EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE1168

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De toekomst van de btw — Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel (groenboek) (COM(2010) 695 definitief)

PB C 318 van 29.10.2011, p. 87–94 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/87


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De toekomst van de btw — Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel (groenboek)”

(COM(2010) 695 definitief)

2011/C 318/14

Rapporteur: mevrouw MADER

De Europese Commissie heeft op 1 december 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over

De toekomst van de btw. Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel (groenboek)

COM(2010) 695 definitief.

De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 juni 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473e zitting (vergadering van 14 juli 2011) onderstaand advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór, zonder stemmen tegen, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het Comité schaart zich volledig achter het initiatief van de Commissie om een algehele herziening van het btw-stelsel te overwegen, een belasting waarvan de regeling, in 1967 bij de invoering als „tijdelijk” aangemerkt, tal van kritische opmerkingen ontlokt. Het groenboek is slechts het begin van een naar verwachting lange, moeilijke en complexe procedure; het welslagen daarvan zal bewijzen dat de lidstaten daadwerkelijk bereid zijn om een „eenvoudiger, solider en efficiënter” stelsel te ontwerpen.

1.2   Het huidige stelsel heeft mettertijd veel wijzigingen ondergaan: de Commissie heeft voorstellen uitgewerkt voor meer doeltreffndheid en aanpassing van het stelsel aan de beginselen van de interne markt. De lidstaten hebben diverse maatregelen aanvaard betreffende organisatie, samenwerking tussen overheden en automatisering. Andere maatregelen betroffen hoofdzakelijk de administratie en de organisatie. De Raad heeft echter tot nu toe voorstellen om het systeem in zijn geheel te herzien altijd afgewezen.

1.3   Het Comité onderschrijft de verklaring van de Commissie, nl. dat een algeheel btw-systeem de operationele kosten voor de gebruikers dient te verlagen, alsook de administratieve kosten voor de belastingdiensten en de pogingen tot fraude, die op de overheidsfinanciën wegen. Voorts moet rekening worden gehouden met de behoeften van de ondernemer, die uiteindelijk de belasting administratief moet verwerken en die, samen met de consument, voor de inefficiëntie opdraait. Zoals het Comité al eerder heeft verklaard, dient de aandacht ook uit te gaan naar de btw-regeling voor financiële diensten (1); zeker als het zou komen tot de invoering van een nieuwe belasting voor de financiële sector, gebaseerd op cash flow of soortgelijke factoren, moet de Commissie de voordelen van een dergelijke opzet binnen het btw-kader beoordelen (2).

1.4   Een heel gevoelig probleem is de behandeling van grensoverschrijdende operaties. Logisch gezien moet de belasting geïnd worden in de lidstaat van oorsprong, volgens dezelfde voorschriften als voor binnenlandse handel; de moeilijkheden in de afwikkeling tussen lidstaten hebben de Raad ertoe gebracht de eenvoudigste oplossing te kiezen, nl. inning in de lidstaat van bestemming, maar met uitzonderingen, hoofdzakelijk voor diensten. De Commissie komt nu met alternatieven, maar men beseft dat de perfecte oplossing moeilijk te vinden is.

1.4.1   Volgens het Comité moeten radicale wijzigingen in ieder geval vermeden worden en verdient een beleid van kleine stappen de voorkeur. Een oplossing op basis van de algemene invoering in de lidstaten van bestemming, met behoud van de principes van het huidige stelsel, is waarschijnlijk het beste. Tegelijkertijd moet de verleggingsregeling algemeen ingevoerd worden, in eerste instantie facultatief en vervolgens algemeen en verplicht. Ter wille van de administratieve vereenvoudiging moet er voor de ondernemingen in ieder geval een éénloketsysteem komen.

1.5   Het Groenboek is bedoeld om commentaren en voorstellen van alle geïnteresseerde partijen te verzamelen, die uiteindelijk kunnen bijdragen aan de voorstellen van de Commissie. Daartoe bevat het document 33 vragen, waarop het Comité een reactie geeft, maar die niet samengevat kunnen worden. Zie voor details hoofdstuk 5 van dit document.

2.   Inleiding

2.1   Al jarenlang is verbetering van het btw-stelsel één van de prioriteiten van het fiscale beleid van de Commissie. Deze belasting, in 1967 door de EU ingevoerd als gemeenschappelijke belasting voor alle lidstaten, vormt een aanzienlijk deel (ruim 20 %) van hun inkomsten. Bovendien draagt een deel van de btw bij aan de EU-begroting. Het ligt dus voor de hand dat de Commissie haar directe belangen beschermt door te zorgen voor een zo doeltreffend mogelijke toepassing van de belasting.

2.2   De btw-regeling, ofschoon belangrijk voor de inkomsten van de lidstaten, is verre van bevredigend en ontlokt tal van kritische opmerkingen van de lidstaten en overige betrokkenen, met name ondernemingen en consumenten. De Commissie probeert al geruime tijd hiermee rekening te houden en voorstellen te doen voor meer doeltreffendheid en voor een aanpassing van de regeling aan de regels en principes van de interne markt. Toegegeven: haar pogingen stuiten vaak op min of meer verhulde tegenstand van de lidstaten.

