - Onregelmatigheden bij kwaliteitscontroles - Soort toegepaste financiële correctie - Evenredigheid”)

2009/C 141/77

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, abogado del Estado)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: F. Jimeno Fernández, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/554/EG van de Commissie van 27 juli 2006 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 218, blz. 12), voor zover daarbij wordt voorzien in een financiële correctie met betrekking tot de uitgaven die het Koninkrijk Spanje heeft gedeclareerd als compenserende steun aan de bananenproducenten voor de verkoopseizoenen 2002 en 2003

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Borco-Marken-Import Matthiesen/BHIM (α)

(Zaak T-23/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk α - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 141/78

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Borco-Marken-Import Matthiesen GmbH & Co. KG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Wolter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Kicia, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 30 november 2006 (zaak R 808/2006-4) inzake de inschrijving van het beeldteken α als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 30 november 2006 (zaak R 808/2006-4) wordt vernietigd.

2)

Op de tweede vordering van BORCO-Marken-Import Matthiesen GmbH & Co. KG hoeft niet te worden beslist.

3)

Het BHIM wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Bodegas Montebello/BHIM — Montebello (MONTEBELLO RHUM AGRICOLE)

(Zaak T-430/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MONTEBELLO RHUM AGRICOLE - Ouder nationaal woordmerk MONTEBELLO - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Geen soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 141/79

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bodegas Montebello, SA (Montilla, Spanje) (vertegenwoordigers: T. Andrade Boué, I. Lehmann Novo en A. Hernández Lehmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. López Fernández de Corres en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Montebello SARL (Petit-Bourg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G.-G. Lamoureux, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 7 september 2007 (zaak R 223/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Bodegas Montebello, SA en Montebello SARL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bodegas Montebello, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2009 — Rotter/BHIM (Vorm van samengebonden worsten)

(Zaak T-449/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van samengebonden worsten - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 141/80

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Thomas Rotter (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Müller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 27 september 2007 (zaak R 1415/2006-4) inzake de inschrijving als gemeenschapsmerk van een driedimensionaal teken dat een vorm van samengebonden worsten weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Thomas Rotter wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2009 — Sanchez Ferriz e.a./Commissie

(Zaak T-492/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbaar ambt - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2005 - Niet-plaatsing op lijst van bevorderde ambtenaren - Vermenigvuldigingsfactoren - Artikelen 6 en 10 van bijlage XIII bij statuut - Belang bij aanvoeren van middel”)

2009/C 141/81

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Carlos Sanchez Ferriz (Brussel, België), en de negen andere ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wier naam in de bijlage bij het arrest is vermeld (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 17 oktober 2007, Ferriz e.a./Commissie (F-115/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Carlos Sanchez Ferriz en de negen andere ambtenaren van de Commissie wier naam in de bijlage bij het arrest is vermeld, zullen hun eigen kosten dragen, alsmede de kosten die de Commissie zijn opgekomen in de onderhavige procedure.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/40


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 6 mei 2009 — M/EMEA

(Zaak T-12/08 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Invaliditeit - Verzoek om hernieuwd onderzoek van besluit tot afwijzing van eerste verzoek om de invaliditeitscommissie bijeen te roepen - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbaar besluit - Bevestigend besluit - Nieuwe en wezenlijke feiten - Ontvankelijkheid - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Immateriële schade”)

2009/C 141/82

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: M (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J. N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Andere partij bij de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) (vertegenwoordigers: V. Salvatore en N. Rampal Olmedo, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 19 oktober 2007, M/EMEA (F-23/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 19 oktober 2007, M/EMEA (F-23/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2)

Het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) van 25 oktober 2006 wordt nietig verklaard, voor zover daarbij het verzoek van M van 8 augustus 2006 om een invaliditeitscommissie in te stellen wordt afgewezen.

3)

Het EMEA wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding van 3 000 EUR aan rekwirant.

4)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

5)

Het EMEA wordt verwezen in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en van deze procedure.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/40


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 april 2009 — Enercon/BHIM (E-Ship)

(Zaak T-81/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E-Ship - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 141/83

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Böhm en V. Henke, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 december 2007 (zaak R 319/2007-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het teken E-Ship als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Enercon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2009 — ars Parfum Creation & Consulting/BHIM (Vorm van verstuiver)

(Zaak T-104/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van verstuiver - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Motiveringsplicht - Artikel 7, lid 1, sub b, artikel 73 en artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94”)

2009/C 141/84

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ars Parfum Creation & Consulting GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Späth en G. Hasselblatt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Pethke, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 november 2007 (zaak R 1656/2006-1) betreffende de inschrijving van een driedimensionaal teken bestaande in de vorm van een verstuiver als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ars Parfum Creation & Consulting GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/41


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 maart 2009 — Alves dos Santos/Commissie

(Zaak T-184/08) (1)

(„Europees Sociaal Fonds - Opleidingsacties - Verlaging van de aanvankelijk verleende financiële bijstand - Verzoekschrift - Vormvereisten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 141/85

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Rui Manuel Alves dos Santos (Alvaiázere, Portugal) (vertegenwoordiger: A. Marques Fernandes, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en B. Kotschy, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 maart 2004, betekend aan Rui Manuel Alves dos Santos op 3 maart 2008, tot vermindering van de financiële bijstand die het Europees Sociaal Fonds had toegekend voor een beroepsopleidingsactie, aangeboden door de Portugese overheid, in dossier nr. 890488 P1.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rui Manuel Alves dos Santos wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/41


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 april 2009 — Bundesverband Deutscher Milchviehhalter e.a./Raad

(Zaak T-217/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 248/2008 - Stelsel van melkquota - Verhoging van nationale melkquota - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 141/86

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Bundesverband Deutscher Milchviehhalter eV (Bonn, Duitsland); Romuald Schaber (Petersthal, Duitsland); Stefan Mann (Eberdorfergrund, Duitsland); en Walter Peters (Körchow, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Renner en O. Schniewind, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Moore en Z. Kupčová, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en M. Vollkommer, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 248/2008 van de Raad van 17 maart 2008 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1234/2007 wat de nationale melkquota betreft (PB L 76, blz. 6)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Bundesverband Deutscher Milchviehhalter eV, Romuald Schaber, Stefan Mann en Walter Peters zullen hun eigen kosten alsmede die van de Raad dragen.

3)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 april 2009 — Perry/Commissie

(Zaak T-280/08) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Verjaring - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 141/87

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Claude Perry (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Culioli, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en P. van Nuffel, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van de beschuldigingen inzake verduistering van communautaire humanitaire steun, die zou zijn gepleegd bij de uitvoering van overeenkomsten die werden gesloten tussen de Commissie en vennootschappen van verzoeker

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Claude Perry wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 11.10.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 31 maart 2009 — Spanje/Commissie

(Zaak T-359/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Intrekking van bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 141/88

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2008) 3243 van de Commissie van 25 juni 2008 waarbij de bij beschikking C (2001) 4193 van de Commissie van 20 december 2001 uit het Cohesiefonds toegekende bijstand aan de groep projecten nr. 2001.ES.16.C.P.E.045 (Afvalbeheer in Galicië-2001) (groep II) wordt verminderd

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

De Commissie zal haar eigen kosten alsmede de kosten van het Koninkrijk Spanje dragen.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 31 maart 2009 — Spanje/Commissie

(Zaak T-360/08) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Intrekking van bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 141/89

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2008) 3247 van de Commissie van 25 juni 2008 waarbij de bij beschikking C (2001) 4084 van de Commissie van 20 december 2001 uit het Cohesiefonds toegekende bijstand aan de groep projecten nr. 2001.ES.16.C.P.E.036 (sanering van het hydrografische bekken van Noord-Galicië-2001) wordt verminderd

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

De Commissie zal haar eigen kosten alsmede de kosten van het Koninkrijk Spanje dragen.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 april 2009 — Cachuera/BHIM — Gelkaps (Ayanda)

(Zaak T-43/09) (1)

(„Inleidend verzoekschrift - Vormvereisten - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 141/90

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: La Cachuera, SA (Misiones, Argentinië) (vertegenwoordiger: E. Armijo Chávarri, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Gelkaps GmbH (Pritzwalk, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 november 2008 (zaak RE 87/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen La Cachuera, SA en Gelkaps GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

