ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

28 oktober 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Gemeenschapsmodellen – Artikelen 4, 6 en 11 – Vordering wegens inbreuk – Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel – Verschijningsvorm van een deel van een voortbrengsel – Beschermingsvoorwaarden – Onderdeel van een samengesteld voortbrengsel – Eigen karakter – Beschikbaarstelling voor het publiek”

In zaak C‑123/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 30 januari 2020, ingekomen bij het Hof op 4 maart 2020, in de procedure

Ferrari SpA

tegen

Mansory Design & Holding GmbH,

WH,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, C. Lycourgos, president van de Vierde kamer, en M. Ilešič (rapporteur), rechter,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Ferrari SpA, vertegenwoordigd door R. Pansch en A. Sabellek, Rechtsanwälte,

Mansory Design & Holding GmbH en WH, vertegenwoordigd door B. Ackermann, Rechtsanwältin,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en T. Machovičová als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier, T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 juli 2021,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 2, onder b), artikel 6, lid 1, en artikel 11, lid 1 en lid 2, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ferrari SpA enerzijds en Mansory Design & Holding GmbH (hierna: „Mansory Design”) en WH, directeur van Mansory Design, anderzijds, over een vordering wegens inbreuk en nevenvorderingen, omdat inbreuk zou zijn gemaakt op de aan een niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden rechten.

Toepasselijke bepalingen

3

De overwegingen 6, 7, 16, 17, 21 en 25 van verordening nr. 6/2002 luiden als volgt:

„(6)

Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, met name één recht op een model te verkrijgen dat in één, alle lidstaten omvattend gebied, geldig is, wegens de grootschalige gevolgen van de instelling van een communautair modellenrecht en een ter zake bevoegde gemeenschappelijke modelleninstantie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de [Unie] kunnen worden verwezenlijkt, kan de [Unie], overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. [...]

(7)

Een betere bescherming van industriële vormgeving bevordert niet alleen de bijdrage van individuele ontwerpers aan de vooraanstaande rol van de [Unie] op dit gebied, maar moedigt [...] ook innovatie, ontwikkeling van nieuwe voortbrengselen en investering in de productie ervan aan.

[...]

(16)

In sommige van [de bedrijfstakken van de Unie] worden grote aantallen modellen gemaakt voor voortbrengselen met een vaak korte commerciële levensduur, waarbij een niet door een teveel aan inschrijvingsformaliteiten bezwaarlijk gemaakte bescherming een voordeel is en de beschermingsduur van ondergeschikt belang. Anderzijds zijn er bedrijfstakken waar aan de voordelen van een inschrijving belang wordt gehecht wegens de daaraan verbonden grotere rechtszekerheid en waar een langere, met de verwachte commerciële levensduur van de producten overeenstemmende beschermingsduur wordt verlangd.

(17)

Er bestaat behoefte aan twee vormen van bescherming, namelijk enerzijds bescherming van korte duur door een niet-ingeschreven model, en anderzijds bescherming van langere duur door een ingeschreven model.

[...]

(21)

Het uitsluitende karakter van het recht dat aan het ingeschreven gemeenschapsmodel wordt ontleend, gaat met grotere rechtszekerheid ervan gepaard. Aan het niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel dient echter alleen het recht verbonden te zijn om namaak te beletten. De bescherming kan zich derhalve niet uitstrekken tot voortbrengselen waarop modellen zijn toegepast die het resultaat vormen van een model dat op onafhankelijke wijze door een andere ontwerper gecreëerd is. Dit recht moet zich ook uitstrekken tot de handel in voortbrengselen waarin inbreukmakende modellen zijn verwerkt.

[...]

(25)

Bedrijfstakken waar in korte tijd grote aantallen modellen met een wellicht korte levensduur worden geproduceerd, waarvan er uiteindelijk maar enkele in de handel worden gebracht, zullen baat hebben bij het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. [...]”

4

Artikel 1 van deze verordening, met als opschrift „Gemeenschapsmodellen”, bepaalt in lid 2, onder a):

„Een gemeenschapsmodel wordt beschermd als een:

a)

‚niet-ingeschreven gemeenschapsmodel’, indien het op de bij deze verordening bepaalde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld”.

5

Artikel 3 van die verordening, „Definities”, luidt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

‚model’: de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan;

b)

‚voortbrengsel’: elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen, doch niet computerprogramma’s;

c)

‚samengesteld voortbrengsel’: een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.”