2.3   Ronduit en zonder aarzeling dient te worden gesteld dat op fiscaal gebied de Europese wil tot samenhang zijn grenzen bereikt in het streven, zo niet de behoefte van iedere lidstaat om zijn eigen financieringsmiddelen veilig te stellen. Als hij meent dat sommige regels zijn belangen zouden kunnen schaden, of als die regels tot meer kosten of administratieve procedures leiden, laat hij op een min of meer open en vaak weinig doorzichtige wijze zijn weerstand blijken.

2.4   Dit gaat natuurlijk allemaal ten koste van een Europees gemeenschappelijk beleid, maar het verklaart de gestrande, zij het prijzenswaardige, pogingen van de Commissie in de loop der jaren. Desondanks is er aanzienlijk succes geboekt op het gebied van stroomlijning en informatisering van procedures, terugdringing van kosten voor belastingdiensten en belastingplichtigen dankzij administratieve en gerechtelijke samenwerking.

2.5   De Commissie, die de problemen en belemmeringen kent, bekijkt nu opnieuw de doelstelling die ze steeds voor ogen had, namelijk de hervorming van het stelsel in zijn geheel, om het beter te doen aansluiten op de interne markt, rekening houdend met de wensen van alle betrokken partijen. Met inachtneming van de regels wordt in het groenboek een reeks vragen gesteld over verschillende aspecten van de btw-regeling. De antwoorden dienen als uitgangspunt voor de voorstellen voor een nieuwe, „eenvoudigere, solidere en efficiëntere” regeling. Met dit advies presenteert het EESC in dit verband de bijdrage van de sociaaleconomische organisaties die het vertegenwoordigt.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Terecht merkt de Commissie op dat de crisis gevolgen voor de overheidsfinanciën heeft gehad, vooral in de omslag van het relatieve belang van directe ten opzichte van indirecte belastingen: het aandeel van de btw in de totale inkomsten (tot nu toe circa 22 %) vertoont een stijgende lijn. Dit is het resultaat van een beleid dat in het algemeen gericht is op verbetering van het concurrentievermogen door een lagere belasting op arbeid en ondernemingen. Het EESC merkt op dat, hoewel dit een positief signaal is, dit niet mag leiden tot een verhoging van de btw-tarieven in de kaderrichtlijn, wat onder andere onaanvaardbare extra lasten met zich zou meebrengen voor werknemers en consumenten.

3.2   Verbeteringen van het mechanisme „vereisen een alomvattend btw-stelsel” dat volgens de Commissie de operationele kosten voor de gebruikers, de administratieve lasten voor de administratie, alsook de pogingen tot fraude zou moeten beperken. Wat dit laatste betreft, deelt het Comité de ongerustheid van de Commissie. Herhaaldelijk heeft het er in zijn adviezen op gewezen dat de btw in de EU de meest ontdoken belasting is, en dat deze ontduiking een belangrijke financieringsbron is van de georganiseerde misdaad en het terrorisme. De onderling verweven verschijnselen ontduiking, criminaliteit en het witwassen van geld vormen een serieuze bedreiging voor de samenleving wereldwijd. Het Comité hamert erop dat nieuwe regels beoordeeld moeten worden in het licht van hun „ondoordringbaarheid” voor aanvallen van fraudeurs.

3.3   Het groenboek heeft ook oog voor de ondernemingen: btw-beheer en -administratie (en de geschillen daarover) vormen een dermate groot deel van de administratiekosten van ondernemingen dat veel kleine en middelgrote ondernemingen om die reden van internationale handel afzien. Het zij nog maar eens herhaald: het beheer van de btw moet soepeler, eenvoudiger en minder duur. Het zijn de eindgebruikers, de consumenten, die voor de gevolgen opdraaien.

3.4   Een belangrijke kwestie is ook de mogelijkheid om een belasting met één tarief in te voeren, wat beschouwd wordt als „een ideale verbruiksbelasting”. Het Comité is het eens met de Commissie dat dit doel vrijwel onbereikbaar is en steunt haar voluit in haar pogingen om de al te talrijke vrijstellingen, uitzonderingen en toegepaste beperkte of preferentiële tarieven te beperken of af te schaffen. Deze voordelen zorgen voor 45 % minder inkomsten dan hetgeen in theorie geïnd zou kunnen worden als het normale tarief zou worden toegepast. Er zal een redelijk evenwicht gevonden moeten worden tussen de begrotingsbehoeften en de sociale en economische redenen waarop de voordelen berusten, vooral voor lokale diensten en diensten die heel wat personeel vergen.

3.5   Zoals het EESC in zijn advies over „Belasting op de financiële sector” (ECO/284, CESE 991/2011) heeft benadrukt, is de behandeling van de financiële sector in het kader van de BTW aan een herziening toe.

