ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.082.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 82

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
22 maart 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 258/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 tot wijziging van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit

1

 

*

Besluit nr. 259/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit

6

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 260/2013 van de Raad van 18 maart 2013 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Socialistische Republiek Vietnam

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 261/2013 van de Raad van 21 maart 2013 tot uitvoering van artikel 11, leden 1 en 4, van Verordening (EU) nr. 753/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 262/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Melon du Quercy (BGA))

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 263/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA))

26

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 264/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Cipolla Rossa di Tropea Calabria (BGA))

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 265/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Wachauer Marille (BOB))

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Münchener Bier (BGA))

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 267/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chianti Classico (BOB))

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 268/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oberpfälzer Karpfen (BGA))

43

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 269/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Danablu (BGA))

45

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 270/2013 van de Commissie van 21 maart 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong ( 1 )

47

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 271/2013 van de Commissie van 21 maart 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

49

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 272/2013 van de Commissie van 21 maart 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine

51

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/143/EU

 

*

Besluit van de Raad van 18 maart 2013 houdende benoeming van twee Zweedse leden en een Zweedse plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

53

 

*

Besluit 2013/144/GBVB van de Raad van 21 maart 2013 tot wijziging van Besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte

54

 

*

Uitvoeringsbesluit 2013/145/GBVB van de Raad van 21 maart 2013 tot uitvoering van Besluit 2011/486/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

55

 

 

2013/146/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 20 maart 2013 tot vaststelling, voor het kalenderjaar 2013, van het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de vrijwillige aanpassing in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1577)

58

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2013/147/EU

 

*

Besluit nr. 1/2013 van het Gemengd Comité EU-Zwitserland van 18 maart 2013 tot wijziging van de tabellen III en IV b) in Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 wat verwerkte landbouwproducten betreft

60

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (PB L 261 van 6.8.2004)

63

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003)

63

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 101/2013 van de Commissie van 4 februari 2013 betreffende het gebruik van melkzuur voor de terugdringing van microbiologische oppervlaktecontaminatie van runderkarkassen (PB L 34 van 5.2.2013)

64

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/1


BESLUIT Nr. 258/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 maart 2013

tot wijziging van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) strekte tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds, Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (4) tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Bij die beschikkingen zijn verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit de fondsen worden ondersteund.

(2)

De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële, economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en financiële klimaat de situatie nog verergert.

(3)

Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken van financiering door de Unie.

(4)

Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (5) bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen.

(5)

Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië (6) is dergelijke financiële bijstand verleend aan Roemenië.

(6)

In overeenstemming met de conclusies van de Ecofin-Raad van 9-10 mei 2010 heeft de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (7), en, op 7 juni 2010, werd een Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken gewaarborgd wordt.

(7)

Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU (8) en 2011/344/EU (9) van de Raad is financiële bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit.

(8)

Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement) en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële steunverlening voor Griekenland. Op 12 maart 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een tweede programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is besloten om dit tweede programma te financieren door middel van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage van de eurozone in het kader van het eerste programma daaruit te betalen.

(9)

Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone het Verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (10). Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme.

(10)

In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikkingen nr. 573/2007/EG, nr. 575/2007/EG en 2007/435/EG maken deel uit van dit streven naar meer synergie.

(11)

Gelet op de buitengewone omstandigheden is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (11) gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12) om het mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit (13) en in het kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (14). Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, namelijk het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen („de fondsen”).

(12)

De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen.

(13)

Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen, dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.

(14)

Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerp-jaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.

(15)

De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden.

(16)

Beschikkingen nr. 573/2007/EG, nr. 575/2007/EG en 2007/435/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(17)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben deze lidstaten te kennen gegeven dat zij wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.

(18)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Beschikking nr. 573/2007/EG

Beschikking nr. 573/2007/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunten worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 20, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG van de Commissie (15), voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (16);

b)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (17) of hij ontvangt vóór 13 mei 2010 financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone, of

c)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet.

Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan een van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma.

2)

In artikel 21 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De financiële bijstand uit het Fonds voor de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen wordt ten hoogste gedurende zes maanden verleend en bedraagt niet meer dan 80 % van de kosten van iedere maatregel.

De financiële bijstand mag met 20 procentpunten worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van een aanvraag voor noodmaatregelen bedoeld in lid 2 van dit artikel of bij het indienen van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG voldoet aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b) of c), van deze beschikking.

De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn aanvraag voor de noodmaatregelen of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet.

Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan een van de voorwaarden, genoemd in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van de betrokken noodmaatregelen.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Beschikking nr. 575/2007/EG

In artikel 15 van Beschikking nr. 575/2007/EG wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunten worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 21, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/458/EG van de Commissie (18), voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (19);

b)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (20) of hij ontvangt vóór 13 mei 2010 financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone, of

c)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c) bedoelde voorwaarden voldoet.

Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan een van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma.

Artikel 3

Wijzigingen van Beschikking 2007/435/EG

In artikel 13 van Beschikking 2007/435/EG wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 16 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunten worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 19, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/457/EG van de Commissie (21), voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (22);

b)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (23) of hij ontvangt vóór 13 mei 2010 financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone, of

c)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet.

Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 13 maart 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 februari 2013.

(2)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1.

(3)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45.

(4)  PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18.

(5)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(6)  PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8.

(7)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

(8)  PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34.

(9)  PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88.

(10)  PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1.

(11)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(12)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5.

(13)  PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1.

(14)  PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7.

(15)  PB L 7 van 10.1.2008, blz. 1.

(16)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(17)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.”.

(18)  PB L 167 van 27.6.2008, blz. 135.

(19)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(20)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.”.

(21)  PB L 167 van 27.6.2008, blz. 69.

(22)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(23)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.”.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/6


BESLUIT Nr. 259/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 maart 2013

tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 ingesteld als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en zijn verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit dat fonds worden ondersteund.

(2)

De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële, economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en financiële klimaat de situatie nog verergert.

(3)

Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken van financiering door de Unie.

(4)

Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (3) bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen.

(5)

Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië (4) is dergelijke financiële bijstand verleend aan Roemenië.

(6)

In overeenstemming met de conclusies van de Ecofin-Raad van 9-10 mei 2010 heeft de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (5), en, op 7 juni 2010, werd een Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken gewaarborgd wordt.

(7)

Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU (6) en 2011/344/EU (7) van de Raad is financiële bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit.

(8)

Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement) en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële steunverlening voor Griekenland. Op 12 maart 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een tweede programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is besloten om dit tweede programma te financieren door middel van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage van de eurozone in het kader van het eerste programma daaruit te betalen.

(9)

Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone het verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (8). Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme.

(10)

In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG maakt deel uit van dit streven naar meer synergie.

(11)

Gelet op de buitengewone omstandigheden, is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (9) gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10) om het mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit (11) en in het kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (12). Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, namelijk het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen („de fondsen”).

(12)

De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen.

(13)

Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen, dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.

(14)

Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerp-jaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.

(15)

De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden.

(16)

Beschikking nr. 574/2007/EG dient derhalve dienovereeenkomstig te worden gewijzigd.

(17)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (14).

(18)

Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (15) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (16).

(19)

Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (17) die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (18).

(20)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over dit besluit of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(21)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (19); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(22)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (20); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG

Artikel 16, lid 4, van Beschikking nr. 574/2007/EG wordt vervangen door:

„4.   De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie.

De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 20 bedoelde strategische richtsnoeren.

Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.

De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/456/EG van de Commissie (21), voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (22);

b)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (23) of hij ontvangt vóór 13 mei 2010 financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone, of

c)

hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet.

Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan een van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 13 maart 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 februari 2013.

(2)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22.

(3)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(4)  PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8.

(5)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

(6)  PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34.

(7)  PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88.

(8)  PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1.

(9)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(10)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5.

(11)  PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1.

(12)  PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7.

(13)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(14)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(15)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(16)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(17)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(18)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

(19)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(20)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(21)  PB L 167 van 27.6.2008, blz. 1.

(22)  PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

(23)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 260/2013 VAN DE RAAD

van 18 maart 2013

tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de Socialistische Republiek Vietnam

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Achtergrond

(1)

In september 1991 stelde de Raad bij Verordening (EEG) nr. 3433/91 (2) een definitief antidumpingrecht van 16,9 % in op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China („de VRC”) („het onderzochte product”).

(2)

In 1995 werd het oorspronkelijke ad-valoremrecht bij Verordening (EG) nr. 1006/95 van de Raad (3) vervangen door een specifiek recht van 0,065 ECU per aansteker.

(3)

Na een onderzoek op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (de „basisverordening”) werden de bovenstaande maatregelen bij Verordening (EG) nr. 192/1999 van de Raad (4) uitgebreid tot 1) de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden of van oorsprong uit Taiwan en 2) de invoer van bepaalde navulbare aanstekers van oorsprong uit de VRC of verzonden of van oorsprong uit Taiwan waarvan de waarde franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, minder dan 0,15 EUR per stuk bedraagt.

(4)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Raad in 2001 bij Verordening (EG) nr. 1824/2001 (5) de definitieve antidumpingrechten bevestigd die bij Verordening (EG) nr. 1006/95 werden ingesteld en bij Verordening (EG) nr. 192/1999 werden uitgebreid („de bestaande maatregelen”).

(5)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Raad in 2007 bij Verordening (EG) nr. 1458/2007 (6) („de oorspronkelijke verordening”) het bij Verordening (EG) nr. 1824/2001 ingestelde definitieve antidumpingrecht bevestigd. Deze maatregelen worden hierna „de oorspronkelijke maatregelen” genoemd en het onderzoek dat tot de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde maatregelen heeft geleid, wordt hierna aangeduid als „het oorspronkelijke onderzoek”.

(6)

Op 12 december 2012 (7) heeft de Commissie een bericht van het vervallen van de antidumpingmaatregelen gepubliceerd.

(7)

Aangezien de maatregelen op 13 december 2012 vervielen, is de registratie van de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, bij Verordening (EU) nr. 1192/2012 van de Commissie (8) vanaf die datum beëindigd (zie eveneens overweging 14).

1.2.   Verzoek

(8)

Op 17 april 2012 heeft de Commissie een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening („het verzoek”) om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de VRC en om de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit de Socialistische Republiek Vietnam („Vietnam”), al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, te registreren.

(9)

Het verzoek werd ingediend door Société BIC, een producent in de Unie van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje.

(10)

Het verzoek bevatte voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat de oorspronkelijke maatregelen werden ontweken door assemblageactiviteiten in Vietnam.

(11)

De indiener van het verzoek toonde aan dat zich na het instellen van de oorspronkelijke maatregelen een aanzienlijke verandering in de structuur van het handelsverkeer met betrekking tot de uitvoer uit de VRC en Vietnam naar de Unie heeft voorgedaan waarvoor, afgezien van de instelling van de oorspronkelijke maatregelen, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond. Deze verandering in de structuur van het handelsverkeer zou toe te schrijven zijn aan de assemblage van aanstekers in Vietnam waarbij gebruik wordt gemaakt van onderdelen van oorsprong uit de VRC.

(12)

Voorts wees het voorlopige bewijsmateriaal erop dat de corrigerende werking van de oorspronkelijke maatregelen zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betrof, werd ondermijnd. Uit het bewijsmateriaal bleek met name dat de toegenomen invoer uit Vietnam plaatsvond tegen prijzen die onder de geen schade veroorzakende prijs lagen die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld.

(13)

Ten slotte was er ook voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat de prijzen van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit Vietnam dumpingprijzen waren ten opzichte van de normale waarde die tijdens het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld.

1.3.   Opening van het onderzoek

(14)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om op grond van artikel 13 van de basisverordening een onderzoek te openen, heeft zij bij Verordening (EU) nr. 548/2012 van de Commissie (9) („de openingsverordening”) een onderzoek geopend. Krachtens artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie de douaneautoriteiten bij de openingsverordening de instructie gegeven de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, te registreren.

1.4.   Onderzoek

(15)

De Commissie heeft de autoriteiten van de VRC en Vietnam, de producenten-exporteurs in die landen, de haar bekende betrokken importeurs in de Unie en Société BIC („de indiener van het verzoek”), een producent in de Unie die meer dan 75 % van de productie van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje in de Europese Unie vertegenwoordigt, officieel in kennis gesteld van de opening van het onderzoek.

(16)

Er werd een vragenlijst toegezonden aan 70 producenten-exporteurs in de VRC en 15 producenten-exporteurs in Vietnam, die door het verzoek bij de Commissie bekend waren. De vragenlijsten werden ook toegestuurd aan 59 in het verzoek genoemde importeurs in de Unie. Belanghebbenden werd de gelegenheid geboden om binnen de bij de openingsverordening vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle partijen werden ervan in kennis gesteld dat niet-medewerking kan leiden tot de toepassing van artikel 18 van de basisverordening en tot bevindingen die op de beschikbare gegevens worden gebaseerd.

(17)

Acht van de 15 bekende producenten-exporteurs in Vietnam hebben zich gemeld; één van hen wilde niet als belanghebbende worden beschouwd, aangezien hij het onderzochte product niet vervaardigde en niet naar de Unie exporteerde.

(18)

De volgende zeven ondernemingen hebben de vragenlijst beantwoord, waarna bij de ondernemingen ter plaatse een controle werd uitgevoerd:

Viet Giai Thanh Co. Ltd, Ho Chi Minhstad,

Hoa Hung Co. Ltd, provincie Tay Ninh,

Trung Lai Gas Lighter Manufacture Co. Ltd, provincie Nghe An,

Textion Plastic Co. Ltd, provincie Binh Duong,

Cherry Year Vietnam Lighter Manufacture Co. Ltd, provincie Tay Ninh,

Huaxing Vietnam Manufacture Co. Ltd, provincie Tay Ninh,

Top Field Enterprises Co. Ltd, provincie Tay Ninh.

