ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

22 september 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Intellectuele eigendom — Auteursrecht en naburige rechten — Richtlijn 2001/29/EG — Uitsluitend reproductierecht — Uitzonderingen en beperkingen — Artikel 5, lid 2, onder b) — Beperking voor privékopieën — Billijke compensatie — Privaatrechtelijke overeenkomsten voor de vaststelling van de criteria voor vrijstelling van de heffing van de billijke compensatie — Verzoek om terugbetaling beperkt tot de eindgebruiker”

In zaak C‑110/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 4 december 2014, ingekomen bij het Hof op 2 maart 2015, in de procedure

Microsoft Mobile Sales International Oy, voorheen Nokia Italia SpA,

Hewlett-Packard Italiana Srl,

Telecom Italia SpA,

Samsung Electronics Italia SpA,

Dell SpA,

Fastweb SpA,

Sony Mobile Communications Italy SpA,

Wind Telecomunicazioni SpA,

tegen

Ministero per i beni e le attività culturali (MIBAC),

Società italiana degli autori ed editori (SIAE),

Istituto per la tutela dei diritti degli artisti interpreti esecutori (IMAIE), in liquidatie,

Associazione nazionale industrie cinematografiche audiovisive e multimediali (ANICA),

Associazione produttori televisivi (APT),

in tegenwoordigheid van:

Assotelecomunicazioni (Asstel),

Vodafone Omnitel NV,

H3G SpA,

Movimento Difesa del Cittadino,

Assoutenti,

Adiconsum,

Cittadinanza Attiva,

Altroconsumo,

wijst HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, C. Toader, A. Rosas, A. Prechal en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 februari 2016,

gelet op de opmerkingen van:

Microsoft Mobile Sales International Oy, vertegenwoordigd door G. Cuonzo en Vincenzo Cerulli Irelli, avvocati,

Hewlett-Packard Italiana Srl, vertegenwoordigd door A. Clarizia en M. Quattrone, avvocati,

Telecom Italia SpA, vertegenwoordigd door F. Lattanzi en E. Stajano, avvocati,

Samsung Electronics Italia SpA, vertegenwoordigd door S. Cassamagnaghi, P. Todaro en E. Raffaelli, avvocati,

Dell SpA, vertegenwoordigd door L. Mansani en F. Fusco, avvocati,

Sony Mobile Communications Italy SpA, vertegenwoordigd door G. Cuonzo en Vincenzo en Vittorio Cerulli Irelli, avvocati,

Wind Telecomunicazioni SpA, vertegenwoordigd door B. Caravita di Toritto, S. Fiorucci en R. Santi, avvocati,

Società italiana degli autori ed editori (SIAE), vertegenwoordigd door M. Siragusa en M. Mandel, avvocati,

Assotelecomunicazioni (Asstel), vertegenwoordigd door M. Libertini, avvocato,

Altroconsumo, vertegenwoordigd door G. Scorza, D. Reccia en M. Salvati, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door A. Vitale en S. Fiorentino, avvocati dello Stato,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en D. Segoin als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van meerdere geschillen tussen vennootschappen die met name pc’s, branders, dragers, mobiele telefoons en fototoestellen vervaardigen en verhandelen, enerzijds, en het Ministero per i beni e le attività culturali e del turismo (ministerie van Cultureel Erfgoed, Culturele Activiteiten en Toerisme; hierna: „MIBAC”), de Società italiana degli autori ed editori (Italiaanse vennootschap van auteurs en uitgevers; hierna: „SIAE”), de Istituto per la tutela dei diritti degli artisti interpreti esecutori (instituut voor de bescherming van de rechten van uitvoerend kunstenaars), in liquidatie, de Associazione nazionale industrie cinematografiche audiovisive e multimediali (nationale vereniging van de cinematografische, audiovisuele en multimedia-industrie) en de Associazione produttori televisivi (vereniging van televisieproducenten), anderzijds, over de „billijke compensatie” die, via de SIAE, moet worden verstrekt aan de auteurs van voortbrengselen van de geest voor de reproductie voor privégebruik van deze voortbrengselen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 31, 35 en 38 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(31)

Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. [...]

[...]

(35)

Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. [...]

[...]

(38)

Het moet de lidstaten worden toegestaan om ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal voor privégebruik, in een beperking of restrictie op het reproductierecht te voorzien, welke gepaard gaat met een billijke compensatie. Dit kan de invoering of verdere toepassing omvatten van vergoedingsstelsels om het nadeel voor de rechthebbenden te compenseren. [...]”

