ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

26 oktober 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikelen 101 en 102 VWEU – Richtlijn 2009/72/EG – Artikelen 9, 10, 13 en 14 – Verordening (EG) nr. 714/2009 – Artikel 3 – Verordening (EU) nr. 1227/2011 – Artikel 2, punt 3 – Verordening (EU) 2015/1222 – Artikel 1, lid 3 – Certificering en aanwijzing van een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder – Beperking van het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op het nationale grondgebied”

In zaak C‑347/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (bestuursrechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 3 juni 2016, ingekomen bij het Hof op 21 juni 2016, in de procedure

Balgarska energiyna borsa AD (BEB)

tegen

Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR), vertegenwoordigd door I. Ivanov als gemachtigde,

de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door E. Petranova en L. Zaharieva als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet en P. Mihaylova als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verschillende bepalingen van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55), van verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB 2009, L 211, blz. 15), van verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB 2011, L 326, blz. 1), van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB 2015, L 197, blz. 24), en van de artikelen 101 en 102 VWEU.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Balgarska energiyna borsa AD (BEB), een vennootschap naar Bulgaars recht, en de Komisiyata za energiyno i vodno regulirane (commissie voor de regulering van de energie‑ en watermarkt, Bulgarije) (hierna: „KEVR”), over de weigering van de KEVR om aan BEB een vergunning af te geven voor elektriciteitstransmissie, de coördinatie van een balanceringsgroep en de activiteit van onafhankelijk transmissiesysteembeheerder.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2009/72

3

De overwegingen 9, 11, 12, 16, 17 en 19 van richtlijn 2009/72 luiden:

„(9)

Zonder een effectieve scheiding van netten van productie‑ en leveringsactiviteiten (‚effectieve ontvlechting’) bestaat het inherente risico van discriminatie, niet alleen bij de exploitatie van de netten, maar ook wat de stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven betreft om op toereikende wijze in hun netten te investeren.

[…]

(11)

Uitsluitend het wegwerken van stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven om hun concurrenten met betrekking tot nettoegang en ‑investeringen te discrimineren, kan een effectieve ontvlechting waarborgen. Ontvlechting van de eigendom, hetgeen met zich brengt dat de neteigenaar wordt aangewezen als de systeembeheerder en onafhankelijk is van belangen bij de productie en levering, is duidelijk een effectieve en stabiele manier om het inherente belangenconflict op te lossen en de leverings‑ en voorzieningszekerheid te waarborgen. […]

(12)

Eventuele systemen voor ontvlechting moeten doeltreffend zijn bij het wegnemen van eventuele belangenconflicten tussen producenten, leveranciers en transmissiesysteembeheerders, teneinde prikkels te creëren voor de nodige investeringen en de toegang van nieuwkomers op de markt met een transparant, efficiënt reguleringsstelsel te waarborgen, en zij mogen voor nationale regulerende instanties geen te bezwaarlijk reguleringsstelsel opleveren.

[…]

(16)

De aanwijzing van een systeem‑ of transmissiebeheerder die onafhankelijk is van productie‑ en leveringsbelangen, dient het voor een verticaal geïntegreerde bedrijf mogelijk te maken om zijn eigendom van netactiva te handhaven en tegelijkertijd een effectieve scheiding van belangen te bewerkstelligen, op voorwaarde dat deze onafhankelijke systeembeheerder of de onafhankelijke transmissiebeheerder alle functies van een systeembeheerder vervult en er is voorzien in gedetailleerde regulerings‑ en toezichtmechanismen.

(17)

Wanneer op 3 september 2009 een bedrijf dat eigenaar is van een transmissiesysteem, deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, moeten de lidstaten daarom de keuze krijgen tussen, hetzij ontvlechting van de eigendom, hetzij het aanwijzen van een systeem‑ of transmissiebeheerder die onafhankelijk is van productie‑ en leveringsbelangen.

