Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31971L0250

    Eerste Richtlijn 71/250/EEG van de Commissie van 15 juni 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders

    PB L 155 van 12/07/1971, p. 13–37 (DE, FR, IT, NL)
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1971(II) blz. 480 - 505

    Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/08/2009; opgeheven door 32009R0152

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1971/250/oj

    31971L0250

    Eerste Richtlijn 71/250/EEG van de Commissie van 15 juni 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders

    Publicatieblad Nr. L 155 van 12/07/1971 blz. 0013 - 0037
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 3 blz. 0213
    Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1971(II) blz. 0423
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 3 blz. 0213
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1971(II) blz. 0480
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 6 blz. 0218
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0003
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0003


    ++++

    EERSTE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

    van 15 juni 1971

    betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders

    ( 71/250/EEG )

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

    Gelet op de richtlijn van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings - en analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders ( 1 ) , in het bijzonder op artikel 2 ,

    Overwegende dat in de bovengenoemde richtlijn is bepaald dat de officiële controle van veevoeders , welke ten doel heeft na te gaan of aan de op grond van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake de kwaliteit en de samenstelling van veevoeders gestelde voorwaarden is voldaan , geschiedt volgens communautaire bemonsterings - en analysemethoden ;

    Overwegende dat het wenselijk is zo spoedig mogelijk te komen tot het vaststellen van alle noodzakelijke analysemethoden , en dat de vaststelling van de methoden voor de bepaling van het gehalte aan blauwzuur , calcium , carbonaten , ruwe as , in zoutzuur onoplosbare as , chloor van chloriden , mosterdolie , lactose , kalium , natrium , suikers , theobromine en ureum , voor de bepaling van de alkaloïden in lupinen , alsmede van de urease-activiteit van sojaprodukten een eerste stap vormt ;

    Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor veevoeders ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    De Lid-Staten schrijven voor dat de analysen voor de officiële controle van veevoeders ten aanzien van hun gehalten aan blauwzuur , calcium , carbonaten , ruwe as , in zoutzuur onoplosbare as , chloor van chloriden , mosterdolie , lactose , kalium , natrium , suikers , theobromine en ureum , de bepaling van de alkaloïden in lupinen , alsmede van de urease-activiteit van sojaprodukten , geschieden volgens de in de bijlage bij deze richtlijn omschreven methoden .

    Artikel 2

    De Lid-Staten laten uiterlijk op 1 juli 1972 de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden ten einde zich te voegen naar deze richtlijn . Zij stellen de Commissie onverwijld hiervan in kennis .

    Artikel 3

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 15 juni 1971 .

    Voor de Commissie

    De Voorzitter

    Franco M . MALFATTI

    ( 1 ) PB nr . 170 van 3 . 8 . 1970 , blz . 2 .

    BIJLAGE

    ANALYSEMETHODEN VOOR DE BESTANDDELEN VAN VEEVOEDERS

    1 . INLEIDING

    De analysemethoden voor de bestanddelen van veevoeders zijn in het algemeen van toepassing voor alle enkelvoudige veevoeders en mengvoeders . Bepaalde veevoeders echter eisen wegens hun bijzondere samenstelling speciaal daarvoor aangepaste analysemethodieken . Dergelijke gevallen zijn bij de beschrijving van de analysemethoden opgenomen onder " Opmerkingen " .

    Indien twee of meer analysemethoden voor de bepaling van één en hetzelfde bestanddeel in een veevoeder zijn aangegeven , dan wordt de keuze van de methode - voor zover niet anders is vastgesteld - aan het controle-laboratorium overgelaten ; de toegepaste methode moet echter in het analyseverslag vermeld worden .

    Voorbereiding van het analysemonster

    Een chemische analyse moet noodzakelijk in een homogeen monster uitgevoerd worden . Daarentegen kunnen bepaalde macroscopische of microscopische bepalingen evenals vochtbepalingen uitgevoerd worden in het monster zoals het op het laboratorium ontvangen wordt . Ten einde met deze beide voorwaarden rekening te houden deelt men het monster in twee delen . Het ene deel laat men in de oorspronkelijke staat ; het andere deel wordt voor de chemische analyse als volgt voorbereid :

    Deel het monster , na zorgvuldig mengen van het gehele monster op een schone en droge ondergrond , hetzij met een mechanische monsterverdeler hetzij met de hand . In het laatste geval verdient de methode van verdelen in vier delen aanbeveling ; het monster wordt in de vorm van een vierkant of cirkel in een laag van gelijkmatige dikte uitgespreid en daarna door twee axiale of diagonale lijnen in vier gelijke delen verdeeld , waarbij telkens twee diagonaal tegenover elkaar liggende delen worden genomen . Ten slotte wordt voor de analyse een hoeveelheid van ca . 100 g genomen en zonodig fijngemaakt totdat zij in haar geheel een zeef met ronde mazen van 1 mm doorsnede passeert . Het gezeefde monster wordt onmiddellijk in een droge verpakking gebracht en de verpakking wordt luchtdicht gesloten .

    Indien het monster zeer vochtig is , dient het voor het fijnmaken voorgedroogd te worden , ten einde het vochtgehalte terug te brengen op 8 à 12 % . Daartoe dient het monster gedurende de benodigde tijd gedroogd te worden bij een geschikte temperatuur .

    Reagentia en apparatuur

    Bij de beschrijving van de analysemethoden is alleen speciale apparatuur of apparatuur , waaraan bepaalde normen gesteld worden , vermeld . Een opsomming van alle benodigde apparaten en instrumenten , welke tot de normale uitrusting van een controlelaboratorium behoren , is overbodig .

    Verder wordt onder water , voor verdunnen of ( uit)wassen , steeds verstaan gedestilleerd water . Evenzo wordt bij het vermelden van een oplossing van een reagens zonder verdere aanduiding , steeds verstaan een oplossing in gedestilleerd water .

    Uitdrukking van de resultaten

    Het op het analyseverslag vermelde resultaat is de gemiddelde waarde van ten minste twee bepalingen . Dit resultaat wordt , behalve in speciale gevallen , uitgedrukt in percenten van het oorspronkelijke monster , zoals het op het laboratorium ontvangen werd . Het resultaat moet niet in meer significante cijfers uitgedrukt worden dan de nauwkeurigheid van de analysemethode toestaat .

    2 . BEPALING VAN BLAUWZUUR .

    1 . Doel en toepasbaarheid :

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van vrij en aan glycosiden gebonden blauwzuur in veevoeders , in het bijzonder in lijnzaadprodukten , tapiocameel en bepaalde bonensoorten .

    2 . Principe :

    Het monster wordt in water gesuspendeerd . Het blauwzuur wordt onder inwerking van enzymen vrijgemaakt , met stoom overgedestilleerd en in een bepaald volume aangezuurde zilvernitraatoplossing opgevangen . Het zilvercyanide wordt afgefiltreerd en de overmaat zilvernitraat teruggetitreerd met ammoniumthiocyanaat .

    3 . Reagentia :

    3.1 . Suspensie van zoete amandelen ; wrijf 20 zoete , gepelde amandelen fijn in 100 ml water van 37 à 40 * C . Controleer in 10 ml van deze suspensie of blauwzuur afwezig is met behulp van natriumpikraatpapier of door een blancobepaling uit te voeren , als beschreven onder 5 , laatste alinea .

    3.2 . Natriumacetaatoplossing 100 g/l , neutraal op fenolftaleïnen .

    3.3 . Antischuimemulsie ( b . v . siliconen ) .

    3.4 . Salpeterzuur , d = 1,40 .

    3.5 . Zilvernitraatoplossing 0,02 N .

    3.6 . Ammoniumthiocyanaatoplossing 0,02 N .

    3.7 . Verzadigde ammoniumijzer ( III ) sulfaatoplossing .

    3.8 . Ammonia , d = 0,958 .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Broedstoof met thermostaat , ingesteld op 38 * C .

    4.2 . Stoomdestillatieapparaat met een koeler met gebogen allonge .

    4.3 . Platbodemkolven van 1 000 ml met ingeslepen stop .

    4.4 . Oliebad

    4.5 . Buret , onderverdeeld in 1/20 ml .

    5 . Uitvoering

    Breng 20 g van het monster , tot op 5 mg nauwkeurig gewogen , in een platbodemkolf van 1 000 ml , voeg toe 50 ml water en 10 ml suspensie van zoete amandelen ( 3.1 ) . Sluit de kolf en plaats het geheel gedurende 16 h in de broedstoof bij 38 * C . Koel vervolgens af tot kamertemperatuur en voeg dan toe 80 ml water , 10 ml natriumacetaatoplossing ( 3.2 ) en 1 druppel antischuimemulsie ( 3.3 ) .

    Verbind de kolf met het stoomdestillatieapparaat en plaats haar in een oliebad , dat vooraf op een temperatuur van iets meer dan 100 * C is gebracht . Destilleer 200 à 300 ml af onder krachtig inleiden van stoom en onder zacht verwarmen van het oliebad . Vang het destillaat op in een erlenmeyerkolf , afgeschermd van het licht , welke precies 50 ml zilvernitraatoplossing 0,02 N ( 3,5 ) en 1 ml salpeterzuur ( 3.4 ) bevat . Zorg er voor dat het uiteinde van de allonge zich in de zilvernitraatoplossing bevindt .

    Breng de inhoud van de erlenmeyerkolf over in een maatkolf van 500 ml , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer . Titreer in 250 ml van dit filtraat - na toevoeging van ca . 1 ml ammoniumijzer(III)-sulfaatoplossing ( 3.7 ) - de overmaat zilvernitraat met ammoniumthiocyanaatoplossing 0,02 N uit een buret , onderverdeeld in 1/20 ml , terug .

    Verricht eventueel een blanco-bepaling op gelijke wijze met 10 ml suspensie van zoete amandelen ( 3.1 ) , doch zonder analysemonster .

    6 . Berekening van de resultaten

    Indien blijkt dat bij de blanco-bepaling zilvernitraatoplossing verbruikt wordt , dan wordt deze hoeveelheid in mindering gebracht op het volume aan zilvernitraat , verbruikt door het destillaat van het monster .