4.   Behandeling van grensoverschrijdende btw-transacties binnen de interne markt

4.1   Bij de invoering van de „tijdelijke” btw-regeling tussen lidstaten in 1967 was het uitgangspunt belasting in het land van bestemming. De definitieve regeling is gericht op belasting in het land van oorsprong. Na 44 jaar is de „tijdelijke regeling” nog steeds van kracht. Logisch gezien zou de belasting geïnd moeten worden in de lidstaat van oorsprong, onder dezelfde voorwaarden als voor binnenlandse handel - de compensatie van het deel dat de lidstaat van bestemming toekomt buiten beschouwing gelaten. De aanvankelijke problemen, die deels nog steeds bestaan, brachten de Raad ertoe om voor de eenvoudigste oplossing te kiezen: inning in de lidstaat van bestemming. Deze benadering geldt nog steeds, zij het met belangrijke uitzonderingen, vooral voor grensoverschrijdende telematicadiensten.

4.2   De Commissie heeft tweemaal geprobeerd de Raad te doen instemmen met een uniforme btw-regeling, op basis van inning in de lidstaat van oorsprong. Haar pogingen zijn gestrand op ernstige problemen met de uitvoering. De Commissie heeft in 2007 een regeling voorgesteld voor belasting in het land van oorsprong van 15 %, waarbij het de lidstaat van bestemming vrijstond om de ten opzichte van zijn eigen tarief te weinig of te veel betaalde btw te innen resp. terug te betalen. De Raad is op dit voorstel niet ingegaan.

4.3   Het Comité beseft dat het probleem complex is en dat, gezien de verschillende niveaus van belasting en de nog steeds bestaande uiteenlopende administratieve procedures, ondanks de pogingen tot harmonisatie van de Commissie, een perfecte oplossing moeilijk te vinden is. Toch kan niet ontkend worden dat er vooruitgang is en wordt geboekt ten aanzien van de belasting van diensten (3), de verbetering van belastingstelsels, (4) administratieve samenwerking, het éénloketsysteem, (5) goed bestuur en fraudebestrijding. (6)

4.4   Het groenboek is een stap in de goede richting en probeert zinvolle informatie te verzamelen om verbeteringen voor te stellen. Gezien de ervaringen en de huidige situatie geeft het Comité de voorkeur aan een beleid van kleine stappen in plaats van radicale oplossingen. Daarom meent het Comité dat de in par. 4.2 vermelde oplossing van het Commissiedocument de beste is, nl. veralgemeende belastingheffing in de lidstaat van bestemming, met handhaving van de beginselen van het huidige stelsel (par. 4.2.1) en met geleidelijke invoering, eerst facultatief en op termijn verplicht, van het verleggingsmechanisme (par. 4.2.2). Tegelijk met de oprichting van het éénloketsysteem moet ervoor gezorgd worden dat ondernemingen hun grensoverschrijdende belastingschulden met zo min mogelijk administratieve rompslomp kunnen afhandelen.

5.   Antwoorden op de gestelde vragen

5.1   Btw-regeling voor intra-EU handel (vraag 1): de huidige regeling is niet perfect: er zijn verschillende nadelen aan verbonden, voornamelijk door de vele voordelen, uitzonderingen, vrijstellingen enz. die aan de lidstaten worden verleend. De huidige situatie bestaat echter al te lang om ze redelijkerwijs radicaal te kunnen hervormen. Dat zou immers rampzalige gevolgen hebben. Beter is het zich te concentreren op het toepassen van de beginselen van good governance, die steeds weer door de Commissie worden aangehaald en die het Comité in zijn adviezen heeft onderschreven. Die beginselen zijn samengevat in het begeleidende document bij het groenboek (7). De grootste obstakels voor een maximale benutting van de voordelen zijn niet de beginselen zelf, maar veeleer de gebrekkige toepassing ervan en het verzet tegen verandering bij de belastingdiensten van de lidstaten.

5.2   Btw en publiekrechtelijke lichamen (vraag 3): in principe worden vrijstellingen voor publiekrechtelijke lichamen die bij het uitoefenen van hun activiteiten concurreren met particuliere ondernemingen (bijv. vervoer, gezondheidszorg), gerechtvaardigd door de typische voor de openbare dienstverlening kenmerkende sociale doelstellingen. Vaak verleent de particuliere leverancier echter diensten die een aanvulling vormen voor de tekortkomingen of gebreken van de openbare dienstverlening. De concurrentieverstoring die daarbij duidelijk optreedt, probeert men op te vangen via nieuwe vormen van samenwerking. De consument kan in ieder geval kiezen tussen minder betalen bij een openbare dienstverlener of meer betalen bij een particuliere aanbieder. Met uitzondering van het geval waarbij een van beide diensten niet bruikbaar is (bijv. vervoersmiddelen), gebeurt de keuze voor een van beide vooral op basis van een kwaliteitsbeoordeling.

