02014R0651 — NL — 01.07.2023 — 006.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 651/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2014

waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2017/1084 VAN DE COMMISSIE van 14 juni 2017

  L 156

1

20.6.2017

►M2

VERORDENING (EU) 2020/972 VAN DE COMMISSIE van 2 juli 2020

  L 215

3

7.7.2020

 M3

VERORDENING (EU) 2021/452 VAN DE COMMISSIE van 15 maart 2021

  L 89

1

16.3.2021

►M4

VERORDENING (EU) 2021/1237 VAN DE COMMISSIE van 23 juli 2021

  L 270

39

29.7.2021

 M5

VERORDENING (EU) 2023/917 VAN DE COMMISSIE van 4 mei 2023

  L 119

159

5.5.2023

►M6

VERORDENING (EU) 2023/1315 VAN DE COMMISSIE van 23 juni 2023

  L 167

1

30.6.2023


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 349, 5.12.2014, blz.  67 (651/2014)

►C2

Rectificatie, PB L 026, 31.1.2018, blz.  53 (2017/1084)




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 651/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2014

waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

(Voor de EER relevante tekst)



INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

HOOFDSTUK II

Monitoring

HOOFDSTUK III

Specifieke bepalingen voor verschillende categorieën steun

Deel 1 —

Regionale steun

Deel 2 —

Kmo-steun

DEEL 2 bis —

Steun voor Europese territoriale samenwerking

Deel 3 —

Steun om kmo's toegang tot financiering te geven

Deel 4 —

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Deel 5 —

Opleidingssteun

Deel 6 —

Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap

Deel 7 —

Steun voor milieubescherming

Deel 8 —

Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen

Deel 9 —

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

Deel 10 —

Steun voor breedbandinfrastructuur

Deel 11 —

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

Deel 12 —

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

Deel 13 —

Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

Deel 14 —

Steun voor regionale luchthavens

Deel 15 —

Steun voor havens

Deel 16 —

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen



HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.  

Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

a) 

regionale steun;

b) 

steun aan kmo's in de vorm van investeringssteun, exploitatiesteun en toegang van kmo's tot financiering;

c) 

steun voor de bescherming van het milieu;

d) 

steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

e) 

opleidingssteun;

f) 

steun voor de aanwerving en de tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;

g) 

steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen;

h) 

sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden;

i) 

steun voor breedbandinfrastructuur;

j) 

steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed;

▼M1

k) 

steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur;

l) 

steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen;

▼M4

m) 

steun voor regionale luchthavens;

n) 

steun voor havens;

▼M4

o) 

steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking, en

p) 

steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten.

▼B

2.  

Deze verordening is niet van toepassing op:

▼M6

a) 

regelingen op grond van deel 1 (met uitzondering van artikel 15), deel 2 (met uitzondering van de artikelen 19 quater en 19 quinquies), de delen 3 en 4, deel 7 (met uitzondering van artikel 44) en deel 10 van hoofdstuk III van deze verordening, indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun per lidstaat meer dan 150 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding ervan, evenals steun in de vorm van financiële producten krachtens deel 16 van hoofdstuk III, indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun per lidstaat meer dan 200 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding ervan. Voor steun krachtens deel 16 van hoofdstuk III van deze verordening worden alleen bijdragen van een lidstaat aan het lidstaatcompartiment van de EU-garantie als bedoeld in artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) die voor een specifiek financieel product bestemd zijn in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun van die lidstaat in verband met het financiële product meer dan 200 miljoen EUR bedraagt. De Commissie kan besluiten dat deze verordening voor een langere periode op elk van die steunregelingen van toepassing blijft nadat zij het door de betrokken lidstaat bij de Commissie aangemelde evaluatieplan heeft beoordeeld, binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling. Als de Commissie de toepassing van deze verordening ten aanzien van die regelingen reeds met meer dan de aanvankelijke zes maanden heeft verlengd, kunnen de lidstaten besluiten die regelingen te verlengen tot het einde van de toepassingsperiode van deze verordening, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat een evaluatieverslag heeft ingediend in overeenstemming met het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan;

▼B

b) 

alle wijzigingen van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde regelingen niet zijnde aanpassingen die op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening geen invloed kunnen hebben of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen;

c) 

steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, met name steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende kosten in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

d) 

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen.

▼M1

3.  

Deze verordening is niet van toepassing op:

▼M6

a) 

steun verleend in de visserij- en aquacultuursector, binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), met uitzondering van:

— 
opleidingssteun;
— 
steun voor de toegang van kmo’s tot financiering;
— 
steun op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;
— 
innovatiesteun voor kmo’s;
— 
steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;
— 
regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden;
— 
regelingen voor regionale exploitatiesteun;
— 
steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD);
— 
steun aan projecten voor Europese territoriale samenwerking;
— 
vanaf 1 juli 2023, steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen op grond van artikel 15, lid 1, punt f), en artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad ( 3 );
— 
steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, met uitzondering van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie ( 4 ) genoemde acties;
— 
steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte als bedoeld in artikel 19 quater;
— 
steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten, als bedoeld in artikel 19 quinquies;
b) 

steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie, met uitzondering van regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, consultancysteun voor kmo’s, risicofinancieringssteun, steun voor onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, milieusteun, opleidingssteun, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD), steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking, steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, aardgas of warmte, als bedoeld in artikel 19 quater, en steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten, als bedoeld in artikel 19 quinquies;

▼M1

c) 

steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:

i) 

wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht;

ii) 

wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;

d) 

steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, voor zover die onder Besluit 2010/787/EU van de Raad ( 5 ) valt;

e) 

de in artikel 13 genoemde categorieën regionale steun.

▼B

Wanneer een onderneming actief is zowel in de in de punten a), b) of c) van de eerste alinea uitgesloten sectoren als in sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze verordening van toepassing op steun ten behoeve van activiteiten in die laatste sectoren of activiteiten, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de activiteiten in de uitgesloten sectoren geen uit hoofde van deze verordening verleende steun genieten.

▼M4

4.  

Deze verordening is niet van toepassing op:

a) 

steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij door dezelfde lidstaat toegekende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen en steunregelingen die onder artikel 19 ter en de delen 2 bis en 16 van hoofdstuk III vallen;

b) 

ad-hocsteun ten behoeve van een in punt a) bedoelde onderneming;

c) 

steun aan ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen, regelingen inzake starterssteun, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, steunregelingen die onder artikel 19 ter vallen, steun voor kmo’s op grond van artikel 56 septies en steun aan financiële intermediairs op grond van de artikelen 16, 21, 22 en 39 en deel 16 van hoofdstuk III, mits ondernemingen in moeilijkheden geen gunstigere behandeling krijgen dan andere ondernemingen. In afwijking hiervan is deze verordening evenwel van toepassing op ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden maar ondernemingen in moeilijkheden werden gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.

▼B

5.  

Deze verordening is niet van toepassing op staatssteunmaatregelen die, op zich, door de daaraan verbonden voorwaarden of de methode waarmee zij worden gefinancierd, tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht leiden, met name:

a) 

steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde verbonden is om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om overwegend in die lidstaat te zijn gevestigd. Wel is het toegestaan om te eisen dat een onderneming op het tijdstip van de uitkering van de steun een vaste inrichting of dochteronderneming moet hebben in de steuntoekennende lidstaat;

b) 

steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

c) 

steunmaatregelen die beperkingen stellen aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.

▼M6

6.  
Hoofdstuk III, deel 7 van deze verordening is niet van toepassing op staatssteunmaatregelen ten behoeve van de productie van kernenergie.

▼B

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. 

„steun” of „steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

2. 

„kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's”: ondernemingen die aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

3. 

„werknemer met een handicap”: een persoon:

a) 

die volgens het nationale recht als werknemer met een handicap is erkend, of

b) 

die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die haar/hem in wisselwerking met diverse drempels kan beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving;

4. 

„kwetsbare werknemer”: een persoon die:

a) 

in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, of

b) 

tussen 15 en 24 jaar oud is, of

c) 

geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd (niveau 3 van de International Standard Classification of Education (ISCED)) of haar/zijn opleiding in het voltijdonderwijs minder dan twee jaar voordien heeft voltooid, en die haar/zijn eerste reguliere betaalde betrekking nog niet heeft gevonden, of

d) 

ouder is dan 50 jaar, of

e) 

als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen, of

f) 

werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar de genderonbalans ten minste 25 % groter is dan de gemiddelde genderonbalans in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde gendergroep behoort, of

g) 

behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om haar/zijn vooruitzichten op het verkrijgen van vast werk te verbeteren;

5. 

„vervoer”: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer;

6. 

„vervoerskosten”: de kosten van het beroepsvervoer die door de begunstigden per vervoerstraject daadwerkelijk worden betaald, omvattende:

a) 

vrachttarieven, handlingkosten en kosten voor tijdelijke opslag, voor zover deze kosten met het vervoerstraject verband houden;

b) 

kosten voor het verzekeren van de lading;

c) 

belastingen, rechten of heffingen berekend op de vracht en, in voorkomend geval, het draagvermogen, zowel op het punt van vertrek als het punt van bestemming, en

d) 

kosten voor veiligheids- en beveiligingscontrole, toeslagen voor gestegen brandstofkosten;

7. 

„afgelegen gebieden”: ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, Ceuta en Melilla, eilanden die deel uitmaken van het grondgebied van een lidstaat, en dunbevolkte gebieden;

8. 

„afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten;

9. 

„primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

10. 

„verwerking van landbouwproducten”: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;

11. 

„landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013;

12. 

„ultraperifere gebieden”: gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag. Overeenkomstig Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad is Saint-Barthélemy vanaf 1 januari 2012 niet langer een ultraperifeer gebied. Overeenkomstig Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad is Mayotte vanaf 1 januari 2014 een ultraperifeer gebied geworden;

13. 

„steenkool” of „kolen”: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) en zoals verduidelijkt in Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen ( 6 );

14. 

„individuele steun”:

i) 

ad-hocsteun, en

ii) 

steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;

15. 

„steunregeling”: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;

16. 

„evaluatieontwerp”: een document dat ten minste de volgende elementen bevat: de doelstellingen van de te evalueren steunregeling; de evaluatievragen; de resultaatindicatoren; de bij het uitvoeren van de evaluatie te hanteren methodiek; de vereisten inzake gegevensverzameling; het voor de evaluatie geplande tijdschema, met onder meer de datum voor het indienen van het eindevaluatierapport; de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie uitvoert of de criteria die voor de selectie van die instantie zullen worden gebruikt, en de praktische voorwaarden waarop die evaluatie zal worden bekendgemaakt;

17. 

„ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;

18. 

„onderneming in moeilijkheden”: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:

▼M6

a) 

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo die voldoet aan de voorwaarde van artikel 21, lid 3, punt b), en in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dat is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming) een negatieve gecumuleerde uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de rechtsvormen van ondernemingen bedoeld die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ), en omvat „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;

b) 

in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo die voldoet aan de voorwaarde van artikel 21, lid 3, punt b), en in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

▼B

c) 

wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

d) 

wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;

e) 

in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:

1. 

de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en

2. 

de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;

19. 

„territoriale bestedingsverplichtingen”: de verplichtingen die de steuntoekennende overheid oplegt aan begunstigden om binnen een bepaald grondgebied een minimumbedrag te besteden en/of een minimumvolume productieactiviteiten uit te voeren;

▼M6

20. 

„bijgesteld steunbedrag”: het maximaal toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule:

bijgesteld steunbedrag = R × (A + 0,50 × B + 0 × C),

waarbij R de maximale steunintensiteit is die voor het betrokken gebied van toepassing is, onder uitsluiting van de verhoogde steunintensiteit voor kmo’s; A het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tot 55 miljoen EUR is; B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 55 miljoen EUR en 110 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 110 miljoen EUR;

▼B

21. 

„terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

22. 

„bruto-subsidie-equivalent” (BSE): het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

23. 

„aanvang van de werkzaamheden”: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;

24. 

„grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

25. 

„fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;

26. 

„steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

▼M6

27. 

„steungebieden”: gebieden die zijn aangewezen op een op grond van artikel 107, lid 3, punten a) en c), van het Verdrag goedgekeurde regionale-steunkaart en die van kracht is op het tijdstip van de toekenning van de steun;

▼B

28. 

„tijdstip van toekenning van de steun”: het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;

29. 

„materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;

30. 

„immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

31. 

„loonkosten”: het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat;

▼M6

32. 

„nettotoename van het aantal werknemers”: een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, na aftrek van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen van de in die periode verdwenen arbeidsplaatsen. Het aantal personen dat voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, wordt in fracties van hun jaararbeidseenheden (JAE’s) uitgedrukt;

▼B

33. 

„specifieke infrastructuur”: infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden;

▼M6

34. 

„financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, particuliere investeringsfondsen, overheidsinvesteringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en onderlinge waarborgmaatschappijen;

▼B

35. 

„vervoerstraject”: het verplaatsen van goederen van het punt van vertrek tot het punt van bestemming, daaronder begrepen deeltrajecten of deelfasen binnen of buiten de betrokken lidstaat, gebruikmakend van één of meer vervoermiddelen;

36. 

„redelijk rendement” (Fair Rate of Return of FRR): het verwachte rendementspercentage dat gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringsvoet waarin de risicograad van een project en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;

37. 

„totale financiering”: het totale bedrag dat in het kader van deel 3 of de artikelen 16 of 39 van deze verordening in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen op marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de betrokken staatssteunmaatregel vallen;

38. 

„concurrerende biedprocedure”: een niet-discriminerende biedprocedure waaraan voldoende ondernemingen moeten kunnen deelnemen en waarbij de steun wordt toegekend op grond van ofwel de oorspronkelijke offerte van de gegadigde ofwel een toewijzingsprijs. Bovendien moet het met de biedprocedure verband houdende budget of volume een bindende beperking zijn die een situatie doet ontstaan waarin niet alle bieders steun kunnen krijgen;

▼M1

39. 

„exploitatiewinst”: het verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de economische levensduur van de investering, wanneer dit verschil positief is. De exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun. Door inkomsten en exploitatiekosten te disconteren tegen een passende disconteringsvoet, kan een redelijke winst worden gemaakt;

▼M6

39 bis. 

„op arm’s length”: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure, wordt geacht te voldoen aan het arm’s length-beginsel;

39 ter. 

„schriftelijk”: elk document in schriftelijke vorm, met inbegrip van elektronische documenten, op voorwaarde dat die elektronische documenten overeenkomstig de toepasselijke administratieve procedures en wetgeving in de betrokken lidstaat als gelijkwaardig worden erkend;

▼B

Definities van toepassing op regionale steun

▼M6 —————

▼B

41. 

„regionale investeringssteun”: regionale steun die wordt toegekend ten behoeve van een initiële investering of een initiële investering in nieuwe economische activiteiten;

▼M6

42. 

„regionale exploitatiesteun”: steun om de lopende uitgaven van een onderneming te verminderen, daaronder begrepen kostencategorieën zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, evenwel met uitsluiting van afschrijvingslasten en de financieringskosten voor een investering die investeringssteun heeft ontvangen;

43. 

„ijzer- en staalindustrie”: de productie van één of meer van de volgende producten:

a) 

ruwijzer en ferrolegeringen:

ruwijzer voor vervaardiging van staal, gieterij-ijzer en andere ruwijzersoorten, spiegelijzer en ferromangaan carburé, niet inbegrepen de andere ferrolegeringen;
b) 

ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

vloeibaar staal al dan niet gegoten tot blokken, waaronder smeedblokken; bloemen, knuppels, plakken; plaatstrippen; warmgewalst breedband op rollen, behalve de productie van gegoten staal voor staalgietwerk, zoals die van kleine en middelgrote zelfstandige gieterijen;
c) 

warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

rails, dwarsliggers, onderlegplaten, klemplaten, balken, zware profielen en staven van 80 mm en meer, damwandstaal, staven en profielen van minder dan 80 mm en plaatstaal van minder dan 150 mm breedte, walsdraad, rond en vierkant staafmateriaal voor buizen, warmgewalst bandstaal en warmgewalste strippen (daaronder begrepen buizenstrip), platen met een dikte van 3 mm en meer, universaalstaal van 150 mm en meer, met uitzondering van draadproducten, blanke staven en ijzergietwerk;
d) 

koudgewalste eindproducten:

blik, verlode plaat, zwarte plaat, gegalvaniseerde platen, andere platen met bekleed oppervlak, koudgewalste plaat, op rollen en in platen, dynamo- en transformatorplaat, band bestemd voor het maken van blik;
e) 

buizen:

stalen buizen (naadloos of gelast) met een diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal;

▼M6

43 bis. 

„bruinkool”: minderwaardige „C”-kolen (of ortholigniet) en minderwaardige „B”-kolen (of metaligniet) zoals gedefinieerd in het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties;

▼M6 —————

▼M6

45. 

„vervoersector”: passagiersvervoer met het vliegtuig, over zee, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer. Meer bepaald worden onder „vervoersector” de volgende activiteiten in de zin van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2), vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ), verstaan:

a) 

NACE 49: Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen, met uitzondering van NACE 49.32 Exploitatie van taxi’s, 49.39 Exploitatie van kabelbanen, kabelspoorwegen, stoeltjesliften enz., indien ze geen deel uitmaken van het stedelijk en voorstedelijk vervoer, 49.42 Verhuisbedrijven en 49.5 Vervoer via pijpleidingen;

b) 

NACE 50: Vervoer over water;

c) 

NACE 51: Luchtvaart, met uitzondering van NACE 51.22 Ruimtevaart;

▼B

46. 

„op een beperkt aantal specifieke economische sectoren gerichte regeling”: een regeling die activiteiten bestrijkt in minder dan vijf klassen (viercijferige code) van NACE Rev. 2;

47. 

„toeristische activiteiten”: de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2:

a) 

NACE 55: Verschaffen van accommodatie

b) 

NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden;

c) 

NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten;

d) 

NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement;

e) 

NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten;

f) 

NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie;

▼M6

47 bis. 

„voltooiing van de investering”: het moment waarop de investering door de nationale autoriteiten wordt beschouwd als voltooid of, bij ontstentenis daarvan, drie jaar na de aanvang van de werkzaamheden;

▼M1

48. 

„dunbevolkte gebieden”: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of NUTS 3-regio's met minder dan 12,5 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;

▼M1

48 bis. 

„zeer dunbevolkte gebieden”: NUTS 2-regio's met minder dan 8 inwoners/km2 of gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in een individueel besluit betreffende een regionalesteunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening;

▼M6

49. 

„initiële investering”: een van de volgende:

a) 

een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met een of meer van de volgende elementen:

— 
de oprichting van een nieuwe vestiging;
— 
de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande vestiging;
— 
de diversificatie van de productie van een vestiging naar producten die voordien niet in de vestiging werden geproduceerd; of
— 
een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van het product of de producten of van het totale aanbod van de dienst of diensten waarop de investering in de vestiging betrekking heeft;
b) 

een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering.

Een vervangingsinvestering vormt bijgevolg geen initiële investering;

50. 

„dezelfde of vergelijkbare activiteit”: een activiteit die behoort tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2);

51. 

„initiële investering die leidt tot een nieuwe economische activiteit”:

a) 

een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met een of beide van deze elementen:

— 
de oprichting van een nieuwe vestiging;
— 
de diversificatie van de activiteit van een vestiging, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend; of
b) 

een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen, op voorwaarde dat de met de overgenomen activa uit te oefenen nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die in die vestiging werd uitgeoefend vóór de overname ervan.

De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering die leidt tot een nieuwe economische activiteit;

▼B

52. 

„groot investeringsproject”: een initiële investering waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op het tijdstip van toekenning van de steun;

53. 

„punt van bestemming”: de plaats waar de goederen worden uitgeladen;

54. 

„punt van vertrek”: de plaats waar de goederen worden geladen voor vervoer;

▼M1

55. 

„voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden”: een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag, een dunbevolkt gebied of een zeer dunbevolkt gebied;

▼B

56. 

„vervoermiddelen”: spoorvervoer, vrachtvervoer over de weg, vervoer over de binnenwateren, zeevervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer;

57. 

„stadsontwikkelingsfonds”: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat wordt opgezet om te investeren in stadsontwikkelingsprojecten in het kader van een steunmaatregel voor stadsontwikkeling. Stadsontwikkelingsfondsen worden beheerd door een manager van een stadsontwikkelingsfonds;

58. 

„manager van een stadsontwikkelingsfonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten selecteert en daarin investeert;

59. 

„stadsontwikkelingsproject”: een investeringsproject dat het potentieel heeft om de tenuitvoerlegging te ondersteunen van initiatieven die in het kader van een geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling worden overwogen, en om bij te dragen aan het behalen van de daarin vastgestelde doelstellingen, daaronder begrepen projecten met een interne opbrengstvoet die mogelijk niet voldoende is om op louter zakelijke basis financiering aan te trekken. Een stadsontwikkelingsplan kan worden georganiseerd als een afzonderlijk financieel geheel (separate block of finance) binnen de juridische structuren van de begunstigde particuliere investeerder of als een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een special purpose vehicle (SPV);

60. 

„geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling”: een door een betrokken lokale overheid of overheidsagentschap officieel voorgestelde en bekrachtigde strategie die is uitgetekend voor een specifiek stedelijk geografisch gebied en een specifieke periode en waarin geïntegreerde maatregelen worden beschreven om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken waarmee stedelijke gebieden worden geconfronteerd;

61. 

„bijdrage in natura”: de inbreng van gronden of vastgoed wanneer die gronden of dat vastgoed deel uitmaken van het stadsontwikkelingsproject;

▼M1

61 bis. 

„verplaatsing”: overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit (of een deel daarvan) van een vestiging in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst (initiële vestiging) naar de vestiging in een andere overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst waar de gesteunde investering plaatsvindt (gesteunde vestiging). Van een overbrenging is sprake indien het product of de dienst in de initiële en in de gesteunde vestiging ten minste ten dele voor dezelfde doeleinden dient en aan de vragen of behoeften van hetzelfde type afnemers voldoet en voor dezelfde of een vergelijkbare activiteit in een van de initiële vestigingen van de begunstigde in de EER banen verloren gaan;

▼B

Definities voor kmo-steun

62. 

„rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid”: werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen;

▼M4 —————

▼B

Definities voor steun om kmo's toegang tot financiering te geven

66. 

„investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen”: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen;

67. 

„garantie” (in het kader van de delen 1, 3 en 7 van deze verordening): een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw geproduceerde risicofinancieringskrediettransacties zoals schuld- of leasinginstrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten;

68. 

„garantiepercentage”: het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de desbetreffende staatssteunmaatregel in aanmerking komt;

69. 

„uittreding” (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijving, terugbetaling van aandelen/leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);

70. 

„financiële dotatie”: een terug te betalen publieke investering in een financiële intermediair met het oog op investeringen in het kader van een risicofinancieringsmaatregel en waarbij alle opbrengsten naar de publieke investeerder moeten terugvloeien;

71. 

„risicofinancieringsinvestering”: investeringen in de vorm van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen met het oog op nieuwe investeringen;

▼M6

72. 

„onafhankelijke particuliere investeerder”: een particuliere en onafhankelijke investeerder, zoals in dit punt gedefinieerd. Onder „particuliere” investeerders worden verstaan investeerders die, ongeacht hun eigendomsstructuur, een louter commercieel belang nastreven, hun eigen middelen gebruiken en het volledige risico dragen met betrekking tot hun investering, en die met name het volgende omvatten: kredietinstellingen die voor eigen rekening en uit eigen middelen investeren, particuliere fondsen en stichtingen, family offices en business angels, zakelijke investeerders, verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, academische instellingen en natuurlijke personen die al dan niet een economische activiteit verrichten. De Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is of een rechtspersoon die op professionele basis financiële activiteiten uitoefent en van een lidstaat of een entiteit van een lidstaat op centraal, regionaal of lokaal niveau de opdracht heeft gekregen ontwikkelings- of stimuleringsactiviteiten uit te voeren (nationale stimuleringsbank of een andere stimuleringsinstelling), worden voor de toepassing van deze definitie niet als particuliere investeerders beschouwd. Onder „onafhankelijke” investeerder wordt verstaan een investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert. In het kader van vervolginvesteringen blijft een investeerder „onafhankelijk” indien hij in een eerdere investeringsronde als een onafhankelijke investeerder werd beschouwd. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden alle particuliere investeerders, daaronder begrepen de oprichters, van die nieuwe onderneming als onafhankelijk van die onderneming beschouwd;

73. 

„natuurlijk persoon” (voor de toepassing van de artikelen 21 bis en 23): een persoon niet zijnde een rechtspersoon en die geen onderneming is voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van het Verdrag;

▼B

74. 

„investering in de vorm van eigen vermogen”: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;

75. 

„eerste commerciële verkoop”: de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

76. 

„niet-beursgenoteerde kmo”: een kmo die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, met uitzondering van alternatieve handelsplatforms;

77. 

„vervolginvestering”: verdere risicofinancieringsinvestering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;

78. 

„vervangingskapitaal”: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;

▼M6

79. 

„met het beheer belaste entiteit”: de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is of een rechtspersoon die op professionele basis financiële activiteiten uitoefent en van een lidstaat of een entiteit van een lidstaat op centraal, regionaal of lokaal niveau de opdracht heeft gekregen ontwikkelings- of stimuleringsactiviteiten uit te voeren (een stimuleringsbank of een andere stimuleringsinstelling). Deze met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) ofovereenkomstig artikel 38, lid 4, punt b), iii), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) of artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ), naargelang het geval;

80. 

„innovatieve onderneming”: een onderneming die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

zij kan aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;

b) 

haar kosten voor onderzoek en ontwikkeling bedragen ten minste 10 % van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een start-up zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

c) 

in de drie jaar voorafgaand aan de toekenning van de steun: i) heeft zij van de Europese Innovatieraad een excellentiekeurmerk gekregen overeenkomstig het Horizon 2020-werkprogramma 2018-2020 dat is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2017) 7124 van de Commissie ( 12 ), of overeenkomstig artikel 2, punt 23, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ); of ii) heeft zij een investering ontvangen van het Fonds van de Europese Innovatieraad, zoals een investering in het kader van het in artikel 48, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 genoemde Accelerator-programma;

d) 

in de drie jaar voorafgaand aan de toekenning van de steun: i) heeft zij deelgenomen aan een actie van het ruimtevaartinitiatief „Cassini” van de Commissie (zoals Cassini Business Accelerator of Cassini Matchmaking) ( 14 ); of ii) heeft zij een investering ontvangen uit de Cassini Seed and Growth Funding Facility, of de InnovFin Space Equity Pilot; of iii) heeft zij een Cassini Prize gekregen; of iv) heeft zij financiering overeenkomstig Verordening (EU) 2021/695 op het gebied van ruimteonderzoek ontvangen resulterend in de oprichting van een start-up; of v) heeft zij financiering ontvangen als begunstigde van een actie inzake onderzoek en ontwikkeling in het kader van het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad ( 15 ); of vi) heeft zij financiering ontvangen in het kader van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1092 van het Parlement en de Raad ( 16 );

81. 

„alternatief handelsplatform”: een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 22, van Richtlijn 2014/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 17 ), waarbij ten minste 50 % van de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, door kmo’s zijn uitgegeven;

▼B

82. 

„lening”: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Dit instrument kan de vorm aannemen van leningen of andere financieringsinstrumenten daaronder begrepen leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;

Definities voor steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

83. 

►C1  „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. ◄ Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten;

84. 

„fundamenteel onderzoek”: experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd;

▼M6

85. 

„industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie).

Industrieel onderzoek omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

86. 

„experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Dit kan bijvoorbeeld ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten.

Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

▼B

87. 

„haalbaarheidsstudie”: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

88. 

„personeelskosten”: de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden;

▼M6 —————

▼B

90. 

„daadwerkelijke samenwerking”: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;

▼M6

90 bis. 

„Niet-defensietoepassingen” in de zin van artikel 25 sexies verwijst naar toepassing in andere dan defensiegerelateerde producten die zijn vermeld in de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 18 ).

▼B

91. 

„onderzoeksinfrastructuur”: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) ( 19 );

▼M6

92. 

„innovatieclusters”: structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke partijen (zoals innovatieve start-ups, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, test- en experimenteerinfrastructuur, digitale innovatiehubs, niet-commerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die zijn opgezet om innovatieve activiteiten en nieuwe vormen van samenwerking te stimuleren, zoals door digitale middelen, door het delen en/of bevorderen van het delen van faciliteiten en het uitwisselen van kennis en deskundigheid, en door daadwerkelijk bij te dragen aan kennisoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster. Digitale innovatiehubs (daaronder begrepen Europese digitale innovatiehubs die worden gefinancierd in het kader van het bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad ( 20 ) ingestelde centraal beheerde programma Digitaal Europa) zijn entiteiten die tot doel hebben de brede toepassing door het bedrijfsleven (met name kmo’s) en organisaties uit de publieke sector van digitale technologieën — zoals artificiële intelligentie, cloud-, edge- en high-performance computing en cyberbeveiliging — te stimuleren. Digitale innovatiehubs kunnen op zichzelf kwalificeren als een innovatiecluster in de zin van deze verordening.

▼B

93. 

„hooggekwalificeerd personeel”: personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin ook doctoraatsopleidingen kunnen meetellen;

▼M6

94. 

„innovatieadviesdiensten”: consulting, bijstand of opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming of exploitatie van immateriële activa of het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd, alsmede consulting, bijstand of opleiding over de invoering of het gebruik van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);

95. 

„innovatieondersteuningsdiensten”: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, cloud- en gegevensopslagdiensten, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testing, experimentering en certificatie of andere daarmee samenhangende diensten, daaronder begrepen diensten verricht door organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, en test- en experimenteerinfrastructuur of innovatieclusters, met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere of technologisch geavanceerde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen de invoering van innovatieve technologieën en oplossingen (daaronder begrepen digitale technologieën en oplossingen);

96. 

„organisatie-innovatie”: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën. Van deze definitie uitgesloten zijn veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

97. 

„procesinnovatie”: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode, daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software, op het niveau van de onderneming (op groepsniveau in de betrokken industriesector in de EER), bijvoorbeeld door gebruikmaking van nieuwe of innovatieve digitale technologieën of oplossingen. Van deze definitie uitgesloten zijn geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

▼B

98. 

„detachering”: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren;

▼M6

98 bis. 

„test- en experimenteerinfrastructuur”: faciliteiten, uitrusting, capaciteiten en hulpmiddelen, zoals proefbanken, proeflijnen, demonstratie-installaties, testfaciliteiten of levende laboratoria, en aanverwante ondersteunende diensten die voornamelijk worden gebruikt door ondernemingen, met name kmo’s, die steun vragen voor tests en experimenten met het oog op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten, procedés en diensten en voor het testen en opschalen van technologieën om vooruitgang te boeken via industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Toegang tot door de overheid gefinancierde test- en experimenteerinfrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en moet op transparante en niet-discriminerende wijze en op marktvoorwaarden worden toegekend. Test- en experimenteerinfrastructuur staat ook bekend als technologische infrastructuur ( 21 );

▼B

Definities voor steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap

99. 

„uiterst kwetsbare werknemer”: een persoon die:

a) 

gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad, of

b) 

gedurende ten minste twaalf maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van „kwetsbare werknemer”;

100. 

„sociale werkvoorziening”: werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30 % uit werknemers met een handicap bestaat;

Definities van toepassing op steun voor milieubescherming

▼M6

101. 

„milieubescherming”: elke maatregel of activiteit die is gericht op beperking of preventie van verontreiniging, negatieve milieueffecten of andere aantastingen van de natuurlijke omgeving (met inbegrip van lucht, water en bodem), ecosystemen of natuurlijke hulpbronnen door menselijk toedoen — onder meer met het oog op klimaatmitigatie —, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, op bescherming en herstel van de biodiversiteit dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en andere technieken om broeikasgasemissies en andere verontreinigende stoffen te reduceren, alsmede om over te stappen naar circulaire economische modellen om het gebruik van grondstoffen te reduceren en efficiëntiewinsten te verhogen. Dit begrip omvat ook maatregelen om het adaptieve vermogen te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaateffecten zoveel mogelijk te beperken;

102. 

„Unienorm”:

a) 

een bindende Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, met uitsluiting van op Unieniveau vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen; of

b) 

de verplichting om gebruik te maken van de beste beschikbare technieken (BBT), zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 22 ), en om ervoor te zorgen dat de emissieniveaus niet hoger liggen dan die welke bij toepassing van de BBT zouden worden bereikt; wanneer de met de BBT samenhangende emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU of op grond van andere toepasselijke richtlijnen zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze verordening; wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waarvoor de BBT voor de betrokken onderneming het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;

102bis. 

“oplaadinfrastructuur: vaste of mobiele infrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van elektriciteit voorziet;

102 ter. 

“tankinfrastructuur: vaste of mobiele infrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van waterstof voorziet;

102 quater. 

„hernieuwbare waterstof”: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 23 ) uiteengezette methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong;

▼M6

102 quinquies. 

„hernieuwbare elektriciteit”: uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

102 sexies. 

„slim opladen”: een laadbeurt waarbij de intensiteit van de aan de batterij geleverde elektriciteit in realtime wordt aangepast op basis van via elektronische communicatie ontvangen informatie;

102 septies. 

„schoon vervoermiddel”:

a) 

met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen: een schoon voertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 4, a), van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 24 );

b) 

met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen:

— 
tot en met 31 december 2025 een emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad ( 25 );
— 
tot en met 31 december 2025 een schoon voertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 4, b), van Richtlijn 2009/33/EG dat niet onder Verordening (EU) 2019/1242 valt;
c) 

met betrekking tot binnenschepen:

— 
een binnenschip voor passagiersvervoer dat een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 50 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power;
— 
een binnenschip voor goederenvervoer dat directe CO2-(uitlaat)emissies per tonkilometer (g CO2/ton km) heeft die, berekend (of, in het geval van nieuwe vaartuigen, geraamd) met de Energy Efficiency Operational Indicator (EEOI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), 50 % lager liggen dan de gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals vastgelegd voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242;
d) 

met betrekking tot zeeschepen:

— 
een zee- en kustvaartuig voor passagiersvervoer, goederenvervoer, nautische of andere dienstverlening dat i) een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 25 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power, of dat ii) een Energy Efficiency Design Index (EEDI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft bereikt die 10 % lager ligt dan de op 1 april 2022 van toepassing zijnde EEDI-vereisten, en dat in staat is te functioneren op brandstoffen met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen;
— 
een zee- en kustvaarttuig voor goederenvervoer dat uitsluitend wordt ingezet om kust- en kortevaartdiensten uit te voeren die bedoeld zijn om voor momenteel over land vervoerde goederen de modal shift naar vervoer over zee mogelijk te maken en met directe CO2-(uitlaat)emissies, berekend met de EEDI, die 50 % lager liggen dan de voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) vastgelegde gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals gepubliceerd overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242;
e) 

met betrekking tot rollend spoorwegmaterieel: rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies wanneer dit wordt ingezet op een lijn met de vereiste infrastructuur en een conventionele motor gebruikt indien dergelijke infrastructuur niet beschikbaar is (bimodaal);

102 octies. 

„emissievrij vervoermiddel”:

a) 

met betrekking tot twee- en driewielige voertuigen en vierwielers: een voertuig dat onder Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 26 ) valt, met CO2-uitlaatemissies gelijk aan 0, berekend overeenkomstig de in artikel 24 van en bijlage V bij die verordening vastgestelde voorwaarden;

b) 

met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen: een voertuig van categorie M1, M2 of N1 zonder CO2-uitlaatemissies, zoals bepaald overeenkomstig de vereisten van Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie ( 27 );

c) 

met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen: een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2009/33/EG;

d) 

met betrekking tot binnenschepen: een binnenschip voor passagiers- of goederenvervoer met CO2-vrije directe (uitlaat-/uitlaatsysteem)emissies;

e) 

met betrekking tot zeeschepen: een zee- en kustvaartuig voor passagiers- of goederenvervoer, voor nautische of andere dienstverlening met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;

f) 

met betrekking tot rollend spoorwegmaterieel: rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;

102 nonies. 

„vervoermiddel”: een van de volgende:

a) 

een wegvoertuig van categorie M1, M2, N1, M3, N2, N3 of L;

b) 

een binnenschip of een zee- en kustvaarttuig voor passagiers- of goederenvervoer;

c) 

rollend materieel;

d) 

een luchtvaartuig;

102 decies. 

„mobiel grondafhandelingsmaterieel”: mobiel materieel dat wordt gebruikt bij diensten ten behoeve van lucht- of zeevervoer;

102 undecies. 

„mobiel terminalmaterieel”: mobiel materieel dat wordt gebruikt voor het laden, lossen en overslaan van goederen en wissellaadbakken (ILU’s), en voor het verplaatsen van vracht binnen een terminalzone;

▼M6

103. 

„energie-efficiëntie”: energie-efficiëntie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 28 );

103 bis. 

„primaire energie”: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;

▼M6 —————

▼M4

103quater. 

„digitalisering”: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;

▼M6

103 quinquies. 

„gereedheid voor slimme toepassingen” (smart-readiness): het vermogen van gebouwen of gebouwunits om hun werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en hun werking aan te passen aan signalen van het net;

103 quinquies. 

„kleine midcaponderneming”: een andere onderneming dan een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I, waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt; entiteiten worden als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I genoemde voorwaarden is voldaan; Voor de toepassing van artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies, wordt met “kleine midcaponderneming een andere onderneming van een kmo met niet meer dan 499 werknemers bedoeld;

▼M6

103 septies. 

„energiebesparingen”: energiebesparingen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2012/27/EU;

▼B

104. 

„energie-efficiëntieproject”: een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt;

▼M6

105. 

„energie-efficiëntiefonds” of „EEF”: een bijzonder investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Energie-efficiëntiefondsen worden beheerd door een manager van een energie-efficiëntiefonds;

▼B

106. 

„manager van een energie-efficiëntiefonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;

107. 

„hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG ( 29 );

▼M6

108. 

„warmtekrachtkoppeling” of „wkk”: warmtekrachtkoppeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 30, van Richtlijn 2012/27/EU;

▼M6

108 bis. 

„warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen”: warmtekrachtkoppeling die 100 % hernieuwbare energiebronnen gebruikt als input voor de productie van warmte en stroom;

108 ter. 

„warmtepomp”: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden;

▼M6

109. 

„energie uit hernieuwbare bronnen” of „hernieuwbare energie”: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), doch niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

▼M6

109 bis. 

„hernieuwbare-energiegemeenschappen”: hernieuwbare-energiegemeenschappen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

▼M6 —————

▼M6

114. 

„innovatieve technologie”: een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en recentelijk bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie;

▼M6

114 bis. 

„demonstratieproject”: een demonstratieproject zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad ( 30 );

114 ter. 

„contract ter verrekening van verschillen”: een steuninstrument dat de begunstigde recht geeft op een betaling die gelijk is aan het verschil tussen (een) vaste uitoefenprijs/-prijzen en een referentieprijs — zoals een marktprijs, per eenheid output;

▼M6

115. 

„balancering” voor elektriciteit: balancering zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2019/943;

116. 

„standaardbalanceringstaken”: niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2019/943 niet kunnen worden vrijgesteld;

▼M6

116 bis. 

„balanceringsverantwoordelijke”: een balanceringsverantwoordelijke zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2019/943;

▼M6

117. 

„biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

▼M6

117 bis. 

„biobrandstoffen”: biobrandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 33, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

117 ter. 

„biogas”: biogas zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 28), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

117 quater. 