4

Artikel 2 van richtlijn 2001/29, getiteld „Reproductierecht”, luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)

auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)

uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)

producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)

producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)

omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5

Artikel 5 van deze richtlijn, met het opschrift „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 2, onder b):

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

[...]

b)

de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[...]”

Italiaans recht

6

Richtlijn 2001/29 is in de Italiaanse rechtsorde omgezet bij decreto legislativo nr. 68 – Attuazione della direttiva 2001/29/CE sull’armonizzazione di taluni aspetti del diritto d’autore e dei diritti connessi nella società dell’informazione (wetsdecreet nr. 68 houdende omzetting van richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij) van 9 april 2003 (gewoon supplement bij GURI nr. 87 van 14 april 2003) tot wijziging van legge nr. 633 – Protezione del diritto d’autore e di altri diritti connessi al suo esercizio (wet nr. 633 inzake de bescherming van het auteursrecht en de rechten verbonden met de uitoefening ervan) van 22 april 1941 (hierna: „LDA”) door invoeging in deze wet van de artikelen 71 sexies, 71 septies en 71 octies inzake de „reproductie voor privégebruik”.

7

Artikel 71 sexies, lid 1, van de LDA bepaalt:

„Reproductie van fonogrammen en videogrammen, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon uitsluitend voor privégebruik is toegestaan, mits zonder winstoogmerk of enig direct of indirect commercieel oogmerk en met inachtneming van de technische voorzieningen van artikel 102 quater.”

8

Artikel 71 septies van de LDA bepaalt:

„1.   Auteurs en producenten van fonogrammen en oorspronkelijke producenten van audiovisuele werken, uitvoerend kunstenaars, producenten van videogrammen en hun rechtsopvolgers hebben recht op een compensatie voor reproducties van fonogrammen en videogrammen voor privégebruik als bedoeld in artikel 71 sexies. Voor apparaten die uitsluitend bestemd zijn voor analoge of digitale opname van fonogrammen of videogrammen bestaat deze compensatie in een deel van de prijs die de eindgebruiker aan de verkoper heeft betaald, welke voor multifunctionele apparaten wordt berekend op grond van de prijs van een apparaat met gelijkwaardige eigenschappen als die van het interne, voor opname bestemde onderdeel of, indien dit niet mogelijk is, in een vast bedrag per apparaat. Voor dragers van geluids- en beeldopnamen, zoals analoge en digitale dragers en vaste of uitneembare geheugens die bestemd zijn voor opname van fonogrammen of videogrammen, bestaat de compensatie in een bedrag dat in verhouding staat tot de opnamecapaciteit van deze dragers. Voor video-opnamesystemen op afstand dient de in dit lid bedoelde compensatie te worden betaald door degene die de dienst verleent. Zij is evenredig aan de tegenprestatie die voor deze dienst is ontvangen.

2.   De compensatie als bedoeld in lid 1 wordt, in overeenstemming met de [...] regelgeving [van de Unie] en rekening houdend met de reproductierechten, vastgesteld bij decreet van de [MIBAC], dat uiterlijk 31 december 2009 dient te worden vastgesteld na raadpleging van het in artikel 190 bedoelde comité en de meest representatieve brancheorganisaties van fabrikanten van de in lid 1 bedoelde apparatuur en dragers. Bij het vaststellen van de compensatie wordt rekening gehouden met de eventuele toepassing van de in artikel 102 quater bedoelde technische voorzieningen, alsook met de uiteenlopende impact van digitale en analoge kopieën. Dit decreet wordt elke drie jaar geactualiseerd.

3.   De compensatie is verschuldigd door degenen die de in lid 1 vermelde apparaten en dragers met winstoogmerk in de lidstaat vervaardigen of importeren. Deze personen doen om de drie maanden aangifte bij de [SIAE] van de verkooptransacties en de verschuldigde compensatie, die terstond wordt betaald. Indien de compensatie niet wordt betaald, is de distributeur van de apparaten of dragers hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling. [...]”

9

Artikel 71 octies van de LDA bepaalt:

„1.   De in artikel 71 septies genoemde compensatie voor apparaten en dragers bestemd voor de opname van fonogrammen wordt betaald aan de [SIAE], die deze na aftrek van de door haar gemaakte kosten doorbetaalt in gelijke delen aan de auteurs en hun rechtsopvolgers, enerzijds, en aan de producenten van fonogrammen, eventueel via hun meest representatieve brancheorganisaties, anderzijds.

