CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 12 januari 2017 ( 1 )

Zaak C‑48/16

ERGO Poist’ovňa, a.s.

tegen

Alžbeta Barlíková

[verzoek van de Okresný súd Dunajská Streda (rechter voor het district Dunajská Streda, Slowakije) om een prejudiciële beslissing]

„Verzoek om een prejudiciële beslissing — Zelfstandige handelsagenten — Richtlijn 86/653/EEG — Artikel 11 — Recht op provisie — Verval — Gedeeltelijke niet-uitvoering van een overeenkomst tussen de derde en de principaal — Betekenis van ‚omstandigheden die niet aan de principaal te wijten zijn’”

1. 

Het onderhavige verzoek van de Okresný súd Dunajská Streda (rechter voor het district Dunajská Streda, Slowakije) om een prejudiciële beslissing biedt het Hof de gelegenheid een aantal sleutelbegrippen van artikel 11 van richtlijn 86/653/EEG ( 2 ) te verduidelijken met betrekking tot de beloning van een handelsagent in een situatie waarin een tussen een principaal en een derde gesloten overeenkomst gedeeltelijk niet is uitgevoerd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

2.

Artikel 11 van richtlijn 86/653 luidt:

„1.

Het recht op provisie kan slechts vervallen indien en voor zover:

vaststaat dat de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd en

de niet-uitvoering niet terug te voeren is op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn.

2.

Provisie die de handelsagent reeds heeft ontvangen, wordt terugbetaald als het desbetreffende recht is vervallen.

3.

Van lid 1 mag niet bij overeenkomst worden afgeweken ten nadele van de handelsagent.”

Slowaaks recht

3.

Richtlijn 86/853 is in het recht van de Slowaakse Republiek omgezet bij § 652 en volgende van de Obchodný zákonník nr. 513/1991 (wetboek van koophandel).

4.

§ 652, leden 1 en 5, luidt:

„(1)   Een handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij een handelsagent zich als handelaar ertoe verbindt voor de principaal activiteiten te verrichten die leiden tot de sluiting van een bepaald type overeenkomsten (‚transacties’), dan wel te onderhandelen over transacties om deze vervolgens in naam en voor rekening van de principaal aan te gaan, en waarbij de principaal zich ertoe verbindt de handelsagent een provisie te betalen.

[…]

(5)   Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, zijn op handelsagentuurovereenkomsten de bepalingen inzake bemiddelingsovereenkomsten van toepassing.”

5.

Voorts wordt in § 801 van de Obchodný zákonník (burgerlijk wetboek) (zákon č. 40/1964 Zb.) bepaald:

„(1)   De verzekering eindigt wanneer de premie voor het eerste verzekeringstijdvak of de eenmalige premie niet is betaald binnen een termijn van drie maanden vanaf het tijdstip waarop deze premie opeisbaar is geworden.

(2)   De verzekering eindigt wanneer de premie voor het volgende verzekeringstijdvak niet is betaald binnen een termijn van een maand vanaf de datum waarop de verzekeraar de verzekeringnemer een aanmaning tot betaling heeft doen toekomen, indien de premie niet voor die datum is betaald. […]”

Feiten, procedure en prejudiciële vragen

6.

Op 13 maart 2012 hebben ERGO Poist’ovňa, a.s., een verzekeringsmaatschappij, en Alžbeta Barlíková, respectievelijk verzoekster en verweerster in het hoofdgeding, een overeenkomst gesloten met als titel „Bemiddelingsovereenkomst met een verbonden financiële agent” (hierna: „overeenkomst”).

7.

In de overeenkomst was bepaald dat Barlíková als verbonden financiële agent verzekeringsbemiddelingsactiviteiten diende te verrichten voor ERGO. „Bemiddeling” in de zin van de overeenkomst bestond in het uitbrengen van offertes voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst met een derde (hierna: „klant”), het sluiten van een verzekeringsovereenkomst met de klant en andere activiteiten die moesten leiden tot het sluiten van een dergelijke verzekeringsovereenkomst. Barlíková was gemachtigd om namens ERGO verzekeringsovereenkomsten te sluiten en te ondertekenen.