„vloeibare biomassa”: vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 32, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

117 quinquies. 

„biomassabrandstoffen”: biomassabrandstoffen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

▼M6

118. 

„financieringskloof”: de nettomeerkosten worden vastgesteld als het verschil tussen de economische opbrengsten en kosten (inclusief investeringen en exploitatie) van het gesteunde project en die van het alternatieve project dat de begunstigde van de steun zonder steun geloofwaardig zou uitvoeren. Om de financieringskloof te bepalen, moet de lidstaat voor het feitelijke scenario en voor een geloofwaardig nulscenario alle belangrijke kosten en opbrengsten, de voor het disconteren van toekomstige kasstromen geraamde gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet („WACC”) van de begunstigden, alsmede de netto contante waarde („NPV”) voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario, over de levensduur van het project kwantificeren. De typische nettomeerkosten kunnen worden geraamd als het verschil tussen de NPV voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario over de levensduur van het referentieproject.

119. 

„milieubelasting of -heffing”: een belasting of een heffing die wordt toegepast op een bijzondere heffingsgrondslag of op producten of diensten die een duidelijk negatief milieueffect hebben, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen of producenten en verbruikers kunnen worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;

▼B

120. 

„Unieminimumbelastingniveau”: het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit wordt hieronder verstaan het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit ( 31 ) vastgestelde minimumbelastingniveau;

▼M6 —————

▼M6

121 bis. 

„sanering”: milieubeheersmaatregelen, zoals de verwijdering of detoxificatie van contaminanten of overtollige nutriënten uit bodem en water, met als doel bronnen van aantasting te verwijderen;

121 ter. 

„rehabilitatie”: milieubeheersmaatregelen om op aangetaste locaties een niveau van ecosysteemfunctioneren terug te brengen, met als doel hernieuwde en doorlopende verrichting van ecosysteemdiensten — in plaats van de biodiversiteit en integriteit van een bepaald natuurlijk of semi-natuurlijk referentie-ecosysteem;

121 quater. 

„ecosysteem”: ecosysteem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad ( 32 );

121 quinquies. 

„biodiversiteit”: biodiversiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn (EU) 2020/852;

▼B

122. 

„het beginsel de vervuiler betaalt”: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door de vervuiler die de vervuiling heeft veroorzaakt;

123. 

„vervuiling”: de schade die een vervuiler veroorzaakt door het milieu direct of indirect schade toe te brengen of door de voorwaarden te scheppen die deze schade aan de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen veroorzaken;

▼M6

123 bis. 

„verontreinigende stof”: verontreinigende stof zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2020/852;

123 ter. 

„verontreiniging”: verontreiniging zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2010/75/EU;

123 quater. 

„nature-based solution”: een maatregel om natuurlijke of veranderde terrestrische, zoetwater-, kust- en mariene ecosystemen te beschermen, in stand te houden, te herstellen, duurzaam te gebruiken en te beheren, die een doeltreffend en adaptief antwoord biedt voor sociale, economische en ecologische uitdagingen en tegelijkertijd het menselijk welzijn, de ecosysteemdiensten, de veerkracht en de biodiversiteit ten goede komt;

123 quinquies. 

„herstel”: het proces waarbij het herstel van een ecosysteem wordt ondersteund als een middel om de biodiversiteit in stand te houden en de veerkracht van een ecosysteem, met name tegen klimaatverandering, te vergroten. Het herstel van ecosystemen omvat maatregelen om de toestand van een ecosysteem te verbeteren en een ecosysteem waar die toestand was verloren gegaan, opnieuw te creëren of te herstellen en om de veerkracht van een ecosysteem en de aanpassing ervan aan de klimaatverandering te verbeteren;

▼M6

124. 

„energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling”: efficiënte stadsverwarming en -koeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU;

▼M6

124 bis. 

„stadsverwarming” en „stadskoeling”: stadsverwarming of stadskoeling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Richtlijn 2010/31/EU;

124 ter. 

„stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen”: installaties voor warmte- en/of koudeopwekking en het netwerk voor de opslag en distributie van warmte of koude, bestaande uit zowel primaire transmissienetwerken als secundaire pijpleidingnetwerken voor de levering van warmte of koude aan consumenten. Wanneer hier sprake is van „stadsverwarming”, moet dit worden begrepen als stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen, al naar gelang de netwerken samen of apart warmte of koude leveren;

▼B

125. 

„vervuiler”: degene die direct of indirect schade toebrengt aan het milieu of de voorwaarden schept die deze schade veroorzaken;

▼M6

126. 

„hergebruik”: hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 33 );

127. 

„voorbereiding voor hergebruik”: voorbereiding voor hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG;

128. 

„recycling”: recycling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;

▼M6

128 bis. 

„hulpbronnenefficiëntie”: verminderen van de hoeveelheid input die noodzakelijk is om een eenheid output te produceren, of het vervangen van primaire input door secundaire input;

128 ter. 

„afval”: afval zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

128 quater. 

„afvalwarmte”: afvalwarmte zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

128 quinquies. 

„verwerking”: verwerking zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede verwerking van andere producten, materialen of stoffen;

128 sexies. 

„nuttige toepassing”: nuttige toepassing zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG, alsmede nuttige toepassing van andere producten, materialen of stoffen;

128 septies. 

„verwijdering”: verwijdering zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;

128 octies. 

„andere producten, materialen of stoffen”: andere materialen, producten en stoffen dan afvalstoffen, met inbegrip van bijproducten als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG, land- en bosbouwresiduen, afvalwater, regenwater en afstromend water, mineralen, nutriënten, restgassen van productieprocessen, en overtollige producten, onderdelen en materialen;

128 nonies. 

„overtollige producten, onderdelen en materialen”: producten, onderdelen of materialen die niet noodzakelijk of nuttig meer zijn voor de houder ervan, maar die wel geschikt zijn voor hergebruik;

128 decies. 

„gescheiden inzameling”: gescheiden inzameling zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Richtlijn 2008/98/EG;

▼M6 —————

▼M6

130. 

„energie-infrastructuur”: fysieke uitrusting of faciliteit die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen, en die onder de volgende categorieën valt:

a) 

elektriciteit:

i) 

transmissie- en distributiesystemen, waarbij onder „transmissie” wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs het extra-hoogspannings- en hoogspanningsstelsel van systemen, met het oog op de belevering van eindafnemers of distributiemaatschappijen, de levering zelf niet inbegrepen, terwijl onder „distributie” wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs hoog-, midden- en laagspanningsdistributiesystemen met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

ii) 

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om de in punt i) genoemde systemen veilig, betrouwbaar en efficiënt te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen op alle spanningsniveaus en onderstations;

iii) 

volledig geïntegreerde netwerkcomponenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 51, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad ( 34 );

iv) 

slimme elektriciteitsnetten, d.w.z. systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie integreren, via operationele digitale platforms, toezichtsystemen en sensortechnologieën, zowel op transmissie- als op distributieniveau, gericht op een veiliger, efficiënter en intelligenter elektriciteitstransmissie- en distributienetwerk, verhoogde capaciteit om nieuwe vormen van opwekking, opslag en verbruik te integreren en nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren te vergemakkelijken;

v) 

offshore elektriciteitsnetten, d.w.z. alle uitrusting of installaties van infrastructuur voor elektriciteitstransmissie of -distributie zoals gedefinieerd in punt i), met dubbele functionaliteit: interconnectie en transmissie of distributie van de van offshoreproductielocaties afkomstige offshore hernieuwbare elektriciteit naar twee of meer landen. Dit omvat ook slimme netwerken en alle aangrenzende offshore-uitrusting of -installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen, en noodzakelijke onderstations indien deze ook zorgen voor technologie-interoperabiliteit en onder meer interfacecompatibiliteit tussen verschillende technologieën;

b) 

gas (aardgas, biogas — met inbegrip van biomethaan — en/of hernieuwbaar gas van niet-biologische oorsprong):

i) 

transmissie- en distributiepijpleidingen voor het transport van gas die deel uitmaken van een netwerk, met uitsluiting van hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstreamdistributie van aardgas;

ii) 

ondergrondse opslagvoorzieningen verbonden met de in punt i) bedoelde pijpleidingen voor de hogedruktransmissie of -distributie van gas;

iii) 

faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar of gecomprimeerd gas;

iv) 

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het net of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, daaronder begrepen compressorstations;

v) 

slimme gasnetten, d.w.z. alle volgende uitrusting of installaties om de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen (met inbegrip van waterstof of gassen van niet-biologische oorsprong) in het netwerk mogelijk te maken en te vergemakkelijken: digitale systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie, toezichtsystemen en sensortechnologie integreren om de interactieve en intelligente monitoring, meting, kwaliteitscontrole en beheer van gasproductie, -transport, -distributie en -verbruik binnen een gasnetwerk mogelijk te maken. Bovendien kunnen slimme netten ook uitrusting omvatten om reverse flows vanaf het distributieniveau naar het transmissieniveau en daarmee verband houdende noodzakelijke upgrades van het bestaande netwerk mogelijk te maken;

c) 

waterstof:

i) 

transmissiepijpleidingen voor het hogedruktransport van waterstof, alsmede distributiepijpleidingen voor de lokale distributie van waterstof, die op transparante en niet-discriminerende basis toegang bieden aan meerdere netwerkgebruikers;

ii) 

opslagvoorzieningen, d.w.z. faciliteiten die worden gebruikt voor de opslag van waterstof met een hoge zuiverheidsgraad, met inbegrip van het deel van een waterstofterminal dat voor opslag wordt gebruikt maar met uitsluiting van het deel dat voor productieactiviteiten wordt gebruikt, en met inbegrip van faciliteiten die uitsluitend bestemd zijn voor exploitanten van een waterstofnetwerk bij de uitoefening van hun functies. Opslagvoorzieningen voor waterstof omvatten ondergrondse opslagvoorzieningen die verbonden zijn met de in punt i) bedoelde hogedrukwaterstofpijpleidingen;

iii) 

faciliteiten voor dispatching, ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel waterstof te injecteren in het voor gas dan wel specifiek voor waterstof bestemde netwerk;

iv) 

terminals, d.w.z. installaties die worden gebruikt voor de omzetting van vloeibaar waterstof in gasvormig waterstof voor injectie in het waterstofnetwerk. Terminals omvatten ondersteunende uitrusting en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het omzettingsproces en de daaropvolgende injectie in het waterstofnetwerk, maar omvatten geen delen van de waterstofterminal die voor opslag worden gebruikt;

v) 

interconnectoren, d.w.z. een waterstofnetwerk (of een deel daarvan) dat een grens tussen lidstaten, of tussen een lidstaat en een derde land, overschrijdt of overspant tot aan het grondgebied van de lidstaten of de territoriale zee van die lidstaat;

vi) 

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

In de punten i) tot en met vi) genoemde activa kunnen nieuw gebouwde activa zijn, activa die zijn omgebouwd van aardgas naar waterstof („herbestemd”), of een combinatie van beide. In de punten i) tot en met vi) genoemde activa waarvoor derdentoegang geldt, kwalificeren als energie-infrastructuur;

d) 

kooldioxide:

i) 

pijpleidingen niet zijnde upstream-pijpleidingnetwerken gebruikt voor het transport van kooldioxide uit meer dan één bron, d.w.z. industriële installaties (waaronder elektriciteitscentrales) die kooldioxidegas produceren bij verbranding of andere chemische reacties waarbij koolstofverbindingen van al dan niet fossiele aard betrokken zijn, met het oog op de permanente geologische opslag van kooldioxide uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 35 ) of voor het gebruik van kooldioxide als feedstock of om de opbrengst van biologische processen te verhogen;

ii) 

faciliteiten voor het vloeibaar maken en voor de bufferopslag van kooldioxide met het oog op het transport of de opslag ervan. Dit omvat niet de infrastructuur binnen een geologische formatie die wordt gebruikt voor de permanente geologische opslag van kooldioxide uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG en de daarmee samenhangende bovengrondse faciliteiten en injectiefaciliteiten;

iii) 

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om het systeem in kwestie behoorlijk, veilig en efficiënt te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen. Dit kunnen speciale mobiele activa voor het transport en de opslag van kooldioxide zijn, mits die mobiele activa voldoen aan de definitie van een schoon vervoermiddel;

In de punten i), ii), iii) en iv) genoemde activa waarvoor derdentoegang geldt, kwalificeren als energie-infrastructuur;

e) 

infrastructuur gebruikt voor de transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen van meerdere producenten of gebruikers, gebaseerd op het gebruik van hernieuwbare energie of van restwarmte van industriële toepassingen;

f) 

projecten van gemeenschappelijk belang zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 36 ) en projecten van wederzijds belang als bedoeld in artikel 171 van het Verdrag;

g) 

andere categorieën infrastructuur waarbij het gaat om infrastructuur waarmee producenten en gebruikers van hernieuwbare of koolstofvrije energie fysiek of draadloos kunnen worden verbonden vanaf meerdere entry- en exitpunten en die openstaan voor toegang door derden die niet behoren tot de ondernemingen die eigenaar zijn van de infrastructuur of deze beheren;

In de punten a) tot en met g) genoemde activa die zijn gebouwd voor één vooraf geïdentificeerde gebruiker of een kleine groep vooraf geïdentificeerde gebruikers en op hun behoeften zijn toegesneden („specifieke infrastructuur”), kwalificeren niet als energie-infrastructuur;

▼M6

130 bis. 

„distributiesysteembeheerder” (DSO): distributiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2019/944;

130 ter. 

„transmissiesysteembeheerder” (TSO): transmissiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944;

130 quater. 

„elektriciteitsopslag”: uitstel van het eindgebruik van elektriciteit tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze elektriciteit is opgewekt, of de omzetting van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en de latere omzetting van die energie in elektrische energie;

130 quinquies. 

„thermische opslag”: uitstel van het eindgebruik van thermische energie tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze is opgewekt, of de omzetting van elektrische of thermische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en, indien van toepassing, de latere omzetting of heromzetting van die energie in thermische energie voor eindgebruik (d.w.z. verwarming of koeling);

▼M6

131. 

„wetgeving inzake de interne energiemarkt”: Richtlijn (EU) 2019/944, Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 37 ), Verordening (EU) 2019/943 en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 38 );

▼M6

131 bis. 

„CO2-afvang en -opslag” (CCS): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten kooldioxide (CO2) af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, naar een opslaglocatie te transporteren en in geschikte ondergrondse geologische formaties te injecteren met het oog op permanente opslag;

131 ter. 

„CO2-afvang en -gebruik” (CCU): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten CO2 af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, en naar een locatie te transporteren waar CO2 wordt verbruikt of gebruikt met het oog op het volledige gebruik ervan;

▼B

Definities van toepassing op sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

132. 

„normale verblijfplaats”: de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. In het geval van iemand die haar/zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan haar/zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt de normale verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats als haar/zijn persoonlijke bindingen te bevinden. Wanneer iemand in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur, wordt de verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als haar/zijn persoonlijke bindingen, ongeacht of zij/hij daar tijdens die activiteit terugkeert. Het feit dat in een andere lidstaat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. Het begrip „normale verblijfplaats” kan echter ook de betekenis hebben die in het nationale recht van lidstaten daaraan wordt gegeven;

Definities voor steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur

▼M4 —————

▼M6 —————

▼B

135. 

„buizen”: ondergrondse pijpen of doorvoeren die worden gebruikt om (vezel-, koper- of coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen;

136. 

„fysieke ontbundeling”: het verlenen van toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, hetgeen concurrenten de mogelijkheid biedt om data rechtstreeks en over hun eigen transmissiesystemen door te geven;

▼M6

137. 

„breedbandinfrastructuur”: een breedbandnetwerk zonder actieve componenten dat bestaat uit de fysieke infrastructuur van het netwerk, met inbegrip van buizen, palen, masten, torens, dark fibre, kasten en kabels (waaronder dark fibre en koperkabels);

▼M6

137 bis. 

„backhaulnetwerk”: het gedeelte van een breedbandnetwerk dat het toegangsnetwerk verbindt met het backbonenetwerk en dat geen rechtstreekse toegang aan eindgebruikers biedt. Het is het gedeelte van het netwerk waar het verkeer van eindgebruikers wordt samengevoegd;

137 ter. 

„backbonenetwerk”: het kernnetwerk dat backhaulnetwerken uit verschillende gebieden of regio’s onderling verbindt;

137 quater. 

„toegangsnetwerk”: het segment van een breedbandnetwerk dat het backhaulnetwerk verbindt met de locatie of apparaten van de eindgebruiker;

▼M4 —————

▼M6

139. 

„wholesaletoegang”: toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De wholesaletoegang omvat, op basis van de huidige technologische ontwikkelingen, ten minste de volgende toegangsproducten: i) voor FTTx-netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur, ontbundeling en bitstroomtoegang; ii) voor kabelnetwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten; iii) voor vaste draadloze netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten; iv) voor mobiele netwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten (ten minste roaming); v) voor satellietplatforms: toegang tot actieve diensten; vi) voor backhaulnetwerken: toegang tot de breedbandinfrastructuur en toegang tot actieve diensten;

139 bis. 

„aansluitbaar pand”: een pand van een eindgebruiker waaraan een aanbieder op verzoek van de eindgebruiker en binnen vier weken vanaf de datum van het verzoek breedbanddiensten kan leveren (ongeacht of dit pand reeds op het netwerk is aangesloten). De prijs die in rekening wordt gebracht voor het leveren van breedbanddiensten aan het pand van de eindgebruiker, mag in dit geval niet hoger liggen dan de normale aansluitkosten, wat betekent dat er geen extra of uitzonderlijke kosten mogen zijn in vergelijking met de normale commerciële praktijk en dat de prijs in ieder geval niet hoger mag liggen dan de gebruikelijke prijs in de betrokken lidstaat. Deze prijs moet worden vastgesteld door de bevoegde nationale overheidsinstantie;

▼M4

139ter. 

„sociaal-economische actoren”: entiteiten die door hun opdracht, aard of locatie direct of indirect belangrijke sociaal-economische voordelen kunnen genereren voor burgers, bedrijven en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer, met inbegrip van overheidsinstanties, publieke of private ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag, alsmede sterk gedigitaliseerde ondernemingen;

139quater. 

„5G-corridor”: vervoerstrajecten, wegen, spoorwegen of binnenwateren, die volledig worden gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, waardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten in de zin van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad ( 39 ), zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenwateren mogelijk is;

▼M6

139 quinquies. 

„piektijd”: de tijd van de dag met een typische duur van één uur waarin de netwerkbelasting gewoonlijk het hoogst is;

139 sexies. 

„piektijdomstandigheden”: de omstandigheden waarmee het netwerk naar verwachting te maken zal krijgen tijdens de piektijd;

139 septies. 

„relevante tijdshorizon”: de tijdshorizon die wordt gebruikt voor het verifiëren van geplande particuliere investeringen en die overeenkomt met de termijn die door de lidstaat wordt geraamd voor de uitrol van het geplande door de staat gefinancierde netwerk, beginnend op het moment van publicatie van de openbare raadpleging over het geplande overheidsoptreden en eindigend op het moment dat het netwerk in werking treedt (d.w.z. de start van de verlening van wholesale- of retaildiensten op het door de staat gefinancierde netwerk). De relevante tijdshorizon mag niet korter zijn dan twee jaar;

▼B

Definities voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

140. 

„moeilijke audiovisuele werken”: de werken die de lidstaten op basis van vooraf vastgestelde criteria als dusdanig hebben geïdentificeerd bij het opzetten van regelingen of de toekenning van steun, waarbij het kan gaan om films waarvan de originele versie alleen bestaat in een taal van een lidstaat met een beperkt grondgebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied, of om kortfilms, debuutfilms of tweede films van jonge regisseurs, documentaires, lowbudgetfilms of commercieel anderszins moeilijke werken;

141. 

„lijst van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO” (OESO/DAC-lijst): alle landen en territoria die in aanmerking komen voor het ontvangen van officiële ontwikkelingshulp en die zijn opgenomen in de door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde lijst;

142. 

„redelijke winst”: wordt bepaald ten opzichte van de voor de betrokken sector gebruikelijke winst. Hoe dan ook zal een rendement op kapitaal dat niet hoger ligt dan de relevante swaprente, met een opslag van 100 basispunten, als redelijk worden beschouwd;

Definities voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

143. 

„profsport”: sportbeoefening in loondienst uitgeoefend of als bezoldigde dienst verricht, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst tussen de profsporter en de betrokken sportorganisatie is opgesteld, waarbij de vergoeding hoger ligt dan de deelnemingskosten en een aanzienlijk deel van het inkomen van de sportbeoefenaar vormt. Reis- en verblijfsonkosten om aan een sportevenement deel te nemen, worden voor de toepassing van deze verordening niet als vergoeding beschouwd.

▼M1

Definities voor steun voor regionale luchthavens

144. 

„luchthaveninfrastructuur”: infrastructuur en uitrusting voor het verrichten van luchthavendiensten door de luchthaven voor luchtvaartmaatschappijen en de diverse dienstverrichters, met inbegrip van start- en landingsbanen, terminals, platforms, taxibanen, gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur en alle andere voorzieningen die de luchthavendiensten rechtstreeks ondersteunen, evenwel met uitsluiting van infrastructuur en uitrusting die in hoofdzaak noodzakelijk is voor het uitoefenen van niet-luchtvaartgebonden activiteiten;

145. 

„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een geldige exploitatievergunning afgegeven door een lidstaat of een lid van de Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (ECAA), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 40 );

146. 

„luchthaven”: een entiteit of groep entiteiten die de economische activiteit verricht van het verlenen van luchthavendiensten aan luchtvaartmaatschappijen;

147. 

„luchthavendiensten”: diensten die een luchthaven of een van haar dochterondernemingen voor luchtvaartmaatschappijen verricht, om de afhandeling te verzorgen van vliegtuigen (van landing tot start) en van passagiers en vracht, zodat luchtvaartmaatschappijen luchtvervoersdiensten kunnen aanbieden, met inbegrip van het verrichten van grondafhandelingsdiensten en het beschikbaar stellen van gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur;

148. 

„gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom”: een aantal dat wordt bepaald op basis van de stromen inkomende en uitgaande passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun wordt toegekend;

149. 

„gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur”: infrastructuur die normaal gesproken wordt geëxploiteerd door de luchthavenbeheerder en die tegen een vergoeding ter beschikking wordt gesteld van de diverse verrichters van grondafhandelingsdiensten die op de luchthaven werkzaam zijn, met uitzondering van uitrusting die eigendom is van of wordt geëxploiteerd door de verrichters van grondafhandelingsdiensten;

150. 

„hogesnelheidstrein”: een trein die snelheden van meer dan 200 km/h kan halen;

151. 

„grondafhandelingsdiensten”: diensten die op luchthavens voor luchthavengebruikers worden verricht, zoals beschreven in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG van de Raad ( 41 );

152. 

„niet-luchtvaartgebonden activiteiten”: commerciële diensten verricht voor luchtvaartmaatschappijen of andere gebruikers van de luchthaven, met inbegrip van ondersteunende diensten voor passagiers, expediteurs of andere dienstverrichters, het verhuren van kantoren en winkels, parkeerruimten of parkeergarages en hotels;

153. 

„regionale luchthaven”: een luchthaven met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal drie miljoen passagiers;

Definities voor steun voor havens

154. 

„haven”: een uit land en water bestaand gebied met infrastructuur en uitrusting die dient voor de ontvangst van vaartuigen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen, en het in- en ontschepen van passagiers, bemanning en andere personen, en alle andere voor vervoersbedrijven in de haven noodzakelijke infrastructuur;

155. 

„zeehaven”: een haven die voornamelijk dient voor de ontvangst van zeeschepen;

156. 

„binnenhaven”: een haven niet zijnde een zeehaven die dient voor de ontvangst van binnenvaartschepen;

▼M6

157. 

„haveninfrastructuur”: infrastructuur en faciliteiten voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten, zoals ligplaatsen die voor het afmeren van schepen worden gebruikt, kademuren, aanlegsteigers en drijvende pontons in getijdegebieden, dokken, gedempte gronden en landaanwinningen, infrastructuur voor de inzameling van scheepsafval en ladingresiduen en oplaad- en tankinfrastructuur in havens die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel en mobiel grondafhandelingsmaterieel voorzien van elektriciteit, waterstof, ammoniak en methanol;

▼M1

158. 

„havensuprastructuur”: voorzieningen aan de oppervlakte (zoals voor opslag), vaste installaties (zoals opslagloodsen en terminals) en mobiele installaties (zoals kranen) in een haven voor het verrichten van vervoergerelateerde havendiensten;

159. 

„toegangsinfrastructuur”: alle soorten infrastructuurvoorzieningen die nodig zijn voor de toegang van de gebruikers tot een haven en de binnenkomst in een haven vanaf land of de zee en rivieren, zoals wegen, spoorlijnen, toegangsgeulen en sluizen;

160. 

„baggeren”: het verwijderen van slib van de bodem van een toegangsvaarweg naar een haven of in een haven;

▼M6 —————

▼M1

162. 

„vaartuigen”: drijvende constructies, al dan niet met eigen voortstuwingsvermogen, met waterverplaatsende romp;

163. 

„zeeschepen”: schepen niet zijnde schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;

164. 

„binnenvaartschepen”: schepen die uitsluitend of hoofdzakelijk varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren;

165. 

„infrastructuur voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen”: vaste, drijvende of mobiele havenvoorzieningen die geschikt zijn voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen in de zin van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 42 ).

▼M4

Definities voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten (termen die onder andere rubrieken van dit artikel worden gedefinieerd, hebben de daarin vastgestelde betekenis, ook voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten)

166. 

„InvestEU-fonds”, „EU-garantie”, „financieel product”„nationale stimuleringsbanken of -instellingen” en „uitvoerende partner” hebben de in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/523 gedefinieerde betekenis;

167. 

„financiële intermediair”: voor de toepassing van deel 16, financiële intermediair in de zin van punt 34, met uitzondering van uitvoerende partners;

168. 

„commerciële financiële intermediair”: een financiële intermediair die handelt met winstoogmerk en volledig op eigen risico, zonder overheidsgarantie, waarbij nationale stimuleringsbanken of -instellingen niet als commerciële financiële intermediairs worden beschouwd;

169. 

„TEN-T-stedelijk knooppunt” heeft de in artikel 3, punt p), van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 43 ) gedefinieerde betekenis;

170. 

„nieuwkomer”: een spoorwegonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 44 ), die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

zij heeft minder dan twintig jaar voordat de steun is toegekend, een vergunning overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU verkregen voor het desbetreffende marktsegment;

b) 

zij is niet verbonden in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I bij deze verordening met een spoorwegonderneming die vóór 1 januari 2010 een vergunning in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2012/34/EU heeft verkregen;

171. 

„stadsvervoer”: vervoer binnen een stad of agglomeratie en de forensengebieden daarvan;

172. 

„ecosysteem”, „biodiversiteit” en „goede staat van een ecosysteem” hebben de betekenis zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad ( 45 );

▼B

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

Steunregelingen, individuele steun toegekend in het kader van steunregelingen en ad-hocsteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2 of 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag mits die steun voldoet aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en aan de specifieke voorwaarden die voor de desbetreffende steuncategorie in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.

Artikel 4

Aanmeldingsdrempels

1.  

Deze verordening is niet van toepassing op steun die de volgende drempels overschrijdt:

▼M6

a) 

voor regionale investeringssteun: voor een investering met 110 miljoen EUR of meer in aanmerking komende kosten zijn de steunbedragen per onderneming per investeringsproject als volgt:

— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 10 %: 8,25 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 15 %: 12,38 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 20 %: 16,5 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 25 %: 20,63 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 30 %: 24,75 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 35 %: 28,88 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 40 %: 33 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 50 %: 41,25 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 60 %: 49,5 miljoen EUR;
— 
in zaken met een maximale regionale steunintensiteit van 70 %: 57,75 miljoen EUR;
b) 

voor regionale stadsontwikkelingssteun: 22 miljoen EUR, zoals vastgesteld in artikel 16, lid 3;

c) 

investeringssteun voor kmo’s: 8,25 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

d) 

voor kmo-steun ten behoeve van advisering: 2,2 miljoen EUR per onderneming per project;

e) 

voor kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen: 2,2 miljoen EUR per onderneming per jaar;

▼M6

e bis) 

voor steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte als bedoeld in artikel 19 quater: 200 000  EUR per begunstigde per kalenderjaar. Voor micro-ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten, bedraagt dit maximum 25 000  EUR per begunstigde per kalenderjaar en voor micro-ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector, 30 000  EUR per begunstigde per kalenderjaar;

e ter) 

voor steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten, als bedoeld in artikel 19 quinquies: 2 miljoen EUR per begunstigde per kalenderjaar. Voor kmo’s die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten bedraagt dit maximum 250 000  EUR per begunstigde per kalenderjaar en voor kmo’s die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector 300 000  EUR per begunstigde per kalenderjaar. Steun aan ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van landbouwproducten is afhankelijk van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;

▼M6

f) 

voor steun aan ondernemingen die aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemen: voor steun uit hoofde van artikel 20: 2,2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 20 bis: de in artikel 20 bis, lid 2, vastgestelde bedragen per onderneming, per project;

g) 

voor risicofinancieringssteun: 16,5 miljoen EUR voor elke in aanmerking komende onderneming zoals vastgelegd in artikel 21, lid 8, en artikel 21 bis, lid 2;

h) 

voor starterssteun: de per onderneming in artikel 22, leden 3, 4, 5 en 7 vastgestelde bedragen;

i) 

voor steun voor onderzoek en ontwikkeling:

i) 

indien het project overwegend fundamenteel onderzoek is: 55 miljoen EUR per onderneming per project. Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „fundamenteel onderzoek” vallen;

ii) 

indien het project overwegend industrieel onderzoek is: 35 miljoen EUR per onderneming per project. Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „industrieel onderzoek” vallen of binnen de beide categorieën „industrieel onderzoek” en „fundamenteel onderzoek” samen;

iii) 

indien het project overwegend „experimentele ontwikkeling” is: 25 miljoen EUR per onderneming per project. Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „experimentele ontwikkeling” vallen;

iv) 

indien het project een Eureka-project is, wordt uitgevoerd in het kader van een gemeenschappelijke onderneming opgericht op grond van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, of voldoet aan de voorwaarden als vastgesteld in artikel 25, lid 6, punt d), worden de in de punten i), ii) en iii) genoemde bedragen verdubbeld;

v) 

indien de steun aan onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het bruto-subsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten zullen worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op het tijdstip van de steunverlening toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in de punten i) tot en met iv) bedoelde bedragen worden verhoogd met 50 %;

vi) 

voor steun voor technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van onderzoeksactiviteiten: 8,25 miljoen EUR per studie;

vii) 

voor steun aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen en die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 bis: het in artikel 25 bis bedoelde bedrag;

viii) 

voor steun aan Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 ter: de in artikel 25 ter bedoelde bedragen;

ix) 

indien het steun betreft welke is vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 quater: de in artikel 25 quater bedoelde bedragen;

x) 

indien het steun betreft voor teamvormingsacties: de in artikel 25 quinquies bedoelde bedragen;

xi) 

voor steun in het kader van de cofinanciering van projecten die door het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie uit hoofde van artikel 25 sexies worden gesteund: 80 miljoen EUR per onderneming per project;

j) 

voor investeringssteun voor lokale onderzoeksinfrastructuur: 35 miljoen EUR per infrastructuur;

j bis) 

voor investeringssteun voor test- en experimenteerinfrastructuur: 25 miljoen EUR per infrastructuur;

k) 

voor steun voor innovatieclusters: 10 miljoen EUR per cluster;

l) 

innovatiesteun voor kmo’s: 10 miljoen EUR per onderneming per project;

m) 

steun voor proces- en organisatie-innovatie: 12,5 miljoen EUR per onderneming per project;

n) 

voor opleidingssteun: 3 miljoen EUR per opleidingsproject;

o) 

voor steun voor de indienstneming van kwetsbare werknemers: 5,5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

p) 

steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 11 miljoen EUR per onderneming per jaar;

q) 

voor steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 11 miljoen EUR per onderneming per jaar;

r) 

voor de compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers: 5,5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

s) 

voor investeringssteun voor milieubescherming, tenzij anders vermeld: 30 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

s bis) 

voor steun voor in artikel 36, lid 4, bedoelde specifieke infrastructuur en opslag: 25 miljoen EUR per project;

▼M6

s ter) 

voor investeringssteun ten behoeve van in artikel 36 bis, leden 1 en 2, bedoelde oplaad- of tankinfrastructuur: 30 miljoen EUR per onderneming per project en, in het geval van regelingen, een gemiddeld jaarlijks budget van 300 miljoen EUR;

s quater) 

voor investeringssteun ten behoeve van de in artikel 38 bis, lid 7, en artikel 39, lid 2 bis, bedoelde gecombineerde verbeteringen van de energie- en milieuprestaties van gebouwen: 30 miljoen EUR per onderneming per project;

s quinquies) 

voor steun voor het faciliteren van energieprestatiecontracten als bedoeld in artikel 38 ter: 30 miljoen EUR van de totale nominale uitstaande financiering per begunstigde;

s sexies) 

voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten: de in artikel 39, lid 5, genoemde bedragen;

s septies) 

voor steun in vorm van de in artikel 44 bis bedoelde kortingen op milieubelastingen of -heffingen: 50 miljoen EUR per regeling per jaar;

▼M6 —————

▼M6

v) 

voor exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, als bedoeld in artikel 42, en voor exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en hernieuwbare waterstof in kleine projecten en hernieuwbare-energiegemeenschappen, als bedoeld in artikel 43: 30 miljoen EUR per onderneming per project; de som van de steunmiddelen van alle onder artikel 42 vallende regelingen en de som van de steunmiddelen van alle onder artikel 43 vallende regelingen mogen respectievelijk niet meer dan 300 miljoen EUR per jaar bedragen;

w) 

voor steun ten behoeve van stadsverwarmings- of stadskoelingssystemen, als bedoeld in artikel 46: 50 miljoen EUR per onderneming per project;

x) 

voor steun ten behoeve van energie-infrastructuur, als bedoeld in artikel 48: 70 miljoen EUR per onderneming per project;

y) 

voor steun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument waarvan het nominale bedrag van de totale financiering dat aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, 150 miljoen EUR niet mag overschrijden;

▼M4

y bis) 

voor steun ten behoeve van de uitrol van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;

yter) 

voor steun ten behoeve van bepaalde projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die in het kader van Verordening (EU) 2021/1153 wordt gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;

yquater) 

voor steun in de vorm van connectiviteitsvoucherregelingen: het totale staatssteunbudget voor 24 maanden voor alle connectiviteitsvoucherregelingen in een lidstaat mag niet meer bedragen dan 50 miljoen EUR (totaalbedrag met inbegrip van nationale, regionale of lokale voucherregelingen);

▼M6

y quinquies) 

voor steun ten behoeve van de uitrol van backhaulnetwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van de uitrol van backhaulnetwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument waarvan het nominale bedrag van de totale financiering dat aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, 150 miljoen EUR niet mag overschrijden;

▼M6

z) 

voor investeringssteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 165 miljoen EUR per project; voor exploitatiesteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 82,5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

aa) 

voor steunregelingen voor audiovisuele werken: 55 miljoen EUR per regeling per jaar;

bb) 

voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur: 33 miljoen EUR of de totale kosten indien deze meer dan 110 miljoen EUR per project bedragen; exploitatiesteun voor sportinfrastructuur: 2,2 miljoen EUR per infrastructuurvoorziening per jaar;

cc) 

voor investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen: 11 miljoen EUR of de totale kosten indien die meer dan 22 miljoen EUR bedragen voor dezelfde infrastructuurvoorziening;

▼M1

dd) 

voor steun voor regionale luchthavens: de in artikel 56 bis vastgestelde steunintensiteiten en steunbedragen;

▼M6

ee) 

voor steun voor zeehavens: 143 miljoen EUR aan in aanmerking komende kosten per project (of 165 miljoen EUR per project in een zeehaven opgenomen in het werkplan van een kernnetwerkcorridor als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 46 )); wat baggeren betreft, wordt een project omschreven als alle baggerwerkzaamheden uitgevoerd binnen één kalenderjaar;

ff) 

voor steun voor binnenhavens: 44 miljoen EUR in aanmerking komende kosten per project (of 55 miljoen EUR per project in een binnenhaven opgenomen in het werkplan van een kernnetwerkcorridor als bedoeld in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013); wat baggeren betreft, wordt een project omschreven als alle baggerwerkzaamheden uitgevoerd binnen één kalenderjaar;

▼M4

gg) 

voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten: de in deel 16 van hoofdstuk III vastgestelde bedragen; en

▼M6

hh) 

voor steun ten behoeve van kmo’s voor kosten gemaakt door de deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD): voor steun uit hoofde van artikel 19 bis: 2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 19 ter: de in artikel 19 ter, lid 2, vastgestelde bedragen per project.

▼B

2.  
De in lid 1 vastgestelde of bedoelde drempels worden niet omzeild door de steunregelingen of steunprojecten kunstmatig op te splitsen.

Artikel 5

Transparantie van steun

1.  
Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse behoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”).
2.  

De volgende categorieën steun worden als transparant aangemerkt:

a) 

steun in de vorm van subsidies en rentesubsidies;

b) 

steun in de vorm van leningen wanneer voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent het referentiepercentage is gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening;

c) 

steun in de vorm van garanties:

i) 

wanneer het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of

ii) 

wanneer, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van de garantie door de Commissie is aanvaard op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties ( 47 ), of een mededeling die deze vervangt, na aanmelding van die methode bij de Commissie op grond van een op staatssteungebied door de Commissie vastgestelde verordening die op dat moment van toepassing is, en de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn;

d) 

steun in de vorm van belastingvoordelen wanneer door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert dat het toepasselijke plafond niet wordt overschreden;

e) 

steun ten behoeve van regionale stadsontwikkeling indien de voorwaarden van artikel 16 zijn vervuld;

▼M4

e bis) 

steun aan ondernemingen voor hun deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking uit hoofde van artikel 20 bis, wanneer die steun voorziet in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel van artikel 20 bis niet wordt overschreden;

▼M6

f) 

steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen indien de voorwaarden van artikel 21 en artikel 21 bis vervuld;

▼B

g) 

steun ten behoeve van startersbedrijven indien de voorwaarden van artikel 22 zijn vervuld;

▼M6

g bis) 

kmo-steun in de vorm van verlaagde toegangsvergoedingen of kosteloze toegang tot innovatieadviesdiensten en innovatieondersteuningsdiensten, zoals gedefinieerd in, respectievelijk, artikel 2, punt 94, en artikel 2, punt 95, die door bijvoorbeeld organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, test- en experimenteerinfrastructuur of innovatieclusters worden aangeboden op basis van een steunregeling, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i) 

het in de vorm van verlaagde vergoedingen of kosteloze toegang verkregen voordeel is kwantificeerbaar en aantoonbaar;

ii) 

de volledige of gedeeltelijke tariefkortingen voor diensten en de regels waarop kmo’s een aanvraag kunnen indienen, worden geselecteerd en kortingen krijgen toegekend, worden publiek beschikbaar gesteld (via websites of andere geschikte middelen) voordat de dienstverrichter de kortingen begint aan te bieden;

iii) 

de dienstverrichter houdt de steunbedragen bij die elke kmo in de vorm van tariefkortingen heeft gekregen, om zeker te zijn dat de in artikel 28, leden 3 en 4, bepaalde plafonds in acht worden genomen. Die gegevens worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de laatste steun door de dienstverrichter is toegekend;

▼B

h) 

steun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten indien de voorwaarden van artikel 39 zijn vervuld;

i) 

steun in de vorm van opslagen bovenop de marktprijs indien de voorwaarden van artikel 42 zijn vervuld;

j) 

steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten indien het totale nominale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet uitkomt boven de krachtens deze verordening toepasselijke plafonds of indien, vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot door de Commissie is aanvaard nadat die methode bij de Commissie is aangemeld;

▼M1

k) 

steun in de vorm van de verkoop of de verhuring/leasing van materiële activa onder het markttarief wanneer de waarde is vastgesteld door een taxatie van een onafhankelijke deskundige vóór de transactie of aan de hand van een publiek beschikbare, regelmatig bijgewerkte en algemeen aanvaarde benchmark;

▼M6

l) 

steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van hoofdstuk III, deel 16, zijn vervuld;

▼M6

m) 

steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte, indien de voorwaarden van artikel 19 quater zijn vervuld;

n) 

steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten, indien de voorwaarden van artikel 19 quinquies zijn vervuld.

