EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0397

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 december 2017.
Acacia Srl tegen Pneusgarda Srl en Audi AG en Acacia Srl en Rolando D'Amato tegen Dr. Ing. h.c.F. Porsche AG.
Verzoeken van de Corte d'appello di Milano en het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Gemeenschapsmodellen – Artikel 110, lid 1 – Geen bescherming – Reparatieclausule – Begrip ‚onderdeel van een samengesteld voortbrengsel’ – Reparatie van het samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Maatregelen die de gebruiker moet treffen om zich te kunnen beroepen op de reparatieclausule – Autovelg die een identieke replica van het model van de originele velg is.
Gevoegde zaken C-397/16 en C-435/16.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:992

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

20 december 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Gemeenschapsmodellen – Artikel 110, lid 1 – Geen bescherming – Reparatieclausule – Begrip ‚onderdeel van een samengesteld voortbrengsel’ – Reparatie van het samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Maatregelen die de gebruiker moet treffen om zich te kunnen beroepen op de reparatieclausule – Autovelg die een identieke replica van het model van de originele velg is”

In de gevoegde zaken C‑397/16 en C‑435/16,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte d’appello di Milano (rechter in tweede aanleg Milaan, Italië) en door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissingen van 15 en 2 juni 2016, ingekomen bij het Hof op 18 juli respectievelijk 4 augustus 2016, in de procedures

Acacia Srl

tegen

Pneusgarda Srl, in staat van faillissement,

Audi AG (C‑397/16),

en

Acacia Srl,

Rolando D’Amato

tegen

Dr. Ing. h.c. F. Porsche AG (C‑435/16),

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, C. Toader, A. Prechal en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 juni 2017,

gelet op de opmerkingen van:

Acacia Srl en Rolando D’Amato, vertegenwoordigd door F. Munari, M. Esposito en A. Macchi, avvocati, en B. Schneiders, D. Treue en D. Thoma, Rechtsanwälte,

Audi AG, vertegenwoordigd door G. Hasselblatt, Rechtsanwalt, en M. Cartella en M. Locatelli, avvocati,

Dr. Ing. h.c. F. Porsche AG, vertegenwoordigd door B. Ackermann en C. Klawitter, Rechtsanwälte,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Santoro, S. Fiorentino en L. Cordi, avvocati dello Stato,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann en J. Techert als gemachtigden,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Segoin als gemachtigde,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en H. Stergiou als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda, V. Di Bucci en T. Scharf als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 september 2017,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen ten eerste Acacia Srl, enerzijds, en Pneusgarda Srl, in staat van faillissement, en Audi AG, anderzijds, en ten tweede Acacia en haar bestuurder, Rolando D’Amato, enerzijds, en Dr. Ing. h.c. F. Porsche AG (hierna: „Porsche”), anderzijds, ter zake van de vermeende inbreuk, door Acacia, op de gemeenschapsmodellen waarvan Audi en Porsche houdsters zijn.

Toepasselijke bepalingen

Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

3

De overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1). Artikel 26, lid 2, bepaalt:

„De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde tekeningen en modellen van nijverheid en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van de beschermde tekening of het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.”

Unierecht

Richtlijn 98/71/EG

4

Overweging 19 van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB 1998, L 289, blz. 28) luidt als volgt:

„Overwegende dat het voor een aantal sectoren van de industrie dringend noodzakelijk is geworden dat deze richtlijn spoedig wordt aangenomen; dat in dit stadium geen volledige aanpassing mogelijk is van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor het repareren van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, wanneer het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het model wordt toegepast, een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel waarvan de vorm bepalend is voor het beschermde model; dat het ontbreken van een volledige aanpassing van het recht van de lidstaten inzake het gebruik van beschermde modellen voor dergelijke reparaties van een samengesteld voortbrengsel geen beletsel mag vormen voor de aanpassing van die nationale wettelijke bepalingen inzake modellen die de werking van de interne markt het meest rechtstreeks beïnvloeden; dat de lidstaten daarom in de tussentijd de met het Verdrag in overeenstemming zijnde bepalingen dienen te handhaven inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, of dat, als zij nieuwe bepalingen inzake dit gebruik invoeren, daarmee alleen een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen dient te worden beoogd; […]”

5

Artikel 14 van deze richtlijn, met het opschrift „Overgangsbepaling”, bepaalt:

„Zolang deze richtlijn niet overeenkomstig artikel 18 op voorstel van de Commissie is gewijzigd, handhaven de lidstaten hun bestaande wettelijke bepalingen inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor het repareren van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, en wijzigen zij die bepalingen alleen als daarmee een liberalisering van de markt voor dergelijke onderdelen wordt beoogd.”

Verordening nr. 6/2002

6

De overwegingen 1, 9 en 13 van verordening nr. 6/2002 luiden:

„(1)

Een uniform stelsel ter verkrijging van gemeenschapsmodellen waaraan overal op het grondgebied van de Gemeenschap dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen wordt verleend, zal tot de in het Verdrag neergelegde doelstellingen van de Gemeenschap bijdragen.

[…]

(9)

De materiële bepalingen van deze verordening inzake het modellenrecht moeten worden afgestemd op de respectieve bepalingen in richtlijn 98/71/EG.