(19)

Geen van de bekende producenten-exporteurs in de VRC heeft zich gemeld of heeft de vragenlijst beantwoord.

(20)

Van de importeurs hebben er acht de vragenlijst beantwoord, terwijl zes ondernemingen zich hebben gemeld met het verzoek niet als belanghebbende te worden beschouwd, aangezien zij geen niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje uit Vietnam in de Unie invoerden („het onderzochte product”). De overige bekende ondernemingen hebben zich helemaal niet gemeld.

(21)

Na de opening van het onderzoek werden twee importeurs die daarom hadden verzocht in september 2012 gehoord. Ook de importeurs hebben hun standpunten schriftelijk ingediend. Daarin uitten zij hun twijfels bij de gronden voor het openen van het onderzoek wat betreft de productomschrijving, de invoervolumes, de economische rechtvaardiging van de veranderingen in de structuur van het handelsverkeer, de onderliggende redenen voor het verzoek en de financiële situatie van de producent in de Unie die het verzoek heeft ingediend. De twee importeurs waren van mening dat er onvoldoende redenen waren om een onderzoek te openen.

(22)

De Commissie heeft een gedetailleerd antwoord op de opmerkingen verstrekt en stelde de partijen in de gelegenheid opmerkingen te formuleren. De Commissie heeft uiteengezet waarom het verzoek volgens haar voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. De opmerkingen van de twee importeurs toonden niet aan dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen.

1.5.   Onderzoektijdvak

(23)

Het onderzoektijdvak bestreek de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2012 („het OT”). Er werden gegevens verzameld voor het OT, onder meer om te onderzoeken of de beweerde verandering in de structuur van het handelsverkeer zich inderdaad heeft voorgedaan. Gedetailleerdere gegevens werden verzameld voor de rapportageperiode van 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 („de RP”) om de mogelijke ondermijning van de corrigerende werking van de maatregelen en het bestaan van dumping te onderzoeken.

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Algemene overwegingen

(24)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening werd uitgemaakt of er sprake was van ontwijking door achtereenvolgens na te gaan of zich een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de VRC, Vietnam en de Unie had voorgedaan, of deze verandering het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond, of uit bewijsmateriaal bleek dat er sprake was van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het onderzochte product, werd ondermijnd, en of uit bewijsmateriaal bleek dat dumping plaatsvond ten aanzien van de voor het onderzochte product tijdens het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening.

2.2.   Betrokken product en onderzocht product

(25)

Het betrokken product is het in het oorspronkelijke onderzoek gedefinieerde product, namelijk niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 9613 10 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”).

(26)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar wordt verzonden vanuit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, en is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-code als het betrokken product („het onderzochte product”).

(27)

Uit het onderzoek bleek dat de niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, zoals hierboven gedefinieerd, die uit de VRC naar de Unie worden uitgevoerd, en die welke vanuit Vietnam naar de Unie worden verzonden dezelfde fysische en technische basiskenmerken en dezelfde toepassingen hebben en derhalve moeten worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Mate van medewerking en vaststelling van de handelsvolumes

(28)

Zoals vermeld in overweging 18 hebben zeven ondernemingen de vragenlijsten beantwoord. Voor de RP vertegenwoordigde het totale volume aan aanstekers dat volgens deze antwoorden als in de Unie ingevoerd werd gerapporteerd meer dan 100 % van het totale volume aan aanstekers dat volgens de Comext-databank van Eurostat als in de Unie ingevoerd werd gerapporteerd. Ondanks het feit dat de informatie over de verkoopvolumes in de antwoorden, zoals hieronder uiteengezet in overweging 29, als onbetrouwbaar werd beschouwd, werd deze toch geacht een aanwijzing te zijn dat er een hoge mate van medewerking was en dat de onderzochte ondernemingen representatief waren.

(29)

Tijdens de onderzoeken die ter plaatse bij de zeven Vietnamese producenten-exporteurs werden uitgevoerd, werd vastgesteld dat elk van hen informatie had verstrekt die als betrouwbaar kon worden beschouwd om tot de bevindingen te komen die voor het onderzoek van belang zijn. Er werd met name vastgesteld dat de zeven ondernemingen hun productievolumes, invoer van onderdelen van aanstekers en totale verkoop verkeerd hebben opgegeven. Ook werd vastgesteld dat een deel van de activiteiten met betrekking tot het onderzochte product niet in de officiële rekeningen was opgenomen en dat bepaalde assemblageactiviteiten door onofficiële subcontractanten werden uitgevoerd. Bovendien werden hoeveelheden uit de VRC ingevoerde onderdelen niet of verkeerd aangegeven, en werd een deel van de verkoop niet in de rekeningen van de ondernemingen opgenomen. Bijgevolg was het niet mogelijk met name de totale productie en de totale verkoopvolumes van de betrokken ondernemingen op een betrouwbare manier vast te stellen en konden de werkelijke verkoopprijzen van het onderzochte product en de kosten van de belangrijkste inputs zoals gas niet in overeenstemming worden gebracht met de gegevens die in de antwoorden op de vragenlijsten werden verstrekt.

(30)

Gezien de in overweging 29 beschreven situatie werden de producenten-exporteurs ervan op de hoogte gebracht dat de Commissie overwoog de bevindingen en conclusies van het onderzoek overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beste beschikbare gegevens te baseren. De partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren en werden gehoord indien zij daarom verzochten. Elke partij ontving een individuele brief met de specifieke en gedetailleerde bevindingen die tot de conclusie hebben geleid dat de verstrekte gegevens niet als betrouwbaar konden worden beschouwd en niet geschikt werden bevonden om de voor het onderzoek noodzakelijke gegevens vast te stellen.

(31)

Twee producenten-exporteurs hebben geen enkele opmerking gemaakt over het voornemen om artikel 18 van de basisverordening toe te passen. De overige vijf producenten-exporteurs — twee individuele ondernemingen en een groep van drie ondernemingen — werden op hun verzoek in november 2012 gehoord. Ook deze producenten-exporteurs hebben hun standpunten schriftelijk uiteengezet. Zij betwistten het voornemen van de Commissie om geen rekening te houden met de gegevens die zij hadden verstrekt en om haar mogelijke conclusie dat er sprake is van ontwijking te baseren op de beste beschikbare gegevens.

(32)

Vier van de producenten-exporteurs betwistten niet dat de informatie die zij hadden verstrekt onvolledig en onbetrouwbaar was en gaven de discrepanties in hun boekhouding toe, alsook het feit dat niet al hun activiteiten in hun boeken werden bekendgemaakt of opgenomen. Zij beweerden evenwel dat deze verschillen uitsluitend hun binnenlandse verkoop betroffen en geen gevolgen hadden voor hun uitvoer. Eén partij argumenteerde dat haar administratie door een brand was vernietigd, waardoor de beschikbare informatie onvolledig was. Zij voerden voorts aan dat de Commissie de hoeveelheid gas in de aanstekers verkeerd had ingeschat en dat de bevindingen inzake de productievolumes bijgevolg niet correct waren. Eén onderneming argumenteerde dat verschillen in gasverbruik werden verklaard doordat tijdens de warmere maanden opzettelijk gas werd gelost. Deze partijen konden evenwel geen bewijzen overleggen om deze argumenten te staven.

(33)

De ondernemingen voerden ook aan dat zij hun volle medewerking verleenden en geen informatie over hun activiteiten achterhielden. Zij gaven toe de vragenlijst niet volledig te hebben beantwoord, maar betwistten ten zeerste verkeerde of misleidende informatie te hebben verstrekt. In hun ogen zijn niet-meegedeelde en niet-verifieerbare gegevens op zich geen bewijs van ontwijking; volgens hen had de Commissie niet met positief bewijsmateriaal aangetoond dat ontwijking plaatsvond.

(34)

Hoewel de ondernemingen zelf geen volledig en accuraat overzicht van hun activiteiten hebben verstrekt, heeft de Commissie alternatieve methoden toegepast en bijvoorbeeld rekening gehouden met het verbruik van grondstoffen om de belangrijkste gegevens die in de antwoorden op de vragenlijst werden verstrekt in overeenstemming te brengen met de ter plaatse verstrekte en gevonden informatie. Met deze alternatieve methoden, die onvermijdelijk minder precies zijn dan de echte rekeningen, kon worden aangetoond dat de verstrekte gegevens niet betrouwbaar waren. Uit de resultaten voor het productievolume bijvoorbeeld bleek dat de door de ondernemingen aangegeven productiehoeveelheden niet overeenstemden met hun grondstoffenverbruik.

(35)

Na een verificatieproces is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de gegevens onbetrouwbaar zijn gezien het ontbreken van betrouwbare rekeningen, het achterhouden van voor het onderzoek relevante informatie en het overleggen van verkeerde of misleidende informatie.

(36)

Gezien het voorgaande moesten de bevindingen inzake de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje uit Vietnam in de Unie overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd. Om te voorkomen dat het onderzoek wordt gehinderd doordat de partijen nalaten informatie te verstrekken, heeft de Commissie bijgevolg de door de Vietnamese producenten verstrekte niet-verifieerbare gegevens vervangen door andere, beschikbare gegevens, zoals gegevens uit de Comext-databank van Eurostat, om de totale invoervolumes uit Vietnam in de Unie vast te stellen, en de in het verzoek vermelde gegevens over de kosten om het aandeel van de Chinese onderdelen vast te stellen (zie overweging 50).

(37)

De Chinese producenten-exporteurs hebben geen medewerking verleend. Bijgevolg moesten de bevindingen inzake de invoer van het betrokken product in de Unie en de uitvoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje uit de VRC naar Vietnam overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd. De in het verzoek verstrekte UN Comtrade-statistieken werden gebruikt om de totale uitvoer uit de VRC naar Vietnam vast te stellen.

2.4.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer

(38)

De invoer van het betrokken product uit de VRC daalde in 1991, toen voor het eerst maatregelen werden ingesteld. De invoer bleef laag toen de maatregelen in 1995, 1999, 2001 en 2007 opeenvolgend werden gewijzigd en uitgebreid.

(39)

De invoer van aanstekers uit de VRC tussen 1 januari 2008 en 31 maart 2012 was relatief stabiel wat de hoeveelheden betrof: ongeveer 50 miljoen stuks in 2008 en 2009, 70 miljoen stuks in 2010 en 60 miljoen stuks in 2011 en de RP. Het betrof evenwel uitsluitend navulbare modellen en elektrische piëzoaanstekers waarvoor de maatregelen niet golden.

(40)

De invoer van het onderzochte product uit Vietnam is in de loop der tijd toegenomen. Terwijl het onderzochte product in 1997 bijna niet uit Vietnam in de Unie werd ingevoerd, is het invoervolume van het onderzochte product sinds 2007 snel gestegen.

(41)

In de RP vertegenwoordigde de invoer uit Vietnam 84 % van alle invoer in de Unie.

Invoer van niet-navulbare aanstekers uit Vietnam in de Unie als % van alle invoer

 

2008

2009

2010

2011

RP

Marktaandeel

80 %

84 %

83 %

84 %

84 %

Bron: In het verzoek verstrekte statistieken.

(42)

Onderdelen van aanstekers met vuursteentje werden tijdens het OT uit de VRC naar Vietnam uitgevoerd. Vietnam is de belangrijkste bestemming van de uitvoer van onderdelen van aanstekers met vuursteentje uit de VRC. Volgens de in het verzoek verstrekte statistieken is de uitvoer van aanstekeronderdelen uit de VRC naar Vietnam sinds 1999 aanzienlijk gestegen. In 1999 bedroeg de uitvoer van aanstekeronderdelen uit de VRC naar Vietnam minder dan 3 % van de totale uitvoer; in 2010 werd Vietnam met een aandeel van 26 % van de invoer echter de belangrijkste bestemming van de uitvoer van aanstekeronderdelen. In volumes stemt dit overeen met een stijging van minder dan 50 miljoen tot 200 miljoen afgewerkte aanstekers.

(43)

Aangezien geen rekening kon worden gehouden met de door de Vietnamese producenten verstrekte informatie, kon geen verifieerbare informatie worden verkregen over de mogelijke niveaus van de werkelijke productie van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje.

2.5.   Conclusie over de verandering in de structuur van het handelsverkeer

(44)

De totale daling van de uitvoer uit de VRC naar de Unie en de stijging van de invoer uit Vietnam naar de Unie sinds 2007 en de aanzienlijke toename van de uitvoer van aanstekeronderdelen uit de VRC naar Vietnam sinds 1999 vormden een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de VRC en Vietnam enerzijds en de Unie anderzijds.

2.6.   Aard van de ontwijkingspraktijk

(45)

Artikel 13, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg moet zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. De praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder meer de assemblage van onderdelen in een derde land. Of assemblage had plaatsgevonden, werd vastgesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(46)

Zoals hierboven vermeld, moest artikel 18 van de basisverordening worden toegepast omdat er geen betrouwbare informatie beschikbaar was en voor het onderzoek relevante informatie werd achtergehouden. Om te beslissen of de assemblage in Vietnam als ontwijking van de maatregelen kon worden beschouwd, moest de Commissie zich op de beschikbare gegevens baseren.

(47)

Uit het onderzoek is gebleken dat de maatregelen worden ontweken door assemblage in Vietnamese ondernemingen die nauw samenwerken met in China en Hongkong geregistreerde ondernemingen. De meerderheid van de medewerkende Vietnamese producenten is eigendom van ondernemingen uit de VRC en Hongkong. Ook het management van de Vietnamese ondernemingen bestaat grotendeels uit Chinese professionals die eerder voor producenten van aanstekers in de VRC hebben gewerkt.