[…]

(19)

De volledige doeltreffendheid van de oplossingen van een onafhankelijke systeem‑ of transmissiebeheerder moet worden gewaarborgd met behulp van specifieke aanvullende regels. De regels voor de onafhankelijke transmissiebeheerder verschaffen een geschikt regelgevingskader voor de waarborging van eerlijke mededinging, voldoende investeringen, toegang voor nieuwkomers op de markt en integratie van de markten voor elektriciteit. Effectieve ontvlechting door middel van de bepalingen inzake de onafhankelijke transmissiebeheerder moet berusten op een pijler met organisatorische maatregelen en maatregelen inzake het bestuur van transmissiesysteembeheerders en op een pijler met maatregelen op het gebied van investeringen, de aansluiting van nieuwe productiecapaciteiten op het net en marktintegratie door middel van regionale samenwerking. De onafhankelijkheid van de transmissiebeheerder moet tevens onder meer gewaarborgd worden door bepaalde afkoelingsperiodes tijdens welke in het verticaal geïntegreerde bedrijf geen bestuurs‑ of andere toepasselijke activiteiten worden uitgeoefend die toegang geven tot dezelfde informatie als die welke kon worden verkregen in een bestuursfunctie. […]”

4

In artikel 2 van richtlijn 2009/72, met als opschrift „Definities”, is bepaald:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

[…]

4.

‚transmissiesysteembeheerder’: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en, zo nodig, de ontwikkeling van het transmissiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere systemen en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transmissie van elektriciteit;

[…]”

5

Artikel 9 van richtlijn 2009/72, met als opschrift „Ontvlechting van transmissiesystemen en van transmissiesysteembeheerders”, bepaalt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat per 3 maart 2012:

a)

ieder bedrijf dat eigenaar is van een transmissiesysteem, handelt als een transmissiesysteembeheerder;

b)

dezelfde persoon of personen niet het recht hebben om:

i)

direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een bedrijf dat één van de functies productie of levering verricht, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of enig recht uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem, of

ii)

direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of enig recht uit te oefenen over een bedrijf dat één van de functies van productie of levering uitvoert;

c)

dezelfde persoon of personen niet het recht hebben om leden aan te wijzen van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen, van een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem, en om [op] directe of indirecte wijze zeggenschap uit te oefenen of enig recht uit te oefenen over een bedrijf dat één van de functies van productie of levering uitvoert, en

d)

dezelfde persoon niet het recht heeft om lid te zijn van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen, zowel van een bedrijf dat één van de functies van productie of levering uitvoert, als van een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem.

[…]

8.   De lidstaten kunnen besluiten lid 1 niet toe te passen, als het transmissiesysteem op 3 september 2009, toebehoort aan een verticaal geïntegreerd bedrijf.

In dat geval besluit de betrokken lidstaat:

a)

[…] overeenkomstig artikel 13 een onafhankelijke systeemexploitant [te benoemen], of

b)

de bepalingen van hoofdstuk V na te leven.

[…]”

6

In artikel 10 van richtlijn 2009/72, met als opschrift „Aanwijzing en certificering van transmissiesysteembeheerders”, is bepaald:

„1.   Voordat een bedrijf wordt goedgekeurd en als transmissiesysteembeheerder wordt aangewezen, wordt [het] gecertificeerd volgens de procedures van de leden 4 tot en met 6, van dit artikel, en artikel 3 van [verordening nr. 714/2009].

2.   Bedrijven die eigenaar zijn van een transmissiesysteem en die overeenkomstig onderstaande certificeringsprocedure door de nationale regulerende instantie gecertificeerd zijn als zijnde in overeenstemming met de eisen van artikel 9, worden door de lidstaten goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerders. De aanwijzing van transmissiesysteembeheerders wordt aangemeld aan de Commissie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

[…]”

7

Artikel 13 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Onafhankelijke systeembeheerders”, bepaalt in lid 1:

„Wanneer het transmissiesysteem op 3 september 2009 tot een verticaal geïntegreerd bedrijf behoort, kunnen de lidstaten besluiten artikel 9, lid 1, niet toe te passen en op voorstel van de eigenaar van het transmissiesysteem een onafhankelijke systeembeheerder aanwijzen. Deze moet door de Commissie worden goedgekeurd.”