6

Artikel 4 van voornoemde verordening, „Beschermingsvoorwaarden”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   Een model wordt als gemeenschapsmodel beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

2.   Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben:

a)

voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft, en

b)

voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.”

7

Artikel 5 van verordening nr. 6/2002, „Nieuwheid”, bepaalt in lid 1, onder a):

„Een model wordt als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld:

a)

bij een niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel, vóór de datum waarop het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd voor het eerst voor het publiek beschikbaar is gesteld”.

8

Artikel 6 van deze verordening, met als opschrift „Eigen karakter”, bepaalt in lid 1, onder a):

„Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld:

a)

bij een niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel, vóór de datum waarop het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd voor het eerst voor het publiek beschikbaar is gesteld”.

9

Artikel 7 van die verordening, „Openbaarmaking”, luidt in lid 1:

„Voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 wordt een model geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien dit gepubliceerd is na inschrijving of op andere wijze, of tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is vóór de in artikel 5, [lid 1,] onder a), en artikel 6, lid 1, onder a), genoemde datum of de in artikel 5, [lid 1,] onder b), en artikel 6, lid 1, onder b), genoemde datum, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de [Unie] werkzaam zijn. Het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld[...] louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.”

10

Artikel 11 van voornoemde verordening, „Aanvang en duur van de bescherming van het niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel”, bepaalt:

„1.   Een model dat aan de in afdeling 1 vastgestelde voorwaarden voldoet, wordt gedurende drie jaar met ingang van de datum waarop het model voor het eerst binnen de [Unie] voor het publiek beschikbaar is gesteld, als niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel beschermd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een model geacht binnen de [Unie] voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien het gepubliceerd is, tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is, en wel op zodanige wijze dat deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de [Unie] werkzaam zijn. Het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld[...] louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.”

11

In artikel 19 van verordening nr. 6/2002, „Aan het gemeenschapsmodel verbonden rechten”, staat te lezen:

„1.   Een ingeschreven gemeenschapsmodel verleent aan de houder ervan het uitsluitende recht om het te gebruiken en om derden aan wie hij daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten het te gebruiken. Onder dit gebruik wordt met name verstaan het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel.

2.   Aan een niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel is voor de houder echter alleen het recht verbonden om de in lid 1 genoemde handelingen te beletten, als het aangevochten gebruik voortvloeit uit het namaken van het beschermde model.

Het aangevochten gebruik wordt niet beschouwd als voortvloeiende uit het namaken van het beschermde model indien dit gebruik voortvloeit uit onafhankelijk scheppend werk door een ontwerper van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij het door de rechthebbende openbaar gemaakte model niet kende.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12

Ferrari is een in Italië gevestigde producent van race‑ en sportauto’s. Haar topmodel, de FXX K, waarvan een zeer beperkt aantal exemplaren zijn vervaardigd, is uitsluitend bestemd voor gebruik op circuits.

13

Ferrari heeft het FXX K-model voor het eerst aan het publiek gepresenteerd in een persbericht van 2 december 2014. Dit bericht bevatte de volgende twee foto’s met respectievelijk een zij‑ en een vooraanzicht van het voertuig:

Image

14

De Ferrari FXX K bestaat in twee varianten die zich alleen van elkaar onderscheiden door de kleur van de „V” op de voorkant van het voertuig. Bij de eerste variant is deze „V” zwart, met uitzondering van de punt van de V, die dezelfde kleur heeft als de basiskleur van het voertuig. Bij de tweede variant is die „V” volledig zwart.

15

Mansory Design, waarvan WH directeur is, is een onderneming die auto’s van het hogere segment personaliseert. Mansory Design en WH zijn beiden gevestigd in Duitsland. Sinds 2016 produceert en verkoopt Mansory Design pakketten met montagestukken voor personalisatie (tuning‑kits), die bedoeld zijn om de verschijningsvorm van de Ferrari 488 GTB, een straatmodel dat in niet-gelimiteerde oplage sinds 2015 wordt aangeboden, te veranderen en op de Ferrari FXX K te laten lijken.

