1965R0019 — NL — 01.05.2004 — 006.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 148 |
1 |
15.6.1999 |
||
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 |
L 1 |
1 |
4.1.2003 |
Gewijzigd bij:
Toetredingsakte van Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland |
L 73 |
14 |
27.3.1972 |
|
Toetredingsakte van Griekenland |
L 291 |
17 |
19.11.1979 |
|
L 302 |
23 |
15.11.1985 |
||
Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden |
C 241 |
21 |
29.8.1994 |
|
|
(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad) |
L 001 |
1 |
.. |
VERORDENING No. 19/65/EEG VAN DE RAAD
van 2 maart 1965
betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen
DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 87,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat de bepalingen van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, overeenkomstig de bepalingen van lid 3 van hetzelfde artikel, buiten toepassing kunnen worden verklaard voor groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voldoen aan de in laatstgenoemde bepalingen gestelde voorwaarden;
Overwegende dat de wijze van toepassing van artikel 85, lid 3, moet worden vastgesteld bij verordening op de grondslag van artikel 87;
Overwegende dat het, gezien het grote aantal aanmeldingen welke ter toepassing van Verordening no. 17 ( 4 ) zijn ingediend, dienstig is dat de Commissie, ten einde haar taak te verlichten, in staat wordt gesteld bij verordening de bepalingen van artikel 85, lid 1, buiten toepassing te verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen;
Overwegende dat het dienstig is de voorwaarden nader vast te stellen waaronder de Commissie deze bevoegdheid, in nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, kan uitoefenen, wanneer voldoende ervaring is opgedaan bij individuele beschikkingen en het mogelijk zal zijn de groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen te omschrijven waarvoor de voorwaarden van artikel 85, lid 3, als vervuld kunnen worden beschouwd;
Overwegende dat de Commissie door haar optreden, met name door haar Verordening no. 153 ( 5 ), te kennen heeft gegeven dat geen lichtere procedure dan die omschreven in Verordening no. 17 in overweging kan worden genomen voor bepaalde soorten overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke in het bijzonder aanleiding kunnen geven tot het vervalsen van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt;
Overwegende dat de Commissie krachtens artikel 6 van Verordening no. 17 kan bepalen dat een beschikking overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het Verdrag terugwerkende kracht heeft; dat het dienstig is dat de Commissie een dergelijke bepaling eveneens bij verordening kan vaststellen;
Overwegende dat krachtens artikel 7 van Verordening no. 17 overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen aan het verbod van artikel 85, lid 1, kunnen worden onttrokken door een beschikking van de Commissie, met name indien zij zodanig worden gewijzigd dat zij voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 85, lid 3; dat het gewenst is dat de Commissie ten gunste van deze overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bij verordening hetzelfde kan voorzien indien zij zodanig worden gewijzigd dat zij vallen onder een groep, omschreven in een ontheffingsverordening;
Overwegende dat de Commissie, daar een ontheffing niet kan worden verkregen indien niet wordt voldaan aan de in artikel 85, lid 3, gestelde voorwaarden, de bevoegdheid moet hebben om bij beschikking de voorwaarden vast te stellen waaraan een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging zal moeten voldoen, die wegens bijzondere omstandigheden bepaalde, met artikel 85, lid 3, onverenigbare gevolgen blijkt te hebben,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Onverminderd de toepassing van Verordening nr. 17 kan de Commissie bij verordening overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdag verklaren dat artikel 81, lid 1, niet van toepassing is op:
a) groepen overeenkomsten, gesloten tussen twee of meer ondernemingen die met het oog op de toepassing van de overeenkomst elk op een verschillend niveau van de productie- of de distributieketen werkzaam zijn, betreffende de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten mogen kopen, verkopen of wederverkopen,
b) groepen overeenkomsten waaraan slechts twee ondernemingen deelnemen en die beperkingen meebrengen welke zijn opgelegd in verband met de verkrijging of het gebruik van rechten van industriële eigendom — met name van octrooien, gebruiksmodellen, siertekeningen en -modellen, of merken — of in verband met de rechten die voortvloeien uit overeenkomsten houdende de overdracht of het in gebruik geven van productiemethoden of van kennis met betrekking tot het gebruik of de toepassing van bedrijfstechnische vaardigheden.
2. De verordening moet de groepen overeenkomsten omschrijven waarop zij van toepassing is en met name aangeven:
a) de beperkingen of de bepalingen die niet mogen voorkomen in de overeenkomsten;
b) ►M1 ————— ◄ de andere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan.
3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de groepen onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
Artikel 1 bis
Een krachtens artikel 1 vastgestelde verordening kan de voorwaarden bepalen die kunnen leiden tot uitsluiting van de toepassing van die verordening van bepaalde parallelle netwerken van gelijksoortige overeenkomsten of van gelijksoortige onderling afgestemde feitelijke gedragingen die op een welbepaalde markt gelden; wanneer deze voorwaarden vervuld zijn, kan de Commissie een verordening vaststellen waarbij dat wordt geconstateerd en een aanpassingsperiode vaststellen na afloop waarvan de krachtens artikel 1 vastgestelde verordening op die markt niet langer op deze overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van toepassing is; een dergelijke periode mag niet korter zijn dan zes maanden.