▼B

Artikel 6

Stimulerend effect

1.  
Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2.  

Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

a) 

de naam en de grootte van de onderneming;

b) 

een beschrijving van het project, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum;

c) 

de locatie van het project;

d) 

een lijst van de projectkosten, en

e) 

het soort steun (subsidie, lening, garantie, terugbetaalbaar voorschot, kapitaalinjectie enz.) en het bedrag aan overheidsfinanciering dat voor het project nodig is.

3.  

Ad-hocsteun aan grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben, indien, behalve om te voldoen aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde, de lidstaat, voordat hij de betrokken steun toekent, zich ervan heeft vergewist dat uit door de begunstigde onderneming opgestelde documenten blijkt dat de steun zal leiden tot één of meer van de volgende situaties:

a) 

in het geval van regionale investeringssteun: een project wordt uitgevoerd dat — zonder de steun — niet in het betrokken gebied zou zijn uitgevoerd of in het betrokken gebied onvoldoende winstgevend zou zijn geweest voor de begunstigde;

b) 

in alle overige gevallen: wanneer er sprake is van:

— 
een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun, of
— 
een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de steun, of
— 
een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid.
4.  

In afwijking van de leden 2 en 3 worden maatregelen in de vorm van belastingvoordelen geacht een stimulerend effect te hebben indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) 

de maatregel vestigt overeenkomstig objectieve criteria een aanspraak op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

b) 

de maatregel is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn aangevangen, behalve in het geval van fiscale vervolgregelingen, wanneer de activiteit reeds onder de vroegere regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

5.  

In afwijking van de leden 2, 3 en 4 hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:

▼M1

a) 

bij regionale exploitatiesteun en regionale stadsontwikkelingssteun: wanneer de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 15 en 16 zijn vervuld;

▼M6

b) 

steun om kmo’s toegang tot financiering te geven, indien de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 21, 21 bis en 22 zijn vervuld;

▼B

c) 

bij steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers en steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: indien de desbetreffende voorwaarden van, onderscheidenlijk, artikel 32 en 33 zijn vervuld;

▼M1

d) 

bij steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap en bij steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers: wanneer de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 34 en 35 zijn vervuld;

▼B

e) 

bij steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG: indien de voorwaarden van artikel 44 van deze verordening zijn vervuld;

f) 

bij steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen: indien de voorwaarden van artikel 50 zijn vervuld;

g) 

bij sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden: indien de voorwaarden van artikel 51 zijn vervuld;

h) 

bij steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: indien de voorwaarden van artikel 53 zijn vervuld;

▼M4

i) 

bij steun aan ondernemingen die deelnemen aan projecten voor Europese territoriale samenwerking, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 20 of artikel 20 bis zijn vervuld;

j) 

bij steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen, Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen, en bij steun vervat in gecofinancierde projecten en bij in gecofinancierde teamvormingsacties vervatte steun, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 25 bis, 25 ter, 25 quater of 25 quinquies zijn vervuld;

k) 

bij steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van deel 16 van hoofdstuk III zijn vervuld;

▼M6

l) 

steun voor kmo’s die deelnemen aan of baat hebben bij CLLD-projecten, indien de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 19 bis of 19 ter zijn vervuld;

▼M6

m) 

steun voor het herstel van milieuschade en de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen indien de sanerings- of rehabilitatiekosten hoger uitvallen dan de stijging van de waarde van de gronden of het vastgoed en de voorwaarden van artikel 45 zijn vervuld;

n) 

steun voor de bescherming van de biodiversiteit en de uitvoering van nature-based solutions voor klimaatadaptatie en -mitigatie indien de voorwaarden van artikel 45 zijn vervuld;

o) 

steun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen uit hoofde van de artikelen 41, 42 en 43 wanneer de steun automatisch wordt toegekend in overeenstemming met objectieve en niet-discriminerende criteria en zonder dat de lidstaat nog enige beoordelingsbevoegdheid uitoefent en de maatregel is goedgekeurd en in werking is getreden voordat de werkzaamheden aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn aangevangen;

p) 

steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, indien de voorwaarden van artikel 19 quater zijn vervuld;

q) 

steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten, indien de voorwaarden van artikel 19 quinquies zijn vervuld;

▼B

Artikel 7

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

▼M6

1.  
Bij de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten zijn alle bedragen die worden gebruikt, de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Bij de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten wordt echter geen rekening gehouden met de belasting over de toegevoegde waarde die wordt geheven over in aanmerking komende kosten, of uitgaven die krachtens de toepasselijke nationale belastingwetgeving terugvorderbaar zijn. De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken, die duidelijk, gespecificeerd en actueel zijn. De bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend in overeenstemming met vereenvoudigde kostenopties, mits de concrete actie ten minste gedeeltelijk wordt gefinancierd via een Uniefonds dat de mogelijkheid biedt gebruik te maken van die vereenvoudigde kostenopties en mits de kostencategorie volgens de desbetreffende vrijstellingsbepaling in aanmerking komt. In dat geval zijn de vereenvoudigde kostenopties waarin de desbetreffende voorschriften met betrekking tot het Uniefonds voorzien, van toepassing. Daarnaast kunnen voor projecten die worden uitgevoerd in overeenstemming met herstel- en veerkrachtplannen zoals goedgekeurd door de Raad krachtens Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad ( 48 ), de bedragen van de in aanmerking komende kosten ook worden berekend in overeenstemming met vereenvoudigde kostenopties, mits de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 of Verordening (EU) 2021/1060 beschreven vereenvoudigde kostenopties worden gebruikt. Bovendien kunnen voor steun op grond van de artikelen 25 bis en 25 ter de indirecte kosten worden berekend overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in lid 3 van respectievelijk artikel 25 bis en artikel 25 ter.

▼B

2.  
Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun.
3.  
►M1  In de toekomst betaalbare steun, daaronder begrepen steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning ervan. ◄ De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot hun waarde op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing is.

▼M1 —————

▼B

5.  
Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het bruto-subsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op het tijdstip van de toekenning van de steun toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten worden verhoogd met 10 procentpunten.
6.  
Wanneer regionale steun wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten, mogen de maximale steunintensiteiten die zijn vastgesteld op een regionale-steunkaart welke van kracht is op het tijdstip van de toekenning van de steun, niet worden verhoogd.

Artikel 8

Cumulering

1.  
Om te bepalen of de in artikel 4 voor aanmelding vastgestelde drempels en de maximale steunintensiteiten van hoofdstuk III in acht worden genomen, wordt het totale bedrag aan staatssteun ten behoeve van de gesteunde activiteit of het gesteunde project of de gesteunde onderneming in aanmerking genomen.

▼M6

2.  
Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecumuleerd met staatssteun, wordt alleen met deze laatste rekening gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het in de toepasselijke regels van het Unierecht vastgestelde gunstigste financieringspercentage niet overschrijdt. In afwijking hiervan kan de totale overheidsfinanciering voor projecten die door het Europese Defensiefonds worden gesteund, oplopen tot de totale in aanmerking komende kosten van het project, ongeacht het maximale financieringspercentage dat in het kader van dit fonds van toepassing is, mits de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de maximale steunbedragen op grond van deze verordening in acht worden genomen.

▼B

3.  

Krachtens deze verordening vrijgestelde steun met identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met:

a) 

andere staatssteun, zolang die maatregelen andere identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen;

▼M4

b) 

andere staatssteun ten behoeve van dezelfde — geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten, mits deze cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die krachtens deze verordening voor deze steunmaatregel gelden, wordt overschreden.

Financiering die met steun uit het InvestEU-fonds aan de eindbegunstigden wordt verstrekt en onder deel 16 van hoofdstuk III valt, en de door deze financiering gedekte kosten worden niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels zijn nageleefd. In plaats daarvan wordt het voor de naleving van de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels relevante bedrag berekend als volgt. Eerst wordt het nominale bedrag van de door het InvestEU-fonds gesteunde financiering in mindering gebracht op de totale in aanmerking komende projectkosten, waardoor de totale resterende in aanmerking komende kosten worden verkregen; vervolgens wordt de maximale steun berekend door de desbetreffende hoogste steunintensiteit of het desbetreffende hoogste steunbedrag alleen toe te passen op de totale resterende in aanmerking komende kosten.

Bij artikelen waarvoor de aanmeldingsdrempel als een maximaal steunbedrag is uitgedrukt, wordt het nominale bedrag van de aan de eindbegunstigden met steun uit het InvestEU-fonds toegekende financiering niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in artikel 4 genoemde aanmeldingsdrempels in acht zijn genomen.

Als alternatief mag voor niet-achtergestelde leningen of garanties op niet-achtergestelde leningen die uit hoofde van deel 16 van hoofdstuk III door het InvestEU-fonds worden ondersteund, het bruto subsidie-equivalent van de in die leningen of garanties vervatte steun die aan de eindbegunstigden worden verstrekt, worden berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b) of c), naargelang van het geval. Dit bruto subsidie-equivalent van de steun kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de eerste volzin van dit punt, cumulatie met andere steun voor dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten niet resulteert in een overschrijding van de hoogste steunintensiteiten of steunbedragen die van toepassing zijn op de steun uit hoofde van deze verordening of de desbetreffende aanmeldingsdrempel uit hoofde van deze verordening.

▼M6

4.  
Krachtens artikelen 19 ter, 20 bis, 21, 21 bis, 22 of 23, artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii), iii) of iv), artikel 56 sexies, lid 10 en artikel 56 septies vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteun met identificeerbare in aanmerking komende kosten. Steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, tot de hoogste desbetreffende totale financieringsdrempel zoals die in de specifieke omstandigheden van elk geval is vastgelegd in deze of een andere groepsvrijstellingsverordening of in een besluit van de Commissie. Steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten die krachtens deze verordening is vrijgesteld, mag worden gecumuleerd met andere steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten die wordt toegekend om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen op grond van artikel 107, lid 3, punt b), van het Verdrag na goedkeuring bij besluit van de Commissie. Krachtens artikel 56 sexies, lid 5, punten a), ii), iii) of iv), artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met krachtens die artikelen vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten.

▼B

5.  
Krachtens deze verordening vrijgestelde steun wordt niet gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten indien dit soort cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de steunintensiteiten die in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.
6.  
In afwijking van lid 3, onder b), mag steun ten behoeve van werknemers met een handicap, zoals bepaald in de artikelen 33 en 34, worden gecumuleerd met andere krachtens deze verordening vrijgestelde steun met betrekking tot diezelfde in aanmerking komende kosten tot boven de hoogste, krachtens deze verordening geldende drempel, mits die cumulering niet resulteert in een steunintensiteit van meer dan 100 % van de desbetreffende kosten gedurende de gehele periode waarin de betrokken werknemers in dienst zijn.

▼M1

7.  
In afwijking van de leden 1 tot en met 6 wordt bij de beoordeling of de plafonds voor regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden zoals genoemd in artikel 15, lid 4, in acht worden genomen, alleen op grond van deze verordening ten uitvoer gelegde regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden in aanmerking genomen.

▼B

Artikel 9

Publicatie en informatie

▼M6

1.  

De betrokken lidstaat zorgt voor de bekendmaking van de volgende informatie, in de „Transparency Award Module” van de Commissie ( 49 ) of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:

a) 

de in artikel 11 van deze verordening bedoelde beknopte informatie in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, of een link die daartoe toegang biedt;

b) 

de volledige tekst van elke steunmaatregel, als bedoeld in artikel 11, of een link die toegang biedt tot de volledige tekst;

c) 

de in bijlage III bedoelde gegevens over elke individuele steunverlening van meer dan 100 000  EUR of, voor steun vervat in door het InvestEU-fonds krachtens deel 16 ondersteunde financiële producten, over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000  EUR, of voor niet onder deel 2 bis vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie of in de visserij en de aquacultuur actief zijn, elke individuele steunverlening van meer dan 10 000  EUR.

Wat betreft steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20, wordt de in dit lid bedoelde informatie geplaatst op de website van de lidstaat waarin de betrokken managementautoriteit zoals gedefinieerd in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 50 ) of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad ( 51 ), naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd. De deelnemende lidstaten kunnen echter beslissen dat elk van hen de gegevens over de steunmaatregelen op zijn grondgebied moet verschaffen op de respectieve websites.

De in de eerste alinea vastgestelde publicatieverplichtingen zijn niet van toepassing op steun toegekend aan in artikel 20 bis bedoelde projecten voor Europese territoriale samenwerking, of aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.

2.  

Voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen en voor onder de artikelen 16, 21 bis en 22 ( 52 ) vallende regelingen worden de in lid 1, eerste alinea, punt c), van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld indien de lidstaten de verlangde informatie over individuele steunbedragen publiceren volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR):

0,01-0,1 (alleen voor visserij en aquacultuur en voor primaire landbouwproductie);
0,1-0,5;
0,5-1;
1-2;
2-5;
5-10;
10-30; en
30 en meer.

▼B

3.  
Voor regelingen die onder artikel 51 van deze verordening vallen, zijn de in dit artikel vastgestelde publicatieverplichtingen niet van toepassing op eindgebruikers.

▼M4

3 bis.  
Indien een financieel product ten uitvoer is gelegd door een lidstaat in het kader van het InvestEU-lidstaatcompartiment of door een nationale stimuleringsbank die als uitvoerende partner of als financiële intermediair in het kader van InvestEU optreedt, blijft de lidstaat verplicht te zorgen voor de publicatie van de in lid 1, eerste alinea, punt c), bedoelde informatie. Deze verplichting wordt echter geacht te zijn vervuld indien de uitvoerende partner de in lid 1, eerste alinea, punt c), bedoelde informatie uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarin de steun werd toegekend, verstrekt en indien de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner voorziet in de verplichting om de Commissie de in lid 1, punt c), bedoelde informatie te verstrekken.

▼M6

4.  
De in lid 1, punt c), bedoelde gegevens worden georganiseerd en toegankelijk gemaakt op een gestandaardiseerde wijze, zoals beschreven in bijlage III, en bieden daadwerkelijke zoekmogelijkheden en downloadfuncties. Zij worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun of, in het geval van steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar vanaf de datum voor het indienen van de belastingaangifte, en blijven beschikbaar voor ten minste tien jaar vanaf de datum waarop de steun is verleend. Voor steun in de vorm van een belastingvoordeel wordt, indien een jaarlijkse aangifte niet formeel vereist is, 31 december van het jaar waarvoor de steun is verleend, voor de toepassing van dit lid als de datum van toekenning beschouwd.

▼B

5.  

De Commissie publiceert op haar website:

a) 

de links naar de in lid 1 van dit artikel bedoelde websites;

b) 

de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie.

6.  
De lidstaten voldoen uiterlijk binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan het bepaalde in dit artikel.



HOOFDSTUK II

MONITORING

Artikel 10

Intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling

Wanneer een lidstaat steun verleent die beweerdelijk krachtens deze verordening van de verplichting tot aanmelding is vrijgesteld, zonder aan de in de hoofdstukken I, II en III vastgestelde voorwaarden te voldoen, kan de Commissie, nadat zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat alle of sommige door de betrokken lidstaat in de toekomst vast te stellen steunmaatregelen die anders aan de voorwaarden van deze verordening zouden voldoen, bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag moeten worden aangemeld. De aan te melden maatregelen kunnen worden beperkt tot maatregelen waarmee bepaalde soorten steun worden verleend of maatregelen ten behoeve bepaalde begunstigden of steunmaatregelen die door bepaalde autoriteiten van de betrokken lidstaat worden genomen.

▼M2

Artikel 11

Verslaglegging

▼M4

1.  

De lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking krachtens artikel 20, de lidstaat waarin de managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd, doen de Commissie toekomen:

a) 

via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie: de beknopte informatie over elke krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, samen met een link die toegang biedt tot de volledige tekst van de steunmaatregel, met inbegrip van de aanpassingen daaraan, binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, en

b) 

een jaarlijks verslag, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie ( 53 ), in elektronisch formaat, over de toepassing van deze verordening, dat de in die verordening vermelde gegevens bevat, met betrekking tot elk volledig jaar, of deel daarvan, waarin deze verordening van toepassing is. Voor financiële producten die in het kader van het InvestEU-lidstaatcompartiment ten uitvoer zijn gelegd door een lidstaat of door een nationale stimuleringsbank die als uitvoerende partner of als financiële intermediair in het kader van InvestEU optreedt, wordt deze verplichting van de lidstaat geacht te zijn vervuld indien de uitvoerende partner de jaarlijkse verslagen aan de Commissie verstrekt overeenkomstig de desbetreffende verslagleggingsvereisten die in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner zijn vastgesteld.

▼M6

De eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.

▼M2

2.  
Wanneer, als gevolg van de verlenging van de toepassingsperiode van deze verordening tot 31 december 2023 bij Verordening (EU) 2020/972 ( 54 ), een lidstaat maatregelen wil verlengen ten aanzien waarvan in overeenstemming met lid 1 van dit artikel beknopte informatie bij de Commissie was ingediend, actualiseert de lidstaat deze beknopte informatie met betrekking tot de verlenging van die maatregelen en deelt zij die actualisering mee aan de Commissie binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de handeling waarbij de betrokken maatregel door de lidstaat wordt verlengd.

▼M1

Artikel 12

Monitoring

▼M4

1.  
Om de Commissie in staat te stellen de krachtens deze verordening van aanmelding vrijgestelde steun te monitoren, houden de lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20, de lidstaat waarin de managementautoriteit is gevestigd, gedetailleerde dossiers bij met de gegevens en bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Deze dossiers worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun werd toegekend of, in het geval van regelingen, de laatste steun is toegekend.

Deze eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.

▼M1

2.  
In het geval van regelingen waarbij fiscale steun automatisch wordt toegekend (zoals regelingen op basis van belastingaangiften van de begunstigden) en waarbij er geen ex-ante-verificatie is of alle verenigbaarheidsvoorwaarden voor elke begunstigde zijn vervuld, verifiëren de lidstaten regelmatig, ten minste ex-post en op basis van een steekproef, of alle verenigbaarheidsvoorwaarden zijn vervuld, en trekken zij de nodige conclusies. De lidstaten houden gedetailleerde dossiers over de verificaties bij gedurende ten minste 10 jaar vanaf de datum van de controles.
3.  
De Commissie kan van elke lidstaat alle gegevens en bewijsstukken verlangen die zij nodig acht om de toepassing van deze verordening te kunnen monitoren, met inbegrip van de in de leden 1 en 2 vermelde gegevens. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie de verlangde gegevens en bewijsstukken binnen een termijn van 20 werkdagen vanaf de ontvangst van het verzoek of binnen de in het verzoek vastgestelde langere termijn.

▼B



HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN STEUN



DEEL 1

Regionale steun



Onderdeel A

Regionale investerings- en exploitatiesteun

▼M6

Artikel 13

Toepassingsgebied van regionale steun

Dit deel is niet van toepassing op:

a) 

steun in de ijzer- en staalindustrie, de bruinkoolindustrie en de kolenindustrie;

b) 

steun ten behoeve van de vervoersector en de daarmee verband houdende infrastructuur; steun voor de energieproductie, -opslag, -transmissie, -distributie en -infrastructuur, behalve bij regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden en regelingen voor regionale exploitatiesteun; en steun in de breedbandsector, met uitzondering van regelingen voor regionale exploitatiesteun;

c) 

regionale steun in de vorm van regelingen die zijn gericht op een beperkt aantal specifieke economische sectoren. Regelingen die zijn gericht op toeristische activiteiten of de verwerking en afzet van landbouwproducten, gelden niet als gericht op specifieke economische sectoren;

d) 

regionale exploitatiesteun toegekend aan ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit valt onder sectie K „Financiële activiteiten en verzekeringen” van NACE Rev. 2, of aan ondernemingen die intragroepsactiviteiten verrichten en waarvan de hoofdactiviteiten vallen onder de klassen 70.10 „Activiteiten van hoofdkantoren” of 70.22 Overige adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering” van NACE Rev. 2.

▼B

Artikel 14

Regionale investeringssteun

1.  
Maatregelen inzake regionale investeringssteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De steun wordt toegekend in steungebieden.

▼M6

3.  
In steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen, kan steun worden verleend ten behoeve van iedere vorm van initiële investering, ongeacht de grootte van de begunstigde. In steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen, kan steun worden verleend aan kmo’s ten behoeve van iedere vorm van initiële investering en aan grote ondernemingen alleen voor een initiële investering die een nieuwe economische activiteit in het betrokken gebied doet ontstaan.
4.  

De in aanmerking komende kosten zijn één of meer van de volgende kosten:

a) 

de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa; of

b) 

de geraamde loonkosten van als gevolg van een initiële investering gecreëerde banen, berekend over een periode van twee jaar; of

c) 

een combinatie van een deel van de in punten a) en b) bedoelde kosten, die echter niet het bedrag uit punt a) of b) overschrijdt, als dit hoger is.

5.  
Nadat de investering is voltooid, blijft deze gedurende ten minste vijf jaar of, in het geval van kmo’s, drie jaar in het betrokken gebied behouden. Een en ander staat er niet aan in de weg dat installaties of uitrusting die in deze periode verouderd of defect raken, worden vervangen, op voorwaarde dat de economische activiteiten gedurende de minimumperiode in het bewuste gebied behouden blijven.
6.  

De activa zijn nieuw, behalve bij kmo’s en voor de overname van een vestiging.

Kosten met betrekking tot de huur/leasing van materiële activa kunnen op de volgende voorwaarden in aanmerking worden genomen:

a) 

voor gronden en gebouwen moet de huur na het verwachte tijdstip van de voltooiing van de investering ten minste vijf jaar blijven doorlopen in het geval van grote ondernemingen en drie jaar in het geval van kmo’s;

b) 

voor installaties of machines vindt de huur plaats in de vorm van financiële leasing en houdt deze voor de begunstigde van de steun een verplichting in om de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen.

In het geval van een initiële investering als bedoeld in artikel 2, punt 49, b), of artikel 2, punt 51, b), worden in beginsel alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. Indien echter een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar, of een of meer werknemers, een kleine onderneming overneemt/overnemen, is de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper, niet van toepassing. De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. Indien de verwerving van de activa van een vestiging vergezeld gaat van een bijkomende, voor regionale steun in aanmerking komende investering, worden de in aanmerking komende kosten van die aanvullende investering bijgeteld bij de kosten voor de verwerving van de activa van de vestiging. Indien vóór de verwerving van activa reeds steun is verleend ten behoeve van de verwerving daarvan, worden de kosten van die activa in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de verwerving van een vestiging.

7.  
Voor steun aan grote ondernemingen ten behoeve van een fundamentele verandering in het productieproces liggen de in aanmerking komende kosten hoger dan de in de drie voorafgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa. Voor steun aan grote ondernemingen of kmo’s ten behoeve van diversificatie van een bestaande vestiging liggen de in aanmerking komende kosten ten minste 200 % hoger dan de boekwaarde van de opnieuw gebruikte activa, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

▼B

8.  

Immateriële activa komen in aanmerking voor de berekening van investeringskosten indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;

b) 

zij kunnen worden afgeschreven;

c) 

zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en

▼M6

d) 

zij moeten worden opgenomen bij de activa van de steun ontvangende onderneming en moeten gedurende ten minste vijf jaar (drie jaar voor kmo’s) verbonden blijven met het project waarvoor de steun wordt verleend.

Voor grote ondernemingen komen de kosten van immateriële activa slechts in aanmerking tot 50 % van de totale in aanmerking komende investeringskosten voor de initiële investering. Voor kmo’s komt 100 % van de kosten van immateriële activa in aanmerking.

▼B

9.  

Wanneer in aanmerking komende kosten worden berekend aan de hand van de geraamde loonkosten als bedoeld in lid 4, onder b), worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

▼M6

a) 

het investeringsproject levert een nettoverhoging op van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over de twaalf voorafgaande maanden, nadat het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen in mindering is gebracht op het aantal arbeidsplaatsen dat in die periode verloren is gegaan, uitgedrukt in arbeidsjaareenheden;

b) 

iedere arbeidsplaats wordt binnen drie jaar na de voltooiing van de investering ingevuld;

▼M4

c) 

elke via de investering geschapen arbeidsplaats blijft binnen het betrokken gebied behouden gedurende een periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, of drie jaar in het geval van kmo’s, uitgezonderd indien de arbeidsplaats verloren is gegaan tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2021.

▼M6 —————

▼B

12.  
►M6  De steunintensiteit overschrijdt de maximale steunintensiteit zoals die is vastgesteld op de regionale-steunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening in het betrokken gebied, niet. ◄ Wanneer de steunintensiteit wordt berekend op grond van lid 4, onder c), bedraagt de maximale steunintensiteit niet méér dan het gunstigste steunbedrag dat de toepassing van die intensiteit op grond van investeringskosten of loonkosten oplevert. Voor grote investeringsprojecten komt het steunbedrag niet hoger uit dan het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens het in artikel 2, punt 20, vastgestelde mechanisme.
13.  
►M6  Een initiële investering in verband met dezelfde of een soortgelijke activiteit die door dezelfde begunstigde (op groepsniveau) wordt opgestart binnen een periode van drie jaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden in een andere gesteunde investering in dezelfde niveau 3-regio van de Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), wordt beschouwd als onderdeel van hetzelfde investeringsproject. ◄ Wanneer dit ene investeringsproject een groot investeringsproject is, bedraagt het totale steunbedrag voor dit individuele investeringsproject niet meer dan het bijgestelde steunbedrag voor grote investeringsprojecten.

▼M6

14.  
De begunstigde van de steun levert een financiële bijdrage van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen, hetzij via externe financiering, in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid. Het vereiste van een eigen bijdrage van 25 % geldt niet voor investeringssteun die wordt verleend voor investeringen in ultraperifere gebieden in die zin dat een lagere bijdrage noodzakelijk is om de maximale steunintensiteit volledig te kunnen benutten.
15.  
Voor een initiële investering in verband met projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC) die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallen, is de steunintensiteit van het gebied waarin de initiële investering gevestigd is, van toepassing op alle begunstigden die aan het project deelnemen. Indien de initiële investering in twee of meer steungebieden is gevestigd, is de maximale steunintensiteit de intensiteit die van toepassing is in het steungebied waar het hoogste bedrag aan in aanmerking komende kosten wordt gemaakt. In steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voor steun in aanmerking komen, geldt deze bepaling voor grote ondernemingen alleen indien de initiële investering een nieuwe economische activiteit betreft.

▼M1

16.  
De begunstigde bevestigt dat hij in de twee jaar vóór de steunaanvraag geen verplaatsing heeft uitgevoerd naar de vestiging waar de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, zal plaatsvinden, en hij zegt toe dat niet te zullen doen in de twee jaar na de voltooiing van de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd. ►M2  Wat de vóór 31 december 2019 gedane toezeggingen betreft, wordt het verlies van arbeidsplaatsen in dezelfde of soortgelijke activiteit in een van de initiële vestigingen van de begunstigde in de EER dat zich tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2021 voordoet, niet beschouwd als een overbrenging in de zin van artikel 2, punt 61 bis, van deze verordening. ◄
17.  
In de visserij- en aquacultuursector wordt geen steun toegekend aan ondernemingen die een of meer van de in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met d), en artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 55 ) beschreven inbreuken hebben gemaakt, en voor concrete acties van artikel 11 van die verordening.

▼M1

Artikel 15

Regionale exploitatiesteun

1.  
Regelingen voor regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden, dunbevolkte gebieden en zeer dunbevolkte gebieden zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

In dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende vervoerskosten voor goederen die zijn geproduceerd in voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden, alsmede de bijkomende vervoerskosten van in die gebieden verder verwerkte goederen, onder de volgende voorwaarden:

a) 

de steun is vooraf objectief kwantificeerbaar op basis van een vast bedrag of een percentage per tonkilometer of andere relevante eenheid;

▼M6

b) 

de bijkomende vervoerskosten worden berekend op basis van het traject van de goederen binnen de nationale grenzen van de betrokken lidstaat, gebruikmakend van vervoermiddelen die voor de begunstigde de laagste kostprijs opleveren. De lidstaat kan milieunormen opleggen waaraan de gekozen vervoerswijze moet voldoen, en indien dergelijke normen aan de begunstigde worden opgelegd, kan hij de berekening van de extra vervoerskosten baseren op de laagste kosten om aan die milieunormen te voldoen.

▼M1

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de bijkomende vervoerskosten zoals die in dit lid zijn omschreven.

▼M6

3.  

In dunbevolkte en zeer dunbevolkte gebieden dienen de regelingen voor regionale exploitatiesteun ter voorkoming of vermindering van de ontvolking, onder de volgende voorwaarden:

▼M1

a) 

de begunstigden hebben hun economische activiteiten in het betrokken gebied;

b) 

het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde op grond van alle regelingen voor exploitatiesteun samen bedraagt ten hoogste 20 % van de jaarlijkse arbeidskosten die de begunstigde in het betrokken gebied moet maken.

4.  

►C2  In ultraperifere gebieden dienen de regelingen voor exploitatiesteun ter compensatie van de bijkomende exploitatiekosten welke in die gebieden ontstaan als een rechtstreeks gevolg van één of meer van de in artikel 349 van het Verdrag genoemde blijvende handicaps, wanneer de begunstigden hun economische activiteiten in een ultraperifeer gebied hebben, mits het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde in het kader van alle op grond van deze verordening ten uitvoer gelegde regelingen voor exploitatiesteun samen niet een van de volgende percentages overschrijdt: ◄

a) 

35 % van de door de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied gegenereerde jaarlijkse bruto toegevoegde waarde;

b) 

40 % van de jaarlijkse arbeidskosten die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied moet maken;

c) 

30 % van de jaaromzet die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied behaalt.

▼B



Onderdeel B

Stadsontwikkelingssteun

Artikel 16

Regionale stadsontwikkelingssteun

1.  
Regionale stadsontwikkelingssteun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

Stadsontwikkelingsprojecten voldoen aan de volgende criteria:

a) 

zij worden ten uitvoer gelegd via stadsontwikkelingsfondsen in steungebieden;

b) 

zij worden gecofinancierd door Europese structuur- en investeringsfondsen;

c) 

zij ondersteunen de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling.

▼M6

3.  
De totale investeringen in een stadsontwikkelingsproject in het kader van steunmaatregelen voor stadsontwikkeling bedragen ten hoogste 22 miljoen EUR.

▼M4

4.  
De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het stadsontwikkelingsproject voor zover deze voldoen aan de artikelen 37 en 65 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang de verordening die van toepassing is.

▼B

5.  
Steun die een stadsontwikkelingsfonds aan de in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten toekent, kan de vorm hebben van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties of een mix daarvan.

▼M6

6.  
De stadsontwikkelingssteun dient als hefboom voor bijkomende investeringen van onafhankelijke particuliere investeerders zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 72, op het niveau van de stadsontwikkelingsfondsen of de stadsontwikkelingsprojecten, zodat daarmee een bedrag van in totaal ten minste 20 % van de totale financiering voor een stadsontwikkelingsproject wordt bereikt.

▼B

7.  
Particuliere en publieke investeerders kunnen een bijdrage in contanten of in natura (of een combinatie van beiden) leveren voor de tenuitvoerlegging van een stadsontwikkelingsproject. Een bijdrage in natura wordt verrekend tegen marktwaarde, zoals gecertificeerd door een onafhankelijke, gekwalificeerde deskundige of een bevoegde officiële instantie.
8.  

De stadsontwikkelingsmaatregelen voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) 

managers van stadsontwikkelingsfondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie tussen de managers van stadsontwikkelingsfondsen op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van managers van stadsontwikkelingsfondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;

b) 

de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;

c) 

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

d) 

in het geval van garanties voor particuliere investeerders in stadsontwikkelingsprojecten wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille.

e) 

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het stadsontwikkelingsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;

f) 

het stadsontwikkelingsfonds wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht. De lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt, om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van stadsontwikkeling volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.

9.  

Stadsontwikkelingsfondsen worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de managers van het stadsontwikkelingsfonds voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) 

de managers van stadsontwikkelingsfondsen zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

b) 

de vergoeding van de managers van stadsontwikkelingsfondsen is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer een manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

c) 

de managers van stadsontwikkelingsfondsen ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding, of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

d) 

de managers van stadsontwikkelingsfondsen bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in stadsontwikkelingsprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de stedelijke ontwikkeling worden aangetoond;

e) 

voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.

10.  

Wanneer een stadsontwikkelingfonds leningen of garanties verstrekt voor stadsontwikkelingsprojecten, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:

a) 

in het geval van leningen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel;

b) 

in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel.

11.  
De lidstaat kan de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van stadsontwikkeling aan een met het beheer belaste entiteit toewijzen.



DEEL 2

Kmo-steun

Artikel 17

Investeringssteun voor kmo's

1.  
Investeringssteun ten behoeve van kmo's die binnen of buiten het grondgebied van de Unie actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  

De in aanmerking komende kosten zijn één of meer van de volgende kosten:

a) 

de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van eenmalige niet-afschrijfbare kosten die rechtstreeks verband houden met de investering en de eerste installatie ervan;

b) 

de geraamde loonkosten voor rechtstreeks door het investeringsproject gecreëerde banen, berekend over een periode van twee jaar;

c) 

een combinatie van een deel van de in punten a) en b) bedoelde kosten, die echter niet het bedrag uit punt a) of b) overschrijdt, als dit hoger is.

3.  

Om als in aanmerking komende kosten onder de toepassing van dit artikel te kunnen vallen, bestaat een investering in:

a) 

een investering in materiële en immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging; de uitbreiding van een bestaande vestiging; de diversificatie van de productie van een vestiging naar producten of diensten die voordien niet in de vestiging werden vervaardigd of vanuit hier werden geleverd; of een fundamentele wijziging in het volledige productieproces van het product of de producten of van het totale aanbod van de dienst of diensten waarop de investering in de vestiging betrekking heeft; of

b) 

een verwerving van activa behorende tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming kwalificeert niet als initiële investering. De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. In beginsel worden alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. Indien echter een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar, of een of meer werknemers, een kleine onderneming overneemt/overnemen, is de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper, niet van toepassing.

Een vervangingsinvestering is dus geen investering in de zin van dit lid.

▼M6

3 bis  

Kosten met betrekking tot de huur/leasing van materiële activa kunnen op de volgende voorwaarden in aanmerking worden genomen:

a) 

voor gronden en gebouwen moet de huur na het verwachte tijdstip van de voltooiing van de investering ten minste drie jaar blijven doorlopen;

b) 

voor installaties of machines vindt de huur plaats in de vorm van financiële leasing en houdt deze voor de begunstigde van de steun een verplichting in om de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen.

▼B

4.  

De immateriële activa voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

a) 

zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;

▼M6

b) 

zij kunnen worden afgeschreven;

▼B

c) 

zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en

▼M6

d) 

zij behoren ten minste drie jaar tot de activa van de steun ontvangende onderneming.

▼B

5.  

Rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid voldoet aan de volgende voorwaarden:

a) 

de werkgelegenheid komt binnen drie jaar na de voltooiing van de investering tot stand;

b) 

er is een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden;

c) 

deze werkgelegenheid blijft behouden gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld.

6.  

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a) 

20 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine ondernemingen;

b) 

10 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen.

Artikel 18

Consultancysteun voor kmo's

1.  
Consultancysteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.
3.  
De in aanmerking komende kosten zijn de door externe consultants verrichte consultancydiensten.
4.  
De betrokken diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting, of reclame.

Artikel 19

Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen

1.  
Steun ten behoeve van de deelneming van kmo's aan beurzen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de deelname van een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling.
3.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

▼M6

Artikel 19 bis

Steun ten behoeve van kmo’s voor kosten gemaakt door de deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD)

1.  
Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die aan onder Verordening (EU) nr. 1303/2013 of Verordening (EU) 2021/1060 vallende CLLD-projecten deelnemen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De volgende kosten, als bedoeld in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang van de verordening die van toepassing is, komen in aanmerking voor CLLD-projecten:

a) 

kosten van voorbereidende ondersteuning, capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op het opzetten en uitvoeren van een CLLD-strategie;

b) 

de uitvoering van goedgekeurde verrichtingen;

c) 

kosten van de voorbereiding en de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten;

d) 

lopende kosten in verband met het beheer van de uitvoering van de CLLD-strategie;

e) 

dynamisering van de CLLD-strategie om uitwisseling tussen belanghebbenden te bevorderen met het oog op informatieverstrekking en promotie van de strategie en projecten en om potentiële begunstigden te ondersteunen bij de uitwerking van verrichtingen en de indiening van aanvragen.

3.  
De steunintensiteit is niet hoger dan de maximale steunpercentages die in de fondsspecifieke verordeningen ter ondersteuning van CLLD zijn vastgesteld.

Artikel 19 ter

Beperkte steunbedragen aan kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD)

1.  
Steun aan ondernemingen die deelnemen aan of profiteren van CLLD-projecten, als bedoeld in artikel 19 bis, lid 1, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Het totale steunbedrag per project in het kader van dit artikel bedraagt ten hoogste 200 000  EUR.

▼M6

Artikel 19 quater

Steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte

1.  

Steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Dit artikel is van toepassing op:

a) 

overheidsingrijpen in de prijsstelling waarbij de door de leveranciers op micro-ondernemingen toegepaste prijzen per eenheid elektriciteit, gas of warmte worden verlaagd;

b) 

betalingen aan micro-ondernemingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via leveranciers, per eenheid elektriciteits-, gas- of warmteverbruik ter compensatie van een deel van de kosten van dat verbruik.

2.  

De maatregelen uit hoofde van lid 1:

a) 

discrimineren niet tussen leveranciers noch tussen micro-ondernemingen;

b) 

zorgen ervoor dat alle leveranciers in aanmerking komen om op dezelfde basis de levering van elektriciteit, gas of warmte aan micro-ondernemingen aan te bieden;

c) 

voorzien in een mechanisme dat, indien verleend via een leverancier, ervoor zorgt dat de steun zoveel mogelijk wordt doorgegeven aan de eindbegunstigde; en

d) 

resulteren in een prijs die boven de kostprijs ligt, op een niveau waarop daadwerkelijke prijsmededinging mogelijk is.

3.  
Het steunbedrag is gelijk aan de toegekende betaling of, indien er sprake is van overheidsingrijpen in de prijsstelling, niet hoger dan het verschil tussen de marktprijs die had moeten worden betaald voor het totale verbruik van elektriciteit, gas en/of warmte door een begunstigde, en de prijs die na het overheidsingrijpen voor dit verbruik moet worden betaald.

Artikel 19 quinquies

Steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten

1.  