8

Artikel 14 van richtlijn 2009/72, met als opschrift „Ontvlechting van eigenaars van transmissiesystemen”, bepaalt in lid 1:

„Wanneer een onafhankelijke systeembeheerder is aangewezen, zijn eigenaars van transmissiesystemen die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerd bedrijf onafhankelijk, althans wat hun rechtsvorm, organisatie en besluitvorming betreft, van andere, niet met transmissie samenhangende activiteiten.”

9

Hoofdstuk V van dezelfde richtlijn, dat bestaat uit de artikelen 17 tot en met 23, heeft betrekking op de „Onafhankelijke transmissiebeheerder”.

10

Artikel 47 van die richtlijn, met als opschrift „Verslaglegging”, bepaalt in lid 3:

„In het kader van de algemene evaluatie verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 3 maart 2013, een gedetailleerd specifiek verslag waarin wordt toegelicht in hoeverre de in hoofdstuk V vastgestelde ontvlechtingsvoorschriften erin zijn geslaagd de transmissiesysteembeheerders volledig en daadwerkelijk onafhankelijk te maken, waarbij effectieve en efficiënte ontvlechting als benchmark wordt gehanteerd.”

Verordening nr. 714/2009

11

In artikel 3 van verordening nr. 714/2009, met als opschrift „Certificering van transmissiesysteembeheerders”, is bepaald:

„1.   De Commissie onderzoekt kennisgevingen van besluiten betreffende de certificering van een transmissiesysteembeheerder als bepaald in artikel 10, lid 6, van [richtlijn 2009/72] onmiddellijk na ontvangst. Binnen twee maanden na ontvangst van een kennisgeving [verstrekt] de Commissie [haar] advies aan de desbetreffende nationale regulerende instantie [over de vraag] of zij het besluit verenigbaar acht met artikel 10, lid 2, of artikel 11, en artikel 9 van [richtlijn 2009/72].

Bij de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde advies kan de Commissie om het advies van het Agentschap over het besluit van de nationale regulerende instantie verzoeken. In dat geval wordt de in de eerste alinea genoemde termijn met twee verdere maanden verlengd.

Als de Commissie niet tijdens de in de eerste en tweede alinea bedoelde termijnen advies uitbrengt, wordt zij geacht geen bezwaar te hebben tegen het besluit van de regulerende instantie.

2.   Binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de Commissie stelt de nationale regulerende instantie het definitieve besluit betreffende de certificering van de transmissiesysteembeheerder vast, waarbij zij zo veel mogelijk rekening houdt met het advies van de Commissie. Het besluit van de regulerende instantie en het advies van de Commissie worden samen bekendgemaakt.

[…]”

Verordening nr. 1227/2011

12

Overweging 3 van verordening nr. 1227/2011 luidt:

„In het advies van het Comité van Europese effectenregelgevers en van de Europese Groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas werd bevestigd dat de huidige wetgeving het wellicht niet mogelijk maakt om integriteitsproblemen op de elektriciteits‑ en de gasmarkten op passende wijze aan te pakken en werd derhalve aanbevolen een passend, op de energiesector afgestemd rechtskader te scheppen, dat marktmisbruik voorkomt en rekening houdt met sectorspecifieke omstandigheden die niet het onderwerp zijn van andere richtlijnen en verordeningen.”

13

Artikel 2 van verordening nr. 1227/2011, met als opschrift „Definities”, bepaalt:

„Voor de doeleinden van deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

3.

‚poging tot marktmanipulatie’:

a)

het aangaan van een transactie, het plaatsen van een handelsorder of het ondernemen van enigerlei andere actie met betrekking tot een voor de groothandel bestemd energieproduct met de bedoeling:

i)

onjuiste of misleidende signalen te geven met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de prijs van voor de groothandel bestemde energieproducten;

ii)

de prijs van één of meerdere voor de groothandel bestemde energieproducten op een kunstmatig niveau te houden, tenzij de persoon die de transacties is aangegaan of de handelsorders heeft geplaatst, aantoont dat zijn beweegredenen om de betreffende transactie aan te gaan of de handelsorder te plaatsen, gerechtvaardigd zijn en in overeenstemming zijn met de gebruikelijke marktpraktijken op de desbetreffende groothandelsmarkt voor energie, of

iii)

gebruik te maken van een oneigenlijke constructie of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding, waarmee onjuiste of misleidende signalen met betrekking tot de levering van, de vraag naar of de prijs van een voor de groothandel bestemd energieproduct worden afgegeven of waarschijnlijk worden afgegeven,

of

b)

het verspreiden van informatie via de media, met inbegrip van het internet, of via andere kanalen, met de bedoeling onjuiste of misleidende signalen te geven met betrekking tot de levering van, de vraag naar of de prijs van voor de groothandel bestemde energieproducten.