16

Mansory Design biedt verschillende tuningkits aan waarmee de verschijningsvorm van de Ferrari 488 GTB kan worden veranderd, waaronder twee versies van de frontkit die de twee varianten van de Ferrari FXX K weerspiegelen: bij de eerste versie is de „V” op de voorkant zwart, met uitzondering van de punt van de V, terwijl de V bij de tweede versie volledig zwart is. Bij een volledige ombouw van de Ferrari 488 GTB wordt een groot deel van de zichtbare carrosseriebekleding vervangen. In maart 2016 heeft Mansory Design op het internationale autosalon van Genève (Zwitserland) een voertuig onder de naam Mansory Siracusa 4XX gepresenteerd dat een dergelijke ombouw had ondergaan.

17

Ferrari is van mening dat Mansory Design met de verkoop van deze onderdelen inbreuk maakt op de rechten die zijn verbonden aan een of meer niet‑ingeschreven gemeenschapsmodellen waarvan Ferrari de houder is.

18

Ferrari heeft primair aangevoerd dat de verkoop van de frontkits inbreuk maakt op een eerste niet-ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan zij de houder is en dat betrekking heeft op het deel van haar FXX K-model dat bestaat uit het V-vormige element op de voorkant, het in het midden van dit eerste element uitstekende, in lengterichting geplaatste vinachtige element (de zogenoemde „strake”), de in de bumper geïntegreerde, uit twee lagen bestaande voorspoiler en het centrale verticale verbindingsstuk dat de voorspoiler verbindt met de neus van de auto. Dit deel zou worden beschouwd als één geheel dat de specifieke „gelaatstrekken” van dit voertuig bepaalt en zou eveneens de associatie met een vliegtuig of een Formule 1-auto oproepen. Volgens Ferrari is dit niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel ontstaan op het moment van publicatie van het persbericht op 2 december 2014.

19

Subsidiair heeft Ferrari aangevoerd dat zij de houder is van een tweede niet-ingeschreven gemeenschapsmodel, dat betrekking heeft op de uit twee lagen bestaande voorspoiler, welk model ook is ontstaan op het moment van publicatie van dat persbericht, dan wel uiterlijk bij de publicatie op 3 april 2015 van een film met de titel „Ferrari FXX K – The Making Of”. Door de verkoop van de frontkits heeft Mansory Design ook inbreuk gemaakt op dit model.

20

Nog meer subsidiair heeft Ferrari haar vordering gebaseerd op een derde niet-ingeschreven gemeenschapsmodel, dat betrekking heeft op de bekleding van de Ferrari FXX K in haar geheel, zoals onthuld in een andere foto waarop het voertuig schuin vanaf de zijkant te zien is en die eveneens in het persbericht van 2 december 2014 was opgenomen.

21

Ferrari heeft zich met betrekking tot de in de Bondsrepubliek Duitsland te koop aangeboden onderdelen ook beroepen op rechten die ontleend zijn aan de bescherming tegen nabootsing krachtens het recht inzake oneerlijke mededinging.

22

In eerste aanleg heeft Ferrari, op deze verschillende gronden, gevorderd dat het produceren, het aanbieden, het op de markt brengen, de in- en uitvoer, het gebruik of het bezit van de montageonderdelen in de gehele Europese Unie wordt gestaakt. Zij heeft tevens verschillende nevenvorderingen ingediend, te weten de verstrekking van boekhoudkundige documenten, de terugroeping en vernietiging van de betrokken voortbrengselen en de toekenning van een schadevergoeding. Het Landgericht Düsseldorf (rechter in eerste aanleg Düsseldorf, Duitsland) heeft deze vorderingen in hun geheel afgewezen.

23

Ferrari heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Düsseldorf (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn‑Westfalen, Düsseldorf, Duitsland), waarbij zij stelde dat haar vordering tot staking en haar vorderingen tot terugroeping en vernietiging van de betrokken voortbrengselen, voor zover zij waren gebaseerd op de aan de aangevoerde gemeenschapsmodellen verbonden rechten, zonder voorwerp waren geraakt doordat de betrokken rechten op 3 december 2017 waren vervallen. Ferrari heeft daarentegen met name de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.