8.

De overeenkomst bepaalde verder dat de bemiddeling als geslaagd werd beschouwd indien de klant de overeengekomen verzekeringspremie betaalde. Barlíková diende tevens actief op zoek te gaan naar klanten, onderzoeken te verrichten en informatie te verstrekken aan de klanten.

9.

Barlíková had recht op een provisie voor het sluiten van nieuwe verzekeringsovereenkomsten, die bestond in een bepaald percentage van het premiebedrag of van de jaarpremie voor een dergelijke overeenkomst. Deze provisie diende vooraf – te weten op de dag waarop een nieuwe verzekeringsovereenkomst werd gesloten – aan Barlíková te worden betaald, op voorwaarde dat de verzekeringsovereenkomst in kwestie in stand bleef en de klant de premie gedurende een nader bepaalde periode van drie of vijf jaar betaalde. Indien de premie voor de eerste maand niet werd betaald, verviel het recht op provisie voor de verzekeringsovereenkomst in kwestie. Indien de klant de premie, om welke reden dan ook, na drie maanden niet meer betaalde, werd de provisie pro rata verminderd.

10.

Barlíková heeft bij ERGO verschillende klanten aangebracht die met deze verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst hebben gesloten. Op basis daarvan werd haar vooraf provisie betaald. Toen een aantal klanten de overeengekomen premie drie tot zes maanden na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet meer betaalde, eindigden de desbetreffende overeenkomsten van rechtswege, nadat ERGO de klanten vergeefs had aangemaand tot betaling. Sommige klanten hadden de betaling van de premies gestaakt omdat zij „niet langer vertrouwen hadden” in verzoekster.

11.

Nadat de verzekeringsovereenkomsten aldus waren geëindigd, vorderde ERGO op grond van de bovengenoemde bepalingen van Barlíková een bedrag van 11421,42 EUR wegens annulering. Barlíková betaalde dit bedrag echter niet en daarom legde ERGO de zaak voor aan de rechter.

12.

Barlíková stelt in haar memorie dat de verzekeringsovereenkomsten in kwestie zijn geëindigd door ERGO’s schuld. Volgens haar heeft verzoekster de klanten onredelijk behandeld. Zij benadrukt dat ERGO hun veel vragen heeft gesteld, zelfs nadat de overeenkomst was gesloten, en hun herinneringen heeft gestuurd hoewel de premie was betaald. Hierdoor hebben de klanten hun vertrouwen in ERGO als verzekeraar verloren en hebben zij de betaling van de premies gestaakt. Klanten hebben zich in die zin uitgelaten in brieven die zij ERGO hebben doen toekomen.

13.

De verwijzende rechter wenst te vernemen of een handelsagent op grond van artikel 11 van richtlijn 86/653 het recht heeft om reeds betaalde provisie te behouden in een geval als het onderhavige.

14.

In het kader van deze procedure heeft de Okresný súd Dunajská Streda het Hof bij beslissing van 23 november 2015, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2016, verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten de woorden ‚de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd’ in artikel 11 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (hierna: ‚richtlijn 86/653’) aldus worden uitgelegd dat daaronder

a)

de volledige niet-uitvoering van de overeenkomst wordt verstaan, dat wil zeggen noch de principaal noch de derde heeft de bepalingen van de overeenkomst ook maar gedeeltelijk uitgevoerd, of

b)

kan daaronder ook de gedeeltelijke niet-uitvoering van de overeenkomst worden verstaan, dat wil bijvoorbeeld zeggen dat het aantal beoogde transacties niet tot stand is gekomen of dat de overeenkomst een kortere looptijd zal hebben dan beoogd was?