La Cachuera, SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/43


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2009 — Nycomed Danmark/EMEA

(Zaak T-52/09 R)

(„Kort geding - Vergunning voor in handel brengen van geneesmiddel - Beeldvormingsmiddel voor echocardiografisch onderzoek door middel van ultrasone trillingen voor diagnostische doeleinden (perflubutaan) - Weigering door EMEA om vrijstelling toe te kennen van verplichting om plan voor pediatrisch onderzoek voor te leggen - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging en om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”)

2009/C 141/91

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nycomed Danmark ApS (Roskilde, Denemarken) (vertegenwoordigers: C. Schoonderbeek en H. Speyart van Woerden, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) (vertegenwoordigers: V. Salvatore en N. Rampal Olmedo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende, enerzijds, tot opschorting van de uitvoering van het besluit van het EMEA van 28 november 2008 tot afwijzing van de aanvraag voor een productspecifieke vrijstelling voor perflubutaan, en, anderzijds, tot vaststelling van voorlopige maatregelen

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/43


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 3 april 2009 — UCAPT/Commissie

(Zaak T-96/09 R)

(„Kort geding - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Miskenning van vormvoorschriften - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 141/92

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Union des Coopératives agricoles des producteurs de tabac de France (UCAPT) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Peignot en D. Garreau, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Moore en P. Mahnič Bruni, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30, blz. 16).

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/43


Beroep ingesteld op 24 maart 2009 — Viasat Broadcasting UK/Commissie

(Zaak T-114/09)

2009/C 141/93

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viasat Broadcasting UK Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Kalsmose-Hjelmborg en M. Honoré, lawyers)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 4 augustus 2008 in zaak N 287/2008 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 4 augustus 2008 in zaak N 287/2008 (1), waarbij de Commissie reddingssteun die door de Deense staat was toegekend aan TV 2 Danmark A/S („TV 2”), krachtens artikel 87, lid 3, sub c, EG heeft goedgekeurd.

Verzoekster stelt dat de steun niet voldoet aan artikel 87, lid 3, sub c, EG omdat deze inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel dat is verankerd in dit artikel, volgens hetwelk dergelijke steun „de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt […] niet zodanig [mag veranderen] dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”. In het bijzonder betoogt verzoekster ten eerste dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover zij van oordeel was dat TV 2 een „onderneming in moeilijkheden” was in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (2). Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de reddingssteun beperkt was tot hetgeen noodzakelijk was om TV 2 te laten voortbestaan en dat de steun een zodanige omvang had dat TV 2 daarmee niet kon investeren in nieuwe activiteiten of zich agressief kon gedragen op commerciële markten. Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met in het verleden reeds door TV 2 ontvangen staatssteun.


(1)  Een samenvatting van de bestreden beschikking is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 2009, C 9, blz. 2) en een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking is te vinden op: http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

(2)  Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/44


Beroep ingesteld op 20 maart 2009 — La Sonrisa de Carmen en Bloom Clothes/BHIM — Heldmann (BLOOMCLOTHES)

(Zaak T-118/09)

2009/C 141/94

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: La Sonrisa de Carmen SL (Vigo, Spanje), Bloom Clothes SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Míguez Pereira, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Harald Heldmann (Hamburg, Duitsland)

Conclusies van de verzoekende partijen

de beslissing van de kamer van beroep van 8 januari 2009 in de zaak R 695/2008-2 vernietigen en het gecombineerde merk BLOOMCLOTHES als gemeenschapsmerk inschrijven voor de klassen 25 en 35

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekende partijen

Betrokken gemeenschapsmerk: gecombineerd merk bestaande uit het woord „BLOOMCLOTHES” samen met de afbeelding van een paddenstoel (aanvraagnr. 5 077 128) voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Harald Heldmann

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „BLOOM” (Duits merk nr. 30 439 990) voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) [vervangen bij verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1].


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/44


Beroep ingesteld op 23 maart 2009 — Zhejiang Xinshiji Foods en Hubei Xinshiji Foods/Raad

(Zaak T-122/09)

2009/C 141/95

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd (vertegenwoordigers: F. Carlin, Barrister, A. MacGregor, Solicitor, N. Niejahr en Q. Azau, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de verordening nietig verklaren voor zover daarbij antidumpingrechten worden ingesteld op door verzoeksters geproduceerde en geëxporteerde producten

de Raad van de Europese Unie verwijzen in zijn eigen kosten en die van verzoeksters in het kader van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters streven met hun verzoekschrift de nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG na van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (1) (de „definitieve verordening”), voor zover deze op verzoeksters betrekking heeft.

Verzoeksters betogen dat de definitieve verordening — voor zover op hen betrekking hebbend — nietig moet worden verklaard, omdat zij een schending oplevert van verzoeksters’ rechten van verdediging, de motiveringsplicht en het beginsel van behoorlijk bestuur.

Verzoeksters betogen dat hun rechten van verdediging zijn geschonden

(i)

door het verzuim om, zoals bij artikel 20, lid 4, van verordening nr. 384/1996 (2) vereist, tijdig mededeling te doen van essentiële feiten en het verzuim om deugdelijk toe te lichten waarom er inconsistenties voorkwamen in de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor verzoeksters niet dienstig hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken of voor hun belangen hebben kunnen opkomen.

(ii)

doordat de Commissie bij de vaststelling van de schade heeft verzuimd om:

(a)

tijdig antwoord te geven op vragen van verzoeksters over inconsistenties in de gegevens over de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zodat verzoeksters niet vóór de vaststelling van de definitieve verordening door de Raad hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken;

(b)

verzoeksters de door hen gevraagde uitleg te verschaffen waarom geen rekening is gehouden met de weerslag van de grondstoffenprijzen;

(c)

uit te leggen hoe de Commissie de verhoging met 2 % voor invoerkosten en de marge van de importeur had berekend, en

(iii)

doordat er een kennelijk beoordelingsfout is gemaakt door geen rekening te houden met belangrijke inconsistenties in de gegevens over de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij de vaststelling van de schade.

Verzoeksters betogen dat de definitieve verordening ook schending van artikel 253 EG oplevert, omdat zij geen motivering bevat voor een essentieel feitelijk element, namelijk de verhoging met 2 % voor invoerkosten en de marge van de importeur, hetgeen relevant is voor de vaststellingen in de definitieve verordening op grond waarvan de op verzoeksters toepasselijke definitieve antidumpingrechten zijn ingesteld.

Verzoeksters stellen ten slotte dat, gezien hun protesten gedurende de gehele procedure over de verzuimen van de Commissie om deugdelijk uiteen te zetten op welke feitelijke basis zij haar voorstel voor definitieve antidumpingmaatregelen deed en om deugdelijk verzoeksters rechten van verdediging te waarborgen, de Raad het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij de vaststelling van de definitieve verordening zoals door de Commissie voorgesteld.


(1)  PB 2008 L 350, blz. 35.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996 L 56, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/45


Beroep ingesteld op 28 maart 2009 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-123/09)

2009/C 141/96

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida en I.-G. Metaxas-Maragkidis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie in staatssteunzaak C26/2008 (lening van 300 miljoen EUR aan Alitalia S.p.A.) overeenkomstig de artikelen 230 EG en 231 EG gedeeltelijk nietig verklaren voor zover zij niet gelast om de steun terug te vorderen van de rechtsopvolgers van Alitalia en Italië extra tijd verleent om de beschikking uit te voeren;

de beschikking van de Commissie in staatssteunzaak N510/2008 (verkoop van activa van Alitalia S.p.A.) overeenkomstig de artikelen 230 EG en 231 EG in haar geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten alsook in die van verzoekster, en

alle verdere maatregelen nemen die het Gerecht passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster betwist de wettigheid van twee beschikkingen van de Commissie van 12 november 2008 in staatssteunzaak C 26/2008 (ex NN 31/08) betreffende de onder nr. C(2008) 6745 aangemelde lening van 300 miljoen EUR die aan Alitalia is verleend (1) en in staatssteunzaak N510/2008 nr. C(2008) 6745 def. betreffende de procedure tot verkoop van de activa van Alitalia, voor zover de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat deze procedure geen staatssteun inhoudt, voor zover de Italiaanse autoriteiten bepaalde verbintenissen nakomen.