Steun aan kmo’s in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte, voor zover deze uit aardgas of elektriciteit is verkregen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Dit artikel is van toepassing op:

a) 

overheidsinterventies in de prijsstelling waarbij de door de leveranciers toegepaste prijzen per eenheid elektriciteit, gas of warmte worden verlaagd;

b) 

betalingen aan kmo’s, hetzij rechtstreeks, hetzij via leveranciers, per eenheid elektriciteits-, gas- of warmteverbruik ter compensatie van een deel van de kosten van dat verbruik.

2.  

De maatregelen uit hoofde van lid 1:

a) 

zijn beperkt tot maximaal 70 % van het verbruik door de begunstigde van elektriciteit, gas, of warmte uit aardgas of elektriciteit gedurende de periode waarop de steunmaatregel betrekking heeft;

b) 

discrimineren niet tussen leveranciers noch tussen kmo’s;

c) 

voorzien in compensatie voor leveranciers, indien zij volgens de overheidsinterventie onder de kostprijs moeten leveren;

d) 

zorgen ervoor dat alle leveranciers in aanmerking komen om op dezelfde basis de levering van elektriciteit, gas of warmte aan te bieden;

e) 

voorzien in een mechanisme dat, indien verleend via een leverancier, ervoor zorgt dat de steun zoveel mogelijk wordt doorgegeven aan de eindbegunstigde; en

f) 

resulteren in een gemiddelde eenheidsprijs voor leveringen die ten minste gelijk is aan de gemiddelde prijs per eenheid elektriciteit, gas of warmte respectievelijk aan eindafnemers in de betrokken lidstaat in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2021.

3.  

Betalingen aan leveranciers voor leveringen aan kmo’s, zoals opgelegd door overheidsinterventies in de prijsstelling onder de kostprijs van de leverancier, zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, vrijgesteld, mits:

a) 

de overheidsinterventie in de prijsstelling aan de vereisten van lid 2 voldoet; en

b) 

de betaling van de compensatie niet hoger is dan het verschil tussen de prijs die de leverancier naar verwachting had kunnen verkrijgen bij de toepassing van marktgebaseerde leveringsprijzen zonder de interventie en de door de overheidsinterventie onder de kostprijs vastgestelde prijs.

4.  
Dit artikel is van toepassing op steun voor de kosten van elektriciteit, gas of warmte die wordt verbruikt in een periode waarin overheidsinterventies in de prijsstelling ten behoeve van kmo’s die gas, elektriciteit of warmte ontvangen, uitdrukkelijk zijn toegestaan op grond van op artikel 122 van het Verdrag gebaseerde secundaire wetgeving. De steun wordt uiterlijk 12 maanden na het einde van deze periode verleend.
5.  
Het steunbedrag is gelijk aan de betaling aan de kmo of de leverancier, of, in het geval van overheidsinterventies in de prijsstelling, niet hoger dan het verschil tussen de marktprijs die had moeten worden betaald voor het totale energieverbruik van een begunstigde, en de prijs die na de overheidsinterventie voor dit verbruik moet worden betaald.



▼M4

DEEL 2 bis

Steun voor Europese territoriale samenwerking

▼M4

Artikel 20

Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen

1.  
Steun voor kosten gemaakt door ondernemingen die aan onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallende projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

Voor zover zij verband houden met het samenwerkingsproject, komen de volgende kosten, in de betekenis die daaraan wordt toegekend in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie ( 56 ) of de artikelen 38 tot en met 44 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, in aanmerking:

a) 

personeelskosten;

b) 

kantoor- en administratieve kosten;

c) 

reis- en verblijfskosten;

d) 

kosten voor externe expertise en diensten;

e) 

kosten voor uitrusting;

f) 

kosten voor infrastructuur en werken.

3.  
De steunintensiteit is niet hoger dan het maximale cofinancieringspercentage dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 of Verordening (EU) 2021/1060 en/of Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is.

▼M4

Artikel 20 bis

Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking

1.  
Steun aan ondernemingen voor hun deelname aan onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallende projecten voor Europese territoriale samenwerking is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  
Het totale steunbedrag dat krachtens dit artikel per project aan een onderneming wordt verleend, beloopt ten hoogste 22 000  EUR.

▼B



DEEL 3

Steun om kmo's toegang tot financiering te geven

▼M6

Artikel 21

Risicofinancieringssteun

1.  
Regelingen voor risicofinanciering ten behoeve van kmo’s zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Lidstaten voeren — rechtstreeks of via een met het beheer belaste entiteit — de risicofinancieringsmaatregel uit via één of meer financiële intermediairs. De lidstaten of de met het beheer belaste entiteiten verschaffen financiële intermediairs een overheidsbijdrage overeenkomstig de leden 9 tot en met 13; en financiële intermediairs, overeenkomstig de leden 14 tot en met 17, doen risicofinancieringsinvesteringen overeenkomstig de leden 4 tot en met 8 in in aanmerking komende ondernemingen die aan lid 3 voldoen. Lidstaten of met het beheer belaste entiteiten investeren alleen direct in de in aanmerking komende ondernemingen, zonder dat een financiële intermediair daarbij betrokken wordt.
3.  

In aanmerking komende ondernemingen zijn niet-beursgenoteerde kmo’s en voldoen op het tijdstip van de initiële risicofinancieringsinvestering ten minste aan een van de volgende voorwaarden:

a) 

zij zijn niet op een markt actief geweest;

b) 

zij zijn op een markt actief geweest in een van de volgende situaties:

i) 

minder dan tien jaar na hun registratie; of

ii) 

minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop.

Wanneer een van de in punten i) en ii) bedoelde perioden om in aanmerking te komen op een bepaalde onderneming is toegepast, kan alleen die periode worden toegepast op eventuele latere risicofinancieringssteun aan dezelfde onderneming. Voor ondernemingen die een andere onderneming hebben overgenomen of uit een concentratie zijn ontstaan, omvat de toegepaste periode om in aanmerking te komen ook de activiteiten van de overgenomen onderneming respectievelijk de bij de concentratie betrokken ondernemingen, met uitzondering van overgenomen of bij de concentratie betrokken ondernemingen waarvan de omzet minder dan 10 % bedroeg van de omzet van de overnemende onderneming in het boekjaar voorafgaand aan de overname of, in het geval van ondernemingen die uit een concentratie zijn ontstaan, minder dan 10 % van de totale omzet van de bij de concentratie betrokken ondernemingen in het boekjaar voorafgaand aan de concentratie. Wat de in punt i) bedoelde periode om in aanmerking te komen betreft, begint de periode om in aanmerking te komen voor ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, indien deze wordt toegepast, hetzij op het tijdstip waarop de onderneming haar economische activiteit aanvangt, hetzij op het tijdstip waarop de onderneming belastingplichtig voor haar economische activiteiten wordt, als dat eerder is;

c) 

zij vergen een initiële investering die, op basis van een ondernemingsplan dat is opgesteld met het oog op een nieuwe economische activiteit, meer bedraagt dan 50 % van hun gemiddelde jaaromzet over de voorafgaande vijf jaar. In afwijking van de eerste zin wordt die drempel beperkt tot 30 % voor de volgende investeringen, die worden beschouwd als initiële investeringen in een nieuwe economische activiteit:

i) 

investeringen die de milieuprestaties van de activiteit aanzienlijk verbeteren overeenkomstig artikel 36, lid 2;

ii) 

andere ecologisch duurzame investeringen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2020/852;

iii) 

investeringen die gericht zijn op het vergroten van de capaciteit voor de winning, scheiding, raffinage, verwerking of recycling van een in bijlage IV vermelde kritieke grondstof.

4.  

De risicofinancieringsinvestering kan ook betrekking hebben op vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen, ook na de in lid 3, punt b), bedoelde periode om in aanmerking te komen, mits elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

a) 

het in lid 8 bedoelde totale bedrag aan risicofinanciering wordt niet overschreden;

b) 

in de mogelijkheid van vervolginvesteringen was voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan;

c) 

de onderneming die de vervolginvesteringen ontvangt, is geen „verbonden onderneming” geworden, in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I, met een andere onderneming dan de financiële intermediair of de onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van de maatregel risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit een kmo is.

5.  
Risicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen kunnen de vorm hebben van investeringen van eigen vermogen, quasi-eigenvermogen, leningen, garanties of een mix daarvan.
6.  
Wanneer garanties worden verstrekt, bedraagt de garantie ten hoogste 80 % van de onderliggende lening aan de in aanmerking komende onderneming.
7.  
Wanneer risicofinancieringsinvesteringen in de vorm van eigen vermogen en quasi-eigenvermogen plaatsvinden in in aanmerking komende ondernemingen, kan een risicofinancieringsmaatregel alleen vervangingskapitaal betreffen indien dit wordt gecombineerd met nieuw kapitaal dat ten minste 50 % van iedere investeringsronde in de in aanmerking komende ondernemingen vertegenwoordigt.
8.  

Het totale in lid 5 bedoelde bedrag aan uitstaande risicofinanciering bedraagt bij iedere risicofinancieringsmaatregel ten hoogste 16,5 miljoen EUR per in aanmerking komende onderneming. Om dit bedrag van de maximale risicofinancieringsinvestering te berekenen, wordt met het volgende rekening gehouden:

a) 

in het geval van leningen en als vreemd vermogen gestructureerde investeringen van quasi-eigenvermogen: het uitstaande nominale bedrag van het instrument;

b) 

in het geval van garanties: het nominale uitstaande bedrag van de onderliggende lening.

9.  

De aan financiële intermediairs verschafte overheidsbijdrage kan een van de volgende vormen hebben:

a) 

eigen vermogen of quasi-eigenvermogen, of een financiële dotatie om risicofinancieringsinvesteringen direct of indirect aan in aanmerking komende ondernemingen te verschaffen;

b) 

leningen om — direct of indirect — risicofinancieringsinvesteringen te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen;

c) 

garanties om verliezen te dekken op — direct of indirect — aan in aanmerking komende ondernemingen verschafte risicofinancieringsinvesteringen.

10.  

Regelingen voor risico-/beloningsverdeling tussen de lidstaat of zijn met het beheer belaste entiteit enerzijds en particuliere investeerders, financiële intermediairs of fondsbeheerders anderzijds moeten adequaat zijn en aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

voor risicofinancieringssteun in andere vormen dan garanties krijgt prioritair rendement uit winst (asymmetrische winstdeling of opwaartse prikkels) de voorkeur boven bescherming tegen potentiële verliezen (neerwaartse bescherming);

b) 

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de risicofinancieringsinvestering;

c) 

voor risicofinancieringssteun in de vorm van garanties wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

11.  
Indien de aan de financiële intermediair verschafte overheidsbijdrage de vorm heeft van eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensinstrumenten als bedoeld in lid 9, punt a), kan ten hoogste 30 % van de totale kapitaalbijdragen van de financiële intermediair en het niet-gestorte toegezegd kapitaal worden gebruikt voor liquiditeitsbeheer.
12.  

Voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen moeten verschaffen, dient de aan de financiële intermediair verschafte overheidsbijdrage als hefboom voor aanvullende financiering door onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de in aanmerking komende ondernemingen, zodat het totale percentage van de particuliere deelneming de volgende minimumdrempels bereikt:

a) 

10 % van de risicofinancieringsinvestering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen als bedoeld in lid 3, punt a);

b) 

40 % van de risicofinancieringsinvestering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen als bedoeld in lid 3, punt b);

c) 

60 % van de risicofinancieringsinvestering verschaft aan in lid 3, punt c), bedoelde, in aanmerking komende ondernemingen en ten behoeve van vervolgrisicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen na de in lid 3, punt b), vermelde periode om in aanmerking te komen.

Financiering verschaft door onafhankelijke particuliere investeerders die risicofinancieringssteun ontvangen in de vorm van fiscale stimuleringsmaatregelen op grond van artikel 21 bis, wordt niet in aanmerking genomen voor het bereiken van de totale percentages van particuliere deelneming als bepaald in de eerste alinea van dit lid.

De in de punten b) en c) van de eerste alinea vermelde percentages van particuliere deelneming worden verlaagd tot 20 % op grond van punt b) en tot 30 % op grond van punt c) voor investeringen: die worden gedaan in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de risicofinancieringsinvestering van toepassing is; of die steun ontvangen op basis van het herstel- en veerkrachtplan van de lidstaat zoals goedgekeurd door de Raad; of die steun ontvangen van het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 of in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad ( 57 ); of die steun ontvangen uit EU-fondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) 1303/2013, Verordening (EU) 2021/1060 of Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad ( 58 ).

13.  
Wanneer een risicofinancieringsmaatregel wordt uitgevoerd via een financiële intermediair die zich richt op in aanmerking komende ondernemingen in verschillende ontwikkelingsfasen als bedoeld in de leden 3 en 4, bereikt de financiële intermediair een percentage van de particuliere deelneming van ten minste het gewogen gemiddelde op basis van het volume van de individuele investeringen in de onderliggende portefeuille en dat wordt verkregen door de toepassing van de minimale deelnemingspercentages op dergelijke investeringen als bedoeld in lid 12, tenzij de vereiste deelneming van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen wordt bereikt.
14.  

Financiële intermediairs en fondsbeheerders worden geselecteerd via een open, transparante en niet-discriminerende procedure in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Lidstaten kunnen eisen dat in aanmerking komende financiële intermediairs en fondsbeheerders voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen. Deze procedure is gebaseerd op objectieve criteria met betrekking tot ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteit, en neemt elk van de volgende voorwaarden in acht:

a) 

zij borgt dat in aanmerking komende financiële intermediairs en fondsbeheerders zijn opgericht in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving;

b) 

zij discrimineert niet tussen financiële intermediairs en fondsbeheerders op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat;

c) 

zij zet in op de vaststelling van adequate regelingen voor risico-/beloningsverdeling als bedoeld in lid 10 en winstgedreven beslissingen als bedoeld in lid 15.

15.  

Risicofinancieringsmaatregelen borgen dat de financiële intermediairs die de overheidsbijdrage ontvangen, winstgedreven beslissingen nemen wanneer zij aan in aanmerking komende ondernemingen risicofinancieringsinvesteringen verschaffen. Aan deze verplichting is voldaan indien elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

a) 

de lidstaat, of de met de uitvoering van de maatregel belaste entiteit, zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de uitvoering van de risicofinancieringsmaatregel volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt, met onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en van een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van de betrokken portefeuille investeringen;

b) 

aan in aanmerking komende ondernemingen verschafte risicofinanciering is gebaseerd op een levensvatbaar ondernemingsplan, dat nadere gegevens bevat over product, ontwikkeling van verkopen en winstgevendheid, waarbij de financiële levensvatbaarheid vooraf is bepaald;

c) 

voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.

16.  

De financiële intermediairs worden beheerd op zakelijke basis. Dit vereiste is vervuld wanneer de financiële intermediair en, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, de fondsbeheerder voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

a) 

zij zijn wettelijk of contractueel verplicht overeenkomstig goede praktijken met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden; wettelijk toezicht is van toepassing, indien relevant;

b) 

hun vergoeding is marktconform. Aan dit vereiste wordt geacht te zijn voldaan zolang zij worden geselecteerd via een open, transparante en niet-discriminerende selectieprocedure overeenkomstig lid 14;

c) 

zij dragen een deel van de investeringsrisico’s door hun eigen middelen mee te investeren of een prestatieafhankelijke vergoeding te ontvangen, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de lidstaat of diens met het beheer belaste entiteit;

d) 

zij bepalen de investeringsstrategie, de criteria en het voorgenomen tijdschema voor de investeringen;

e) 

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het investeringsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité, in voorkomend geval.

17.  
In een risicofinancieringsmaatregel waarbij risicofinancieringsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen worden verschaft in de vorm van garanties, leningen of als vreemd vermogen gestructureerde quasi-eigenvermogensinvesteringen, voert de financiële intermediair risicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen uit die zonder de steun niet of in beperktere mate of op een andere wijze zouden zijn verricht. De financiële intermediair kan aantonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat alle voordelen zo veel mogelijk aan de in aanmerking komende ondernemingen worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentepercentages.
18.  

Risicofinancieringsmaatregelen waarbij risicofinancieringsinvesteringen worden verschaft aan kmo’s die niet voldoen aan de in lid 3 vastgestelde voorwaarden, zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

op het niveau van de kmo’s: de steun voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie ( 59 ), Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie ( 60 ) of Verordening (EU) nr. 717/2014, al naargelang;

b) 

alle in dit artikel vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, behalve de voorwaarden van de leden 3, 4, 8, 12 en/of 13;

c) 

voor risicofinancieringsmaatregelen die risicofinancieringsinvesteringen in de vorm van eigenvermogen, quasi-eigenvermogen of leningen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen: de maatregel dient als hefboom voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de kmo’s, zodat het totale percentage van de particuliere deelneming ten minste 60 % van de aan de kmo’s verschafte risicofinanciering bedraagt.

Het in de eerste alinea, punt c), genoemde percentage van de particuliere deelneming wordt verlaagd tot 30 % voor investeringen: die worden gedaan in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de risicofinancieringsinvestering van toepassing is; of die steun ontvangen op basis van het herstel- en veerkrachtplan van de lidstaat zoals goedgekeurd door de Raad; of die steun ontvangen uit het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 of in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/696 of uit Uniefondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) nr. 1303/2013, Verordening (EU) 2021/1060 of Verordening (EU) 2021/2115.

▼M6

Artikel 21 bis

Risicofinancieringssteun aan kmo’s in de vorm van fiscale stimuleringsmaatregelen voor particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn

1.  
Steunregelingen voor risicofinanciering ten behoeve van kmo’s in de vorm van fiscale stimuleringsmaatregelen voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn die risicofinanciering direct of indirect aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
In aanmerking komen ondernemingen die voldoen aan de in artikel 21, lid 3, vastgestelde criteria. De totale risicofinancieringsinvestering die op grond van artikel 21 en op grond van dit artikel voor elke in aanmerking komende onderneming wordt verschaft, overschrijdt het in artikel 21, lid 8, vastgestelde maximale steunbedrag niet.
3.  
Indien de onafhankelijke particuliere investeerder risicofinanciering indirect via een financiële intermediair verschaft, heeft de in aanmerking komende investering de vorm van de verwerving van aandelen of deelnemingen in de financiële intermediair, die op zijn beurt risicofinancieringsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaft in overeenstemming met artikel 21, leden 5 tot en met 8. Fiscale stimuleringsmaatregelen kunnen niet worden verleend voor de diensten die de financiële intermediair of de beheerders ervan verrichten.
4.  
Indien de onafhankelijke particuliere investeerder risicofinanciering rechtstreeks aan de in aanmerking komende onderneming verschaft, vormt alleen de verwerving van volledig risicodragende door een in aanmerking komende onderneming nieuw uitgegeven gewone aandelen een in aanmerking komende investering. Die aandelen worden ten minste drie jaar aangehouden. Vervangingskapitaal valt alleen onder de voorwaarden van artikel 21, lid 7. Wat de mogelijke vormen van fiscale stimuleringsmaatregelen betreft, mogen verliezen uit de vervreemding van de aandelen met de inkomstenbelasting worden verrekend. In het geval van een vermindering van de dividendbelasting kunnen alle over kwalificerende aandelen ontvangen dividenden (volledig of gedeeltelijk) van de inkomstenbelasting worden vrijgesteld. Elke winst op de verkoop van kwalificerende aandelen kan (geheel of gedeeltelijk) worden vrijgesteld van vermogenswinstbelasting of de belastingverplichting met betrekking tot die winst kan worden uitgesteld indien die winst binnen één jaar in nieuwe in kwalificerende aandelen wordt geherinvesteerd.
5.  

Indien de onafhankelijke particuliere investeerder risicofinanciering rechtstreeks aan de in aanmerking komende onderneming verschaft, teneinde een adequate deelneming van deze onafhankelijke particuliere investeerder, overeenkomstig artikel 21, lid 12, te borgen, overschrijdt de belastingvermindering, berekend als de cumulatieve maximale belastingvermindering die voortvloeit uit alle fiscale stimuleringsmaatregelen samen, de volgende maximumdrempels niet:

a) 

50 % van de in aanmerking komende investering door de onafhankelijke particuliere investeerder in de in artikel 21, lid 3, punt a), bedoelde in aanmerking komende ondernemingen;

b) 

35 % van de in aanmerking komende investering door de onafhankelijke particuliere investeerder in de in artikel 21, lid 3, punt b), bedoelde in aanmerking komende ondernemingen;

c) 

20 % van de in aanmerking komende investering door de onafhankelijke particuliere investeerder in de in artikel 21, lid 3, punt c), bedoelde in aanmerking komende ondernemingen of van een in aanmerking komende vervolginvestering in een in aanmerking komende onderneming na de in artikel 21, lid 3, punt b), bedoelde periode om in aanmerking te komen.

De drempels voor belastingvermindering voor de in de eerste alinea vermelde directe investeringen kunnen worden verhoogd tot 65 % overeenkomstig punt a), tot 50 % overeenkomstig punt b) en tot 35 % overeenkomstig punt c) voor investeringen: die worden gedaan in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de risicofinancieringsinvestering van toepassing is; of die steun ontvangen op basis van het herstel- en veerkrachtplan van de lidstaat zoals goedgekeurd door de Raad; of die steun ontvangen van het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 of in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/696; of die steun ontvangen uit EU-fondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) 1303/2013,Verordening (EU) 2021/1060, of Verordening (EU) 2021/2115.

6.  
Indien de onafhankelijke particuliere investeerder indirect via een financiële intermediair risicofinanciering verschaft en, in overeenstemming met artikel 21, lid 12, de belastingvermindering, berekend als de cumulatieve maximale belastingvermindering die voortvloeit uit alle fiscale stimuleringsmaatregelen samen, niet meer bedraagt dan 30 % van de in aanmerking komende investering door de onafhankelijke particuliere investeerder in een in aanmerking komende onderneming als bedoeld in artikel 21, lid 3. Deze drempel voor belastingvermindering kan worden verhoogd tot 50 % voor investeringen: die worden gedaan in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de risicofinancieringsinvestering van toepassing is; of die steun ontvangen op basis van het herstel- en veerkrachtplan van de lidstaat zoals goedgekeurd door de Raad; of die steun ontvangen van het Europees Defensiefonds overeenkomstig Verordening (EU) 2021/697 of in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/696; of die steun ontvangen uit EU-fondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EU) 1303/2013, Verordening (EU) 2021/1060, of Verordening (EU) 2021/2115.

▼B

Artikel 22

Starterssteun

1.  
Regelingen inzake starterssteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  

In aanmerking komt elke niet-beursgenoteerde kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

zij heeft niet de activiteit van een andere onderneming overgenomen, tenzij de omzet van de overgenomen activiteit in het boekjaar voorafgaand aan de overname minder dan 10 % van de omzet van de in aanmerking komende onderneming bedraagt;

b) 

zij heeft nog geen winst uitgekeerd, en

c) 

zij heeft geen andere onderneming overgenomen of is niet uit een concentratie ontstaan, tenzij de omzet van de overgenomen onderneming minder dan 10 % van de omzet van de in aanmerking komende onderneming in het boekjaar voorafgaand aan de overname bedraagt of de omzet van de onderneming die uit een concentratie is ontstaan, minder dan 10 % hoger is dan de gezamenlijke omzet van de bij de concentratie betrokken ondernemingen in het boekjaar voorafgaand aan de concentratie.

Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, wordt de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht aan te vangen hetzij op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt, hetzij op het tijdstip dat de onderneming belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten, als dat eerder is.

In afwijking van de eerste alinea, punt c), worden ondernemingen die ontstaan uit een concentratie van op grond van dit artikel voor steun in aanmerking komende ondernemingen ook als in aanmerking komende ondernemingen beschouwd tot vijf jaar vanaf de registratie van de oudste onderneming die bij de concentratie betrokken is.

3.  

Starterssteun heeft de vorm van:

a) 

leningen tegen een rente die niet marktconform is, met een looptijd van tien jaar en voor een nominaal bedrag van ten hoogste 1,1 miljoen EUR, of 1,65 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen, of 2,2 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen. Voor leningen met een looptijd tussen vijf en tien jaar kunnen de maximumbedragen worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de lening. Voor leningen met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximumbedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar;

b) 

garanties met premies die niet marktconform zijn, met een looptijd van tien jaar en een gegarandeerd leningbedrag van ten hoogste 1,65 miljoen EUR, of 2,48 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen, of 3,3 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen. Voor garanties met een looptijd tussen vijf en tien jaar kan het maximaal gegarandeerde bedrag worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de garantie. Voor garanties met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximaal gegarandeerde bedrag hetzelfde als voor garanties met een looptijd van vijf jaar. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening;

c) 

subsidies, met inbegrip van eigenvermogens- of quasi-eigenvermogensinvesteringen, rentekortingen en kortingen op de garantiepremies tot maximaal 0,5 miljoen EUR bruto-subsidie-equivalent, of 0,75 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen, of 1 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen;

d) 

fiscale stimuleringsmaatregelen voor in aanmerking komende ondernemingen tot maximaal 0,5 miljoen EUR bruto-subsidie-equivalent, of 0,75 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen, of 1 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen.

▼B

4.  
Een begunstigde kan steun ontvangen via een mix van de in lid 3 van dit artikel bedoelde steuninstrumenten, mits het aandeel van de via één steuninstrument verleende steun, berekend op basis van het voor dat instrument toegestane maximale steunbedrag, in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het resterende deel van het maximale steunbedrag dat is toegestaan voor de overige instrumenten die onderdeel vormen van dit soort gemengde instrument.
5.  
Voor kleine en innovatieve ondernemingen kunnen de in lid 3 genoemde maximumbedragen worden verdubbeld.

▼M6

6.  
Wanneer een regeling inzake starterssteun via een of meer financiële intermediairs wordt uitgevoerd, zijn de in artikel 21, leden 10, 14, 15, 16 en 17, vastgestelde voorwaarden voor financiële intermediairs van toepassing.
7.  

Naast de in de leden 3, 4 en 5 vermelde bedragen kunnen regelingen inzake starterssteun de vorm aannemen van een overdracht van intellectueel eigendom (IP), of een verlening van de daarmee samenhangende toegangsrechten, hetzij kosteloos, hetzij onder de marktwaarde. De overdracht of de verlening wordt verricht door een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding in de zin van artikel 2, punt 83, die het onderliggende intellectueel eigendom heeft ontwikkeld door middel van haar eigen onafhankelijke of in samenwerkingsverband verrichte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit, aan een in aanmerking komende onderneming in de zin van lid 2. De overdracht of de verlening moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

het doel van de overdracht van intellectueel eigendom of de verlening van daarmee samenhangende toegangsrechten is om een nieuw product of een nieuwe dienst op de markt te brengen; en

b) 

de waarde van het intellectueel eigendom wordt tegen de marktprijs vastgesteld, hetgeen het geval is indien deze volgens een van de volgende methoden wordt bepaald:

i) 

het bedrag is bepaald via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende procedure;

ii) 

een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat het bedrag ten minste gelijk is aan de marktprijs;

iii) 

in gevallen waarin de in aanmerking komende onderneming een voorkeursrecht heeft ten aanzien van het intellectueel eigendom dat in samenwerking met de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding tot stand is gekomen, indien de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding een wederzijds recht uitoefent om derde partijen om een economisch voordeliger bod te vragen zodat de samenwerkende in aanmerking komende onderneming haar bod daarmee in lijn moet brengen.

De waarde van een — zowel financiële als niet-financiële — bijdrage van de in aanmerking komende onderneming in de kosten van de activiteiten van de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding die het betrokken intellectueel eigendom hebben opgeleverd, kan op de in dit punt genoemde waarde van het intellectueel eigendom in mindering worden gebracht.

c) 

het steunbedrag van de overdracht van intellectueel eigendom of de verlening van de daarmee samenhangende toegangsrechten mag op grond van dit lid niet meer dan 1 miljoen EUR bedragen. Het steunbedrag komt overeen met de waarde van het in punt b) bedoelde intellectueel eigendom, na aftrek van de in de laatste zin van punt b) bedoelde vermindering en na aftrek van elke aan de begunstigde van dat intellectueel eigendom verschuldigde vergoeding. De waarde van het in punt b) bedoelde intellectueel eigendom kan meer dan 1 miljoen EUR bedragen, in welk geval dit extra bedrag door de in aanmerking komende onderneming met eigen middelen of met andere middelen kan worden gedekt.

▼B

Artikel 23

Steun voor in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms

1.  
Steun ten behoeve van in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Wanneer de exploitant van het platform een kleine onderneming is, kan de steunmaatregel de vorm aannemen van starterssteun voor de platformexploitant; in dat geval zijn de voorwaarden van artikel 22 van toepassing.

▼M6

De steunmaatregel kan de vorm aannemen van fiscale stimuleringsmaatregelen voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn, ten behoeve van hun via een alternatief handelsplatform verlopende risicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen op de in artikel 21 bis, leden 2 en 5, vastgestelde voorwaarden.

▼B

Artikel 24

Steun voor scoutingkosten

1.  
Steun voor scoutingkosten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  

De in aanmerking komende kosten zijn:

a) 

de kosten voor de initiële screening en het formele boekenonderzoek die door beheerders van financiële intermediairs of investeerders worden uitgevoerd om in aanmerking komende ondernemingen te selecteren uit hoofde van de artikelen 21, 21 bis en 22;

b) 

de kosten voor beleggingsonderzoek zoals gedefinieerd in artikel 36, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie ( 61 ) in een uit hoofde van de artikelen 21, 21 bis en 22 in aanmerking komende individuele onderneming, mits dit onderzoek publiek wordt verspreid en, indien het onder de cliënten van de verrichters van beleggingsonderzoek is verspreid vóór de publieke verspreiding ervan, publiek wordt verspreid in dezelfde vorm en uiterlijk drie maanden na de eerste verspreiding onder cliënten.

3.  
Het in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde beleggingsonderzoek voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 37 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie.

▼M6

4.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

▼B



DEEL 4

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 25

Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

▼M4

1.  
Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, met inbegrip van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” hebben gekregen, en gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en, indien van toepassing, steun voor gecofinancierde teamvormingsacties is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼B

2.  

Het gesteunde deel van het onderzoeks- en ontwikkelingsproject valt volledig binnen één of meer van de volgende categorieën:

a) 

fundamenteel onderzoek;

b) 

industrieel onderzoek;

c) 

experimentele ontwikkeling;

d) 

haalbaarheidsstudies.

3.  

De in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:

a) 

personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

b) 

kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

c) 

kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

d) 

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

▼M6

e) 

bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien; onverminderd artikel 7, lid 1, derde zin, kunnen deze projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling bij wijze van alternatief worden berekend op basis van een vereenvoudigde kostenbenadering in de vorm van een vast percentage tot 20 %, dat wordt toegepast op de totale in aanmerking komende projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in de punten a) tot en met d). In dat geval worden de voor de berekening van de indirecte kosten gebruikte projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling vastgesteld op basis van normale boekhoudkundige praktijken en omvatten zij uitsluitend in aanmerking komende projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in de punten a) tot en met d).

▼B

4.  
Bij haalbaarheidsstudies zijn de in aanmerking komende kosten de kosten van de studie.
5.  

De steunintensiteit bedraagt voor elke begunstigde ten hoogste:

a) 

100 % van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;

b) 

50 % van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek;

c) 

25 % van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling;

d) 

50 % van de in aanmerking komende kosten voor haalbaarheidsstudies.

▼M6

6.  

De steunintensiteiten voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten overeenkomstig de volgende punten a) tot en met d), waarbij de punten b), c) en d) onderling niet mogen worden gecombineerd:

a) 

met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen;

b) 

met 15 procentpunten indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:

i) 

het project behelst daadwerkelijke samenwerking:

— 
tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kmo is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening; of
— 
tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties ten minste 10 % van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;
ii) 

de projectresultaten worden ruim verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software;

iii) 

de begunstigde verbindt zich ertoe licenties voor onderzoeksresultaten van gesteunde projecten inzake onderzoek en ontwikkeling die door intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd, tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar te stellen voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de EER;

iv) 

het project inzake onderzoek en ontwikkeling wordt uitgevoerd in een steungebied dat aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoet; of

c) 

met 5 procentpunten indien het project inzake onderzoek en ontwikkeling wordt uitgevoerd in een steungebied dat aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoet;

d) 

met 25 procentpunten indien het project inzake onderzoek en ontwikkeling:

i) 

door een lidstaat is geselecteerd na een openbare oproep om deel uit te maken van een project dat gezamenlijk wordt opgezet door ten minste drie lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst; en

ii) 

een daadwerkelijke samenwerking inhoudt tussen ondernemingen in ten minste twee lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst wanneer de begunstigde een kmo is, of in ten minste drie lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst wanneer de begunstigde een grote onderneming is; en

iii) 

indien ten minste een van de twee volgende voorwaarden is vervuld:

— 
de resultaten van het project inzake onderzoek en ontwikkeling worden ruim verspreid in ten minste drie lidstaten of overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software; of
— 
de begunstigde verbindt zich ertoe licenties voor onderzoeksresultaten van gesteunde projecten inzake onderzoek en ontwikkeling die door intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd, tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar te stellen voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de EER.

▼B

7.  
De steunintensiteit voor haalbaarheidsstudies kan worden verhoogd met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen.

▼M4

Artikel 25 bis

Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend

1.  
Steun aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsstudies waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.
3.  
De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.
4.  
Het maximale steunbedrag beloopt ten hoogste 2,5 miljoen EUR per kmo per onderzoeks- en ontwikkelingsproject of haalbaarheidsstudie.
5.  
De totale overheidsfinanciering voor elk onderzoeks- en ontwikkelingsproject of elke haalbaarheidsstudie is niet hoger dan het financieringspercentage dat volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma voor dat onderzoeks- en ontwikkelingsproject of die haalbaarheidsstudie is vastgesteld.

Artikel 25 ter

Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties

1.  
Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.
3.  
De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.
4.  
De totale overheidsfinanciering voor elke gesteunde actie is niet hoger dan het maximale steunniveau dat in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma is bepaald.

Artikel 25 quater

Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

1.  
Steun voor gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies (met inbegrip van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd in het kader van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op basis van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, of een cofinancieringsactie voor programma’s zoals gedefinieerd in de regels van het Horizon Europa-programma) die door ten minste drie lidstaten, of twee lidstaten en ten minste één geassocieerd land, worden uitgevoerd en op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen worden geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.
3.  
De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.
4.  
De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor het onderzoeks- en ontwikkelingsproject of de haalbaarheidsstudie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.
5.  
De door het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma verschafte financiering dekt ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten van een onderzoeks- en innovatieactie of een innovatieactie als gedefinieerd in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

Artikel 25 quinquies

Steun voor teamvormingsacties

1.  
Steun voor gecofinancierde teamvormingsacties waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn en die op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen zijn geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende activiteiten van de gecofinancierde teamvormingsacties zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten, zijn uitgesloten.
3.  
De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Daarnaast komen kosten voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa in aanmerking.
4.  
De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor de teamvormingsactie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Voorts bedraagt de steun voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa niet meer dan 70 % van de investeringskosten.
5.  

Voor investeringssteun voor infrastructuur in het kader van een teamvormingsactie zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:

a) 

wanneer met de infrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie;

b) 

de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs;

c) 

toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld;

d) 

wanneer de infrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken de lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.

▼M6

Artikel 25 sexies

Steun in het kader van de cofinanciering van projecten die door het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie worden gesteund

1.  
Steun voor de cofinanciering van een door het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie gefinancierd onderzoeks- en ontwikkelingsproject en die overeenkomstig de regels van het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie wordt beoordeeld, gerangschikt en geselecteerd, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden is voldaan.
2.  
De in aanmerking komende kosten van het gesteunde project zijn die welke volgens de regels van het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie in aanmerking komen.
3.  
De totale overheidsfinanciering kan oplopen tot 100 % van de in aanmerking komende kosten van het project, wat betekent dat de kosten van het project die niet door Uniefinanciering worden gedekt, door staatssteun kunnen worden gedekt.
4.  
Ingeval de intensiteit van de door de begunstigde ontvangen steun hoger is dan de maximale steunintensiteit die de begunstigde op grond van artikel 25, leden 5, 6 en 7, had kunnen ontvangen, moet de begunstigde de steunverlenende autoriteit een marktprijs betalen om de uit het project resulterende intellectuele-eigendomsrechten of prototypes te mogen gebruiken voor niet-defensietoepassingen. Het maximumbedrag dat voor dit gebruik aan de steunverlenende autoriteit moet worden betaald, mag in geen geval meer bedragen dan het verschil tussen de door de begunstigde ontvangen steun en het maximumbedrag van de steun die de begunstigde had kunnen ontvangen bij toepassing van de voor die begunstigde overeenkomstig artikel 25, leden 5, 6 en 7, toegestane maximale steunintensiteit.

▼B

Artikel 26

Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur

1.  
Steun voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Wanneer met onderzoeksinfrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie.
3.  
De prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.
4.  
Toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.
5.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

▼M6

6.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan tot 60 % worden verhoogd indien ten minste twee lidstaten overheidsfinanciering verstrekken, of voor een onderzoeksinfrastructuur die op het niveau van de Unie wordt geëvalueerd en geselecteerd.

▼B

7.  
Wanneer onderzoeksinfrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.

▼M6

Artikel 26 bis

Investeringssteun voor test- en experimenteerinfrastructuur

1.  
Steun voor de bouw of het upgraden van test- en experimenteerinfrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs of is, bij gebreke van een marktprijs, een afspiegeling van de kosten ervan, plus een redelijke marge.
3.  
Toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.
4.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.
5.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 25 % van de in aanmerking komende kosten.
6.  

De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 40 %, 50 % en 60 % van de in aanmerking komende investeringskosten van respectievelijk grote, middelgrote en kleine ondernemingen:

a) 

met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen;

b) 

met nog eens 10 procentpunten voor grensoverschrijdende test- en experimenteerinfrastructuur waarvoor ten minste twee lidstaten overheidsfinanciering verstrekken of voor test- en experimenteerinfrastructuur die op het niveau van de Unie is geëvalueerd en geselecteerd;

c) 

met nog eens 5 procentpunten voor test- en experimenteerinfrastructuur waarvan ten minste 80 % van de jaarlijkse capaciteit aan kmo’s wordt toegewezen.

▼B

Artikel 27

Steun voor innovatieclusters

1.  
Steun voor innovatieclusters is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  
Investeringssteun kan worden toegekend aan de eigenaar van het innovatiecluster. Exploitatiesteun kan worden toegekend aan de exploitant van het innovatiecluster. De exploitant, indien verschillend van de eigenaar, kan een rechtspersoon zijn of een consortium van ondernemingen zonder afzonderlijke rechtspersoonlijkheid. In alle gevallen moet elke onderneming een afzonderlijke boekhouding voeren voor de kosten en opbrengsten van elke activiteit (eigendom, exploitatie en gebruik van het cluster) volgens de toepasselijke boekhoudkundige normen.

▼B

3.  
Toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het cluster staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van het innovatiecluster hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.

▼M6

4.  
De vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, stemmen overeen met de marktprijs of weerspiegelen de kosten ervan, plus een redelijke marge.

▼B

5.  
Voor de bouw of het upgraden van innovatieclusters mag investeringssteun worden verleend. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.
6.  
De steunintensiteit van investeringssteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.
7.  
Voor de exploitatie van innovatieclusters mag exploitatiesteun worden verleend. De steun mag ten hoogste tien jaar lopen.
8.  