2.   De producent van fonogrammen betaalt onverwijld, en in elk geval binnen zes maanden, 50 % van de door hem uit hoofde van lid 1 ontvangen compensatie aan de betrokken uitvoerend kunstenaars.

3.   De in artikel 71 septies genoemde compensatie voor apparaten en dragers bestemd voor de opname van videogrammen wordt uitgekeerd aan de [SIAE], die na aftrek van de kosten, eventueel via tussenkomst van de meest representatieve brancheorganisaties, 30 % doorbetaalt aan de auteurs en de overige 70 % in gelijke delen aan de producenten van audiovisuele werken, de producenten van videogrammen en de uitvoerend kunstenaars. 50 % van de aan de uitvoerend kunstenaars betaalde compensatie wordt besteed aan de financiering van de activiteiten en doelstellingen bedoeld in artikel 7, lid 2, van wet nr. 93 van 5 februari 1992.”

10

Krachtens artikel 71 septies, lid 2, van de LDA heeft de MIBAC op 30 december 2009 het decreto relativo alla determinazione del compenso per la riproduzione privata di fonogrammi e di videogrammi (decreet inzake de vaststelling van de compensatie voor de reproductie voor privégebruik van fonogrammen en videogrammen; hierna: „decreet van 30 december 2009”) vastgesteld, dat bestaat uit een enkel artikel, dat luidt: „In de technische bijlage, die een integraal onderdeel [van dit] decreet is, is de hoogte van de compensatie voor de reproductie van fonogrammen en videogrammen voor privégebruik uit hoofde van artikel 71 septies van de [LDA] vastgesteld”.

11

Artikel 2 van de technische bijlage bij het decreet van 30 december 2009 (hierna: „technische bijlage”) bevat een lijst van 26 categorieën producten met voor elke categorie de hoogte van de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik.

12

Artikel 4 van de technische bijdrage bepaalt:

„1.   De [SIAE] bevordert het opstellen van protocollen voor een doeltreffendere toepassing van deze bepalingen, mede met het oog op de verlening van objectieve en subjectieve vrijstellingen, zoals in geval van beroepsmatig gebruik van apparaten of dragers of voor bepaalde apparaten voor videospellen. Deze toepassingsprotocollen worden vastgesteld in overleg met de rechtssubjecten die verplicht zijn de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik te betalen of hun brancheorganisaties.

2.   Overeenkomsten die dateren van voor de onderhavige bepalingen blijven van kracht tot en met de vaststelling van de in lid 1 genoemde protocollen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Verzoeksters in het hoofdgeding vervaardigen en verhandelen met name pc’s, branders, dragers, mobiele telefoons en fototoestellen.

14

Deze verzoeksters hebben bij de Tribunale amministrativo regionale del Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Latium, Italië) beroepen tot nietigverklaring van het decreet van 30 december 2009 ingesteld. Ter ondersteuning van hun beroepen hebben zij gesteld dat de betrokken nationale regeling in strijd is met het Unierecht, met name omdat personen die duidelijk handelen met een ander oogmerk dan kopiëren voor privégebruik, met name rechtspersonen en personen die beroepsmatig handelen, aan de heffing zijn onderworpen. Zij hebben daarnaast onderstreept dat de delegatie van bevoegdheden door de MIBAC aan de SIAE, het lichaam dat belast is met het collectieve beheer van auteursrechten in Italië, discriminerend is, omdat de nationale regeling aan de SIAE de bevoegdheid verleent de personen aan te wijzen die vrijgesteld worden van de betaling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik en de personen die recht hebben op terugbetaling van de vergoeding, indien zij die hebben betaald.

15

De Tribunale amministrativo regionale del Lazio heeft deze beroepen verworpen.

16

Verzoeksters in het hoofdgeding hebben tegen deze beslissing tot verwerping van hun beroepen hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië). Deze rechter twijfelde over de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 in deze context, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Staat het [Unierecht], meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van [richtlijn 2001/29], in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van [de LDA] juncto artikel 4 van [de technische bijlage]), volgens welke de vaststelling van de criteria voor de vrijstelling vooraf van de heffing in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – wordt overgelaten aan particuliere overeenkomsten of ‚vrije onderhandelingen’ (met name wat de in artikel 4 bedoelde ‚toepassingsprotocollen’ betreft) tussen de SIAE en de tot betaling van de compensatie verplichte rechtssubjecten of hun brancheorganisaties, zonder algemene bepalingen en enige garantie van gelijke behandeling?