Ter ondersteuning van haar vordering voert verzoekster de volgende middelen aan.

Met betrekking tot de eerste bestreden beschikking stelt verzoekster dat deze gedeeltelijk nietig is omdat zij niet gelast om de steun terug te vorderen van de rechtsopvolgers van Alitalia en Italië extra tijd verleent om het geleende bedrag te recupereren.

Met betrekking tot de tweede bestreden beschikking stelt verzoekster dat de Commissie een onvolledige en ontoereikende beschikking heeft gegeven en de procedurele rechten waarover verzoekster krachtens artikel 88, lid 2, EG beschikt, heeft geschonden door geen formele onderzoeksprocedure in te leiden hoewel er sprake is van ernstige problemen. Bovendien is de Commissie volgens haar niet bevoegd om na een louter preliminair onderzoek een beschikking te geven waarin wordt vastgesteld dat er onder bepaalde voorwaarden geen sprake is van staatssteun. Verder heeft de Commissie niet alle relevante kenmerken van de maatregelen onderzocht en evenmin de context waarin zij zijn vastgesteld. Zij heeft met name niet nagegaan of de Italiaanse bijzondere insolventieprocedure op zich staatssteun inhoudt en of de Italiaanse regering wetgevende manoeuvres heeft verricht om het plan van Compagnia Aerea Italiana (CAI) een duwtje in de rug te geven.

Voorts heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door geen rekening te houden met de mogelijke alternatieven voor de verkoop van de activa van Alitalia, zoals een gerechtelijke liquidatie of een aandelenverkoop. Verder heeft de Commissie het beginsel van de investeerder in een markteconomie niet op de verkoop van de activa van Alitalia toegepast, met name door niet het prijseffect na te gaan van de uitdrukkelijke voorwaarde van continuïteit van de dienstverlening en van de impliciete voorwaarde dat degene die het passagiersvervoer van Alitalia overneemt, in Italië is gevestigd, door niet vast te stellen dat de procedure tot verkoop van de activa van Alitalia kennelijke gebreken vertoont, door niet de werkelijk door CAI geboden prijs te bepalen en door geen criteria vast te stellen ter bepaling van de marktprijs van de activa van Alitalia.

Bovendien heeft de Commissie de verplichting tot terugbetaling van de lening opgelegd aan de verkeerde partij. Deze verplichting had moeten worden opgelegd aan CAI, gelet op de continuïteit tussen Alitalia en deze maatschappij. Ten slotte heeft de Commissie niet voldaan aan haar motiveringsplicht.


(1)  PB 2009 L 52, blz. 3.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/46


Beroep ingesteld op 31 maart 2009 — Meridiana en Eurofly/Commissie

(Zaak T-128/09)

2009/C 141/97

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Meridiana SpA (Olbia, Italië) en Eurofly SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: N. Green, QC, K. Bacon, barrister, C. Osti en A. Prastaro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking C(2008) 6745 def. van de Commissie van 12 november 2008 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2008) 6745 def. van de Commissie van 12 november 2008, waarbij is vastgesteld dat de door de Italiaanse autoriteiten aangemelde verkoop van de activa van luchtvaartmaatschappij Alitalia geen staatssteun ten gunste van de koper vormt (N 510/2008). (1) Verzoeksters zijn diens concurrenten op de markt voor luchtvervoer en hebben bij de Commissie klachten ingediend met betrekking tot de door de Italiaanse autoriteiten aangemelde maatregelen.

Ter ondersteuning van hun vordering voeren verzoeksters de volgende middelen aan.

In de eerste plaats geeft de bestreden beschikking blijk van onjuiste rechtsopvattingen en is zij gebaseerd op kennelijke beoordelings- en redeneerfouten voor zover de Commissie heeft geconcludeerd dat de activa van Alitalia tegen marktprijzen zouden worden verkocht. Uit de procedure zoals deze door de Commissie is beschreven, blijkt met name niet dat een onafhankelijke expert Alitalia’s activa heeft geschat voordat de onderhandelingen over de verkoop van deze activa van start zijn gegaan. De Commissie heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door onvoldoende belang te hechten aan het feit dat de verkoop van de activa van Alitalia niet volgens een open en transparante procedure heeft plaatsgevonden.

In de tweede plaats stellen verzoeksters dat de conclusie van de Commissie dat de regeling tot overdracht van de activa niet was opgezet met het doel de verplichting tot terugbetaling van staatssteun te omzeilen, blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting en is gebaseerd op kennelijke beoordelings- en redeneerfouten.

In de derde plaats heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft zij niet voldaan aan haar motiveringsplicht door niet in te gaan op de vraag of de in 2008 ingevoerde wettelijke regeling inzake de bijzondere insolventieprocedure op zich staatssteun ten behoeve van Alitalia en de koper vormde, zoals verzoeksters in hun klacht hadden gesteld, aangezien deze regeling er volgens hen toe strekte de overdracht van de activa van Alitalia mogelijk te maken.

In de vierde plaats heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft zij niet voldaan aan haar motiveringsplicht door niet in te gaan op de vraag of bepaalde van de door verzoeksters in hun klacht aangevoerde punten het bewijs vormden van staatssteun, namelijk de afscheiding van de activa van Alitalia in omstandigheden waarin een normale particuliere investeerder dit niet zou hebben gedaan, de schending van het beginsel van non-discriminatie, de opname van de activa van een andere vennootschap in het verkooppakket en de verwerving van een andere vennootschap door de koper van de activa van Alitalia.

Ten slotte heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen formele onderzoeksprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 88, lid 2, EG en in plaats daarvan een beslissing te nemen na een voorafgaand onderzoek.


(1)  PB 2009 C 46, blz. 6.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/47


Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Bongrain/BHIM — Apetito (APETITO)

(Zaak T-129/09)

2009/C 141/98

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bongrain SA (Viroflay, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Apetito AG (Rheine, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 februari 2009 in zaak R 720/2008-4 vernietigen; en

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „APETITO” voor waren van klasse 29 — aanvraagnr. 3 470 598

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „apetito” voor waren van de klassen 5, 11, 21, 29, 30, 37, 39, 41 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1) van de Raad (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad), aangezien de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de waren soortgelijk zijn en er dus gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat.


(1)  Vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/47


Beroep ingesteld op 27 maart 2009 – I Marchi Italiani en B Antonio Basile 1952/BHIM - Osra (B Antonio Basile 1952)

(Zaak T 133/09)

2009/C 141/99

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: I Marchi Italiani Srl (Napels, Italië), B Antonio Basile 1952 (Giugliano, Italië) (vertegenwoordiger: G. Militerni, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Osra SA (Rovereta, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 9 januari 2009, ter kennis gebracht van verzoekers op 30 januari 2009, in de procedure R 502/2008, I Marchi Italiani Srl/Osra SA, houdende bevestiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het merk „B Antonio Basile 1952” op het beroep van Osra SA is vervallen verklaard en nietig verklaard;

verklaring dat de inschrijving van het merk „B Antonio Basile 1952” geldig is en rechtsgevolgen sorteert sinds de datum van de indiening van de aanvraag en/of de inschrijving van dit merk;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk dat het woord „B Antonio Basile 1952” bevat [gemeenschapsmerk nr. 5.274.121 (gedeeltelijke inschrijving als gevolg van de afsplitsing van inschrijving nr. 1.462.555 na gedeeltelijke overgang van dit merk)], voor waren van de klassen 14, 18 en 25

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekers

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Osra SA

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: beeldmerk „BASILE” (Italiaanse inschrijving nr. 738.901 en internationale inschrijving nr. R 413.396 B), voor waren van klasse 25

Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring en nietigverklaring van het gemeenschapsmerk in zijn geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 52, lid 1, sub a, en artikel 53, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) [thans artikelen 53, lid 1, sub a, en 54, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1], aangezien er geen verwarringsgevaar is.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/48


Beroep ingesteld op 30 maart 2009 — B Antonio Basile 1952 en I Marchi Italiani/BHIM — Osra (B Antonio Basile 1952)