24

Het Oberlandesgericht Düsseldorf heeft Ferrari’s vorderingen uit hoofde van voornoemde niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen ongegrond verklaard. Het eerste gemeenschapsmodel waarop aanspraak wordt gemaakt en dat betrekking heeft op het in punt 18 van het onderhavige arrest beschreven deel van de Ferrari FXX K, heeft volgens deze rechter nooit bestaan, aangezien Ferrari niet heeft aangetoond dat was voldaan aan de minimumeis dat de vorm een zekere zelfstandigheid en eenheid vertoonde. Het tweede gemeenschapsmodel waarop Ferrari aanspraak maakt en dat betrekking heeft op de verschijningsvorm van de uit twee lagen bestaande voorspoiler, zou evenmin bestaan omdat het ook niet voldoet aan de voorwaarde van eenheid in de vorm. Het derde model waarop aanspraak wordt gemaakt en dat betrekking heeft op de volledige bekleding van de Ferrari FXX K, zou wel bestaan maar er is geen sprake van een inbreuk door Mansory Design.

25

Ferrari heeft daarop beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland). Deze rechter, die dit beroep ontvankelijk heeft verklaard, is van oordeel dat de uitkomst ervan afhangt van de uitlegging van verordening nr. 6/2002, met name van de vraag onder welke voorwaarden de verschijningsvorm van een deel van een voortbrengsel, in casu die waarop Ferrari aanspraak maakt voor een deel van het FXX K-model, op grond van deze verordening kan worden beschermd als niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel.

26

In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich ten eerste af of de beschikbaarstelling voor het publiek, in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002, van de afbeelding van een voortbrengsel in zijn geheel, tevens geldt als openbaarmaking van de modellen van delen van dat voortbrengsel.

27

Gesteld dat dit het geval is, vraagt de verwijzende rechter zich ten tweede af of de verschijningsvorm van een deel van een voortbrengsel, om een afzonderlijk model te kunnen vormen dat onderscheiden is van het model van dat voortbrengsel, zoals de rechter in hoger beroep heeft geoordeeld, een zekere zelfstandigheid en een zekere eenheid in de vorm moet hebben, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verschijningsvorm van dat deel niet volledig opgaat in de verschijningsvorm van het betrokken voortbrengsel, maar een algemene indruk wekt die onafhankelijk is van de totale vorm van dat voortbrengsel.

28

Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Kunnen door de beschikbaarstelling van een volledige afbeelding van een voortbrengsel overeenkomstig artikel 11, lid 1 en lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 6/2002 niet‑ingeschreven gemeenschapsmodellen met betrekking tot afzonderlijke delen van het voortbrengsel ontstaan?

2)

Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Welke juridische maatstaf moet in het kader van de beoordeling van het eigen karakter overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 6/2002 worden toegepast bij de bepaling van de algemene indruk in het geval van een onderdeel dat wordt verwerkt in een samengesteld voortbrengsel – zoals bijvoorbeeld een deel van een voertuigcarrosserie? Mag in het bijzonder in aanmerking worden genomen of de verschijningsvorm van het onderdeel zoals waargenomen door de geïnformeerde gebruiker niet volledig opgaat in de verschijningsvorm van het samengestelde voortbrengsel, maar een zekere zelfstandigheid en eenheid in de vorm vertoont die het mogelijk maakt een van de totale vorm onafhankelijke esthetische algemene indruk vast te stellen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

29

Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling voor het publiek van afbeeldingen van een voortbrengsel, zoals de publicatie van foto’s van een voertuig, de beschikbaarstelling voor het publiek van een model van een deel of onderdeel van dat voortbrengsel met zich mee kan brengen, en, zo ja, in hoeverre de verschijningsvorm van een deel van een voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder a), van deze verordening of van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder c), en artikel 4, lid 2, van die verordening zelfstandig moet zijn ten opzichte van het voortbrengsel in zijn geheel, om te kunnen onderzoeken of deze verschijningsvorm een eigen karakter heeft in de zin van artikel 6, lid 1, van voornoemde verordening.

30

Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002 een model definieert als „de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan”. Hieruit volgt dat, in het kader van de regeling die bij verordening nr. 6/2002 is vastgesteld, de verschijningsvorm het doorslaggevende element van een model is (arresten van 21 september 2017, Easy Sanitary Solutions en EUIPO/Group Nivelles, C‑361/15 P en C‑405/15 P, EU:C:2017:720, punt 62, en 8 maart 2018, DOCERAM, C‑395/16, EU:C:2018:172, punt 25).