[…]

(13)

In het kader van richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen kon geen volledige harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten worden bereikt inzake het gebruik van beschermde modellen voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, wanneer het model toegepast wordt op of verwerkt is in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model. De Commissie is in het kader van een bemiddelingsprocedure betreffende deze richtlijn de verplichting aangegaan om de gevolgen van de bepalingen van de richtlijn, met name voor de bedrijfstakken die hierbij het meest betrokken zijn, drie jaar na de uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn te herzien. Onder deze omstandigheden is het passend om geen bescherming als gemeenschapsmodel te verlenen voor een model dat toegepast wordt op of verwerkt is in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model en dat gebruikt wordt voor de reparatie van het samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, totdat de Raad zijn beleid ter zake op basis van een voorstel van de Commissie heeft bepaald.”

7

Artikel 3 van deze verordening bepaalt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

‚model’: de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan;

b)

‚voortbrengsel’: elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen, doch niet computerprogramma’s;

c)

‚samengesteld voortbrengsel’: een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.”

8

Artikel 4 van die verordening, met het opschrift „Beschermingsvoorwaarden”, bepaalt:

„1.   Een model wordt als gemeenschapsmodel beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

2.   Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben:

a)

voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft; en

b)

voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.

3.   ‚Normaal gebruik’ in de zin van lid 2, onder a), houdt het gebruik door de eindgebruiker in, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.”

9

Artikel 19, lid 1, van die verordening luidt als volgt:

„Een ingeschreven gemeenschapsmodel verleent aan de houder ervan het uitsluitende recht om het te gebruiken en om derden aan wie hij daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten het te gebruiken. Onder dit gebruik wordt met name verstaan het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel.”

10

Artikel 110 van verordening nr. 6/2002, met het opschrift „Overgangsbepaling”, bepaalt:

„1.   Totdat op voorstel van de Commissie wijzigingen van deze verordening van kracht worden, bestaat er geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

2.   Het in lid 1 genoemde voorstel van de Commissie wordt ingediend samen en rekening houdend met eventuele wijzigingen die de Commissie krachtens artikel 18 van richtlijn 98/71/EG over deze zelfde kwestie zal voorstellen.”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

Zaak C‑397/16

11

Audi is houdster van verschillende gemeenschapsmodellen voor autovelgen in aluminiumlegering.

12

Acacia vervaardigt onder het merk WSP Italy autovelgen in aluminiumlegering die worden verhandeld op haar eigen, in verschillende talen beschikbare website. Volgens de verwijzende rechter zijn sommige van deze velgen identiek aan de velgen in aluminiumlegering van Audi. Op de door Acacia vervaardigde velgen is een stempel met de vermelding „NOT OEM” aangebracht, hetgeen betekent dat het niet is vervaardigd door de fabrikant van de originele voortbrengselen. De commerciële en technische documenten die bij deze producten zijn gevoegd, de verkoopfacturen alsmede de website van Acacia vermelden dat de betrokken velgen uitsluitend worden verkocht om te dienen als reserveonderdeel voor reparaties.

13

Audi heeft bij de Tribunale di Milano (rechter in eerste aanleg Milaan, Italië) een vordering ingesteld die in wezen ertoe strekte, vast te stellen dat de vervaardiging en de verkoop van de betrokken velgen door Acacia inbreuk maken op haar gemeenschapsmodellen. Deze rechter heeft die vordering toegewezen.

14

Acacia heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Corte d’appello di Milano (rechter in tweede aanleg Milaan, Italië). Deze rechter heeft met name gewezen op het bestaan van tegenstrijdige uitspraken van Italiaanse rechterlijke instanties en van rechterlijke instanties van andere lidstaten wat de toepassing van de reparatieclausule betreft. Hij was dan ook van oordeel dat ernstige twijfel bestond over de uitlegging van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002.

15

In deze omstandigheden heeft de Corte d’appello di Milano de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Staan de beginselen van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten op de interne markt, het beginsel van de doeltreffendheid van de Europese mededingingsregels en van de liberalisering van de interne markt, het beginsel van de nuttige werking en het beginsel van de uniforme toepassing van het Europees recht in de Europese Unie en secundair Unierecht zoals richtlijn 98/71, met name artikel 14 ervan, artikel 1 van verordening [(EU) nr. 461/2010 van de Commissie van 27 mei 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (PB 2010, L 129, blz. 52)] en reglement [nr. 124 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (EEG/VN) – Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van wielen voor personenauto’s en hun aanhangwagens (PB 2006, L 375, blz. 604, met rectificatie in PB 2007, L 70, blz. 413)], in de weg aan een zodanige uitlegging van artikel 110 van verordening nr. 6/2002, dat de reparatieclausule bevat, dat een replicavelg waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de origineel gemonteerde velg, die op basis van voornoemd reglement nr. 124 […] is goedgekeurd, niet valt onder het begrip onderdeel van een samengesteld voortbrengsel (de auto) dat bedoeld is om dat voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven?