2)

Indien de uitlegging onder b) van de eerste vraag juist is, moet artikel 11, lid 2, van richtlijn 86/653 dan aldus worden uitgelegd dat een bepaling van een handelsagentuurovereenkomst volgens welke de agent gehouden is een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd, in die zin dat de uitvoering achter is gebleven bij wat aanvankelijk was beoogd of wat in de handelsagentuurovereenkomst was overeengekomen, geen afwijking in het nadeel van de agent is?

3)

Kunnen in gevallen als die van het hoofdgeding bij de beoordeling van de vraag of de niet-uitvoering terug te voeren is op omstandigheden die ,aan de principaal te wijten’ zijn in de zin van artikel 11, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 86/653,

a)

enkel juridische gronden in aanmerking worden genomen die rechtstreeks leiden tot het einde van de overeenkomst (de overeenkomst eindigt bijvoorbeeld omdat de derde een daarin neergelegde verplichting niet is nagekomen), of

b)

kan daarbij ook in aanmerking worden genomen of die juridische omstandigheden het gevolg waren van gedragingen van de principaal in het kader van de rechtsverhouding met die derde welke ertoe hebben geleid dat de derde zijn vertrouwen in de principaal heeft verloren en daarom een in de overeenkomst met de principaal neergelegde verplichting niet is nagekomen?”

15.

De Slowaakse en de Duitse regering alsook de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

Juridische beoordeling

Bevoegdheid van het Hof

16.

Richtlijn 86/653 heeft volgens artikel 1 ervan tot doel de nationale maatregelen inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen te harmoniseren met betrekking tot het tot stand brengen van „de verkoop of de aankoop van goederen”. ( 3 ) In het hoofdgeding gaat het echter niet om de verkoop van goederen maar van (verzekerings)diensten. Bijgevolg zijn de bepalingen van richtlijn 86/653 in casu niet van toepassing.

17.

Men kan zich dus afvragen of het Hof überhaupt bevoegd is om over een dergelijk geval bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen, aangezien dit geval duidelijk niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. (Fysieke) goederen en (immateriële) diensten zijn inderdaad zeer verschillende zaken.

18.

Het Hof heeft zich echter al over deze kwestie uitgesproken in verband met richtlijn 86/653. Het is vaste rechtspraak van het Hof dat in het geval waarin een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen conformeert aan de in het Unierecht gekozen oplossingen, teneinde inzonderheid discriminatie of een eventuele verstoring van de mededinging te voorkomen, de Unie er onmiskenbaar belang bij heeft dat de aan het Unierecht ontleende bepalingen of begrippen – ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst – op eenvormige wijze worden uitgelegd, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden. ( 4 )

19.

In dit verband heeft het Hof met betrekking tot de Belgische wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst uitdrukkelijk vastgesteld dat „de door de verwijzende rechter gestelde vraag weliswaar geen betrekking heeft op een overeenkomst voor de verkoop of aankoop van goederen, maar op een handelsagentuurovereenkomst inzake de exploitatie van een [dienst], [doch dat] dit […] niet weg[neemt] dat de Belgische wetgever bij de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn in het nationale recht heeft beslist om deze twee soorten situaties op dezelfde manier te behandelen”. ( 5 )

20.

Zoals de regering van Slowakije benadrukt, is de in het geding zijnde nationale wetgeving vastgesteld met het oog op de omzetting van richtlijn 86/653. Hiermee beoogde de Slowaakse wetgever handelsagenten die goederen verkopen op dezelfde manier te behandelen als handelsagenten die diensten verkopen.

21.

Bijgevolg acht ik het Hof van Justitie bevoegd om de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden.

Eerste vraag

22.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 11, lid 1 van richtlijn 86/653 aldus mag worden uitgelegd dat het recht op provisie van een handelsagent eveneens kan vervallen indien de overeenkomst gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd.