31

Met betrekking tot de doelstelling van verordening nr. 6/2002 dient erop te worden gewezen dat deze verordening volgens de overwegingen 6 en 7 ervan ervoor zorgt dat een recht op een model wordt verkregen dat in één, alle lidstaten omvattend gebied geldig is, daar een betere bescherming van industriële vormgeving met name innovatie, ontwikkeling van nieuwe voortbrengselen en investering in de productie ervan aanmoedigt. Het Hof heeft ook reeds gepreciseerd dat deze verordening beoogt een doeltreffende bescherming van gemeenschapsmodellen te waarborgen (arrest van 27 september 2017, Nintendo, C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Voorts blijkt uit de overwegingen 16 en 25 van verordening nr. 6/2002 dat de Uniewetgever met de invoering van de regeling voor niet‑ingeschreven gemeenschapsmodellen beoogde – met het oog op de bevordering van innovatie – de modellen te beschermen die zijn toegepast op of verwerkt in voortbrengselen met een korte commerciële levensduur, waarvoor de ontwerpers een snelle en doeltreffende bescherming wensen te verkrijgen zonder inschrijvingsformaliteiten te hoeven vervullen en waarvoor de beschermingsduur van ondergeschikt belang is.

33

De materiële voorwaarden voor bescherming als ingeschreven of niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel, namelijk de nieuwheid en het eigen karakter in de zin van de artikelen 4 tot en met 6 van verordening nr. 6/2002, zijn dezelfde voor zowel voortbrengselen als delen van een voortbrengsel. Wat de bescherming van de verschijningsvorm van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel betreft, moet evenwel rekening worden gehouden met de vereisten van artikel 4, lid 2, van deze verordening.

34

In casu staat het aan de verwijzende rechter om te bepalen of de elementen van de carrosserie van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde voertuig „delen van een voortbrengsel” in de zin van artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002 of „onderdelen van een samengesteld voortbrengsel” in de zin van artikel 3, onder c), en artikel 4, lid 2, van deze verordening zijn. Niettemin moet het Hof deze rechter alle aanwijzingen verschaffen die nuttig zijn ter beslechting van het bij hem aanhangige geding (zie in die zin en naar analogie arrest van 4 juli 2019, Tronex, C‑624/17, EU:C:2019:564, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

De verwijzende rechter vraagt zich met name af of de beschikbaarstelling voor het publiek, in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002, van de afbeelding van een voortbrengsel in zijn geheel, tevens geldt als openbaarmaking van de modellen van de delen van dat voortbrengsel.

36

In dit verband bepaalt artikel 1, lid 2, onder a), van verordening nr. 6/2002 dat, voor zover is voldaan aan de materiële voorwaarden voor bescherming, de formele voorwaarde voor bescherming als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is dat dit model op de in artikel 11, lid 2, van deze verordening bepaalde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld. Volgens laatstgenoemde bepaling wordt een model geacht binnen de Unie voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld „indien het gepubliceerd is, tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is, en wel op zodanige wijze dat deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de [Unie] werkzaam zijn”.

37

Zoals uit deze bepaling blijkt, ontstaat het niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel op de datum waarop het scheppend werk voor het eerst binnen de Unie voor het publiek beschikbaar is gesteld. Volgens deze bepaling is een model „beschikbaar gesteld” wanneer de feiten die aan de openbaarmaking ten grondslag liggen, bij een normale gang van zaken „redelijkerwijs ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden” in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn. Aan dit criterium kan zijn voldaan indien afbeeldingen van dit model zijn gedistribueerd aan handelaars die actief zijn in deze sector (zie in die zin arrest van 13 februari 2014, H. Gautzsch Großhandel, C‑479/12, EU:C:2014:75, punt 30).

38

Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de beschikbaarstelling voor het publiek van het model van een voortbrengsel in zijn geheel slechts de beschikbaarstelling van het model van een deel van dat voortbrengsel met zich brengen, indien bij die beschikbaarstelling de verschijningsvorm van dat deel duidelijk herkenbaar is. Anders kunnen de ingewijden immers, wat het betrokken deel van het voortbrengsel betreft, niet redelijkerwijs de door artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 vereiste kennis verkrijgen.