(48)

De Vietnamese producenten voeren hun aanstekeronderdelen uit de VRC in via in Hongkong geregistreerde verbonden ondernemingen. Een aantal van de Vietnamese producenten werkt onder verwerkingsovereenkomsten met opdrachtgevers uit China en/of Hongkong. In het kader van die overeenkomsten voorziet de Chinese opdrachtgever de Vietnamese fabriek van aanstekeronderdelen en plastic, en verkoopt hij de afgewerkte aanstekers. Ook zonder een dergelijke verwerkingsovereenkomst worden in Vietnam geproduceerde aanstekers over het algemeen verkocht aan ondernemingen in Hongkong, die voor de commerciële betrekkingen met de importeurs in de Unie verantwoordelijk zijn.

(49)

Doordat de informatie van de Vietnamese producenten onbetrouwbaar is, kon niet worden vastgesteld of de in artikel 13, lid 2, van de basisverordening vastgestelde percentages worden gehaald. Er kon niet worden gecontroleerd of de aanstekeronderdelen van oorsprong uit de VRC meer of minder dan 60 % van de totale waarde van de geassembleerde aanstekers uitmaken, noch of de aan de ingevoerde delen toegevoegde waarde meer of minder dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt.

(50)

Bij gebrek aan betrouwbare informatie van de Vietnamese producenten moest de vaststelling op de beschikbare gegevens worden gebaseerd. Uit de in het verzoek verstrekte informatie blijkt dat de aanstekeronderdelen van oorsprong uit de VRC tussen 60 en 70 % van de totale waarde vertegenwoordigen en dat de aan de ingevoerde delen toegevoegde waarde overeenstemt met 12 % van de fabricagekosten. Deze waarden zijn gebaseerd op vergelijkbare productiekosten van een in de VRC gevestigde fabrikant. De onderliggende berekeningen worden geacht vrij accuraat te zijn en de kostenverdeling in Vietnam weer te geven, omdat in de VRC en Vietnam dezelfde aanstekeronderdelen en grondstoffen worden gebruikt. Correcties ingevolge lagere plaatselijke kosten in Vietnam zouden resulteren in een nog groter aandeel van de Chinese waarde in de afgewerkte aanstekers.

2.7.   Geen andere afdoende reden of economische rechtvaardiging dan de instelling van het antidumpingrecht

(51)

Het onderzoek heeft geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging voor de assemblage aan het licht gebracht dan de ontwijking van de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van het betrokken product. De Vietnamese producenten hebben aangevoerd dat de oorzaak voor de verschuiving van de productie de lagere loonkosten in Vietnam zijn, maar dit argument werd niet onderbouwd. Een verschil in algemene loonkosten zou in ieder geval niet verklaren waarom de productie in een specifieke sector (aanstekers) naar Vietnam zou verhuizen, terwijl de productie in andere sectoren, bijvoorbeeld aanstekeronderdelen, wel in de VRC blijft.

2.8.   Schade of ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(52)

Aangezien het bestaan van schade in de oorspronkelijke verordening werd onderzocht, betrof dit onderzoek onder meer de beoordeling of de corrigerende werking van de geldende rechten, wat de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product betreft, wordt ondermijnd.

(53)

Om uit te maken of het onderzochte ingevoerde product, gezien de hoeveelheden en de prijzen, de corrigerende werking van de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product ondermijnden, werd gebruikgemaakt van de Comext-databank van Eurostat als de beste beschikbare gegevens betreffende hoeveelheden en prijzen van de invoer uit Vietnam. De aldus vastgestelde prijzen werden vergeleken met het schadeopheffende prijsniveau dat in overweging 63 van Verordening (EG) nr. 1006/95 voor de producenten in de Unie was vastgesteld.

(54)

De toename van de invoer uit Vietnam in de Unie van 0,6 % van de invoer in de Unie in 1998 tot 80 % in 2008 (begin van het OT) en tot 84 % van de invoer in de Unie in de RP (het einde van het OT) — zie de tabel in punt 2.4 — werd wat de hoeveelheden betreft als aanzienlijk beschouwd. Tijdens dezelfde periode daalde de invoer uit de VRC in de Unie aanzienlijk, namelijk van 30 tot 10 % van de totale invoer.

(55)

Uit de vergelijking van het schadeopheffende prijsniveau, zoals vastgesteld tijdens het oorspronkelijke onderzoek, en de gewogen gemiddelde prijs van de aangegeven Vietnamese uitvoer is gebleken dat er sprake is van aanzienlijk prijsbederf. Bijgevolg werd geconcludeerd dat de corrigerende werking van het recht, zoals vastgesteld in de oorspronkelijke verordening, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft, wordt ondermijnd.

2.9.   Bewijs voor dumping

(56)

Tot slot heeft de Commissie overeenkomstig artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening onderzocht of dumping kon worden aangetoond door de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde normale waarde te vergelijken met de prijzen bij uitvoer uit Vietnam.

(57)

In het kader van het oorspronkelijke onderzoek werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen in Brazilië, dat bij dat onderzoek voor de VRC een geschikt referentieland met een markteconomie werd bevonden.

(58)

De prijzen bij uitvoer uit Vietnam waren op de beschikbare gegevens gebaseerd, d.w.z. op de gemiddelde uitvoerprijs van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje tijdens de RP, zoals opgenomen in de Comext-databank van Eurostat. Er moest gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens omdat de informatie van de Vietnamese producenten over het onderzochte product onbetrouwbaar was.

(59)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en hun vergelijkbaarheid. Dienovereenkomstig werden er correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten. Bij gebrek aan betrouwbare informatie van de producenten in Vietnam en de VRC, moesten de correcties op de beschikbare gegevens worden gebaseerd. Deze correcties werden bijgevolg gebaseerd op een percentage dat werd berekend als het aandeel van de totale vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten in de waarde van de verkooptransacties naar de Unie, cif geleverd zoals door de medewerkende Chinese producenten-exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek aangegeven.

(60)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de gewogen gemiddelde normale waarde die in de oorspronkelijke verordening was vastgesteld, te vergelijken met de volgens de Comext-databank overeenkomstige gewogen gemiddelde uitvoerprijzen voor aangegeven Vietnamese uitvoer in de RP van dit onderzoek, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(61)

Uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek, na toepassing van de in overweging 59 toegelichte correcties, dat er sprake was van aanzienlijke dumping.

2.10.   Opmerkingen na de mededeling van feiten en overwegingen

(62)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft een groep belanghebbenden, bestaande uit Vietnamese producenten en importeurs in de Unie, opmerkingen gemaakt over de bevindingen van het onderzoek, ook al gaven zij toe niet direct door de maatregelen te worden getroffen. Zij voerden opnieuw aan dat eventuele misleidende informatie niet opzettelijk werd verstrekt, dat de Commissie geen positief bewijsmateriaal voor de ontwijking had gevonden en dat door de retroactieve instelling van maatregelen geen corrigerende werking kon worden bereikt, wat ook werd aangetoond doordat de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de VRC niet werden verlengd. Volgens deze partijen was de beslissing om de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de VRC niet te verlengen gebaseerd op bevindingen betreffende dezelfde periode als de conclusie dat de ontwijkingspraktijken de corrigerende werking van de oorspronkelijke maatregelen ondermijnen. Tot slot stelden zij ook vragen bij het beoogde effect en bij het voordeel van de Unie bij de uitbreiding van de maatregelen die in december 2012 waren beëindigd. Volgens hen zouden de maatregelen geen voordelen bieden voor de bedrijfstak van de Unie en zouden zij de importeurs in de Unie alleen nadeel berokkenen.

(63)

Wanneer een geldig verzoek om een antiontwijkingsonderzoek wordt ingediend en geaccepteerd, is de Commissie wettelijk verplicht de zaak te onderzoeken en passende maatregelen te nemen indien dat gerechtvaardigd is. In dit geval werd vastgesteld dat was voldaan aan alle voorwaarden van artikel 13 van de basisverordening om vast te stellen of er ontwijking plaatsvindt. De maatregelen moesten dan ook op passende wijze worden uitgebreid tot uitvoer uit Vietnam.

(64)

Bij de beoordeling of de ontwijkingspraktijken de corrigerende werking van de oorspronkelijke maatregelen ondermijnen, moet de Commissie haar analyse baseren op de ontwikkelingen na de instelling van deze maatregelen; daarbij houdt zij rekening met de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek op basis waarvan de corrigerende werking werd vastgesteld. De beoordeling van de noodzaak om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in te stellen, gebeurt daarentegen op grond van de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van dumping en schade in de toekomst op basis van bevindingen met betrekking tot een andere periode. In tegenstelling tot wat de belanghebbenden hebben aangevoerd, betreffen beide bevindingen bijgevolg niet dezelfde periode. Wat het argument betreft dat het enige effect zou zijn dat de importeurs in de Unie zouden worden getroffen, en dat de bedrijfstak van de Unie er geen voordeel bij zou hebben, werd het belang van de Unie bij de instelling van de maatregelen in het oorspronkelijke onderzoek bevestigd. Overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening is de uitbreiding van de corrigerende werking van de oorspronkelijke maatregelen om ontwijking tegen te gaan in dit opzicht gerechtvaardigd zolang de oorspronkelijke maatregelen van kracht zijn. De uitbreiding van de maatregelen heeft geenszins tot doel partijen nadeel te berokkenen, maar om het verstorende effect van de invoer met dumping door ontwijking via Vietnam op de markt van de Unie te corrigeren door gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen wat de prijzen en de hoeveelheden van dergelijke invoer betreft. Het argument dat alleen de importeurs door de maatregelen zouden worden getroffen, wordt niet met enig bewijs of enige analyse gestaafd.

(65)

Een andere belanghebbende, een importeur, heeft opmerkingen op het onderzoek geformuleerd en voerde aan dat hij niet was ingelicht over de opening van het ontwijkingsonderzoek. Opgemerkt zij hierbij dat deze partij vóór de opening van het onderzoek niet bij de Commissie bekend was, en dat het bericht van opening in het publicatieblad werd bekendgemaakt.

(66)

Een andere importeur kondigde aan dat hij binnen zes maanden bewijsmateriaal zou overleggen waaruit zou blijken dat er bij zijn invoer van aanstekers geen sprake was van ontwijking. De Commissie merkt op dat alle belanghebbenden in het bericht van opening werd verzocht tijdens het onderzoek bewijsmateriaal over te leggen (zie met name de overwegingen 10, 19 en 20 en artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 548/2012). De Commissie moet het onderzoek binnen de wettelijke termijn van negen maanden beëindigen en kan in dit stadium bijgevolg geen aanvullende informatie afwachten.

3.   MAATREGELEN

(67)

Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat het definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de VRC werd ontweken door assemblageactiviteiten in Vietnam in de zin van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening.

(68)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, eerste zin, van de basisverordening, moeten de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product worden uitgebreid tot de invoer van het onderzochte product, d.i. hetzelfde product verzonden vanuit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam.

(69)

Aangezien aan dit onderzoek geen medewerking is verleend, moeten de uit te breiden maatregelen de maatregelen zijn die in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1458/2007 zijn vastgesteld, namelijk een definitief antidumpingrecht van 0,065 EUR per aansteker.

(70)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening moeten uitgebreide maatregelen worden toegepast op goederen waarvan de invoer in de Unie overeenkomstig de openingsverordening wordt geregistreerd. Daarom moeten rechten worden geheven op vanuit Vietnam verzonden niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje waarvan de invoer wordt geregistreerd. Aangezien de oorspronkelijke maatregelen op 13 december 2012 zijn vervallen en de registratie op dezelfde dag is beëindigd, worden de rechten slechts tot die datum geïnd.

4.   VERZOEKEN OM VRIJSTELLING

(71)

De zeven ondernemingen in Vietnam die de vragenlijst hebben beantwoord, verzochten overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening om vrijstelling van de eventuele uitgebreide maatregelen.

(72)

Deze zeven ondernemingen bleken allemaal verkeerde of misleidende informatie te hebben verstrekt. Overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening werden deze ondernemingen in kennis gesteld van het voornemen om de door hen verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij nadere toelichtingen kon verstrekken.

(73)

De nadere toelichtingen door deze ondernemingen hebben niet geleid tot een wijziging van de conclusie. Daarom werden overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies ten aanzien van deze ondernemingen getrokken.

(74)

Aangezien zoals hierboven vermeld verkeerde en/of misleidende informatie werd verstrekt, kon de vrijstelling waarom deze zeven ondernemingen overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening hadden verzocht, niet worden toegekend.

5.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(75)

Alle belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de belangrijkste feiten en overwegingen die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht. Geen van de aangevoerde argumenten heeft tot een wijziging van de bevindingen geleid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het bij artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1458/2007 ingestelde definitieve antidumpingrecht op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt uitgebreid tot niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje verzonden vanuit Vietnam, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 9613 10 00.

2.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op tussen 27 juni 2012 en 13 december 2012 vanuit Vietnam verzonden ingevoerde producten, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Vietnam, die worden geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 548/2012 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 326 van 28.11.1991, blz. 1.

(3)  PB L 101 van 4.5.1995, blz. 38.

(4)  PB L 22 van 29.1.1999, blz. 1.

(5)  PB L 248 van 18.9.2001, blz. 1.

(6)  PB L 326 van 12.12.2007, blz. 1.