    1 ml AgNO3 0,02 N komt overeen met 0,54 mg HCN . Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerking

    Indien het monster een aanzienlijke hoeveelheid sulfiden bevat ( b.v . bij bonen ) , dan vormt zich een zwartachtig neerslag van zilversulfide , dat tezamen met het zilvercyanideneerslag afgefiltreerd wordt . De vorming van dit neerslag veroorzaakt een verbruik aan zilvernitraatoplossing 0,02 N , zodat het volume in mindering gebracht moet worden op het volume waaruit het gehalte aan HCN berekend wordt . Handel hiertoe als volgt :

    Behandel het neerslag op het filter met 50 ml ammonia ( 3.8 ) om het zilvercyanide op te lossen . Was vervolgens uit met verdunde ammonia , bepaal in het residu het gehalte aan zilver en reken dit om in ml zilvernitraatoplossing 0,02 N .

    Het gehalte aan HCN in het monster kan ook bepaald worden door titratie van het ammoniakale filtraat , na aanzuren met salpeterzuur .

    3 . BEPALING VAN CALCIUM

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het totaal gehalte aan calcium in veevoeders .

    2 . Principe

    Het monster wordt verast , de as met zoutzuur behandeld en het calcium als calciumoxalaat neergeslagen . Vervolgens wordt het neerslag in zwavelzuur opgelost en het gevormde oxaalzuur , met kaliumpermanganaatoplossing getitreerd .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur p.a . , d = 1,14 .

    3.2 . Salpeterzuur p.a . , d = 1,40 .

    3.3 . Zwavelzuur p.a . , d = 1,13 .

    3.4 . Ammonia p.a . , d = 0,98 .

    3.5 . Koud-verzadigde ammoniumoxalaatoplossing p.a .

    3.6 . Citroenzuuroplossing p.a . 300 g/l .

    3.7 . Ammoniumchlorideoplossing p.a . 50 g/l .

    3.8 . Broomkresolgroenoplossing 0,4 g/l .

    3.9 . Kaliumpermanganaatoplossing 0,1 N .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Elektrische moffeloven met thermostaat .

    4.2 . Verassingschalen van platina , kwarts of porselein .

    4.3 . Glasfilterkroes , porositeit G4 .

    5 . Uitvoering

    Veras ongeveer 5 g analysemonster ( of zo nodig meer ) , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , bij 550 * C . Breng de as in een bekerglas van 250 ml . Voeg toe 40 ml zoutzuur ( 3.1 ) , 60 ml water , alsmede enkele druppels salpeterzuur ( 3.2 ) . Kook vervolgens gedurende 30 minuten en koel af . Spoel de oplossing kwantitatief over in een maatkolf van 250 ml , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer .

    Pipeteer - afhankelijk van het te verwachten gehalte aan calcium - een aliquot deel , hetwelk 10 tot 40 mg calcium bevat , in een bekerglas van 250 ml . Voeg toe 1 ml citroenzuuroplossing ( 3.6 ) en 5 ml ammoniumchloride-oplossing ( 3.7 ) en breng met water op een volume van ca . 100 ml . Breng de oplossing aan de kook en voeg dan toe 8 à 10 druppels broomkresolgroenoplossing ( 3.8 ) en 30 ml warme ammoniumoxalaatoplossing ( 3.5 ) . Indien er een neerslag ontstaat , wordt dit door toevoegen van enkele druppels zoutzuur ( 3.1 ) opgelost .

    Neutraliseer vervolgens zeer langzaam , onder voortdurend roeren , met ammonia ( 3.4 ) totdat de pH tussen 4,4 en 4,6 ligt ( omslag van de indikator ) . Plaats het bekerglas gedurende 30 min op een kokend waterbad , ten einde het neerslag te laten bezinken . Verwijder het bekerglas van het waterbad en laat gedurende 1 h staan . Filtreer daarna over een filterkroes G4 . Was bekerglas en kroes na met water , totdat de overmaat ammoniumoxalaat verwijderd is . ( Een negatieve reactie op chloride in het waswater toont aan , dat voldoende uitgewassen werd ) .

    Los het neerslag op het filter op met 50 ml heet zwavelzuur ( 3.3 ) . Was de filterkroes uit met heet water en breng het filtraat op een volume van ca . 100 ml . Breng de oplossing op een temperatuur van 70 à 80 * C en titreer druppelsgewijs met kaliummanganaatoplossing ( 3.9 ) , totdat de rose kleur gedurende ten minste 1 minuut blijft .

    6 . Berekening van de resultaten

    1 ml kaliumpermanganaatoplossing 0,1 N komt overeen met 2,004 mg calcium . Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . Indien het gehalte aan calcium zeer laag is , wordt als volgt gehandeld . Filtreer het calciumoxalaatneerslag door een asvrij papieren filter en was uit . Droog het filter en veras het daarna in een platina schaal bij 550 * C . Los het residu op met enkele druppels zwavelzuur ( 3.3 ) , damp in tot droog , veras nogmaals bij 550 * C en weeg . Stel het gewicht van het verkregen calciumsulfaat = p ; dan is het gehalte aan calcium in het aliquote deel van het monster : p maal 0,2944 .

    7.2 . Indien het monster uitsluitend uit minerale bestanddelen bestaat , wordt het analysemateriaal zonder voorafgaand verassen met zoutzuur opgelost . Bij produkten die in zuren moeilijk oplossen , zoals b . v . calciumaluminiumfosfaat , wordt voor het oplossen een alkalische ontsluiting uitgevoerd als volgt . Meng in een platinaschaal het monster innig met ongeveer de vijfvoudige hoeveelheid van een mengsel van gelijke delen kaliumcarbonaat en natriumcarbonaat . Verhit voorzichtig totdat het mengsel volledig is gesmolten . Koel daarna af en los op in zoutzuur .

    7.3 . Indien het gehalte aan magnesium in het monster hoog is , wordt een tweede precipitatie van het calciumoxalaat uitgevoerd .

    4 . BEPALING VAN CARBONATEN

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van carbonaten , conventioneel uitgedrukt als calciumcarbonaat , in de meeste veevoeders . In bepaalde gevallen ( bv . ijzercarbonaat ) dient men een bizondere methode toe te passen .

    2 . Principe

    Carbonaten worden met zoutzuur ontleed . Het vrijgekomen kooldioxide wordt opgevangen in een gecalibreerde buis . Dit volume wordt vergeleken met het volume , dat ontwikkeld wordt uit een bekende hoeveelheid calciumcarbonaat p.a . , onder gelijke omstandigheden .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur , d = 1,10 .

    3.2 . Calciumcarbonaat , p.a .

    3.3 . Zwavelzuur , circa 0,1 N , gekleurd met methylrood .

    4 . Apparatuur

    Toestel volgens Scheibler-Dietrich ( zie tekening ) of gelijkwaardige apparatuur .

    5 . Uitvoering

    Weeg - afhankelijk van het gehalte aan carbonaten van het monster een hoeveelheid analysemateriaal af , zoals hieronder aangegeven :

    0,5 g voor produkten met een gehalte aan carbonaten , uitgedrukt als calciumcarbonaat , van 50 tot 100 % ;

    1 g voor produkten met een gehalte aan carbonaten , uitgedrukt als calciumcarbonaat , van 10 tot 50 % ;

    2 à 3 g voor andere produkten .

    Breng het afgewogen analysemateriaal in het daartoe bestemde vat ( 4 ) van het toestel , waarin zich een buisje bevindt van onbreekbaar materiaal , hetwelk 10 ml zoutzuur ( 3.1 ) bevat en verbind dit vat met het toestel . Draai de driewegkraan ( 5 ) zo , dat de buis ( 1 ) met de buitenlucht in verbinding staat . Stel met de beweegbare buis ( 2 ) , die met gekleurd zwavelzuur ( 3.3 ) gevuld en met de gecalibreerde buis ( 1 ) verbonden is , het niveau van de vloeistof in op het nulpunt . Draai de kraan ( 5 ) zodanig dat buis ( 1 ) met buis ( 2 ) verbonden is en controleer dan het nulpunt .

    Breng vervolgens het zoutzuur ( 3.1 ) bij het analysemateriaal door het vat ( 4 ) schuin te houden . Houd de druk gelijk , door buis ( 2 ) te laten zakken . Beweeg het vat zolang op en neer tot de koolzuurontwikkeling geheel is afgelopen .

    Herstel de druk door de vloeistof in de buizen ( 1 ) en ( 2 ) op gelijk niveau te brengen , wacht enige minuten tot het volume constant blijft en lees daarna af .

    Verricht een vergelijkingsproef met 0,5 g calciumcarbonaat ( 3.2 ) onder dezelfde omstandigheden .

    6 . Berekening van de resultaten

    Bereken het gehalte aan carbonaten , uitgedrukt als calciumcarbonaat , in percenten van het monster uit de formule :

    ( V maal 100 ) / ( T maal 2 P )

    waarin :

    V = ml CO2 , ontwikkelt uit het monster

    T = ml CO2 , ontwikkelt uit 0,5 g CaCO2 p.a .

    P = gewicht van het monster in g

    7 . Opmerkingen

    7.1 . Wanneer de afgewogen hoeveelheid monster meer dan 2 g bedraagt , brengt men tevoren 15 ml gedestilleerd water in het vat ( 4 ) en mengt de inhoud voor het begin van de proef . Gebruik dan dezelfde hoeveelheid water bij de vergelijkingsproef .

    7.2 . Indien men een apparaat gebruikt , waarvan het volume van dat van Scheibler-Deitrich afwijkt , moet men de af te wegen hoeveelheid monster , de hoeveelheid vergelijkingsmateriaal en de berekening aanpassen .

    TOESTEL NAAR SCHEIBLER-DIETRICH VOOR BEPALING VAN CO2 : zie P.b .

    5 . BEPALING VAN RUWE AS

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan ruwe as in veevoeders .