Bewoordingen van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653

23.

Artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 bepaalt dat het recht op provisie slechts kan vervallen indien en voor zover vaststaat dat de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd en de niet-uitvoering niet terug te voeren is op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn.

24.

In dit verband heeft het Hof in het verleden vastgesteld dat „[d]eze enige grond voor verval, waarvoor is vereist dat zich gelijktijdig twee omstandigheden voordoen die uitdrukkelijk betrekking hebben op de principaal, […] het belang van de rol van laatstgenoemde voor het bestaan van het recht op provisie [onderstreept]”. ( 6 )

25.

De woorden „voor zover” geven aan dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de volledige en de gedeeltelijke niet-uitvoering van de overeenkomst, want anders zouden deze woorden overbodig zijn.

26.

Artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 is in de meeste taalversies op een soortgelijke wijze geformuleerd. ( 7 ) In enkele taalversies, waaronder de Slowaakse, komt de precisering „voor zover” echter niet voor. ( 8 )

27.

Verschillende taalversies van Uniewetgeving zijn gelijkelijk authentiek. ( 9 ) De uitlegging van een bepaling van Unierecht vereist dan ook een vergelijking van de verschillende taalversies. ( 10 ) Voorts moeten de verschillende taalversies van een tekst van Unierecht eenvormig worden uitgelegd. ( 11 )

28.

Aangezien het overgrote deel van de taalversies van artikel 11, lid 1, van de richtlijn de woorden „voor zover” bevatten, lijkt het mij redelijk duidelijk dat de Uniewetgever wenste dat deze bepaling in die zin wordt begrepen. Dit geldt temeer daar alle taalversies (met uitzondering van de Griekse) die ten tijde van de vaststelling van richtlijn 86/653 bestonden, deze extra woorden bevatten.

29.

Aangezien de taalversies onderling verschillend zijn, moet de bepaling in kwestie worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. ( 12 )

Doel en opzet van richtlijn 86/653

30.

Zoals reeds is uiteengezet, betreft artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 het verval van het recht op provisie. Omgekeerd worden de voorwaarden waaronder het recht op provisie ontstaat en waaronder de provisie opeisbaar wordt, geregeld in respectievelijk de artikelen 7, lid 1, en 10, lid 1, van die richtlijn. Laatstgenoemde bepalingen vormen als het ware de keerzijde van het verval van het recht.

31.

In artikel 10, lid 1, van de richtlijn wordt dienaangaande gepreciseerd dat de provisie verschuldigd is zodra en voor zover een van de genoemde omstandigheden zich voordoet. ( 13 ) Aangezien deze bepaling als het ware het „spiegelbeeld” is van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653, dienen beide bepalingen op soortgelijke wijze te worden uitgelegd.

32.

Voorts bepaalt artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 dat een handelsagent recht heeft op een vergoeding indien en voor zover een aantal voorwaarden zijn vervuld.

33.

Dit recht op vergoeding hangt nauw samen met het recht op provisie, aangezien het tot doel heeft de handelsagent te belonen voor de goodwill die hij bij de principaal heeft aangebracht en voor het voortdurende financiële voordeel uit de activiteiten van de handelsagent.

34.

Meer in het algemeen heeft richtlijn 86/653 tot doel het recht van de lidstaten betreffende de rechtsbetrekkingen tussen de partijen bij een agentuurovereenkomst te coördineren. ( 14 ) Uit de tweede overweging van de richtlijn blijkt dat de richtlijn onder meer tot doel heeft de concurrentievoorwaarden binnen de Unie te uniformeren, de beperkingen op de uitoefening van het beroep van handelsagent op te heffen en de zekerheid in het handelsverkeer te verhogen. ( 15 )

35.