(7)  PB C 382 van 12.12.2012, blz. 12.

(8)  PB L 340 van 13.12.2012, blz. 37.

(9)  PB L 165 van 26.6.2012, blz. 37.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 261/2013 VAN DE RAAD

van 21 maart 2013

tot uitvoering van artikel 11, leden 1 en 4, van Verordening (EU) nr. 753/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 753/2011 van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (1), en met name artikel 11, leden 1 en 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 1 augustus 2011 Verordening (EU) nr. 753/2011 vastgesteld.

(2)

Het comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens punt 30 van Resolutie 1988 (2011) van de Veiligheidsraad, heeft op 11 en 25 februari 2013 de lijst van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden, geactualiseerd en gewijzigd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

P. HOGAN


(1)  PB L 199 van 2.8.2011, blz. 1.


BIJLAGE

I.   De vermeldingen op de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011 betreffende de onderstaande personen worden vervangen door de hierna volgende vermeldingen.

A.   Met de Taliban verbonden personen

1.

Abdul Jalil Haqqani Wali Mohammad (ook bekend als a) Abdul Jalil Akhund b) Mullah Akhtar c) Abdul Jalil Haqqani d) Nazar Jan)

Titel: a) Maulavi; b) Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Buitenlandse Zaken onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1963. Geboorteplaats: a) district Arghandaab, provincie Kandahar, Afghanistan, b) Kandahar, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Paspoortnummer: OR 1961825 (afgegeven op naam van Moellah Akhtar, paspoort afgegeven op 4 februari 2003 door het Afghaans consulaat in Quetta, Pakistan, vervallen op 2 februari 2006). Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan; b) lid van de hoogste raad van de Taliban sinds mei 2007; c) lid van de financiële commissie van de Taliban-raad; d) broer van Atiqullah Wali Mohammad. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 25.1.2001.

2.

Atiqullah Wali Mohammad (ook bekend als Atiqullah)

Titel: a) Hadji; b) Moellah. Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Openbare Werken onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1962. Geboorteplaats: a) district Tirin Kot, provincie Uruzgan, Afghanistan, b) het dorp Khwaja Malik, district Arghandaab, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de politieke commissie van de hoogste raad van de Taliban in 2010, b) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, c) lid van de stam van de Alizai, d) broer van Abdul Jalil Haqqani Wali Mohammad. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 31.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Atiqullah kreeg een functie in Kandahar na de inname van Kabul door de Taliban in 1996. Hij werd in 1999 of 2000 benoemd tot eerste viceminister van Landbouw, en vervolgens tot viceminister van Openbare Werken onder het Taliban-regime. Hij werd na de val van het Taliban-regime operationeel medewerker van de Taliban in het zuiden van Afghanistan. Hij werd in 2008 adjunct van de Taliban-gouverneur van de provincie Helmand in Afghanistan.

II.   De volgende vermelding wordt toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 753/2011.

A.   Met de Taliban verbonden personen

1.

Ahmed Shah Noorzai Obaidullah (ook bekend als a) Mullah Ahmed Shah Noorzai b) Haji Ahmad Shah c) Haji Mullah Ahmad Shah d) Maulawi Ahmed Shah e) Mullah Mohammed Shah)

Titel: a) Moellah b) Maulavi. Geboortedatum: a) 1 januari 1985 b) 1981 Geboorteplaats: Quetta, Pakistan. Paspoortnummer: Pakistaans paspoort met nummer NC5140251, afgegeven op 23 oktober 2009, vervalt op 22 oktober 2014. Nationaal identiteitsnr.: Pakistaanse nationale identiteitskaart met nummer 54401-2288025-9. Adres: Quetta, Pakistan. Overige informatie: a) is eigenaar en exploitant van Roshan Money Exchange, b) heeft financiële diensten verleend aan Ghul Agha Ishakzai en andere leden van de Taliban in de provincie Helmand. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 26.2.2013.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ahmed Shah Noorzai Obaidullah is eigenaar en exploitant van Roshan Money Exchange, dat financiële, materiële, of technologische steun dan wel financiële of andere diensten verleent aan of ter ondersteuning van de Taliban. Roshan Money Exchange bewaart geld en draagt geld over om militaire operaties van de Taliban en de rol van de Taliban in de drugshandel in Afghanistan te ondersteunen. Sinds 2011 vormde Roshan Money Exchange een van de eerste financiële dienstverleners (of „hawalas”) waarvan Taliban-ambtenaren in de provincie Helmand (Afghanistan) gebruikmaakten. Ahmed Shah heeft Taliban-leiders in de provincie Helmand gedurende verscheidene jaren hawala-diensten verleend, en hij werd vanaf 2011 een betrouwbare financiële dienstverlener. Begin 2012 gaf de Taliban Ahmed Shah de opdracht geld over te maken naar een aantal hawalas in Lashkar Gah, in de provincie Helmand, waarna een hoger geplaatste Taliban-commandant van daaruit de fondsen verder verdeelde.

Eind 2011 heeft Ahmed Shah honderdduizenden Amerikaanse dollars voor overmaking naar de financiële commissie van de Taliban samengevoegd en heeft hij honderdduizenden Amerikaanse dollars overgemaakt naar de Taliban, ook naar hoger geplaatste Taliban-commandanten. Ook eind 2011 is aan Ahmed Shah via zijn hawalas in Quetta, Pakistan, namens de Taliban een bedrag overgemaakt waarvan een gedeelte is gebruikt voor de aankoop van kunstmest en onderdelen voor geïmproviseerde explosieven (IED), onder meer batterijen en lont. Medio 2011 heeft het hoofd van de financiële commissie van de Taliban, Gul Agha Ishakzai, Ahmed Shah de opdracht gegeven verscheidene miljoenen Amerikaanse dollars bij Roshan Money Exchange te deponeren ten behoeve van de Taliban. Gul Agha legde uit dat wanneer er een geldtransfer nodig was, hij aan Ahmed Shah meedeelde wie de ontvanger bij de Taliban was. Ahmed Shah maakte dan het vereiste bedrag over via zijn systeem van hawalas. Vanaf medio 2010 transfereerde Ahmed Shah geld tussen Pakistan en Afghanistan ten behoeve van Taliban-commandanten en drughandelaars. Naast het verlenen van faciliteiten, heeft Ahmed Shah in 2011 ook grote, niet nader gespecificeerde bedragen gedoneerd aan de Taliban.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 262/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Melon du Quercy (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie het verzoek van Frankrijk onderzocht om een wijziging goed te keuren van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Melon du Quercy”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1165/2004 van de Commissie (3), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1040/2007 (4).

(3)

Het verzoek heeft tot doel het productdossier te wijzigen wat betreft de beschrijving van het product, het bewijs van de oorsprong, de werkwijze voor het verkrijgen van het product, de etikettering, de nationale eisen en de gegevens van de bevoegde controlestructuur.

(4)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het om een minimale wijziging gaat, kan de Commissie deze goedkeuren zonder de in de artikelen 50 tot en met 52 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde procedure toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Melon du Quercy” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het enig document dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 224 van 25.6.2004, blz. 16.

(4)  PB L 238 van 11.9.2007, blz. 29.


BIJLAGE I

De volgende wijzigingen in het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Melon du Quercy” worden goedgekeurd:

1.   De beschrijving van het product

Omdat de Europese handelsnorm voor meloenen op 1 juli 2009 werd ingetrokken (Verordening (EG) nr. 1615/2001), wordt de verwijzing naar klasse I van Verordening (EG) nr. 1615/2001 vervangen door de toevoeging aan het productdossier van objectieve elementen die aanvankelijk bij de norm waren vereist (kenmerken van de variëteit, goede kwaliteit en homogene verpakking).

In het oorspronkelijke productdossier werd het onderscheid gemaakt tussen „charentaismeloenen” en „andere lang houdbare meloenen”. Aangezien alle meloenen die bij de productie van de „Melon du Quercy” worden gebruikt, charentaismeloenen zijn, wordt voorgesteld om dat onderscheid uit de beschrijving te weren.

Ter vereenvoudiging wordt de lijst van de verpakkingscategorieën geschrapt. In de plaats daarvan wordt expliciet bepaald dat de meloenen op homogene wijze moeten worden verpakt. Dat betekent dat het gewicht van de zwaarste meloen het gewicht van de lichtste in eenzelfde verpakking met niet meer dan 30 % mag overschrijden.

Het suikergehalte bedraagt volgens de nationale certificeringsvoorwaarden voor dit product minimaal 11° Brix, de waarde die gebruikelijk is bij de productie. Er wordt dus voorgesteld om het productdossier van de BGA te wijzigen en (een suikergehalte van) „meer dan 11° Brix” te vervangen door (een suikergehalte dat) „gelijk is aan of meer bedraagt dan 11° Brix”.

2.   De elementen die bewijzen dat het landbouwproduct uit het afgebakende geografische gebied afkomstig is.

De betrokken producenten moeten kunnen worden geïdentificeerd om zo de controle op de oorsprong van de „Melon du Quercy” te versterken. Alle aangifteverplichtingen, verplichte registers of productidentificaties worden in dit hoofdstuk opgenomen.

Rekening houdend met de specifieke wijze waarop de meloenen op het niveau van de kleinhandel worden verkocht en wetende dat de „Melons du Quercy” elk afzonderlijk geëtiketteerd worden, is het niet meer verplicht om de verpakkingen van een etiket te voorzien. De consument wordt dus geïnformeerd via de reclame op het verkooppunt of via het prijsetiket.

3.   Beschrijving van de werkwijze voor het verkrijgen van het product

De beschrijving van de productieketen werd formeel gewijzigd zodat de opeenvolgende werkzaamheden om de „Melon du Quercy” te produceren, duidelijk worden: teelt, sortering, verpakking, opslag. Het onderscheid tussen de verschillende distributiekanalen werd geschrapt. In plaats daarvan werden verplichtingen die voor alle marktdeelnemers gelden, opgenomen.

De wijze waarop de jaarlijkse lijsten met de toegestane variëteiten worden opgesteld, wordt nader omschreven zodat de kwaliteit van de „Melon du Quercy” gegarandeerd is.

Om rekening te houden met de nationale voorschriften en om de productiefasen nauwkeuriger in beeld te brengen, worden de voorschriften met betrekking tot het zaaien, planten en irrigeren alsook de bemesting, gewasbescherming, goedkeuring en sortering in het productdossier opgenomen.

Dankzij de evolutie van de variëteiten en dankzij de ervaring die de laatste vijftien jaar, vooral tijdens de warme zomers (met name die van 2005) is opgedaan, kan worden gegarandeerd dat de kwaliteit van de „Melon du Quercy” geen wijzigingen ondergaat indien het product na 13.00 uur, m.a.w. bij hogere temperaturen, wordt geoogst. De verplichting om de meloenen vóór 13.00 uur te oogsten, wordt bijgevolg geschrapt.

Hetzelfde geldt voor de oogst: de meloenen mochten aanvankelijk na de oogst slechts in één laag worden gelegd wanneer het variëteiten betrof die zeer gevoelig waren voor schokken. Bij proeven in 2009 is evenwel gebleken dat er geen kwaliteitsverlies optreedt zodat nu in het productdossier de mogelijkheid wordt geboden om de meloenen na de oogst in een „palox” te leggen (kist waarin de meloenen in verschillende lagen worden gestapeld).

Bij de verpakking wordt niet langer verwezen naar kisten (plateaux) zodat gebruik kan worden gemaakt van kwaliteitsvollere verpakkingen zoals schalen (barquettes).

Om rekening te houden met het feit dat de verkoop van de meloenen op het niveau van de kleinhandel op bijzondere wijze plaatsvindt — de meloenen moeten in het winkelrek regelmatig opnieuw worden geordend — vervalt bij de verkoop door de kleinhandel de verplichting om de meloenen te verpakken in golfkartonnen verpakkingen en met zogenaamde „mouchoirs”.

4.   Controlestructuur

De gegevens met betrekking tot de controlestructuur worden bijgewerkt. De verwijzing naar de accreditering wordt toegevoegd.

5.   Specifieke elementen van de etikettering

De specifieke met de BGA verband houdende verplichte vermeldingen worden ingelast. De uit de nationale wetgeving voortvloeiende verplichte vermeldingen (CCP) worden geschrapt.

6.   Eisen waaraan moet worden voldaan uit hoofde van Europese of nationale bepalingen.

In overeenstemming met de nationale eisen wordt een tabel ingelast met de belangrijkste te controleren punten.


BIJLAGE II

ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 (1)

MELON DU QUERCY

EG-nummer: FR-PGI-0205-0086-13.10.2011

BGA (X) BOB ( )

1.   Naam

„Melon du Quercy”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6:

Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt.

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

Meloenvariëteit van de charentaissoort, met een gladde schil („peau lisse”) of met een min of meer kurkachtige schil („peau brodée” = netmeloen of „peau écrite” = tussenvorm tussen meloen met gladde schil en netmeloen), grijs met groen, neigend naar geel, met oranje vruchtvlees en met een minimumgewicht van 450 g.

De meloenen moeten heel en onbeschadigd zijn en moeten er fris uitzien; ze moeten stevig, schoon en van goede kwaliteit zijn en ze moeten worden geoogst met het steeltje, dat korter moet zijn dan 2 cm.

De Brixwaarde moet minimaal 11° bedragen.

De „melons du Quercy” worden als volledige vrucht en in een verpakking op de markt gebracht. Het gewicht van de zwaarste meloen mag het gewicht van de lichtste in eenzelfde verpakking met niet meer dan 30 % overschrijden.