2)

Staat het [Unierecht], meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van [richtlijn 2001/29], in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van de [LDA] juncto [het decreet van] 30 december 2009 en de voorschriften van de SIAE inzake terugbetaling) volgens welke in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – uitsluitend om terugbetaling kan worden verzocht door de eindgebruiker en niet door de producent van deze dragers en inrichtingen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

17

De SIAE is van mening dat de eerste vraag niet-ontvankelijk is, aangezien deze vraag had moeten worden beantwoord door middel van een Unierechtconforme uitlegging van het nationale recht, namelijk dat apparaten en dragers aangeschaft door andere dan natuurlijke personen met het oog op uitsluitend beroepsmatig gebruik niet zijn onderworpen aan de heffing voor het kopiëren voor privégebruik.

18

In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU neergelegde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van het recht van de Unie, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 21, en 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punt 24).

19

Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord op de gestelde vragen te geven (zie met name arresten van 16 juni 2015, Gauweiler e.a., C‑62/14, EU:C:2015:400, punt 25, en 8 september 2015, Taricco e.a., C‑105/14, EU:C:2015:555, punt 30).

20

Dat is in casu niet het geval, aangezien de eerste aan het Hof gestelde vraag, over de uitlegging van het recht van de Unie, geenszins hypothetisch is en vaststaat dat zij reëel verband houdt met het geschil in het hoofdgeding, daar deze vraag de uitlegging betreft van Unierechtelijke bepalingen die volgens de verwijzende rechter van doorslaggevend belang zijn voor de beslissing die hij in het hoofdgeding zal moeten geven, inzonderheid met betrekking tot de wijze van vrijstelling van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik indien de dragers en inrichtingen duidelijk zijn aangeschaft met het oog op andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik.

21

De SIAE stelt daarnaast dat de tweede vraag niet-ontvankelijk is omdat zij identiek is aan vragen die het Hof reeds heeft beantwoord.

22

Dat middel van niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen. Gesteld al dat de gestelde vraag inhoudelijk gelijk is aan een vraag die reeds in een soortgelijke zaak voorwerp van een prejudiciële beslissing is geweest, dan nog blijft het een nationale rechter volledig vrijstaan een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen en heeft zulks niet tot gevolg dat de vraag niet-ontvankelijk wordt (zie in die zin arresten van 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, EU:C:1982:335, punten 13 en 15; 2 april 2009, Pedro IV Servicios, C‑260/07, EU:C:2009:215, punt 31, en 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 49).

23

De prejudiciële vragen zijn derhalve ontvankelijk.

Ten gronde

24

Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht van de Unie, met name artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die vrijstelling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik van producenten en importeurs van apparaten en dragers die duidelijk bestemd zijn voor een ander gebruik dan het kopiëren voor privégebruik, afhankelijk stelt van het sluiten van overeenkomsten tussen een organisatie die een wettelijk monopolie heeft voor het behartigen van de belangen van de auteurs van werken, enerzijds, en de betalingsplichtigen of hun brancheorganisaties, anderzijds, en die voorts bepaalt dat enkel de eindgebruiker van deze apparaten en dragers kan verzoeken om terugbetaling van een dergelijke vergoeding in geval deze ten onrechte is betaald.

25

In de eerste plaats zij opgemerkt dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten beperkingen of restricties op het in artikel 2 neergelegde uitsluitende reproductierecht kunnen stellen ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de houders van dit uitsluitende recht een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 van die richtlijn bedoelde technische voorzieningen.