Het Hof heeft voorts herhaaldelijk gepreciseerd dat de richtlijn met name beoogt de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen en daartoe onder meer regels stelt inzake de sluiting en de beëindiging van agentuurovereenkomsten (artikelen 13‑20 van de richtlijn). ( 16 ) Met betrekking tot de artikelen 17 tot en met 19 van richtlijn 86/653 heeft het Hof vastgesteld dat de richtlijn regels van dwingend recht vaststelt ( 17 ) die de handelsagent een minimumbescherming moeten bieden. ( 18 )

36.

Bovendien was de aanvankelijke ratio achter de richtlijn volgens mij de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor principalen die hun activiteiten op de interne markt uitoefenen door een beroep te doen op handelsagenten. Om te investeren en zaken te doen, moeten principalen namelijk weten aan welke regels zij onderworpen zijn als het gaat om het compenseren en vergoeden van handelsagenten op wie zij een beroep doen. ( 19 )

37.

Daartoe stelt richtlijn 86/653 een regeling vast die erop gericht is een evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van zowel de principaal als de handelsagent.

38.

Laten we de beloningsregeling van hoofdstuk III ( 20 ) van de richtlijn nader beschouwen.

39.

Volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 86/653 heeft de handelsagent, bij gebreke van een overeenkomst ter zake tussen de partijen en onverminderd de toepassing van de dwingende bepalingen van de lidstaten inzake beloningen, recht op een beloning overeenkomstig de in de plaats waar hij zijn werkzaamheden verricht geldende gebruiken bij de vertegenwoordiging van de goederen waarop de agentuurovereenkomst betrekking heeft.

40.

Artikel 6, lid 2, van richtlijn 86/653 bepaalt dat alle elementen van de beloning die variëren naargelang van het aantal zaken of de waarde daarvan, worden geacht een provisie te zijn in de zin van de richtlijn.

41.

Volgens artikel 7, lid 1, onder a), van de richtlijn heeft de handelsagent recht op provisie voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten handelstransactie indien deze transactie is gesloten dankzij zijn optreden.

42.

Artikel 10 van de richtlijn bepaalt welke omstandigheden dit recht in het leven roepen. ( 21 ) In het eerste lid wordt bepaald dat de provisie verschuldigd is zodra en voor zover de principaal de transactie heeft uitgevoerd dan wel had moeten uitvoeren, of de derde de transactie heeft uitgevoerd.

43.

Tot slot dient te worden bedacht dat de onderhavige zaak betrekking heeft op een voortdurende verplichting tussen de principaal en de derden. Dit ligt besloten in de aard van een verzekeringsovereenkomst. In een dergelijke situatie zou het volgens mij niet zinvol zijn om volledige niet-uitvoering te vereisen omdat dit zou betekenen dat in het geval van een voortdurende verplichting de principaal systematisch en zonder uitzondering het risico zou dragen indien de overeenkomst niet werd uitgevoerd zoals beoogd. Dat is in strijd met het door richtlijn 86/653 vastgestelde evenwicht tussen de belangen van de handelsagent en de principaal.

Voorstel van antwoord op de eerste vraag

44.

Gelet op een en ander moet artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 aldus worden uitgelegd dat het recht op provisie van een handelsagent eveneens kan vervallen indien de overeenkomst gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd.

Tweede vraag

45.

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 11, leden 2 en 3, van richtlijn 86/653 zich verzet tegen een beding in een handelsagentuurovereenkomst op grond waarvan de agent verplicht is om een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd, in die zin dat de uitvoering achter is gebleven bij wat aanvankelijk was beoogd of wat in de handelsagentuurovereenkomst was overeengekomen.

46.

Op grond van artikel 11, lid 2, van de richtlijn dient elke provisie die de handelsagent reeds heeft ontvangen, te worden terugbetaald als het desbetreffende recht is vervallen.

47.

Uiteraard kan deze bepaling slechts van toepassing zijn voor zover dat recht is vervallen.

48.