2)

Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, staan dan de regels inzake industriële eigendomsrechten op ingeschreven modellen, na afweging van de in de eerste vraag bedoelde belangen, in de weg aan de toepassing van de reparatieclausule met betrekking tot aanvullende replicaproducten die door de klant vrij kunnen worden gekozen, op grond dat de reparatieclausule restrictief moet worden uitgelegd en dat er slechts gebruik van kan worden gemaakt voor reserveonderdelen waarvan de vorm gebonden is aan het product, dat wil zeggen voor onderdelen waarvan de vorm aldus is vastgesteld dat hij in wezen onveranderlijk is ten opzichte van de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel, met uitsluiting van andere onderdelen die worden geacht uitwisselbaar te zijn en die vrij naargelang de voorkeur van de klant kunnen worden gemonteerd?

3)

Bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, welke maatregelen dient een producent van replicavelgen dan te nemen ter verzekering van het legitieme verkeer van producten die bestemd zijn om het samengestelde voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven?”

Zaak C‑435/16

16

Porsche is houdster van verschillende gemeenschapsmodellen voor autovelgen in aluminiumlegering.

17

De door Acacia vervaardigde velgen worden in Duitsland verhandeld via haar website, die zich richt tot de eindgebruiker en toegankelijk is in het Duits. Volgens de verwijzende rechter zijn sommige van deze velgen identiek aan de velgen in aluminiumlegering van Porsche. Deze rechter wijst erop dat volgens Acacia de door haar vervaardigde velgen die zijn bestemd voor Porsche-voertuigen, enkel kunnen worden gebruikt voor voertuigen van deze fabrikant. Porsche heeft voor deze rechter aangevoerd dat de betrokken velgen ook worden aangeboden in kleuren en afmetingen die niet overeenkomen met de originele producten.

18

Porsche heeft bij het Landgericht Stuttgart (rechter in eerste aanleg Stuttgart, Duitsland) een vordering ingesteld die in wezen ertoe strekte, vast te stellen dat de vervaardiging en de verkoop van de betrokken velgen door Acacia inbreuk maken op haar gemeenschapsmodellen. Deze rechter heeft die vordering toegewezen.

19

Aangezien het door Acacia en D’Amato ingestelde hoger beroep werd verworpen, hebben zij bij de verwijzende rechter beroep in Revision ingesteld. Deze rechter merkt op dat de toewijzing van dit beroep afhangt van het antwoord op de vraag of Acacia zich kan beroepen op de reparatieclausule van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002. De uitlegging van deze bepaling levert evenwel meerdere moeilijkheden op.

20

In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Is de toepassing van de beschermingsbeperking van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 beperkt tot vormgebonden onderdelen, dat wil zeggen, onderdelen waarvan de vorm op grond van de uiterlijke kenmerken van het voortbrengsel in zijn geheel in beginsel onveranderlijk vaststaat en dus niet, zoals bij velgen voor motorvoertuigen, vrij door de klant kan worden gekozen?

2)

Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord: is de toepassing van de beschermingsbeperking van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 uitsluitend beperkt tot het aanbieden van voortbrengselen met een vormgeving die ook qua kleur en afmetingen identiek is aan de originele voortbrengselen?

3)

Indien op de eerste vraag ontkennend wordt geantwoord: werkt de beschermingsbeperking van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 alleen in het voordeel van de aanbieder van een voortbrengsel dat in beginsel inbreuk maakt op het betrokken model, indien die aanbieder objectief waarborgt dat zijn voortbrengsel uitsluitend voor reparaties en niet ook voor andere doeleinden, zoals het uitrusten of individualiseren van het voortbrengsel in zijn geheel, kan worden aangeschaft?

4)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: welke maatregelen moet de verkoper van een in beginsel op het betrokken model inbreuk makend voortbrengsel treffen om objectief te waarborgen dat zijn voortbrengsel uitsluitend verkrijgbaar is voor reparaties en niet ook nog voor andere doeleinden, zoals de uitrusting of individualisering van het voortbrengsel in zijn geheel? Volstaat het

a)

dat de verkoper er in de verkoopbrochure op wijst dat het product alleen wordt verkocht voor reparaties om het voortbrengsel in zijn geheel weer zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken te geven, of

b)

is het nodig dat de verkoper alleen bereid is te leveren onder voorwaarde dat de afnemers (zowel handelaars als consumenten) schriftelijk verklaren het aangeboden voortbrengsel alleen voor reparaties te zullen gebruiken?”

21

Bij beschikking van de president van het Hof van 25 april 2017 zijn de zaken C‑397/16 en C‑435/16 voor de mondelinge behandeling en voor het arrest gevoegd.

Verzoeken tot heropening van de mondelinge behandeling

22

Bij akten, neergelegd ter griffie van het Hof op respectievelijk 24 november en 1 december 2017, hebben Porsche en Audi verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

23

Tot staving van hun verzoeken betogen Porsche en Audi in wezen dat de conclusie van de advocaat-generaal berust op ongegronde beweringen, waarover geen standpunten zijn uitgewisseld en die betrekking hebben op de ontstaansgeschiedenis van de reparatieclausule van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002.

24

Het Hof kan krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

25

In casu is dit niet het geval. Nergens wordt immers beweerd dat sprake is van een nieuw feit. Verder werd de ontstaansgeschiedenis van de reparatieclausule met name door de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen behandeld, en alle partijen hebben hierover hun standpunten uitgewisseld ter terechtzitting. Aldus is het Hof van oordeel, de advocaat-generaal gehoord, dat het over alle noodzakelijke elementen beschikt om uitspraak te doen.