(Zaak T-134/09)

2009/C 141/100

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: B Antonio Basile 1952 (Giugliano, Italië) en I Marchi Italiani Srl (Napels, Italië) (vertegenwoordiger: G. Militerni, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij(en) in de procedure voor de kamer van beroep: Osra SA (Rovereta, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van 9 januari 2009, ter kennis gebracht van verzoekers op 30 januari 2009, in de procedure R 1436/2007-2, Antonio Basile, optredend als individuele onderneming „B Antonio Basile 1952”, tegen Osra SA, houdende bevestiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het merk „B Antonio Basile 1952” op het beroep van Osra SA is vervallen verklaard en nietig verklaard;

verklaring dat de inschrijving van het merk „B Antonio Basile 1952” geldig is en rechtsgevolgen sorteert sinds de datum van indiening van de aanvraag en/of de inschrijving van dit merk;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk dat het woord „B Antonio Basile 1952” bevat (gemeenschapsmerk nr. 1 462 555), voor waren van de klassen 14, 18 en 25

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekers

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Osra SpA

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: beeldmerk „BASILE” (Italiaans merk nr. 287 030 en internationaal merk nr. R 413 396 B), voor waren van klasse 25

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke nietigverklaring van het betrokken merk met betrekking tot waren van klasse 25

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: de middelen in de onderhavige zaak zijn dezelfde als die in zaak T-133/09.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/48


Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Nexans France en Nexans/Commissie

(Zaak T-135/09)

2009/C 141/101

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Nexans France SAS en Nexans SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. Powell, solicitor, en J.-P. Tran Thiet, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van de Commissie van 9 januari 2009 in zaak COMP/39610-Surge;

vaststellen dat de beslissing van de Commissie om vier dvd-roms en een kopie van de gehele inhoud van de hard disk van de laptop van een werknemer van Nexans France mee te nemen om dit materiaal in haar kantoren te Brussel te onderzoeken, onrechtmatig is;

nietig verklaren de beslissing van de Commissie om een werknemer van Nexans France op 30 januari 2009 te ondervragen;

de Commissie gelasten alle documenten of bewijsstukken die zij ingevolge de nietig verklaarde handelingen heeft verkregen aan Nexans France terug te geven, daaronder zonder beperking begrepen: (a) documenten betreffende producten die niet binnen de daadwerkelijke werkingssfeer van het huiszoekingsbevel vielen (b) documenten betreffende projecten voor elektriciteitskabels buiten de Europese Economische Ruimte (c) documenten die onrechtmatig van de hard disk en de dvd-roms in beslag werden genomen (d) verklaringen die tijdens of ingevolge de ondervragingen van de werknemer van Nexans France zijn verkregen;

de Commissie verbieden gebruik te maken van de ingevolge de nietig verklaarde handelingen onrechtmatig verkregen documenten of bewijsstukken voor het inleiden van procedures betreffende inbreuken op de communautaire mededingingsregels;

de Commissie verbieden deze documenten of bewijsstukken (dan wel daaruit afgeleide of daarop gebaseerde informatie) over te leggen aan mededingingsinstanties in andere rechtsorden;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure;

alle andere door het Gerecht passend geachte maatregelen nemen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking C (2009) 92/1 van de Commissie van 9 januari 2009, waarbij Nexans SA en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen, Nexans France SAS daaronder begrepen, is gelast zich te onderwerpen aan een inspectie als bedoeld in artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 van de Raad (1) (zaak COMP/39.610 — Surge), alsook van de wijze waarop deze beschikking is uitgevoerd.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters aan dat de betwiste beschikking inbreuk maakt op hun fundamentele rechten, onder meer de rechten van de verdediging, het recht op een eerlijk proces, het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling, het vermoeden van onschuld en het recht op vertrouwelijkheid. Zij stellen bovendien dat de Commissie bij de uitvoering van de betwiste beschikking de grenzen van het voorwerp van het onderzoek heeft overschreden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/49


Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Commissie/Galor

(Zaak T-136/09)

2009/C 141/102

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A.-M. Rouchaud-Joët, F. Mirza, gemachtigden, bijgestaan door B. Katan en M. van der Woude, advocaten)

Verwerende partij: Benjamin Galor (Jupiter, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies

Galor veroordelen om de Gemeenschap 205 611 EUR te betalen, vermeerderd met vertragingsrente ingevolge artikel 6.119 BW, vanaf 1 maart 2003 tot de datum waarop de Gemeenschap de volledige betaling zal hebben ontvangen;

Galor veroordelen de Gemeenschap vertragingsrente te betalen ingevolge artikel 6.119 BW over 9 231,25 EUR vanaf 2 september 2003 (dan wel subsidiair vanaf 10 maart 2007) tot de datum waarop de Gemeenschap de volledige betaling zal hebben ontvangen;

Galor verwijzen in de kosten van de procedure, voorlopig geraamd op 17 900 EUR, vermeerderd met vertragingsrente ingevolge artikel 6.119 BW, vanaf de datum van de uitspraak tot de datum waarop de Gemeenschap de volledige betaling zal hebben ontvangen.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 23 december 1997 heeft de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, overeenkomst IN/004/97 gesloten met Prof. Benjamin Galor en drie ondernemingen voor de uitvoering van het project „Self-Upgrading of Old-Design Gas Turbines in Land & Marine Industries by Energy-Saving Clean Jet-Engine Technologies”, uit hoofde van de gemeenschapsactiviteiten op het gebied van niet-nucleaire energie (1). Ingevolge de overeenkomst betaalde de Commissie een voorschot van haar deelneming aan het project aan de opdrachtnemers. Deze betaling is ontvangen door de leider van het project, professor Benjamin Galor.

Om redenen in verband met moeilijkheden voor de opdrachtnemers om een contractspartner te vinden voor het project en omdat geen vooruitgang werd gemaakt met de uitvoering van het project, heeft de Commissie besloten de overeenkomst op te zeggen. In haar brief aan de opdrachtnemers specificeerde de Commissie dat de gemeenschapsdeelneming alleen kon worden betaald (of worden behouden door de opdrachtnemers) voor zover zij verband hield met het project en was gerechtvaardigd door technische en financiële eindverslagen.

De Commissie heeft het door de opdrachtnemers ingediende eindverslag niet goedgekeurd en heeft de procedure ingeleid om het voorschot terug te vorderen.

Volgens de Commissie heeft verweerder het ontvangen bedrag niet terugbetaald, doch in plaats daarvan van de Commissie gevorderd hem een in de overeenkomst voorziene deelneming, min het voorschot, te betalen. Voorts is verweerder voor de Nederlandse rechter een procedure begonnen om dit bedrag te verkrijgen. De Commissie heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist op basis van het arbitragebeding in de overeenkomst, waarin het Gerecht van eerste aanleg was aangewezen voor de beslechting van geschillen tussen de contractspartijen.

Met haar verzoekschrift vordert de Commissie terugbetaling van het voorschot. De Commissie stelt dat zij de overeenkomst volgens de bepalingen daarvan mocht opzeggen omdat verweerder zijn contractuele verplichtingen had geschonden nu, onder meer: er een grote vertraging bij de aanvang van het project was en met het project geen vooruitgang leek te worden gemaakt, verweerder niet in staat was de technische middelen in te zetten die nodig zijn voor het onderzoek waarvoor de financiering was verstrekt, en de technische en financiële verslagen niet voldeden aan de vereisten van de overeenkomst.

De Commissie stelt derhalve dat zij terugbetaling van het voorschot kan vorderen.


(1)  Beschikking 94/806/EG van de Raad van 23 november 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van niet-nucleaire energie (1994-1998), PB 1994, L 334, blz. 87.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/49


Beroep ingesteld op 8 april 2009 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-139/09)

2009/C 141/103

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en A.-L. During, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking C(2009) 2003 def. van de Commissie van 28 januari 2009 betreffende de door Frankrijk uitgevoerde afzetplannen („plans de campagne”) in de groenten- en fruitsector, nietig verklaren voor zover deze beschikking ziet op het deel van de in het kader van de afzetplannen verwezenlijkte handelingen dat met bijdragen van de producenten („parts professionnelles”) is gefinancierd;

subsidiair, ingeval het Gerecht zou oordelen dat dit verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring niet-ontvankelijk is, beschikking C(2009) 2003 def. in haar geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2009) 203 def. (1) van de Commissie van 28 januari 2009, waarbij de Commissie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard de staatssteun die de Franse Republiek aan de producenten van fruit en groenten heeft verleend in het kader van de „afzetplannen” voor de bevordering van de afzet van in Frankrijk geoogste landbouwproducten.