    2 . Beginsel

    De stof wordt gegloeid bij een temperatuur van 550 * C , waarna het residu wordt gewogen .

    3 . Reagentia

    Ammoniumnitraatoplossing 200/l .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Elektrische verwarmingsplaat .

    4.2 . Elektrische verwarmde moffeloven met thermostaat .

    4.3 . Verassingsschalen van platina of platina-goudlegering ( 10 % Pt , 90 % Au ) , rechthoekig ( 60 maal 40 maal 25 mm ) of rond ( doorsnede 60 à 75 mm , hoogte 20 à 25 mm ) .

    5 . Werkwijze

    Breng ca . 5 g van het monster ( 2,5 g stoffen , welke neiging hebben tot schuimen ) , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een tevoren gegloeid en gewogen verassingsschaal . Verhit de schaal op de elektrische verwarmingsplaat langzamerhand totdat het analysemateriaal verkoold is . Plaats vervolgens de schaal in de op 550 * C min of meer 5 * C ingestelde moffeloven . Verhit zo lang , totdat een witte , lichtgrijze of roodachtige as verkregen is , die duidelijk vrij is van kooldeeltjes . Plaats de schaal daarna in een exsiccator en weeg direct nadat de schaal is afgekoeld .

    6 . Berekening van de resultaten

    Bereken hieruit het gewicht van het residu door het gewicht van de lege schaal af te trekken .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . Bij stoffen , die moeilijk te verassen zijn , wordt na ten minste 3 h gloeien aan de afgekoelde ruwe as enkele druppels ammoniumnitraatoplossing 200 g/l toegevoegd ( echter voorzichtig om verstuiven en vastbakken van de stof te vermijden ) . Na drogen in een droogstoof wordt opnieuw verast . Herhaal zo nodig deze bewerking totdat een volledige verassing is verkregen .

    7.2 . Stoffen , die ook na behandeling als beschreven onder 7.1 niet volledig verast zijn , worden als volgt behandeld . Na 3 h verassen wordt de as met heet gedestilleerd water opgenomen en door een klein asvrij filter afgefiltreerd . Filter en residu worden vervolgens in de gebruikte asschaal teruggebracht en opnieuw verast . Nadat de schaal is afgekoeld wordt het filtraat in dezelfde schaal gebracht , ingedampt tot droog , verast en gewogen .

    7.3 . Van oliën en vetten wordt een hoeveelheid van ca . 25 g nauwkeurig afgewogen in een voor deze hoeveelheid passende schaal . Vervolgens wordt de stof verkoold door het analysemateriaal met behulp van een reep asvrij filtreerpapier in brand te steken . Na het verkolen wordt het residu met een juist voldoende hoeveelheid water bevochtigd . Vervolgens wordt gedroogd en verder behandeld als onder 5 . beschreven .

    6 . BEPALING VAN IN ZOUTZUUR ONOPLOSBARE AS

    1 . Doel en toepasbaarheid :

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van in zoutzuur onoplosbare , minerale bestanddelen van veevoeders . Afhankelijk van de aard van het monster zijn twee werkwijzen vastgesteld .

    1.1 . Werkwijze A : toepasbaar voor enkelvoudige organische veevoeders en voor de meeste mengvoeders .

    1.2 . Werkwijze B : toepasbaar voor mineralen en mineralenmengsels , alsook voor mengvoeders , waarvan het gehalte aan in zoutzuur onoplosbare as , bepaald volgens werkwijze A , meer bedraagt dan 1 % .

    2 . Principe

    2.1 . Werkwijze A : het monster wordt verast , de as behandeld met kokend zoutzuur en het onoplosbare residu wordt afgefiltreerd en gewogen .

    2.2 . Werkwijze B : het monster wordt met zoutzuur behandeld . De oplossing wordt afgefiltreerd , het residu wordt verast en de as wordt dan verder behandeld , als onder werkwijze A beschreven .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur 3 N .

    3.2 . Trichloorazijnzuuroplossing 200 g/l .

    3.3 . Trichloorazijnzuuroplossing 10 g/l .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Elektrische verwarmingsplaat .

    4.2 . Elektrisch verwarmde moffeloven met thermostaat .

    4.3 . Verassingsschalen van platina of platina-goudlegering ( 10 % Pt , 90 % Au ) , rechthoekig ( 50 maal 40 maal 25 mm ) of rond ( doorsnede 60 à 75 mm , hoogte 20 à 25 mm ) .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Werkwijze A

    Veras het analysemateriaal op dezelfde manier als bij de bepaling van ruwe as beschreven is . Men kan ook de bij de ruwe asbepaling verkregen as gebruiken .

    Breng de as met behulp van 75 ml zoutzuur 3 N ( 3.1 ) over in een bekerglas van 250 à 400 ml . Breng de vloeistof voorzichtig tot koken en houdt daarna gedurende 15 min . juist aan de kook . Filtreer de hete oplossing door een asvrij papieren filter en was het residu met heet water uit tot zuurvrij . Droog het filter met residu en veras bij een temperatuur van tenminste 550 * C en ten hoogste 700 * C in een getarreerde verassingsschaal . Laat afkoelen in een exsiccator en weeg .

    5.2 . Werkwijze B

    Breng 5 g van het monster , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een bekerglas van 250 à 400 ml . Voeg achtereenvolgens toe 25 ml water en 25 ml zoutzuur 3 N ( 3.1 ) , zwenk om en laat staan totdat de gasontwikkeling is opgehouden . Voeg dan nog toe 50 ml zoutzuur 3 N ( 3.1 ) . Wacht nogmaals tot een eventuele gasontwikkeling praktisch tot stilstand is gekomen . Verwarm daarna het bekerglas op een waterbad gedurende 30 min , of zoveel langer als nodig is om eventueel aanwezig zetmeel volledig te hydrolyseren .

    Filtreer de hete oplossing over een asvrij filter en was het filter uit met ca . 50 ml heet water ( zie opmerking 7 ) . Breng het filter met residu in een verassingsschaaltje , droog en veras bij tenminste 550 * C en ten hoogste 700 * C . Breng de as vervolgens over in een bekerglas van 250 à 400 ml met behulp van 75 ml zoutzuur 3 N ( 3.1 ) en handel verder als beschreven onder 5.1 , tweede alinea .

    6 . Berekening van de resultaten

    Bereken hieruit het gewicht van het residu door het gewicht van het lege schaaltje af te trekken . Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerking

    Indien bij het filtreren moeilijkheden ondervonden worden , wordt de bepaling opnieuw aangezet . Dan wordt in plaats van 50 ml zoutzuur 3 N ( 0 ml trichloorazijnzuuroplossing 200 g/l ( 3.2 ) toegevoegd en het filter met hete trichloorazijnzuuroplossing 10 g/l ( 3.3 ) uitgewassen .

    7 . BEPALING VAN CHLOOR VAN CHLORIDEN

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van chloor van in water oplosbare chloriden , conventioneel uitgedrukt als natriumchloride . Toepasbaar voor alle veevoeders .

    2 . Principe

    Chloriden worden in water opgelost . Indien het analysemateriaal organische stoffen bevat , wordt een klaring toegepast . De oplossing wordt met salpeterzuur zwak aangezuurd en chloriden worden met een zilvernitraatoplossing als zilverchloride neergeslagen . De overmaat zilvernitraat wordt volgens de methode Volhard teruggetitreerd met ammoniumthiocyanaatoplossing .

    3 . Reagentia

    3.1 . Ammoniumthiocyanaatoplossing 0,1 N .

    3.2 . Zilvernitraatoplossing 0,1 N .

    3.3 . Verzadigde ammoniumijzer ( III ) sulfaatoplossing .

    3.4 . Salpeterzuur , d = 1,38 .

    3.5 . Diethylether p . a .

    3.6 . Aceton p . a .

    7.3 . Carrez-I-oplossing : 24 g zinkacetaat , Zn ( CH3COO)2 * 2 H2O en 3 g ijsazijn in water oplossen en met water aanvullen tot 100 ml .

    3.8 . Carrez-II-oplossing : 10,6 g kaliumhexacyanoferraat ( II ) , K4Fe(CN)6 * 3 H2O in water oplossen en met water aanvullen tot 100 ml .

    3.9 . Actieve kool , vrij van chloriden en geen chloriden absorberend .

    4 . Apparatuur

    Roteerapparaat met ongeveer 35 à 40 omwentelingen per minuut .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Bereiding van de oplossing

    Bereid al naar de aard van het monster , een oplossing als onder 5.1.1 , 5.1.2 of 5.1.3 beschreven .

    Verricht tegelijkertijd een blanco-bepaling zonder analysemateriaal .

    5.1.1 . Monsters , die geen organische stoffen bevatten

    Breng een hoeveelheid analysemateriaal ( niet meer dan 10 g ) , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , welke niet meer dan 3 g chloor als chloriden bevat in een maatkolf van 500 ml met 400 ml water van omstreeks 20 * C . Laat gedurende 30 min roteren , vul met water aan tot de streep , meng en filtreer .

    5.1.2 . Monsters , die organische stoffen bevatten , met uitzondering van producten , vermeld onder 5.1.3

    Breng ongeveer 5 g van het analysemateriaal , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een maatkolf van 500 ml . Voeg toe 1 g actieve kool ( 3.9 ) , 400 ml water van omstreeks 20 * C en 5 ml Carrez-I-oplossing ( 3.7 ) , zwenk om en voeg dan toe 5 ml Carrez-II-oplossing ( 3.8 ) . Laat gedurende 30 min roteren , vul aan tot de streep , meng en filtreer .

    5.1.3 . Bakkerijafvalprodukten , lijnkoeken en lijnmeel , produkten met veel lijnmeel en andere produkten met een hoog gehalte aan slijmstoffen of colloïdale stoffen ( b . v . verstijfseld zetmeel )

    Bereid de oplossing als beschreven onder 5.1.2 , maar filtreer niet af . Laat vervolgens bezinken ( zo nodig wordt gecentrifugeerd ) . Pipeteer 100 ml van de bovenstaande vloeistof in een maatkolf van 200 ml . Voeg aceton ( 3.6 ) toe , meng , vul met aceton aan tot de streep , meng en filtreer .