26

Zoals blijkt uit de overwegingen 35 en 38 van richtlijn 2001/29, weerspiegelt artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn de wil van de wetgever van de Unie om te voorzien in een specifieke vergoedingsregeling die wordt toegepast wanneer rechthebbenden nadeel wordt berokkend dat in beginsel de verplichting doet ontstaan om hen te „compenseren” (arrest van 9 juni 2016, EGEDA e.a., C‑470/14, EU:C:2016:418, punt 19en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

De lidstaten hebben een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie deze compensatie moet afdragen, aangezien de bepalingen van richtlijn 2001/29 niet uitdrukkelijk de verschillende aspecten van het stelsel van de billijke compensatie regelen. Datzelfde geldt voor de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het niveau van deze compensatie (zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 20en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof is een billijke compensatie in overeenstemming met artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 als de compensatie en dus het stelsel waarop zij berust verband houden met de schade geleden door de rechthebbenden als gevolg van het kopiëren voor privégebruik (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Een regeling voor de financiering van de billijke compensatie voldoet dus slechts aan de vereisten van het „rechtvaardige evenwicht” in overweging 31 van richtlijn 2001/29 tussen de rechten en belangen van de auteurs, de ontvangers van de billijke compensatie, enerzijds, en de rechten en belangen van de gebruikers van beschermd materiaal, anderzijds, indien de apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties kunnen worden gebruikt voor het kopiëren voor privégebruik en dus een nadeel kunnen berokkenen aan de auteur van het beschermde werk. Gelet op die vereisten bestaat er dus een noodzakelijk verband tussen de toepassing van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik op die apparaten en dragers voor digitale reproductie en het gebruik van deze apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privégebruik (zie in die zin arrest van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 52).

30

In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat degene die voor privégebruik een reproductie van een beschermd werk vervaardigt zonder vooraf toestemming te vragen aan de houder van het exclusieve reproductierecht, de persoon is die de houder benadeelt, zodat die vervaardiger in beginsel verplicht is het met die reproductie gepaard gaande nadeel te vergoeden door het bekostigen van de compensatie die aan die houder zal worden betaald (arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 45; 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 26, en 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 23).

31

Het Hof heeft evenwel aanvaard dat het de lidstaten, gelet op de praktische moeilijkheden om particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de houders van het uitsluitende reproductierecht te compenseren voor de schade die zij hun berokkenen, vrijstaat om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een „vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik” in te voeren die niet door de betrokken particulieren dient te worden betaald, maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor reproductie beschikken en deze installaties, apparaten en dragers daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van particulieren. In het kader van een dergelijke regeling dienen de personen die over die installaties beschikken de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen (zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 46; 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 27, en 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 24).

32

De lidstaten kunnen de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik onder bepaalde omstandigheden zonder onderscheid opleggen ter zake van alle dragers die geschikt zijn voor reproductie, waaronder in het geval waarin deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bedoelde situatie valt (zie arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 44).

33

Het Hof heeft in dat verband gepreciseerd dat, aangezien dat stelsel het de betalingsplichtigen mogelijk maakt het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik door te berekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en informatiedragers of in de prijs voor de reproductiedienstverlening, de last van de vergoeding uiteindelijk wordt gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt, hetgeen voldoet aan het in overweging 31 van richtlijn 2001/29 bedoelde „rechtvaardige evenwicht” tussen de belangen van de houders van het uitsluitende reproductierecht en die van de gebruikers van beschermd materiaal (zie in die zin arresten van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 28, en 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 25).

34

Gelet daarop heeft het Hof overwogen dat een stelsel tot toepassing van een dergelijke vergoeding enkel in overeenstemming is met artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 als de invoering ervan wordt gerechtvaardigd door praktische moeilijkheden en de betalingsplichtigen beschikken over een recht op terugbetaling van deze vergoeding wanneer zij niet verschuldigd is (zie in die zin arresten van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 31, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 45).

35

In dat verband kan een stelsel voor vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik met name worden gerechtvaardigd doordat het onmogelijk is de eindgebruikers te identificeren of door de praktische moeilijkheden bij de identificatie van hen of andere vergelijkbare moeilijkheden (arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 46en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

Uit de rechtspraak van het Hof volgt echter dat deze vergoeding in elk geval niet mag worden toegepast op de levering van installaties, apparaten en dragers voor reproductie aan andere dan natuurlijke personen die deze installaties, apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen (arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 47en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

Een dergelijk stelsel moet voorts een recht op terugbetaling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik omvatten dat doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt. In dat verband moeten de reikwijdte, de doeltreffendheid, de beschikbaarheid, de bekendheid en de eenvoud van toepassing van het recht op terugbetaling een compensatie kunnen vormen voor eventuele onevenwichtigheden die door het stelsel voor vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik zijn veroorzaakt om tegemoet te komen aan de geconstateerde praktische moeilijkheden (zie in die zin arresten van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 36, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 52).

38

De door de verwijzende rechter gestelde vragen moeten derhalve worden onderzocht in het licht van deze overwegingen.