Verzoekster vordert nietigverklaring van de bestreden beschikking, voor zover de Commissie daarbij heeft geoordeeld dat de jegens de producenten van fruit en groenten genomen maatregelen staatssteun vormden, terwijl deze maatregelen deels zijn gefinancierd met vrijwillige bijdragen van de betrokken producenten. Volgens verzoeksters vormden deze bijdragen geen openbare of aan de staat toerekenbare middelen.

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, ontleend aan:

schending van de motiveringsplicht, op grond dat de Commissie geen redenen heeft opgegeven voor de uitbreiding van de kwalificatie „staatssteun” tot maatregelen die met vrijwillige bijdragen van de ondernemers in de betrokken sector zijn gefinancierd;

schending van het recht, daar de Commissie als staatssteun heeft gekwalificeerd maatregelen die zonder staatstussenkomst, maar met vrijwillige particuliere bijdragen zijn gefinancierd. Deze fondsen kunnen niet als uit staatsmiddelen toegekende voordelen worden gekwalificeerd.


(1)  Dit nummer is op de bestreden beschikking vermeld, terwijl verzoekster steeds naar nummer C(2009) 2003 def. verwijst.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/50


Beroep ingesteld op 7 april 2009 — Prysmian, Prysmian Cavi e Sistemi Energia/Commissie

(Zaak T-140/09)

2009/C 141/104

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Prysmian SpA (Milaan, Italië), Prysmian Cavi e Sistemi Energia Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: A. Pappalardo, F. Russo, M. L. Stasi en C. Tesauro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van 9 januari 2009 waarbij de Commissie inspecties heeft gelast (zaak COMP/39610 — Surge);

vaststellen dat de beslissing van de Commissie om kopie te nemen van de gehele inhoud van de hard disk van de pc’s van een aantal bestuurders van Prysmian en die inhoud in haar kantoren te Brussel te onderzoeken, onrechtmatig en in strijd met artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 is;

subsidiair ten opzichte van het vorige punt, vaststellen dat de handelwijze van de inspecteurs, die op grond van een onjuiste uitlegging van de hun bij de beschikking verleende inspectiebevoegdheden kopie hebben genomen van de gehele inhoud van een aantal hard disks om deze in de kantoren van de Commissie te Brussel te onderzoeken, misbruik oplevert;

de Commissie gelasten alle documenten die onrechtmatig zijn verkregen tijdens de inspectie in de zetel van Prysmian te Milaan of onrechtmatig uit de in haar kantoren te Brussel onderzochte kopieën van de hard disks zijn gelicht, aan Prysmian terug te geven;

de Commissie verbieden op enigerlei wijze gebruik te maken van de onrechtmatig verkregen documenten en inzonderheid daarvan gebruik te maken in de procedure van onderzoek naar eventuele door artikel 81 EG-Verdrag verboden gedragingen die de mededinging in de sector elektriciteitskabels beperken;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is ingesteld naar aanleiding van de beschikking van de Commissie van 9 januari 2009, gegeven in het kader van het onderzoek naar het bestaan van door artikel 81 EG-Verdrag verboden gedragingen die de mededinging in de sector elektriciteitskabels beperken, waarbij aan verzoeksters is gelast, zich te onderwerpen aan een inspectie in de zin artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. (1)

In dit verband dient erop te worden gewezen dat tijdens de uitvoering van genoemde beschikking aan de vertegenwoordigers van verzoeksters is meegedeeld dat verweerster had beslist een eensluidende kopie („forensic image”) te nemen van de hard disk van een aantal pc’s om het onderzoek in de kantoren van de instelling te Brussel verder te zetten.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters aan:

dat in verordening nr. 1/2003 uitdrukkelijk wordt bepaald dat de inspectiebevoegdheden worden uitgeoefend in de lokaken van de onderneming en dat die lokalen kunnen worden verzegeld wanneer de inspectie meerdere dagen in beslag neemt, maar dat geen enkele normatieve bepaling de Commissie toestaat, een kopie te nemen van de gehele inhoud van hard disks, deze buiten de lokalen van de onderneming te brengen en die gegevens in haar eigen kantoren te onderzoeken;

dat verweerster de normale duur van de inspectie onrechtmatig met ongeveer een maand heeft verlengd en verzoeksters daardoor in onzekerheid heeft gelaten over de reële omvang van het onderzoek;

dat de Commissie hen ook gedurende een aantal weken heeft belet om met volledige kennis van zaken te beslissen om al dan niet een verzoek om toepassing van de clementieregeling in te dienen;

dat de aan verweerster verweten gedragingen een overduidelijke overschrijding opleveren van de grenzen die de gemeenschapswetgever aan zijn eigen inspectiebevoegdheden heeft gesteld, en de verweermogelijkheden van de aan de inspectie onderworpen ondernemingen aanzienlijk kunnen aantasten.


(1)  PB 2003, L 1, blz. 1.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/51


Beroep ingesteld op 6 april 2009 — Bredenkamp e.a./Commissie

(Zaak T-145/09)

2009/C 141/105

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: John Arnold Bredenkamp, Alpha International (PTV) Ltd (Camberley, Verenigd Koninkrijk), Breco (Asia Pacific) Ltd. (Douglas, Isle of Man, Verenigd Koninkrijk), Breco (Eastern Europe) Ltd. (Douglas, Isle of Man, Verenigd Koninkrijk), Breco (South Africa) Ltd. (Douglas, Isle of Man, Verenigd Koninkrijk), Breco (UK) Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Breco Group, Breco International (St. Helier, Jersey, Verenigd Koninkrijk), Breco Nominees Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Breco Services Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Corybantes Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Echo Delta Holdings (Reading, Verenigd Koninkrijk), Masters International Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Piedmont (UK) Ltd. (Ascot, Verenigd Koninkrijk), Raceview Enterprises (Private) Limited, Scottlee Holdings (PTV) Ltd., Scottlee Resorts Ltd., Timpani Exports Ltd. (Douglas, Isle of Man, Verenigd Koninkrijk), Tremalt Ltd. (vertegenwoordigers: D. Vaughan, QC, P. Moser, barrister en R. Khan, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

verordening (EG) nr. 77/2009 van de Commissie van 26 januari 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe, nietig verklaren voor zover zij elk van verzoekers betreft;

voorts of subsidiair, verordening (EG) nr. 77/2009 van de Commissie nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op de eerste verzoeker en elke entiteit in bijlage III waarvan wordt verklaard dat zij „eigendom” van de eerste verzoeker is, door de vermelding van de eerste verzoeker en alle vermeldingen van die entiteiten uit bijlage III te verwijderen;

bijgevolg verklaren dat genoemde verordening van de Commissie van 26 januari 2009 niet van toepassing is op verzoekers;

de Commissie in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

In het onderhavige geval vorderen verzoekers gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 77/2009 van de Commissie van 26 januari 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (1), voor zover verzoekers zijn opgenomen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen in overeenstemming met die regeling zijn bevroren.

Verzoekers voeren ter ondersteuning van hun vorderingen vijf middelen aan.

Ten eerste stellen verzoekers dat voor de bestreden verordening een rechtsgrondslag ontbreekt.

Ten tweede stellen zij dat de Commissie in strijd met de uit de vaste rechtspraak voor haar voortvloeiende verplichting geen overtuigende redenen heeft gegeven voor de bevriezing van de tegoeden van verzoekers.

Ten derde stellen verzoekers dat de bestreden verordening inbreuk maakt op hun rechten van de verdediging, zowel het recht om te worden gehoord als het recht op een effectieve rechtsbescherming, aangezien zij volgens verzoekers is vastgesteld zonder dat hun enige garantie is geboden dat het voor hen belastende bewijs zou worden meegedeeld of dat zij hierover zouden worden gehoord, of ten aanzien van hun eigen ontlastende bewijs.