5.2.1   Een billijke en gunstige oplossing voor de consument bestaat er volgens het Comité in om vrijstellingen te behouden voor de openbare diensten en voor aanvullende particuliere dienstverleners, als deze een onmisbare dienst verlenen bij gebrek aan openbare dienstverlening. Uiteraard brengt dat beginsel toepassingsproblemen met zich mee, maar anderzijds is het onaanvaardbaar dat consumenten in achtergestelde gebieden meer zouden moeten betalen voor aangeboden diensten waarvoor geen andere keuzemogelijkheid bestaat. Om concurrentieverstoring t.o.v. de particuliere markt te voorkomen, zouden vrijstellingen in elk geval moeten worden beperkt tot openbare diensten (8).

5.3   Btw-vrijstellingen (vraag 6): er is geen enkele reden om de vrijstellingen die aan lidstaten zijn verleend vóór 1 januari 1978, in stand te houden. Ze moeten worden afgeschaft. Het betreft privileges die de lidstaten hebben onderhandeld tijdens of net na de oprichting van de EU, en deze zijn vandaag niet te rijmen met de beginselen van de eengemaakte markt. Dezelfde redenering geldt voor de nieuwe lidstaten. In hun geval kunnen de vrijstellingen geleidelijk worden afgeschaft naarmate de levensstandaard verbetert, maar wel op basis van transparante beoordelingscriteria.

5.3.1   Moeilijker en genuanceerder is het probleem van de vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang of voor andere activiteiten. Deze hangen af van de beleidslijnen en het economische beleid van elke lidstaat. Hoewel ze afwijken van de internemarktregels, kunnen ze toch worden ingezet om een nationaal groei- en werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen. In de toekomst zouden dergelijke vrijstellingen onder een goed bestuur in elk geval slechts als eenmalige en tijdelijke maatregelen mogen worden gehanteerd. Zoals eerder vermeld in zijn advies over de btw-regeling voor financiële diensten (9) is het Comité voorstander van een solidere wetgevingsbenadering om de resterende interpretatiemoeilijkheden en onopgeloste problemen uit de weg te ruimen. Voorts, wat betreft de eventuele introductie van een belasting op financiële transacties (10), zou de Commissie moeten kijken naar de voordelen van deze opzet binnen het btw-kader, ter wille van een administratief eenvoudiger benadering voor de sector en om de last van niet-aftrekbare btw te verlichten.

5.3.2   Een specifiek geval zijn de vrijstellingen die sommige lidstaten aan het mkb toekennen en die moeten worden afgeschaft. Het is alom bekend dat btw-ontduiking in alle landen welig tiert. Wanneer in omringende landen een „wettelijke btw-ontwijking” bestaat, stimuleert dat nog de grensoverschrijdende interesse voor de diensten en goederen in die landen. Die situatie heeft een dubbel gevolg voor landen zonder vrijstelling: ze ondergraaft de strijd tegen onwettige ontduiking en leidt tot concurrentieverstoring ten nadele van kleine en middelgrote ondernemingen die wel de regels naleven.

5.4   Belasting van het personenvervoer (vraag 7): het antwoord zit al vervat in de opmerkingen bij vraag 3 (par. 5.2); dit zou moeten gelden voor alle vervoermiddelen, met inbegrip van het luchtvervoer (wat trouwens al het geval lijkt te zijn).

5.5   Problemen met het recht op aftrek (vraag 9): de btw-aftrek is een aanzienlijk probleem voor ondernemingen. Het systeem is complex en soms moeilijk toepasbaar en leidt tot betwistingen, geschillen en boetes. Bovendien is het gebaseerd op een onrechtvaardig beginsel, zoals de Commissie zelf aangeeft: het recht op aftrek (maar ook de verplichting om btw te betalen) ontstaat wanneer het goed is geleverd of de prestatie is verricht, ongeacht of de afnemer al voor de goederen of diensten heeft betaald. Voor slechte betalers creëert deze regel wat de Commissie een „cashflowvoordeel” noemt, maar men zou het ook gegarandeerde inkomsten voor de belastingdiensten kunnen noemen, die vooraf worden betaald door de verkoper of leverancier en gegarandeerd zijn, zelfs bij insolvabiliteit van de afnemer  (11).

5.5.1   Een ander groot probleem is btw-aftrek door compensatie wanneer daarbij een positief saldo ontstaat voor de btw-plichtige: in sommige lidstaten gebeurt de terugbetaling met aanzienlijke vertraging, wat nadelig is voor de cashflow van ondernemingen en soms zelfs tot hun faillissement leidt. Dat dit compensatiesysteem een zeker risico op fraude inhoudt, zoals de lidstaten aangeven, is waar, maar het is aan de lidstaten zelf om snelle controles te voorzien. De ondernemingen betalen nu voor de gevolgen van hun inefficiëntie.