[…]”

Verordening 2015/1222,

14

Artikel 1 van verordening 2015/1222, met als opschrift „Onderwerp en toepassingsgebied”, bepaalt in lid 3:

„In lidstaten met meer dan één transmissiesysteembeheerder (TSB) is deze verordening van toepassing op alle TSB’s binnen die lidstaat. Wanneer een TSB geen functie uitoefent die betrekking heeft op één of meer verplichtingen uit hoofde van deze verordening, kunnen de lidstaten bepalen dat de verantwoordelijkheid om aan die verplichtingen te voldoen wordt toegewezen aan één of meer andere, specifieke TSB’s.”

Bulgaars recht

15

Artikel 21, lid 1, punt 1, van de Zakon za Energetikata (energiewet; hierna: „ZE”) bepaalt dat de KEVR vergunningen voor elektriciteitstransmissie afgeeft.

16

Volgens artikel 21, lid 1, punt 27, ZE certificeert de KEVR dat de transmissiesysteembeheerders voldoen aan de voorschriften inzake onafhankelijkheid, houdt zij toezicht op de naleving van die voorschriften en doet zij de Europese Commissie de desbetreffende kennisgevingen toekomen.

17

Op grond van artikel 39, lid 1, punt 2, ZE is voor elektriciteitstransmissie een vergunning vereist.

18

Artikel 43, lid 1, punt 1, ZE bepaalt dat op het nationale grondgebied slechts één vergunning voor elektriciteitstransmissie wordt afgegeven.

19

Het achtste hoofdstuk, onder „a”, van de ZE bevat de voorschriften voor de certificering van transmissiesysteembeheerders en voor investeringen.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20

Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft BEB op 27 december 2013 de KEVR verzocht om afgifte van een vergunning voor „elektriciteitstransmissie en voor de activiteiten van coördinator van een balanceringsgroep en onafhankelijk transmissiesysteembeheerder”.

21

Nadat dit verzoek het voorwerp had uitgemaakt van een stilzwijgend besluit tot afwijzing, heeft BEB daartegen op 24 april 2014 beroep tot nietigverklaring ingesteld bij de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije).

22

Bij arrest van 9 juni 2015 heeft de Varhoven administrativen sad dat besluit nietig verklaard op grond dat het niet voldeed aan de motiveringsvereisten.

23

Ter uitvoering van dat arrest heeft de KEVR bij besluit van 6 oktober 2015 het door BEB op 27 december 2013 ingediende verzoek in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaard.

24

De KEVR heeft in wezen overwogen dat op grond van artikel 43, lid 1, punt 1, ZE slechts één vergunning voor elektriciteitstransmissie in Bulgarije kon worden afgegeven. Bij besluit van 18 december 2013 had de KEVR een dergelijke vergunning afgegeven aan Elektroenergien sistemen operator EAD (hierna: „ESO”) voor een periode van 35 jaar. Wat de activiteit van coördinator van een balanceringsgroep betreft, heeft de KEVR beklemtoond dat de rechten en verplichtingen die met deze activiteit verband houden, de uitoefening van de activiteit „elektriciteitstransmissie” onderstellen. Wat ten slotte de activiteit van onafhankelijk transmissiesysteembeheerder betreft, heeft de KEVR opgemerkt dat op grond van de bovengenoemde vergunning enkel de beheerder van het elektriciteitstransmissiesysteem – in casu ESO – voor die activiteit kon worden gecertificeerd en aangewezen.