    5.2 . Titratie

    Pipeteer 25 tot 100 ml van het filtraat ( afhankelijk van het te verwachten gehalte aan chloor ) , verkregen volgens 5.1.1 , 5.1.2 of 5.1.3 in een conische kolf . De afgepipeteerde hoeveelheid mag niet meer dan 150 mg chloor bevatten . Verdun zo nodig met water tot ten minste 50 ml . Voeg vervolgens toe 5 ml salpeterzuur ( 3.4 ) , 20 ml ammoniumijzersulfaatoplossing ( 3.3 ) en 2 druppels ammoniumthiocyanaatoplossing ( 3.1 ) uit een tot op het nulpunt gevulde buret . Voeg daarna uit een buret zilvernitraatoplossing ( 3.2 ) toe , totdat een overmaat van 5 ml aanwezig is . Voeg dan toe 5 ml diethylether ( 3.5 ) en schud krachtig om , teneinde het neerslag te doen samenballen .

    Titreer de overmaat zilvernitraat met ammoniumthiocyanaatoplossing ( 3.1 ) , totdat een roodbruine kleur ontstaat , die tenminste een minuut blijft .

    6 . Berekening

    Bereken de hoeveelheid chloor ( p ) , uitgedrukt als natriumchloride , aanwezig in de voor de titratie afgepipeteerde hoeveelheid filtraat uit de formule :

    p = 5,845 ( V1 - V2 ) mg

    waarin :

    V1 = ml toegevoegd zilvernitraatoplossing 0,1 N

    V2 = ml ammoniumthiocyanaatoplossing 0,1 N verbruikt bij de titratie .

    Indien een blanco-proef een verbruik aan zilvernitraatoplossing 0,1 N oplevert , dan wordt deze waarde van het volume ( V1 - V2 ) afgetrokken .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . De titratie kan ook potentiometrisch uitgevoerd worden .

    7.2 . Produkten met een zeer hoog gehalte aan vet dienen tevoren met diethylether of met petroleumether ontvet te worden .

    7.3 . Bij vismelen kan de titratie volgens Mohr uitgevoerd worden .

    8 . BEPALING VAN MOSTERDOLIE

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan met waterdamp vluchtige mosterdoliën ( berekend als allylisothiocyanaat ) in koeken van Brassica - en Sinapissoorten , alsmede in mengvoeders die mosterdolie bevatten .

    2 . Principe

    Het monster wordt in water gesuspendeerd . De mosterdoliën worden door de inwerking van enzymen vrijgemaakt , na toevoegen van ethanol overgedestilleerd en opgevangen in verdunde ammonia . De oplossing wordt met een bepaalde hoeveelheid zilvernitraatoplossing verwarmd , afgekoeld en gefiltreerd . De overmaat zilvernitraat wordt teruggetitreerd met ammoniumthiocyanaatoplossing .

    3 . Reagentia

    3.1 . wit mosterdzaad ( Sinapis alba ) .

    3.2 . ethanol 95 à 96 % ( v/v ) .

    3.3 . antischuimemulsie ( b.v . siliconen ) .

    3.4 . ammonia , d = 0,958 .

    3.5 . zilvernitraatoplossing 0,1 N .

    3.6 . ammoniumthiocyanaatoplossing 0,1 N .

    3.7 . salpeterzuur , d = 1.40 .

    3.8 . verzadigde ammoniumijzer ( III ) sulfaatoplossing .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Platbodemkolven van 500 ml met ingeslepen stop .

    4.2 . Destillatietoestel met koeler en opzet ( spatbol ) die voorkomt dat vloeistofdruppeltjes meegesleurd worden .

    5 . Uitvoering

    Breng 10 g van het monster , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een platbodemkolf van 500 ml .

    Voeg tot 2 g fijngewreven wit mosterdzaad ( 3.1 ) ( enzymdrager ) en 200 ml water van 20 * C . Sluit de kolf en laat onder herhaald omzwenken gedurende 2 h bij ca . 20 * C staan . Voeg vervolgens toe 40 ml ethanol ( 3.2 ) en een druppel antischuimemulsie ( 3.3 ) . Destilleer ongeveer 150 ml over en vang het destilaat op in een maatkolf van 250 ml die 20 ml ammonia ( 3.4 ) bevat , waarbij er voor gezorgd moet worden dat het uiteinde van de koeler zich in de opvangvloeistof bevindt .

    Voeg dan aan de maatkolf toe 50 ml zilvernitraatoplossing 0,1 N ( 3.5 ) ( of zo nodig meer ) , plaats op de kolf een kleine trechter en verwarm het mengsel gedurende 1 h op een kokend waterbad .

    Koel daarna af , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer . Pipeteer van het heldere filtraat 100 ml af , voeg toe 5 ml salpeterzuur ( 3.7 ) en ongeveer 5 ml ammoniumijzer ( III ) sulfaatoplossing ( 3.8 ) en titreer de overmaat zilvernitraat terug met de ammoniumthiocyanaatoplossing 0,1 N ( 3.6 ) .

    Verricht op gelijke wijze een blancobepaling met 2 g fijngewreven wit mosterdzaad , echter zonder analysemonster .

    6 . Berekening van de resultaten

    Verminder het volume aan zilvernitraatoplossing 0,1 N , verbruikt bij het monster , met het volume aan zilvernitraatoplossing 0,1 N , verbruikt bij de blanco . Deze uitkomst geeft het aantal ml zilvernitraatoplossing 0,1 N , verbruikt door de mosterdolie in het monster .

    1 ml AgNO3 0,1 N komt overeen met 4,956 ml allylisothiocyanaat . Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    9 . BEPALING VAN LACTOSE

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan lactose in veevoeders , die meer dan 0,5 % lactose bevatten .

    2 . Principe

    De suikers worden in water opgelost . De oplossing wordt vergist met Saccharomyces cerevisiae , waarbij de lactose niet wordt afgebroken . Na klaren en filtreren wordt in het filtraat het gehalte aan lactose bepaald volgens Luff-Schoorl .

    3 . Reagentia

    3.1 . Suspensie van Saccharomyces cerevisiae : suspendeer 25 g verse gist in 100 ml water . In de koelkast bewaren : ten hoogste een week houdbaar .

    3.2 . Carrez-I-oplossing : Los op 24 g zinkacetaat , Zn(CH3COO)2 * 2 H2O , en 3 g ijsazijn in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.3 . Carrez-II-oplossing : Los op 10,6 g kaliumhexacyanoferraat(II ) , K4Fe(CN6 ) * 3 H2O in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.4 . Reagens volgens Luff-Schoorl :

    Voeg , onder voorzichtig omzwenken , de citroenzuuroplossing ( 3.4.2 ) bij de natriumcarbonaatoplossing ( 3.4.3 ) ; voeg dan toe de kopersulfaatoplossing ( 3.4.1 ) en vul aan met water tot 1 l . Laat 1 nacht staan en filtreer . De normaliteiten van het aldus verkregen reagens moeten gecontroleerd worden ( 0,1 N aan Cu en 2 N aan Na2CO3 ) . De pH van de oplossing moet ongeveer 9,4 zijn .

    3.4.1 . Kopersulfaatoplossing : los op 25 g kopersulfaat p.a . , vrij van ijzer , CuSO4 * 5 H2O , in 100 ml water .

    3.4.2 . Citroenzuuroplossing : los op 50 g citroenzuur p.a . , C6H8O7 * H2O , in 50 ml water .

    3.4.3 . Natriumcarbonaatoplossing : los op 143,8 g natriumcarbonaat p.a . , watervrij , in ca . 300 ml warm water . Koel de oplossing af .

    3.5 . Puimsteenkorrels , met zoutzuur uitgekookt , met water gewassen en gedroogd .

    3.6 . Kaliumjodide-oplossing 300 g/l .

    3.7 . Zwavelzuur 6 N .

    3.8 . Natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N .

    3.9 . Zetmeeloplossing : voeg toe aan 1 l kokend water een suspensie van 5 g oplosbaar zetmeel in 30 ml water en houd 3 min aan de kook ; koel vervolgens af en voeg eventueel toe 10 mg kwikjodide als conserveringsmiddel .

    4 . Apparatuur

    Waterbad met thermostaat , ingesteld op 38 à 40 * C .

    5 . Uitvoering

    Breng 1 g van het monster , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een maatkolf van 100 ml . Voeg toe 25 à 30 ml water en plaats de kolf gedurende 30 min . in een kokend waterbad . Koel dan af tot ongeveer 35 * C , voeg toe 5 ml gistsuspensie ( 3.1 ) en meng . Plaats de kolf gedurende 2 h in een waterbad van 38 à 40 * C . Koel vervolgens af tot ongeveer 20 * C . Voeg daarna toe 2,5 ml Carrez-I-oplossing ( 3.2 ) en schud gedurende 30 sec . ; voeg dan toe 2,5 ml Carrez-II-oplossing ( 3.3 ) en schud weer gedurende 30 sec . Vul nu aan met water tot 100 ml , meng en filtreer . Pipeteer van het filtraat een hoeveelheid van ten hoogste 25 ml , welke bij voorkeur 40 à 80 mg lactose bevat , in een erlenmeyerkolf van 300 ml ; vul zo nodig aan met water tot 25 ml .

    Verricht op dezelfde wijze een blancobepaling met 5 ml gistsuspensie ( 3.1 ) .