5.5.2   Het Comité is het eens met de overwegingen van de Commissie om het systeem van boekhouding op kasbasis in de intracommunautaire handel te overwegen als mogelijke, billijke en neutrale oplossing, vooral met het oog op de cashflow van ondernemingen. Die oplossing is in de intracommunautaire handel echter slechts mogelijk via de introductie van een compensatiemechanisme via het éénloketsysteem, dat de Commissie heeft voorgesteld, maar waarvan de toepassing op verschillende obstakels stuit.

5.6   Btw van toepassing op internationale diensten (vraag 11): gezien het belang van internationale diensten, vooral van elektronisch geleverde diensten, is speciale regelgeving in deze context gerechtvaardigd. Door het immateriële karakter, met name van leveringen aan particulieren (software, muziek, enz.) kan de toepassing van btw door leveranciers vaak moeilijk worden gecontroleerd. Dergelijke controles zijn onmogelijk als de leveranciers buiten de EU gevestigd zijn; De OESO en de Commissie buigen zich over dit probleem maar een oplossing ligt niet voor de hand en is niet voor onmiddellijk.

5.6.1   Het grootste probleem ligt in de belangrijke verstoring van de concurrentie met gevolgen voor dienstverleners binnen de EU ten opzichte van dienstverleners daarbuiten. Behalve eventuele internationale samenwerkingsovereenkomsten tussen belastingsautoriteiten zijn er niet veel doeltreffende middelen voorhanden om een en ander te regelen. Het Comité is in ieder geval gekant tegen maatregelen zoals deze in Canada zijn goedgekeurd, waarbij de belasting bij de consumenten wordt geïnd via controle van hun online betalingen. Niet alleen is het voor consumenten hoogst onaangenaam bij iedere aankoop btw-betalingen te moeten verrichten, de bedoelde controles vormen ook een ontoelaatbare inmenging in het privéleven van de burgers.

5.7   EU-btw-wetgeving (vraag 13): krachtens art. 113 van het Verdrag beschikt de Raad over alle bevoegdheden om de btw-wetgevingen te harmoniseren. Er zijn dus geen beperkingen wat betreft het te kiezen instrument, of het nu om een richtlijn dan wel een verordening gaat. In het licht van de opgedane ervaring en de tendens bij de lidstaten om de bepalingen vanuit hun eigen standpunt te interpreteren, is het waarschijnlijk het best voor een verordening van de Raad te kiezen. Uitgaande van een realistische benadering moeten de wetgevende bepalingen in deze verordening evenwel worden beperkt tot een aantal fundamentele aspecten: toepassingsgebied, definitie van de belastingplichtigen, vrijstellingen, samenwerking tussen administratieve diensten, fraudebestrijding. Hoe gedetailleerder de bepalingen zijn, des te moeilijker zal het zijn om in de Raad tot een consensus te komen, in welk geval er weer zal moeten worden teruggegrepen op uitvoeringsrichtlijnen.

5.7.1   Uitvoeringsvoorschriften (vraag 14): het zou een goede zaak zijn de Commissie toe te laten uitvoeringsvoorschriften vast te stellen, maar de Raad kon hiermee reeds in 1997 niet instemmen. Vraag is nog of een besluit over een akkoord met meerderheid van stemmen kan worden genomen: de voorgeschreven eenparigheid (prerogatief van de Raad) kan moeilijk worden omzeild via een delegatie van bevoegdheden aan de Commissie. Een gunstige beslissing zou welkom zijn maar het Comité vreest dat dit niet realistisch is.

5.7.2   Richtsnoeren over de nieuwe wetsvoorschriften (vraag 15): het zou handig zijn als de Commissie richtsnoeren zou publiceren voor de lidstaten die zich ernaar willen schikken. Nadelen zouden kunnen voortvloeien uit het feit dat zij niet bindend zijn: belastingplichtigen maar ook belastingdiensten zouden conflicten kunnen doen ontstaan op basis van verkeerde toepassing of niet-naleving van deze richtsnoeren zonder juridische waarde. Aldus zou het aan de rechter worden overgelaten om geval per geval te oordelen over de gegrondheid van de klacht, met verwijzing naar richtsnoeren waarvan de geldigheid op de helling zou worden gezet.

5.7.3   Verbetering van het wetgevingsproces (vraag 16): wat de verbetering van het wetgevingsproces betreft, zou er in plaats van over maatregelen, over een verandering van aanpak en methode moeten worden gepraat. In de beginfase kiest de Commissie voor een houding die getuigt van transparantie en openheid: voorafgaande raadplegingen van de lidstaten, bijeenkomsten van de raadgevende comités, groenboeken, contacten met de betrokken partijen. Wat de latere fases betreft, zijn de procedures bij de Raad minder transparant en staan zij minder open voor dialoog die van buitenaf aangeboden wordt.