De voor exploitatiesteun ten behoeve van innovatieclusters in aanmerking komende kosten zijn de personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:

a) 

het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

b) 

de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

c) 

het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

9.  
►C1  De steunintensiteit van exploitatiesteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de totale in aanmerking komende kosten over de periode waarvoor steun wordt toegekend. ◄

Artikel 28

Innovatiesteun voor kmo's

1.  
Innovatiesteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

de kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en immateriële activa;

b) 

de kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelseden worden vervangen;

▼M6

c) 

de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning, met inbegrip van de diensten die worden geleverd door organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, onderzoeksinfrastructuur, test- en experimenteerinfrastructuur of innovatieclusters.

▼B

3.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

▼M6

4.  
In het specifieke geval van steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten mits het totale bedrag van de steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning ten hoogste 220 000  EUR bedraagt per onderneming over een periode van drie jaar.

▼B

Artikel 29

Steun voor proces- en organisatie-innovatie

1.  
Steun voor proces- en organisatie-innovatie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Steun voor grote ondernemingen is alleen verenigbaar indien zij bij de gesteunde activiteit daadwerkelijk samenwerken met kmo's en de samenwerkende kmo's ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten dragen.
3.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

personeelskosten;

b) 

kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

c) 

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

d) 

bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

4.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 15 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen en 50 % van de in aanmerking komende kosten voor kmo's.

Artikel 30

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector

1.  
Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Het gesteunde project is van belang voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.
3.  

Vóór de datum van aanvang van het gesteunde project wordt op internet de volgende informatie bekendgemaakt:

a) 

dat het gesteunde project zal worden uitgevoerd;

b) 

de doelstellingen van het gesteunde project;

c) 

de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht, en waar zij op internet zullen worden bekendgemaakt;

d) 

een vermelding dat de resultaten van het gesteunde project kosteloos beschikbaar zullen zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken sector of subsector actief zijn.

4.  
De resultaten van het gesteunde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project.
5.  
De steun wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding verleend en mag niet bestaan in rechtstreekse niet-onderzoeksgerelateerde steun aan een onderneming die visserij- of aquacultuurproducten produceert, verwerkt of afzet.
6.  
De in aanmerking komende kosten zijn de in artikel 25, lid 3, vastgestelde kosten.
7.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.



DEEL 5

Opleidingssteun

Artikel 31

Opleidingssteun

1.  
Opleidingssteun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Er wordt geen steun toegekend voor opleiding die ondernemingen geven om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.
3.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

▼M1

b) 

rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

▼B

c) 

kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

d) 

de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

4.  

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 70 % van de in aanmerking komende kosten:

a) 

met 10 procentpunten indien de opleiding aan werknemers met een handicap of aan kwetsbare werknemers wordt gegeven;

b) 

met 10 procentpunten indien de steun aan middelgrote ondernemingen wordt toegekend en met 20 procentpunten indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend.

5.  

Wanneer de steun in de sector van het zeevervoer wordt toegekend, kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de deelnemers aan de opleiding behoren niet tot de bemanning, maar tot de opvarenden, en

b) 

de opleiding vindt plaats aan boord van schepen die in de Unie zijn geregistreerd.



DEEL 6

Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap

Artikel 32

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers

1.  
Steunregelingen ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de aanwerving van een kwetsbare werknemer. Wanneer echter de betrokken werknemer een uiterst kwetsbare werknemer is, zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de aanwerving.
3.  
Wanneer de aanwerving, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, geen nettotoename vertegenwoordigt van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, zijn de vacatures ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, van een handicap, van ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.
4.  
Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen maken de kwetsbare werknemers aanspraak op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten (cao's) in overeenstemming is.
5.  
Indien de werkperiode korter is dan twaalf maanden of, in het geval van een uiterst kwetsbare werknemer, 24 maanden, wordt de steun dienovereenkomstig pro rata verminderd.
6.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 33

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap

1.  
Steun ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer met een handicap in dienst is.
3.  
Wanneer de aanwerving, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, geen nettotoename vertegenwoordigt van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, zijn de vacatures ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, van een handicap, van ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.
4.  
Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen maken de werknemers met een handicap aanspraak op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die in overeenstemming is met de toepasselijke nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten (cao's) die juridisch bindend zijn voor de onderneming en die gelden ten aanzien van arbeidscontracten.
5.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 75 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 34

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap

1.  
Steun ter compensatie van de bijkomende kosten van de tewerkstelling van werknemers met een handicap is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

de kosten voor de aanpassing van de ruimten;

b) 

de kosten voor het inzetten van medewerkers voor de tijd die het personeel uitsluitend besteedt aan de begeleiding van de werknemers met een handicap, en de kosten voor het opleiden van medewerkers die werknemers met een handicap begeleiden;

c) 

de kosten voor de aanpassing of aankoop van apparatuur of voor de aankoop en validering van software die werknemers met een handicap gebruiken, met inbegrip van aangepaste of assistive technologie, wanneer deze kosten bovenop de kosten komen die de begunstigde had moeten maken indien hij geen werknemers met een handicap had tewerkgesteld;

d) 

de kosten die rechtstreeks verband houden met het vervoer van werknemers met een handicap naar de plaats van arbeid, en de kosten voor werkgerelateerde activiteiten;

e) 

de loonkosten voor de uren die een werknemer met een handicap besteedt aan rehabilitatie;

f) 

wanneer de begunstigde onderneming een sociale werkvoorziening biedt: de kosten voor de bouw, installatie of modernisering van de productie-eenheden van de betrokken onderneming, alsmede alle kosten voor de administratie en het vervoer, mits die kosten rechtstreeks uit de tewerkstelling van werknemers met een handicap voortvloeien.

3.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 35

Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers

1.  
Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van:

a) 

het inzetten van medewerkers voor de tijd die uitsluitend wordt besteed aan de begeleiding van de kwetsbare werknemers, gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de aanwerving van een kwetsbare werknemer of, in het geval van een uiterst kwetsbare werknemer, gedurende maximaal 24 maanden;

b) 

de opleiding van de medewerkers die kwetsbare werknemers begeleiden.

3.  
De begeleiding die wordt gegeven, bestaat uit maatregelen om de autonomie van de kwetsbare werknemer en zijn aanpassing aan de werkomgeving te ondersteunen, door deze werknemer te begeleiden bij sociale en administratieve procedures, door de communicatie met de ondernemer te faciliteren en door conflictbeheer.
4.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.



DEEL 7

Steun voor milieubescherming

▼M6

Artikel 36

Investeringssteun voor milieubescherming, met inbegrip van decarbonisatie

1.  
Investeringssteun ten behoeve van milieubescherming, daaronder begrepen steun voor de reductie en verwijdering van broeikasgasemissies, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

1 bis.  
Dit artikel is niet van toepassing op maatregelen waarvoor specifiekere regels in artikel 36 bis, artikel 36 ter en de artikelen 38 tot en met 48 zijn vastgesteld. Dit artikel is evenmin van toepassing op investeringen in uitrusting, machines en industriële productiefaciliteiten die van fossiele brandstoffen gebruikmaken, met inbegrip van die welke van aardgas gebruikmaken. Dit laat de mogelijkheid onverlet steun te verlenen voor de installatie van uitbreidingen die het niveau van milieubescherming van bestaande uitrusting, machines en industriële productie-installaties verbeteren, in welk geval de investering niet mag leiden tot een uitbreiding van de productiecapaciteit noch tot een hoger verbruik van fossiele brandstoffen.
1 ter.  
Dit artikel is ook van toepassing op investeringen in uitrusting, machines en infrastructuur die waterstof gebruiken of vervoeren, voor zover de gebruikte of vervoerde waterstof als hernieuwbare waterstof kwalificeert. Het is eveneens van toepassing op investeringen in uitrusting en machines die brandstoffen op basis van waterstof gebruiken waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa en die zijn geproduceerd overeenkomstig de methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan.

Dit artikel is tevens van toepassing op steun voor investeringen in installaties, uitrusting en machines die waterstof op basis van elektriciteit produceren of gebruiken, en in specifieke infrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 130, laatste zin, voor het vervoer daarvan en die niet als hernieuwbare waterstof kwalificeert, voor zover kan worden aangetoond dat de waterstof op basis van elektriciteit die wordt geproduceerd, gebruikt of vervoerd, over de levenscyclus broeikasgasemissiereducties behaalt van ten minste 70 % in vergelijking met een fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2eq/MJ. Om de broeikasgasemissiereducties over de levenscyclus overeenkomstig deze alinea te bepalen, worden de broeikasgasemissies in verband met de productie van elektriciteit die wordt gebruikt om waterstof te produceren, bepaald door de marginale centrale-eenheid in de biedzone waar de elektrolyse-installatie is gevestigd tijdens perioden van onbalansverrekening waarin de elektrolyse-installatie elektriciteit van het net verbruikt.

In de in de eerste en tweede alinea bedoelde gevallen wordt gedurende de gehele levensduur van de investering uitsluitend waterstof gebruikt, vervoerd of — in voorkomend geval — geproduceerd die aan de in die alinea’s gestelde voorwaarden voldoet. De lidstaat dient een verbintenis in die zin aan te gaan.

▼B

2.  

De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

▼M6

a) 

zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de van kracht zijnde Unienormen, ongeacht of er verplichte nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen; of

b) 

zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is om bij ontstentenis van Unienormen het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen; of

▼M6

c) 

zij maakt het mogelijk een project uit te voeren dat ertoe leidt dat de begunstigde in staat is het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen teneinde te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn; voor projecten die verband houden met of betrekking hebben op de in artikel 2, punt 130, laatste zin, bedoelde specifieke infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2, of die een verbinding met energie-infrastructuur voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2 omvatten, kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen.

2 bis.  

Investeringen in CO2-afvang en -vervoer moeten voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

a) 

de afvang en/of het vervoer van CO2, met inbegrip van individuele onderdelen van de CCS- of CCU-keten, zijn geïntegreerd in een volledige CCS- en/of CCU-keten;

b) 

de netto contante waarde („NPV”) van het investeringsproject over de levensduur ervan is negatief. Om de NPV van het project te berekenen worden de vermeden kosten van CO2-emissies in aanmerking genomen;

c) 

de in aanmerking komende kosten zijn uitsluitend de extra investeringskosten die voortvloeien uit het afvangen van CO2 uit een CO2 uitstotende installatie (industriële installatie of energiecentrale) of rechtstreeks uit de omgevingslucht, alsook uit de bufferopslag en het vervoer van afgevangen CO2-emissies.

2 ter.  
Wanneer de steun gericht is op het verminderen of vermijden van directe emissies, mag hij niet louter dienen om deze emissies van de ene sector naar de andere te verschuiven, maar moet hij deze emissies in hun geheel verminderen; met name, wanneer de steun gericht is op het verminderen van broeikasgasemissies, mag hij niet louter dienen om de emissies van de ene sector naar de andere te verschuiven, maar moet hij deze in hun geheel verminderen.

▼M6

3.  
Er wordt geen steun verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen gewoonweg voldoen aan van kracht zijnde Unienormen. Steun aan ondernemingen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn, kan op grond van dit artikel worden verleend mits de investering waarvoor de steun wordt toegekend, ten minste 18 maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de betrokken norm is uitgevoerd en voltooid.
4.  

De in aanmerking komende kosten zijn de extra kosten voor investeringen die zijn bepaald door de investeringskosten af te zetten tegen die van een nulscenario dat zonder de steun zou plaatsvinden, en wel als volgt:

a) 

indien het nulscenario erin bestaat een minder milieuvriendelijke investering uit te voeren die overeenkomt met de gangbare zakelijke praktijk in de betrokken sector of voor de betrokken activiteit, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de kosten van de minder milieuvriendelijke investering;

b) 

indien het nulscenario erin bestaat dezelfde investering op een later tijdstip uit te voeren, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de netto contante waarde van de kosten van de latere investering, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;

c) 

indien het nulscenario erin bestaat de bestaande installaties en uitrusting in bedrijf te houden, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de netto contante waarde van de investeringen in het onderhoud, de reparatie en de modernisering van de bestaande installaties en uitrusting, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;

d) 

in het geval van uitrusting die onder leasingovereenkomsten valt, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil in netto contante waarde tussen de leasing van de uitrusting waarvoor staatssteun wordt verleend en de leasing van de minder milieuvriendelijke uitrusting die zonder de steun zou worden geleased; de leasingkosten omvatten geen kosten met betrekking tot de exploitatie van de uitrusting of installatie (brandstofkosten, verzekering, onderhoud, andere verbruiksgoederen), ongeacht of deze deel uitmaken van het leasingcontract.

In alle in de eerste alinea, punten a) tot en met d) genoemde situaties komt het nulscenario overeen met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan reeds van kracht zijnde Unienormen. Het nulscenario is geloofwaardig in het licht van wettelijke vereisten, marktvoorwaarden en prikkels gegenereerd door het EU ETS-systeem.

Indien de investering waarvoor staatssteun wordt verleend, bestaat in de installatie van een uitbreidingscomponent van een reeds bestaande faciliteit waarvoor geen minder milieuvriendelijke investering in een nulscenario bestaat, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.

Indien de investering waarvoor staatssteun wordt verleend, bestaat in de aanleg van specifieke infrastructuur als bedoeld in artikel 2, punt 130, laatste zin, voor waterstof in de zin van lid 1 ter, afvalwarmte of CO2 die noodzakelijk is om de in de leden 2 en 2 bis bedoelde verhoging van het niveau van milieubescherming mogelijk te maken, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten. Kosten voor het bouwen of upgraden van opslagvoorzieningen, met uitzondering van opslagvoorzieningen voor hernieuwbare waterstof en waterstof die onder lid 1 ter, tweede alinea, vallen, komen niet in aanmerking.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

5.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten. Indien de investering, met uitzondering van investeringen die berusten op het gebruik van biomassa, resulteert in een vermindering met 100 % van de directe broeikasgasemissies, kan de steunintensiteit tot 50 % bedragen.
6.  
In het geval van investeringen met betrekking tot CCS en/of CCU bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.

▼B

7.  
De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen.
8.  
De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

▼M6

9.  

De steunintensiteit kan tot 100 % van de investeringskosten bedragen indien steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde steun per te leveren eenheid milieubescherming.

10.  
Als alternatief voor de leden 4 tot en met 9 is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme.
11.  
In afwijking van lid 4, eerste alinea, punten a) tot en met d), en de leden 9 en 10 kunnen de in aanmerking komende kosten worden bepaald zonder dat het nulscenario wordt vastgesteld en zonder dat er een concurrerende biedprocedure is. In dat geval zijn de in aanmerking komende kosten de investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, en worden de in de leden 5 tot en met8 vastgestelde toepasselijke steunintensiteiten en verhogingen met 50 % verlaagd.

▼M6

Artikel 36 bis

Investeringssteun voor oplaad- of tankinfrastructuur

1.  
Investeringssteun voor oplaad- of tankinfrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Dit artikel betreft uitsluitend steun toegekend voor oplaad- of tankinfrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van elektriciteit of waterstof voorziet. Voor gesteunde tankinfrastructuur voor waterstof krijgt de lidstaat van de begunstigde de toezegging dat de tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren. Dit artikel geldt niet voor steun ten behoeve van investeringen met betrekking tot oplaad- en tankinfrastructuur in havens.
3.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor de bouw, installatie, upgrade of uitbreiding van oplaad- of tankinfrastructuur. Die kosten kunnen de kosten omvatten voor de oplaad- of tankinfrastructuur zelf en daarmee verband houdende technische uitrusting, de installatie of verbetering van elektrische of andere onderdelen, met inbegrip van elektriciteitskabels en transformatoren die nodig zijn voor de aansluiting van de oplaad- of tankinfrastructuur op het net of op een lokale productie- of opslageenheid voor elektriciteit of waterstof, evenals civieltechnische werken, terrein- of wegaanpassingen, installatiekosten en kosten voor het verkrijgen van de nodige vergunningen.

De in aanmerking komende kosten kunnen ook de investeringskosten van on-site productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof omvatten alsook de investeringskosten van opslageenheden voor de opslag van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof. De nominale productiecapaciteit van de on-site installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof is niet groter dan het maximale nominale uitgangsvermogen of de tankcapaciteit van de oplaad- of tankinfrastructuur waarop zij is aangesloten.

4.  

Steun op grond van dit artikel wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde steun per oplaad- of tankpunt.

5.  
Indien de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die voldoet aan de voorwaarden van lid 4, kan de steunintensiteit oplopen tot 100 % van de in aanmerking komende kosten.
6.  
In afwijking van lid 4 kan steun zonder een concurrerende biedprocedure worden verleend wanneer de steun is gebaseerd op een steunregeling. In dit geval bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 20 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd met 20 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en 30 procentpunten voor kleine ondernemingen. De steunintensiteit kan ook worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de steun van toepassing is, of met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag zijn aangewezen op een goedgekeurde regionale-steunkaart die op het tijdstip van de verschaffing van de steun van toepassing is.
7.  
De steun die aan één van de ondernemingen wordt toegekend, bedraagt niet meer dan 40 % van het totale budget van de betrokken regeling.
8.  
Indien de oplaad- of tankinfrastructuur open staat voor toegang door andere gebruikers dan de begunstigde of begunstigden van de steun, wordt steun alleen toegekend voor de bouw, installatie, upgrade of uitbreiding van oplaad- of tankinfrastructuur die voor het publiek toegankelijk is en gebruikers niet-discriminerende toegang biedt, onder meer wat betreft tarieven, authenticatie- en betaalmethoden en andere gebruiksvoorwaarden. De vergoedingen die gebruikers niet zijnde de begunstigde of begunstigden van de steun worden berekend voor het gebruik van de oplaad- of tankinfrastructuur, stemmen overeen met marktprijzen.
9.  
Exploitanten van oplaad- of tankinfrastructuur die op hun infrastructuur contractuele betalingen aanbieden of mogelijk maken, mogen niet discrimineren tussen aanbieders van mobiliteitsdiensten, bijvoorbeeld door preferentiële toegangsvoorwaarden toe te passen of door prijsdifferentiatie zonder objectieve rechtvaardiging.
10.  
De noodzaak van steun voor investeringen in oplaad- of tankinfrastructuur van dezelfde categorie als die welke moet worden gesteund (bijvoorbeeld voor oplaadinfrastructuur: normaal of hoog vermogen) wordt vastgesteld door middel van een voorafgaande openbare raadpleging of een onafhankelijke marktstudie, die niet ouder is dan één jaar op het moment van de inwerkingtreding van de steunmaatregel. Met name moet worden vastgesteld dat een dergelijke investering waarschijnlijk niet binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de steunmaatregel op commerciële voorwaarden zal plaatsvinden.

De in de eerste alinea vastgestelde verplichting om een voorafgaande openbare raadpleging of een onafhankelijke marktstudie uit te voeren, geldt niet voor steun voor de bouw, installatie, upgrade of uitbreiding van oplaad- of tankinfrastructuur die niet voor het publiek toegankelijk is.

11.  
In afwijking van lid 10 wordt de noodzaak van steun voor oplaad- of tankinfrastructuur voor wegvoertuigen aangenomen indien uitsluitend door elektriciteit aangedreven vervoermiddelen (voor oplaadinfrastructuur) of vervoermiddelen die ten minste gedeeltelijk door waterstof worden aangedreven (voor tankinfrastructuur) telkens minder dan 3 % uitmaken van het totale aantal vervoermiddelen van dezelfde categorie die in de desbetreffende lidstaat zijn geregistreerd. Voor de toepassing van dit lid worden personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen geacht deel uit te maken van dezelfde categorie vervoermiddelen.
12.  
Concessies of andere vormen van toewijzing aan een derde om de gesteunde oplaad- of tankinfrastructuur te exploiteren, worden toegewezen op concurrerende, transparante en niet-discriminerende basis, met inachtneming van de geldende aanbestedingsregels.
13.  
Indien steun wordt verleend voor de uitrol van nieuwe oplaadinfrastructuur waarmee elektriciteit met een uitgangsvermogen tot 22 kW kan worden overgedragen, moet de infrastructuur in staat zijn om slimme oplaadfuncties te ondersteunen.

▼M6

Artikel 36 ter

Investeringssteun voor de aanschaf van schone of emissievrije vervoermiddelen en voor de retrofitting van vervoermiddelen

1.  
Investeringssteun voor de aanschaf van schone of emissievrije vervoermiddelen voor het wegvervoer, het spoorvervoer, het vervoer over de binnenwateren en het zeevervoer en voor de retrofitting van andere vervoermiddelen dan vliegtuigen waardoor deze als schone of emissievrije vervoermiddelen kwalificeren, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Steun wordt toegekend voor de aanschaf of leasing voor een periode van ten minste twaalf maanden van schone vervoermiddelen die ten minste gedeeltelijk door elektriciteit of waterstof worden aangedreven, of van emissievrije vervoermiddelen, en voor de retrofitting van vervoermiddelen waardoor deze als schone of emissievrije vervoermiddelen kunnen kwalificeren.
3.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

voor investeringen die bestaan in de aanschaf van schone of emissievrije vervoermiddelen: de extra kosten van de aanschaf van het schone of emissievrije vervoermiddel. Deze worden berekend als het verschil tussen de investeringskosten voor de aanschaf van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de investeringskosten voor de aanschaf van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan reeds van kracht zijnde toepasselijke Unienormen voldoet en dat zonder de steun zou zijn aangeschaft;

b) 

voor investeringen die bestaan in de leasing van schone of emissievrije vervoermiddelen: de extra kosten van de leasing van het schone of emissievrije vervoermiddel. Deze worden berekend als het verschil tussen de netto contante waarde van de leasing van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de netto contante waarde van de leasing van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan reeds van kracht zijnde toepasselijke Unienormen voldoet en dat zonder de steun zou zijn geleased. Om de in aanmerking komende kosten te bepalen, worden de exploitatiekosten van het vervoermiddel, daaronder begrepen energiekosten, verzekeringskosten en onderhoudskosten, niet in aanmerking genomen, ongeacht of deze deel uitmaken van het leasingcontract;

c) 

voor investeringen die bestaan in de retrofitting van vervoermiddelen, waardoor deze als schone of emissievrije vervoermiddelen kunnen kwalificeren: de kosten van de investering in de retrofitting.

4.  

Steun op grond van dit artikel wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde steun per schoon of emissievrij vervoermiddel.

5.  

Indien de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die voldoet aan de voorwaarden van lid 4, bedraagt de steunintensiteit ten hoogste:

a) 

100 % van de in aanmerking komende kosten voor de aanschaf of de leasing van emissievrije vervoermiddelen of de retrofitting van vervoermiddelen waardoor deze als emissievrije vervoermiddelen kunnen kwalificeren;

b) 

80 % van de in aanmerking komende kosten voor de aanschaf of de leasing van schone vervoermiddelen of de retrofitting van vervoermiddelen waardoor deze als schone vervoermiddelen kunnen kwalificeren.

6.  
In afwijking van lid 4 kan steun worden verleend zonder een concurrerende biedprocedure wanneer de steun is gebaseerd op een steunregeling.

In die gevallen bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 20 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd met 10 procentpunten voor emissievrije voertuigen, en met 20 procentpunten voor middelgrote ondernemingen of met 30 procentpunten voor kleine ondernemingen.

7.  
In afwijking van lid 4 kan steun ook zonder een concurrerende biedprocedure worden verleend wanneer hij wordt toegekend aan ondernemingen waaraan een openbaredienstcontract is gegund voor het verrichten van openbaar personenvervoer over de weg, per spoor of over het water na een open, transparante en niet-discriminerende openbare aanbesteding, uitsluitend met betrekking tot de aankoop van schone of emissievrije vervoermiddelen die worden gebruikt voor het verrichten van openbaar personenvervoer die onder het openbaredienstcontract vallen.

In dit geval bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd voor emissievrije voertuigen.

▼M6

Artikel 38

Investeringssteun voor andere energie-efficiëntiemaatregelen dan in gebouwen

1.  
Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt de energie-efficiëntie, uitgezonderd van gebouwen, te verbeteren, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn. Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend voor investeringen om te voldoen aan reeds vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde Unienormen, mits de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm is uitgevoerd en voltooid.

▼M6

2 bis.  
Dit artikel is niet van toepassing op steun ten behoeve van warmtekrachtkoppeling en steun voor stadsverwarming en/of stadskoeling.
2 ter.  
Steun voor de installatie van energie-uitrusting op fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas, is op grond van dit artikel niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

▼M6

3.  

De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Zij worden vastgesteld door de investeringskosten te vergelijken met die van het nulscenario dat zich zonder de steun zou voordoen, en wel als volgt:

a) 

indien het nulscenario erin bestaat een minder energie-efficiënte investering uit te voeren die overeenkomt met de gangbare zakelijke praktijk in de betrokken sector of voor de betrokken activiteit, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de kosten van de minder energie-efficiënte investering;

b) 

indien het nulscenario erin bestaat dezelfde investering op een later tijdstip uit te voeren, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de netto contante waarde van de kosten van de latere investering, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;

c) 

indien het nulscenario erin bestaat de bestaande installaties en uitrusting in bedrijf te houden, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil tussen de kosten van de investering waarvoor staatssteun wordt verleend en de netto contante waarde van de investering in het onderhoud, de reparatie en de modernisering van de bestaande installaties en uitrusting, gedisconteerd naar het tijdstip dat de gesteunde investering zou worden verricht;

d) 

in het geval van uitrusting die onder leasingovereenkomsten valt, bestaan de in aanmerking komende kosten uit het verschil in netto contante waarde tussen de leasing van de uitrusting waarvoor staatssteun wordt verleend en de leasing van de minder energie-efficiënte uitrusting die zonder de steun zou worden geleased; de leasingkosten omvatten geen kosten met betrekking tot de exploitatie van de uitrusting of installatie (brandstofkosten, verzekering, onderhoud, andere verbruiksgoederen), ongeacht of deze deel uitmaken van het leasingcontract.

In alle in de eerste alinea genoemde situaties komt het nulscenario overeen met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan reeds van kracht zijnde Unienormen. Het nulscenario is geloofwaardig in het licht van wettelijke vereisten, marktvoorwaarden en prikkels gegenereerd door het EU ETS-systeem.

Indien de investering bestaat in een duidelijk te identificeren investering met uitsluitend als doel het verbeteren van de energie-efficiëntie waarvoor er geen minder energie-efficiënte investering in een nulscenario is, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

▼M6 —————

▼B

4.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.
5.  
De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.
6.  
De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

▼M6

7.  

De steunintensiteit kan tot 100 % van de totale investeringskosten bedragen indien steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun in verhouding tot de bijdrage van het project aan de milieudoelstellingen van de maatregel, bijvoorbeeld de gevraagde steun per eenheid bespaarde of per eenheid geproduceerde energie. Deze criteria tellen voor ten minste 70 % mee in de weging van alle selectiecriteria.

▼M6

8.  
In afwijking van lid 3, punten a) tot en met d), en lid 7, kunnen de in aanmerking komende kosten worden bepaald zonder dat het nulscenario wordt vastgesteld en zonder dat er een concurrerende biedprocedure is. In dat geval zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiënte en worden de in de leden 4, 5 en 6 vastgestelde toepasselijke steunintensiteiten en verhogingen met 50 % verlaagd.

Artikel 38 bis

Investeringssteun voor energie-efficiëntiemaatregelen in gebouwen

1.  
Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt energie-efficiëntie in gebouwen te behalen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn.
3.  
Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn. Wanneer de relevante Unienormen minimumnormen inzake energieprestaties zijn, moet de steun worden verleend voordat de normen voor de betrokken onderneming bindend worden. In dat geval moet de lidstaat ervoor zorgen dat de begunstigden een nauwkeurig renovatieplan en -tijdschema indienen waaruit blijkt dat de gesteunde renovatie ten minste volstaat om de naleving van de minimumnormen inzake energieprestaties te garanderen. Wanneer de relevante Unienormen afwijken van de minimumnormen inzake energieprestaties, moet de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de Unienorm zijn uitgevoerd en voltooid.
4.  
Dit artikel is niet van toepassing op steun ten behoeve van warmtekrachtkoppeling en steun voor stadsverwarming en/of stadskoeling.
5.  
De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie in het gebouw, komen niet in aanmerking.
6.  
De steun moet leiden tot een verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie, van ten minste: i) 20 % ten opzichte van de situatie vóór de investering in het geval van renovatie van bestaande gebouwen, of ii) 10 % ten opzichte van de situatie vóór de investering in het geval van renovatiemaatregelen met betrekking tot de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU en deze gerichte renovatiemaatregelen niet meer dan 30 % vertegenwoordigen van het deel van het budget van de regeling dat bestemd is voor energie-efficiëntiemaatregelen, of iii) 10 % ten opzichte van de drempel die is vastgesteld voor de vereisten van bijna-energieneutrale gebouwen in nationale maatregelen ter omzetting van Richtlijn 2010/31/EU in het geval van nieuwe gebouwen. De initiële vraag naar primaire energie en de geraamde verbetering worden vastgesteld aan de hand van een energieprestatiecertificaat zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2010/31/EU.
7.  

De steun ten behoeve van de verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw kan worden gecombineerd met steun voor een of meer van de volgende maatregelen:

a) 

de installatie van geïntegreerde on-site installaties voor hernieuwbare energie waarmee elektriciteit, warmte of koude wordt geproduceerd, met inbegrip van maar niet beperkt tot fotovoltaïsche panelen en warmtepompen;

b) 

de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd. De uitrusting voor opslag haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie;

c) 

de aansluiting op een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of -koeling en bijbehorende uitrusting;

d) 

de aanleg en installatie van oplaadinfrastructuur voor gebruik door de gebruikers van het gebouw, en daarbij behorende infrastructuur, zoals leidingen, indien de parkeervoorzieningen ofwel inpandig zijn of fysiek aan het gebouw grenzen;

e) 

de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te vergroten, daaronder begrepen passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, doch met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;

f) 

investeringen in groendaken en uitrusting voor het opvangen en gebruiken van regenwater.

Ingeval die in de punten a) tot en met f) genoemde werkzaamheden worden gecombineerd, vormen de volledige investeringskosten van de verschillende installaties en uitrusting de in aanmerking komende kosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie- of milieuprestaties komen niet in aanmerking.

8.  
De steun kan worden toegekend aan de eigenaar of eigenaren van het gebouw of aan de huurder of huurders, afhankelijk van wie de opdracht geeft voor de energie-efficiëntiemaatregelen.
9.  
Steun kan ook worden toegekend om de energie-efficiëntie van de verwarmings- of koelingsuitrusting in het gebouw te verbeteren.
10.  
Steun voor de installatie van met fossiele brandstoffen gestookte energie-uitrusting, met inbegrip van aardgas, is op grond van dit artikel niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
11.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.
12.  
In afwijking van lid 11 bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 25 % indien de investering bestaat in de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw in de zin van artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU.
13.  
In afwijking van de leden 11 en 12 mag de steunintensiteit, indien steun voor investeringen in gebouwen om te voldoen aan minimumnormen inzake energieprestaties die als Unienormen kwalificeren minder dan 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de Unienormen wordt verleend, niet meer bedragen dan 15 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de investering bestaat in de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU, en niet meer dan 20 % in alle andere gevallen.
14.  
De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.
15.  
De steunintensiteit kan met 15 procentpunten worden verhoogd voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voldoen.
16.  
De steunintensiteit kan met 15 procentpunten worden verhoogd voor steun ten behoeve van de verbetering van de energie-efficiëntie van bestaande gebouwen indien de steun leidt tot een verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw, gemeten in primaire energie, van ten minste 40 % ten opzichte van de situatie vóór de investering. Deze verhoging van de steunintensiteit geldt niet indien de investering de energieprestaties van het gebouw niet verder verbetert dan het niveau dat wordt voorgeschreven door minimumnormen inzake energieprestaties die als Unienormen kwalificeren en binnen 18 maanden vanaf het tijdstip waarop de investering is uitgevoerd en voltooid, van kracht worden.

Artikel 38 ter

Steun ter bevordering van energieprestatiecontracten

1.  
Steun ter bevordering van energieprestatiecontracten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend ter bevordering van energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU.
3.  
Kmo’s of kleine midcaps die maatregelen ter verbetering van de energieprestaties aanbieden en de eindbegunstigden van de steun zijn, komen in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.
4.  
De steun heeft de vorm van een niet-achtergestelde lening of garantie voor de aanbieder van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of kan een financieel product zijn voor het financieren van de aanbieder (bv. factoring of forfaiting).
5.  
De looptijd van de lening of garantie aan de aanbieder van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie is maximaal 10 jaar.
6.  
Indien de steun in de vorm van een niet-achtergestelde lening wordt toegekend, bedraagt de mede-investering door commerciële verstrekkers van schuldfinanciering niet minder dan 30 % van de waarde van de onderliggende portefeuille van energieprestatiecontracten, en is de terugbetaling door de aanbieder van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie ten minste gelijk aan het nominale bedrag van de lening.
7.  
Indien de steun in de vorm van een garantie wordt toegekend, bedraagt de garantie niet meer dan 80 % van de hoofdsom van de onderliggende lening en worden verliezen naar evenredigheid en onder dezelfde voorwaarden gedragen door de kredietinstelling en de staat. Het gegarandeerde neemt proportioneel af, op zodanige wijze dat de garantie nooit meer dan 80 % van de uitstaande lening dekt.
8.  
Het nominale bedrag van de totale uitstaande financiering die per begunstigde wordt verstrekt, bedraagt maximaal 30 miljoen EUR.

▼M4

Artikel 39

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten

▼B

1.  
Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

2.  
Voor steun op grond van dit artikel komen investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen in aanmerking.
2 bis.  

De steun ten behoeve van de verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw kan worden gecombineerd met steun voor een of meer van de volgende maatregelen:

a) 

de installatie van geïntegreerde on-site installaties voor hernieuwbare energie waarmee elektriciteit, warmte of koude wordt geproduceerd, met inbegrip van maar niet beperkt tot fotovoltaïsche panelen en warmtepompen;

b) 

de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd. De uitrusting voor opslag haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie;

c) 

investeringen in de aansluiting op een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of -koeling en bijbehorende uitrusting;

d) 

de aanleg en installatie van oplaadinfrastructuur voor gebruik door de gebruikers van het gebouw, en daarbij behorende infrastructuur, zoals leidingen, indien de parkeerplaatsen ofwel inpandig zijn of fysiek aan het gebouw grenzen;

e) 

de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te vergroten. Bij in aanmerking komende investeringen kan het onder meer gaan om maatregelen die beperkt zijn tot passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van de breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, doch met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;

f) 

investeringen in groendaken en uitrusting voor het opvangen en gebruiken van regenwater.

3.  
De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het energie-efficiëntieproject, behalve voor de in lid 2 bis bedoelde gebouwen, waarvoor de in aanmerking komende kosten de totale kosten van het energie-efficiëntieproject zijn, alsmede de investeringskosten van de verschillende onderdelen van de in lid 2 bis vermelde uitrusting.

▼M4

4.  
De steun wordt toegekend in de vorm van een dotatie, eigen vermogen, een garantie of een lening aan een energie-efficiëntiefonds of een andere financiële intermediair, die deze zo veel mogelijk doorgeeft aan de eindbegunstigden, namelijk de eigenaren of huurders van het gebouw, in de vorm van hogere financieringsvolumes, lagere zekerheidsvereisten, lagere garantiepremies of lagere rentetarieven.
5.  
►M6  Het energie-efficiëntiefonds of een andere financiële intermediair kent leningen of garanties toe aan de in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten. De nominale waarde van de lening of het gegarandeerde bedrag bedraagt maximaal 25 miljoen EUR per eindbegunstigde en per project, behalve in het geval van de in lid 2 bis bedoelde gecombineerde investeringen, waarvoor het bedrag maximaal 30 miljoen EUR is. ◄ De garantie beloopt niet meer dan 80 % van de onderliggende lening.

▼B

6.  
De terugbetaling door de eigenaren van gebouwen aan het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair gebeurt ten minste tegen de nominale waarde van de lening.

▼M6

7.  
De energie-efficiëntiesteun dient als hefboom voor bijkomende investeringen van onafhankelijke particuliere investeerders zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 72, zodat daarmee in totaal ten minste 30 % wordt bereikt van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt. Wanneer de steun wordt verschaft door een energie-efficiëntiefonds, kan de hefboom van deze particuliere investering worden ingezet op het niveau van het energie-efficiëntiefonds en/of op het niveau van de energie-efficiëntieprojecten, zodat daarmee een bedrag wordt bereikt van in totaal ten minste 30 % van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt.

▼B

8.  

Lidstaten kunnen voor het verstrekken van energie-efficiëntiesteun energie-efficiëntiefondsen opzetten en/of een beroep doen op financiële intermediairs. Daarbij moet dan aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a) 

managers van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie op grond van de plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;

b) 

de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;

c) 

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

d) 

in het geval van garanties wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die de verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

e) 

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;

▼M6

f) 

het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht en de lidstaat ziet erop toe dat een boekenonderzoek plaatsvindt om zich ervan te vergewissen dat de uitvoering van de steunmaatregel ten behoeve van energie-efficiëntie volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.

▼B

9.  

Financiële intermediairs, met inbegrip van energie-efficiëntiefondsen, worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de financiële intermediair en, in voorkomend geval, de managers van het energie-efficiëntiefonds voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) 

zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

b) 

hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

c) 

zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

d) 

zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in energie-efficiëntieprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de energie-efficiëntie worden aangetoond;

e) 

voor de in het energie-efficiëntiefonds geïnvesteerde of de aan de financiële intermediair verschafte publieke middelen is een heldere en realistische exitstrategie voorhanden, die de mogelijkheid biedt om energie-efficiëntieprojecten door de markt te laten te financieren wanneer deze daarvoor klaar is.

▼M6

10.  
Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn.

▼M6

11.  
Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn. Wanneer de relevante Unienormen minimumnormen inzake energieprestaties zijn, moet de steun worden verleend voordat de normen voor de betrokken onderneming bindend worden. In dat geval moet de lidstaat ervoor zorgen dat de begunstigden een nauwkeurig renovatieplan en -tijdschema indienen waaruit blijkt dat de gesteunde renovatie ten minste volstaat om de naleving van de minimumnormen inzake energieprestaties te garanderen. Wanneer de relevante Unienormen afwijken van de minimumnormen inzake energieprestaties, moet de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm zijn uitgevoerd en voltooid.
12.  
Steun kan ook worden toegekend om de energie-efficiëntie van de verwarmings- of koelingsuitrusting in het gebouw te verbeteren.
13.  
Steun voor de installatie van met fossiele brandstoffen gestookte energie-uitrusting, met inbegrip van aardgas, is op grond van dit artikel niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
14.  
De lidstaat kan de uitvoering van de steunmaatregel aan een met het beheer belaste entiteit toewijzen.

▼M6

Artikel 41

Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

1.  
Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, met uitzondering van uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

1 bis.  
Investeringssteun voor projecten voor elektriciteitsopslag op grond van dit artikel is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover deze wordt toegekend aan gecombineerde projecten voor hernieuwbare energie en opslag (achter de meter), waarbij beide elementen deel uitmaken van één investering of waarbij de opslag gekoppeld wordt aan een bestaande installatie voor de opwekking van hernieuwbare energie. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie. Bij verificatie van de naleving van de in artikel 4 genoemde drempelwaarden worden alle investeringscomponenten (opwekking en opslag) als één geïntegreerd project beschouwd. Dezelfde regels zijn van toepassing op thermische opslag die rechtstreeks is aangesloten op een installatie voor de productie van hernieuwbare energie.