25

BEB heeft tegen het besluit van de KEVR van 6 oktober 2015 beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

26

De verwijzende rechter vraagt zich voornamelijk af of in Bulgarije aan bepaalde in artikel 9, lid 1, van richtlijn 2009/72 gestelde voorwaarden is voldaan, en of de beperking van het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op een bepaald grondgebied verenigbaar is met de door de Europese Unie nagestreefde doelstelling een competitieve Europese energiemarkt tot stand te brengen.

27

Daarom heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Laat artikel 9, lid 1, onder b), i) en ii), van [richtlijn 2009/72] toe dat een en dezelfde persoon de enige aandeelhouder is van zowel een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als een vennootschap waarvan de belangrijkste activiteiten bestaan in de productie en transmissie van elektriciteit?

2)

Laat artikel 9, lid 1, onder b), i) en ii), van [richtlijn 2009/72] toe dat een en dezelfde persoon direct of indirect zeggenschap uitoefent over zowel een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder als een bedrijf dat elektriciteit produceert en levert?

3)

Laat artikel 9, lid 1, onder c) en d), van [richtlijn 2009/72] toe dat een en dezelfde persoon de leden benoemt van zowel de raad van toezicht van een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder – die op zijn beurt de leden van zijn raad van bestuur benoemt – als de raad van bestuur van een bedrijf dat elektriciteit produceert en levert?

4)

Laten [richtlijn 2009/72], [verordening nr. 714/2009], [verordening nr. 1227/2011] en [verordening 2015/1222] toe dat het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op een bepaald grondgebied wordt beperkt?

5)

Indien de voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, dient dan te worden aangenomen dat zich een belangenconflict in de zin van overweging 12 van richtlijn [2009/72] voordoet wanneer op grond van artikel 43, lid 1, punt 1, [ZE] slechts één vergunning is afgegeven voor het grondgebied van Bulgarije?

6)

Dient te worden aangenomen dat artikel 43, lid 1, punt 1, [ZE] een nationale bepaling is die de mededinging beperkt in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, in aanmerking genomen dat op het nationale grondgebied slechts één vergunning voor elektriciteitstransmissie wordt afgegeven?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste, tweede, derde en vijfde vraag

28

Met zijn eerste, zijn tweede, zijn derde en zijn vijfde prejudiciële vraag, die gezamenlijk moeten worden beantwoord, verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen om uitlegging van artikel 9, lid 1, onder b) tot en met d), van richtlijn 2009/72, gelezen in samenhang met overweging 12 van deze richtlijn.

29

Blijkens de verwijzingsbeslissing stelt de verwijzende rechter deze vragen voornamelijk omdat hij twijfelt of bij de certificering en aanwijzing van ESO als onafhankelijk transmissiesysteembeheerder voor het Bulgaarse elektriciteitstransmissiesysteem is voldaan aan de in die bepalingen vervatte voorschriften.

30

In dit verband zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak van het Hof is dat het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om – rekening houdend met de bijzonderheden van het geval – zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de door hem aan het Hof voorgelegde vragen te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof dan ook in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 18).

31

Het vermoeden van relevantie dat rust op de prejudiciële vragen die de nationale rechter heeft gesteld, kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden weerlegd, te weten wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, dan wel wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 17 december 2015, Tall, C‑239/14, EU:C:2015:824, punt 34). Een verzoek om een prejudiciële beslissing heeft immers niet tot doel adviezen te formuleren over algemene of hypothetische kwesties, maar strekt ertoe te voorzien in de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil dat verband houdt met het Unierecht (arrest van 10 november 2016, Private Equity Insurance Group, C‑156/15, EU:C:2016:851, punt 56).

32

In casu volgt duidelijk uit de gegevens waarover het Hof beschikt – waaronder het antwoord van de verwijzende rechter op een verzoek van het Hof om inlichtingen – dat een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder is aangewezen met het oog op de ontvlechting tussen het beheer van het elektriciteitstransmissiesysteem enerzijds en de productie‑ en leveringsactiviteiten anderzijds in Bulgarije.