De inhoud van iedere verpakking moet homogeen zijn en dus bestaan uit meloenen die zich grotendeels in hetzelfde ontwikkelings- en rijpheidsstadium bevinden en grotendeels dezelfde kleur hebben.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De teelt van de „Melon du Quercy” vindt plaats in het geografische gebied waarop de BGA van toepassing is.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.

De goedkeuring, de sortering en de verpakking vinden plaats in het geografische gebied waarop de BGA van toepassing is.

Om de kwaliteit van het product te garanderen, vinden de bovengenoemde werkzaamheden zeer snel plaats zodat de meloenen binnen zes dagen na de oogst op de markt kunnen worden gebracht.

De goedkeuring en de sortering vinden plaats in het geografische gebied want deze werkzaamheden zijn van fundamenteel belang voor een goede selectie van de meloenen waarop de BGA van toepassing is. Ze worden verricht door werknemers die zijn opgeleid om aan de hand van de kleuring van de schil en van het met refractometrie gemeten suikergehalte vast te stellen of de meloenen al dan niet hun optimale rijpheid hebben bereikt.

Ook het verpakken van de meloenen vindt plaats in het geografische gebied want dat gebeurt gelijktijdig met de goedkeuring en de sortering. Op deze wijze wordt veelvuldige manipulatie die de kwaliteit van de „Melon du Quercy” zou kunnen aantasten, beperkt. Voorts wordt de traceerbaarheid van de meloenen gegarandeerd doordat op iedere meloen afzonderlijk alsook op de verpakkingen het logo „Melon du Quercy” wordt aangebracht en doordat een voorraadboekhouding wordt gevoerd.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

benaming van het product: „Melon du Quercy”,

het BGA-logo of de vermelding „Indication Géographique Protégée”,

het logo „Melon du Quercy” op iedere meloen.

4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied

Het geografische gebied van de BGA „Melon du Quercy” omvat:

in het departement Lot, de kantons Castelnau-Montratier, Lalbenque, Montcuq, en de gemeenten Cambayrac, Carnac-Rouffiac, Concots, Floressas, Labastide-Marnhac, Lacapelle-Cabanac, Mauroux, Le Montat, Sauzet, Sérignac en Villesèque,

in het departement Lot-et-Garonne, de kantons Beauville, Penne-d’Agenais, Puymirol, Tournon-d’Agenais,

in het departement Tarn-et-Garonne, de kantons Bourg-de-Visa, Caussade, Lafrançaise, Lauzerte, Moissac, Molières, Monclar-de-Quercy, Montaigu-de-Quercy, Montauban, Montpezat-de-Quercy, Négrepelisse, Villebrumier, en de gemeenten Castelsagrat, Gasques, Goudourville, Montjoi, Mouillac, Perville, Pommevic, Saint-Clair en Valence.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Het geografische gebied wordt gekenmerkt door het klimaat met zijn wisselende, (frisse en vochtige) Atlantische en (warme en droge) mediterrane luchtstromen, die voor temperatuurschommelingen zorgen. Dit gematigde klimaat is geschikt voor de teelt van meloenen.

De bodems die in aanmerking komen, zijn kleiachtige, kalkhoudende bodems. Deze bodems zijn uitermate geschikt voor het telen van meloenen.

5.2.   Specificiteit van het product

De „Melon du Quercy” is een variëteit van de charentaissoort met een gladde schil („peau lisse”) of met een min of meer kurkachtige schil („peau brodée” = netmeloen of „peau écrite” = tussenvorm tussen meloen met gladde schil en netmeloen), en met min of meer duidelijke groeven.

Het oranje vruchtvlees is sappig en stevig en zacht tegelijk.

De keuze van de variëteiten op basis van agronomische en aromatische criteria (geur, smaak, …), de kleiachtige, kalkhoudende bodems, het karakteristieke klimaat en de bij de oogst gehanteerde criteria (optimale rijpheid) zijn doorslaggevend voor het verkrijgen van meloenen waarvan het volle potentieel wordt benut: zoete meloenen (minimaal 11° Brix) met een ontwikkelde smaak en een stevig en karakteristiek aroma.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

Zowel de bodemgesteldheid als het klimaat van het geografische gebied dragen eraan bij dat aromatische vruchten worden verkregen.

Enerzijds laten de kleiachtige, kalkhoudende, goed verluchte bodems met hun evenwichtige structuur de planten regelmatig groeien en zorgen ze voor een optimaal mineraal evenwicht in de vruchten.

Anderzijds beïnvloedt het specifieke klimaat van Quercy de vruchtzetting. Het optimaliseert het aantal meloenen per plant. Iedere vrucht wordt zo beter gevoed. Daarnaast bevorderen de hoofdzakelijk mediterrane luchtstromen (warm en droog), met name tijdens de zomer, de rijping van de meloenen.

De kwaliteit van de „Melon du Quercy” is ook het gevolg van de over zeer lange tijd opgebouwde knowhow waarover de producenten van de productieketen van de „Melon du Quercy” beschikken. Deze knowhow komt met name tot uiting in de selectie van variëteiten die zeer goed zijn aangepast aan het productiegebied, in de periode waarin de oogst plaatsvindt, namelijk op het ogenblik dat de meloenen hun optimale rijpheid hebben bereikt, en in de optimale termijnen voor het klaarmaken van de meloenen na de oogst.

De „Melon du Quercy” kon zijn faam vestigen doordat de meloenen door de producenten reeds vroeg, namelijk vanaf 1994, onder deze naam op de markt werden gebracht. De talrijke evenementen waarmee de afzet van het product gepaard gaat/ging, dragen bij aan zijn faam. We vermelden in dat verband twee voorbeelden: het „fête de Belfort du Quercy”, dat half augustus plaatsvindt, en de opening van het meloenenseizoen in juli 1994, die in de salons van de prefectuur van Lot plaatsvond en in de lokale pers uitgebreid aan bod kwam. In 1996 kopte de „Dépêche du Midi”„Uitmuntende Melon du Quercy”.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

[Artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006]

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CDCIGPMelonDuQuercy.pdf


(1)  Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 263/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie een door Italië ingediend verzoek beoordeeld om goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel”, die bij Verordening (EG) nr. 1855/2005 van de Commissie (3) is geregistreerd.

(3)

Omdat de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie het wijzigingsverzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening heeft ontvangen, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 297 van 15.11.2005, blz. 5.

(4)  PB C 125 van 28.4.2012, blz. 5.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

ITALIË

Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA)


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 264/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Cipolla Rossa di Tropea Calabria (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie een door Italië ingediend verzoek om wijziging van een productdossier beoordeeld. Het betreft het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” die bij Verordening (EG) nr. 284/2008 van de Commissie (3) is geregistreerd.

(3)

Het verzoek heeft ten doel het productdossier te wijzigen wat betreft de aanbiedingsvorm, de verpakking en de etikettering van de uien.

(4)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het om een minimale wijziging gaat, kan de Commissie die goedkeuren zonder de procedure van de artikelen 50, 51 en 52 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het enig document dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 86 van 28.3.2008, blz. 21.


BIJLAGE I

De volgende wijziging van het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” wordt goedgekeurd:

De tekst van artikel 5, leden 6 en 7:

„Na de oogst wordt de met aarde bevuilde buitenlaag van de uibollen verwijderd, worden de uiteinden op 40 cm afgeknipt en worden de uien in bundels in kistjes gelegd.

Bij verse uien worden de uiteinden van de bollen, waarvan de buitenlaag is verwijderd, afgeknipt wanneer ze langer zijn dan 60 cm en worden de bollen vervolgens in bundels van 5-8 kg in bakken of kistjes gelegd.”,

wordt vervangen door de volgende tekst:

„Na de oogst worden de nieuwe, jonge uien van hun buitenste, met aarde bevuilde rok ontdaan. De stengels worden tot op een lengte van 30 à 60 cm ingekort. Vervolgens worden de uien samengebonden tot bosjes en in bakjes gelegd.

Wanneer het uien betreft die bestemd zijn om vers te worden geconsumeerd (of „verse uien”), worden ze van de buitenste rok ontdaan en worden de stengels tot 35 à 60 cm ingekort; de uien worden vervolgens tot bossen van 1,5 à 6 kg gebundeld en in min of meer grote bakken geplaatst.”.

De tekst van artikel 9, lid 2:

„Om voor consumptie op de markt te worden gebracht, moeten de bollen met de aanduiding I.G.P. „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” op de volgende manier worden verpakt:

de jonge uien worden in bundels in kistjes van karton, plastic of hout verpakt en zijn zo klaar voor verkoop;

verse uien worden in bundels van 5-8 kg in bakken of kistjes verpakt.”,

wordt vervangen door de volgende tekst:

„Om voor consumptie op de markt te worden gebracht, moeten de uien met de BGA „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” op de volgende manier worden verpakt:

de „cipollotti” (nieuwe, jonge uien) worden gebundeld tot bosjes, in bakjes van karton, plastic of hout gelegd zodat ze klaar zijn voor de verkoop;

de „cipolle da consumo fresco” (verse uien) worden gebundeld tot bossen van 1,5 à 6 kg, in kleine of grote bakken gelegd.”.

De voorschriften betreffende de voorbereiding van het product met het oog op de verpakking werden gewijzigd om meer flexibiliteit in verband met de afmetingen van de verpakkingen toe te laten en om met de nieuwe eisen van de markt ter zake van verpakkingen rekening te houden.

De tekst van artikel 9, lid 4:

„Een vlecht bevat (ongeacht de groottesortering) ten minste 6 uien en per verpakking moeten het aantal uien en het gewicht gelijk zijn.”,

wordt vervangen door de volgende tekst:

„Een vlecht bevat minimaal 6 uien, ongeacht de groottesortering van iedere afzonderlijke ui.”.

Er wordt voor de samenstelling van de traditionele „vlecht” meer speelruimte gegeven zodat de plaatselijke arbeiders zelf kunnen bepalen uit hoeveel uien een vlecht bestaat en welke groottesortering wordt gebruikt.

De tekst van artikel 9, lid 7:

„Wanneer ze in de handel worden gebracht, worden de tot bossen gebundelde jonge uien en verse uien en de tot een vlecht samengevoegde bewaaruien voorzien van een zelfklevend etiket waarop het logo en het merk van het product duidelijk herkenbaar zijn aangebracht.”,

wordt vervangen door de volgende tekst:

„Wanneer ze in de handel worden gebracht, worden de jonge uien en de tot een vlecht samengevoegde bewaaruien voorzien van een kleefetiket of van een andere drager waarop het logo van de Europese Unie en het merk van het product zijn aangebracht. Iedere bos van de in kleine of grote bakken gelegde verse uien daarentegen, moet worden voorzien van een volledig etiket waarop de firmanaam, het logo van de Europese Unie, het merk en het producttype zijn vermeld zodat de traceerbaarheid van het product is gegarandeerd en het product perfect identificeerbaar is.”.

Voor de tot bossen gebundelde verse uien „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” is nu bepaald dat op iedere bos een etiket moet worden aangebracht waarop de firmanaam, het logo van de Europese Unie, het merk en het producttype zijn vermeld. Zodoende zal iedere bos voorzien zijn van een etiket waarop alle gegevens zijn vermeld die de consument nodig heeft om het product correct te identificeren.

De verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2081/92 in het productdossier werden bijgewerkt.


BIJLAGE II

ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 (1)

„CIPOLLA ROSSA DI TROPEA CALABRIA”

EG-nummer: IT-PGI-0105-0369-28.09.2011

BGA (X) BOB ( )

1.   Naam

„Cipolla Rossa di Tropea Calabria”

2.   Lidstaat

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6.

Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is.

De beschermde geografische aanduiding (BGA) „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” verwijst naar uien van de soort Allium Cepa van uitsluitend de volgende inheemse ecotypes, die zich onderscheiden door hun vorm en door de vroegtijdige bolvorming onder invloed van de fotoperiode:

„Tondo Piatta” — vroegrijp;

„Mezza campana” — middelvroeg rijp;

„Allungata” — laatrijp.

Er worden drie types uien onderscheiden:

 

Cipollotto” (jonge ui):

kleur: witroze of paarsig;

smaak: zoet en mild;

groottesortering: zie communautaire voorschriften.

 

Cipolla da consumo fresco” (verse ui):

kleur: witrood tot paarsig;

smaak: zoet en mild;

groottesortering: zie communautaire voorschriften.

 

Cipolla da serbo” (bewaarui):

kleur: paarsig rood;

smaak: zoet en krokant;

groottesortering: zie communautaire voorschriften.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

Alle fasen van de productie van de beschermde geografische aanduiding „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” van het inzaaien tot het oogsten, moeten in het geografische productiegebied worden doorlopen.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.

Na de oogst worden de uien „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” als volgt bewerkt:

wanneer het nieuwe, jonge uien betreft, worden ze van hun buitenste, met aarde bevuilde rok ontdaan; de stengels worden tot op een lengte van 30 à 60 cm ingekort. Vervolgens worden de uien samengebonden tot bosjes en in bakjes gelegd;

wanneer het uien betreft die bestemd zijn om vers te worden geconsumeerd (of „verse uien”), worden ze van de buitenste rok ontdaan en worden de stengels tot 35 à 60 cm ingekort; de uien worden vervolgens tot bossen van 1,5 à 6 kg gebundeld en in min of meer grote bakken geplaatst;

wanneer het bewaaruien betreft, worden de uien op de grond, in rijen, bedekt met bladeren, 8 tot 15 dagen te drogen gelegd zodat ze vaster en resistenter worden en een vuurrode kleur aannemen. Wanneer de uien gedehydreerd zijn, worden ze hetzij „gedecolleteerd”, d.w.z. ontdaan van de stengel, hetzij samengevoegd tot een vlecht, waarbij dan de stengels intact worden gelaten. Een vlecht bevat minimaal 6 uien, ongeacht de groottesortering van iedere afzonderlijke ui. Deze uien worden verpakt in zakken of bakken met een gewicht tot maximaal 25 kg.