▼M6

2.  
Investeringssteun voor de productie en opslag van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde brandstoffen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en die worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn genoemde grondstoffen. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn brandstofinhoud uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstoffen. Bij verificatie van de naleving van de in artikel 4 van deze verordening genoemde drempelwaarden worden alle investeringscomponenten (productie en opslag) als één geïntegreerd project beschouwd.
3.  
Investeringssteun voor de productie van waterstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld wat betreft installaties die uitsluitend hernieuwbare waterstof produceren. Voor projecten met hernieuwbare waterstof die bestaan uit een elektrolyse-installatie en een of meer productie-eenheden voor hernieuwbare energie achter één netaansluitpunt, bedraagt het vermogen van de elektrolyse-installatie niet meer dan het gecombineerde vermogen van de productie-eenheden voor hernieuwbare energie. De investeringssteun kan gaan naar specifieke infrastructuur voor de transmissie of distributie van hernieuwbare waterstof, maar ook naar opslagvoorzieningen voor hernieuwbare waterstof.
4.  
Investeringssteun voor hoogrenderende wkk-eenheden is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover deze totale besparingen van primaire energie oplevert ten opzichte van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit zoals bepaald door Richtlijn 2012/27/EU of latere wetgeving die deze handeling geheel of ten dele vervangt. Steun voor investeringen in projecten voor elektriciteits- en warmteopslag die rechtstreeks verbonden zijn met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen is onder de in lid 1 bis van dit artikel vastgestelde voorwaarden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

▼M6

4 bis.  
Investeringssteun voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover deze niet bestemd is voor wkk-installaties op fossiele brandstof, met uitzondering van aardgas indien inachtneming van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 is gegarandeerd overeenkomstig afdeling 4.30 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie ( 62 ).

▼M6

5.  
De investeringssteun wordt uitsluitend voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen verleend. Het steunbedrag staat los van de output.
6.  
De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten.
7.  

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a) 

45 % van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in de productie van hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van warmtepompen die voldoen aan bijlage VII bij Richtlijn 2018/2001, hernieuwbare waterstof en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling op basis van hernieuwbare energiebronnen;

b) 

30 % van de in aanmerking komende kosten voor elke andere onder dit artikel vallende investering.

▼B

8.  
De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

▼M6 —————

▼M6

10.  

De steunintensiteit kan tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen indien steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen of contingentering) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun per eenheid energiecapaciteit uit hernieuwbare bronnen of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

▼B

Artikel 42

Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

▼M6

1.  
Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

Steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die naast de in artikel 2, punt 38, vastgestelde voorwaarden elk van de volgende voorwaarden vervult:

a) 

de steunverlening is gebaseerd op objectieve, heldere, transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen en selectiecriteria, die vooraf worden vastgesteld en ten minste zes weken vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden bekendgemaakt, om daadwerkelijke mededinging mogelijk te maken;

b) 

tijdens de uitvoering van een regeling, in het geval van een biedprocedure waarbij alle bieders steun ontvangen, wordt de vormgeving van deze procedure gecorrigeerd om in de daaropvolgende biedprocedures een daadwerkelijke mededinging te herstellen, bijvoorbeeld door het budget of het volume te verlagen;

c) 

aanpassingen achteraf van de uitkomst van de biedprocedure (zoals aansluitende onderhandelingen over de uitkomsten van de biedingen of contingentering) zijn uitgesloten;

d) 

ten minste 70 % van de totale selectiecriteria die worden gehanteerd voor de rangschikking van biedingen en, uiteindelijk, voor de toewijzing van de steun in het kader van de concurrerende biedprocedure, wordt vastgesteld als steun per eenheid elektriciteitsproductie of capaciteit uit hernieuwbare bronnen.

De biedprocedure staat op niet-discriminerende basis open voor alle producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

3.  

De biedprocedure kan tot specifieke technologieën worden beperkt wanneer:

a) 

een maatregel specifiek bedoeld is om demonstratieprojecten te ondersteunen;

b) 

een maatregel niet alleen bedoeld is voor decarbonisatie, maar ook om te werken aan luchtkwaliteit of andere vormen van verontreiniging;

c) 

een lidstaat redenen aanvoert om te verwachten dat in aanmerking komende bedrijfstakken of innovatieve technologieën het potentieel hebben om op langere termijn een belangrijke en kosteneffectieve bijdrage te leveren aan de bescherming van het milieu en ingrijpende decarbonisatie (deep decarbonisation);

d) 

een maatregel vereist is om diversificatie te bereiken die noodzakelijk is om problemen met netwerkstabiliteit niet te verergeren;

e) 

een selectievere benadering tot lagere kosten zou moeten leiden om milieubescherming te verwezenlijken (bv. via verlaagde kosten voor systeemintegratie als gevolg van diversificatie, ook tussen hernieuwbare energiebronnen, die ook vraagrespons en/of opslag zou kunnen omvatten), en/of geringere verstoringen van de mededinging zou opleveren.

Lidstaten voeren een nadere beoordeling uit van de toepasselijkheid van die voorwaarden en doen de Commissie daarvan verslag overeenkomstig de in artikel 11, lid 1, punt a), beschreven concrete voorwaarden.

4.  
Wanneer de biedprocedure beperkt is tot een of meer innovatieve technologieën, mag de aan deze technologieën verleende steun niet meer bedragen dan 5 % van het totale geplande nieuwe elektrische vermogen uit hernieuwbare energiebronnen per jaar.
5.  
Steun wordt toegekend als opslag bovenop de marktprijs — of in de vorm van een contract ter verrekening van verschillen — waartegen de producenten hun elektriciteit rechtstreeks op de markt afzetten.
6.  
Begunstigden van steun verkopen hun elektriciteit rechtstreeks op de markt en zijn aan standaardbalanceringstaken onderworpen. Begunstigden mogen hun balanceringstaken uitbesteden aan andere, namens hen optredende ondernemingen, zoals aggregatoren. Voorts wordt geen steun uitgekeerd voor perioden waarin de prijzen negatief zijn. Voor alle duidelijkheid, dit geldt vanaf het tijdstip dat prijzen negatief worden.
7.  
Kleinschalige installaties voor hernieuwbare elektriciteit kunnen steun krijgen in de vorm van directe prijssteun die de volledige exploitatiekosten dekt en kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om de geproduceerde elektriciteit op de markt te verkopen, in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/2001. Installaties worden voor de toepassing van dit lid als kleinschalig beschouwd indien het vermogen ervan lager is dan de toepasselijke drempel overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), of artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) 2019/943.

▼M6 —————

▼M6

11.  
Steun wordt alleen gedurende de looptijd van het project toegekend.

Artikel 43

Exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en van hernieuwbare waterstof in kleine projecten en hernieuwbare-energiegemeenschappen

1.  
Exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en van hernieuwbare waterstof in kleine projecten en hernieuwbare-energiegemeenschappen, met uitzondering van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kleine projecten verstaan:

i) 

voor elektriciteitsproductie of -opslag: projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 1 MW;

ii) 

voor elektriciteitsverbruik: projecten met een maximale vraag van 1 MW;

iii) 

voor technologie voor warmteproductie en gasproductie — projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 1 MW of het equivalent daarvan;

iv) 

voor de productie van hernieuwbare waterstof — projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 3 MW of het equivalent daarvan;

v) 

voor de productie van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof — projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 50 000  ton/jaar of het equivalent daarvan;

vi) 

voor projecten die volledig in handen zijn van een kmo en voor demonstratieprojecten — projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 6 MW of het equivalent daarvan;

vii) 

voor alleen windenergieprojecten die volledig in handen zijn van een micro- of kleine onderneming — projecten met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 18 MW of het equivalent daarvan;

▼M6

2 bis.  
Steun ten behoeve van hernieuwbare-energiegemeenschappen is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor projecten met een geïnstalleerd vermogen of een maximale vraag van 6 MW of minder uit alle hernieuwbare bronnen behalve windenergie, waarvoor steun wordt toegekend voor installaties met een geïnstalleerd vermogen van maximaal 18 MW.
2 ter.  
Exploitatiesteun voor de productie van waterstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld wat betreft installaties die uitsluitend hernieuwbare waterstof produceren.

▼M6

3.  
Exploitatiesteun voor de productie van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde brandstoffen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereducties van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en die worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn vermelde grondstoffen.

▼M6 —————

▼M6

5.  
De steun wordt beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om het gesteunde project of de gesteunde activiteit uit te voeren. Deze voorwaarde is vervuld indien de steun overeenkomt met de nettomeerkosten („financieringskloof”) die noodzakelijk zijn om de doelstelling van de steunmaatregel te bereiken, vergeleken met het nulscenario waarin er geen steun wordt toegekend. Een nadere beoordeling van de nettomeerkosten is niet vereist indien de steunbedragen worden bepaald via een concurrerende biedprocedure, omdat die procedure een betrouwbare schatting oplevert van het minimum aan steun dat potentiële begunstigden nodig hebben.
6.  
Steun wordt alleen gedurende de looptijd van het project toegekend.
7.  
Steun wordt toegekend als opslag bovenop de marktprijs of in de vorm van een contract ter verrekening van verschillen, waartegen de producenten hun elektriciteit rechtstreeks op de markt afzetten.

▼M6

8.  
Begunstigden van steun zijn aan standaardbalanceringstaken onderworpen. Begunstigden mogen hun balanceringstaken uitbesteden aan andere, namens hen optredende ondernemingen, zoals aggregatoren. Voorts wordt geen steun uitgekeerd voor perioden waarin de prijzen negatief zijn. Voor alle duidelijkheid, dit geldt vanaf het tijdstip dat prijzen negatief worden.
9.  
Kleinschalige installaties en demonstratieprojecten voor hernieuwbare elektriciteit kunnen steun krijgen in de vorm van directe prijssteun die de volledige exploitatiekosten dekt en kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om de geproduceerde elektriciteit op de markt te verkopen, in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/2001. Installaties worden voor de toepassing van dit lid als kleinschalig beschouwd indien het vermogen ervan lager is dan de toepasselijke drempel overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), of artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) 2019/943.

▼M6

Artikel 44

Steun in de vorm van belastingverlagingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG

1.  
Steunregelingen in de vorm van belastingverlagingen die aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad voldoen, zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De begunstigden van de belastingverlaging worden geselecteerd op basis van transparante en objectieve criteria.
3.  

De begunstigden van de belastingverlaging betalen ten minste het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau, met uitzondering van verlagingen:

a) 

verleend op grond van artikel 15, lid 1, punt a, van Richtlijn 2003/96/EG voor belastbare producten die onder fiscaal toezicht worden gebruikt bij proefprojecten voor de technologische ontwikkeling van milieuvriendelijkere producten of met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

b) 

verleend op grond van artikel 15, lid 1, punt b), eerste, tweede, vierde en vijfde streepje, van Richtlijn 2003/96/EG voor elektriciteit i) verkregen uit zon, wind, golven, getijden of aardwarmte, ii) van hydraulische oorsprong die wordt geproduceerd in hydro-elektrische installaties, iii) opgewekt uit methaan dat wordt uitgestoten door verlaten kolenmijnen, en iv) opgewekt uit brandstofcellen;

c) 

verleend op grond van artikel 15, lid 1, punt b), derde streepje, van Richtlijn 2003/96/EG voor elektriciteit die is opgewekt uit biomassa of uit producten die zijn verkregen uit biomassa, voor zover biomassa voldoet aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereducties van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen daarvan;

d) 

verleend op grond van artikel 15, lid 1, punt d), van Richtlijn 2003/96/EG voor elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling, op voorwaarde dat dit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU;

e) 

verleend op grond van artikel 15, lid 1, punt l), van Richtlijn 2003/96/EG, voor producten van GN-code 2705 die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden;

f) 

verleend op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG.

4.  
teunregelingen in de vorm van belastingverlagingen kunnen op een verlaging van het toepasselijke belastingtarief of op de betaling van een vast compensatiebedrag (belastingteruggaaf) zijn gebaseerd, of op een combinatie van deze beide mechanismen.
5.  
Belastingverlagingen verleend op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde brandstoffen voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereducties van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en die worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn vermelde grondstoffen.

▼M6

Artikel 44 bis

Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen of -heffingen

1.  
Steunregelingen in de vorm van kortingen op milieubelastingen of -heffingen zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Dit artikel is niet van toepassing op belasting- of heffingskortingen op energieproducten en elektriciteit, als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2003/96/EG.
2.  
Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen of -heffingen is alleen verenigbaar indien met de korting een hoger niveau van milieubescherming kan worden bereikt doordat ondernemingen die zonder de korting hun economische activiteiten niet zouden kunnen voortzetten, onder het toepassingsgebied van de milieubelasting of -heffing worden gebracht.
3.  
Alleen ondernemingen die zonder de korting hun economische activiteiten niet zouden kunnen voortzetten, komen voor steun in aanmerking. Voor de toepassing van dit artikel wordt dit geacht het geval te zijn voor ondernemingen waarvan de productiekosten zonder de korting aanzienlijk zouden stijgen als gevolg van de milieubelasting of -heffing en die deze stijging niet aan hun klanten kunnen doorberekenen. De stijging van de productiekosten wordt berekend als een percentage van de bruto toegevoegde waarde voor elke sector of categorie begunstigden.
4.  
De begunstigden worden geselecteerd op basis van transparante, niet-discriminerende en objectieve criteria. De steun wordt op dezelfde wijze toegekend aan alle in aanmerking komende ondernemingen die in dezelfde economische sector actief zijn en die zich, wat de doelstellingen van de steunmaatregel betreft, in dezelfde of in een vergelijkbare feitelijke situatie bevinden.
5.  
Het bruto-subsidie-equivalent van de steun bedraagt ten hoogste 80 % van het nominale belasting- of heffingstarief.
6.  
Steunregelingen in de vorm van belasting- of heffingskortingen kunnen op een verlaging van het toepasselijke belastingtarief of op de betaling van een vast compensatiebedrag (belastingteruggaaf) zijn gebaseerd, of op een combinatie van deze beide mechanismen.

▼M6

Artikel 45

Investeringssteun voor het herstel van milieuschade, de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen, de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie

1.  
Investeringssteun voor de sanering van milieuschade, de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen, de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

Steun op grond van dit artikel kan worden toegekend voor de volgende activiteiten:

a) 

het herstel van milieuschade, daaronder begrepen aantasting van de kwaliteit van de bodem, het oppervlakte- of grondwater, of het mariene milieu;

b) 

de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen die zijn aangetast;

c) 

de bescherming of het herstel van de biodiversiteit of van ecosystemen om bij te dragen aan het bereiken van de goede staat van ecosystemen of om ecosystemen die reeds in goede staat verkeren, te beschermen;

d) 

de uitvoering van nature-based solutions voor klimaatadaptatie en -mitigatie.

3.  
Dit artikel is niet van toepassing op steun tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen zoals aardbevingen, lawines, grondverschuivingen, overstromingen, tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak.
4.  
Dit artikel is ook niet van toepassing op steun voor sanering of rehabilitatie na de sluiting van energiecentrales en mijnbouw- of winningsactiviteiten.
5.  
Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 63 ) of andere toepasselijke regels van de Unie inzake aansprakelijkheid voor milieuschade geldt dat, indien de entiteit of onderneming die krachtens het toepasselijke recht in elke lidstaat voor de milieuschade aansprakelijk is, kan worden geïdentificeerd, die entiteit of onderneming de werkzaamheden financiert die noodzakelijk zijn om, overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, de aantasting en verontreiniging van het milieu te voorkomen en te corrigeren, en dat geen steun wordt toegekend voor de werkzaamheden die de entiteit of onderneming wettelijk verplicht zou zijn uit te voeren. De lidstaat neemt alle nodige maatregelen, met inbegrip van juridische stappen, om de aansprakelijke entiteit of onderneming die aan de basis van de milieuschade ligt te identificeren en om ervoor te zorgen dat zij de desbetreffende kosten draagt. Indien de entiteit of onderneming die krachtens het toepasselijke recht aansprakelijk is, niet kan worden geïdentificeerd of worden verplicht de kosten te dragen van de sanering in verband met de door haar veroorzaakte milieuschade, met name omdat de aansprakelijke onderneming rechtens niet meer bestaat en geen andere onderneming als haar economische opvolger kan worden beschouwd, of indien er onvoldoende financiële zekerheid is om de saneringskosten te dragen, kan steun worden toegekend ten behoeve van de sanerings- of rehabilitatiewerkzaamheden. Er wordt geen steun toegekend voor de uitvoering van compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad ( 64 ). Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend om de extra kosten te dekken die noodzakelijk zijn om de omvang of het ambitieniveau van die maatregelen uit te breiden tot buiten de wettelijke verplichtingen uit hoofde van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG.
6.  
Voor investeringen in het herstel van milieuschade of de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen zijn de in aanmerking komende kosten de kosten die bij de sanerings- of rehabilitatiewerkzaamheden worden gemaakt, verminderd met de waardestijging van het terrein of eigendom.
7.  
Taxaties van de waardestijging van het terrein of het eigendom als gevolg van de sanering of rehabilitatie worden door een onafhankelijke, gekwalificeerde deskundige uitgevoerd.
8.  
Voor investeringen in de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en in de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie zijn de in aanmerking komende kosten de totale kosten van de werkzaamheden die leiden tot de bijdrage aan de bescherming of het herstel van de biodiversiteit of tot de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie.
9.  

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a) 

100 % van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in de sanering van milieuschade of de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen;

b) 

70 % van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en in nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie.

10.  
De steunintensiteit voor investeringen in de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en in de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

Artikel 46

Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling

1.  
Investeringssteun voor de bouw, uitbreiding of upgrade van systemen voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling, met inbegrip van de bouw, uitbreiding of upgrade van installaties voor warmte- of koudeopwekking en/of thermische opslagoplossingen en/of het distributienet, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Steun wordt alleen toegekend voor de bouw, uitbreiding of upgrade van stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen die energie-efficiënt zijn of het zullen worden, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU. Indien het systeem als gevolg van de gesteunde werkzaamheden nog niet energie-efficiënt wordt, beginnen de verdere upgrades die nodig zijn om te voldoen aan de voorwaarden vervat in de definitie van energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling, voor installaties voor warmte- en/of koudeopwekking waarvoor steun wordt verleend, drie jaar na aanvang van de gesteunde werkzaamheden aan het distributienet.
3.  
Steun kan worden verleend voor energieopwekking op basis van hernieuwbare bronnen, met inbegrip van warmtepompen die voldoen aan bijlage VII bij Richtlijn (EU) 2018/2001, afvalwarmte of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, en voor oplossingen voor thermische opslag. Steun voor energieproductie uit afval kan zowel zijn gebaseerd op afval dat voldoet aan de definitie van hernieuwbare energiebron als op afval dat wordt gebruikt als brandstof voor installaties die voldoen aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Afval dat als brandstof wordt gebruikt, mag het beginsel van de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG niet omzeilen.
4.  
Steun wordt niet toegekend voor de bouw of upgrade van productiefaciliteiten op basis van fossiele brandstoffen, uitgezonderd voor aardgas. Steun voor de bouw of upgrade van aardgascentrales kan slechts worden toegekend indien inachtneming van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 is gegarandeerd, in overeenstemming met afdeling 4.30 van bijlage 1 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139.
5.  

Steun voor upgrades van opslag- en distributienetwerken voor de transmissie van op basis van fossiele brandstoffen geproduceerde warmte of koude kan alleen worden toegekend indien elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

a) 

het distributienetwerk is geschikt of wordt geschikt gemaakt voor de transmissie van warmte of koude die wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen en/of afvalwarmte;

b) 

de upgrade resulteert in een toegenomen productie van energie uit fossiele brandstoffen met uitzondering van aardgas. In het geval van een upgrade van de opslag of het distributienetwerk voor uit aardgas geproduceerde warmte of koeling, voor zover de upgrade leidt tot een toename van de energieopwekking uit aardgas, moeten die opwekkingsfaciliteiten voldoen aan de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050, in overeenstemming met afdeling 4.31 van bijlage 1 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139.

6.  
De in aanmerking komende kosten zijn de investeringskosten voor de bouw of upgrade van een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of stadskoeling.
7.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.
8.  
De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen die uitsluitend hernieuwbare energiebronnen, afvalwarmte, of een combinatie daarvan, daaronder begrepen hernieuwbare warmtekrachtkoppeling, gebruiken.
9.  
Als alternatief voor lid 7 kan de steunintensiteit oplopen tot 100 % van de financieringskloof. De steun wordt beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om het gesteunde project of de gesteunde activiteit uit te voeren. Deze voorwaarde is vervuld indien de steun overeenkomt met de financieringskloof zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 118. Een nadere beoordeling van de nettomeerkosten is niet vereist indien de steunbedragen worden bepaald via een concurrerende biedprocedure, omdat die procedure een betrouwbare schatting oplevert van het minimum aan steun dat potentiële begunstigden nodig hebben.

Artikel 47

Investeringssteun voor hulpbronnenefficiëntie en ter ondersteuning van de transitie naar een circulaire economie

1.  
Investeringssteun ten behoeve van hulpbronnenefficiëntie en een circulaire economie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De steun wordt toegekend voor de volgende soorten investeringen:

a) 

investeringen die de hulpbronnenefficiëntie verbeteren door een van deze beide of beide maatregelen:

i) 

een nettoreductie van de bij de productie van een gegeven hoeveelheid output verbruikte hulpbronnen, vergeleken met een reeds bestaand productieproces dat door de begunstigde wordt gebruikt of met in lid 7 vermelde alternatieve projecten of activiteiten. De verbruikte hulpbronnen omvatten alle verbruikte materiële hulpbronnen, met uitzondering van energie, en de reductie wordt bepaald door het verbruik vóór en na de uitvoering van de steunmaatregel te meten of te ramen, rekening houdende met aanpassingen voor externe omstandigheden die op het hulpbronnenverbruik van invloed kunnen zijn;

ii) 

de vervanging van primaire grondstoffen of brandstoffen door secundaire (hergebruikte, teruggewonnen of gerecyclede) grondstoffen of brandstoffen;

b) 

investeringen voor de preventie en beperking van afvalproductie, de voorbereiding voor hergebruik, decontaminatie en recycling van door de begunstigde gegenereerd afval of investeringen voor de voorbereiding voor hergebruik, decontaminatie en recycling van afval geproduceerd door derden dat anders niet zou worden benut, verwijderd of verwerkt met een verwerkingsmethode die lager in de prioritaire volgorde van de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalhiërarchie staat, of op een minder hulpbronnenefficiënte manier, of tot een minder kwalitatieve recycling zou leiden;

c) 

investeringen voor het inzamelen, sorteren, decontamineren, voorbehandelen en behandelen van andere door de begunstigde of door derden geproduceerde producten, materialen of stoffen die anders niet of op een minder hulpbronnenefficiënte manier zouden worden gebruikt;

d) 

investeringen voor de gescheiden inzameling en sortering van afval met het oog op de voorbereiding ervan voor hergebruik of recycling.

3.  
Steun voor activiteiten inzake afvalverwijdering en nuttige toepassing van afval om energie te produceren is op grond van dit artikel niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
4.  
De steun bevrijdt ondernemingen die afval produceren, niet van kosten of verplichtingen met betrekking tot de verwerking van afval waarvoor zij aansprakelijk zijn uit hoofde van Unierecht of nationaal recht, met inbegrip van regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, noch van kosten die als kosten van een normale bedrijfsvoering moeten worden beschouwd.
5.  
De steun mag niet aanzetten tot de productie van afval of tot een intensiever gebruik van hulpbronnen.
6.  
Investeringen in technologieën die een reeds winstgevende staande zakelijke praktijk in de hele Unie vormen, zijn niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag op grond van dit artikel.
7.  

De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die worden bepaald door de totale investeringskosten van het project af te zetten tegen die van minder milieuvriendelijke projecten of activiteiten, die een van de volgende zijn:

a) 

een nulscenario bestaande uit een vergelijkbare investering die geloofwaardig zou zijn verwezenlijkt in een nieuw of reeds bestaand productieproces zonder steun en dat niet hetzelfde niveau van hulpbronnenefficiëntie behaalt;

b) 

een nulscenario bestaande uit de behandeling van afval op basis van een verwerkingsmethode die lager in de prioritaire volgorde van de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalhiërarchie staat, of de behandeling van afval, andere producten, materialen of stoffen op een minder hulpbronnenefficiënte manier;

c) 

een nulscenario bestaande uit een vergelijkbare investering in een conventioneel productieproces waarbij primaire grondstoffen of feedstock worden gebruikt, indien het verkregen secundaire (hergebruikte of teruggewonnen) product technisch en economisch substitueerbaar is met het primaire product.

In alle in de eerste alinea, punten a) en c) genoemde situaties komt het nulscenario overeen met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan reeds van kracht zijnde Unienormen. Het nulscenario is geloofwaardig in het licht van wettelijke vereisten, marktvoorwaarden en prikkels.

Indien de investering bestaat in de installatie van een uitbreiding van een reeds bestaande faciliteit waarvoor geen minder milieuvriendelijk equivalent bestaat, of indien de aanvrager van de steun kan aantonen dat zonder steun geen investering zou worden gedaan, zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten.

8.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

▼B

9.  
De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

▼M6

10.  
Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn. Op grond van dit artikel kan steun worden toegekend voor investeringen om te voldoen aan reeds vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde Unienormen, mits de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm is uitgevoerd en voltooid.

Artikel 48

Investeringssteun voor energie-infrastructuur

1.  
Investeringssteun voor de bouw of het upgraden van energie-infrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Steun voor energie-infrastructuur die — geheel of ten dele — is vrijgesteld van derdentoegang of tariefregulering overeenkomstig de wetgeving inzake de intern;<e energiemarkt, is op grond van dit artikel niet vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
3.  
Steun voor investeringen in projecten voor elektriciteits- en gasopslag is op grond van dit artikel niet van de aanmeldingsverplichting vrijgesteld.
4.  
Steun voor gasinfrastructuur is alleen van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld indien de betrokken infrastructuur is bestemd voor het gebruik van waterstof en/of hernieuwbaar gas, of wordt gebruikt voor het vervoer van meer dan 50 % waterstof en hernieuwbaar gas.
5.  
De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten.
6.  
De steunintensiteit kan oplopen tot 100 % van de financieringskloof. De steun wordt beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om het gesteunde project of de gesteunde activiteit uit te voeren. Deze voorwaarde is vervuld indien de steun overeenkomt met de financieringskloof zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 118. Een nadere beoordeling van de nettomeerkosten is niet vereist indien de steunbedragen worden bepaald via een concurrerende biedprocedure, omdat die een betrouwbare schatting oplevert van het minimum aan steun dat potentiële begunstigden nodig hebben.

Artikel 49

Steun voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’s

1.  
Steun voor studies of consultancydiensten, met inbegrip van energieaudits, die rechtstreeks verband houden met op grond van dit deel voor steun in aanmerking komende investeringen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Indien de volledige studie of consultancydienst investeringen betreft die op grond van dit deel voor steun in aanmerking komen, zijn de in aanmerking komende diensten de kosten van de studie of consultancydienst. Indien slechts een deel van de studie of de consultancydienst betrekking heeft op investeringen die op grond van dit deel voor steun in aanmerking komen, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten van het deel van de studie of de consultancydienst dat met die investeringen verband houdt.
2 bis.  
Steun wordt toegekend, ongeacht of de bevindingen van de studie of de consultancydienst worden gevolgd door een investering die op grond van dit deel voor steun in aanmerking komt.
3.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 60 % van de in aanmerking komende kosten.
4.  
De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd bij studies of consultancydiensten voor rekening van kleine ondernemingen en met 10 procentpunten bij studies of consultancydiensten voor rekening van middelgrote ondernemingen.
5.  
Voor energieaudits die worden uitgevoerd om aan Richtlijn 2012/27/EU te voldoen, wordt alleen steun toegekend indien de energieaudit wordt uitgevoerd naast de op grond van die richtlijn verplichte energieaudit.

▼B



DEEL 8

Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen

Artikel 50

Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen

1.  
Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door aardbevingen, lawines, grondverschuivingen, overstromingen, tornado's, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder b), van het Verdrag en zijn van de procedure van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De steun wordt toegekend op de volgende voorwaarden:

a) 

de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat hebben de gebeurtenis formeel als natuurramp erkend, en

b) 

er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de schade die de getroffen onderneming heeft geleden.

3.  
Steunregelingen met betrekking tot een specifieke natuurramp worden ingesteld binnen drie jaar nadat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Steun op basis van die regelingen wordt toegekend binnen vier jaar nadat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
4.  
De kosten die voortvloeien uit de schade die is ontstaan als een direct gevolg van de natuurramp, volgens een taxatie door een onafhankelijke deskundige die is erkend door de bevoegde nationale overheid of door een verzekeringsonderneming, zijn in aanmerking komende kosten. Bij deze schade kan het gaan om materiële schade aan activa zoals gebouwen, uitrusting, machines, voorraden, en om inkomensverlies door de volledige of gedeeltelijke onderbreking van activiteiten gedurende een periode van ten hoogste zes maanden nadat de ramp zich heeft voorgedaan. De berekening van de materiële schade gebeurt op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de ramp. Deze ligt niet hoger dan de reparatiekosten of de door de ramp veroorzaakte daling van de reële marktwaarde, d.w.z. het verschil tussen de waarde van het eigendom onmiddellijk vóór en onmiddellijk ná de ramp. Het inkomensverlies wordt, op basis van financiële gegevens van de getroffen onderneming (inkomsten vóór aftrek van rente en belastingen (EBIT), afschrijving en arbeidskosten uitsluitend met betrekking tot de door de natuurramp getroffen vestiging), berekend door de financiële gegevens voor de periode van zes maanden nà de ramp te vergelijken met het gemiddelde van drie jaar uit de periode van vijf jaar vóór de ramp (ongerekend het jaar dat het beste en het jaar dat het slechtste financieel resultaat oplevert) en wordt berekend voor dezelfde zesmaandsperiode van het jaar. De schade wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.
5.  
De steun en alle overige betalingen ter vergoeding van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van verzekeringspolissen, bedragen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.



DEEL 9

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

Artikel 51

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

1.  
Steun voor lucht- en zeevervoer van passagiers is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder a), van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De steun komt volledig ten goede aan eindgebruikers die hun normale verblijfplaats hebben in afgelegen gebieden.
3.  
De steun wordt toegekend ten behoeve van het passagiersvervoer op een route die een haven of luchthaven in een afgelegen gebied verbindt met een andere luchthaven of haven in de Europese Economische Ruimte.
4.  
De steun wordt toegekend zonder discriminatie ten aanzien van de identiteit van de vervoersmaatschappij of het soort dienst, en zonder beperking ten aanzien van de precieze route van of naar het afgelegen gebied.
5.  
De in aanmerking komende kosten zijn het tarief van een retourticket van of naar het afgelegen gebied, inclusief alle belastingen en heffingen die de vervoersmaatschappij de consument berekent.
6.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.



DEEL 10

Steun voor breedbandinfrastructuur

▼M6

Artikel 52

Steun voor vaste breedbandnetwerken

1.  
Investeringssteun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken is verenigbaar met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een vast breedbandnetwerk. Het maximale steunbedrag voor een project wordt vastgesteld op basis van een concurrerende selectieprocedure als bedoeld in lid 6, punt a). Indien een investering overeenkomstig lid 6, punt b), wordt verricht zonder dat er een concurrerende selectieprocedure plaatsvindt, ligt het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de normale exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme. Voor een redelijke projectie van de maatregel moet rekening worden gehouden met alle kosten en alle inkomsten die naar verwachting zullen worden gemaakt tijdens de economische levensduur van de investering.
3.  

De volgende alternatieve soorten investeringen komen in aanmerking:

a) 

de uitrol van een vast breedbandnetwerk om huishoudens en sociaal-economische actoren aan te sluiten in gebieden waar geen netwerk bestaat dat onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps (drempelsnelheid) kan bieden of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon. Dit wordt geverifieerd door middel van kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 4;

b) 

de uitrol van een vast breedbandnetwerk om sociaal-economische actoren aan te sluiten in gebieden waar slechts één netwerk bestaat dat onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheid) kan bieden of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon. Dit wordt geverifieerd door middel van kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 5.

4.  
Gebieden waar ten minste één netwerk beschikbaar is dat kan worden geüpgraded om onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 1 Gbps te bieden, komen niet in aanmerking voor maatregelen in het kader van lid 3, punten a) en b). Een netwerk wordt geacht upgradebaar te zijn om onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 1 Gbps te bieden als het deze snelheid kan bieden op basis van een marginale investering, zoals een upgrade van actieve apparatuur, zonder aanzienlijke investeringen in breedbandinfrastructuur.
5.  

De in lid 3 bedoelde kartering en openbare raadpleging voldoen aan elk van de volgende vereisten:

a) 

bij de kartering worden de geografische doelgebieden die volgens de planning in het kader van het geplande overheidsoptreden zouden worden gedekt, aangewezen en wordt rekening gehouden met alle bestaande vaste breedbandnetwerken. De kartering wordt uitgevoerd:

i) 

voor vaste bekabelde netwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden;

ii) 

voor vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter.

Wanneer de uitrol van een netwerk tegelijkertijd de uitrol van een toegangsnetwerk en een beperkte uitrol van het nodige ondersteunende backhaulnetwerk omvat om de werking van het toegangsnetwerk mogelijk te maken, is het niet nodig om backhaulnetwerken in kaart te brengen.

Alle elementen van de methode en de onderliggende technische criteria die worden gebruikt om de doelgebieden in kaart te brengen, moeten voor het publiek beschikbaar worden gesteld. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;

b) 

de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie uitgevoerd via de bekendmaking van de belangrijkste kenmerken van het geplande overheidsoptreden en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld op een voor het publiek toegankelijke website op regionaal en nationaal niveau. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen te maken over het geplande overheidsoptreden en om overeenkomstig punt a) onderbouwde informatie in te dienen over hun netwerken die de in lid 3 genoemde drempelsnelheden bieden die in het doelgebied bestaan of er volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

6.  

De maatregel levert een aanzienlijke (sprongsgewijze) verbetering op ten opzichte van de bestaande mobiele netwerken of de mobiele netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold, zoals geïdentificeerd door middel van de overeenkomstig lid 5 uitgevoerde kartering en openbare raadpleging. Voor de beoordeling van de sprongsgewijze verandering worden netwerken die volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold alleen in aanmerking genomen als zij op zichzelf in de doelgebieden binnen de relevante tijdshorizon prestaties zouden bieden die vergelijkbaar zijn met die van het geplande door de staat gefinancierde netwerk. Er is sprake van een sprongsgewijze verandering indien als gevolg van de steunmaatregel een aanzienlijke nieuwe investering in het breedbandnetwerk wordt gedaan en het gesubsidieerde netwerk aanzienlijke nieuwe mogelijkheden op het gebied van beschikbaarheid van breedbanddiensten, capaciteit, snelheid en concurrentie op de markt introduceert in vergelijking met de bestaande netwerken of de netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De maatregel moet meer dan 70 % investeringen in breedbandinfrastructuur omvatten. In ieder geval moet de in aanmerking komende maatregel, zoals bepaald in lid 3, ten minste leiden tot de volgende verbeteringen:

a) 

voor maatregelen die onder lid 3, punt a), vallen, zorgt het door de staat gefinancierde netwerk voor ten minste een verdrievoudiging van de downloadsnelheid in vergelijking met de bestaande netwerken (doelsnelheid);

b) 

voor maatregelen die onder lid 3, punt b), vallen, zorgt het door de staat gefinancierde netwerk voor ten minste een verdrievoudiging van de downloadsnelheid in vergelijking met de bestaande netwerken en biedt het een downloadsnelheid van ten minste 1 Gbps onder piektijdomstandigheden (doelsnelheid).

7.  

De steun wordt als volgt toegekend:

a) 

de steun wordt toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod;

b) 

wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een vast breedbandnetwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod.

8.  
Het gesubsidieerde netwerk biedt wholesaletoegang als gedefinieerd in artikel 2, punt 139, onder eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden. In afwijking hiervan kunnen maatregelen die in aanmerking komen overeenkomstig lid 3, punt a), in plaats van fysieke ontbundeling virtuele ontbundeling bieden indien het virtuele toegangsproduct vooraf door de nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie is goedgekeurd. Actieve wholesaletoegang wordt verleend voor een periode van ten minste tien jaar vanaf het begin van de exploitatie van het netwerk en wholesaletoegang tot de breedbandinfrastructuur wordt verleend voor de levensduur van de betrokken elementen. Toegang op basis van virtuele ontbundeling moet worden verleend voor een periode die gelijk is aan de levensduur van de infrastructuur waarvoor de virtuele ontbundeling een vervanging is. Dezelfde toegangsvoorwaarden zijn van toepassing op het gehele netwerk, met inbegrip van delen van het netwerk waar bestaande infrastructuur is gebruikt. De verplichtingen om toegang te verlenen worden ongeacht een verandering van eigenaar, management of exploitatie van het netwerk afgedwongen. Het netwerk biedt toegang aan ten minste drie om toegang verzoekende partijen en stelt ten minste 50 % van de capaciteit beschikbaar aan om toegang verzoekende partijen. Om de wholesaletoegang doeltreffend te maken en de om toegang verzoekende partijen in staat te stellen diensten aan te bieden, wordt wholesaletoegang ook verleend tot delen van het netwerk die niet door de overheid zijn gefinancierd of die mogelijk niet door de begunstigde van de steun zijn uitgerold, bijvoorbeeld door toegang te verlenen tot actieve apparatuur, ook al wordt alleen de breedbandinfrastructuur gefinancierd.
9.  

De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks en tariefbeginselen:

a) 

de gepubliceerde gemiddelde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare en meer concurrerende gebieden van de lidstaat;

b) 

de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten; of

c) 

de kostenoriëntatie of een methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader.

Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de wholesaletoegangsproducten, de toegangsvoorwaarden met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

10.  
De lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.
11.  
Om de evenredigheid van de steun te waarborgen en te voorkomen dat de steun tot overcompensatie of tot kruissubsidiëring van niet-gesteunde activiteiten leidt, zorgt de begunstigde van de steun voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de uitrol en exploitatie van het door de staat gefinancierde netwerk worden aangewend en de overige middelen die hem ter beschikking staan.

Artikel 52 bis

Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken

1.  
Steun voor de uitrol van mobiele 4G- en 5G-netwerken is verenigbaar met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van passieve en actieve componenten van een mobiel netwerk. Het maximale steunbedrag voor een project wordt vastgesteld op basis van een concurrerende selectieprocedure als bedoeld in lid 7, punt a). Indien een investering overeenkomstig lid 7, punt b), wordt verricht zonder dat er een concurrerende selectieprocedure plaatsvindt, ligt het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de normale exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme. Voor een redelijke projectie van de maatregel moet rekening worden gehouden met alle kosten en alle inkomsten die naar verwachting zullen worden gemaakt tijdens de economische levensduur van de investering.
3.  
De uitrol van mobiele 5G-netwerken vindt plaats in gebieden waar er geen 4G- en 5G-mobiele netwerken bestaan of volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon. De uitrol van mobiele 4G-netwerken vindt plaats in gebieden waar er geen 3G-, 4G- en 5G-mobiele netwerken bestaan of volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon. Deze vereisten worden geverifieerd door middel van kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 4.
4.  