39

Ten eerste moet worden opgemerkt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik volgens het stelsel van billijke compensatie dat in het hoofdgeding aan de orde is, wordt gevormd door een deel van de prijs die de eindgebruiker aan de detailhandelaar betaalt voor de betrokken apparaten en dragers, waarvan het bedrag is vastgesteld aan de hand van hun opnamecapaciteit, zoals blijkt uit artikel 71 septies, lid 1, van de LDA. Overeenkomstig artikel 71 septies, lid 3, van de LDA is deze vergoeding verschuldigd door degenen die deze apparaten en dragers met winstoogmerk op het Italiaanse grondgebied vervaardigen of importeren.

40

In dat verband staat vast dat de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, geen algemeen toepasselijke bepaling kent die producenten en importeurs die aantonen dat de apparaten en dragers zijn aangeschaft door andere dan natuurlijke personen voor duidelijk andere doeleinden dan het kopiëren voor privégebruik, vrijstelt van de betaling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik.

41

Uit de rechtspraak van het Hof die in punt 36 van het onderhavige arrest is aangehaald, blijkt evenwel dat deze vergoeding niet mag worden opgelegd voor de levering van deze installaties.

42

Zoals in punt 29 van dit arrest is gememoreerd, voldoet een regeling voor de financiering van de billijke compensatie slechts aan de vereisten van het „rechtvaardige evenwicht” in overweging 31 van richtlijn 2001/29 indien de betrokken apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties kunnen worden gebruikt voor het kopiëren voor privégebruik.

43

Zoals de Italiaanse regering onderstreept, bepaalt artikel 4 van de technische bijlage dat de SIAE het opstellen van protocollen „bevordert”, „mede met het oog op de verlening van objectieve en subjectieve vrijstellingen, zoals in geval van beroepsmatig gebruik van apparaten of dragers of voor bepaalde apparaten voor videospellen”, en dat deze protocollen worden vastgesteld in overleg met de rechtssubjecten die verplicht zijn de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen of hun brancheorganisaties.

44

Niettemin heeft het Hof eraan herinnerd dat de beperkingen in artikel 5 van richtlijn 2001/29 moeten worden toegepast met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling, dat een algemeen beginsel van Unierecht vormt, in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is vastgelegd en vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45

De lidstaten kunnen geen uitvoeringsregeling voor de billijke compensatie vaststellen waarmee de verschillende categorieën marktdeelnemers die handelen in vergelijkbare goederen waarop de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik ziet, of de verschillende categorieën gebruikers van beschermd materiaal, zonder rechtvaardiging ongelijk worden behandeld (arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 33en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46

In casu moet worden vastgesteld dat de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, niet voor elk geval kan garanderen dat producenten en importeurs die onderworpen zijn aan de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik, die zich in vergelijkbare situaties kunnen bevinden, gelijk worden behandeld.

47

Zoals in punt 40 van dit arrest is overwogen, kent deze regeling geen algemeen toepasselijke bepaling die producenten en importeurs die aantonen dat de apparaten en dragers zijn aangeschaft door andere dan natuurlijke personen voor duidelijk andere doeleinden dan het kopiëren voor privégebruik, vrijstelt van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik. Zij legt de SIAE enkel een inspanningsverplichting op, namelijk dat zij het opstellen van overeenkomstprotocollen met de rechtssubjecten die verplicht zijn de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen „bevordert”. Daaruit volgt dat producenten en importeurs die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, verschillend kunnen worden behandeld naargelang zij een overeenkomstprotocol hebben gesloten met de SIAE.

48

Voorts bevat deze regeling, met name artikel 4 van de technische bijlage, geen objectieve en transparante criteria waaraan personen die gehouden zijn de billijke compensatie te betalen of hun brancheorganisaties moeten voldoen met het oog op het sluiten van deze overeenkomstprotocollen. Deze bepaling vermeldt namelijk enkel bij wijze van voorbeeld de vrijstelling in geval van „beroepsmatig gebruik van apparaten of dragers of voor bepaalde apparaten voor videospellen”, waarbij de toegepaste vrijstellingen, volgens de bewoordingen van dat artikel, objectief of subjectief kunnen zijn.