33

Het recht om te kiezen voor de aanwijzing van een dergelijke onafhankelijke transmissiesysteembeheerder is aan de lidstaten toegekend bij artikel 9, lid 8, onder b), van richtlijn 2009/72. Krachtens deze bepaling kunnen de lidstaten besluiten artikel 9, lid 1, van deze richtlijn – dat betrekking heeft op de ontvlechting van de eigendom – niet toe te passen als het transmissiesysteem op 3 september 2009 toebehoort aan een verticaal geïntegreerd bedrijf. Indien de betrokken lidstaat daarvoor kiest, is hij verplicht te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk V van die richtlijn. Dit hoofdstuk, dat bestaat uit de artikelen 17 tot en met 23, heeft betrekking op de onafhankelijke transmissiesysteembeheerder.

34

Gelet op de door de verwijzende rechter geuite twijfels over de onafhankelijkheid van ESO, zij opgemerkt dat uit de overwegingen 16, 17 en 19 van richtlijn 2009/72 alsook uit artikel 47, lid 3, van deze richtlijn blijkt dat met de in hoofdstuk V van die richtlijn vastgestelde ontvlechtingsvoorschriften wordt beoogd een volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerders ten opzichte van de productie‑ en leveringsactiviteiten te waarborgen.

35

In casu moesten bijgevolg bij de certificering en aanwijzing van ESO als onafhankelijk transmissiesysteembeheerder voor het Bulgaarse elektriciteitstransmissiesysteem de voorschriften van de artikelen 17 tot en met 23 van richtlijn 2009/72 – en niet de voorschriften van artikel 9, lid 1, onder b) tot en met d), van deze richtlijn – worden nageleefd.

36

Derhalve blijkt duidelijk dat de aan het Hof gestelde vragen over de juiste uitlegging van artikel 9, lid 1, onder b) tot en met d), van richtlijn 2009/72, gelezen in samenhang met overweging 12 van deze richtlijn, niet relevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.

37

Gelet op een en ander zijn de eerste, de tweede, de derde en de vijfde prejudiciële vraag niet-ontvankelijk.

Vierde vraag

38

Met zijn vierde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of richtlijn 2009/72, verordening nr. 714/2009, verordening nr. 1227/2011 en verordening 2015/1222 de lidstaten toestaan het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op een bepaald grondgebied te beperken.

39

De verwijzende rechter heeft in zijn antwoord op een verzoek van het Hof om inlichtingen gepreciseerd dat deze vraag meer bepaald betrekking heeft op de artikelen 9, 10, 13 en 14 van richtlijn 2009/72, op artikel 3 van verordening nr. 714/2009, op artikel 2, punt 3, van verordening nr. 1227/2011, gelezen in samenhang met overweging 3 van deze verordening, en op artikel 1, lid 3, van verordening 2015/1222.

40

Wat om te beginnen de artikelen 13 en 14 van richtlijn 2009/72 betreft, zij opgemerkt dat deze bepalingen zien op het geval waarin het transmissiesysteem op 3 september 2009 toebehoorde aan een verticaal geïntegreerd bedrijf, en de betrokken lidstaat op de grondslag van artikel 9, lid 8, onder a), van die richtlijn heeft besloten om een onafhankelijke systeembeheerder aan te wijzen.

41

Zoals blijkt uit de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest, is de ontvlechting tussen het beheer van het elektriciteitstransmissiesysteem enerzijds en de productie‑ en leveringsactiviteiten anderzijds in Bulgarije tot stand gebracht door gebruik te maken van de alternatieve optie van artikel 9, lid 8, onder b), van richtlijn 2009/72, waarbij een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder wordt aangewezen.

42

Met betrekking tot artikel 2, punt 3, van verordening nr. 1227/2011, gelezen in samenhang met overweging 3 ervan, zij opgemerkt dat die bepaling definieert wat onder een „poging tot marktmanipulatie” dient te worden verstaan, maar dat de gegevens in de verwijzingsbeslissing geen enkele aanwijzing bevatten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verwijzende rechter in het hoofdgeding met een dergelijk geval wordt geconfronteerd.