26

Wat de kritiek van Porsche en Audi op de conclusie van de advocaat-generaal betreft, dient voorts eraan te worden herinnerd dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor de belanghebbende partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (arrest van 25 oktober 2017, Polbud – Wykonawstwo, C‑106/16, EU:C:2017:804, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Voorts zij opgemerkt dat de advocaat-generaal krachtens artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak heeft, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is in dat verband niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal of door de motivering op grond waarvan de advocaat-generaal tot die conclusie komt. Het feit dat een partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal, kan als zodanig dus geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren, ongeacht welke kwesties hij in zijn conclusie heeft onderzocht (arrest van 25 oktober 2017, Polbud – Wykonawstwo, C‑106/16, EU:C:2017:804, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Gelet op een en ander hoeft volgens het Hof geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Tweede vraag in zaak C‑397/16 en eerste vraag in zaak C‑435/16

29

Met de tweede vraag in zaak C‑397/16 en de eerste vraag in zaak C‑435/16, die tezamen en in eerste instantie dienen te worden behandeld, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de erin vervatte reparatieclausule de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model.

30

Audi, Porsche en de Duitse regering voeren in wezen aan dat de reparatieclausule van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 enkel van toepassing is op onderdelen van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model, dit wil zeggen waarvan de vorm is opgelegd, zodat autovelgen in aluminiumlegering niet onder deze bepaling vallen. Acacia, de Italiaanse en de Nederlandse regering en de Commissie zijn daarentegen van mening dat de toepassing van de reparatieclausule niet beperkt is tot onderdelen waarvan de vorm is opgelegd, dit wil zeggen onderdelen waarvan de vorm in beginsel onveranderlijk wordt bepaald door de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel en die dus niet vrij door de klant kunnen worden gekozen, zodat lichtmetalen velgen onder die bepaling kunnen vallen.

31

Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Ook de ontstaansgeschiedenis van een Unierechtelijke bepaling kan relevante informatie voor de uitlegging ervan verschaffen (zie in die zin arresten van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C‑583/11 P, EU:C:2013:625, punt 50; 1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C‑461/13, EU:C:2015:433, punt 30, en 18 mei 2017, Hummel Holding, C‑617/15, EU:C:2017:390, punt 22).

32

Volgens artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 „bestaat er geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

33

Anders dan overweging 13 van verordening nr. 6/2002, volgens welke geen bescherming als gemeenschapsmodel dient te worden verleend voor een model dat toegepast wordt op of verwerkt is in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel „waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model” en dat gebruikt wordt voor de reparatie van het samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, stelt artikel 110, lid 1, van deze verordening enkel dat het moet gaan om een „onderdeel van een samengesteld voortbrengsel” dat dient te worden „gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke kenmerken terug te geven”.

34

Aldus vloeit uit de bewoordingen van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 voort dat het feit dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model, in die bepaling niet wordt vermeld als een van de voorwaarden.

35

Deze letterlijke uitlegging wordt in de eerste plaats bevestigd door de ontstaansgeschiedenis van de reparatieclausule.

36

Met betrekking tot het wetgevingsproces dat is voorafgegaan aan de vaststelling van die clausule, dient immers te worden opgemerkt dat zowel het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad betreffende gemeenschapsmodellen (PB 1994, C 29, blz. 20) als het gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2001, C 62 E, blz. 173) een bepaling bevatte die, hoewel de bewoordingen ervan niet precies dezelfde waren, specifiek voorschreef dat een model dat is toegepast op of is verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel „waarvan de uiterlijke kenmerken voor het model bepalend zijn”, niet kon worden beschermd als gemeenschapsmodel.

37

Zoals de advocaat-generaal in de punten 60 tot en met 62 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, blijkt evenwel uit het verslag van het voorzitterschap aan het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) nr. 12420/00 van 19 oktober 2000 [interinstitutioneel dossier 1993/0463 (CNS)] dat „met het oog op een politiek akkoord over het verordeningsvoorstel” twee hoofdvraagstukken werden voorgelegd aan het Coreper, waarvan een specifiek betrekking had op onderdelen. In dit verslag werd aldus erop gewezen dat de grote meerderheid van de delegaties binnen dat comité van mening was dat de formulering van de betrokken bepaling diende te worden aangepast aan die van artikel 14 van richtlijn 98/71, en voorts dat onderdelen slechts moeten worden uitgesloten van de door de toekomstige verordening verleende bescherming „voor zover zij worden gebruikt om de reparatie van een samengesteld voortbrengsel mogelijk te maken teneinde hieraan zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

38

In deze context werd het vereiste dat werd gesteld in de betrokken bepaling zoals deze was opgenomen in het voorstel en in het gewijzigd voorstel van de Commissie – aangehaald in punt 36 van het onderhavige arrest –, en dat betrekking had op de omstandigheid dat het voortbrengsel waarop het model is toegepast of waarin het is verwerkt, een onderdeel is van een samengesteld voortbrengsel „waarvan de uiterlijke kenmerken voor het beschermde model bepalend zijn”, weggelaten in de bepaling die uiteindelijk door de Raad werd vastgesteld.

39

Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 blijkt dus dat tijdens het wetgevingsproces ervoor is gekozen om de draagwijdte van die bepaling niet te beperken tot onderdelen waarvan de vorm wordt opgelegd door de vorm van het samengestelde voortbrengsel.