5.7.4   In de slotfases zou op nationaal niveau een en ander kunnen worden verbeterd door het proces van goedkeuring van uitvoeringsrichtlijnen en -verordeningen te versnellen; met name in het laatste geval zijn duidelijkheid en precisie immers vaak zoek, wat naleving van de regelgeving door de betrokkenen en soms ook door de belastingdiensten zelf bemoeilijkt. Op Europees niveau moet er een redelijke afspraak worden gemaakt over de termijn tussen de uiterste datum voor omzetting van de richtlijn door de lidstaten en de inwerkingtreding van de nieuwe maatregelen.

5.8   Derogaties aan lidstaten (vraag 17): door alleen maar de lijst te raadplegen (waarin meer dan 100 derogaties zijn opgesomd) wordt reeds duidelijk dat de lidstaten (en sommige meer dan andere) onevenredig gebruik maken van de mogelijkheid om derogaties toe te kennen en om de geldigheid daarvan te verlengen. De Commissie wijst er terecht op dat dit lappendeken verwarring, kosten en concurrentieverstoring veroorzaakt en vaak fraude in de hand werkt. Zij vraagt meer bevoegdheden om op een snelle en passende manier over derogatiemaatregelen te kunnen beslissen. Het Comité stemt hiermee in maar dringt tegelijkertijd aan op een algemene herziening teneinde te verzekeren dat de bestaande derogaties nog altijd gerechtvaardigd zijn.

5.8.1   Procedure voor het verlenen van derogaties (vraag 18): de huidige procedure is tijdrovend en het verzoek om de Commissie de nodige bevoegdheden te geven om een en ander te versnellen is gerechtvaardigd. Het Comité zou echter graag zien dat de desbetreffende criteria stringenter zijn en dat de lijst van derogaties permanent wordt bijgewerkt en op een gemakkelijke en snelle manier kan worden geraadpleegd.

5.9   Huidige btw-tariefstructuur (vraag 19): de huidige tariefstructuur staat duidelijk haaks op de beginselen van de interne markt. Vraag is nog of en in welke mate de tariefvariatie geen correctiemechanisme vormt voor specifieke situaties m.b.t. deze of gene activiteit. Wat betreft de verschillende tarieven die op soortgelijke producten van toepassing zijn, met name onlinediensten t.o.v. fysieke producten en diensten met een vergelijkbare inhoud, merkt het Comité op dat de consument over het algemeen profijt trekt van de lagere prijzen Wat producten betreft, komen de verzendkosten enigszins overeen met de kosten die gepaard gaan met traditionele handel. Als in beide gevallen evenveel btw zou moeten worden betaald, dan zou dit in het nadeel spelen van online aankopen. Wat er in het geval van diensten moet gebeuren, moet nog verder worden uitgediept. Algemeen gesproken kan worden gesteld dat voor vergelijkbare producten dezelfde tarieven zouden moeten gelden.

5.9.1   Verlaagde btw-tarieven (vraag 20): dat verlaagde tarieven zouden verdwijnen, kan wel wenselijk zijn maar het is ook irrealistisch. De lijst moet in ieder geval worden beperkt of althans streng worden herzien. Bepaalde lang geleden toegestane faciliteiten zijn bv. zonder meer onaanvaardbaar in het licht van de inmiddels opgetreden veranderingen.

5.9.2   Een lijst met verplichte verlaagde btw-tarieven die uniform in de EU worden toegepast, is erg aanlokkelijk maar evenzeer irrealistisch. Verlaagde tarieven worden in elke lidstaat gehanteerd als krachtige hefboom voor het economisch beleid, en soms ook uit sociale of ronduit politieke overwegingen. Hoe dan ook zullen de lidstaten er nooit mee instemmen om af te zien van individuele inwilliging van verlaagde tarieven. Er zal pas sprake kunnen zijn van een andere logica als Europa over een economische governance zal beschikken die het economisch beleid van alle lidstaten op een uniforme manier regelt.

5.10   Problemen met de huidige regels (vraag 21): problemen die de betrokkenen, kopers en verkopers, ondervinden wat rompslomp betreft, zijn te wijten aan de talrijke voorschriften die aan beide zijden van de grenzen worden opgelegd, die vaak verschillen en soms dubbelop zijn. Het gaat in dit verband met name om: lijsten, verplichtingen in verband met aantekeningen, bewijzen, verklaringen, facturering (elektronische rekening) en registratie in andere lidstaten, afbakening van de levering/prestatie. Taalproblemen brengen eveneens kosten en risico's op ernstige misverstanden met zich mee.