De verpakking moet plaatsvinden in het productiegebied, volgens de traditionele werkwijzen, die hun wortels hebben in de plaatselijke gebruiken en de historische folklore, zodat de traceerbaarheid en de controle gegarandeerd zijn en de kwaliteit van het product wordt gehandhaafd.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Op de verpakkingen moeten de naam „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” I.G.P. gevolgd door de vermelding van het producttype: „cipollotto”, „cipolla da consumo fresco” of „cipolla da serbo”, alsook het merkteken worden aangebracht waarbij gebruik moet worden gemaakt van een lettertype dat dubbel zo groot is als dat van alle andere vermeldingen.

Wanneer ze in de handel worden gebracht, worden de jonge uien en de tot een vlecht samengevoegde bewaaruien voorzien van een kleefetiket of van een andere drager waarop het logo van de Europese Unie en het merk van het product zijn aangebracht. Iedere bos van de in kleine of grote bakken gelegde verse uien daarentegen, moet worden voorzien van een volledig etiket waarop de firmanaam, het logo van de Europese Unie, het merk en het producttype zijn vermeld zodat de traceerbaarheid van het product gegarandeerd is en het product perfect identificeerbaar is.

4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied

Het productiegebied van de „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” I.G.P. omvat de volgende voor deze teelt geschikte gronden die geheel of gedeeltelijk tot het administratieve grondgebied van de volgende gemeenten in Calabrië behoren:

a)

provincie Cosenza:

een gedeelte van de gemeenten Fiumefreddo, Longobardi, Serra d’Aiello, Belmonte, Amantea;

b)

provincie Catanzaro:

een gedeelte van de gemeenten Nocera Terinese, Falerna, Gizzeria, Lamezia Terme, Curinga;

c)

provincie Vibo Valentia:

een gedeelte van de gemeenten Pizzo, Vibo Valentia, Briatico, Parghelia, Zambrone, Zaccanopoli, Zungri, Drapia, Tropea, Ricadi, Spilinga, Joppolo, Nicotera.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

De „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” wordt geteeld op zandige tot zandachtige, kleiachtige tot slibachtige gronden van middelmatige samenstelling die zich langs de kust of langs rivieren en stromen bevinden. De grindhoudende gronden van alluviale oorsprong vormen geen belemmering voor de ontwikkeling en de groei van de uien. De kustgronden zijn geschikt voor de teelt van de vroege verse ui; de kleiachtige en slibachtige gronden in het binnenland daarentegen zijn geschikt voor de teelt van de bewaarui. De rode ui werd — en wordt — zowel in moestuintjes als op uitgestrekte akkers geteeld en de ui valt niet weg te denken uit het rurale landschap, de voeding, de plaatselijke gerechten en de traditionele recepten.

Dankzij de bodemgesteldheid en het klimaat van het grondgebied kan een product van hoge kwaliteit worden geteeld dat uniek is in zijn soort en wereldfaam geniet.

5.2.   Specificiteit van het product

De „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” staat bekend om zijn kwalitatieve en organoleptische kenmerken zoals de zachtheid en de milde smaak van de ui en het feit dat hij bijzonder goed verteerbaar is. Dankzij deze kenmerken kan de „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” ook rauw worden gegeten en ongetwijfeld in grotere hoeveelheden dan de gewone ui.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De aanvraag om „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” I.G.P. als beschermde geografische aanduiding te erkennen, wordt gerechtvaardigd door de faam en de bekendheid van de ui. De ui dankt deze faam en bekendheid aan het feit dat hij herhaaldelijk op publiciteit kon rekenen zoals blijkt uit de historische en bibliografische bronnen. Verschillende historische en bibliografische bronnen wezen eerst de Feniciërs en later de Grieken aan als de volkeren die de ui in het Middellandse Zeegebied en in Calabrië binnenbrachten. In de middeleeuwen en tijdens de renaissance kon de ui op veel waardering rekenen en werd hij als zeer belangrijk voor de voeding en de plaatselijke economie beschouwd. Hij werd ter plaatse geruild of verkocht en over zee uitgevoerd naar Tunesië, Algerije en Griekenland. Naar de gewone rode ui wordt verwezen in de geschriften van de talrijke reizigers die in de periode van 1700 tot 1800 naar Calabrië reisden en de Tyrreense kust aandeden. Zowel in de voeding van de landbouwers als in de plaatselijke productie was de ui steeds aanwezig. Reeds in 1905 werd dokter Albert — die Calabrië aandeed en een bezoek bracht aan Tropea — door de armoede van de boeren, die zich slechts met uien voedden, getroffen. Aan het begin van de XXe eeuw werd de uienteelt in tuintjes en moestuintjes in Tropea verlaten en werd overgeschakeld op een productie op grotere schaal. De bouw van het aquaduct in de Ruffavallei in 1929 zorgde ervoor dat de uienteelt kon worden geïrrigeerd hetgeen zowel voor een grotere opbrengst als voor een kwaliteitsverbetering zorgde. De sterkste impuls, die de ui op de markten van Noord-Europa deed belanden, werd evenwel door de Bourbons gegeven. De ui werd heel snel een gewild en zeer gewaardeerd product zoals blijkt uit de „Studi sulla Calabria” (studies m.b.t. Calabrië) uit 1901 waarin ook verwezen wordt naar de bolvorm en naar de rode en langwerpige uien van Calabrië. In de Enciclopedia agraria Reda (1936-1939) zijn de eerste statistische gegevens over de uienteelt in Calabrië opgenomen. De unieke troeven van deze ui op commercieel gebied die hem op nationaal vlak op de kaart hebben gezet, maar ook en vooral zijn historische en culturele waarde voor het betrokken gebied — een waarde die nog steeds even voelbaar is en in de huidige teeltwijzen, de gerechten, de folklore en het dagelijkse taalgebruik tot uitdrukking komt — leveren de verklaring voor het feit dat dit product vaak werd geïmiteerd en dat andere uien vaak onrechtmatig onder deze benaming op de markt werden gebracht.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

De bevoegde instantie heeft de nationale procedure voor de indiening van bezwaarschriften ingeleid met de bekendmaking van het voorstel tot erkenning van de BGA „Cipolla Rossa di Tropea Calabria” in de Gazetta Ufficiale della Republica Italiana nr. 185 van 10.8.2011.

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan worden geraadpleegd via de volgende link op het internet:

http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335

of:

door de homepage van de website van het ministerie van Landbouw, Levensmiddelen en Bosbouw (http://www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Qualità e sicurezza” (bovenaan, in het midden van het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all’esame dell’UE”.


(1)  Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 265/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Wachauer Marille (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de door Oostenrijk ingediende aanvraag beoordeeld tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Wachauer Marille”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (3) is geregistreerd.

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening is meegedeeld, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(4)  PB C 140 van 16.5.2012, blz. 18.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

OOSTENRIJK

Wachauer Marille (BOB)


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 266/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Münchener Bier (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Duitsland onderzocht voor de goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Münchener Bier”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (3), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1549/98 (4).

(3)

Omdat de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie het wijzigingsverzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5). Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van die verordening, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(4)  PB L 202 van 18.7.1998, blz. 25.

(5)  PB C 140 van 16.5.2012, blz. 8.


BIJLAGE

In bijlage I, deel I, bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 genoemde landbouwproducten en levensmiddelen:

Categorie 2.1.   Bier

DUITSLAND

Münchener Bier (BGA)


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 267/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chianti Classico (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie het verzoek van Italië tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de bij Verordening (EG) nr. 2446/2000 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 216/2011 (4), geregistreerde beschermde oorsprongsbenaming „Chianti Classico” onderzocht.

(3)

De aanvraag heeft ten doel het productdossier te wijzigen met een nadere beschrijving van het product en van de wijze waarop het wordt verkregen en verpakt.

(4)

De Commissie heeft de betrokken wijziging onderzocht en heeft geconcludeerd dat deze gerechtvaardigd is. Aangezien het een minimale wijziging betreft, kan de Commissie deze goedkeuren zonder de in de artikelen 50, 51 en 52 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde procedure te volgen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Chianti Classico” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het enig document, dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 281 van 7.11.2000, blz. 12.

(4)  PB L 59 van 4.3.2011, blz. 17.


BIJLAGE I

De volgende wijziging van het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Chianti Classico” wordt goedgekeurd:

—   Beschrijving van het product

Een verwijzing naar het register met het genetisch materiaal van Toscaanse olijfolie is toegevoegd, aangezien dit document regelmatig wordt bijgewerkt in het licht van de resultaten van het wetenschappelijk en genetisch onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd op oude olijfbomen die in ons gebied voorkomen.

Deze wijziging is dus niet bedoeld om nieuwe variëteiten in te voeren, maar is het resultaat van betere inzichten, waardoor variëteiten kunnen worden opgenomen die al lang bestaan, maar die nog niet eerder waren beschreven en geregistreerd.

—   Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Kenmerken van de teelt

Wat de kenmerken van de teelt betreft, werd het nuttig geacht de minimale hoogte waaronder olijfbomen niet kunnen worden ingeschreven in het register, met 20 m te verlagen, aangezien de minimale hoogte van het gehele grondgebied 180 m boven zeeniveau is. Toen de eerste versie van het productdossier werd opgesteld, waren de gebruikte meetsystemen nog niet zo nauwkeurig als nu. Dankzij de moderne gps-systemen kon deze onzorgvuldigheid worden gemeten.

Productie van de olie

Er is een nieuw productieniveau ingevoerd voor olijfboomgaarden met een dichtheid van meer dan 500 planten per hectare, aangezien het grondgebied van de Chianti Classico boomgaarden telt uit de jaren negentig, die beantwoorden aan de technische criteria van die tijd en waarvoor het maximum van 650 kg olie per hectare zeer nadelig is voor de economie en de ontwikkeling van de sector.

Oogst en bewaring

Naast kisten mogen voor het vervoer van de olijven ook bakken en karretjes worden gebruikt, maar in dat geval moet het vervoer naar de olieslagerij voor verwerking van de olijven plaatsvinden op de dag waarop ze geoogst zijn, en binnen drie (3) dagen indien gebruik wordt gemaakt van geperforeerde kratten.

Wijze van verkrijgen van de olie en samenstelling van de partijen/percelen

Tegenwoordig is het dankzij de invoering van nieuwe technologische systemen, die door de producenten zijn ontwikkeld en in andere producerende landen al worden gebruikt, mogelijk de olijven met lucht te reinigen en water te besparen.

Geldigheid van het certificaat van overeenstemming

De olie mag volgens de normen van het productdossier tot 31 oktober van het jaar volgend op dat van de oogst worden gebotteld op voorwaarde dat hij wordt gezuiverd en gefilterd vóór 31 december en in ieder geval uiterlijk op de datum van aanvraag van het certificaat.

Indien de olie de in het productdossier genoemde chemische en organoleptische eigenschappen heeft en op de juiste wijze wordt opgeslagen, kan hij met lichte variaties van de kwaliteit worden bewaard. Deze doen echter geen afbreuk aan de criteria van de Chianti Classico-olie BOB. Om de olijventelers te leren omgaan met bewaarmethoden die beter geschikt zijn voor het afzetten van een kwaliteitsproduct, wordt de praktijk van het filteren toegevoegd, waarbij wordt gespecificeerd dat deze tot doel heeft de olie te zuiveren (en niet slechts de grovere deeltjes te verwijderen) en uiterlijk op 31 december moet worden uitgevoerd.

Tevens wordt aangegeven dat de fysische kenmerken van de olie definitief moeten zijn op het moment van de monsterneming, met andere woorden indien men de conforme olie uiterlijk op 31 oktober van het jaar volgend op dat van de oogst wil bottelen, en dat filtering en zuivering uiterlijk op 31 december moeten worden uitgevoerd of in ieder geval voordat het monster wordt genomen indien de betreffende aanvraag vóór 31 december wordt ontvangen.

De wijziging biedt ook de mogelijkheid niet te filteren om de vrijheid van de producent niet te beperken, maar de olie moet wel onder inert gas worden bewaard om de kwalitatieve eigenschappen ervan zo goed mogelijk te behouden.

—   Overige (verpakking)

Voortaan mogen ook metalen recipiënten worden gebruikt voor hoeveelheden van minder dan 3 en 5 liter.

Zelfs recipiënten van minder dan 100 ml zijn toegevoegd op voorwaarde dat deze niet los worden verkocht, maar in de handel worden gebracht in een verpakking waarvan het totale volume in overeenstemming is met de capaciteit die door de regelgeving is toegestaan. Deze wijziging komt voort uit de verplichting om enerzijds in te spelen op de eisen van de markt (kleine recipiënten komen namelijk tegemoet aan de wensen van de horeca, die niet graag gebruikmaakt van al geopende flessen) en anderzijds de afzet van het product te bevorderen door de zichtbaarheid ervan te verbeteren.


BIJLAGE II

ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) Nr. 510/2006 (1)

CHIANTI CLASSICO

EG-nummer: IT-PDO-0205-0977-07.11.2011

BGA ( ) BOB (X)

1.   Naam

„Chianti Classico”

2.   Lidstaat of derde land

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.5.

Oliën en vetten (boter, margarine, olie, enz.)