40

Audi, Porsche en de Duitse regering hebben weliswaar terecht beklemtoond dat een verwijzing naar het vereiste dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel „bepalend zijn voor het beschermde model” werd gehandhaafd in de bewoordingen van overweging 13 van verordening nr. 6/2002, maar gelet op de voorgaande overwegingen blijkt die omstandigheid niet doorslaggevend. Overigens vloeit uit de rechtspraak van het Hof voort dat de considerans van een Uniehandeling de inhoud ervan weliswaar kan preciseren, maar niet kan worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van die handeling af te wijken (arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 76en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

In deze context en gelet op de in de punten 36 tot en met 38 supra in herinnering gebrachte bedoeling van de Uniewetgever dient niet te worden overgegaan tot een strikte uitlegging van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 zoals de in punt 30 van het onderhavige arrest vermelde uitlegging die door Audi, Porsche en de Duitse regering wordt bepleit en die is gebaseerd op het feit dat het om een uitzonderings- of overgangsbepaling gaat.

42

In dit verband is het juist dat de reparatieclausule een beperking van de rechten van de houder van een gemeenschapsmodel inhoudt, aangezien hem het in punt 19, lid 1, van verordening nr. 6/2002 bedoelde uitsluitende recht om derden aan wie hij daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten een dergelijk model te gebruiken, wordt ontzegd indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 110, lid 1, van die verordening. Dit zou inderdaad kunnen rechtvaardigen dat dit artikel 110, lid 1, strikt wordt uitgelegd. Deze omstandigheid kan evenwel niet rechtvaardigen dat de toepassing van die bepaling afhankelijk wordt gesteld van een voorwaarde waarin zij niet voorziet.

43

Verder is het weliswaar zo dat het opschrift van artikel 110 van verordening nr. 6/2002 „Overgangsbepaling” luidt en dat lid 1 ervan bovendien bepaalt dat de reparatieclausule enkel van toepassing is „[t]otdat […] wijzigingen van [die] verordening van kracht worden”, maar vastgesteld moet worden dat deze bepaling toepassing vindt tot de wijziging of intrekking ervan op voorstel van de Commissie.

44

In de tweede plaats vindt de in punt 34 van het onderhavige arrest vermelde uitlegging van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 steun in een analyse van de context van de reparatieclausule. Die context pleit voor een coherente uitlegging van de bepalingen van verordening nr. 6/2002, enerzijds, en die van richtlijn 98/71, anderzijds.

45

Dienaangaande heeft om te beginnen de advocaat-generaal in punt 55 van zijn conclusie terecht opgemerkt dat zowel het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad inzake de rechtsbescherming van modellen (PB 1993, C 345, blz. 14) als het in punt 36 supra vermelde voorstel voor een verordening, die tegelijkertijd werden ingediend door de Commissie, een reparatieclausule bevatte waarvan de draagwijdte was beperkt tot onderdelen van een samengesteld voortbrengsel „waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model”. Anders dan het bovengenoemde voorstel voor een richtlijn houdt de reparatieclausule zoals die is opgenomen in richtlijn 98/71, geen dergelijke beperking in. Zoals in punt 37 van het onderhavige arrest werd opgemerkt, werd met de wijziging – tijdens het wetgevingsproces dat tot de vaststelling van verordening nr. 6/2002 heeft geleid – beoogd, de formulering van de reparatieclausule van artikel 110, lid 1, van deze verordening aan te passen aan die van artikel 14 van richtlijn 98/71.

46

Verder stelt overweging 9 van verordening nr. 6/2002 dat de materiële bepalingen van deze verordening moeten worden afgestemd op de respectieve bepalingen in richtlijn 98/71.

47

Ten slotte blijkt uit artikel 110, lid 2, van verordening nr. 6/2002 dat elk voorstel van de Commissie strekkende tot wijziging van de in lid 1 van die bepaling bedoelde reparatieclausule moet worden ingediend samen met de eventuele wijzigingen die de Commissie krachtens artikel 18 van richtlijn 98/71 zal voorstellen over de reparatieclausule van artikel 14 van die richtlijn. Volgens dit artikel 110, lid 2, moet de Commissie tevens rekening houden met die wijzigingen.

48

Artikel 14 van richtlijn 98/71 bevat evenwel geen vereiste volgens hetwelk de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model, hetgeen pleit voor een uitlegging van de reparatieclausule in de zin dat voor de toepassing ervan niet is vereist dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model.

49

In de derde plaats wordt aan de in punt 34 supra vermelde uitlegging van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 niet afgedaan door het doel dat wordt nagestreefd door de reparatieclausule, zoals gepreciseerd in de toelichting bij het in punt 36 supra vermelde voorstel voor een verordening.

50

Zoals blijkt uit die toelichting, kan de gemeenschapsmodellenbescherming ongewenste effecten in de zin van een uitsluiting of beperking van de mededinging op de markt hebben, met name voor dure samengestelde producten met een lange levensduur zoals motorvoertuigen, waarbij de bescherming van het model van de afzonderlijke onderdelen aanleiding kan geven tot een echte monopolisering van de vervangingsmarkt. In deze context is de reparatieclausule erop gericht, het monopoliseren van markten van bepaalde reserveonderdelen te voorkomen, en in het bijzonder te verhinderen dat een consument die een duurzaam en wellicht duur product heeft gekocht, voor uitwendige onderdelen voor onbepaalde duur aangewezen is op de fabrikant van het samengestelde product.