De in lid 3 bedoelde kartering en openbare raadpleging voldoen aan elk van de volgende vereisten:

a) 

bij de kartering worden de geografische doelgebieden die volgens de planning in het kader van overheidsoptreden worden gedekt, duidelijk aangewezen en wordt rekening gehouden met alle bestaande mobiele netwerken. De kartering wordt verricht op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter. Alle elementen van de methode en de onderliggende technische criteria die worden gebruikt om de doelgebieden in kaart te brengen, moeten voor het publiek beschikbaar worden gesteld. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;

Wanneer de uitrol van een netwerk tegelijkertijd de uitrol van een toegangsnetwerk en een beperkte uitrol van het nodige ondersteunende backhaulnetwerk omvat om de werking van het toegangsnetwerk mogelijk te maken, is het niet nodig om backhaulnetwerken in kaart te brengen;

b) 

de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie uitgevoerd via de bekendmaking van de belangrijkste kenmerken van het geplande overheidsoptreden en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld op een voor het publiek toegankelijke website op regionaal en nationaal niveau. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen te maken over het geplande overheidsoptreden en om overeenkomstig punt a) onderbouwde informatie in te dienen over hun mobiele netwerken die de in lid 3 genoemde kenmerken bieden en die in het doelgebied bestaan of er volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

5.  
De gesteunde infrastructuur wordt niet in aanmerking genomen om te voldoen aan de dekkingsverplichtingen van exploitanten van mobiele netwerken die voortvloeien uit aan gebruiksrechten voor 4G- en 5G-spectrum verbonden voorwaarden.
6.  
De maatregel levert een aanzienlijke (sprongsgewijze) verbetering op ten opzichte van de bestaande mobiele netwerken of de mobiele netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold, zoals geïdentificeerd door middel de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde kartering en openbare raadpleging. Voor de beoordeling van de sprongsgewijze verandering worden netwerken die volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold alleen in aanmerking genomen als zij op zichzelf in de doelgebieden binnen de relevante tijdshorizon prestaties zouden bieden die vergelijkbaar zijn met die van het geplande door de staat gefinancierde netwerk. Er is sprake van een sprongsgewijze verandering indien als gevolg van de steunmaatregel een aanzienlijke nieuwe investering in het mobiele netwerk wordt gedaan en het gesubsidieerde netwerk aanzienlijke nieuwe mogelijkheden op het gebied van beschikbaarheid van mobiele diensten, capaciteit, snelheid en concurrentie op de markt introduceert in vergelijking met de bestaande netwerken of de netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De maatregel moet meer dan 50 % investeringen in breedbandinfrastructuur omvatten.
7.  

De steun wordt als volgt toegekend:

a) 

de steun wordt toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod;

b) 

wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een mobiel netwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod.

8.  
De exploitatie van het gesubsidieerde netwerk biedt wholesaletoegang als gedefinieerd in artikel 2, punt 139, onder eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden. Actieve wholesaletoegang wordt verleend voor een periode van ten minste tien jaar vanaf het begin van de exploitatie van het netwerk en wholesaletoegang tot de breedbandinfrastructuur wordt verleend voor de levensduur van de betrokken elementen. Dezelfde toegangsvoorwaarden zijn van toepassing op het gehele netwerk, met inbegrip van de delen van dat netwerk waar bestaande infrastructuur is gebruikt. De verplichtingen om toegang te verlenen worden ongeacht een verandering van eigenaar, management of exploitatie van het netwerk afgedwongen. Om de wholesaletoegang doeltreffend te maken en de om toegang verzoekende partijen in staat te stellen diensten aan te bieden, wordt wholesaletoegang ook verleend tot delen van het netwerk die niet door de overheid zijn gefinancierd of die mogelijk niet door de begunstigde van de steun zijn uitgerold, bijvoorbeeld door toegang te verlenen tot actieve apparatuur, ook al wordt alleen de breedbandinfrastructuur gefinancierd.
9.  

De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks en tariefbeginselen:

a) 

de gepubliceerde gemiddelde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare en meer concurrerende gebieden van de lidstaat;

b) 

de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten;

c) 

de kostenoriëntatie of een methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader.

Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de wholesaletoegangsproducten, de toegangsvoorwaarden met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

10.  
De lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.
11.  

Het gebruik van het door de overheid gefinancierde mobiele 4G- of 5G-netwerk om vaste draadloze toegangsdiensten aan te bieden, wordt alleen toegestaan in gebieden waar geen netwerk aanwezig is dat onder piektijdomstandigheden downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps biedt of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

bij de kartering en de openbare raadpleging wordt rekening gehouden met de bestaande vaste breedbandnetwerken of de vaste breedbandnetwerken die volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 52, lid 5;

b) 

het gesteunde vaste draadloze 4G- of 5G-toegangsnetwerk zorgt voor ten minste een verdrievoudiging van de downloadsnelheid in vergelijking met de bestaande netwerken of de netwerken die volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold (doelsnelheid) overeenkomstig artikel 52, lid 5.

12.  
Om de evenredigheid van de steun te waarborgen en te voorkomen dat de steun tot overcompensatie of tot kruissubsidiëring van niet-gesteunde activiteiten leidt, moet de begunstigde van de steun zorgen voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de uitrol en exploitatie van het door de staat gefinancierde netwerk worden aangewend en de overige middelen die hem ter beschikking staan.

▼M4

Artikel 52 ter

Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit

1.  
Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De projecten voldoen aan alle algemene cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden van lid 3. Zij behoren voorts tot een van de categorieën in aanmerking komende projecten van lid 4 en voldoen aan alle specifieke verenigbaarheidsvoorwaarden voor de desbetreffende categorie die in dat lid zijn vastgesteld. Alleen projecten die uitsluitend betrekking hebben op de elementen en entiteiten die in elke relevante categorie in lid 4 zijn vermeld, vallen binnen het toepassingsgebied van de in lid 1 bedoelde vrijstelling.
3.  

De algemene cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden luiden als volgt:

a) 

de begunstigde levert een financiële bijdrage van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen hetzij via externe financiering die vrij is van enige overheidssteun. Wanneer de bijdrage van 25 % van de begunstigde door middel van externe financiering wordt verstrekt via een investeringsplatform waarin verschillende financieringsbronnen worden gecombineerd, wordt de in de vorige volzin genoemde voorwaarde dat de externe financiering vrij moet zijn van enige overheidssteun, vervangen door het vereiste dat de financiering van het platform voor ten minste 30 % uit particuliere investeringen moet bestaan;

b) 

alleen de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 in aanmerking komende investeringskosten voor de uitrol van de infrastructuur komen voor steun in aanmerking;

c) 

het project moet overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1153 worden geselecteerd op een van de volgende wijzen:

i) 

door een door de Commissie aangewezen onafhankelijke financiële intermediair op basis van gezamenlijk overeengekomen investeringsrichtsnoeren;

ii) 

door de Commissie via een concurrerende biedprocedure op basis van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, of

iii) 

door onafhankelijke deskundigen die door de Commissie worden aangewezen;

d) 

het project moet connectiviteitscapaciteiten mogelijk maken die verder gaan dan de vereisten ten gevolge van bestaande wettelijke verplichtingen, zoals die welke aan het gebruiksrecht voor spectrum zijn verbonden;

e) 

het project moet zorgen voor open wholesaletoegang voor derden inclusief ontbundeling onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden in overeenstemming met artikel 52, leden 7 en 8, of artikel 52 bis, leden 8 en 9, naargelang van het geval.

4.  

De categorieën subsidiabele projecten en de specifieke cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden die daarop van toepassing zijn, luiden als volgt:

a) 

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor op een vervoerscorridor aangewezen in de richtsnoeren voor een trans-Europees vervoersnet als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013 (TEN-T-corridors), die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i) 

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor waarbij de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden of de grens tussen ten minste één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;

ii) 

de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in een lidstaat vertegenwoordigen niet meer dan 15 % van de totale lengte van de 5G-corridors langs het trans-Europees kernvervoersnet in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum. Indien een lidstaat de uitrol van grensoverschrijdende 5G-corridors langs zijn uitgebreide trans-Europees vervoersnetwerk ondersteunt, mogen de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in die lidstaat bij wijze van uitzondering niet meer dan 15 % uitmaken van de totale lengte van de 5G-corridors langs het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum;

iii) 

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het mobiele 5G-netwerk dat geschikt is voor diensten van geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, welke verder gaat dan marginale investeringen die louter verband houden met het upgraden van de actieve onderdelen van het netwerk;

iv) 

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

b) 

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees terabit-backbonenetwerk ter ondersteuning van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing waardoor bepaalde computingfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten en data-infrastructuur met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i) 

het project zorgt voor de uitrol of de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit, met inbegrip van onvervreemdbare gebruiksrechten, dark fibre of apparatuur, voor de aanleg van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees backbonenetwerk dat de interconnectie ondersteunt met onbeperkte eind-eindverbindingen van minimaal 1 Tbps, van ten minste twee computerfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten of data-infrastructuren die: 1) onderbrengende entiteiten zijn van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming high-performance computing opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad ( 65 ), of onderzoeksinfrastructuren en andere computer- en data-infrastructuren zijn ter ondersteuning van de onderzoeksvlaggenschipinitiatieven en taken die in Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad ( 66 ) en Verordening (EG) nr. 723/2009 zijn vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Eurohigh-performance computing, en 2) die in ten minste twee lidstaten of ten minste één lidstaat en ten minste één lid van de Europese Onderzoeksruimte zijn gevestigd;

ii) 

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties;

iii) 

de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit vindt plaats via openbare aanbestedingen;

iv) 

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

c) 

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk waarmee cloudinfrastructuren van bepaalde sociaal-economische actoren met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i) 

het project zorgt voor de interconnectie van cloudinfrastructuren van sociaal-economische actoren die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag;

ii) 

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject in de uitrol van nieuwe grensoverschrijdende backbonenetwerken of een aanzienlijke upgrade van bestaande netwerken waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;

iii) 

het project heeft betrekking op ten minste twee in aanmerking komende sociaal-economische actoren als bedoeld in punt i) die elk in een andere lidstaat of in één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte actief zijn;

iv) 

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen, zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties. Het project is in staat symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste veelvouden van 10 Gbps aan te bieden;

v) 

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

d) 

investeringen in de uitrol van een onderzees kabelnetwerk die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i) 

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een onderzees kabelnetwerk waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden. Als alternatief zorgt de steunontvangende entiteit alleen voor het aanbieden van wholesalediensten en verbetert de ondersteunde infrastructuur de connectiviteit van Europese ultraperifere gebieden, overzeese gebieden of insulaire regio’s, zelfs binnen één lidstaat;

ii) 

het project mag geen betrekking hebben op routes die reeds worden bediend door ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande backbone-infrastructuren;

iii) 

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het onderzees kabelnetwerk door de aanleg van een nieuwe onderzeese kabel of een aansluiting op een bestaande onderzeese kabel, waarbij redundantiekwesties worden aangepakt en verder wordt gegaan dan marginale investeringen. Het project is in staat op betrouwbare wijze symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste 1 Gbps aan te bieden;

iv) 

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt.

▼M6

Artikel 52 quater

Connectiviteitsvouchers

1.  
Steun in de vorm van een connectiviteitsvoucherregeling voor consumenten om telewerken, elektronisch onderwijs of elektronische opleidingsdiensten te vergemakkelijken of voor kmo’s is verenigbaar met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De duur van een voucherregeling bedraagt niet meer dan drie jaar. De geldigheidsperiode van de vouchers voor eindgebruikers bedraagt niet meer dan twee jaar.
3.  

De volgende categorieën vouchers komen in aanmerking:

a) 

vouchers die beschikbaar zijn voor consumenten en kmo’s om zich te abonneren op een nieuwe breedbanddienst of om het bestaande abonnement te upgraden tot een dienst met een onder piektijdomstandigheden downloadsnelheid van ten minste 30 Mbps, mits alle aanbieders van elektronische-communicatiediensten die in staat zijn om onder piektijdsvoorwaarden downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps bieden, in aanmerking komen voor de regeling. Er worden geen vouchers toegekend voor het overstappen naar een andere aanbieder die dezelfde snelheden biedt als die welke reeds beschikbaar zijn in het kader van het bestaande abonnement of voor het upgraden van een bestaand abonnement dat onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 30 Mbps biedt;

b) 

vouchers die beschikbaar zijn voor kmo’s om zich te abonneren op een nieuwe breedbanddienst of om het bestaande abonnement te upgraden tot een dienst met een onder piektijdomstandigheden downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps, mits alle aanbieders van elektronische-communicatiediensten die in staat zijn om onder piektijdsvoorwaarden downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps bieden, in aanmerking komen voor de regeling. Er worden geen vouchers toegekend voor het overstappen naar een andere aanbieder die dezelfde snelheden biedt als die welke reeds beschikbaar zijn in het kader van het bestaande abonnement of voor het upgraden van een bestaand abonnement dat onder piektijdomstandigheden een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps biedt.

4.  
De vouchers bedragen maximaal 50 % van de in aanmerking komende kosten. De in aanmerking komende kosten zijn de maandelijkse vergoeding, de standaardopstartkosten en de noodzakelijke eindapparatuur voor de eindgebruikers om de breedbanddiensten met de in lid 3 genoemde snelheden te gebruiken. Ook de kosten van de bekabeling binnenshuis en van aanlegwerkzaamheden op beperkte schaal in de privéwoning van de eindgebruikers of in nabijgelegen openbaar onroerend goed, kunnen in aanmerking komen voor zover het voor de dienstverlening noodzakelijke en bijkomende kosten betreft. De voucher wordt door de overheidsinstanties rechtstreeks aan de eindgebruikers of rechtstreeks aan de door de eindgebruikers gekozen dienstverrichter betaald.
5.  
Er worden geen vouchers toegekend voor gebieden waar geen netwerk is dat de in lid 3 vermelde in aanmerking komende diensten aanbiedt. De lidstaten moeten een openbare raadpleging houden door de belangrijkste kenmerken van de regeling en de lijst van geografische doelgebieden bekend te maken op een voor het publiek toegankelijke website op regionaal en nationaal niveau. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de ontwerpmaatregel te maken en onderbouwde informatie in te dienen over de bestaande netwerken waarmee de in lid 3 vermelde snelheid op betrouwbare wijze kan worden geleverd. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.
6.  
Vouchers zijn technologisch neutraal. De regelingen zorgen voor een gelijke behandeling van alle mogelijke dienstverrichters en bieden eindgebruikers een zo ruim mogelijke keuze aan aanbieders, ongeacht de gebruikte technologieën. De lidstaten moeten daartoe een onlineregister opzetten van alle in aanmerking komende dienstverrichters of een gelijkwaardige alternatieve methode toepassen waarmee het open, transparante en niet-discriminerende karakter van het overheidsoptreden wordt gewaarborgd. Eindgebruikers kunnen dergelijke informatie raadplegen over alle ondernemingen die in aanmerking komende diensten kunnen verlenen. Alle ondernemingen die in staat zijn om in aanmerking komende diensten aan te bieden, hebben het recht om op verzoek te worden opgenomen in het onlineregister of op een andere door de lidstaat gekozen plaats.
7.  
Om marktverstoringen tot een minimum te beperken, voeren de lidstaten een marktbeoordeling uit waarin de in aanmerking komende aanbieders in het gebied worden geïdentificeerd en informatie wordt verzameld om hun marktaandeel, het gebruik van in aanmerking komende diensten en hun prijzen te berekenen. Steun wordt alleen toegekend indien uit de marktbeoordeling blijkt dat de regeling voldoende ruim is opgezet om niet een beperkt aantal aanbieders ten onrechte te bevoordelen en dat de regeling niet leidt tot versterking van de (lokale) marktmacht van bepaalde aanbieders.
8.  
Om in aanmerking te komen moet een aanbieder van breedbanddiensten die verticaal geïntegreerd is en een retailmarktaandeel van meer dan 25 % heeft, op de overeenstemmende wholesaletoegangsmarkt wholesaletoegangsproducten aanbieden op basis waarvan elke om toegang verzoekende partij de in aanmerking komende diensten met de in lid 3 genoemde snelheid kan aanbieden onder open, transparante en niet-discriminerende voorwaarden.

De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks en tariefbeginselen:

a) 

de gepubliceerde gemiddelde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare en meer concurrerende gebieden van de lidstaat;

b) 

de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten;

c) 

de kostenoriëntatie of een methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader.

Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de wholesaletoegangsproducten, de toegangsvoorwaarden met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

▼M6

Artikel 52 quinquies

Steun voor backhaulnetwerken

1.  
Steun ten behoeve van de uitrol van uitsluitend backhaulnetwerken is verenigbaar met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een backhaulnetwerk. Het maximale steunbedrag voor een project wordt vastgesteld op basis van een concurrerende selectieprocedure als bedoeld in lid 6, punt a). Indien een investering overeenkomstig lid 6, punt b), wordt verricht zonder dat er een concurrerende selectieprocedure plaatsvindt, ligt het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de normale exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme. Voor een redelijke projectie van de maatregel moet rekening worden gehouden met alle kosten en alle inkomsten die naar verwachting zullen worden gemaakt tijdens de economische levensduur van de investering.
3.  
De uitrol van backhaulnetwerken vindt plaats in gebieden waar een backhaulnetwerk dat gebaseerd is op glasvezel of op andere technologieën die hetzelfde prestatieniveau en dezelfde betrouwbaarheid als glasvezel kunnen bieden, niet bestaat of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon. Dit wordt geverifieerd door middel van kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 4.
4.  

De in lid 3 bedoelde kartering en openbare raadpleging voldoen aan elk van de volgende vereisten:

a) 

bij de kartering worden de doelgebieden voor een backhaulnetwerk dat met behulp van overheidssteun hiervoor zou worden uitgerold, aangewezen en wordt rekening gehouden met alle bestaande backhaulnetwerken. Alle elementen van de methode en de onderliggende technische criteria die worden gebruikt om de doelgebieden in kaart te brengen, moeten voor het publiek beschikbaar worden gesteld. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;

b) 

de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht via bekendmaking van de belangrijkste kenmerken van het geplande overheidsoptreden en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen gebieden. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld op een voor het publiek toegankelijke website op regionaal en nationaal niveau. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen te maken over het geplande overheidsoptreden en om overeenkomstig punt a) onderbouwde informatie in te dienen over de backhaulnetwerken die in het doelgebied aanwezig zijn of er volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

5.  
De maatregel levert een aanzienlijke (sprongsgewijze) verbetering op ten opzichte van de bestaande backhaulnetwerken of de backhaulnetwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold, zoals geïdentificeerd door middel van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde kartering en openbare raadpleging. Voor de beoordeling van de sprongsgewijze verandering worden netwerken die volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold alleen in aanmerking genomen als zij op zichzelf in de doelgebieden binnen de relevante tijdshorizon prestaties zouden bieden die vergelijkbaar zijn met die van het geplande door de staat gefinancierde netwerk. Er is sprake van een sprongsgewijze verandering indien als gevolg van de steunmaatregel een aanzienlijke nieuwe investering in het backhaulnetwerk wordt gedaan en het gesubsidieerde backhaulnetwerk gebaseerd is op glasvezel of op andere technologieën die hetzelfde prestatieniveau als glasvezel kunnen bieden, in tegenstelling tot de bestaande netwerken of de netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold. De maatregel moet meer dan 70 % investeringen in breedbandinfrastructuur omvatten.
6.  

De steun wordt als volgt toegekend:

a) 

de steun wordt toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod;

b) 

wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een backhaulnetwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, op basis van het economisch meest voordelige bod.

7.  
De exploitatie van het gesubsidieerde netwerk biedt wholesaletoegang als gedefinieerd in artikel 2, punt 139, onder eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden, voor zowel vaste als mobiele netwerken. Actieve wholesaletoegang wordt verleend voor een periode van ten minste tien jaar vanaf het begin van de exploitatie van het netwerk en wholesaletoegang tot de breedbandinfrastructuur wordt verleend voor de levensduur van de betrokken elementen. Dezelfde toegangsvoorwaarden zijn van toepassing op het gehele netwerk, met inbegrip van delen van het netwerk waar bestaande infrastructuur is gebruikt. De verplichtingen om toegang te verlenen worden ongeacht een verandering van eigenaar, management of exploitatie van het netwerk afgedwongen. Het door de staat gefinancierde netwerk is geschikt om plaats te bieden aan alle vaste en mobiele netwerken in de doelgebieden van de backhaulmaatregel en stelt ten minste 50 % van de capaciteit beschikbaar voor om toegang verzoekende partijen. Om de wholesaletoegang doeltreffend te maken en de om toegang verzoekende partijen in staat te stellen diensten aan te bieden, wordt wholesaletoegang ook verleend tot delen van het netwerk die niet door de overheid zijn gefinancierd of die mogelijk niet door de begunstigde van de steun zijn uitgerold, bijvoorbeeld door toegang te verlenen tot actieve apparatuur, ook al wordt alleen de breedbandinfrastructuur gefinancierd.
8.  

De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks en tariefbeginselen:

a) 

de gepubliceerde gemiddelde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat;

b) 

de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten; of

c) 

de kostenoriëntatie of een methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader.

Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de wholesaletoegangsproducten, de toegangsvoorwaarden met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

9.  
De lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.
10.  
Om de evenredigheid van de steun te waarborgen en te voorkomen dat de steun tot overcompensatie of tot kruissubsidiëring van niet-gesteunde activiteiten leidt, moet de begunstigde van de steun zorgen voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de uitrol en exploitatie van het door de staat gefinancierde netwerk worden aangewend en de overige middelen die hem ter beschikking staan.

▼B



DEEL 11

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

Artikel 53

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

1.  
Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  

De steun wordt toegekend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:

▼M1

a) 

musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, bioscopen, operahuizen, concerthallen, andere live-performanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;

▼B

b) 

materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;

c) 

immaterieel erfgoed in welke vorm ook, met inbegrip van volksgebruiken en ambachten;

d) 

kunst- of culturele evenementen en performances, festivals, tentoonstellingen en andere vergelijkbare culturele activiteiten;

e) 

culturele en artistieke educatie alsmede de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

f) 

schrijven, uitgeven, productie, distributie, digitalisering en publiceren van muziek en literatuur, met inbegrip van vertalingen.

3.  

De steun kan de vorm hebben van:

a) 

investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van cultuurvoorzieningen;

b) 

exploitatiesteun.

4.  

Wat investeringssteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van:

a) 

kosten voor de bouw, modernisering, verwerving, instandhouding of verbetering van infrastructuur, indien jaarlijks ten minste 80 % van de tijd- of ruimtecapaciteit voor culturele doeleinden wordt gebruikt;

b) 

kosten voor de verwerving, met inbegrip van huur, eigendomsoverdracht of fysieke verplaatsing van cultureel erfgoed;

c) 

kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie;

d) 

kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;

e) 

kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

5.  

Wat exploitatiesteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:

a) 

de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;

b) 

kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

c) 

kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;

d) 

exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;

e) 

kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;

f) 

kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.

6.  
In het geval van investeringssteun is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De exploitant van de infrastructuur mag een redelijke winst behouden over de betrokken periode.
7.  
In het geval van exploitatiesteun is het steunbedrag niet hoger dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

▼M6

8.  
Voor steun van ten hoogste 2,2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten, als alternatief voor de toepassing van de in de leden 6 en 7 bedoelde methode.

▼B

9.  
►M1  Voor de in lid 2, onder f), genoemde activiteiten is het maximale steunbedrag niet hoger dan hetzij het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de gedisconteerde inkomsten van het project, hetzij 70 % van de in aanmerking komende kosten. ◄ De inkomsten worden in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor publicatie van muziek en literatuur, met inbegrip van de auteursvergoedingen (kosten van auteursrechten), vergoedingen van vertalers, vergoedingen van redacteuren, andere publicatiekosten (proeflezen, correctie, revisie), opmaak- en prepresskosten, en kosten voor drukken en e-publishing.
10.  
Steun voor kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op papier of elektronisch worden gepubliceerd, komt op grond van dit artikel niet in aanmerking.

Artikel 54

Steunregelingen voor audiovisuele werken

1.  
Steunregelingen ten behoeve van het schrijven van scenario's, de ontwikkeling, productie, distributie en promotie van audiovisuele werken zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De steun is bestemd voor een cultureel product. Om kennelijke fouten te voorkomen bij de kwalificatie van een product als cultureel product, stelt iedere lidstaat doeltreffende procedures vast, zoals een selectie van voorstellen door één of meer met de selectie belaste personen of een aftoetsing aan een vooraf vastgestelde lijst van culturele criteria.
3.  

De steun kan de vorm hebben van:

a) 

steun voor de productie van audiovisuele werken;

b) 

preproductiesteun, en

c) 

distributiesteun.

4.  

Wanneer een lidstaat de steun afhankelijk stelt van territoriale bestedingsverplichtingen, kan in steunregelingen voor de productie van audiovisuele werken:

a) 

ofwel worden geëist dat tot 160 % van de voor de productie van een bepaald audiovisueel werk verleende steun wordt besteed op het grondgebied van de steunverlenende lidstaat, of

b) 

ofwel het bedrag van de steun ten behoeve van de productie van een bepaald audiovisueel werk wordt berekend als een percentage van de bestedingen voor productieactiviteiten in de steunverlenende lidstaat, doorgaans in het geval van steunregelingen in de vorm van fiscale prikkels.

▼M1

In beide gevallen bedraagt het maximumbedrag aan uitgaven waarvoor territoriale bestedingsverplichtingen gelden, in geen geval meer dan 80 % van het totale productiebudget.

Om projecten voor steun in aanmerking te laten komen, kan een lidstaat ook een minimumvolume aan productieactiviteiten in het betrokken grondgebied eisen, maar dat volume bedraagt ten hoogste 50 % van het totale productiebudget.

▼B

5.  

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) 

voor productiesteun: de totale kosten van de productie van audiovisuele werken, met inbegrip van de kosten om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verbeteren;

b) 

voor preproductiesteun: de kosten van het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van audiovisuele werken;

c) 

voor distributiesteun: de kosten van de distributie en promotie van audiovisuele werken.

6.  
De steunintensiteit voor de productie van audiovisuele werken bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.
7.  

De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd:

a) 

tot 60 % van de in aanmerking komende kosten voor grensoverschrijdende producties die door meer dan één lidstaat worden gefinancierd en waarbij producenten uit meer dan één lidstaat betrokken zijn;

b) 

tot 100 % van de in aanmerking komende kosten voor moeilijke audiovisuele werken en coproducties waarbij landen uit de OESO/DAC-lijst betrokken zijn.

8.  
De steunintensiteit bedraagt in het geval van preproductie ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten. Indien van het uiteindelijke script of project een audiovisueel werk zoals een film wordt gemaakt, worden de preproductiekosten opgenomen in het totale budget en wordt daarmee rekening gehouden bij het berekenen van de steunintensiteit. De steunintensiteit is in het geval van distributie dezelfde als de steunintensiteit voor productie.
9.  
De steun wordt niet voorbehouden voor specifieke productieactiviteiten of individuele onderdelen van de waardeketen van de productie. Steun voor infrastructuur van filmstudio's komt niet in aanmerking op grond van dit artikel.
10.  
Steun wordt niet uitsluitend voorbehouden voor eigen staatsburgers en van de begunstigden kan niet worden geëist dat zij de status hebben van onderneming die volgens de nationale handelswetgeving is opgericht.



DEEL 12

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

Artikel 55

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

1.  
Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
De sportinfrastructuur wordt niet uitsluitend door één gebruiker uit de profsport gebruikt. Het gebruik van de sportinfrastructuur door andere prof- of amateursporters is jaarlijks goed voor ten minste 20 % van de tijdscapaciteit. Indien de infrastructuur door meerdere gebruikers tegelijkertijd wordt gebruikt, worden overeenkomstige fracties van benutting van de tijdscapaciteit berekend.
3.  
Multifunctionele recreatieve infrastructuur omvat recreatieve faciliteiten met een multifunctioneel karakter die met name culturele en recreatieve diensten bieden, met uitzondering van attractieparken en hotelfaciliteiten.
4.  
Toegang tot de sportinfrastructuur of multifunctionele recreatieve infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 30 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, mits die voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.
5.  
Indien sportinfrastructuur door profsportclubs wordt gebruikt, zorgen de lidstaten ervoor dat de tariefvoorwaarden voor het gebruik ervan publiek beschikbaar worden gesteld.
6.  
Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de sportinfrastructuur of multifunctionele recreatieve infrastructuur te bouwen, te moderniseren en/of te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.
7.  

De steun kan de vorm hebben van:

a) 

investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur;

b) 

exploitatiesteun voor sportinfrastructuur.

8.  
Wat investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa.
9.  
Wat exploitatiesteun voor sportinfrastructuur betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de exploitatiekosten van de met de infrastructuur geboden dienstverlening. Die exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun.
10.  
Wat investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur betreft, is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.
11.  
Wat exploitatiesteun voor sportinfrastructuur betreft, is het steunbedrag niet hoger dan de exploitatietekorten over de betrokken periode. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

▼M6

12.  
Voor steun van ten hoogste 2,2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten, als alternatief voor de toepassing van de in de leden 10 en 11 bedoelde methode.

▼B



DEEL 13

Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

Artikel 56

Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

1.  
Financiering voor de bouw of het upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen waar het om infrastructuur gaat die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Dit artikel is niet van toepassing op steun voor infrastructuurvoorzieningen die onder andere delen van hoofdstuk III van deze verordening vallen, met uitzondering van Deel 1 — Regionale steun. Dit artikel is evenmin van toepassing op luchthaveninfrastructuur en haveninfrastructuur.
3.  
Dit soort infrastructuurvoorzieningen worden aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld. De prijs die voor het gebruik of de verkoop van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.
4.  
Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de infrastructuur te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.
5.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in materiële en immateriële activa.
6.  
Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.
7.  
Specifieke infrastructuur is op grond van dit artikel niet vrijgesteld.

▼M1



DEEL 14

Steun voor regionale luchthavens

Artikel 56 bis

Steun voor regionale luchthavens

1.  
Investeringssteun voor een luchthaven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in de leden 3 tot en met 14 van dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.  
Exploitatiesteun voor een luchthaven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in de leden 3, 4, 10 en 15 tot en met 18 van dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
3.  
De luchthaven staat open voor alle potentiële gebruikers. In het geval van een fysieke beperking van de capaciteit vindt de toewijzing plaats aan de hand van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.
4.  
De steun wordt niet toegekend voor de verplaatsing van bestaande luchthavens of de aanleg van een nieuwe passagiersluchthaven, met inbegrip van de ombouw van een bestaand vliegveld tot een passagiersluchthaven.
5.  
De betrokken investering gaat niet verder dan hetgeen nodig is voor het opvangen van het verkeersvolume dat, gebaseerd op redelijke prognoses voor verkeersstromen, voor de middellange termijn wordt verwacht.
6.  
De investeringssteun wordt niet toegekend aan een luchthaven die gelegen is binnen een afstand van 100 kilometer of een reistijd van 60 minuten met de auto, bus, trein of hogesnelheidstrein vanaf een bestaande luchthaven van waaruit geregelde luchtdiensten in de zin van artikel 2, punt 16, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 worden uitgevoerd.
7.  
De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op luchthavens met een jaarlijkse passagiersstroom van maximaal 200 000 passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend, indien de investeringssteun naar verwachting niet ertoe zal leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun kan uitbreiden tot meer dan 200 000 passagiers. Aan dit soort luchthavens toegekende investeringssteun voldoet hetzij aan lid 11 hetzij aan de leden 13 en 14.
8.  
Lid 6 is niet van toepassing wanneer de investeringssteun wordt toegekend aan een luchthaven die gelegen is binnen een afstand van 100 kilometer van bestaande luchthavens van waaruit geregelde luchtdiensten in de zin van artikel 2, punt 16, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 worden uitgevoerd, indien de verbinding tussen elk van deze andere bestaande luchthavens en de luchthaven die de steun ontvangt, noodzakelijkerwijs een totale reistijd per zeevervoer van ten minste 90 minuten of luchtvervoer omvat.
9.  
De investeringssteun wordt niet toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van meer dan drie miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend. De investeringssteun mag naar verwachting niet ertoe leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom kan uitbreiden tot meer dan drie miljoen passagiers binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun.
10.  
De steun wordt niet toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse vrachtstroom van meer dan 200 000  ton gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend. De steun mag naar verwachting niet ertoe leiden dat de luchthaven daarmee haar gemiddelde jaarlijkse vrachtstroom kan uitbreiden tot meer dan 200 000  ton binnen de twee boekjaren volgend op de toekenning van de steun.
11.  
Het bedrag van de investeringssteun is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.
12.  
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten met betrekking tot de investeringen in luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van planningkosten.
13.  

Het bedrag van de investeringssteun is niet hoger dan:

a) 

50 % van de in aanmerking komende kosten voor luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van één tot drie miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend;

b) 

75 % van de in aanmerking komende kosten voor luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van maximaal één miljoen passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend.

14.  
De in lid 13 beschreven maximale steunintensiteiten kunnen met 20 procentpunten worden verhoogd voor luchthavens in afgelegen gebieden.
15.  
Exploitatiesteun mag niet worden toegekend aan luchthavens met een gemiddelde jaarlijkse passagiersstroom van meer dan 200 000 passagiers gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de steun daadwerkelijk wordt toegekend.
16.  
Het bedrag van de exploitatiesteun mag niet hoger zijn dan hetgeen nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. De steun wordt toegekend ofwel in de vorm van vooraf vastgelegde periodieke tranches, die niet mogen worden verhoogd in de periode waarvoor de steun wordt toegekend, ofwel in de vorm van achteraf vastgestelde bedragen die zijn gebaseerd op de waargenomen exploitatietekorten.
17.  
Exploitatiesteun mag niet worden toegekend voor een kalenderjaar waarin de jaarlijkse passagiersstroom van de luchthaven meer dan 200 000 passagiers bedraagt.
18.  
De toekenning van de exploitatiesteun mag niet afhankelijk worden gesteld van het afsluiten van regelingen met bepaalde luchtvaartmaatschappijen over luchthavengelden, marketingvergoedingen of andere financiële aspecten van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij op de betrokken luchthaven.



DEEL 15

Steun voor havens

Artikel 56 ter

Steun voor zeehavens

1.  
Steun voor zeehavens is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

1 bis.  
Steun op grond van dit artikel wordt niet toegekend voor het bouwen, installeren of upgraden van infrastructuur waarmee schepen worden voorzien van fossiele brandstoffen, zoals diesel, aardgas in gasvorm (gecomprimeerd aardgas (CNG)), aardgas in vloeibare vorm (vloeibaar aardgas (LNG)) en vloeibaar petroleumgas (LPG).

▼M1

2.  

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:

a) 

investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van haveninfrastructuur;

b) 

investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van toegangsinfrastructuur;

c) 

baggerwerkzaamheden.

▼M6

2 bis.  
Voor steun ten behoeve van oplaad- en tankinfrastructuur die elektriciteit, waterstof, ammoniak en methanol levert, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor de bouw, installatie, verbetering of uitbreiding van oplaad- of tankinfrastructuur. Die kosten kunnen de kosten omvatten voor de oplaad- of tankinfrastructuur zelf en daarmee verband houdende technische uitrusting, met inbegrip van vaste, mobiele of drijvende faciliteiten, de installatie of verbetering van elektrische of andere onderdelen, met inbegrip van elektriciteitskabels en transformatoren die nodig zijn voor de aansluiting van de oplaad- of tankinfrastructuur op het net of op een lokale productie- of opslageenheid voor elektriciteit of waterstof, evenals civieltechnische werken, terrein- of wegaanpassingen, installatiekosten en kosten voor het verkrijgen van de nodige vergunningen.

De in aanmerking komende kosten kunnen ook de investeringskosten van on-site productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof omvatten alsook de investeringskosten van opslageenheden voor de opslag van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof. De nominale productiecapaciteit van de on-site installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof is niet groter dan het maximale nominale uitgangsvermogen of de tankcapaciteit van de oplaad- of tankinfrastructuur waarop zij is aangesloten.

▼M1

3.  
Kosten die verband houden met niet-vervoergerelateerde activiteiten, met inbegrip van industriële productiefaciliteiten die in een haven actief zijn, kantoren of winkels, maar ook met havensuprastructuren, zijn geen in aanmerking komende kosten.
4.  
Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering of de baggerwerkzaamheden. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

▼M6

5.  

De steunintensiteit voor elke in lid 2, punt a), genoemde investering bedraagt ten hoogste:

a) 

100 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project maximaal 22 miljoen EUR bedragen;

b) 

80 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project tussen 22 miljoen EUR en 55 miljoen EUR bedragen;

c) 

60 % van de in aanmerking komende kosten wanneer de totale in aanmerking komende kosten van het project meer dan 55 miljoen EUR bedragen doch niet meer dan het in artikel 4, lid 1, punt ee), vastgestelde bedrag.

De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in lid 2, punten b) en c), bepaalde in aanmerking komende kosten tot maximaal het in artikel 4, lid 1, punt ee), vastgestelde bedrag.

▼M1

6.  
De in lid 5, eerste alinea, onder b) en c), vastgestelde steunintensiteiten kunnen worden verhoogd met 10 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.
7.  
Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats.
8.  
De gesteunde haveninfrastructuur wordt op gelijke en niet-discriminerende wijze tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers beschikbaar gesteld.

▼M6

8 bis.  
Wanneer steun wordt toegekend voor de bouw, installatie of verbetering van tankinfrastructuur die waterstof levert, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de gesteunde tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren. Wanneer steun wordt toegekend voor de bouw, installatie of verbetering van tankinfrastructuur die ammoniak of methanol levert, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de gesteunde tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend ammoniak of methanol zal leveren waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa en die zijn geproduceerd overeenkomstig de methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen daarvan.

▼M6

9.  
Voor steun van ten hoogste 5,5 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag, in plaats van dat aan de hand van de in de leden 4, 5 en 6 genoemde methode vast te stellen, worden bepaald op 80 % van de in aanmerking komende kosten.

▼M1

Artikel 56 quater

Steun voor binnenhavens

1.  
Steun voor binnenhavens is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

▼M6

1 bis.  
Steun op grond van dit artikel wordt niet toegekend voor het bouwen, installeren of upgraden van infrastructuur waarmee schepen worden voorzien van fossiele brandstoffen, zoals diesel, aardgas in gasvorm (gecomprimeerd aardgas (CNG)), aardgas in vloeibare vorm (vloeibaar aardgas (LNG)) en vloeibaar petroleumgas (LPG).

▼M1

2.  

De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, met inbegrip van planningkosten, van:

a) 

investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van haveninfrastructuur;

b) 

investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van toegangsinfrastructuur;

c) 

baggerwerkzaamheden.

▼M6

2 bis.  
Voor steun ten behoeve van oplaad- en tankinfrastructuur die elektriciteit, waterstof, ammoniak en methanol levert, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor de bouw, installatie, verbetering of uitbreiding van oplaad- of tankinfrastructuur. Die kosten kunnen de kosten omvatten voor de oplaad- of tankinfrastructuur zelf en daarmee verband houdende technische uitrusting, met inbegrip van vaste, mobiele of drijvende faciliteiten, de installatie of verbetering van elektrische of andere onderdelen, met inbegrip van elektriciteitskabels en transformatoren die nodig zijn voor de aansluiting van de oplaad- of tankinfrastructuur op het net of op een lokale productie- of opslageenheid voor elektriciteit of waterstof, evenals civieltechnische werken, terrein- of wegaanpassingen, installatiekosten en kosten voor het verkrijgen van de nodige vergunningen.

De in aanmerking komende kosten kunnen ook de investeringskosten van on-site productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof omvatten alsook de investeringskosten van opslageenheden voor de opslag van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof. De nominale productiecapaciteit van de on-site installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof is niet groter dan het maximale nominale uitgangsvermogen of de tankcapaciteit van de oplaad- of tankinfrastructuur waarop zij is aangesloten.

▼M1

3.  
Kosten die verband houden met niet-vervoergerelateerde activiteiten, met inbegrip van industriële productiefaciliteiten die in een haven actief zijn, kantoren of winkels, maar ook met havensuprastructuren, zijn geen in aanmerking komende kosten.
4.  
Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering of de baggerwerkzaamheden. De exploitatiewinst wordt op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.
5.  
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten tot maximaal het in artikel 4, lid 1, onder ff), vastgestelde bedrag.
6.  
Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats.
7.  
De gesteunde haveninfrastructuur wordt op gelijke en niet-discriminerende wijze tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers beschikbaar gesteld.

