30.4.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/2


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 1 maart 2005

in zaak C-281/02 [verzoek van de Court of Appeal (England and Wales) Civil Division, om een prejudiciële beslissing]: Andrew Owusu tegen N. B. Jackson, handelend onder de handelsnaam „Villa Holidays Bal-Inn Villas” e.a. (1)

(Executieverdrag - Territoriaal toepassingsgebied van Executieverdrag - Artikel 2 - Bevoegdheid - Ongeval in derde staat - Lichamelijk letsel - Vordering, in verdragsluitende staat ingesteld tegen persoon met woonplaats in die staat en tegen andere verweerders met woonplaats in derde staat - Forum non conveniens-exceptie - Onverenigbaarheid met Executieverdrag)

(2005/C 106/02)

Procestaal: Engels

In zaak C-281/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) Civil Division (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 5 juli 2002, ingekomen bij het Hof op 31 juli 2002, in de procedure Andrew Owusu tegen N. B. Jackson, handelend onder de handelsnaam „Villa Holidays Bal-Inn Villas”, Mammee Bay Resorts Ltd, Mammee Bay Club Ltd, The Enchanted Garden Resorts & Spa Ltd, Consulting Services Ltd, Town & Country Resorts Ltd, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president, C. W. A. Timmermans en A. Rosas, kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, R. Schintgen (rapporteur), N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 1 maart 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

 

Het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, verzet zich ertegen dat een rechterlijke instantie van een verdragsluitende staat de bevoegdheid die zij aan artikel 2 van dit verdrag ontleent, niet uitoefent op grond dat een gerecht van een niet-verdragsluitende staat een geschikter forum zou zijn om van het betrokken geschil kennis te nemen, ook wanneer de bevoegdheid van een gerecht van een andere verdragsluitende staat niet aan de orde is of wanneer het geschil geen andere aanknopingspunten heeft met een andere verdragsluitende staat.


(1)  PB C 233 van 28.9.2002.