51

Zoals de advocaat-generaal in de punten 44 en 45 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, is het precies om het monopoliseren van markten van reserveonderdelen tegen te gaan dat de reparatieclausule van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 bepaalt dat er geen bescherming als gemeenschapsmodel bestaat voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

52

Dat de reparatieclausule beoogt, de markt van reserveonderdelen in zekere mate te liberaliseren, wordt overigens bevestigd door overweging 19 en artikel 14 van richtlijn 98/71, volgens welke wijzigingen van nationale wettelijke bepalingen inzake het gebruik van het model van een onderdeel voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven, alleen toegestaan zijn indien daarmee een liberalisering van de markt van dergelijke onderdelen wordt beoogd.

53

Uit het voorgaande volgt dat de draagwijdte van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 niet is beperkt tot onderdelen van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model.

54

Gelet op een en ander dient op de tweede vraag in zaak C‑397/16 en op de eerste vraag in zaak C‑435/16 te worden geantwoord dat artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de erin vervatte reparatieclausule de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model.

Eerste vraag in zaak C‑397/16 en tweede vraag in zaak C‑435/16

55

Met de eerste vraag in zaak C‑397/16 en de tweede vraag in zaak C‑435/16, die tezamen en in tweede instantie dienen te worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen welke voorwaarden de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 vervatte reparatieclausule stelt voor de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

56

Met betrekking tot de eerste vraag in zaak C‑397/16 voeren Audi en de Duitse regering in wezen aan dat een replicavelg waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de origineel gemonteerde velg, niet valt onder het begrip onderdeel van een samengesteld voortbrengsel dat bedoeld is om dat voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, zodat een dergelijke velg niet valt onder de reparatieclausule. Acacia, de Italiaanse en de Nederlandse regering alsmede de Commissie zijn daarentegen van mening dat een replicavelg waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de origineel gemonteerde velg, valt onder het begrip onderdeel van een samengesteld voortbrengsel dat bedoeld is om dat voortbrengsel te repareren en het zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

57

Met betrekking tot de tweede vraag in zaak C‑435/16 betogen Porsche, de Italiaanse en de Nederlandse regering alsmede de Commissie in wezen dat een replicavelg slechts onder de reparatieclausule valt indien zij dezelfde uiterlijke kenmerken heeft als de originele velg. Acacia is daarentegen van mening dat de reparatieclausule van toepassing is op alle „gebruikelijke varianten” van de originele velgen.

58

Volgens artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 bestaat er geen bescherming als gemeenschapsmodel „voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

59

Aldus blijkt uit de formulering van die bepaling dat voor de toepassing van de reparatieclausule verschillende voorwaarden gelden, die om te beginnen betrekking hebben op het bestaan van een gemeenschapsmodel, vervolgens op het bestaan van een „onderdeel […] van een samengesteld voortbrengsel” en ten slotte op het vereiste van een „[gebruik] in de zin van artikel 19, lid 1, […] voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

60

In de eerste plaats dient erop te worden gewezen dat artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 elke bescherming uitsluit voor een „gemeenschapsmodel” indien is voldaan aan de in die bepaling gestelde voorwaarden. Zoals de advocaat-generaal in de punten 90 en 91 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, volgt hieruit dat artikel 110, lid 1, slechts toepassing kan vinden op onderdelen die door een gemeenschapsmodel worden beschermd en die – zoals voortvloeit uit artikel 1, lid 1, van deze verordening – voldoen aan de beschermingsvoorwaarden die zijn vermeld in die verordening, in het bijzonder in artikel 4 ervan.

61

Dienaangaande bepaalt artikel 4, lid 2, van verordening nr. 6/2002 dat een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, slechts wordt beschermd voor zover, enerzijds, het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft en, anderzijds, de zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de in artikel 4, lid 1, gestelde voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.

62

In casu staat vast dat dit het geval is voor de gemeenschapsmodellen voor autovelgen waarvan Audi en Porsche houdsters zijn.

63

In de tweede plaats is artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 uitsluitend van toepassing op „onderdelen van een samengesteld voortbrengsel”.

64

Opgemerkt dient te worden dat het begrip „onderdeel van een samengesteld voortbrengsel” niet wordt gedefinieerd in verordening nr. 6/2002. Evenwel vloeit uit artikel 3, onder b) en c), van deze verordening voort dat, enerzijds, onder „voortbrengsel” wordt verstaan elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, en anderzijds, onder „samengesteld voortbrengsel” wordt verstaan een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden. Voorts moet bij gebreke van definitie van de term „onderdeel” in die verordening, deze term worden begrepen in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan (zie in die zin arrest van 4 mei 2006, Massachusetts Institute of Technology, C‑431/04, EU:C:2006:291, punt 17en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65

In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het begrip „onderdelen van een samengesteld voortbrengsel” in de zin van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 betrekking heeft op de vele bestanddelen die zijn bestemd om tot een samengesteld, op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp te worden samengevoegd en die kunnen worden vervangen zodat een dergelijk voorwerp uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden. Zonder die bestanddelen zou geen normaal gebruik van het samengestelde voortbrengsel mogelijk zijn.