▼M6

7 bis.  
Wanneer steun wordt toegekend voor de bouw, installatie of verbetering van tankinfrastructuur die waterstof levert, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de gesteunde tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren. Wanneer steun wordt toegekend voor de bouw, installatie of verbetering van tankinfrastructuur die ammoniak of methanol levert, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de gesteunde tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend ammoniak of methanol zal leveren waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa en die zijn geproduceerd overeenkomstig de methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen daarvan.

▼M6

8.  
Voor steun van ten hoogste 2,2 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten, als alternatief voor de toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde methode.

▼M4



DEEL 16

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten

Artikel 56 quinquies

Toepassingsgebied en gemeenschappelijke voorwaarden

1.  
Dit deel is van toepassing op steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten waarmee steun wordt verleend aan uitvoerende partners, financiële intermediairs of eindbegunstigden.
2.  
De steun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in hoofdstuk I, in dit artikel, en in artikel 56 sexies of artikel 56 septies vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
3.  
De steun voldoet aan alle toepasselijke voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/523 en de in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie ( 67 ) neergelegde InvestEU-investeringsrichtsnoeren.

▼M6

4.  

De in de artikelen 56 sexies en 56 septies vastgestelde maximumdrempels zijn van toepassing op de totale uitstaande financiering, voor zover er steun vervat is in de financiering die in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product wordt verstrekt. De maximumdrempels zijn van toepassing:

a) 

per project in het geval van steun met identificeerbare in aanmerking komende kosten die onder artikel 56 sexies, leden 2, 3 en 4, artikel 56 sexies, lid 5, punt a), i), en artikel 56 sexies, leden 6, 7, 8 en 9, valt;

b) 

per eindbegunstigde in het geval van steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten die onder artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii), iii) en iv), artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies valt.

▼M4

5.  
Steun wordt niet toegekend in de vorm van herfinanciering of garanties op bestaande portefeuilles van financiële intermediairs.

Artikel 56 sexies

Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten

1.  

Steun aan de eindbegunstigde in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product voldoet aan:

a) 

de voorwaarden bedoeld in een van de leden 2 tot en met 9, en

b) 

indien de financiering wordt verstrekt in de vorm van leningen aan de eindbegunstigde, heeft deze een rentevoet die ten minste overeenstemt met het basispercentage van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van toekenning van de lening.

2.  
Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend, wordt alleen toegekend aan projecten die voldoen aan alle algemene en specifieke verenigbaarheidsvoorwaarden vastgesteld in artikel 52 ter. Het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR.

▼M6

3.  

Steun voor de uitrol van vaste breedbandnetwerken en steun voor de uitrol van mobiele 4G- en 5G-netwerken om bepaalde in aanmerking komende sociaal-economische actoren aan te sluiten, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) 

de steun wordt alleen toegekend aan projecten die aan alle verenigbaarheidsvoorwaarden van respectievelijk artikel 52 en artikel 52 bis voldoen tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld in de punten c) en d) van dit lid;

b) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR;

c) 

met het project worden sociaal-economische actoren aangesloten die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag. Projecten die andere onderdelen of entiteiten omvatten dan die welke in dit punt worden vermeld, zijn uitgesloten;

d) 

in afwijking van artikel 52, lid 4, moet het vastgestelde marktfalen worden geverifieerd door de beschikbare passende kartering of, wanneer dergelijke kartering niet beschikbaar is, door een openbare raadpleging, als volgt:

i) 

de kartering kan passend worden geacht indien zij niet ouder is dan 18 maanden. Bij de kartering wordt duidelijk aangegeven welke sociaal-economische actoren volgens plan onder de overheidsinterventie zullen vallen en worden alle netwerken opgenomen die, onder piektijdomstandigheden, downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps, maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) bieden, die bestaan of die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold, in aansluitbare panden van de in aanmerking komende sociaal-economische actoren, zoals bedoeld in punt c). De kartering wordt uitgevoerd door de bevoegde overheidsinstantie. De kartering wordt uitgevoerd voor 1) zuiver vaste netwerken op adresniveau op basis van aansluitbare panden; 2) vaste draadloze toegangsnetwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter; 3) mobiele netwerken op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter. Alle elementen van de methode en de onderliggende technische criteria die worden gebruikt om de doelgebieden in kaart te brengen, moeten voor het publiek beschikbaar worden gesteld. Om synergieën en vereenvoudiging voor het openbaar bestuur te bevorderen, kan een geografisch onderzoek gevoerd uit hoofde van artikel 22 van Richtlijn (EU) 2018/1972 worden beschouwd als een passende kartering in de zin van dit punt, mits de voorwaarden van dit punt zijn vervuld;

ii) 

de openbare raadpleging wordt uitgevoerd door de bevoegde overheidsinstantie door op een voor het publiek toegankelijke website op regionaal en nationaal niveau de belangrijkste kenmerken van de geplande overheidsmaatregel bekend te maken. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken over het geplande overheidsoptreden en onderbouwde informatie te verstrekken over netwerken die, onder piektijdomstandigheden, downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps, maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) bieden, die bestaan of die volgens een geloofwaardige planning binnen de relevante tijdshorizon zullen worden uitgerold in aansluitbare panden van de in aanmerking komende sociaal-economische actor, zoals bedoeld in punt c) en geïdentificeerd overeenkomstig punt i), op basis van informatie: 1) voor zuiver vaste netwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden; 2) voor vaste draadloze toegangsnetwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter; 3) mobiele netwerken op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100x100 meter. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

▼M4

4.  

Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:

▼M6

a) 

de steun wordt alleen toegekend voor investeringen in energie-infrastructuur waarvoor toegang voor derden, tariefregulering en ontbundeling geldt in overeenstemming met de wetgeving voor de interne energiemarkt, ten behoeve van de volgende categorieën projecten:

i) 

wat gasinfrastructuur betreft, projecten die zijn opgenomen in de geldende Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 347/2013; en

ii) 

alle projecten met betrekking tot infrastructuur voor elektriciteit, waterstof en kooldioxide.

b) 

investeringssteun voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen voldoet aan de volgende vereisten:

i) 

steun wordt alleen verleend voor nieuwe installaties die overeenkomstig de vereisten van artikel 41, lid 10, op concurrerende, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden geselecteerd;

ii) 

steun kan worden toegekend aan gecombineerde projecten voor hernieuwbare energie of warmteopslag mits aan de vereisten van artikel 41, lid 1 bis, is voldaan;

iii) 

steun kan worden toegekend aan gecombineerde projecten voor de opslag van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof, mits aan de vereisten van artikel 41, lid 2, is voldaan;

iv) 

wat betreft installaties die hernieuwbare waterstof produceren, wordt alleen steun verleend voor installaties die voldoen aan de vereisten van artikel 41, lid 3;

v) 

in het geval van biobrandstoffen producerende installaties wordt alleen steun toegekend voor installaties die biobrandstoffen produceren die voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie als bedoeld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en die worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn vermelde grondstoffen.

▼M4

c) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR. Het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 75 miljoen EUR.

5.  

Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed voldoet aan de volgende voorwaarden:

▼M6

a) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds aan elke eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan:

i) 

110 miljoen EUR per project voor investeringen in infrastructuur die wordt gebruikt voor de verlening van sociale diensten en voor onderwijs; 165 miljoen EUR per project voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en activiteiten als bedoeld in artikel 53, lid 2, met inbegrip van natuurlijk erfgoed;

ii) 

33 miljoen EUR voor activiteiten in verband met sociale diensten;

iii) 

82,5 miljoen EUR voor activiteiten in verband met cultuur en instandhouding van het erfgoed, en

iv) 

5,5 miljoen EUR voor educatie en opleiding.

▼M4

b) 

er wordt geen steun toegekend voor opleidingen die bedoeld zijn om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.

6.  

Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:

a) 

steun voor infrastructuur, met uitzondering van havens, wordt alleen verleend voor de volgende projecten:

i) 

projecten van gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 1315/2013, uitgezonderd voor projecten met betrekking tot haven- of luchthaveninfrastructuur;

ii) 

verbindingen met stedelijke knooppunten in het trans-Europees vervoersnetwerk;

iii) 

rollend materieel alleen voor het verrichten van spoorvervoersdiensten die niet onder een openbaredienstcontract in de zin van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad ( 68 ) vallen, mits de begunstigde een nieuwkomer is;

iv) 

stadsvervoer;

▼M6

v) 

oplaad- of tankinfrastructuur waarmee vervoermiddelen van elektriciteit of waterstof worden voorzien. Voor gesteunde tankinfrastructuur voor waterstof verbindt de begunstigde zich ertoe dat de infrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren. Dit lid geldt niet voor steun ten behoeve van investeringen met betrekking tot oplaad- en tankinfrastructuur in havens.

▼M4

b) 

steun voor haveninfrastructuurprojecten voldoet aan de volgende vereisten:

i) 

steun kan alleen worden toegekend voor investeringen in toegangsinfrastructuur en haveninfrastructuur die op eerlijke en niet-discriminerende basis tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers ter beschikking wordt gesteld;

ii) 

concessies of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats;

iii) 

er wordt geen steun toegekend voor investeringen in suprastructuren van havens.

▼M6

iv) 

Wanneer steun wordt toegekend voor tankinfrastructuur voor waterstof, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de infrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend hernieuwbare waterstof zal leveren. Wanneer steun wordt toegekend voor de bouw, installatie of verbetering van tankinfrastructuur die ammoniak of methanol levert, verbindt de begunstigde zich ertoe dat de gesteunde tankinfrastructuur uiterlijk op 31 december 2035 uitsluitend ammoniak of methanol zal leveren waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa en die zijn geproduceerd overeenkomstig de methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen daarvan.

▼M6

c) 

het nominale bedrag van de totale financiering die overeenkomstig de punten a) of b) in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 165 miljoen EUR.

▼M4

7.  

Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen voldoet aan de volgende voorwaarden:

a) 

alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:

i) 

investeringen in infrastructuur voor watervoorziening en afvalwater voor de bevolking;

▼M6

ii) 

investeringen in hulpbronnenefficiëntie en circulariteit overeenkomstig artikel 47, leden 1 tot en met 6, en lid 10;

▼M4

iii) 

investeringen in onderzoeksinfrastructuur;

iv) 

investeringen in het opbouwen of upgraden van innovatieclusterfaciliteiten;

▼M6

v) 

investeringen in test- en experimenteerinfrastructuur;

▼M6

b) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 110 miljoen EUR.

▼M4

8.  

Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a) 

alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:

▼M6

i) 

investeringen die ondernemingen in staat stellen schade aan de natuurlijke omgeving (met inbegrip van klimaatverandering) of natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van de begunstigde of door de activiteiten van een andere entiteit die aan hetzelfde project deelneemt, te herstellen of te voorkomen, op voorwaarde dat i) de investeringen geen betrekking hebben op uitrusting, machines of industriële productie-installaties die fossiele brandstoffen gebruiken, met inbegrip van aardgas, onverminderd de mogelijkheid steun toe te kennen voor de installatie van uitbreidingen die het niveau van milieubescherming van bestaande uitrusting, machines en industriële productie-installaties verbeteren, in welk geval de investeringskosten geen betrekking mogen hebben op installaties die CO2 uitstoten; en ii) in het geval van investeringen in uitrusting, machines en industriële productie-installaties die waterstof gebruiken, verbindt de begunstigde zich ertoe gedurende de hele levensduur van de investering uitsluitend hernieuwbare waterstof te gebruiken. Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld, tenzij de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm wordt uitgevoerd en voltooid;

ii) 

maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van een gebouw of onderneming, op voorwaarde dat de investeringen geen betrekking hebben op uitrusting, machines of industriële productie-installaties die fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas, gebruiken. Op grond van dit artikel wordt geen steun toegekend voor investeringen om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld, tenzij de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm wordt uitgevoerd en voltooid. Bij wijze van afwijking kan krachtens deze clausule steun worden toegekend voor investeringen in gebouwen om te voldoen aan minimumnormen inzake energieprestaties die als Unienormen kwalificeren, mits de steun wordt toegekend voordat de normen voor de betrokken onderneming verplicht worden.

▼M4

iii) 

sanering van verontreinigde terreinen, voor zover er geen rechtspersoon of natuurlijke persoon wordt geïdentificeerd die volgens het toepasselijke recht overeenkomstig het in artikel 45, lid 3, bedoelde beginsel „de vervuiler betaalt” voor de milieuschade aansprakelijk is;

iv) 

milieustudies;

v) 

bevordering en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, wanneer die activiteit bijdraagt aan het beschermen, behouden of herstellen van de biodiversiteit en aan het bereiken van de goede staat van ecosystemen dan wel aan het beschermen van reeds in goede staat verkerende ecosystemen;

▼M6

vi) 

investeringssteun voor de aanschaf van schone vervoermiddelen die ten minste gedeeltelijk door elektriciteit of waterstof worden aangedreven, of van emissievrije vervoermiddelen voor het wegvervoer, het spoorvervoer, het vervoer over de binnenwateren en het zeevervoer en voor de retrofitting van vervoermiddelen waardoor deze als schone vervoermiddelen of als emissievrije vervoermiddelen kwalificeren;

▼M6

b) 

Onverminderd punt a), kan de steun ten behoeve van de verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw worden gecombineerd met steun voor een of meer van de volgende maatregelen:

i) 

de installatie van geïntegreerde on-site installaties voor hernieuwbare energie waarmee elektriciteit, warmte of koude wordt geproduceerd, met inbegrip van maar niet beperkt tot fotovoltaïsche panelen en warmtepompen;

ii) 

de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd;

iii) 

de aansluiting op een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of -koeling en bijbehorende uitrusting;

iv) 

de aanleg en installatie van oplaadinfrastructuur voor gebruik door de gebruikers van het gebouw, en daarbij behorende infrastructuur, zoals leidingen, indien de parkeervoorzieningen ofwel inpandig zijn of fysiek aan het gebouw grenzen;

v) 

de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te vergroten, daaronder begrepen passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van de breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, doch met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;

vi) 

investeringen in groendaken en uitrusting voor het opvangen en gebruiken van regenwater.

De steunmaatregel steunt niet de installatie van energie-uitrusting die fossiele brandstoffen gebruikt, met inbegrip van aardgas.

De steun kan worden toegekend aan de eigenaar of eigenaren van het gebouw of aan de huurder of huurders, afhankelijk van wie de financiering voor het project ontvangt.

▼M4

c) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR;

d) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR per eindbegunstigde en gebouw;

▼M6

e) 

steun ten behoeve van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie kan ook betrekking hebben op de bevordering van energieprestatiecontracten, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

i) 

de steun wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcaps die maatregelen ter verbetering van de energieprestaties aanbieden en de eindbegunstigden van de steun zijn;

ii) 

de steun wordt verstrekt ter bevordering van energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU;

iii) 

de steun heeft de vorm van een niet-achtergestelde lening of garantie voor de aanbieder van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of kan een financieel product zijn voor het financieren van de aanbieder (bv. factoring of forfaiting);

iv) 

het nominale bedrag van de totale uitstaande financiering die krachtens dit punt per begunstigde wordt verstrekt, bedraagt maximaal 30 miljoen EUR.

▼M4

9.  

Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering voldoet aan de volgende voorwaarden:

a) 

steun kan worden toegekend voor:

i) 

fundamenteel onderzoek;

ii) 

industrieel onderzoek;

iii) 

experimentele ontwikkeling;

iv) 

procesinnovatie of organisatie-innovatie voor kmo’s;

v) 

diensten voor innovatieadvies en diensten inzake innovatieondersteuning ten behoeve van kmo’s;

vi) 

digitalisering voor kmo’s;

b) 

voor de in punt a), i), ii) en iii), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 75 miljoen EUR. Voor de in punt a), iv), v) en vi), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 30 miljoen EUR.

▼M6

10.  

Kmo’s of kleine midcapondernemingen, naargelang van het geval, kunnen naast de categorieën steun waarin de leden 2 tot en met 9 voorzien, ook steun ontvangen in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering, indien aan de respectieve voorwaarden is voldaan:

a) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 16,5 miljoen EUR en wordt verstrekt aan:

i) 

niet-beursgenoteerde kmo’s die nog niet actief zijn geweest op een markt of die minder dan tien jaar na hun registratie of minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop actief zijn; wanneer de exploitatieperiode minder dan tien jaar na hun registratie of minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop op een bepaalde onderneming is toegepast, kan alleen die periode ook worden toegepast op eventuele latere steun uit hoofde van dit artikel aan dezelfde onderneming. Voor ondernemingen die een andere onderneming hebben overgenomen of uit een concentratie zijn ontstaan, omvat de toegepaste periode om in aanmerking te komen ook de activiteiten van de overgenomen onderneming respectievelijk de bij de concentratie betrokken ondernemingen, met uitzondering van overgenomen of bij de concentratie betrokken ondernemingen waarvan de omzet minder dan 10 % bedroeg van de omzet van de overnemende onderneming in het boekjaar voorafgaand aan de overname of, in het geval van ondernemingen die uit een concentratie zijn ontstaan, minder dan 10 % van de totale omzet van de bij de concentratie betrokken ondernemingen in het boekjaar voorafgaand aan de concentratie. Wat betreft de registratiegerelateerde periode om in aanmerking te komen, indien toegepast, wordt voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren de periode van tien jaar om in aanmerking te komen, geacht aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of op het tijdstip dat de onderneming belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten. De financiering in het kader van de steun van het InvestEU-fonds kan ook betrekking hebben op vervolginvesteringen in niet-beursgenoteerde kmo’s na de in dit punt genoemde periode om in aanmerking te komen indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: 1) het nominale bedrag van de totale financiering als bedoeld in punt a) wordt niet overschreden, 2) het oorspronkelijke bedrijfsplan voorzag in de mogelijkheid van vervolginvesteringen en 3) de eindbegunstigde die de vervolginvestering ontvangt, is geen „verbonden onderneming” in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I geworden met een andere onderneming dan de financiële intermediair of een onafhankelijke particuliere investeerder die financiering verstrekt in het kader van de steun van het InvestEU-fonds, tenzij de nieuwe entiteit een kmo is;

ii) 

niet-beursgenoteerde kmo’s die een nieuwe economische activiteit opstarten, indien de initiële investering meer dan 50 % bedraagt van de gemiddelde jaaromzet over de vijf voorafgaande jaren. In afwijking van de eerste zin worden de volgende investeringen als investeringen voor nieuwe economische activiteiten beschouwd indien de gerelateerde initiële investering, op basis van een ondernemingsplan, hoger is dan 30 % van de gemiddelde jaaromzet over de vijf voorafgaande jaren: 1) investeringen die overeenkomstig artikel 36, lid 2, van deze verordening de milieuprestaties van de activiteit aanzienlijk meer verbeteren dan verplichte Unienormen, 2) andere ecologisch duurzame investeringen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2020/852, en 3) investeringen die gericht zijn op het vergroten van de capaciteit voor de winning, scheiding, raffinage, verwerking of recycling van een in bijlage IV vermelde kritieke grondstof. Het ecologisch duurzame karakter van de belegging wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852, met inbegrip van het beginsel „geen ernstige afbreuk doen”, of via andere vergelijkbare methoden, waaronder de duurzaamheidstoetsing voor het InvestEU-fonds. Maatregelen die identiek zijn aan de maatregelen in door de Raad goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen, worden geacht in overeenstemming te zijn met het beginsel „geen ernstige afbreuk doen”, aangezien dit reeds is geverifieerd;

iii) 

kmo’s en kleine midcapondernemingen die innoverende ondernemingen zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 80);

b) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 16,5 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcaps waarvan de hoofdactiviteiten zich in steungebieden bevinden, mits de financiering niet wordt gebruikt voor de verplaatsing van activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 61 bis;

c) 

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 2,2 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen.

▼M4

Artikel 56 septies

Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten

1.  
Financiering voor eindbegunstigden wordt verstrekt door commerciële financiële intermediairs die op een open, transparante en niet-discriminerende wijze worden geselecteerd op basis van objectieve criteria.
2.  
De commerciële financiële intermediair die financiering aan de eindbegunstigde verstrekt, behoudt een risicoblootstelling van ten minste 20 % van elke financieringstransactie.

▼M6

3.  
Het nominale bedrag van de totale financiering die via de commerciële financiële intermediairs aan elke eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 8,25 miljoen EUR.

▼B



HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

Intrekking

Verordening (EG) nr. 800/2008 wordt ingetrokken.

Artikel 58

Overgangsbepalingen

▼M1

1.  
Deze verordening is van toepassing op individuele steun die is toegekend voordat de desbetreffende bepalingen van deze verordening in werking zijn getreden, wanneer de steun voldoet aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden, met uitzondering van artikel 9.

▼B

2.  
Steun die niet van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld op grond van deze verordening of van andere voordien van kracht zijnde verordeningen die waren vastgesteld op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98, wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.
3.  
Alle individuele steun die vóór 1 januari 2015 wordt toegekend op grond van een op het tijdstip van de toekenning van de steun van kracht zijnde verordening die overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 is vastgesteld, is verenigbaar met de interne markt en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, met uitzondering van regionale steun. Risicokapitaalsteunregelingen ten behoeve van kmo's die vóór 1 juli 2014 zijn opgezet en die op grond van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag zijn vrijgesteld, blijven vrijgesteld en met de interne markt verenigbaar totdat de financieringsovereenkomst afloopt, mits de toezegging van de publieke financiering voor het gesteunde private-equity-investeringsfonds op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2015 en de overige vrijstellingsvoorwaarden vervuld blijven.

▼M6

3 bis.  
Alle individuele steun die tussen 1 juli 2014 en 2 augustus 2021 is toegekend in overeenstemming met de op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing zijnde bepalingen van deze verordening, is verenigbaar met de interne markt en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld. Alle individuele steun die vóór 1 juli 2014 is toegekend in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening, met uitzondering van artikel 9, zoals van toepassing voor of na 10 juli 2017, dan wel voor of na 3 augustus 2021, is verenigbaar met de interne markt en van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.
4.  
Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven alle krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld, met uitzondering van regionale-steunregelingen. De vrijstelling van regionale-steunregelingen vervalt op het tijdstip dat de goedgekeurde regionale-steunkaarten verstrijken. De vrijstelling van risicofinancieringssteun overeenkomstig artikel 21, lid 2, onder a), loopt af aan het eind van de in de financieringsovereenkomst vastgestelde periode, mits de toezegging van de publieke financiering voor het gesteunde private-equity-investeringsfonds op basis van dit soort overeenkomst heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van deze verordening en alle overige vrijstellingsvoorwaarden vervuld blijven.

▼M1

5.  
Indien deze verordening wordt gewijzigd, blijven steunregelingen die zijn vrijgesteld op grond van deze verordening zoals die van toepassing was op het tijdstip dat de regeling in werking trad, vrijgesteld gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden.

▼B

Artikel 59

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.

▼M6

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2026.

▼B

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

KMO-DEFINITIE

Artikel 1

Onderneming

Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2

Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

1.  
Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
2.  
Binnen de categorie kmo's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
3.  
Binnen de categorie kmo's is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 3

Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

1.  
Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.
2.  
„Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer in de zin van lid 3 verbonden ondernemingen, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

Zelfs indien deze drempel van 25 % wordt bereikt of overschreden, kan een onderneming als zelfstandige onderneming en derhalve niet als onderneming met partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

a) 

openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000  EUR niet overschrijdt;

b) 

universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

c) 

institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;

d) 

autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.

3.  

„Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

a) 

een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b) 

een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c) 

een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

d) 

een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.

Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via één of meerdere andere ondernemingen of via een investeerder als bedoeld in lid 2, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

Als „verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct upstream of downstream de relevante markt bevindt.

4.  
Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.
5.  
Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels. Zelfs indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies vast te stellen wie het in handen heeft, kan deze verklaring worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij redelijkerwijze kan aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale regelgeving of Unieregelgeving voorziet.

Artikel 4

Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

1.  
De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.
2.  
Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 bedoelde drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële bedragen liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming alleen wanneer deze drempels in twee opeenvolgende boekjaren worden overschreden.
3.  
In het geval van nieuw opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 5

Aantal werkzame personen

Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dit is het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid, wordt in breuken van AJE's uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

a) 

de loontrekkenden;

b) 

de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

c) 

de eigenaren-bedrijfsleiders;

d) 

de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.

Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

Artikel 6

Vaststelling van de gegevens van de onderneming

1.  
In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.
2.  
De gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op grond van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij kruisparticipatie geldt het hoogste van deze percentages.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

3.  
Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens nog niet zijn opgenomen in de geconsolideerde rekeningen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

4.  
Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.




BIJLAGE II

GEGEVENS BETREFFENDE OP DE VOORWAARDEN VAN DEZE VERORDENING VRIJGESTELDE STAATSSTEUN

DEEL I

Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie

image

image

▼M6

DEEL II

Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie

Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel wordt uitgevoerd.



Primaire doelstelling — Algemene doelstellingen (lijst)

Doelstellingen

(lijst)

Maximale steunintensiteit

in %

of maximaal jaarlijks steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen)

Kmo-opslagen (indien van toepassing)

in %

Regionale steun — Investeringssteun (1) (artikel 14)

□  Regeling

… %

… %

□  Ad-hocsteun

… %

… %

Regionale steun — Exploitatiesteun (artikel 15)

□  In dunbevolkte gebieden (artikel 15, lid 2)

… %

… %

□  In zeer dunbevolkte gebieden (artikel 15, lid 3)

… %

… %

□  In ultraperifere gebieden (artikel 15, lid 4)

… %

… %

□  Regionale stadsontwikkelingssteun (artikel 16)

… nationale valuta

… %

Kmo-steun (artikelen 17 tot en met 19 quinquies)

□  Investeringssteun voor kmo’s (artikel 17)

… %

… %

□  Consultancysteun voor kmo’s (artikel 18)

… %

… %

□  Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen (artikel 19)

… %

… %

□  Steun ten behoeve van kmo’s voor kosten gemaakt door de deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) (artikel 19 bis)

… %

… %

□  Beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) (artikel 19 ter) (2)

… nationale valuta

… %

□  Steun aan micro-ondernemingen in de vorm van overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte (artikel 19 quater)

… %

… %

□  Steun aan kmo’s in de vorm van tijdelijke overheidsinterventies met betrekking tot de levering van elektriciteit, gas of warmte uit aardgas of elektriciteit om de gevolgen van prijsstijgingen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verzachten (artikel 19 quinquies)

… %

… %

Steun voor Europese territoriale samenwerking (artikelen 20 en 20 bis)

□  Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen (artikel 20)

… %

… %

□  Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (artikel 20 bis) (3)

… nationale valuta

… %

Steun om kmo’s toegang tot financiering te geven (artikelen 21 en 22)

□  Risicofinancieringssteun (artikel 21)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Risicofinancieringssteun aan kmo’s in de vorm van fiscale stimuleringsmaatregelen voor particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn (artikel 21 bis)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Starterssteun (artikel 22)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Kmo-steun — Steun voor in kmo’s gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms (artikel 23)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Kmo-steun — Steun voor scoutingkosten (artikel 24)

… %

n.v.t.

O & O&I-steun (artikelen 25 tot en met 30)

Steun voor onderzoek en ontwikkelings- projecten (artikel 25)

□  Fundamenteel onderzoek

(artikel 25, lid 2, punt a))

… %

… %

□  Industrieel onderzoek

(artikel 25, lid 2, punt b))

… %

… %

□  Experimentele ontwikkeling (artikel 25, lid 2, punt c))

… %

… %

□  Haalbaarheidsstudies (artikel 25, lid 2, punt d))

… %

… %

□  Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend (artikel 25 bis)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties (artikel 25 ter)

… nationale valuta

… %

□  Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten (artikel 25 quater)

… %

… %

□  Steun voor teamvormingsacties (artikel 25 quinquies)

… %

… %

□  Steun in het kader van de cofinanciering van projecten die door het Europees Defensiefonds of het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie worden gesteund (artikel 25 sexies)

… %

… %

□  Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur (artikel 26)

… %

… %

□  Investeringssteun voor test- en experimenteerinfrastructuur (artikel 26 bis)

… %

… %

□  Steun voor innovatieclusters (artikel 27)

… %

… %

□  Innovatiesteun voor kmo’s (artikel 28)

… %

… %

□  Steun voor proces- en organisatie-innovatie (artikel 29)

… %

… %

□  O & O-steun in de visserij- en aquacultuursector (artikel 30)

… %

… %

□  Opleidingssteun (artikel 31)

… %

… %

Steun voor kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap (artikelen 32 tot en met 35)

□  Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers (artikel 32)

… %

… %

□  Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 33)

… %

… %

□  Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 34)

… %

… %

□  Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers (artikel 35)

… %

… %

Steun voor milieubescherming (artikelen 36 tot en met 49)

□  Investeringssteun voor milieubescherming, met inbegrip van decarbonisatie (artikel 36)

… %

… %

□  Investeringssteun voor oplaad- of tankinfrastructuur (artikel 36 bis)

… %

… %

□  Investeringssteun voor de aanschaf van schone of emissievrije vervoermiddelen en voor de retrofitting van vervoermiddelen (artikel 36 ter)

… %

… %

□  Investeringssteun voor andere energie-efficiëntiemaatregelen dan in gebouwen (artikel 38)

… %

… %

□  Investeringssteun voor energie-efficiëntiemaatregelen in gebouwen (artikel 38 bis)

… %

… %

□  Steun ter bevordering van energieprestatiecontracten (artikel 38 ter)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten (artikel 39)

… nationale valuta

n.v.t.

□  Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (artikel 41)

… %

… %

□  Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 42)

… %

… %

□  Exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en van hernieuwbare waterstof in kleine projecten en hernieuwbare-energiegemeenschappen (artikel 43)

… %

… %

□  Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG (artikel 44)

… %

n.v.t.

□  Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen of -heffingen (artikel 44 bis)

… %

n.v.t.

□  Investeringssteun voor het herstel van milieuschade, de rehabilitatie van natuurlijke habitats en ecosystemen, de bescherming of het herstel van de biodiversiteit en de uitvoering van nature-based solutions ten behoeve van klimaatadaptatie en -mitigatie (artikel 45)

… %

… %

□  Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling (artikel 46)

… %

… %

□  Investeringssteun voor hulpbronnenefficiëntie en ter ondersteuning van de transitie naar een circulaire economie (artikel 47)

… %

… %

□  Investeringssteun voor energie-infrastructuur (artikel 48)

… %

… %

□  Steun voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’s (artikel 49)

… %

… %

□  Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen (artikel 50)

Maximale steunintensiteit

… %

… %

Soort natuurramp

□  aardbeving

□  lawine

□  landverschuiving

□  overstroming

□  tornado

□  orkaan

□  vulkaanuitbarsting

□  natuurbrand

Datum waarop de natuurramp plaatsvond

Van dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

□  Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden (artikel 51)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor vaste breedbandnetwerken (artikel 52)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken (artikel 52 bis)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit (artikel 52 ter)

… %

… %

□  Connectiviteitsvouchers (artikel 52 quater)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor backhaulnetwerken (artikel 52 quinquies)

… %

… %

□  Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed (artikel 53)

… %

… %

□  Steunregelingen voor audiovisuele werken (artikel 54)

… %

… %

□  Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur (artikel 55)

… %

… %

□  Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen (artikel 56)

… %

… %

□  Steun voor regionale luchthavens (artikel 56 bis)

… %

… %

□  Steun voor zeehavens (artikel 56 ter)

… %

… %

□  Steun voor binnenhavens (artikel 56 quater)

… %

… %

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde producten (artikelen 56 quinquies, 56 sexies en 56 septies)

Artikel 56 sexies

□  Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening het kwaliteitslabel „Excellentiekeur” is toegekend (artikel 56 sexies, lid 2)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor de uitrol van vaste breedbandnetwerken en steun voor de uitrol van mobiele 4G- en 5G-netwerken om bepaalde in aanmerking komende sociaal-economische actoren aan te sluiten (artikel 56 sexies, lid 3)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur (artikel 56 sexies, lid 4)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed (artikel 56 sexies, lid 5)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur (artikel 56 sexies, lid 6)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen (artikel 56 sexies, lid 7)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming (artikel 56 sexies, lid 8)

… nationale valuta

… %

□  Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering (artikel 56 sexies, lid 9)

… nationale valuta

… %

□  Steun in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering aan kmo’s of kleine midcaps (artikel 56 sexies, lid 10)

… nationale valuta

… %

□  Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten (artikel 56 septies)

… nationale valuta

… %

(1)   

Vermeld in het geval van regionale ad-hocsteun ter aanvulling van steun in het kader van (een) steunregeling(en) zowel de intensiteit van de steun in het kader van de regeling als de intensiteit van de ad-hocsteun.

(2)   

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 19 ter verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief.

(3)   

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 20 bis verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief.

▼B




BIJLAGE III

Bepalingen voor het bekendmaken van gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 1

De lidstaten zetten hun uitgebreide staatssteunwebsites waarop de in artikel 9, lid 1, verlangde gegevens moeten worden bekendgemaakt, zodanig op dat die gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn. Deze gegevens worden bekendgemaakt in een spreadsheetformaat, waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, uitgelicht en gemakkelijk op het internet kunnen worden gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld in CSV- of XML-formaat. Alle belangstellenden hebben zonder restricties toegang tot de website. Gebruikers hoeven zich niet vooraf te registreren om toegang tot de website te krijgen.

De volgende gegevens inzake individuele steunverleningen worden, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), bekendgemaakt:

— 
naam van de begunstigde,
— 
identificator van de begunstigde,
— 
soort onderneming (kmo/grote onderneming) op het tijdstip van de toekenning van de steun,
— 
regio waarin de begunstigde is gevestigd (op NUTS 2-niveau) ( 69 ),
— 
economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau) ( 70 ),
— 
steunelement, uitgedrukt in hele bedragen, in nationale valuta ( 71 ),
— 
steuninstrument ( 72 ) (subsidie/rentesubsidie, lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie, garantie, belastingvoordeel of belastingvrijstelling, risicofinanciering, overige (specificeren s.v.p.)),
— 
datum van toekenning,
— 
doel van de steun,
— 
steunverlenende autoriteit,
— 
voor regelingen op grond van artikel 16 en artikel 21: de naam van de met het beheer belaste entiteit en de namen van de geselecteerde financiële intermediairs,
— 
referentie van de steunmaatregel ( 73 ).

▼M6




BIJLAGE IV

Kritieke grondstoffen als bedoeld in artikel 21, lid 3, punt c), en artikel 56 sexies, lid 10, punt a), ii)

De volgende grondstoffen worden beschouwd als kritieke grondstoffen als bedoeld in artikel 21, lid 3, punt c), en artikel 56 sexies, lid 10, punt a), ii):

a) 

Antimoon

b) 

Arseen (arsenicum)

c) 

Bauxiet

d) 

Bariet

e) 

Beryllium

f) 

Bismut

g) 

Boor

h) 

Kobalt

i) 

Cokeskool

j) 

Koper

k) 

Veldspaat

l) 

loeispaat

m) 

Gallium

n) 

Germanium

o) 

Hafnium

p) 

Helium

q) 

Zware zeldzame aardmetalen

r) 

Lichte zeldzame aardmetalen

s) 

Lithium

t) 

Magnesium

u) 

Mangaan

v) 

Natuurlijk grafiet

w) 

Nikkel — voor batterijen

x) 

Niobium

y) 

Fosforiet

z) 

Fosfor

aa) 

Platinametalen

bb) 

Scandium

cc) 

Siliciummetaal

dd) 

Strontium

ee) 

Tantaal

ff) 

Titaan

gg) 

Wolfraam

hh) 

Vanadium



( 1 ) Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

( 3 ) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).

( 5 ) Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24).

( 6 ) PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.

( 7 ) Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

( 8 ) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

( 9 ) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

( 10 ) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

( 11 ) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

( 12 ) Uitvoeringsbesluit C(2017) 7124 van de Commissie van 27 oktober 2017 betreffende de vaststelling van het werkprogramma voor 2018-2020 in het kader van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en betreffende de financiering van het werkprogramma voor 2018.

( 13 ) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

( 14 ) Het Cassini-initiatief, dat voor de eerste maal in de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (COM(2020) 103 final van 10.3.2020) werd aangekondigd, is een verzameling concrete maatregelen die onder meer tot doel hebben kmo’s uit de ruimtevaartsector vlottere toegang tot risicokapitaal te bieden om hun expansie te financieren.

( 15 ) Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).

( 16 ) Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 30).

( 17 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

( 18 ) Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

( 19 ) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.

( 20 ) Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa, en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

( 21 ) Zie werkdocument van de diensten van de Commissie, „Technology Infrastructures”, SWD(2019) 158 final van 8.4.2019.

( 22 ) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

( 23 ) Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

( 24 ) Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone wegvoertuigen ter ondersteuning van emissiearme mobiliteit (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

( 25 ) Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).

( 26 ) Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

( 27 ) Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).

( 28 ) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

( 29 ) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

( 30 ) Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).

( 31 ) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

( 32 ) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

( 33 ) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

( 34 ) Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

( 35 ) Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG, 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

( 36 ) Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).

( 37 ) Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

( 38 ) Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

( 39 ) Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249, 14.7.2021, blz. 38).

( 40 ) Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).

( 41 ) Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).

( 42 ) Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81).

( 43 ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

( 44 ) Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

( 45 ) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

( 46 ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

( 47 ) PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

( 48 ) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

( 49 ) State Aid Transparency — publieke zoekpagina, beschikbaar op: https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

( 50 ) Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

( 51 ) Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94).

( 52 ) Voor regelingen op grond van de artikelen 16, 21 bis en 22 van deze verordening kan van het vereiste om over elke individuele steunverlening van meer dan 100 000  EUR gegevens bekend te maken, ontheffing worden verleend aan kmo’s die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht.

( 53 ) Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

( 54 ) Verordening (EU) 2020/972 van de Commissie van 2 juli 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1407/2013 wat betreft de verlenging ervan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft de verlenging ervan en desbetreffende aanpassingen (PB L 215 van 7.7.2020, blz. 3).

( 55 ) Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

( 56 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma’s (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).

( 57 ) Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).

( 58 ) Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).

( 59 ) Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

( 60 ) Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).

( 61 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 1).

( 62 ) Commission Delegated Regulation (EU) 2021/2139 of 4 June 2021 supplementing Regulation (EU) 2020/852 of the European Parliament and of the Council by establishing the technical screening criteria for determining the conditions under which an economic activity qualifies as contributing substantially to climate change mitigation or climate change adaptation and for determining whether that economic activity causes no significant harm to any of the other environmental objectives (OJ L 442, 9.12.2021, p. 1).

( 63 ) Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

( 64 ) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

( 65 ) Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (PB L 252 van 8.10.2018, blz. 1).

( 66 ) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

( 67 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie van 14 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 18).

( 68 ) Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

( 69 ) NUTS — Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

( 70 ►M1  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1). ◄

( 71 ►M1  Bruto-subsidie-equivalent of, voor maatregelen op grond van de artikelen 16, 21, 22 of 39 van deze verordening, het investeringsbedrag. ◄ Bij exploitatiesteun kan het jaarlijkse bedrag aan steun per begunstigde worden meegedeeld. Voor fiscale regelingen en voor regelingen op grond van artikel 16 (regionale stadsontwikkelingssteun) en artikel 21 (risicofinancieringssteun) kan dit bedrag worden meegedeeld volgens de tranches vermeld in artikel 9, lid 2, van deze verordening.

( 72 ) Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.

( 73 ) Zoals door de Commissie meegedeeld in het kader van de in de artikel 11 van deze verordening bedoelde elektronische kennisgevingsprocedure.