39

In dit verband heeft het Hof met betrekking tot ingeschreven gemeenschapsmodellen reeds opgemerkt dat het stelsel van het gemeenschapsmodel dat voortvloeit uit verordening nr. 6/2002, vereist dat de afbeelding van een model het mogelijk maakt om dit model duidelijk te identificeren zodat de marktdeelnemers beschikken over relevante informatie betreffende de rechten van derden (zie in die zin arrest van 5 juli 2018, Mast‑Jägermeister/EUIPO, C‑217/17 P, EU:C:2018:534, punten 54, 55 en 60). Deze overwegingen zijn ook relevant voor niet‑ingeschreven gemeenschapsmodellen, aangezien de huidige en potentiële concurrenten van de ontwerper of de exploitant van het betrokken model ook in dat geval behoefte hebben aan duidelijke en nauwkeurige informatie.

40

Dit neemt niet weg dat het vereiste dat het voorwerp van de bescherming kan worden geïdentificeerd – hetgeen bijdraagt tot een bepaald niveau van rechtszekerheid in het kader van de regeling voor de bescherming van niet‑ingeschreven gemeenschapsmodellen – geen verplichting voor ontwerpers met zich meebrengt om elk deel van hun voortbrengselen waarvoor zij aanspraak willen maken op bescherming als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel, afzonderlijk voor het publiek beschikbaar te stellen. Zoals de advocaat‑generaal in punt 70 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou een dergelijke verplichting strijdig zijn met de doelstelling van eenvoud en snelheid die, zoals het Hof heeft opgemerkt, de rechtvaardiging vormde voor de invoering van het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel (zie in die zin arrest van 19 juni 2014, Karen Millen Fashions, C‑345/13, EU:C:2014:2013, punt 42).

41

Zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou, wanneer ontwerpers worden verplicht om over te gaan tot een afzonderlijke beschikbaarstelling van het model van een deel van een voortbrengsel omwille van de rechtszekerheid van derden, bovendien voorbij worden gegaan aan het door de Uniewetgever gewenste evenwicht in het kader van de regeling inzake de bescherming van niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen, die naar haar aard een geringere mate van rechtszekerheid biedt dan die welke voortvloeit uit ingeschreven gemeenschapsmodellen.

42

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de houder van een niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel ook minder bescherming geniet. Ten eerste wordt de houder krachtens artikel 19, lid 2, van verordening nr. 6/2002 uitsluitend beschermd tegen het namaken van zijn niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel. Ten tweede is de duur van de bescherming die houders van niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen genieten, krachtens artikel 11, lid 1, van deze verordening beperkt tot drie jaar vanaf de eerste beschikbaarstelling voor het publiek.

43

Aangezien de Uniewetgever geen andere wil kenbaar heeft gemaakt, moet tegen die achtergrond artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat het ontwerpers niet verplicht om elk deel van hun voortbrengselen waarvoor zij bescherming als niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel wensen te genieten, afzonderlijk beschikbaar te stellen.

44

Het criterium dat ingewijden kennis moeten kunnen nemen van de feiten die aan de openbaarmaking ten grondslag liggen, veronderstelt echter dat het model van het deel of onderdeel van het voortbrengsel duidelijk herkenbaar is. Wanneer, zoals in casu, de openbaarmaking bestaat in de publicatie van afbeeldingen van een voortbrengsel, moeten de kenmerken van het deel of onderdeel van dit voortbrengsel waarvoor aanspraak wordt gemaakt op het betrokken model, dus duidelijk zichtbaar zijn.

45

In dit verband heeft het Hof met betrekking tot het begrip „modellen” in artikel 6 van verordening nr. 6/2002 reeds geoordeeld dat bij de beoordeling van het eigen karakter van een model waarop aanspraak wordt gemaakt, dit model moet kunnen worden vergeleken met een of meer precieze, individueel beschouwde, welbepaalde en omschreven modellen binnen het geheel van eerder voor het publiek beschikbaar gestelde modellen (zie in die zin arrest van 19 juni 2014, Karen Millen Fashions, C‑345/13, EU:C:2014:2013, punt 25). Daartoe is het van wezenlijk belang te beschikken over een afbeelding op grond waarvan dit model nauwkeurig en met zekerheid kan worden gevisualiseerd.

46

De door conflicterende modellen gewekte algemene indruk moet worden vergeleken aan de hand van de volledige verschijningsvorm van elk van deze modellen. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 6 van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat een model slechts kan worden geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die dat model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij diezelfde gebruiker wordt gewekt niet door een combinatie van afzonderlijke kenmerken van meerdere oudere modellen, maar door een of meer individueel beschouwde oudere modellen (arrest van 19 juni 2014, Karen Millen Fashions, C‑345/13, EU:C:2014:2013, punt 35).