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

„Chianti Classico” extra olijfolie van eerste persing wordt geproduceerd met ten minste 80 % vruchten van geregistreerde olijfbomen van de variëteiten Frantoio, Correggiolo, Moraiolo en Leccino (afzonderlijk of gemengd) en maximaal 20 % olijven van andere regionale variëteiten, die echter moeten zijn ingeschreven in het register met het genetisch materiaal van Toscaanse olijfolie.

Consumptieklare olie met de BOB „Chianti Classico” moet de volgende kenmerken vertonen:

zuurgraad (uitgedrukt in oliezuur): maximaal 0,5 %;

peroxidegetal: maximaal 12 (meq zuurstof);

ultravioletabsorptie: K232 maximaal 2,1 en K270 maximaal 0,2;

hoog gehalte aan oliezuur: > 72 %;

totaalgehaltes CMP (fenolhoudende antioxidanten) hoger dan 150 ppm;

totaalgehalte tocoferol hoger dan 140 ppm.

De olie moet bovendien:

een kleur hebben gaande van intens groen tot groen met goudgele nuances;

een duidelijk aroma van olijfolie en een fruitige smaak hebben.

De smaaktests moeten het volgende resultaat te zien geven:

a)

fruitig groen 3-8;

b)

bitter 2-8;

c)

pikant 2-8.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De teelt, de productie en het persen van de olijven voor extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico” mogen uitsluitend plaatsvinden in het in punt 4 bedoelde geografische productiegebied.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.

„Chianti Classico”-olie moet in het productiegebied worden verpakt, in glazen of metalen houders met een vastgestelde inhoud van nominaal niet meer dan 5 (vijf) liter. Ook glazen, metalen of petflessen van minder dan 100 ml zijn toegestaan mits voldaan wordt aan de huidige regelgeving voor de totaal toegestane inhoud. Iedere verpakking moet hermetisch gesloten zijn, zodat deze niet geopend kan worden zonder het garantielabel te verbreken.

De extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico” moet worden verpakt binnen het geografische productiegebied om de oorsprong van het product beter te kunnen controleren en om te voorkomen dat het product buiten het gebied in bulk wordt vervoerd met als gevolg een verlies aan kwaliteit en aan intensiteit van de specifieke kenmerken als bedoeld in punt 3.2, met name de typische bittere en pikante toetsen van de extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico”, die terug te voeren zijn op het gehalte fenolhoudende antioxidanten en het profiel van de geur- en smaakstoffen. De invloed van de zuurstof in de lucht tijdens verrichtingen als het overhevelen, pompen, vervoeren en lossen (die vaker zouden moeten worden uitgevoerd als het product buiten het afgebakende gebied zou worden gebotteld) kan tot gevolg hebben dat de typische kenmerken van de extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico” die zijn beschreven in punt 3.2, verloren gaan.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Naast de gebruikelijke, in de wet en de handelsregels vastgelegde vermeldingen, moet op het etiket van de verpakking ook de vermelding „Olio Extravergine di Oliva Chianti Classico” worden aangebracht, onmiddellijk gevolgd door de woorden „Denominazione di Origine Protetta” en het jaar van productie in duidelijke, onuitwisbare letters.

Het is niet toegestaan aan bovengenoemde benaming een kwalificatie toe te voegen die niet uitdrukkelijk in het onderhavige productdossier wordt genoemd. Het is echter wel toegestaan merken van coöperaties en bedrijfsnamen, domeinen of telers te gebruiken, evenals plaatsnamen die verwijzen naar de werkelijke plaats waar de olijven geteeld worden.

De benaming moet in duidelijke, onuitwisbare letters op het etiket staan, in een kleur die duidelijk anders is dan die van het etiket. Het voor eventuele aanvullende vermeldingen gebruikte lettertype mag in geen geval groter zijn dan 50 % van de voor de beschermde oorsprongsbenaming gebruikte letter.

4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied

Het productiegebied van de „Chianti Classico”-olie beslaat, in de provincies Sienna en Florence, het grondgebied van de volgende gemeenten: Castellina in Chianti, Gaiole in Chianti, Greve in Chianti en Radda in Chianti in hun geheel en gedeelten van Barberino Val d’Elsa, Castelnuovo Berardenga, Poggibonsi, San Casciano in Val di Pesa en Tavarnelle Val di Pesa.

Dit gebied komt overeen met het productiegebied van de wijn „Chianti Classico”, zoals bedoeld in het interministerieel decreet van 31 juli 1932, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Italiaanse Republiek nr. 209 van 9 september 1932.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Het productiegebied van de „Chianti Classico”-olie onderscheidt zich door zijn typische klimaat- en hydrogeologische kenmerken en de geografische grenzen ervan lagen in de XIVe eeuw al vast.

Wat de bodem en het klimaat betreft, is het productiegebied tamelijk homogeen. Het wordt gekenmerkt door een redelijk zacht, droog najaar, gevolgd door harde winters. Het milieu als geheel heeft eigenschappen die, ook op de grens van het natuurlijke verspreidingsgebied, de teelt van olijfbomen mogelijk maken en die het proces van vruchtvorming en -rijping hebben beïnvloed en dat nog altijd doen.

Volgens de teelttechnieken die altijd al in dit gebied zijn gebruikt, worden de vruchten direct van de boom geoogst, vóór ze fysiologisch rijp zijn.

Thermische omstandigheden beïnvloeden ook de snoeivorm van de olijfbomen (meestal wijduitstaand en bekervormig) die de plaatselijke telers toepassen. Daarmee krijgt de kruin een groot volume om zo de warmte en het licht in de kruin beter te verspreiden, wat goed is voor de ontwikkeling van de olijfbomen gedurende korte perioden van het jaar.

5.2.   Specificiteit van het product

De extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico” wordt vervaardigd van soorten die traditioneel in Toscane geteeld worden en onderscheidt zich door zijn zintuiglijke kenmerken, met name zijn intense, bittere en pikante smaak met fruitige nasale toetsen.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De chemische en organoleptische eigenschappen van de extra olijfolie van eerste persing met de BOB „Chianti Classico” zijn gerelateerd aan de klimatologische omstandigheden in het productiegebied, die bepalend zijn voor de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van de fenolen, de mate van bitterheid en scherpte van de smaak en de intensiteit van de fruitige tonen.

Omdat de vruchten tegen de eerste najaarsvorst beschermd moeten worden, is het traditie geworden om vroeg te oogsten, dat wil zeggen vóór de olijven helemaal rijp zijn. Hoewel deze praktijk leidt tot een kleinere hoeveelheid olie, kunnen de olijven zo geplukt worden wanneer het polyfenolgehalte nog hoog is, wat zorgt voor de intens bittere en pikante smaaktonen waarmee „Chianti Classico”-olie zich onderscheidt. Bovendien verlenen de grote temperatuurschommelingen die typisch zijn voor dit gebied in de herfst, de extra olijfolie van eerste persing „Chianti Classico” zijn intense fruitige aroma.

Het productiegebied heeft een belangrijke erkenning gekregen toen groothertog Cosimo III in 1716 een edict uitvaardigde waarin de huidige grenzen van het grondgebied werden vastgelegd om de kwaliteiten en de kenmerken van de wijn- en olieproductie van de regio onder de aandacht te brengen — een soort BOB voordat daar sprake van was, zou men kunnen zeggen. In 1819 noemde Tavanti in zijn „Trattato teorico-pratico completo sull’ulivo” (volledig theoretisch-praktisch traktaat over de olijf) reeds de belangrijkste rassen die in de regio van de Chianti Classico worden aangetroffen.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

[artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006]

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan via de volgende link worden geraadpleegd:

http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335

of

door rechtstreeks de homepage van de website van het ministerie van Landbouw-, Voeding- en Bosbeleid (www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Qualità e sicurezza” [Kwaliteit en veiligheid] (bovenaan, rechts van het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all’esame dell’UE” [aan EU-onderzoek onderworpen productdossier].


(1)  Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 268/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oberpfälzer Karpfen (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Duitsland onderzocht voor de goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Oberpfälzer Karpfen” die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1495/2002 (4).

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening is meegedeeld, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 327 van 18.12.1996, blz. 11.

(4)  PB L 225 van 22.8.2002, blz. 11.

(5)  PB C 353 van 3.12.2011, blz. 19.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.7.   Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren

DUITSLAND

Oberpfälzer Karpfen (BGA)


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/45


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 269/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2013

houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Danablu (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1151/2012 is op 3 januari 2013 in werking getreden. Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij die verordening ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Denemarken onderzocht voor de goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Danablu” die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 828/2003 (4), is geregistreerd.

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening is meegedeeld, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(4)  PB L 120 van 15.5.2003, blz. 3.

(5)  PB C 150 van 26.5.2012, blz. 13.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

DENEMARKEN

Danablu (BGA)


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 270/2013 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2013

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (2) bevat voorschriften voor de meer uitgebreide officiële controles die moeten worden uitgevoerd op de invoer van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij die verordening („de lijst”) op de punten van binnenkomst in de gebieden als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004.

(2)

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 669/2009 is bepaald dat de lijst regelmatig en ten minste op kwartaalbasis moet worden herzien, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de in dat artikel vermelde informatiebronnen.

(3)

Uit de frequentie en de relevantie van de incidenten met levensmiddelen die via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders worden gemeld, de bevindingen van de controles door het Voedsel- en Veterinair Bureau in derde landen en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bij de Commissie ingediende driemaandelijkse verslagen over zendingen van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong blijkt dat de lijst moet worden gewijzigd.

(4)

De lijst moet met name worden gewijzigd door de intensiteit van de officiële controles te verlagen voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toenemende mate aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor de huidige frequentie van de officiële controles bijgevolg niet langer nodig is. De vermelding in de lijst van korianderblad en basilicum uit Thailand moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd voor wat betreft de frequentie van materiële en overeenstemmingscontroles op de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen.

(5)

Verordening (EG) nr. 669/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 wordt in de vermeldingen voor Thailand de rij die verwijst naar „korianderblad” en „basilicum (heilig, zoet)”„(Levensmiddelen — verse kruiden)” voor wat betreft de frequentie van materiële en overeenstemmingscontroles op de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen, vervangen door:

„—

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidumethoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residumethoden (4)

10”

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

(Levensmiddelen — verse kruiden)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/49


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 271/2013 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

97,3

MA

73,5

TN

111,4

TR

116,0

ZZ

99,6

0707 00 05

JO

194,1

MA

158,2

TR

160,3

ZZ

170,9

0709 91 00

EG

66,7

ZZ

66,7

0709 93 10

MA

44,9

TR

96,6

ZZ

70,8

0805 10 20

EG

55,8

IL

67,7

MA

72,4

TN

58,0

TR

61,9

ZZ

63,2

0805 50 10

TR

79,2

ZZ

79,2

0808 10 80

AR

115,6

BR

89,9

CL

133,8

CN

75,8

MK

35,4

US

162,3

ZA

101,5

ZZ

102,0

0808 30 90

AR

110,1

CL

141,6

CN

85,7

TR

164,1

US

150,6

ZA

99,4

ZZ

125,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/51


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 272/2013 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 143 juncto artikel 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet bijgevolg worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.

(3)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

140,0

0

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

158,7

0

AR

167,5

0

BR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

275,5

7

AR

227,2

22

BR

304,9

0

CL

239,6

18

TH

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

286,4

3

BR

313,4

0

CL

0408 11 80

Eigeel

375,8

0

AR

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

494,0

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

276,6

3

BR

212,0

22

TH

3502 11 90

Ovoalbumine, gedroogd

750,3

0

AR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”


BESLUITEN

22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/53


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 maart 2013

houdende benoeming van twee Zweedse leden en een Zweedse plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

(2013/143/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Zweedse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers in het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

Twee zetels van lid zijn vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Britt Marie LÖVGREN en mevrouw Annelie STARK. Een zetel van plaatsvervanger is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Tore HULT.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer Tore HULT, Ledamot i kommunfullmäktige, Alingsås kommun

mevrouw Ulrika CARLEFALL LANDERGREN, Ledamot i kommunfullmäktige, Kungsbacka kommun

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Anders ROSÉN, Ledamot i kommunfullmäktige, Halmstads kommun.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/54


BESLUIT 2013/144/GBVB VAN DE RAAD

van 21 maart 2013

tot wijziging van Besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 21 maart 2011 Besluit 2011/172/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Op basis van een toetsing van Besluit 2011/172/GBVB moeten de beperkende maatregelen tot en met 22 maart 2014 worden verlengd.

(3)

Besluit 2011/172/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 5 van Besluit 2011/172/GBVB wordt het tweede lid vervangen door:

"Dit besluit is van toepassing tot en met 22 maart 2014.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

P. HOGAN


(1)  PB L 76 van 22.3.2011, blz. 63.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/55


UITVOERINGSBESLUIT 2013/145/GBVB VAN DE RAAD

van 21 maart 2013

tot uitvoering van Besluit 2011/486/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2011/486/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (1), en met name artikel 5 en artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 1 augustus 2011 Besluit 2011/486/GBVB vastgesteld.

(2)

Het comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens punt 30 van Resolutie 1988 (2011) van de Veiligheidsraad, heeft op 11 en op 25 februari 2013 de lijst van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen gelden, geactualiseerd en gewijzigd.

(3)

De bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

P. HOGAN


(1)  PB L 199 van 2.8.2011, blz. 57.


BIJLAGE

I.   De vermeldingen op de lijst in de bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB betreffende de onderstaande personen worden vervangen door de hierna volgende vermeldingen.

A.   Met de Taliban verbonden personen

1.