Artikel 2
1. Een verordening krachtens artikel 1 wordt voor een beperkte tijdsduur vastgesteld.
2. Zij kan worden afgeschaft of gewijzigd, indien de omstandigheden zijn gewijzigd met betrekking tot een punt van wezenlijk belang voor haar vaststelling; in dit geval wordt voorzien in een aanpassingsperiode voor de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die vielen onder de voorafgaande verordening.
Artikel 3
Een verordening krachtens artikel 1 kan bepalen dat zij met terugwerkende kracht van toepassing is op de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die op de dag van haar inwerkingtreding in aanmerking hadden kunnen komen voor een beschikking met terugwerkende kracht uit hoofde van artikel 6 van Verordening no. 17.
Artikel 4
1. Een verordening krachtens artikel 1 kan bepalen dat het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag gedurende de periode die zij vaststelt niet van toepassing is op de op 13 maart 1962 bestaande overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3:
— indien zij binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de verordening zodanig worden gewijzigd, dat zij aan die voorwaarden voldoen volgens de bepalingen van de verordening, en
— indien de wijzigingen ter kennis van de Commissie worden gebracht binnen de in de verordening vastgestelde termijn.
In een verordening krachtens artikel 1 kan worden bepaald dat het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag gedurende de periode die in de verordening wordt vastgesteld niet van toepassing is op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bestonden op de datum van toetreding en ten gevolge van de toetreding vallen onder artikel 85, en die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3:
Het bepaalde in de vorige alinea is eveneens van toepassing in het geval van de toetreding van de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek.
Het bepaalde in de vorige alinea is eveneens van toepassing in het geval van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.
2. Op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die overeenkomstig artikel 5 van Verordening no. 17 vóór 1 februari 1963 moesten worden aangemeld, is lid 1 slechts van toepassing, indien zij vóór dit tijdstip zijn aangemeld.
Lid 1 is slechts van toepassing op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die uit hoofde van de toetreding onder de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag komen te vallen en waarvan overeenkomstig artikel 5 en artikel 25 van Verordening nr. 17 vóór 1 juli 1973 moet worden kennis gegeven, indien deze kennisgeving vóór genoemde datum heeft plaatsgevonden.
Lid 1 is slechts van toepassing op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die uit hoofde van de toetreding van de Helleense Republiek onder de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen en waarvan overeenkomstig de artikelen 5 en 25 van Verordening nr. 17 vóór 1 juli 1981 kennis moet worden gegeven, indien deze kennisgeving vóór deze datum heeft plaatsgevonden.
Lid 1 is slechts van toepassing op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die uit hoofde van de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek onder de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen en waarvan overeenkomstig de artikelen 5 en 25 van Verordening nr. 17 vóór 1 juli 1986 kennis moet worden gegeven, indien deze kennisgeving vóór deze datum heeft plaatsgevonden.
Lid 1 is niet van toepassing op overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die uit hoofde van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden onder de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen en waarvan overeenkomstig de artikelen 5 en 25 van Verordening nr. 17 binnen zes maanden na de toetreding kennis moet worden geven, tenzij dat al binnen die periode is geschied. Deze alinea is niet van toepassing op overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen die op de datum van toetreding al onder artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst vallen.
3. Op de krachtens lid 1 vastgestelde bepalingen kan geen beroep worden gedaan in rechtsgedingen die aanhangig zijn op de datum van inwerkingtreding van een verordening vastgesteld krachtens artikel 1; evenmin kan op deze bepalingen een beroep worden gedaan als grond voor een vordering tot schadevergoeding tegen derden.
Artikel 5
Indien de Commissie voornemens is een verordening vast te stellen, maakt zij het ontwerp bekend; hierbij worden alle belanghebbenden uitgenodigd binnen een door haar vastgestelde termijn van tenminste één maand hun opmerkingen aan haar kenbaar te maken.
Artikel 6
1. De Commissie raadpleegt het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities:
a) in het geval van een verordening op grond van artikel 1, voordat een ontwerp-verordening bekendgemaakt wordt en voordat een verordening vastgesteld wordt;
b) in het geval van een verordening op grond van artikel 1 bis, voordat een ontwerp-verordening bekendgemaakt wordt indien een lidstaat daarom vraagt, en voordat een verordening vastgesteld wordt.
2. Artikel 10, lid 5 en lid 6, van Verordening no. 17 inzake de raadpleging van het Adviescomité is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de gemeenschappelijke bijeenkomsten met de Commissie op zijn vroegst één maand na de verzending van de uitnodigingen zullen plaatsvinden.
▼M2 —————
Artikel 8
De Commissie doet de Raad vóór 1 januari 1970 een voorstel voor een verordening toekomen ten einde in de onderhavige verordening de wijzigingen aan te brengen die ingevolge de opgedane ervaring noodzakelijk blijken.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
( 1 ) NB: De titel van Verordening nr. 19/65/EEG is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; aanvankelijk ging het om artikel 85, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
( 2 ) PB no. 81 van 27. 5. 1964, blz. 1275/64.
( 3 ) PB no. 197 van 30. 11. 1964, blz. 3320/64.
( 4 ) PB no. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62 (Verordening no. 17, gewijzigd door Verordening no. 59 - PB no. 58 van 10. 7. 1962, blz. 1655/62 - en door Verordening no. 118/63/EEG - PB no. 162 van 7. 11. 1963, blz. 2696/63).
( 5 ) PB no. 139 van 24. 12. 1962, blz. 2918/62.