Ten vierde stellen verzoekers dat de bestreden verordening is vastgesteld in strijd met artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en inbreuk maakt op hun fundamentele eigendomsrechten.

Ten vijfde verklaren zij dat de bestreden verordening, voor zover zij op hen betrekking heeft, is gebaseerd op een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten. Zij betogen voorts dat de Commissie heeft nagelaten om bewijs te leveren voor de beweerde gronden die in het licht van de relevante wetgeving de bevriezing van de fondsen van verzoekers rechtvaardigen, en om welbepaalde inlichtingen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen te verstrekken als grondslag voor haar verordening, waardoor zij niet is tegemoetgekomen aan de bewijslast.


(1)  PB 2009 L 23, blz. 5.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/51


Beroep ingesteld op 9 april 2009 — Parker ITR en Parker-Hannifin/Commissie

(Zaak T-146/09)

2009/C 141/106

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Parker ITR Srl (Veniano, Italië) en Parker-Hannifin Corp. (Mayfield Heights, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: B. Amory, F. Marchini Càmia en F. Amato, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking nietig verklaren voor zover Parker ITR hierbij aansprakelijk wordt gesteld voor de periode van 1 april 1986 tot 9 juni 2006 en Parker Hannifin voor de periode van 31 januari 2002 tot 9 juni 2006;

de aan verzoeksters opgelegde geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in die van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2009) 428 def. van de Commissie van 28 januari 2009 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39406 — Olieslangen voor maritieme toepassingen), voor zover zij hierbij schuldig worden geacht aan één enkele en voortdurende inbreuk in de sector olieslangen voor maritieme toepassingen in de EER, bestaande in de toewijzing van opdrachten, de vaststelling van prijzen, quota en verkoopvoorwaarden, de verdeling van de geografische markt en de uitwisseling van gevoelige informatie over prijzen, omzet en inschrijvingen op aanbestedingen. Voorts vorderen zij verlaging van de hun opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters negen middelen aan.

In het kader van de eerste drie middelen, die betrekking hebben op de aansprakelijkheid, stellen verzoeksters het volgende.

In de eerste plaats heeft de Commissie, door Parker ITR aansprakelijk te stellen voor de inbreuk die vóór 1 januari 2002 is gepleegd door rechtspersonen die nog steeds bestaan, economische activiteiten verrichten en tot een andere onderneming behoren, het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden, misbruik gemaakt van haar bevoegdheden om de regels inzake verjaring te omzeilen, inbreuk gemaakt op het beginsel van non-discriminatie en niet voldaan aan haar motiveringsplicht.

In de tweede plaats maakt de bestreden beschikking inbreuk op het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid door verzoeksters aansprakelijk te stellen voor het onrechtmatige gedrag van een werknemer van Parker ITR, aangezien: (i) deze werknemer zich voor persoonlijk gewin met de activiteiten van het kartel heeft ingelaten; (ii) de werknemer ter bereiking van zijn onrechtmatige doelstellingen Parker ITR’s Oil & Gas Business Unit onafhankelijk van verzoeksters heeft geleid; (iii) Parker ITR door het onrechtmatige gedrag van de werknemer schade heeft geleden.

In de derde plaats heeft de Commissie Parker Hannifin ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de periode van 31 januari 2002 tot 9 juni 2006, omdat verzoeksters elk vermoeden dat Parker Hannifin een doorslaggevende invloed heeft uitgeoefend op de activiteiten van haar volledige dochteronderneming Parker ITR op het gebied van olie- en gasslangen voor maritieme doeleinden volledig hebben weerlegd en geen van de in de beschikking aangevoerde argumenten of documenten hieraan afdoet of aantoont dat Parker Hannifin gedurende deze periode een doorslaggevende invloed heeft uitgeoefend op Parker ITR.

In het kader van de overige zes middelen, die betrekking hebben op het bedrag van de geldboete, stellen verzoeksters het volgende.

In de vierde plaats heeft de Commissie kennelijk ten onrechte de inbreuk van 1 april 1986 tot 13 mei 1997 en de inbreuk van 11 juni 1999 tot 2 mei 2007 omschreven als hetzij één enkele en voortdurende inbreuk, hetzij een voortgezette inbreuk in de zin van artikel 25, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 1/2003. (1) De bevoegdheid van de Commissie om een geldboete op te leggen voor de inbreuk van 1 april 1986 tot 13 mei 1997 is dan ook verjaard.

In de vijfde plaats wordt er in de beschikking ten onrechte van uitgegaan dat Parker ITR in de periode van 11 juni 1999 tot 30 september 2001 leider was van het kartel.

In de zesde plaats heeft de Commissie het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden en de verhoging van de geldboete die aan Parker Hannifin is opgelegd wegens de vermeende leidersrol van Parker ITR niet gemotiveerd.

In de zevende plaats heeft de Commissie het vertrouwensbeginsel geschonden door bij de berekening van de „totale verkopen in de EER” in de zin van artikel 18 van de richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van geldboeten (2) de verkopen mee te tellen van goederen die zijn gefactureerd aan in de EER gevestigde ondernemingen, maar niet in de EER zijn geleverd.

In de achtste plaats heeft de Commissie artikel 23 van verordening nr. 1/2003 verkeerd uitgelegd, het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid geschonden en haar beschikking niet gemotiveerd, voor zover zij bij de berekening van het plafond van 10 % voor het gedeelte van de geldboete waarvoor Parker ITR alleen aansprakelijk was, is uitgegaan van de geconsolideerde omzet van Parker Hannifin.

In de negende plaats heeft de Commissie het vertrouwensbeginsel geschonden en niet voldaan aan haar motiveringsplicht voor zover zij heeft geweigerd verzoeksters een verlaging van de geldboete voor de verleende medewerking toe te kennen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

(2)  Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/52


Beroep ingesteld op 9 april 2009 — Trelleborg/Commissie

(Zaak T-148/09)

2009/C 141/107

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trelleborg AB (Trelleborg, Zweden) (vertegenwoordigers: J. Joshua, barrister, en E. Aliende Rodríguez, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op verzoekster, althans voor zover hierbij wordt vastgesteld dat verzoekster vóór 21 juni 1999 een inbreuk heeft gepleegd;

de bij artikel 2 aan verzoekster opgelegde geldboete verlagen teneinde de kennelijke vergissingen in de beschikking te corrigeren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2009) 428 def. van de Commissie van 28 januari 2009 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/39406 — Olieslangen voor maritieme toepassingen), voor zover zij hierbij schuldig wordt geacht aan één enkele en voortdurende inbreuk in de sector olieslangen voor maritieme toepassingen in de EER, bestaande in de toewijzing van opdrachten, de vaststelling van prijzen, quota en verkoopvoorwaarden, de verdeling van de geografische markt en de uitwisseling van gevoelige informatie over prijzen, omzet en inschrijvingen op aanbestedingen. Voorts vordert zij verlaging van de haar opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van haar vorderingen voert verzoekster twee middelen aan.

In de eerste plaats stelt zij dat de bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen voor periodes vóór 21 juni 1999 is verjaard ingevolge artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1/2003, aangezien de vaststelling van de Commissie dat verzoekster één enkele en voortdurende inbreuk heeft gepleegd, is gebaseerd op beoordelingsfouten en blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

In de tweede plaats heeft de Commissie er geen wettig belang bij vast te stellen dat in de eerste periode, die in mei 1997 is beëindigd, een inbreuk is gepleegd.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/53


Beroep ingesteld op 10 april 2009 — Dover/Parlement

(Zaak T-149/09)

2009/C 141/108

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Densmore Ronald Dover (Borehamwood, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: D. Vaughan, QC Barrister, M. Lester, Barrister, en M. French, Solicitor)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietig verklaren het bestreden besluit;

overeenkomstig artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg maatregelen tot organisatie van de procesgang gelasten, zoals nader omschreven in het verzoekschrift;

het Parlement verwijzen in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep van verzoeker is gericht op nietigverklaring van besluit D (2009) 4639 van het Parlement van 29 januari 2009 betreffende de invordering van de vergoeding voor parlementaire medewerkers.