    Bepaal het gehalte aan lactose volgens Luff-Schoorl als volgt ; Voeg nauwkeurig toe 25 ml reagens volgens Luff-Schoorl ( 3.4 ) . Verhit na toevoeging van twee puimsteenkorreltjes ( 3.5 ) onder omzwenken uit de hand boven een vrije vlam van matige hoogte , zodanig dat de vloeistof in ongeveer 2 min kookt . Plaats daarna de erlenmeyerkolf onmiddellijk op een draadgaas met een asbestplaat met een opening van ongeveer 6 cm doorsnede ; steek van te voren onder het draadgaas een vlam aan en regel deze zodanig dat alleen de bodem van de kolf verwarmd wordt . Verbind dan de kolf met een terugvloeikoeler . Laat van dit moment af precies 10 min koken , koel dan onmiddellijk af in koud water en titreer na 5 min als volgt :

    Voeg aan de vloeistof toe 10 ml kaliumjodide-oplossing ( 3.6 ) en onmiddellijk daarna voorzichtig ( wegens het sterke schuimen ) 25 ml zwavelzuur 6 N ( 3.7 ) . Titreer dan met natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N ( 3.8 ) tot roomgeel , tegen het einde van de titratie met zetmeeloplossing ( 3.9 ) als indicator .

    Verricht eenzelfde titratie in een mengsel van nauwkeurig 25 ml reagens volgens Luff-Schoorl ( 3.4 ) en 25 ml water na het toevoegen van 10 ml kaliumjodide-oplossing ( 3.6 ) en 25 ml zwavelzuur 6 N ( 3.7 ) , echter zonder verwarmen .

    6 . Berekening van de resultaten

    Stel vast aan de hand van de bijgevoegde suikertabel de hoeveelheid lactose in mg , die overeenkomt met het verschil van de beide titratie-uitkomsten , uitgedrukt in ml natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N .

    Druk het resultaat ( watervrij lactose ) uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerking

    Voeg , indien het gehalte aan vergistbare suikers hoger is dan 40 % , meer dan 5 ml gistsuspensie ( 3.1 ) toe .

    Tabel voor 25 ml reagens volgens Luff-Schoorl

    ml Na2S2O3 0,1 N , 2 min . verwarmen , 10 min . koken

    Na2S2O3 0,1 N * Glucose , fructose , invertsuiker C6H12O6 * Lactose C12H22O11 * Maltose C12H22O11 * Na2S2O3 0,1 N *

    ml * mg * verschil * mg * verschil * mg * verschil * ml *

    1 * 2,4 * 2,4 * 3,6 * 3,7 * 3,9 * 3,9 * 1 *

    2 * 4,8 * 2,4 * 7,3 * 3,7 * 7,8 * 3,9 * 2 *

    3 * 7,2 * 2,5 * 11,0 * 3,7 * 11,7 * 3,9 * 3 *

    4 * 9,7 * 2,5 * 14,7 * 3,7 * 15,6 * 4,0 * 4 *

    5 * 12,2 * 2,5 * 18,4 * 3,7 * 19,6 * 3,9 * 5 *

    6 * 14,7 * 2,5 * 22,1 * 3,7 * 23,5 * 4,0 * 6 *

    7 * 17,2 * 2,6 * 25,8 * 3,7 * 27,5 * 4,0 * 7 *

    8 * 19,8 * 2,6 * 29,5 * 3,7 * 31,5 * 4,0 * 8 *

    9 * 22,4 * 2,6 * 33,2 * 3,8 * 35,5 * 4,0 * 9 *

    10 * 25,0 * 2,6 * 37,0 * 3,8 * 39,5 * 4,0 * 10 *

    11 * 27,6 * 2,7 * 40,8 * 3,8 * 43,5 * 4,0 * 11 *

    12 * 30,3 * 2,7 * 44,6 * 3,8 * 47,5 * 4,1 * 12 *

    13 * 33,0 * 2,7 * 48,4 * 3,8 * 51,6 * 4,1 * 13 *

    14 * 35,7 * 2,8 * 52,2 * 3,8 * 55,7 * 4,1 * 14 *

    15 * 38,5 * 2,8 * 56,0 * 3,9 * 59,8 * 4,1 * 15 *

    16 * 41,3 * 2,9 * 59,9 * 3,9 * 63,9 * 4,1 * 16 *

    17 * 44,2 * 2,9 * 63,8 * 3,9 * 68,0 * 4,2 * 17 *

    18 * 47,1 * 2,9 * 67,7 * 4,0 * 72,2 * 4,3 * 18 *

    19 * 50,0 * 3,0 * 71,7 * 4,0 * 76,5 * 4,4 * 19 *

    20 * 53,0 * 3,0 * 75,7 * 4,1 * 80,9 * 4,5 * 20 *

    21 * 56,0 * 3,1 * 79,8 * 4,1 * 85,4 * 4,6 * 21 *

    22 * 59,1 * 3,1 * 83,9 * 4,1 * 90,0 * 4,6 * 22 *

    23 * 62,2 * * 88,0 * * 94,6 * * 23 *

    10 . BEPALING VAN KALIUM

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan kalium in veevoeders .

    2 . Principe

    Het monster wordt verast en de as met zoutzuur behandeld . Het gehalte aan kalium in de oplossing wordt vlamfotometrisch bepaald bij aanwezigheid van cesiumchloride en aluminiumnitraat . Door het toevoegen van deze stoffen wordt de invloed van storende elementen nagenoeg geheel opgeheven .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur p.a . , d = 1,12 .

    3.2 . Cesiumchloride , p.a .

    3.3 . Aluminiumnitraat , Al(NO3)3 * 9H2O , chemisch zuiver .

    3.4 . Kaliumchloride , p.a . , watervrij .

    3.5 . Bufferoplossing : los 50 g cesiumchloride ( 3.2 ) en 250 g aluminiumnitraat ( 3.3 ) op in water , vul met water aan tot 1 l en meng . Bewaar de oplossing in een fles van kunststof .

    3.6 . Kaliumstandaardoplossing : los 1,907 g kaliumchloride ( 3.4 ) op in water onder toevoeging van 5 ml zoutzuur ( 3.1 ) , vul met water aan tot 1 l en meng . Bewaar de oplossing in een fles van kunststof . 1 ml van deze oplossing bevat 1,00 mg kalium .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Verassingsschalen van platina , kwarts of porselein , eventueel met deksel .

    4.2 . Electrische moffeloven met thermostaat .

    4.3 . Vlamfotometer .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Analyse van het monster

    Breng in het algemeen 10 g van het monster , tot op 10 mg nauwkeurig gewogen , in een verassingsschaal en veras gedurende 3 h bij 450 * C . Breng na afkoelen het residu kwantitatief over in een maatkolf van 500 ml met behulp van ongeveer 250 tot 300 ml water en daarna met 50 ml zoutzuur ( 3.1 ) . Verwarm de oplossing - na het beëindigen van een eventuele kooldioxide-ontwikkeling - en houd daarna gedurende 2 h , onder af en toe omzwenken , de oplossing op een temperatuur van ongeveer 90 * C . Koel dan af tot kamertemperatuur , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer . Pipeteer een aliquot deel van het filtraat , dat ten hoogste 1,0 mg kalium bevat , in een maatkolf van 100 ml . Voeg toe 10,0 ml bufferoplossing ( 3.5 ) , vul aan met water tot de streep en meng . Maak bij hogere gehalten aan kalium voor het toevoegen van de bufferoplossing een passende tussenverdunning . Als richtlijn kan - uitgaande van 10 g analysemateriaal - onderstaande tabel dienen :

    Vermoedelijk kaliumgehalte van het monster ( % K ) * Verdunningsverhouding * Aliquot deel van de oplossing in ml *

    tot 0,1 * - * 50 *

    0,1 - 0,5 * - * 10 *

    0,5 - 1,0 * - * 5 *

    1,0 - 5,0 * 1 : 10 * 10 *

    5,0 - 10,0 * 1 : 10 * 5 *

    10,0 - 20,0 * 1 : 20 * 5 *

    Het meten geschiedt vlamfotometrisch bij een golflengte van 768 nm .

    Bereken het resultaat met behulp van de ijkgrafiek .

    5.2 . IJkgrafiek

    Pipeteer 10 ml van de standaardoplossing ( 3.6 ) in een maatkolf van 250 ml , vul aan met water en meng . Pipeteer van deze oplossing 5 , 10 , 15 , 20 en 25 ml , overeenkomend met resp . 0,2 ; 0,4 ; 0,6 ; 0,8 en 1,0 mg kalium in maatkolven van 100 ml . Voeg aan de serie nog een maatkolf van 100 ml toe , echter zonder toevoeging van standaardoplossing . Voeg aan elke kolf toe 10,0 ml bufferoplossing ( 3.5 ) , vul aan met water tot de streep en meng . Voer de metingen uit zoals beschreven onder 5.1 . In het algemeen is het verloop van de ijkgrafiek lineair tot een hoeveelheid van 1 mg kalium in 100 ml oplossing .

    6 . Berekening van de resultaten

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerkingen

    Wanneer geen storende elementen aanwezig zijn , is toevoeging van bufferoplossing ( 3.5 ) niet nodig .

    11 . BEPALING VAN NATRIUM

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan natrium in veevoeders .

    2 . Principe

    Het monster wordt verast en de as met zoutzuur behandeld . Het gehalte aan natrium in de oplossing wordt vlamfotometrisch bepaald bij aanwezigheid van cesiumchloride en aluminiumnitraat . Door het toevoegen van deze stoffen wordt de invloed van storende elementen nagenoeg geheel opgeheven .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur p.a . , d = 1,12 .

    3.2 . Cesiumchloride , p.a .

    3.3 . Aluminiumnitraat , Al(NO3)3 * 9 H2O , chemisch zuiver .

    3.4 . Natriumchloride p.a . , watervrij .

    3.5 . Bufferoplossing : los 50 g cesiumchloride ( 3.2 ) en 250 g aluminiumnitraat ( 3.3 ) op in water , vul met water aan tot 1 l en meng . Bewaar de oplossing in een fles van kunststof .

    3.6 . Natriumstandaardoplossing : los 2,542 g natriumchloride ( 3.4 ) op in water onder toevoeging van 5 ml zoutzuur ( 3.1 ) , vul met water aan tot 1 l en meng . Bewaar de oplossing in een fles van kunststof . 1 ml deze oplossing bevat 1,00 mg natrium .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Verassingsschalen van platina , kwarts of porselein , eventueel met deksel .