66

In casu dient te worden vastgesteld dat een autovelg moet worden aangemerkt als een „onderdeel van een samengesteld voortbrengsel” in de zin van die bepaling, aangezien een dergelijke velg een bestanddeel is van een samengesteld voortbrengsel, te weten een auto, en dit voortbrengsel zonder dat bestanddeel niet normaal kan worden gebruikt.

67

In de derde plaats vereist artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 voor de toepassing van de reparatieclausule dat het onderdeel van het samengestelde voortbrengsel „in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel”.

68

Ten eerste blijkt uit artikel 19, lid 1, van verordening nr. 6/2002 dat het „gebruik” van het onderdeel in de zin van die bepaling ziet op het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel. Aldus vloeit uit de formulering van deze bepaling voort dat dit begrip ruim wordt opgevat en alle vormen van gebruik van een onderdeel voor reparaties omvat.

69

Ten tweede moet het onderdeel worden gebruikt „voor de reparatie” van het samengestelde voortbrengsel. Zoals de advocaat-generaal in de punten 89 en 100 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, impliceert het vereiste dat het onderdeel wordt gebruikt voor de „reparatie” van het samengestelde voortbrengsel dat het onderdeel nodig is voor een normaal gebruik van het samengestelde voortbrengsel of, met andere woorden, dat een dergelijk normaal gebruik kan worden belemmerd als het onderdeel defect is of ontbreekt. Voor een beroep op de reparatieclausule is dus vereist dat het gebruik van het onderdeel nodig is voor de reparatie van het defecte samengestelde voortbrengsel, met name als gevolg van het ontbreken van het originele onderdeel of van schade aan dat onderdeel.

70

Elk gebruik van een onderdeel ter verfraaiing of uit louter gemak, zoals met name de vervanging van een onderdeel om esthetische redenen of om het samengestelde voortbrengsel te individualiseren, valt derhalve niet onder de reparatieclausule.

71

In de vierde plaats vereist artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 voor de toepassing van de reparatieclausule dat de reparatie van het samengestelde voortbrengsel wordt verricht „om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

72

Gelet op artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002 dient te worden geoordeeld dat de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan.

73

Dienaangaande heeft de advocaat-generaal in de punten 103 en 104 van zijn conclusie terecht erop gewezen dat de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 bedoelde onderdelen bijdragen tot de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel. Zoals in punt 60 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, ziet deze bepaling immers enkel op onderdelen die door een gemeenschapsmodel worden beschermd en die dus overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), van deze verordening bij normaal gebruik van het samengestelde voortbrengsel zichtbaar blijven wanneer zij in dat voortbrengsel zijn verwerkt. Een zichtbaar onderdeel draagt noodzakelijkerwijs bij tot de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel.

74

Daarnaast moet de reparatie worden verricht om het samengestelde voortbrengsel de „oorspronkelijke” uiterlijke kenmerken terug te geven. Voor een beroep op de reparatieclausule is dus vereist dat het onderdeel wordt gebruikt om het samengestelde voortbrengsel de uiterlijke kenmerken terug te geven die het had bij het in de handel brengen ervan.

75

Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat de reparatieclausule uitsluitend van toepassing is op onderdelen van een samengesteld voortbrengsel die visueel identiek zijn aan de originele onderdelen.

76

Een dergelijke uitlegging is overigens in overeenstemming met artikel 26, lid 2, van de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, volgens hetwelk elke uitzondering op de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid beperkt moet zijn, niet op onredelijke wijze strijdig mag zijn met de normale exploitatie van dergelijke tekeningen en modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van de beschermde tekening of het beschermde model mag schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden. Dit is in casu inderdaad het geval, aangezien de toepassing van de reparatieclausule beperkt is tot het gebruik van een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat enkel wordt gebruikt voor de daadwerkelijke reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

77

Een onderdeel dat niet wordt gebruikt om het samengestelde voortbrengsel de uiterlijke kenmerken terug te geven die het had bij het in de handel brengen ervan, is dus uitgesloten. Dit is met name het geval wanneer het reserveonderdeel, wat de kleur of de afmetingen ervan betreft, niet overeenkomt met het originele onderdeel of wanneer de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel werden gewijzigd sinds het in de handel brengen ervan.

78

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag in zaak C‑397/16 en op de tweede vraag in zaak C‑435/16 te worden geantwoord dat artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de erin vervatte reparatieclausule de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het reserveonderdeel uit visueel oogpunt dezelfde uiterlijke kenmerken heeft als het onderdeel dat oorspronkelijk in het samengestelde voortbrengsel was verwerkt bij het in de handel brengen van dit voortbrengsel.

Derde vraag in zaak C‑397/16 en derde en vierde vraag in zaak C‑435/16

79

Met de derde vraag in zaak C‑397/16 en de derde en de vierde vraag in zaak C‑435/16, die tezamen en in laatste instantie dienen te worden onderzocht, wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel die zich wil beroepen op de in die bepaling vervatte reparatieclausule, erop moet toezien dat dit onderdeel uitsluitend voor reparaties kan worden aangeschaft, en, in voorkomend geval, op welke wijze dit dient te gebeuren.