Verzoeker baseert zijn beroep op vijf middelen.

In de eerste plaats heeft het Parlement artikel 14 van de Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement (regeling KVL) onjuist uitgelegd en toegepast door onder meer te trachten aan verzoeker met terugwerkende kracht strenge eisen te stellen die ten tijde van de feiten voor geen enkel lid van het Europees Parlement golden en door niet exact aan te geven welke uitgaven ten onrechte zijn gedaan.

In de tweede plaats heeft het Parlement een beroep gedaan op een vermeend „belangenconflict” in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel doordat het heeft gehandeld op een wijze die onverenigbaar is met zijn eerdere praktijk en indruist tegen de regels die het heeft gepubliceerd, en zonder duidelijke en transparante maatstaven te formuleren. Volgens verzoeker ontbeert het besluit van het Parlement elke juridische of feitelijke grondslag.

In de derde plaats heeft het Parlement niet voldaan aan de wezenlijke vormvoorschriften van artikel 27 van de regeling KVL met betrekking tot onder meer de voorafgaande raadpleging van de quaestoren, de rechtvaardiging van „uitzonderlijke gevallen”, het horen van de verzoeker voordat een besluit wordt genomen en het vereiste van een door het bureau vastgesteld besluit.

In de vierde plaats heeft verweerder getracht zonder enige rechtsgrondslag btw terug te vorderen.

Ten slotte heeft het Parlement volgens verzoeker zijn geval prematuur, in strijd met zijn rechten van de verdediging en zonder rechtsgrondslag of rechtvaardiging naar OLAF verwezen.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/53


Beroep ingesteld op 10 april 2009 — Ningbo Yonghong Fasteners/Raad

(Zaak T-150/09)

2009/C 141/109

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ningbo Yonghong Fasteners Co. Ltd (vertegenwoordigers: F. Graafsma en J. Cornelis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren; en

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (1), wegens vermeende schending van artikel 2, lid 7, sub b en c, van verordening (EG) nr. 384/96 (2) en kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten bij afwijzing van haar verzoek om behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert.

Verzoekster stelt in de eerste plaats dat de Commissie heeft verzuimd om een beslissing op het verzoek om behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert, te nemen binnen de voorgeschreven termijn van artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 384/96. Door de beslissing op dit verzoek te nemen nadat zij alle informatie had ontvangen die werd verlangd in de antidumpingvragenlijst, is de Commissie de verplichting niet nagekomen die op haar rust krachtens bovenbedoelde bepaling, die dient te verzekeren dat de kwestie of een producent voldoet aan de criteria voor die behandeling niet wordt beslist op basis van het gevolg ervan voor de berekening van de dumpingmarge.

In de tweede plaats heeft de Raad met zijn conclusie dat verzoeksters kosten van het belangrijkste productiemiddel, walsdraad van staal, niet overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub c, van verordening (EG) nr. 384/96 hoofdzakelijk de marktprijzen weerspiegelden, blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout. Deze kennelijke beoordelingsfout is toe te schrijven aan het feit dat de Commissie en de Raad hun verplichtingen inzake zorgvuldigheid en goed bestuur niet zijn nagekomen door niet nauwkeurig en onpartijdig alle relevante bewijsmateriaal waarover zij beschikten te onderzoeken.

Ten slotte is de uitlegging die de Raad heeft gegeven aan artikel 2, lid 7, sub b en c, van verordening (EG) nr. 384/96 niet toegestaan en dus in strijd met die bepaling. Bovendien gaat die uitlegging niet alleen voorbij aan het feit dat de beoordeling inzake behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert, moet worden uitgevoerd op het specifieke niveau van de onderneming, maar legt zij tevens een onredelijke bewijslast op. Verder maakt de uitlegging van de Raad de mogelijkheid overbodig om productiekosten die wegens een bepaalde marktsituatie vertekend zijn, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 384/96 te corrigeren, en is die als zodanig in strijd met de verplichting om een bepaling van gemeenschapsrecht uit te leggen in overeenstemming met de context en de strekking ervan.


(1)  PB L 29, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/54


Beroep ingesteld op 8 april 2009 — ISDIN/BHIM — Pfizer (ISDIN)

(Zaak T-153/09)

2009/C 141/110

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ISDIN, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Esteve Sanz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pfizer Ltd (Sandwich, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 januari 2009 in zaak R 390/2008-1;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 januari 2009 in zaak R 390/2008-1 voor zover daarbij het ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring was gevorderd, nietig wordt verklaard voor een aantal waren van klasse 5; en

verwijzing van verweerder en in voorkomend geval van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „ISDIN” voor waren van de klassen 3 en 5

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 73 van verordening nr. 40/94 (1) van de Raad (thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009 van de Raad) en van regel 50, lid 2, sub h, van verordening nr. 2868/95 (2) van de Commissie doordat de kamer van beroep niet heeft gemotiveerd waarom sprake is van gevaar van verwarring van de betrokken merken; schending van artikel 51, lid 1, sub a, (thans artikel 52, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 van de Raad) junctis de artikelen 8, lid 1, sub b, en 74 van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans de artikelen 8, lid 1, sub b, en 76 van verordening nr. 207/2009 van de Raad) doordat de kamer van beroep heeft geweigerd rekening te houden met de beperking die verzoekster had gemaakt in haar uiteenzetting van de gronden van het beroep, en dus op algemene wijze heeft geoordeeld dat de conflicterende waren dezelfde zijn; subsidiair, schending van artikel 51, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat in de bestreden beslissing wordt verwezen naar bepaalde goederen van klasse 5; schending van artikel 51, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad doordat de kamer van beroep de geldigheid van de beslissing van de nietigheidsafdeling heeft bevestigd voor alle waren waarop het bestreden merk aanvankelijk betrekking had.


(1)  Vervangen door verordening (EG) nr. 2004/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/55


Beroep ingesteld op 10 april 2009 — MRI/Commissie

(Zaak T-154/09)

2009/C 141/111

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Manuli Rubber Industries SpA (MRI) (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo, M. Pappalardo, E. Marasà, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Primair:

artikel 1 van de beschikking nietig verklaren voor zover hierbij wordt vastgesteld dat verzoekster van 1 april 1986 tot 1 augustus 1992 en van 3 september 1996 tot 2 mei 2007, met name in de periode van 3 september 1996 tot 9 mei 2000, aan één enkele en voortdurende inbreuk op de markt voor olieslangen voor mariene toepassingen heeft deelgenomen;

artikel 2 van de beschikking nietig verklaren voor zover op basis van de in het onderhavige beroep genoemde vergissingen een geldboete van 4 900 000 EUR aan verzoekster wordt opgelegd;

elke exceptie of hiermee strijdig verweer verwerpen;

Subsidiair:

de bij artikel 2 van de beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete van 4 900 000 EUR verlagen in de zin van artikel 229 EG;

In elk geval:

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als die in zaak T-146/09, Parker ITR en Parker Hannifin/Commissie.

Ter ondersteuning van haar vordering stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie de inbreuk die zij zou hebben gepleegd, ten onrechte heeft omschreven als de deelneming aan één enkele complexe mededingingsregeling in de periode van 1986 tot 2007, en met name heeft vastgesteld dat zij een inbreuk heeft gepleegd in de periode van 1996 tot 2000, en dat de periode van september 1996 tot mei 1997 dus deel uitmaakt van de periode waarvoor een sanctie is opgelegd.

Dienaangaande stelt verzoekster dat een inbreuk voortdurend noch voortgezet kan zijn wanneer de verschillende perioden waarin de inbreuk heeft plaatsgevonden, zoals in casu, ver uit elkaar liggen en er bovenal in de tussentijd positieve handelingen zijn verricht die niet te rijmen vallen met de wil om de inbreuk voort te zetten of te herhalen, zoals de publieke en uitdrukkelijke schorsing van de betrekkingen met het kartel door verzoekster, die ook door de Commissie is erkend.