    4.2 . Electrische moffeloven met thermostaat .

    4.3 . Vlamfotometer .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Analyse van het monster

    Breng in het algemeen 10 g van het monster , tot op 10 mg nauwkeurig gewogen , in een verassingsschaal en veras gedurende 3 h bij 450 * C . Oververhitting ( ontvlamming ) mag niet plaatsvinden . Breng na afkoelen het residu kwantitatief over in een maatkolf van 500 ml met behulp van ongeveer 250 tot 300 ml water en daarna met 50 ml zoutzuur ( 3.1 ) . Verwarm de oplossing - na het beëindigen van een eventuele kooldioxideontwikkeling - en houd daarna gedurende 2 h , onder af en toe omzwenken , de oplossing op een temperatuur van ongeveer 90 * C . Koel dan af tot kamertemperatuur , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer . Pipeteer een aliquot deel van het filtraat , dat ten hoogste 1,0 mg natrium bevat , in een maatkolf van 100 ml . Voeg toe 10,0 ml bufferoplossing ( 3.5 ) , vul aan met water tot de streep en meng . Maak bij hogere gehalten aan natrium voor het toevoegen van de bufferoplossing een passende tussenverdunning . Als richtlijn kan - uitgaande van 10 g analysemateriaal - onderstaande tabel dienen .

    Vermoedelijk natriumgehalte van het monster ( % Na ) * Verdunningsverhouding * Aliquot deel van de oplossing in ml *

    tot 0,1 * - * 50 *

    0,1 - 0,5 * - * 10 *

    0,5 - 1,0 * - * 5 *

    1,0 - 5,0 * 1 : 10 * 10 *

    5,0 - 10,0 * 1 : 10 * 5 *

    10,0 - 20,0 * 1 : 20 * 5 *

    Het meten geschiedt vlamfotometrisch bij een golflengte van 589 nm .

    Bereken het resultaat met behulp van de ijkgrafiek .

    5.2 . IJkgrafiek

    Pipeteer 10 ml van de standaardoplossing ( 3.6 ) in een maatkolf van 250 ml , vul aan met water en meng . Pipeteer van deze oplossing 5 , 10 , 15 , 20 en 25 ml , overeenkomend met resp . 0,2 ; 0,4 ; 0,6 ; 0,8 en 1,0 mg natrium in maatkolven van 100 ml . Voeg aan de serie nog een maatkolf van 100 ml toe , echter zonder toevoeging van standaardoplossing . Voeg aan elke kolf toe 10,0 ml bufferoplossing ( 3.5 ) , vul aan met water tot de streep en meng . Voer de metingen uit zoals beschreven onder 5.1 . In het algemeen is het verloop van de ijkgrafiek lineair tot een hoeveelheid van 1 mg natrium in 100 ml oplossing .

    6 . Berekening van de resultaten

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . Indien het gehalte aan natrium meer bedraagt dan 4 % , verdient het aanbeveling het analysemateriaal gedurende 2 h te verassen in een kroes met deksel . Na afkoelen voegt men water toe , roert met een platinadraad het residur tot een suspensie , droogt en verast nogmaals gedurende 2 h in het kroesje met deksel .

    7.2 . Indien het monster uitsluitend uit minerale bestanddelen bestaat , behoeft niet verast te worden .

    12 . BEPALING VAN SUIKERS

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan reducerende suikers en aan suikers totaal na inversie , berekend als glucose of eventueel , na vermenigvuldigen met de factor 0,95 , als saccharose . De methode is in het bijzonder toepasbaar voor mengvoeders . Voor andere veevoeders dienen bijzondere werkwijzen in acht te worden genomen . Het gehalte aan lactose moet eventueel afzonderlijk bepaald worden en bij de berekening moet het resultaat in rekening gebracht worden .

    2 . Principe

    De suikers worden in verdunde ethanol opgelost ; de oplossing wordt met de reagentia Carrez I en Carrez II geklaard . Na het wegdampen van de ethanol worden - voor en na inversie - de bepalingen uitgevoerd volgens de methode Luff-Schoorl .

    3 . Reagentia

    3.1 . Ethanol 40 % ( v/v ) , d = 0,948 bij 20 * C , geneutraliseerd op fenolftaleïnen .

    3.2 . Carrez-I-oplossing : Los op 24 g zinkacetaat , Zn(CH3COO)2 * 2 H2O , en 3 g ijsazijn in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.3 . Carrez-II-oplossing : Los op 10,6 g kaliumhexacyanoferraat ( II ) , K4Fe(CN)6 * 3H2O , in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.4 . Methyloranje 1 g/l .

    3.5 . Zoutzuur 4 N .

    3.6 . Zoutzuur 0,1 N .

    3.7 . Natronloog 0,1 N .

    3.8 . Reagens volgens Luff-Schoorl :

    Voeg , onder voorzichtig omzwenken , de citroenzuuroploosing ( 3.8.2 ) bij de natriumcarbonaatoplossing ( 3.8.3 ) ; voeg daarna toe de kopersulfaatoplossing ( 3.8.1 ) en vul aan met water tot 1 l . Laat 1 nacht staan en filtreer . De normaliteiten van het aldus verkregen reagens moeten gecontroleerd worden ( 0,1 N aan Cu en 2 N aan Na2CO3 ) . De pH van de oplossing moet ongeveer 9,4 zijn .

    3.8.1 Kopersulfaatoplossing : los op 25 g kopersulfaat p.a . , vrij van ijzer , CuSO4 * 5H2O , in 100 ml water .

    3.8.2 Citroenzuuroplossing : los op 50 g citroenzuur p.a . , C6H8O7 * H2O , in 50 ml water .

    3.8.3 Natriumcarbonaatoplossing : los op 143,8 g natriumcarbonaat p.a . , watervrij , in ca . 300 ml warm water . Koel de oplossing af .

    3.9 . Natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N .

    3.10 . Zetmeeloplossing : voeg toe aan 1 l kokend water een suspensie van 5 g oplosbaar zetmeel in 30 ml water en houd 3 min aan de kook ; koel vervolgens af en voeg eventueel toe 10 mg kwikjodide als conserveringsmiddel .

    3.11 . Zwavelzuur 6 N .

    3.12 . Kaliumjodideoplossing 300 g/l .

    3.13 . Puimsteenkorrels , met zoutzuur uitgekookt , met water gewassen en gedroogd .

    3.14 . Isopentanol .

    4 . Apparatuur

    Roteerapparaat met ongeveer 35 à 40 omwentelingen per minuut .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Bereiding van de oplossing

    Breng 2,5 g van het monster , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , in een maatkolf van 250 ml . Voeg toe 200 ml ethanol ( 3.1 ) en laat de kolf gedurende 1 h roteren . Voeg toe 5 ml Carrez-I-oplossing ( 3.2 ) en schud gedurende 1 min . om . Voeg dan toe 5 ml Carrez-II-oplossing ( 3.3 ) en schud weer gedurende 1 min . om . Vul vervolgens aan met ethanol ( 3.1 ) , tot de streep , meng en filtreer . Pipeteer 200 ml van het filtraat af en damp in tot op ongeveer de helft van het volume , ten einde het grootste gedeelte van de ethanol te verdrijven . Spoel het restant over met heet water in een maatkolf van 200 ml , koel af , vul aan met water tot de streep , meng en filtreer zo nodig . Gebruik deze oplossing voor de bepaling van reducerende suikers en voor de bepaling van totaal suikers na inversie .

    5.2 . Bepaling van reducerende suikers

    Pipeteer een hoeveelheid van ten hoogste 25 ml van de oplossing af , die minder bevat dan 60 mg reducerende suikers , uitgedrukt als glucose . Vul zo nodig aan met gedestilleerd water tot 25 ml en bepaal het gehalte aan reducerende suikers volgens Luff-Schoorl . Druk het resultaat uit in percenten glucose .

    5.3 . Bepaling van totaal suikers na inversie

    Pipeteer 50 ml van de oplossing in een maatkolf van 100 ml ; voeg toe enkele druppels methyloranje ( 3.4 ) en vervolgens voorzichtig onder omzwenken , zoutzuur 4 N ( 3.5 ) totdat een duidelijke omslag naar rood verkregen is . Voeg dan toe 15 ml zoutzuur 0,1 N ( 3.6 ) en plaats de kolf gedurende 30 min . in een bad met flink kokend water . Koel snel af tot een temperatuur van ongeveer 20 * C , voeg toe 15 ml natronloog 0,1 N ( 3.7 ) , vul de kolf met water aan tot de streep en meng . Pipeteer een hoeveelheid van ten hoogste 25 ml , die minder bevat dan 60 mg reducerende suikers , uitgedrukt als glucose . Vul zo nodig met gedestilleerd water aan tot 25 ml en bepaal het gehalte aan reducerende suikers volgens Luff-Schoorl . Druk het resultaat uit in percenten glucose of eventueel in saccharose , door vermenigvuldigen met de faktor 0,95 .

    5.4 . Titratie volgens Luff-Schoorl

    Pipeteer 25 ml reagens Luff-Schoorl ( 3.8 ) in een erlenmeyerkolf van 300 ml en voeg vervolgens nauwkeurig toe 25 ml van de geklaarde suikeroplossing . Verhit na toevoeging van 2 puimsteenkorreltjes ( 3.13 ) onder omzwenken uit de hand boven een vrije vlam van matige hoogte , zodanig dat de vloeistof in ongeveer 2 min . kookt . Plaats daarna de erlenmeyerkolf onmiddellijk op een draadgaas met een asbestplaat met een opening van ongeveer 6 cm doorsnede ; steek van te voren onder het draadgaas een vlam aan en regel deze zodanig dat alleen de bodem van de kolf verwarmd wordt . Verbind dan de kolf met een terugvloeikoeler . Laat van dit moment af precies 10 min . koken , koel dan onmiddellijk af in koud water en titreer na 5 min . als volgt :

    Voeg aan de vloeistof toe 10 ml kaliumjodide-oplossing ( 3.12 ) en onmiddellijk daarna voorzichtig ( wegens het sterke schuimen ) 25 ml zwavelzuur 6 N ( 3.11 ) . Titreer dan met natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N ( 3.9 ) tot roomgeel , tegen het einde van de titratie met zetmeeloplossing ( 3.10 ) als indicator .