Artikel 11, lid 3, van de richtlijn bepaalt op zijn beurt dat van lid 1 niet bij overeenkomst mag worden afgeweken ten nadele van de handelsagent.

49.

Volgens mij betekent dit dat er geen inbreuk wordt gemaakt op artikel 11, lid 3, van de richtlijn zolang de partijen niet afwijken van de duidelijke beginselen van artikel 11, lid 1, van de richtlijn, namelijk dat het recht op provisie enkel vervalt indien en voor zover (1) vaststaat dat de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd en (2) de niet-uitvoering niet terug te voeren is op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn.

50.

De tweede vraag dient dan ook aldus te worden beantwoord dat artikel 11, leden 2 en 3, van richtlijn 86/653 zich niet verzet tegen een beding in een handelsagentuurovereenkomst op grond waarvan de agent verplicht is een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd, in die zin dat de uitvoering achter is gebleven bij wat aanvankelijk was beoogd of wat in de handelsagentuurovereenkomst was overeengekomen. Een dergelijk beding mag er niet toe leiden dat de voorwaarden van artikel 11, lid 1, van de richtlijn worden uitgelegd in het nadeel van de handelsagent.

Derde vraag

51.

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de woorden „niet terug te voeren op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn” in de zin van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 enkel betrekking hebben op juridische gronden die rechtstreeks leiden tot het einde van de overeenkomst of ook op gedragingen van de principaal in de rechtsverhouding met de derde.

52.

Naar Slowaaks recht blijkt de niet-betaling van de overeengekomen premie slechts een wijze te zijn waarop de overeenkomst eindigt. Daarom dient de verwijzende rechter vast te stellen in welke mate de gedragingen van de principaal in dit verband relevant zijn.

53.

De formulering van artikel 11, lid 1, van de richtlijn geeft geen uitsluitsel aangezien ze met de woorden „niet terug te voeren […] op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn” (in het Engels: „not to blame”) niet duidelijk aangeeft wat precies niet aan de principaal te wijten is. ( 22 ) Daarenboven worden die woorden niet nader gepreciseerd in de richtlijn.

54.

Volgens vaste rechtspraak dienen de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter autonoom en uniform te worden uitgelegd. ( 23 )

55.

Bij vergelijking van de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 met die van artikel 18 van deze richtlijn, ontstaat een licht verschillend beeld.

56.

Artikel 18 bepaalt in welke omstandigheden de vergoeding of het herstel waarop een handelsagent na de beëindiging van de agentuurovereenkomst recht heeft, niet verschuldigd is. In dit verband wordt onder a) bepaald dat deze vergoeding of dit herstel niet verschuldigd is „indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de handelsagent te wijten omstandigheid die krachtens het nationale recht aanleiding is tot beëindiging van de overeenkomst zonder opzeggingstermijn”. ( 24 )

57.

Hoewel de vraag kan worden gesteld of het Engelse woord „default” [in artikel 18] al dan niet een ruimere betekenis heeft dan het woord „blame” [in artikel 11] ( 25 ), is volgens mij beslissend of er een verband wordt gelegd met het nationale recht. Daarvan is in artikel 11, lid 1, van de richtlijn geen sprake, zodat het woord „blame” [in artikel 11] in die bepaling een ruimere betekenis dient te krijgen ten aanzien van de principaal dan het woord „default” in artikel 18, onder a), van de richtlijn ten aanzien van de handelsagent.

58.

Voorts moeten we artikel 11, lid 1, van de richtlijn ook onderzoeken uit het oogpunt van de doelstellingen van de richtlijn en van de daarbij ingevoerde regeling. ( 26 ) In dit verband dient het begrip „blame” autonoom te worden uitgelegd.

59.