Verzoekster betoogt ten slotte dat het bedrag van de geldboete niet correct is vastgesteld, met name gelet op de duur en de zwaarte van de inbreuk en de verlaging die in het kader van de clementieregeling wegens de verleende medewerking had moeten worden toegekend.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/55


Hogere voorziening ingesteld op 20 april 2009 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 februari 2009 in zaak F-42/08, Marcuccio/Commissie

(Zaak T-157/09 P)

2009/C 141/112

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van 18 februari 2009 in zaak F-42/08 (hierna: „betrokken zaak”), Marcuccio/Commissie, van de Eerste kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken volledig en zonder uitzondering vernietigen;

het beroep in eerste aanleg, waarin de bestreden beschikking is gegeven, volledig ontvankelijk verklaren en bovendien

primair

het petitum van het beroep in eerste aanleg, dat hier uitdrukkelijk voor alle rechtsgevolgen wordt overgenomen, volledig en zonder uitzondering toewijzen;

de verwerende partij veroordelen tot betaling aan rekwirant van alle door hem gedragen rechten en honoraria zowel in verband met de procedure in eerste aanleg als in verband met deze procedure, dan wel

subsidiair:

de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken in een andere samenstelling voor een nieuwe uitspraak over de zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

Deze hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 februari 2009, waarbij het door rekwirant ingestelde beroep strekkende tot vergoeding van de schade die hij geleden zou hebben als gevolg van de omstandigheid dat de Commissie hem een nota heeft gestuurd naar een faxnummer waarover hij geen beschikking had, kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

Ter onderbouwing van de hogere voorziening beroept rekwirant zich op het volledig ontbreken van motivering met betrekking tot:

de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot schadevergoeding;

de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen strekkende tot vaststelling, door het Gerecht, „van de onwettigheid van het feit waardoor de betrokken schade is ontstaan”;

de datum van de indiening van het verweerschrift. Op dit punt beroept rekwirant zich ook op een procedurefout, wegens niet-inachtneming van de verplichting om geen rekening te houden met de inhoud van het verweerschrift wanneer het te laat is ingediend, die zo ernstig is dat rekwirants belangen zijn geschaad.

Rekwirant beroept zich voorts op schending van het recht op een eerlijk proces, van artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/56


Beroep ingesteld op 16 april 2009 — Martinet/Commissie

(Zaak T-163/09)

2009/C 141/113

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Yvon Martinet (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-L. Fourgoux, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren het besluit tot afwijzing van de sollicitatie van Martinet naar de functie van plaatsvervangend lid van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen;

de Europese Commissie, Directoraat-generaal Ondernemingen en industrie, Comité voor preselectie van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, te gelasten, de sollicitatie van Martinet daadwerkelijk ten gronde te onderzoeken, als vergoeding in natura van de door hem wegens het verlies van een kans geleden schade;

de Europese Commissie, Directoraat-generaal Ondernemingen en industrie, Comité voor preselectie van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van zijn sollicitatie naar de functie van plaatsvervangend lid van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), op grond dat zijn sollicitatie terzijde is gelegd daar deze niet door de voor de selectieprocedure bevoegde dienst is ontvangen, aangezien deze kandidatuur is verzonden aan de vice-voorzitter van de Commissie, G. Verheugen, op een ander adres dan het juiste adres dat was vermeld in de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling die is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C 2008, 41 A, blz. 8.

Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker met betrekking tot het verzoek tot nietigverklaring het volgende aan:

het bestreden besluit voldoet niet aan de motiveringsplicht, die een verplicht in acht te nemen substantiële vormvereiste is;

het bestreden besluit is op onjuiste materiële feiten gebaseerd, aangezien de sollicitatie naar het in de oproep tot indiening van kandidaturen aangegeven adres is verzonden;

de beginselen van behoorlijk bestuur en van gelijkheid van kansen van kandidaten zijn geschonden, aangezien verzoekers sollicitatie niet is onderzocht.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/56


Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2009 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 februari 2009 in zaak F-70/07, Marcuccio/Commissie

(Zaak T-166/09 P)

2009/C 141/114

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van 18 februari 2009 in zaak T-70/07 (hierna: „betrokken zaak”), Marcuccio/Commissie, van de Eerste kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken volledig en zonder uitzondering vernietigen;

het beroep in eerste aanleg, in het kader waarvan de bestreden beschikking is gegeven, volledig en zonder uitzondering ontvankelijk verklaren;

voor zover nodig, vaststellen dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door bepaalde vorderingen in het inleidend verzoekschrift van het beroep in eerste aanleg te kwalificeren als „verzoek om vereffening van kosten” (sic, punt 16 van de bestreden beschikking);

voor zover nodig, vaststellen dat het Gerecht voor ambtenarenzaken als rechter van eerste aanleg bevoegd was om zich uit te spreken over alle onderdelen van rekwirants petitum in de betrokken zaak en bovendien

primair:

het petitum, dat hier uitdrukkelijk voor alle rechtsgevolgen wordt overgenomen, volledig en zonder uitzondering toewijzen;

de verwerende partij veroordelen tot betaling aan rekwirant van alle door hem gedragen rechten en honoraria zowel in verband met de procedure in eerste aanleg als met deze hogere voorziening, dan wel

subsidiair:

de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken in een andere samenstelling voor een nieuwe uitspraak over de zaak.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant aan:

onwettigheid van de gedeeltelijke verwijzing van de betrokken zaak naar het Gerecht van eerste aanleg, ook wegens onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Ambtenarenstatuut”) en volledig ontbreken van motivering;

schending, onjuiste uitlegging en toepassing van het beginsel van de bij de wet aangewezen rechter alsmede van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”);

onwettigheid van de afwijzing, op grond dat zij niet-ontvankelijk zouden zijn, van de andere vorderingen dan die met betrekking waartoe het Gerecht voor ambtenarenzaken zich onbevoegd heeft verklaard, met name wegens verkeerde uitlegging en toepassing van artikel 90 van het Ambtenarenstatuut en van het begrip schadevordering die bij een vordering tot nietigverklaring van een besluit van een gemeenschapsinstelling komt, alsmede wegens volledig ontbreken van motivering en verdraaiing van de feiten;

procedurefouten die ernstige schade kunnen toebrengen aan rekwirants belangen wegens de niet-inachtneming van de verplichting om geen rekening te houden met de inhoud van de in punt 11 van de bestreden beschikking bedoelde handeling, voor zover deze te laat is ingediend, alsmede wegens het verzoek aan partijen om bijzondere stukken over te leggen, die vervolgens in het kader van de procedure in eerste aanleg in het dossier zijn opgenomen en die rekwirants belangen ernstig kunnen schaden;

schending van de regels betreffende een eerlijk proces, van artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en van artikel 47 van het Handvest.


20.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/57


Beroep ingesteld op 28 april 2009 – Vidieffe/BHIM - Ellis International Group Holdings (GOTHA)

(Zaak T 169/09)

2009/C 141/115

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Vidieffe Srl (Bologna, Italië) (vertegenwoordigers: M. Lamandini, D. De Pasquale en M. Pappalardo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Perry Ellis International Group Holdings Ltd

Conclusies

nietigverklaring, wegens schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1] en/of misbruik van bevoegdheid, van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 februari 2009, voor zover deze het beroep gedeeltelijk toewijst en de beslissing van de oppositieafdeling van het BHIM nietig verklaart in zoverre deze de oppositie afwijst met betrekking tot „Leder en kunstleder en hieruit vervaardigde producten; reiskoffers en koffers; paraplu’s, parasols en wandelstokken” van klasse 18 en alle waren van klasse 25; bijgevolg volledige bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling van het BHIM (procedure nr. B 909 350 van 22 februari 2008);

veroordeling van het BHIM tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om aan de beslissing van het Gerecht te voldoen;

verwijzing van het BHIM en Perry Ellis in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GOTHA” (aanvraagnr. 3.665.957), voor waren van de klassen 18 en 25

Houder van het oppositiemerk of teken in de oppositieprocedure: Perry Ellis International Group Holdings Ltd

Oppositiemerk of teken: gemeenschapsbeeldmerk „gotcha” (aanvraagnr. 2.896.199), voor waren van de klassen 3, 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (vervangen door verordening nr. 207/2009), en hoe dan ook misbruik van bevoegdheid omdat is geoordeeld dat er een gevaar voor verwarring bestond tussen tekens die niet kunnen worden verward.