    Verricht eenzelfde titratie in een mengsel van nauwkeurig 25 ml reagens volgens Luff-Schoorl ( 3.8 ) en 25 ml water na het toevoegen van 10 ml kaliumjodideoplossing ( 3.12 ) en 25 ml zwavelzuur 6 N ( 3.11 ) , echter zonder verwarmen .

    6 . Berekening van de resultaten

    Stel vast aan de hand van de bijgevoegde tabel de hoeveelheid glucose in mg , die overeenkomst met het verschil van de beide titratie-uitkomsten , uitgedrukt in ml natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N .

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Bijzondere werkwijzen

    7.1 . Weeg bij veevoeders met een hoog gehalte aan melasse en bij andere veevoeders die weinig homogeen zijn 20 g af in een maatkolf van 1 l ; voeg toe 500 ml water en laat gedurende 1 h roteren . Klaar daarna met telkens de viervoudige hoeveelheden Carrezoplossingen I ( 3.2 ) en II ( 3.3 ) , zoals onder 5.1 beschreven . Vul dan aan met ethanol 80 % ( v/v ) tot de streep , meng en filtreer . Verwijder in dit geval de ethanol , zoals onder 5.1 beschreven . Indien verstijfseld zetmeel afwezig is , wordt met water aangevuld .

    7.2 . Weeg van melasse en van veevoeders die een hoog gehalte aan suikers , maar praktisch geen zetmeel bevatten ( Johannesbrood , suikerbietensnijdsels enz . ) 5 g in een maatkolf van 250 ml ; voeg toe 200 ml gedestilleerd water en laat gedurende 1 h , of langer indien nodig , roteren . Klaar vervolgens zoals bij 5.1 met de Carrezoplossingen I ( 3.2 ) en II ( 3.3 ) , vul aan met water tot de streep , meng en filteer . Handel voor de bepaling van de totaal suikers als bij 5.3 .

    8 . Opmerkingen

    8.1 . Om schuimvorming te voorkomen , verdient het aanbeveling , voor het verwarmen met het reagens volgens Luff-Schoorl ongeveer 1 ml isopentanol ( 3.1 ) toe te voegen ( zonder rekening te houden met het volume ) .

    8.2 . Het verschil tussen de percenten totaal suikers na inversie , uitgedrukt als glucose , en percenten reducerende suikers , uitgedrukt als glucose , geeft - met 0,95 vermenigvuldigd - het gehalte aan percenten saccharose .

    8.3 . Indien men het gehalte aan reducerende suikers exclusief melksuiker ( lactose ) wil bepalen , kan men dit op 2 manieren doen :

    8.3.1 . Voor een benaderende berekening kan men het gehalte aan melksuiker - gevonden bij een afzonderlijke bepaling - vermenigvuldigen met 0,675 en het verkregen resultaat van het gehalte aan reducerende suikers aftrekken .

    8.3.2 . Voor een nauwkeurige berekening van de reducerende suikers exclusief melksuiker is het echter noodzakelijk dat bij de beide bepalingen uiteindelijk dezelfde hoeveelheid analysemateriaal in bewerking genomen wordt . Een van de bepalingen wordt uitgevoerd in een deel van de oplossing verkregen in 5.1 , de andere bepaling in een deel van de oplossing verkregen bij de bepaling van melksuiker volgens de desbetreffende methode ( na vergisting van andere suikers en klaring ) .

    In beide gevallen worden de aanwezige suikers bepaald volgens Luff-Schoorl afgetrokken en het verschil wordt in percenten van het monster omgerekend .

    Voorbeeld

    De beide afgepipeteerde hoeveelheden komen bij elke bepaling overeen met 250 mg analysemateriaal .

    In het eerste geval wordt 17 ml natriumthiosulfaatoplossing 0,1 N verbruikt , overeenkomend met 44,2 mg glucose ; in het tweede geval 11 ml , overeenkomend met 27,6 mg glucose . Het verschil bedraagt dus 16,6 mg glucose .

    Het gehalte aan reducerende suikers , exclusief melksuiker , berekend als glucose , bedraagt dan :

    4 maal 16,6/10 = 6,64 %

    Tabel voor 25 ml reagens volgens Luff-Schoorl

    ml Na2S2O3 0,1 N , 2 min . verwarmen , 10 min . koken

    Na2S2O3 0,1 N * Glucose , fructose , invertsuiker C6H12O6 * Lactose C12H22O11 * Maltose C12H22O11 * Na2S9O3 0,1 N *

    ml * mg * verschil * mg * verschil * mg * verschil * ml *

    1 * 2,4 * 2,4 * 3,6 * 3,7 * 3,9 * 3,9 * 1 *

    2 * 4,8 * 2,4 * 7,3 * 3,7 * 7,8 * 3,9 * 2 *

    3 * 7,2 * 2,5 * 11,0 * 3,7 * 11,7 * 3,9 * 3 *

    4 * 9,7 * 2,5 * 14,7 * 3,7 * 15,6 * 4,0 * 4 *

    5 * 12,2 * 2,5 * 18,4 * 3,7 * 19,6 * 3,9 * 5 *

    6 * 14,7 * 2,5 * 22,1 * 3,7 * 23,5 * 4,0 * 6 *

    7 * 17,2 * 2,6 * 25,8 * 3,7 * 27,5 * 4,0 * 7 *

    8 * 19,8 * 2,6 * 29,5 * 3,7 * 31,5 * 4,0 * 8 *

    9 * 22,4 * 2,6 * 33,2 * 3,8 * 35,5 * 4,0 * 9 *

    10 * 25,0 * 2,6 * 37,0 * 3,8 * 39,5 * 4,0 * 10 *

    11 * 27,6 * 2,7 * 40,8 * 3,8 * 43,5 * 4,0 * 11 *

    12 * 30,3 * 2,7 * 44,6 * 3,8 * 47,5 * 4,1 * 12 *

    13 * 33,0 * 2,7 * 48,4 * 3,8 * 51,6 * 4,1 * 13 *

    14 * 35,7 * 2,8 * 52,2 * 3,8 * 55,7 * 4,1 * 14 *

    15 * 38,5 * 2,8 * 56,0 * 3,9 * 59,8 * 4,1 * 15 *

    16 * 41,3 * 2,9 * 59,9 * 3,9 * 63,9 * 4,1 * 16 *

    17 * 44,2 * 2,9 * 63,8 * 3,9 * 68,0 * 4,2 * 17 *

    18 * 47,1 * 2,9 * 67,7 * 4,0 * 72,2 * 4,3 * 18 *

    19 * 50,0 * 3,0 * 71,7 * 4,0 * 76,5 * 4,4 * 19 *

    20 * 53,0 * 3,0 * 75,7 * 4,1 * 80,9 * 4,5 * 20 *

    21 * 56,0 * 3,1 * 79,8 * 4,1 * 85,4 * 4,6 * 21 *

    22 * 59,1 * 3,1 * 83,9 * 4,1 * 90,0 * 4,6 * 22 *

    23 * 62,2 * * 88,0 * * 94,6 * * 23 *

    13 . BEPALING VAN THEOBROMINE

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan theobromine in bijprodukten van de verwerking van cacaobonen .

    2 . Principe

    Theobromine wordt met chloroform geëxtraheerd . Het extract wordt tot droog ingedampt , in water opgelost en behandeld met een bepaalde hoeveelheid zilvernitraatoplossing . Het vrijgekomen salpeterzuur wordt met natronloog getitreerd .

    3 . Reagentia

    3.1 . Chloroform p.a .

    3.2 . Ammoniakoplossing , d = 0,958 .

    3.3 . Natriumsulfaat p.a . , watervrij .

    3.4 . Natronloog 0,1 N .

    3.5 . Zilvernitraatoplossing 0,1 N .

    3.6 . Fenolroodoplossing 10/l in ethanol .

    3.7 . Diethylether .

    4 . Apparatuur

    Platbodemkolven van 500 ml ingeslepen stop .

    5 . Uitvoering

    Breng een hoeveelheid monster van ten hoogste 10 g , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , die niet meer dan 80 mg theobromine bevat , in een platbodemkolf van 500 ml met ingeslepen stop . Voeg toe 270 ml chloroform ( 3.1 ) en 10 ml ammoniakoplossing ( 3.2 ) . Sluit de kolf en schud krachtig gedurende 5 min . Voeg dan toe 12 g watervrij natriumsulfaat ( 3.3 ) , schud nogmaals en laat tot de volgende morgen staan .

    Filtreer dan of in een conische kolf van 500 ml en was het residu met 100 ml chloroform ( 3.1 ) . Destilleer het oplosmiddel af en verdrijf de laatste resten daarvan op een kokend waterbad . Voeg daarna 50 ml water toe aan het extract en breng aan de kook .

    Koel daarna af en neutraliseer nauwkeurig - na toevoegen van 0,5 ml fenolroodoplossing ( 3.6 ) - met natronloog ( 3.4 ) . Voeg dan toe 20 ml zilvernitraatoplossing ( 3.5 ) en titreer het vrijgekomen salpeterzuur met natronloog ( 3.4 ) tot het omslagpunt van de indicator ( pH = 7,4 ) .

    6 . Berekening van de resultaten

    1 ml NaOH 0,1 N komt overeen met 18 mg theobromine .

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerking

    Produkten met een gehalte aan ruw vet van meer dan 8 % dienen te voren ontvet te worden door extractie gedurende 6 h met petroleumether ( kp . 40 * C ) .

    14 . BEPALING VAN UREUM

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan ureum in veevoeders .

    2 . Principe

    Het monster wordt onder toevoeging van een klaringsmiddel met water geroteerd . In het filtraat wordt na toevoegen van 4-dimethylaminobenzaldehyde ( 4-DMAB ) het gehalte aan ureum bepaald door meten van de extinctie bij een golflengte van 420 mm .