Abdul Jalil Haqqani Wali Mohammad (ook bekend als a) Abdul Jalil Akhund, b) Mullah Akhtar, c) Abdul Jalil Haqqani, d) Nazar Jan)

Titel: a) Maulavi, b) Moellah (Mullah). Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Buitenlandse Zaken onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1963. Geboorteplaats: a) district Arghandaab, provincie Kandahar, Afghanistan, b) Kandahar, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Paspoortnummer: OR 1961825 (afgegeven op naam van Mullah Akhtar, paspoort afgegeven op 4 februari 2003 door het Afghaans consulaat in Quetta, Pakistan, vervallen op 2 februari 2006). Overige informatie: a) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, b) lid van de hoogste raad van de Taliban sinds mei 2007, c) lid van de financiële commissie van de Taliban-raad, d) broer van Atiqullah Wali Mohammad. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 25.1.2001.

2.

Atiqullah Wali Mohammad (ook bekend als Atiqullah)

Titel: a) Hadji; b) Moellah (Mullah). Motivering voor plaatsing op de lijst: viceminister van Openbare Werken onder het Taliban-regime. Geboortedatum: rond 1962. Geboorteplaats: a) district Tirin Kot, provincie Uruzgan, Afghanistan, b) het dorp Khwaja Malik, district Arghandaab, provincie Kandahar, Afghanistan. Nationaliteit: Afghaans. Overige informatie: a) lid van de politieke commissie van de hoogste raad van de Taliban in 2010, b) houdt zich vermoedelijk op in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan, c) lid van de stam van de Alizai, d) broer van Abdul Jalil Haqqani Wali Mohammad. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 31.1.2001.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Atiqullah kreeg een functie in Kandahar na de inname van Kabul door de Taliban in 1996. Hij werd in 1999 of 2000 benoemd tot eerste viceminister van Landbouw, en vervolgens tot viceminister van Openbare Werken onder het Taliban-regime. Atiqullah werd na de val van het Taliban-regime operationeel medewerker van de Taliban in het zuiden van Afghanistan. Hij werd in 2008 adjunct van de Taliban-gouverneur van de provincie Helmand in Afghanistan.

II.   De volgende vermelding wordt toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2011/486/GBVB.

A.   Met de Taliban verbonden personen

1.

Ahmed Shah Noorzai Obaidullah (ook bekend als a) Mullah Ahmed Shah Noorzai, b) Haji Ahmad Shah, c) Haji Mullah Ahmad Shah, d) Maulawi Ahmed Shah, e) Mullah Mohammed Shah)

Titel: a) Moellah (Mullah), b) Maulavi. Geboortedatum: a) 1 januari 1985, b) 1981. Geboorteplaats: Quetta, Pakistan. Paspoortnummer: Pakistaans paspoort met nummer NC5140251, afgegeven op 23 oktober 2009, vervalt op 22 oktober 2014. Nationaal identiteitsnr.: Pakistaanse nationale identiteitskaart met nummer 54401-2288025-9. Adres: Quetta, Pakistan. Overige informatie: a) is eigenaar en exploitant van Roshan Money Exchange, b) heeft financiële diensten verleend aan Ghul Agha Ishakzai en andere leden van de Taliban in de provincie Helmand. Datum van plaatsing op de VN-lijst: 26.2.2013.

Aanvullende informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Ahmed Shah Noorzai Obaidullah is eigenaar en exploitant van Roshan Money Exchange, dat financiële, materiële, of technologische steun dan wel financiële of andere diensten verleent aan of ter ondersteuning van de Taliban. Roshan Money Exchange bewaart geld en draagt geld over om militaire operaties van de Taliban en de rol van de Taliban in de drugshandel in Afghanistan te ondersteunen. Sinds 2011 vormde Roshan Money Exchange een van de eerste financiëledienstverleners (of „hawalas”) waarvan Taliban-ambtenaren in de provincie Helmand (Afghanistan) gebruik maakten.

Ahmed Shah heeft Taliban-leiders in de provincie Helmand gedurende verscheidene jaren hawaladiensten verleend, en hij werd vanaf 2011 een vertrouwde financiële dienstverlener van de Taliban. Begin 2012 gaf de Taliban Ahmed Shah de opdracht geld over te maken naar een aantal hawalas in Lashkar Gah, in de provincie Helmand, waarna een hoger geplaatste Taliban-commandant van daaruit de fondsen verder verdeelde.

Eind 2011 heeft Ahmed Shah honderdduizenden Amerikaanse dollars voor overmaking naar de financiële commissie van de Taliban samengevoegd en heeft hij honderdduizenden Amerikaanse dollars overgemaakt naar de Taliban, ook naar hoger geplaatste Taliban-commandanten. Ook eind 2011 is aan Ahmed Shah via zijn hawalas in Quetta, Pakistan, namens de Taliban een bedrag overgemaakt waarvan een gedeelte is gebruikt voor de aankoop van kunstmest en onderdelen voor geïmproviseerde explosieven (IED), onder meer batterijen en lont. Medio 2011 heeft het hoofd van de financiële commissie van de Taliban, Gul Agha Ishakzai, Ahmed Shah de opdracht gegeven verscheidene miljoenen Amerikaanse dollars bij Roshan Money Exchange te deponeren ten behoeve van de Taliban. Gul Agha legde uit dat wanneer er een geldtransfer nodig was, hij Ahmed Shah meedeelde wie de ontvanger bij de Taliban was. Ahmed Shah maakte dan het vereiste bedrag over via zijn systeem van hawalas. Vanaf medio 2010 transfereerde Ahmed Shah geld tussen Pakistan en Afghanistan ten behoeve van Taliban-commandanten en drugshandelaars. Naast het verlenen van faciliteiten, heeft Ahmed Shah in 2011 ook grote, niet nader gespecificeerde bedragen, gedoneerd aan de Taliban.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/58


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 maart 2013

tot vaststelling, voor het kalenderjaar 2013, van het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de vrijwillige aanpassing in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1577)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2013/146/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1), en met name artikel 10 quater, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 10 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 kunnen lidstaten die artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad (2) hebben toegepast met betrekking tot het kalenderjaar 2012, een verlaging toepassen (hierna „vrijwillige aanpassing”) op alle bedragen van de rechtstreekse betalingen die op hun grondgebied moeten worden verstrekt met betrekking tot het kalenderjaar 2013. De vrijwillige aanpassing wordt toegepast naast de aanpassing van de rechtstreekse betalingen waarin is voorzien in artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009.

(2)

Krachtens artikel 10 ter, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 nemen de lidstaten een besluit over het percentage van de vrijwillige aanpassing voor het gehele grondgebied en, indien van toepassing, voor iedere regio, en over het totaalbedrag van de verlaging in het kader van de vrijwillige aanpassing voor het gehele grondgebied en, indien van toepassing, voor iedere regio, en delen zij dit besluit mee aan de Commissie.

(3)

Het Verenigd Koninkrijk heeft overeenkomstig artikel 10 ter, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 de volgende regionaal geldende percentages voor de vrijwillige aanpassing vastgesteld en heeft deze aan de Commissie meegedeeld:

Regio

Bedrag van de aan landbouwers te verstrekken rechtstreekse betalingen

(in EUR)

Percentage van de vrijwillige aanpassing

Engeland

minder dan 5 000

14 %

ten minste 5 000, maar minder dan 300 000

9 %

ten minste 300 000

5 %

Wales

minder dan 5 000

6,5 %

ten minste 5 000, maar minder dan 300 000

1,5 %

ten minste 300 000

0 %

Schotland

minder dan 5 000

9 %

ten minste 5 000, maar minder dan 300 000

4 %

ten minste 300 000

0 %

(4)

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10 ter, lid 5, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 in kennis gesteld van het totaalbedrag van de verlaging die in het kader van de vrijwillige aanpassing in het kalenderjaar 2013 moet worden toegepast met inachtneming van het in artikel 10 ter, lid 3, van die verordening bedoelde maximum.

(5)

Bijgevolg moet het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de vrijwillige aanpassing in het Verenigd Koninkrijk worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het totaalbedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de vrijwillige aanpassing in het Verenigd Koninkrijk in het kalenderjaar 2013, bedraagt 296,3 miljoen EUR.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 20 maart 2013.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(2)  PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/60


BESLUIT Nr. 1/2013 VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-ZWITSERLAND

van 18 maart 2013

tot wijziging van de tabellen III en IV b) in Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 wat verwerkte landbouwproducten betreft

(2013/147/EU)

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, ondertekend op 22 juli 1972 in Brussel (1), hierna „de overeenkomst” genoemd, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (2), ondertekend op 26 oktober 2004 in Luxemburg, en Protocol nr. 2 daarbij, en met name artikel 7 van dat protocol,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de uitvoering van Protocol nr. 2 bij de overeenkomst zijn binnenlandse referentieprijzen voor de overeenkomstsluitende partijen vastgesteld.

(2)

Op de binnenlandse markten van de overeenkomstsluitende partijen zijn de feitelijke prijzen van de grondstoffen waarvoor prijscompenserende maatregelen worden toegepast, gewijzigd.

(3)

De referentieprijzen en bedragen in de tabellen III en IV b) in Protocol nr. 2 moeten daarom dienovereenkomstig worden bijgewerkt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Protocol nr. 2 bij de overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

a)

tabel III wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij dit besluit;

b)

tabel IV, onder b), wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 april 2013.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter

Luc DEVIGNE


(1)  PB L 300 van 31.12.1972, blz. 189.

(2)  PB L 23 van 26.1.2005, blz. 19.


BIJLAGE I

„TABEL III

Binnenlandse referentieprijzen van de Europese Unie en Zwitserland

Agrarische grondstof

Binnenlandse referentieprijs van Zwitserland

Binnenlandse referentieprijs van de EU

Artikel 4, lid 1

Toegepast door Zwitserland Verschil referentieprijs Zwitserland/EU

Artikel 3, lid 3

Toegepast door de EU Verschil referentieprijs Zwitserland/EU

CHF per 100 kg nettogewicht

CHF per 100 kg nettogewicht

CHF per 100 kg nettogewicht

EUR per 100 kg nettogewicht

Zachte tarwe

52,60

32,55

20,05

0,00

Harde tarwe

1,20

0,00

Rogge

44,50

27,65

16,85

0,00

Gerst

Maïs

Meel van zachte tarwe

95,50

57,15

38,35

0,00

Vollemelkpoeder

603,80

348,65

255,15

0,00

Mageremelkpoeder

419,50

316,45

103,05

0,00

Boter

1 037,65

383,65

654,00

0,00

Witte suiker

Eieren

38,00

0,00

Verse aardappelen

42,10

31,35

10,75

0,00

Plantaardig vet

170,00

0,00”


BIJLAGE II

„TABEL IV

b)

Basisbedragen voor de agrarische grondstoffen die bij de berekening van de agrarische elementen in aanmerking worden genomen:

Agrarische grondstof

Door Zwitserland toegepast basisbedrag

Artikel 3, lid 2

Door de EU toegepast basisbedrag

Artikel 4, lid 2

CHF per 100 kg nettogewicht

EUR per 100 kg nettogewicht

Zachte tarwe

17,00

0,00

Harde tarwe

1,00

0,00

Rogge

14,00

0,00

Gerst

Maïs

Meel van zachte tarwe

33,00

0,00

Vollemelkpoeder

217,00

0,00

Mageremelkpoeder

88,00

0,00

Boter

514,00

0,00

Witte suiker

Eieren

32,00

0,00

Verse aardappelen

9,00

0,00

Plantaardig vet

145,00

0,00”


Rectificaties

22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/63


Rectificatie van Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie

( Publicatieblad van de Europese Unie L 261 van 6 augustus 2004 )

Bladzijde 20, artikel 2, onder b) en c):

in plaats van:

„b)   „hulp bij illegale immigratie”: gevallen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 2002/90/EG;

c)   „mensenhandel”: gevallen als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3, van Kaderbesluit 2002/629/JBZ;”

te lezen:

„b)   „hulp bij illegale immigratie”: gevallen zoals deze in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 2002/90/EG;

c)   „mensenhandel”: gevallen zoals deze in de artikelen 1, 2 en 3, van Kaderbesluit 2002/629/JBZ;”.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/63


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000

( Publicatieblad van de Europese Unie L 338 van 23 december 2003 )

Bladzijde 25, bijlage III, punt 8:

in plaats van:

8.   Staat tegen de beslissing hoger beroep open volgens het recht van de lidstaat van herkomst?

8.1.

Ja

8.2.

Neen”,

te lezen:

8.   Is de beslissing uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst?

8.1.

Ja

8.2.

Neen”.

Bladzijde 27, bijlage IV, punt 10:

in plaats van:

10.   Staat tegen de beslissing hoger beroep open volgens de wet van de lidstaat van herkomst?

10.1.

Ja

10.2.

Neen”,

te lezen:

10.   Is de beslissing uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst?

10.1.

Ja

10.2.

Neen”.


22.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/64


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 101/2013 van de Commissie van 4 februari 2013 betreffende het gebruik van melkzuur voor de terugdringing van microbiologische oppervlaktecontaminatie van runderkarkassen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 34 van 5 februari 2013 )

Bladzijde 3, bijlage, deel III:

in plaats van:

„Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar melkzuuroplossingen worden gebruikt voor de terugdringing van microbiële oppervlaktecontaminatie van hele of halve karkassen of voor- of achtervoeten, stellen de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de behandelde hele of halve karkassen of voor- of achtervoeten op de hoogte van dit gebruik.”,

te lezen:

„Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar melkzuuroplossingen worden gebruikt voor de terugdringing van microbiële oppervlaktecontaminatie van hele of halve karkassen of voor- of achtervoeten, stellen de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de behandelde hele of halve karkassen of voor- of achtervoeten ontvangt, van dit gebruik op de hoogte”.