49

Aangezien de sluiting van dergelijke protocollen wordt overgelaten aan vrije onderhandelingen tussen de SIAE en de rechtssubjecten die gehouden zijn de billijke compensatie te betalen of hun brancheorganisaties, moet worden aangenomen, gesteld al dat dergelijke protocollen worden gesloten met alle rechtssubjecten die aanspraak kunnen maken op vrijstelling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik, dat er geen garantie is dat producenten en importeurs die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, op dezelfde manier worden behandeld, daar de voorwaarden van deze akkoorden het resultaat zijn van privaatrechtelijke onderhandelingen.

50

Voor het overige staan de elementen die in de punten 47 tot en met 49 van dit arrest voor het voetlicht zijn gehaald, in de weg aan de veronderstelling dat de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, kan garanderen dat daadwerkelijk en met inachtneming van met name het beginsel van rechtszekerheid is voldaan aan het in punt 44 van dit arrest genoemde vereiste.

51

Ten tweede blijkt uit de bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag en de opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend dat de terugbetalingsprocedure die door de SIAE is uitgewerkt en is opgenomen in de „aanwijzingen” die beschikbaar zijn op haar internetsite, inhoudt dat enkel de eindgebruiker die geen natuurlijke persoon is, om terugbetaling kan verzoeken. Producenten en importeurs van dragers en inrichtingen daarentegen kunnen niet om terugbetaling verzoeken.

52

In dat verband volstaat het om vast te stellen, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 58 en 59 van zijn conclusie, dat het Hof in zijn arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi (C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 55) inderdaad heeft overwogen dat het Unierecht niet in de weg staat aan een stelsel van billijke compensatie waarin alleen door eindgebruikers van apparaten of dragers waarvoor de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik geldt, om terugbetaling van deze vergoeding kan worden verzocht, maar het heeft daaraan toegevoegd dat een dergelijk stelsel enkel verenigbaar is met het Unierecht als de betalingsplichtigen, met inachtneming van het Unierecht, van deze vergoeding zijn vrijgesteld als zij aantonen dat zij de apparaten en dragers in kwestie hebben geleverd aan andere dan natuurlijke personen die deze duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen.

53

Dat is in casu niet het geval, zoals blijkt uit de overwegingen in de punten 39 tot en met 49 van het onderhavige arrest.

54

Zoals blijkt uit overweging 31 van richtlijn 2001/29 moet voorts een rechtvaardig evenwicht worden gewaarborgd tussen de rechthebbenden en de gebruikers van beschermd materiaal. Volgens de rechtspraak van het Hof moet een stelsel van billijke compensatie derhalve bepaalde mechanismen – met name terugbetalingsmechanismen – omvatten om situaties te corrigeren waarin „overcompensatie” plaatsvindt ten nadele van deze of gene categorie gebruikers. Overcompensatie zou immers niet stroken met het in die overweging gestelde vereiste (zie naar analogie arrest van 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punten 85 en 86).

55

Omdat het stelsel van billijke compensatie dat in het hoofdgeding aan de orde is, geen afdoende garanties biedt voor vrijstelling van de vergoeding voor producenten en importeurs die aantonen dat de apparaten en dragers zijn aangeschaft voor duidelijk andere doeleinden dan het kopiëren voor privégebruik, moet dat stelsel in elk geval een recht op terugbetaling van de vergoeding behelzen dat doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, zoals in punt 37 van dit arrest is opgemerkt. Het recht op terugbetaling in het stelsel van billijke compensatie dat in het hoofdgeding aan de orde is, kan echter niet als doeltreffend worden beschouwd, aangezien vaststaat dat het niet openstaat voor natuurlijke personen, zelfs niet als zij de apparaten en dragers duidelijk voor andere doeleinden dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen.

56

Gelet op de bovenstaande overwegingen moet op de vragen worden geantwoord dat het recht van de Unie, met name artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die vrijstelling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik voor producenten en importeurs van apparaten en dragers die duidelijk bestemd zijn voor een ander gebruik dan het kopiëren voor privégebruik, afhankelijk stelt van het sluiten van overeenkomsten tussen een organisatie die een wettelijk monopolie heeft voor het behartigen van de belangen van de auteurs van werken, enerzijds, en de betalingsplichtigen of hun brancheorganisaties, anderzijds, en die voorts bepaalt dat enkel de eindgebruiker van deze apparaten en dragers kan verzoeken om terugbetaling van een dergelijke vergoeding in geval deze ten onrechte is betaald.