    3 . Reagentia

    3.1 . 4-dimethylaminobenzaldehydeoplossing : los op 1,6 g 4-DMAB p.a . in 100 ml ethanol 96 % ( v/v . ) en voeg toe 10 ml zoutzuur p.a . ( d = 1,19 ) . Het reagens is slechts twee weken houdbaar .

    3.2 . Carrez-I-oplossing : los op 24 g zinkacetaat , Zn ( CH3COO)2 * 2H2O en 3 g ijsazijn in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.3 . Carrez-II-oplossing : los op 10,6 kaliumhexacyanoferraat ( II ) , K4Fe(CN)6 * 3 H2O , in water en vul aan met water tot 100 ml .

    3.4 . Aktieve kool p.a . , die geen ureum adsorbeert ( controleer ) .

    3.5 . Ureumoplossing p.a . 1 g/l .

    4 . Apparatuur :

    4.1 . Roteerapparaat met ongeveer 35 à 40 omwentelingen per min .

    4.2 . Reageerbuizen : 160 maal 16 mm , met ingeslepen stop .

    4.3 . Spectrofotometer .

    5 . Uitvoering

    5.1 . Analyse van het monster

    Breng 2 g van het monster , tot op 1 mg nauwkeurig gewogen , en 1 g actieve kool ( 3,4 ) in een maatkolf van 500 ml . Voeg hieraan toe 400 ml water , 5 ml Carrez-I - en 5 ml Carrez-II-oplossing ( 3.2 ) ( 3.3 ) . Laat gedurende 30 min . roteren in het roteerapparaat . Vul vervolgens met water aan tot de streep , meng en filtreer . Pipeteer van het heldere en kleurloze filtraat 5 ml in een reageerbuis met ingeslepen stop , voeg toe 5,0 ml 4-DMAB-oplossing ( 3.1 ) en meng . Verricht tegelijkertijd een blancobepaling met alle gebruikte reagentia , maar zonder analysemateriaal . Plaats de buizen in een waterbad van 20 * C . Meet na 15 min . m.b.v . een spectrofotometer de extinctie bij 420 nm tegen de blanco .

    5.2 . IJkgrafiek

    Breng in maatkolven van 100 ml resp . 1 , 2 , 4 , 5 et 10 ml ureumoplossing ( 3.5 ) , vul aan met water tot de streep en meng . Pipeteer van elk van deze oplossingen 5 ml af , voeg hieraan telkens 5 ml 4-DMAB-oplossing ( 3.1 ) toe en meng . Meet de extinctie tegen een oplossing vrij van ureum , welke 5 ml 4-DMAB en 5 ml water bevat , zoals hierboven aangegeven . Stel een ijkgrafiek op .

    6 . Berekening van de resultaten

    Bepaal met behulp van de ijkgrafiek de hoeveelheid ureum in het monster .

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . Indien het gehalte aan ureum meer bedraagt dan 3 % wordt - tot 1 g - monster afgewogen , of het filtraat zodanig verdund , dat in 500 ml niet meer dan 50 mg ureum aanwezig is .

    7.2 . Bij lage gehalten aan ureum moet meer analysemateriaal afgewogen worden , in zover men een helder en kleurloos filtraat kan verkrijgen .

    7.3 . Indien het monster eenvoudige stikstofverbindingen bevat , in het bijzonder aminozuren , verdient het aanbeveling de extinctie te meten bij 435 nm .

    15 . BEPALING VAN ALKALOIDEN IN LUPINEN

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van het gehalte aan alkaloïden in lupinenzaad .

    2 . Principe

    De alkaloïden worden opgelost in een mengsel van diethylether en chloroform en met zoutzuur geëxtraheerd . De alkaloïden worden met kiezelwolfraamzuur neergeslagen , het neerslag wordt verast en het residu gewogen .

    3 . Reagentia

    3.1 . Diethylether .

    3.2 . Chloroform

    3.3 . Natronloog 4 N .

    3.4 . Zoutzuur 0,3 N .

    3.5 . Natriumchloride p.a .

    3.6 . Kiezelwolfraamzuuroplossing , SiO2 * 12WO3 * 26H2O , 100 g/l .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Mechanisch roerapparaat .

    4.2 . Verassingsschalen van platina , kwarts of porselein .

    4.3 . elektrische moffeloven .

    5 . Uitvoering

    Breng 15 g van het monster , tot op 5 mg nauwkeurig gewogen , in een scheitrechter met ingeslepen stop van ca . 200 ml . Voeg vervolgens nauwkeurig toe 100 ml diethylether ( 3.1 ) , 50 ml chloroform ( 3.2 ) en - met behulp van een buret - 10 ml natronloog ( 3.3 ) . Schud krachtig om klontervorming te voorkomen . Schud nog meerdere malen krachtig en laat tot de volgende dag staan .

    Voeg indien de bovenstaande vloeistof niet volkomen helder is , enkele druppels water toe . Filtreer de ether-chloroformlaag . Vul een maatkolf van 50 ml met dit filtraat en spoel het daarna kwantitatief over m.b.v . 50 ml diethylether ( 3.1 ) in een scheitrechter van 150 ml . Extraheer driemaal met telkens 20 ml zoutzuur ( 3.4 ) , laat bezinken en verzamel de drie zure extracten in een bekerglas van 250 ml . Verwijder de laatste resten ether en chloroform door de oplossing zacht te verwarmen .

    Voeg ongeveer 1 g natriumchloride ( 3.5 ) toe en precipiteer de alkaloïden met de kiezelwolfraamzuuroplossing ( 3.6 ) .

    Roer mechanisch gedurende 30 minuten . Laat een nacht staan en filtreer door een asvrij filter . Was het neerslag tweemaal met telkens 5 ml zoutzuur ( 3.4 ) .

    Veras het filter met neerslag en een verassingsschaal bij 900 * C . Laat afkoelen en weeg .

    6 . Berekening

    Bereken de hoeveelheid alkaloïden in het afgewogen analysemateriaal door het gewicht van de verkregen as te vermenigvuldigen met de factor 0,2 .

    Druk het resultaat uit in percenten van het monster .

    16 . BEPALING VAN DE UREASE-ACTIVITEIT VAN SOJAPRODUKTEN

    1 . Doel en toepasbaarheid

    Het voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling van de urease-activiteit van sojaprodukten , waardoor het mogelijk is vast te stellen of deze produkten onvoldoende verhit zijn geweest .

    2 . Principe

    De urease-activiteit wordt bepaald door de hoeveelheid ammoniumstikstof die door 1 g monster in één min . bij 30 * C uit een ureumoplossing wordt vrijgemaakt .

    3 . Reagentia

    3.1 . Zoutzuur 0,1 N .

    3.2 . Natronloog 0,1 N .

    3.3 . Fosfaatbufferoplossing 0,05 M , die per 1000 ml 4,45 g dinatriumwaterstoffosfaat ( Na2HPO4 * 2H2O ) en 3,40 g kaliumdiwaterstoffosfaat ( KH2PO4 ) bevat .

    3.4 . Gebufferde ureumoplossing , vers bereid , die 30,0 g ureum in 1000 ml fosfaatbufferoplossing ( 3.3 ) bevat ; pH 6,9 - 7,0 .

    4 . Apparatuur

    4.1 . Titreerapparaat voor potentiometrische titratie of een zeer gevoelige pH-meter ( 0,02 pH ) met magneetroerder .

    4.2 . Waterbad met thermostaat , nauwkeurig ingesteld op 30 * C .

    4.3 . Regaeerbuizen : 150 maal 18 mm met ingeslepen stop .

    5 . Uitvoering

    Maal ca . 10 g monster zodanig fijn ( bijv . met een koffiemolen ) , dat het een zeef van 0,2 mm maaswijdte kan passeren .

    Weeg 0,2 g van dit monster op 1 mg nauwkeurig af in een reageerbuis met ingeslepen stop en voeg toe 10 ml gebufferde ureumoplossing ( 3.4 ) . Sluit de reageerbuis onmiddellijk en schud krachtig . Plaats de buis in het waterbad , dat nauwkeurig op 30 * C is ingesteld , en laat daarin precies 30 min . staan . Voeg onmiddellijk daarna toe 10 ml zoutzuur 0,1 N ( 3.1 ) , koel snel af tot 20 * C en breng de inhoud van de reageerbuis kwantitatief over in een titreervat . Spoel hierbij tweemaal na met telkens 5 ml water . Titreer onmiddellijk daarna snel met natronloog 0,1 N ( 3.2 ) elektrometrisch , met behulp van een glaselektrode tot pH 4,7 .

    Verricht een blancobepaling als volgt :

    Breng in een reageerbuis snel achtereenvolgens 0,2 van het op 1 mg nauwkeurig gewogen monster , 10 ml zoutzuur 0,1 N ( 3.1 ) en 10 ml gebufferde ureumoplossing ( 3.4 ) . Koel onmiddellijk af in ijswater en laat daarin 30 min . staan . Breng vervolgens de inhoud van de reageerbuis in het titreervat met inachtname van de hierboven vermelde voorwaarden en titreer met natronloog 0,1 N ( 3.2 ) tot pH 4,7 .

    6 . Berekening der resultaten

    Bereken de urease-activiteit uit de volgende formule :

    ( 1,4 ( b - a ) ) / ( 30 * E ) = mg N / ( g * min ) bij 30 * C .

    waarbij :

    a = de bij de bepaling verbruikte ml natronloog 0,1 N .

    b = bij de blancobepaling verbruikte ml natronloog 0,1 N .

    E = afgewogen hoeveelheid monster in g .

    7 . Opmerkingen

    7.1 . De methode is berekend op een urease-activiteit van ten hoogste 1 mg N/g.min . ) bij 30 * C . Bij produkten met een hogere activiteit kan de hoeveelheid analysemateriaal tot op 50 mg teruggebracht worden .

    7.2 . Produkten met een vetgehalte van meer dan 10 % moeten tevoren ontvet worden door een koude extractie .

    Top