43

Wat vervolgens de artikelen 9 en 10 van richtlijn 2009/72 alsook artikel 3 van verordening nr. 714/2009 betreft, zij opgemerkt dat deze bepalingen – die betrekking hebben op de ontvlechting van transmissiesystemen en transmissiesysteembeheerders alsook op de certificering en aanwijzing van transmissiesysteembeheerders – geen enkel voorschrift bevatten over de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van de activiteit „elektriciteitstransmissie” op het grondgebied van de lidstaten.

44

Gelet op de overwegingen in punt 24 van dit arrest blijkt de Bulgaarse wetgeving de mogelijkheid om gecertificeerd en aangewezen te worden als transmissiesysteembeheerder in Bulgarije, voor te behouden aan de houder van de enige vergunning die is afgegeven voor de uitoefening van die activiteit.

45

Dienaangaande zij opgemerkt dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2009/72 bepaalt dat bedrijven die eigenaar zijn van een elektriciteitstransmissiesysteem, en ten aanzien waarvan de nationale regulerende instantie heeft gecertificeerd dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 9 van die richtlijn, door de lidstaten worden goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerders.

46

Zoals blijkt uit overweging 11 van richtlijn 2009/72, brengt ontvlechting van de eigendom namelijk met zich mee dat de neteigenaar wordt aangewezen als systeembeheerder en onafhankelijk is van productie‑ en leveringsbelangen.

47

In casu komt uit de aan het Hof verschafte gegevens evenwel duidelijk naar voren dat er in Bulgarije slechts één elektriciteitstransmissiesysteem bestaat, alsook dat dit systeem op 3 september 2009 toebehoorde aan het verticaal geïntegreerde bedrijf Natsionalna elektricheska kompaniya en naderhand eigendom is geworden van ESO.

48

Gelet op de gegevens waarover het Hof beschikt, bestaat er dan ook geen enkele aanwijzing dat het verzoek van BEB binnen de werkingssfeer valt van artikel 10, lid 2, van richtlijn 2009/72, dat ziet op de certificering en aanwijzing als transmissiesysteembeheerders van bedrijven die eigenaar zijn van een elektriciteitstransmissiesysteem.

49

Wat artikel 1, lid 3, van verordening 2015/1222 betreft, zij opgemerkt dat deze bepaling enkel in algemene bewoordingen verwijst naar het geval waarin meerdere transmissiesysteembeheerders in een lidstaat naast elkaar bestaan.

50

Gelet op een en ander dient op de vierde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de artikelen 9, 10, 13 en 14 van richtlijn 2009/72, artikel 3 van verordening nr. 714/2009, artikel 2, punt 3, van verordening nr. 1227/2011, gelezen in samenhang met overweging 3 van deze verordening, en artikel 1, lid 3, van verordening 2015/1222 zich in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op een bepaald grondgebied wordt beperkt.

Zesde vraag

51

Met zijn zesde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan slechts één vergunning wordt afgegeven voor de uitoefening van de activiteit „elektriciteitstransmissie” op het nationale grondgebied, de mededinging beperkt in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU.

52

De artikelen 101 en 102 VWEU hebben weliswaar uitsluitend betrekking op het gedrag van ondernemingen en niet op wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen van de lidstaten, maar deze artikelen – gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, waarbij een verplichting tot samenwerking in het leven wordt geroepen – schrijven voor dat de lidstaten geen maatregelen, zelfs niet van wettelijke of bestuursrechtelijke aard, mogen nemen of handhaven die afbreuk kunnen doen aan het nuttige effect van de mededingingsregels die gelden voor ondernemingen (arrest van 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C‑532/15 en C‑538/15, EU:C:2016:932, punt 34).

53

Bovendien worden artikel 101 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU geschonden wanneer een lidstaat hetzij de totstandkoming van met artikel 101 VWEU strijdige afspraken oplegt of begunstigt dan wel de werking ervan versterkt, hetzij aan zijn eigen regeling het overheidskarakter ontneemt door de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten tot interventie op economisch gebied over te dragen aan particuliere marktdeelnemers (arrest van 8 december 2016, Eurosaneamientos e.a., C‑532/15 en C‑538/15, EU:C:2016:932, punt 35).