5.10.1   Oplossen van problemen (vraag 22): de Commissie zelf heeft oplossingen voorgesteld via verschillende richtlijnen en aanbevelingen die alle gericht zijn op administratieve vereenvoudiging, o.a. door te voorzien in één loket, een Europees identificatienummer en de informatisering van de belastingdiensten. Het probleem ligt echter in het feit dat de belastingdiensten deze maatregelen slechts in beperkte mate en soms op verschillende wijze en met aanzienlijke vertraging hebben uitgevoerd. De harmonisatie en coördinatie van de procedures zijn ook een prioritaire doelstelling, en zelfs nog belangrijker dan de vereenvoudiging (12) geworden

5.11   Vrijstelling van kleine ondernemingen (vraag 24): een algemene herziening van de vrijstellingsregeling is vanuit verschillend oogpunt verdedigbaar: verstoring van de concurrentie, verificatie van de blijvende geldigheid van de motieven die ten grondslag lagen aan de instelling van de regeling, impact op de begroting van elke lidstaat, algemene economische toestand, gevolgen voor het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en de consumenten, samenhang met de Europa 2020-doelstellingen. Er zijn ten gronde evenwel belangrijke politieke aspecten verbonden met deze kwestie en het is nog maar de vraag of de Raad zich hierover wil buigen.

5.12   Behoeften van kleine landbouwbedrijven (vraag 26): als het werkelijk om „kleine” landbouwbedrijven gaat, dan kan het probleem in de meeste gevallen alleen betrekking hebben op grensoverschrijdende handel tussen naburige regio's. Gezien het eerder beperkte belang hiervan zou kunnen worden overwogen een algemene vrijstellingsregeling toe te staan.

5.13   Eénloketsysteem (vraag 27): het Comité onderschrijft alle overwegingen (13) m.b.t. de voorstellen voor totstandbrenging van een éénloketsysteem  (14): één loket biedt een goede oplossing wat betreft kostenvermindering en administratieve vereenvoudiging, als er althans een algemene en gecoördineerde oplossing wordt gevonden voor de talrijke kwesties die nog hangende zijn: instelling van een in heel Europa erkend elektronisch register, afschaffing van de verplichting om financiële overdrachten rechtstreeks tussen de belastingplichtige en de crediteur-lidstaat te verrichten, harmonisering van verschillende nationale voorschriften, met name m.b.t. de aangifteperiodes.

5.14   Grensoverschrijdende transacties (vraag 28): het antwoord ligt reeds besloten in de vraag: de huidige regels brengen zonder meer problemen met zich mee voor binnen de EU actieve bedrijven of groepen van bedrijven, alsook voor de belastingdiensten. De ter zake geldende nauwgezette regels zijn noodzakelijkerwijs ingewikkeld voor de bedrijven die ze moeten naleven en de belastingdiensten die ze moeten controleren. Een oplossing, die evenwel ook nadelen heeft, zou erin kunnen bestaan multinationale ondernemingen alleen te onderwerpen aan de wetgeving van het land waar ze hun hoofdzetel hebben, ongeacht het land van oorsprong of van bestemming, behalve wanneer het gaat om compensatie van de te veel of te weinig betaalde bedragen via het éénloketsysteem. Het belangrijkste nadeel hierbij is het verhoogde risico op fraude. De kwestie is uiteindelijk zo ingewikkeld dat alleen een studiegroep van deskundigen, belastingdiensten en bedrijfsgroepen in staat zal zijn redelijke voorstellen te formuleren.

5.15   Synergieën met andere wetgeving (vraag 29): het Comité heeft reeds uitvoerig op deze vraag geantwoord via het advies „Bevordering van goed bestuur in belastingzaken” (15). In dat document werd de noodzaak beklemtoond om de btw-richtlijnen („douane”-richtlijnen) af te stemmen op de richtlijnen m.b.t. de indirecte belastingen en de richtlijnen betreffende het witwassen van misdaadgeld. Volgens het Comité moet tevens worden gezorgd voor een gestructureerde en nauwe samenwerking tussen de verschillende instanties die belast zijn met de bestrijding van belastingontduiking en georganiseerde misdaad. Op dit gebied is er op EU-niveau niets gebeurd en de voorstellen van het Comité lijken niet de minste aandacht te hebben gekregen.

5.16   Wijze van inning van de btw (vraag 30): van de vier voorgestelde alternatieven lijkt de tweede, waarbij wordt voorzien in een centrale databank met alle factuurgegevens, veruit de beste: het gaat om een eenvoudige oplossing die doeltreffend fraude kan bestrijden. Elektronisch factureren gaat voor de ondernemingen evenwel met aanzienlijke kosten gepaard. Niettemin is het laatste woord in dezen aan de deskundigen in de belastingdiensten en de ondernemingen. Het Comité merkt van zijn kant op dat het belangrijkste aspect van deze methode is dat zij de meest geschikte lijkt om fraude tegen te gaan.

5.17   Facultatief mechanisme voor gesplitste betaling (vraag 31): het Comité uit zijn verbazing over de keuzemogelijkheid voor een „gesplitste” betaling zoals wordt voorgesteld in het eerste model onder punt 5.4.1 van het groenboek: door bij iedere transactie een dubbele betaling te eisen, wordt de boekhouding nog ingewikkelder en vergroot de kans op fouten. Voorts is het volgens sommige deskundigen helemaal niet zeker dat dit model een absolute en onmisbare garantie biedt tegen ploffraude. De mogelijkheid van een facultatieve regeling moet in ieder geval ook worden afgewezen: dit zou helemaal indruisen tegen het beginsel van harmonisering waarvoor reeds zo vele uitzonderingen gelden.