80

Audi is ter zake van mening dat de toepassing van de reparatieclausule onverenigbaar is met de rechtstreekse verkoop van replicaonderdelen aan de eindgebruiker, zodat fabrikanten van replicaonderdelen zich moeten beperken tot de verkoop van hun voortbrengsels aan reparatiewerkplaatsen. Porsche betoogt dat de fabrikant van replicaonderdelen objectief erop moet toezien dat zijn voortbrengsel uitsluitend voor reparaties en niet ook voor andere doeleinden, zoals het individualiseren van het samengestelde voortbrengsel, kan worden aangeschaft. De Italiaanse regering en de Commissie menen in wezen dat de fabrikant van replicaonderdelen algemene controlemaatregelen dient te treffen om te waarborgen dat deze onderdelen op rechtmatige wijze worden gebruikt. Volgens Acacia is voorafgaande schriftelijke informatie aan de klant over het feit dat het onderdeel is bestemd voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, een maatregel die verenigbaar is met het vereiste van een billijk evenwicht tussen de betrokken belangen.

81

Zoals voortvloeit uit de formulering van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002, sluit deze bepaling bescherming als gemeenschapsmodel uit voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven. Zoals in punt 68 supra in herinnering is gebracht, ziet in dit verband het „gebruik” in het bijzonder op het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel.

82

Aldus dient te worden uitgemaakt of artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002, ingeval een dergelijk gebruik – zoals in de hoofdgedingen – bestaat in het vervaardigen en verkopen van een dergelijk voortbrengsel, de fabrikant en de verkoper van dit voortbrengsel die het willen vervaardigen en verkopen teneinde het daadwerkelijke gebruik ervan met inachtneming van de in die bepaling gestelde voorwaarden mogelijk te maken, bepaalde verplichtingen oplegt wat de naleving van die voorwaarden door de downstream-gebruikers betreft.

83

In dit verband dient te worden opgemerkt dat de uitzondering op het beginsel van modellenbescherming waarin de reparatieclausule voorziet, vereist dat de eindgebruiker van het betrokken onderdeel dit gebruikt met inachtneming van de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden, te weten dat hij met behulp van dit onderdeel het betrokken samengestelde voortbrengsel repareert om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

84

Tevens dient te worden beklemtoond dat die bepaling voor de in punt 51 supra vermelde specifieke doeleinden voorziet in een uitzondering op de modellenbeschermingsregeling, en dat – gelet op de noodzaak om de doeltreffendheid van die beschermingsregeling te waarborgen – vereist is dat wie zich op die uitzondering beroept, zoveel mogelijk bijdraagt tot de waarborging van de strikte naleving, met name door de eindgebruiker, van de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden.

85

In deze context kan weliswaar van de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel niet worden verwacht dat hij objectief en in alle omstandigheden waarborgt dat de onderdelen die hij vervaardigt of verkoopt voor gebruik volgens de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden, uiteindelijk door de eindgebruiker daadwerkelijk worden gebruikt met inachtneming van die voorwaarden, maar dit neemt niet weg dat op een dergelijke fabrikant of verkoper die zich met succes wil beroepen op de in die bepaling vastgestelde uitzonderingsregeling, een zorgvuldigheidsplicht rust wat de naleving van die voorwaarden door de downstream-gebruikers betreft, zoals de advocaat-generaal in de punten 131, 132 en 135 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

86

In het bijzonder dienen zij om te beginnen de downstream-gebruiker aan de hand van een duidelijke en zichtbare vermelding op het voortbrengsel, op de verpakking ervan, op de catalogi of op de verkoopdocumenten in te lichten over het feit dat het betrokken onderdeel vervaardigd is volgens een model waarvan zij niet de houders zijn en voorts over het feit dat dit onderdeel uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt voor de reparatie van het samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

87

Verder dienen zij aan de hand van passende middelen, met name op contractuele wijze, erop toe te zien dat de downstream-gebruiker de betrokken onderdelen niet bestemt voor een gebruik dat onverenigbaar is met de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden.

88

Ten slotte moet die fabrikant of verkoper afzien van de verkoop van een dergelijk onderdeel wanneer hij weet of, gelet op alle relevante omstandigheden, redelijkerwijs moet weten dat het toekomstige gebruik van dat onderdeel niet zal voldoen aan de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden.

89

Gelet op een en ander dient op de derde vraag in zaak C‑397/16 en op de derde en de vierde vraag in zaak C‑435/16 te worden geantwoord dat artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 aldus moet worden uitgelegd dat op de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel die zich met succes wil beroepen op de in die bepaling vervatte reparatieclausule, een zorgvuldigheidsplicht rust wat de naleving van de in die bepaling gestelde voorwaarden door de downstream-gebruiker betreft.

Kosten

90

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen moet aldus worden uitgelegd dat de erin vervatte reparatieclausule de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model.

 

2)

Artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat de erin vervatte reparatieclausule de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het reserveonderdeel uit visueel oogpunt dezelfde uiterlijke kenmerken heeft als het onderdeel dat oorspronkelijk in het samengestelde voortbrengsel was verwerkt bij het in de handel brengen van dit voortbrengsel.

 

3)

Artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat op de fabrikant of verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel die zich met succes wil beroepen op de in die bepaling vervatte reparatieclausule, een zorgvuldigheidsplicht rust wat de naleving van de in die bepaling gestelde voorwaarden door de downstream-gebruiker betreft.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestalen: Duits en Italiaans.

Top