47

Hieruit volgt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 104 van zijn conclusie heeft opgemerkt, het begrip „eigen karakter” in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002 niet ziet op de verhouding tussen het model van een voortbrengsel en de modellen van de delen waaruit dat voortbrengsel bestaat, maar op de verhouding tussen deze modellen en andere, oudere modellen.

48

Bij de beoordeling van dit eigen karakter op basis van de algemene indruk die bij de geïnformeerde gebruiker wordt gewekt door de verschijningsvorm van het model waarop aanspraak wordt gemaakt, moet worden uitgegaan van de definitie van het begrip „model” in artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de kenmerken van de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel.

49

Bij gebreke van een definitie van de uitdrukking „een deel van een voortbrengsel” in verordening nr. 6/2002, moet deze uitdrukking worden begrepen in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan (zie naar analogie arrest van 20 december 2017, Acacia en D’Amato, C‑397/16 en C‑435/16, EU:C:2017:992, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals de advocaat-generaal in punt 107 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gaat het om een gedeelte van het „geheel” dat het voortbrengsel vormt. Om voor bescherming als gemeenschapsmodel in aanmerking te komen, moet de verschijningsvorm van dit gedeelte per definitie zichtbaar zijn. Hetzelfde geldt, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 6/2002, wanneer het model waarop aanspraak wordt gemaakt, bestaat in een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel.

50

Hieruit volgt dat, om te kunnen beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden voor bescherming als gemeenschapsmodel, het betrokken deel van een voortbrengsel of onderdeel van een samengesteld voortbrengsel zichtbaar dient te zijn en afgebakend moet zijn door kenmerken die de bijzondere verschijningsvorm ervan uitmaken, te weten door lijnen, een omtrek, kleuren, vormen of een specifieke textuur. Dit veronderstelt dat de verschijningsvorm van dit deel van een voortbrengsel of van dit onderdeel van een samengesteld voortbrengsel op zichzelf een algemene indruk kan wekken en niet volledig opgaat in het voortbrengsel als geheel.

51

Bijgevolg staat het in het hoofdgeding aan de verwijzende rechter om na te gaan of de kenmerken van de modellen waarop Ferrari aanspraak maakt voor delen van de carrosserie van het betrokken voertuig, voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden voor bescherming als niet‑ingeschreven gemeenschapsmodel.

52

Gelet op voorgaande overwegingen moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling voor het publiek van afbeeldingen van een voortbrengsel, zoals de publicatie van foto’s van een voertuig, met zich meebrengt dat een model van een deel van dat voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder a), van deze verordening, of van een onderdeel van dat voortbrengsel als samengesteld voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder c), en artikel 4, lid 2, van die verordening voor het publiek beschikbaar wordt gesteld, op voorwaarde dat bij die beschikbaarstelling de verschijningsvorm van dat deel of onderdeel duidelijk herkenbaar is. Om te kunnen onderzoeken of deze verschijningsvorm voldoet aan de voorwaarde van een eigen karakter als bedoeld in artikel 6, lid 1, van deze verordening, moet het betrokken deel of onderdeel een zichtbaar gedeelte van het voortbrengsel of samengestelde voortbrengsel vormen dat duidelijk is afgebakend door lijnen, een omtrek, kleuren, vormen of een specifieke textuur.

Kosten

53

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen moet aldus worden uitgelegd dat de beschikbaarstelling voor het publiek van afbeeldingen van een voortbrengsel, zoals de publicatie van foto’s van een voertuig, met zich meebrengt dat een model van een deel van dat voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder a), van deze verordening, of van een onderdeel van dat voortbrengsel als samengesteld voortbrengsel in de zin van artikel 3, onder c), en artikel 4, lid 2, van die verordening voor het publiek beschikbaar wordt gesteld, op voorwaarde dat bij die beschikbaarstelling de verschijningsvorm van dat deel of onderdeel duidelijk herkenbaar is.

 

Om te kunnen onderzoeken of deze verschijningsvorm voldoet aan de voorwaarde van een eigen karakter als bedoeld in artikel 6, lid 1, van deze verordening, moet het betrokken deel of onderdeel een zichtbaar gedeelte van het voortbrengsel of samengestelde voortbrengsel vormen, dat duidelijk is afgebakend door lijnen, een omtrek, kleuren, vormen of een specifieke textuur.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.