5.18   Relaties tussen bedrijven en belastingdiensten (vraag 32): in haar mededeling van december 2008 (16) heeft de Commissie reeds richtsnoeren (actieplan) aangegeven van een beleid dat erop gericht is op het niveau van de lidstaten de relaties tussen bedrijven en belastingdiensten te verbeteren. Het Comité heeft zijn opmerkingen en voorstellen in dat verband geformuleerd in een advies  (17) waarin het weliswaar de voorstellen van de Commissie heeft onderschreven (in wezen dezelfde voorstellen als in het groenboek) maar ook onderstreepte dat meer aandacht moet worden geschonken aan de bescherming van de gegevens betreffende bedrijven, dat belastingdiensten hun verantwoordelijkheid t.o.v. belastingplichtigen moeten opnemen in geval van fouten of machtsmisbruik van belastingdiensten, en dat er een billijk concept van hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden gehanteerd. Ook mag niet worden vergeten dat het Comité meermaals aanbevelingen heeft geformuleerd m.b.t. de duidelijkheid en snelheid van informatie en de toegankelijkheid daarvan via internet, de bijstand die nationale belastingdiensten aan bedrijven moeten verlenen in hun contacten met belastingdiensten van andere lidstaten, enz.

Brussel, 14 juli 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie EESC-advies PB C 224 van 30.08.2008, blz. 124 over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de behandeling van verzekerings- en financiële diensten (COM(2007) 747 definitief - 2007/0267 CNS)

(2)  Zie EESC-advies PB C 248 van 25.8.2011, blz. 64 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over Belasting op de financiële sector (COM(2010) 549 definitief)

(3)  EESC-advies „Plaats van levering van diensten”, PB C 117 van 30 april 2004, blz. 15.

(4)  EESC-advies „Verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt (FISCALIS 2013)”, PB C 93 van 27 april 2007,blz. 1; EESC-advies „Bevordering van goed bestuur in belastingzaken”, PB C 255 van 22 september 2010, blz. 61; EESC-advies „BTW: Fraudebestrijding”, PB C 347 van 18 december 2010, blz. 73.

(5)  EESC-advies „BTW-vereenvoudiging”, PB C 267 van 27 oktober 2005 blz. 45.

(6)  EESC-advies „Antimisbruikmaatregelen op het gebied van de directe belastingen”, PB C 77 van 31 maart 2009, blz. 139.

(7)  Werkdocument van de Commissie, SEC(2010)1455 van 1.12.2010.

(8)  Diensten van algemeen belang (DAB) – Protocol van de Intergouvernementele Conferentie nr. 26 van 23.7.2007.

(9)  Zie EESC-advies PB C 224 van 30.08.2008, blz. 124 over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de behandeling van verzekerings- en financiële diensten (COM(2007) 747 definitief - 2007/0267 CNS)

(10)  Zie EESC-advies PB C 248 van 25.8.2011, blz. 64 over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over Belasting op de financiële sector (COM(2010) 549 definitief)

(11)  De teruggave van de btw op goederen of diensten die uiteindelijk niet werden betaald, leidt in veel lidstaten tot lange, ingewikkelde en dure procedures.

(12)  Het Comité heeft zich in dit verband meermaals uitgesproken. Zie EESC-advies „Het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking)”, PB C 74 van 23 maart 2005, blz. 21; EESC-advies „BTW/factureringsregels”, PB C 306 van 16 december 2009, blz. 76 en alle andere in dit document vermelde EESC-adviezen.

(13)  EESC-advies „BTW-vereenvoudiging”, PB C 267 van 27 oktober 2005, blz. 45.

(14)  COM(2004) 728 definitief

(15)  EESC-advies „Bevordering van goed bestuur in belastingzaken”, PB C 255 van 22 september 2010, blz. 61.

(16)  COM(2008) 807 definitief, aansluitend bij COM(2008) 805 definitief - 2008/0228(CNS).

(17)  EESC-advies over „Belastingontduiking bij invoer”, PB C 277 van 17 november 2009, blz. 112.


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Tekst uit het afdelingsadvies, verworpen ten voordele van het door de voltallige vergadering goedgekeurde wijzigingsvoorstel

Par. 1.3:

Het Comité onderschrijft de verklaring van de Commissie, nl. dat een algeheel btw-systeem de operationele kosten voor de gebruikers dient te verlagen, alsook de administratieve kosten voor de belastingdiensten en de pogingen tot fraude, die op de overheidsfinanciën wegen. Voorts moet rekening worden gehouden met de behoeften van de consument, die uiteindelijk de belasting moet betalen en voor de inefficiëntie opdraait.

Uitslag van de stemming: 81 stemmen vóór, 45 stemmen tegen en 29 onthoudingen.


Top