Er bestaan in het algemeen grote onderlinge verschillen tussen het overeenkomstenrecht van de onderscheiden lidstaten, dat aan handelsagentuurovereenkomsten ten grondslag ligt. In sommige gevallen eindigt de overeenkomst reeds wanneer een partij de betaling van de overeengekomen premie staakt. Bij de vaststelling van de betekenis van het woord „blame” moet dus rekening worden gehouden met andere aspecten dan de juridische gronden die rechtstreeks leiden tot het einde van de overeenkomst, aangezien uit deze gronden vaak niet kan worden afgeleid of er eventueel sprake is van verwijtbaarheid.

60.

Risico’s die binnen de invloedssfeer van de principaal ontstaan, zijn aan hem te (ver)wijten. Of daarvan sprake is, kan en moet worden vastgesteld door alle feitelijke elementen van de betreffende zaak in aanmerking te nemen. De nationale rechter dient bij deze beoordeling rekening te houden met relevante handelsgebruiken.

61.

Gelet op een en ander dient de derde vraag aldus te worden beantwoord dat de woorden „niet terug te voeren op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn” in de zin van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 niet enkel betrekking hebben op juridische gronden die rechtstreeks leiden tot het einde van de overeenkomst, maar ook op de gedragingen van de principaal in het kader van de rechtsverhouding met de derde.

Conclusie

62.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de vragen van de Okresný súd Dunajská Streda te beantwoorden als volgt:

„Artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten moet aldus worden uitgelegd dat het recht op provisie van een handelsagent eveneens kan vervallen indien de overeenkomst gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd.

De tweede vraag dient aldus te worden beantwoord dat artikel 11, leden 2 en 3, van richtlijn 86/653 zich niet verzet tegen een beding in een handelsagentuurovereenkomst op grond waarvan de agent verplicht is een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd, in die zin dat de uitvoering achter is gebleven bij wat aanvankelijk was beoogd of wat in de handelsagentuurovereenkomst was overeengekomen. Een dergelijk beding mag er niet toe leiden dat de voorwaarden van artikel 11, lid 1, van de richtlijn worden uitgelegd in het nadeel van de handelsagent.

De woorden ‚niet terug te voeren op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn’ in de zin van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 hebben niet enkel betrekking op juridische gronden die rechtstreeks leiden tot de het einde van de overeenkomst, maar ook op de gedragingen van de principaal in het kader van de rechtsverhouding met de derde.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) Richtlijn van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17).

( 3 ) Mijn cursivering.

( 4 ) Met betrekking tot richtlijn 86/653 in het bijzonder is dit vaste rechtspraak sinds het arrest van 16 maart 2006, Poseidon Chartering (C‑3/04, EU:C:2006:176, punten 1419). Zie ook arrest van 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 30).

( 5 ) Zie arrest van 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 30).

( 6 ) Zie arrest van 17 januari 2008, Chevassus-Marche (C‑19/07, EU:C:2008:23, punt 20).

( 7 ) Zie bijvoorbeeld de Spaanse („en la medida”), de Deense („i det omfang”), de Duitse („soweit”), de Estse („ulatuses”), de Franse („dans la mesure où”), de Italiaanse („nella misura in cui”), de Litouwse („tik tiek, kiek”), de Maltese („sal-limiti li”), de Nederlandse („voor zover”), de Poolse („o ile”), de Portugese („na medida em que”) en de Roemeense („în măsura în care”) taalversie.

( 8 ) Zie de Tsjechische, de Griekse, de Letse en de Slowaakse versie.

( 9 ) Zie arrest van 6 oktober 1982, Cilfit e.a. (283/81, EU:C:1982:335, punt 18).

( 10 ) Ibidem.

( 11 ) Zie bijvoorbeeld arresten van 30 mei 2013, Genil 48 en Comercial Hostelera de Grandes Vinos (C‑604/11, EU:C:2013:344, punt 38en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 6 september 2012, Parlement/Raad (C‑490/10, EU:C:2012:525, punt 68).