54

Voorts blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat een lidstaat in strijd met de verboden van artikel 102 en artikel 106, lid 1, VWEU handelt wanneer de onderneming waaraan hij bijzondere of uitsluitende rechten verleent, door de enkele uitoefening van de haar toegekende rechten misbruik maakt van haar machtspositie, of wanneer die rechten een situatie in het leven kunnen roepen waarin die onderneming tot dergelijk misbruik wordt gebracht. Het enkele feit dat een dergelijke machtspositie wordt gecreëerd doordat bijzondere of uitsluitende rechten in de zin van artikel 106, lid 1, VWEU worden verleend, is daarentegen als zodanig niet onverenigbaar met artikel 102 VWEU (zie in die zin arrest van 2 juli 2015, Gullotta en Farmacia di Gullotta Davide & C., C‑497/12, EU:C:2015:436, punt 23).

55

Gelet op het voorgaande moet de zesde prejudiciële vraag – overeenkomstig de rechtspraak van het Hof volgens welke het Hof in voorkomend geval tot taak heeft de voorgelegde vragen zodanig te herformuleren dat het de nationale rechter een nuttig antwoord kan geven aan de hand waarvan deze het voor hem aanhangige geding kan beslechten (zie in die zin arrest van 12 september 2013, Konstantinides, C‑475/11, EU:C:2013:542, punt 42) – aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op de artikelen 101 en 102 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en artikel 106, lid 1, VWEU.

56

De noodzaak om te komen tot een uitlegging van het Unierecht die nuttig is voor de nationale rechter, impliceert evenwel dat deze een omschrijving dient te geven van het feitelijke en juridische kader waarin zijn vragen moeten worden geplaatst, of dat hij op zijn minst de feitelijke hypothesen dient uiteen te zetten waarop die vragen zijn gebaseerd (arrest van 5 december 2013, Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken, C‑514/12, EU:C:2013:799, punt 17). In het kader van de procedure van artikel 267 VWEU mag het Hof zich immers enkel op basis van het feitenrelaas van de nationale rechter uitspreken over de uitlegging van een tekst van de Unie (arrest van 5 december 2013, Nordecon en Ramboll Eesti, C‑561/12, EU:C:2013:793, punt 28).

57

Volgens de rechtspraak van het Hof geldt dit vereiste van nauwkeurigheid a fortiori op het gebied van de mededinging, dat wordt gekenmerkt door complexe feitelijke en juridische situaties (beschikking van 16 juli 2015, Striani e.a., C‑299/15, niet gepubliceerd, EU:C:2015:519, punt 25).

58

Beklemtoond dient te worden dat de in verwijzingsbeslissingen verstrekte gegevens niet alleen dienen om het Hof in staat te stellen bruikbare antwoorden te geven, maar ook om de regeringen van de lidstaten en andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden op nuttige wijze opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest van 27 november 2012, Pringle, C‑370/12, EU:C:2012:756, punt 85).

59

De inhoudelijke vereisten waaraan een verzoek om een prejudiciële beslissing moet voldoen, zijn uitdrukkelijk vermeld in artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat de verwijzende rechter in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking wordt geacht te kennen, en dat hij nauwgezet in acht dient te nemen (arrest van 5 juli 2016, Ognyanov, C‑614/14, EU:C:2016:514, punt 19).

60

In casu dient te worden geconstateerd dat in de verwijzingsbeslissing – die zich hoofdzakelijk ertoe beperkt te wijzen op de noodzaak om een competitieve Europese energiemarkt tot stand te brengen – niet wordt uiteengezet waarom volgens de verwijzende rechter de artikelen 101 en 102 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en artikel 106, lid 1, VWEU, zouden kunnen worden geschonden door de wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is.

61

Aangezien het Hof niet beschikt over de noodzakelijke gegevens om een nuttig antwoord te geven op de zesde prejudiciële vraag, dient deze vraag niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Kosten

62

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 9, 10, 13 en 14 van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, artikel 3 van verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003, artikel 2, punt 3, van verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie, gelezen in samenhang met overweging 3 van deze verordening, en artikel 1, lid 3, van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer verzetten zich in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij het aantal houders van een vergunning voor elektriciteitstransmissie op een bepaald grondgebied wordt beperkt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.