Verzoek om beperking van de werking van het arrest in de tijd

57

In haar schriftelijke opmerkingen heeft de SIAE het Hof verzocht de werking van het onderhavige arrest te beperken in de tijd voor het geval het Hof zou vaststellen dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 zich verzet tegen een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding.

58

Ter onderbouwing van haar verzoek wijst de SIAE het Hof ten eerste op de ernstige economische gevolgen voor de SIAE die een arrest van die strekking zou hebben, aangezien de compensaties, afgezien van het aandeel dat door de SIAE wordt ingehouden om de kosten van de inning ervan te dekken, al onder de rechthebbenden zijn verdeeld. Ten tweede lijdt het geen twijfel dat de SIAE te goeder trouw heeft gehandeld en in de overtuiging dat de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, volledig verenigbaar was met het recht van de Unie. Deze overtuiging werd nog versterkt door de omstandigheid dat de Commissie, die deze regeling goed kende, nooit opmerkingen heeft gemaakt over de verenigbaarheid ervan met het recht van de Unie, hoewel zij al lange tijd wordt toegepast.

59

In dit verband zij eraan herinnerd dat de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van Unierecht volgens vaste rechtspraak van het Hof de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert de datum van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arresten van 17 februari 2005, Linneweber en Akritidis, C‑453/02 en C‑462/02, EU:C:2005:92, punt 41; 6 maart 2007, Meilicke e.a., C‑292/04, EU:C:2007:132, punt 34, en 27 februari 2014, Transportes Jordi Besora, C‑82/12, EU:C:2014:108, punt 40).

60

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het Hof uit hoofde van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid besluiten om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw ter discussie te stellen. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (zie met name arresten van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2005:6, punt 51; 3 juni 2010, Kalinchev, C‑2/09, EU:C:2010:312, punt 50, en 27 februari 2014, Transportes Jordi Besora, C‑82/12, EU:C:2014:108, punt 41).

61

Meer bepaald heeft het Hof slechts in zeer specifieke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruikgemaakt, namelijk wanneer er gevaar bestond voor ernstige economische gevolgen, inzonderheid gezien het grote aantal op basis van de geldig geachte wettelijke regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen, en wanneer bleek dat particulieren en de nationale autoriteiten tot met het Unierecht strijdig gedrag waren gebracht op grond van een objectieve, grote onzekerheid over de strekking van bepalingen of beginselen van Unierecht, aan welke onzekerheid het gedrag zelf van andere lidstaten of van de Europese Commissie eventueel had bijgedragen (arrest van 27 februari 2014, Transportes Jordi Besora, C‑82/12, EU:C:2014:108, punt 42en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62

In casu moet inzake het eerste criterium worden vastgesteld dat het Hof zich in het arrest van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 53) al heeft uitgesproken over de verenigbaarheid met het recht van de Unie van een stelsel dat voorzag in de ongedifferentieerde toepassing van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik op alle types apparaten en dragers voor digitale reproductie, en dit ook in het geval waarin andere dan natuurlijke personen deze apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen. Onder deze omstandigheden kan de SIAE niet stellen dat zij tot de overtuiging was gekomen dat de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, in overeenstemming was met het recht van de Unie omdat de Commissie geen opmerkingen heeft gemaakt over de verenigbaarheid van deze regeling met het recht van de Unie.

63

Hoe dan ook, inzake het tweede criterium moet worden vastgesteld dat de SIAE niet heeft aangetoond dat er sprake is van ernstige verstoringen. Zij heeft enkel aangegeven dat de compensaties al in hun geheel onder de rechthebbenden zijn verdeeld en dat zij „waarschijnlijk niet in staat zal zijn de bedragen terug te vorderen”.

64

Derhalve is er geen reden om de werking van dit arrest in de tijd te beperken.

Kosten

65

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Het recht van de Europese Unie, met name artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die vrijstelling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik voor producenten en importeurs van apparaten en dragers die duidelijk bestemd zijn voor een ander gebruik dan het kopiëren voor privégebruik, afhankelijk stelt van het sluiten van overeenkomsten tussen een organisatie die een wettelijk monopolie heeft voor het behartigen van de belangen van de auteurs van werken, enerzijds, en de betalingsplichtigen of hun brancheorganisaties, anderzijds, en die voorts bepaalt dat enkel de eindgebruiker van deze apparaten en dragers kan verzoeken om terugbetaling van een dergelijke vergoeding in geval deze ten onrechte is betaald.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.