( 12 ) Zie arrest van 14 juni 2007, Euro Tex (C‑56/06, EU:C:2007:347, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 13 ) De principaal heeft de transactie uitgevoerd dan wel had dit krachtens de overeenkomst met de derde moeten doen, of de derde heeft de overeenkomst uitgevoerd.

( 14 ) Zie arresten van 30 april 1998, Bellone (C‑215/97, EU:C:1998:189, punt 10); 13 juli 2000, Centrosteel (C‑456/98, EU:C:2000:402, punt 13); 23 maart 2006, Honyvem Informazioni Commerciali (C‑465/04, EU:C:2006:199, punt 18); 26 maart 2009, Semen (C‑348/07, EU:C:2009:195, punt 14), en 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 36). Zie bijvoorbeeld ook Fock, T., Die europäische Handelsvertreter-Richtlinie, Nomos Verlagsgesellschaft, Baden-Baden, 2001, blz. 25.

( 15 ) Zie arresten van 30 april 1998, Bellone (C‑215/97, EU:C:1998:189, punt 17); 9 november 2000, Ingmar (C‑381/98, EU:C:2000:605, punt 23); 23 maart 2006, Honyvem Informazioni Commerciali (C‑465/04, EU:C:2006:199, punt 19), en 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 37).

( 16 ) Zie arresten van 30 april 1998, Bellone (C‑215/97, EU:C:1998:189, punt 13); 9 november 2000, Ingmar (C‑381/98, EU:C:2000:605, punten 20 en 21); 23 maart 2006, Honyvem Informazioni Commerciali (C‑465/04, EU:C:2006:199, punten 19 en 22); 17 januari 2008, Chevassus-Marche (C‑19/07, EU:C:2008:23, punt 22), en 26 maart 2009, Semen (C‑348/07, EU:C:2009:195, punt 14).

( 17 ) Zie arresten van 9 november 2000, Ingmar (C‑381/98, EU:C:2000:605, punten 21 en 22); 23 maart 2006, Honyvem Informazioni Commerciali (C‑465/04, EU:C:2006:199, punten 22 en 34), en 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 40).

( 18 ) Zie arrest van 17 oktober 2013, Unamar (C‑184/12, EU:C:2013:663, punt 52). Zie ook Rott-Pietrzyk, E., Agent Handlowy – Regulacje Polskie i Europejskie, C.H. Beck, Warschau, 2006, blz. 68.

( 19 ) Zie mijn conclusie in de zaak Agro (C‑507/15, EU:C:2016:809, punt 56).

( 20 ) Artikelen 6‑12 van richtlijn 86/653.

( 21 ) Zie arrest van 17 januari 2008, Chevassus-Marche, C‑19/07, EU:C:2008:23, punt 18).

( 22 ) Daarnaast blijkt dat sommige taalversies van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653 de vraag onbeantwoord laten of enig culpoos gedrag van de principaal is vereist. In de Engelse versie lijkt mij dit redelijk duidelijk te zijn („blame”), maar dit kan bijvoorbeeld niet worden gezegd van de Franse versie, die veeleer verwijst naar de vraag of de verantwoordelijkheid bij de principaal kan worden gelegd („l’inexécution n’est pas due à des circonstances imputables au commettant”). Overigens blijkt de Slowaakse taalversie aan te sluiten bij de Engelse, aangezien zij verwijst naar een „verwijt”.

( 23 ) Zie arrest van 16 juli 2015, Abcur (C‑544/13 en C‑545/13, EU:C:2015:481, punt 45en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 24 ) Mijn cursivering.

( 25 ) Ook op dit punt lopen de taalversies uiteen. De Duitse taalversie spreekt bijvoorbeeld van schuldig gedrag („wegen eines schuldhaften Verhaltens”), terwijl de Franse versie ook hier verwijst naar het begrip „toerekenbaarheid” („un manquement imputable”).

( 26 ) Zie met betrekking tot artikel 17 van richtlijn 86/653 arrest van 3 december 2015, Quenon K. (C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).